! $
" # !
%
& ' ' (
Voorwoord Deze scriptie is geschreven in het kader van de 8e Masteropleiding voor Crisis and Disastermanagement (MCDm). De leergang MCDm is een samenwerkingsproject van het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA), recent omgedoopt tot Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra en de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB). Het schrijven van een scriptie als deze kan gezien worden als topsport. Het vraagt toewijding, inzet, doorzettingskracht en inzicht om de lat telkens een stukje hoger te leggen. Wanneer we teruggaan in de tijd vormt topsport uiteindelijk ook de oorsprong van deze scriptie. Na op mijn 24e de schaatsen hoog in de boom gehangen te hebben zocht ik een invulling voor de vele vrije tijd die plotseling beschikbaar kwam. Geen trainingsschema’s meer, niet meer op de meest onlogische tijdstippen naar de ijsbaan, geen zorgen over de kwaliteit van je materiaal, de scherpte van je ijzers. Via ‘een keertje meevaren’ kwam ik terecht bij de reddingsbrigade in IJmuiden en zoals je vele jaren van je leven bevangen bent met het schaatsvirus raak je vanzelf besmet met het reddingsbrigadevirus. Tijdens het groeiproces van strandploeglid, teamleider, materiaalbeheerder, commissielid tot bestuurslid de opleiding tot brandweerofficier gevolgd. Zoals wel vaker in het leven komt na verloop van tijd alles weer tezamen. Trainingsschema’s zijn ploegindelingen geworden, trainingen op onlogische tijdstippen worden uitrukken of oefeningen bij reddingsbrigade en brandweer en de zorgen over de scherpte van je ijzers vervagen bij de zorgen over varend of rijdend materieel. Hulpverlening is ook topsport. Telkens wordt ook hier de lat hoger gelegd. Dit geldt eveneens voor het werk van de reddingsbrigades. De rode draad van deze scriptie betreft de vraagstelling over het nut en de noodzaak van reddingsbrigades in Nederland. Middels een beschouwing van het verleden, heden en de toekomst wordt hier een beeld van geschetst. Deze scriptie heb ik geschreven met hulp van collega’s en informatie uit de eigen brandweer- en reddingsbrigadeorganisatie. Tevens heb ik diverse gesprekken gevoerd, onder andere tijdens de binnenlandstage, met diverse direct betrokken personen die een nuchtere kijk op de zaken konden geven omdat ze op grotere afstand van de organisatie staan dan ik. Nuttig, leerzaam en verhelderend. Ik dank allen, met name Jan van Gemert (directeur) en Martijn van Straten (bestuurslid) van Reddingsbrigades Nederland, die mij de juiste hoogte van de lat hebben gewezen voor hun hulp. Jur van Lieshout Santpoort, oktober 2006
De foto op de voorpagina van deze scriptie is gemaakt op 20 mei 2006 tijdens het lanceren van de Rescue-II van reddingsbrigade IJmuiden voor een trainingsvaart. Op dat moment waaide de wind met een kracht 7 Beaufort uit zuid-westelijke richting in combinatie met een ruwe zeegang. Voor het resultaat van deze trainingsvaart verwijs ik de lezer naar de laatste pagina van deze scriptie.
Samenvatting In de voorliggende scriptie ‘Van Strandlopers tot Moby Dick; nut en noodzaak van redders in de branding’ wordt middels een beschrijving en analyse van verleden, heden en toekomst een beeld geschetst van de vrijwillige reddingsbrigades in Nederland en hun rol binnen de dagelijkse hulpverlening en grootschalige rampenbestrijding. Hoofdstuk 1 omschrijft middels een korte inleiding de centrale vraag van deze scriptie alsmede een viertal deelvragen. Hoofdstuk 2 schetst het verleden: een beeld van het ontstaan van de reddingsbrigades, de verschillende watersnoodrampen die Nederland geteisterd hebben en de rol van de reddingsbrigades in de recente gevallen van ernstige wateroverlast. Twee korte persoonlijke ervaringen opgetekend van brigademensen die daadwerkelijk ingezet zijn geeft een helder beeld van ervaringen bij een inzet in crisisomstandigheden. Hoofdstuk 3 schetst het heden en geeft antwoord op de vragen hoe de reddingsbrigades tegenwoordig georganiseerd zijn, de daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden, verschillen tussen zwemmende-, bewakende- en kust- en binnenwaterbrigades en wettelijke basis versus vrijblijvendheid. De positie van het overkoepelende orgaan in relatie tot de individuele brigades wordt weergegeven alsmede de rol van de reddingsbrigades in de rampenbestrijding. Tot slot wordt een beeld gevormd van de huidige positie van de reddingsbrigades binnen het totale spectrum van hulpverlenende instanties die raakvlakken vertonen met de taken van de reddingsbrigades. Hoofdstuk 4 vormt een beeld van de toekomst. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de redenen en mogelijkheden voor veranderingen. Middels een visie en strategie wordt de vorming van een Regionale Voorziening Reddingsbrigades (RVR) weergegeven en een drietal scenario’s geven de diverse mogelijkheden voor inbedding binnen Veiligheidsregio of Steunpuntregio. Deze scriptie wordt afgesloten middels een prikkelende epiloog die oproept tot nadenken over het veranderende klimaat. Katrina-achtige scenario’s zijn in Nederland nog niet aan de orde van de dag maar ook niet geheel ondenkbaar. Klimaatscenario’s van het KNMI geven aan dat winters natter worden, extreme neerslaghoeveelheden zowel in de winter als zomer toenemen en de zeespiegel blijft stijgen. Van partijen betrokken bij de hulpverlening op het water zal tegenwoordig en in de nabije toekomst meer en meer inzet gevraagd gaan worden om problemen veroorzaakt door deze grotere wateroverlast te verhelpen. Zo ook van de reddingsbrigades.
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
1
2. 2.1 2.2 2.3
Verleden Historie en ontstaan van de reddingsbrigades Nederlandse watersnoodrampen Rol van reddingsbrigades bij de wateroverlast van 1993
2 2 4 5
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.8.1 3.8.2 3.9
Heden Organisatie van reddingsbrigades Verdeling in specialisme en verzorgingsgebied Onderlinge verschillen Aansluitcriteria Wettelijke basis in relatie tot vrijblijvendheid Koepelorganisatie RedNed Rol van de reddingsbrigades in de dagelijkse hulpverlening Rol van de reddingsbrigades in de rampenbestrijding Het convenant op hoofdlijnen Protocollen ten behoeve van bijstandaanvraag Partners in hulpverlening
7 7 7 8 10 11 13 15 15 16 19 20
4. 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.5
Toekomst Aanleiding voor veranderingen Visie en strategie Structuur Regionale Voorziening Reddingsbrigades Bestuur RVR Operationele landelijke sterkte Alarmering en inzetbaarheid Scenario’s Huidige situatie RVR-Steunpuntregio Veiligheidsregio Pilots en evaluatie
22 22 24 27 27 28 31 31 32 33 33 34
5.
Slot Epiloog Geraadpleegde literatuur (voetnoten) Literatuuropgave (alfabetisch) Bijlagen: I Reddingsbrigades in Nederland II Standaarduitrusting reddingseenheid (vlet) III Inventarisatie van reddingsbrigades in veiligheidsregio’s (i.o.)
36 38 40 42 zie bijlage
1. Inleiding Landelijk maken partijen betrokken binnen de rampenbestrijding een professionaliseringsslag door. Gemeentelijke brandweerkorpsen werken steeds meer intergemeentelijk samen en worden omgevormd tot regionale korpsen1, regio’s worden congruent aan elkaar gemaakt, ambulancediensten worden omgevormd tot Regionale Ambulance Voorzieningen en op zichzelf staande meldkamers worden samengevoegd tot gezamenlijke of geïntegreerde meldkamers. Naast de gebruikelijke zuilen binnen de rampenbestrijding zoals politie, brandweer, ambulance en gemeente zijn ook andere partijen betrokken binnen het totale spectrum van hulpverlening. Eén van deze partijen wordt gevormd door de reddingbrigades. Zij opereren als vrijwilligersorganisatie in het overgangsgebied tussen land en water langs de kust, rivieren en grote binnenwateren. De reddingsbrigades hebben naast een taak binnen de rampenbestrijding veelal taken op lokaal niveau waar convenanten en samenwerkingsovereenkomsten aan ten grondslag liggen. Maar hoe vergaat het deze reddingsbrigades binnen een omgeving die razendsnel aan het veranderen is? Middels een analyse van verleden, heden en toekomst wordt getracht essentiële vragen te beantwoorden die zo vanzelfsprekend lijken maar dat niet zijn. Vragen over wijze van organisatie, vrijblijvendheid en wettelijke verplichting. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de lesstof zoals aangeboden in de leergang MCDm2. De centrale vraag van deze scriptie is: wat is - onderbouwd door middel van een beschrijving en analyse van verleden, heden en toekomst - het nut en de noodzaak van vrijwillige reddingsbrigades in Nederland? Vanuit deze vraagstelling komt een aantal deelvragen naar voren: • Wat is de wettelijke basis voor het werk van de reddingsbrigades? • Wat is de wijze van organisatie zowel voor de dagelijkse hulpverlening binnen het eigen verzorgingsgebied als voor de rampentaak in gebieden waar wateroverlast heerst? • Welke scenario’s zijn er mogelijk voor toekomstige ontwikkelingen? • Biedt de wijze waarop de reddingsbrigades nu georganiseerd zijn wel voldoende bestaansrecht gelet op veranderingen in de toekomst?
Leeswijzer: waar in het kader van deze scriptie geschreven wordt over de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen, KNBRD, Reddingsbrigades Nederland en/of RedNed wordt telkens dezelfde organisatie bedoeld.
1
Kabinetsstandpunt Veiligheidsregio’s Leergang MCDm, met name de modules 1: Veiligheidszorg in een Veranderende Samenleving, 3: Publieke Organisatie, 4: Rampenmanagement en 5: Beleid en Netwerken.
2
1
2. Verleden 2.1
Historie en ontstaan van de reddingsbrigades
Nederland is van origine een waterrijk land en de bewoners hebben door de eeuwen heen met het water moeten leven. Veelal ging men uit praktische overwegingen het water op voor bijvoorbeeld het vervoer van goederen of oversteken van rivieren bij gebrek aan bruggen. Daarnaast is meer recreatief watergebruik al vanuit de oudheid bekend. Daarbij hebben altijd ongelukken plaatsgevonden en zijn mensen verdronken. Omstanders wisten bovendien maar zelden wat ze moesten doen met uit het water geredde drenkelingen en we mogen aannemen dat velen uiteindelijk op de kant toch nog het leven lieten. Om hier wat aan te veranderen werd in 1767 de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen opgericht die zich tot doel stelde mensen te leren hoe ze (schijndode) drenkelingen moesten behandelen om hun overlevingskansen te vergroten. In het begin van de twintigste eeuw begon men zich te realiseren dat er nog steeds veel mensen onnodig verdronken en werd een aantal belangrijke ontwikkelingen in gang gezet. In 1908 werd de 'sHertogenbossche Reddingsbrigade opgericht met het doel reddingsmaterialen te verbeteren en drenkelingen te redden. Het voorbeeld van ’s-Hertogenbosch werd als snel gevolgd door de Amsterdamse Reddings Brigade (10 april 1913), de Haarlemse Brigade tot Redding van Drenkelingen (26 juni 1913), de Haagse Vrijwillige Brigade tot Redding van Drenkelingen (28 oktober 1915) en een brigade uit Breda. Vanaf 1913 begon men in samenwerking met de Nederlandsche Zwembond en de Amsterdamsche Zwemclub mensen op te leiden voor een diploma zwemmend redden. Alle reddingsbrigades leidden mensen op in het behandelen van drenkelingen en zwemmend redden, waarbij al snel wedstrijden gehouden werden om mensen aan te sporen zichzelf te bekwamen. Wel hadden alle brigades elk hun eigen manier van lesgeven. Met het doel daar wat uniformiteit in te brengen en om elkaar bij te staan en van elkaar te leren werd door de vijf brigades op 16 september 1917 een landelijke bond opgericht; De Nederlandsche Bond tot het Redden van Drenkelingen (NBRD). In 1923 werden de eerste landelijke exameneisen gepubliceerd zodat er een kwaliteitsstandaard was voor de opleidingen waar de brigades zich op konden richten. Het eerste leerboek van de bond verscheen in 1931 en beschreef hoe je een drenkeling kon redden. Het kan gezien worden als de eerste druk van de moderne ' Handleiding Zwemmend Redden' . In 1950 werd Z.K.H. Prins Bernhard beschermheer van de bond en op de ledenvergadering van 4 oktober 1952 kreeg de bond het bericht dat zij voortaan het predikaat Koninklijke mochten gaan voeren (KNBRD).
2
Het aantal reddingsbrigades groeide ondertussen gestaag door afsplitsingen van Rode Kruis- en EHBO-verenigingen en steeds meer brigades zochten ook aansluiting bij de bond. De opleidingen werden zeer gewaardeerd en uitspraken als ‘zolang niet iedereen kan zwemmen, moet iedere zwemmer kunnen redden’ en ‘iedere zwemmer redder’ raakten in zwang. Wel was het vele en belastende bondswerk nog steeds vrijwilligerswerk. Bij de watersnoodramp van 1953 deden de reddingsbrigades goed werk en werd het belang duidelijk van een sterke organisatie en goede voorzieningen. Het Nationaal Rampen Fonds maakte geld vrij voor materieel (fl. 300.000,-) en er werd begonnen aan het ontwerp en de bouw van een zestigtal reddingsboten die weinig diepgang hadden, niet snel lek raakten en stabiel genoeg waren om zeker in, uit en over te kunnen stappen. Eind jaren vijftig waren de 65 reddingsvletten eindelijk gereed en werden ze bij de reddingsbrigades gestationeerd. In 1962 kwam er in IJmuiden een speciale loods met stallingmogelijkheden en een goed uitgeruste onderhouds- en reparatiewerkplaats voor de reddingsvletten. Ook kreeg de bond vanaf 1955 geld voor een secretariaat. Aanvankelijk betekende dat alleen loonkosten voor één secretaresse, maar het werd meer naarmate de bond groeide. In 1976 kon uiteindelijk een eigen pand in Haarlem worden betrokken. Ondanks jarenlang aandringen van de bond kwam er pas weer geld beschikbaar van de overheid voor nieuw materieel toen bij de overstromingen van 1993 en 1995 in Limburg en Gelderland de inmiddels hoogbejaarde en verouderde vletten grootschalig moesten worden ingezet. Dit keer bekostigden het Nationaal Rampenfonds en het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) samen negentig reddingseenheden bestaande uit een boot met trailer, buitenboordmotor, mobilofoon, waterdichte werkpakken, reddingsvesten, EHBO-koffer en brancard3 (zie verder bijlage II: Standaarduitrusting reddingseenheid). De leden van reddingsbrigades waar zulke reddingseenheden gestationeerd zijn konden bovendien een extra opleiding volgen voor omgang met het materieel. Tegenwoordig is de bond gevestigd in het Nationaal Trainings Centrum (NTC) in IJmuiden, dat in 1996 in gebruik is genomen en behalve het bondsbureau en crisiscoördinatiecentrum (CCRN) ruimte biedt aan opslag en reparatiefaciliteiten voor boten en motoren en ruimtes heeft voor vergaderingen, theorie- en praktijklessen en de daarbij behorende examens. Bij de ingebruikname is ook de naam gewijzigd in het kortere en duidelijkere Reddingsbrigades Nederland (RedNed).
3
Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken EB96/985 d.d. 27 juni 1996
3
Vlettenvloot in praktijk.
2.2
Nederlandse watersnoodrampen
In Nederland worden watersnoodrampen vooral veroorzaakt door de Noordzee, die door een zware storm wordt opgestuwd, waardoor dijken kunnen doorbreken. Bij de watersnoodramp 1953 gebeurde dit in combinatie met een springvloed. Maar ook langs de rivieren braken vroeger regelmatig dijken door. Nederland is sinds de Middeleeuwen vele malen getroffen door watersnoodrampen vanuit zee. De meest bekenden zijn de Allerheiligenvloed (1170 en 1570), Sint Aagthenvloed (1288), Sint Elisabethsvloed (1404 en 1421) en de Sint Felixvloed (1530). De laatste twee eeuwen hebben watersnoodrampen plaatsgevonden in 1820, 1825, 1916 en 1953 waarvan de laatste gekenmerkt kan worden als de grootste vredesramp die Nederland de afgelopen honderden jaren heeft getroffen en waarbij 1835 slachtoffers gevallen zijn. Drieënvijftig jaar later leeft de ramp in de collectieve herinnering vooral voort als de aanzet tot de Deltawerken. Wat in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 en de dagen daarna is gebeurd, is in elk geval buiten de getroffen gebieden aan de herinneringen ontgaan. Hiervoor in de plaats zijn de rampen van Enschede en Volendam gekomen4. Langs de grote rivieren in Nederland braken ook dijken door. Tussen 1750 en 1800 alleen al 152 keer. Na de oprichting van het ' Bureau voor den waterstaat'(het huidige Rijkswaterstaat) in 1798 nam die frequentie snel af. Sinds het einde van de achttiende eeuw hadden de grote rivieren acht keer te maken met hoge waterstanden. Zes keer leidde dat tot grote dijkdoorbraken en overstromingen. Dijkdoorbraken in het rivierengebied na 1800 waren Weurt (1805), Bommelerwaard (1861) en Maasdijk (1926).
4
Getuige de ramp: De watersnood 1953 in crisisperspectief. COT, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2003
4
In 1993 zorgde hoogwater op verschillende plaatsen langs de rivieren - hoewel er geen dijken doorbraken - voor veel overlast. Op 23 januari 1995 stijgt het waterpeil van de Maas zodanig dat delen van Limburg overstromen. De situatie verergert als blijkt dat ook het Rivierengebied in MiddenNederland gevaar loopt. De autoriteiten vrezen voor een dijkdoorbraak waarbij de polders in korte tijd onder water komen te staan: het zogeheten ‘badkuipeffect’5. Deze dreiging leidt tot een massale evacuatie. Een kwart miljoen mensen moet huis en haard verlaten inclusief complete veestapels van boeren in het getroffen gebied. Sinds de watersnoodramp van 1953 is in Nederland niet meer op een dergelijke schaal geëvacueerd. Zowel de watersnoodramp van 1953 als die van 1993 en 1995 zijn van invloed geweest op de verdere doorontwikkeling van het werk van de reddingsbrigades.
2.3
Rol van reddingsbrigades bij de wateroverlast van 1993
Ten tijde van de wateroverlast van 1993 was de rol van de reddingsbrigades bij vrijwel niemand (meer) bekend. Hierdoor moest eerst het nodige overleg plaatsvinden tussen het Bondsbureau en de getroffen regio in Limburg. Naar aanleiding van dit eerste overleg zijn 14 reddingsvletten van kustreddingsbrigades uit Noord-Holland in colonne naar Limburg gegaan. Bij aankomst in Venlo waren de lokale hulpverleners aangenaam verrast over de grote hoeveelheid personeel en materieel. In overleg werden de vletten verdeeld over de getroffen dorpen. Bij de eerste inzet deed zich echter een probleem voor: de westerlingen konden het plaatselijke dialect niet verstaan. Hierop werden tolken aangesteld die behalve hielpen het taalprobleem op te lossen ook een gidsrol op zich namen. In de diverse dorpen, die te kampen hadden met wateroverlast, werd aan het gemeentelijke Beleids Team een liaison van de reddingsbrigade toegevoegd. Andere leden werden ingezet als centralist in de diverse plaatselijke commandocentra. Zowel de eerste ploegen als ook de aflossing van deze ploegen hebben levensreddend werk verricht onder vaak barre weersomstandigheden.
Persoonlijke ervaringen I: Watersnood was hot nieuws in de media. Hierdoor gebeurde het dat er tijdens het verplaatsen naar het inzetgebied brigadespullen geruild werden tegen etenswaren en snoepgoed. Bovendien konden bij allerlei bedrijven en instellingen goederen en zaken geregeld worden. Op de regiokazerne in Venlo was men zo blij met de inzet van de brigades dat daar eigenlijk alles mogelijk was. Zodoende konden wij daar onbeperkt tanken en reden de brigadeleden in brandweervoertuigen rond. In de dorpen werd aan het gemeentelijke Beleids Team een aanspreekpunt van de reddingsbrigade toegevoegd, hierdoor kon het gebeuren dat een brigadelid die ‘s morgens in zijn werkoveral liep ‘s avonds aan tafel zat bij de Burgemeester. 5
Evacuaties bij Hoog Water: zelfredzaamheid en overheidszorg. COT, Leiden/Rotterdam, 1995
5
De media aandacht ging zover dat de ploeg van reddingsbrigade IJmuiden een eigen verslaggeefster van de IJmuider Courant mee had tijdens hun inzet in het getroffen gebied, echter tijdens een nachtelijke inzet kon zij zich niet losmaken uit haar warme bed. Zodoende krijg zij de volgende dagen de bijnaam ‘Doornroosje’ mee.
Opgetekend van R.T. de Vlieger – toenmalig teamleider Reddingsbrigade IJmuiden (thans brandweerkundig centralist Meldkamer Brandweer en Ambulance Kennemerland)
Persoonlijke ervaringen II: Het is de avond voor kerst 1993. Een ploeg van 3 rampenvletten uit Naarden, Huizen en Zandvoort, krijgt de opdracht om Archen te evacueren. De afspraak is dat mensen een wit laken of andere doek uit het raam hangen, ten teken dat de bewoners klaar zijn om geëvacueerd te worden. Vervolgens komt de reddingsbrigade, laadt mensen en dieren in de vletten en brengt deze naar gereedstaande vrachtwagens van Defensie. Het waterpeil in sommige straten en huizen is 1,50 meter. Her en der staan vrachtwagens van Defensie die te diep zijn doorgereden en als verlaten herkenningspunten voor de brigade’s als markering dienen.Alles gaat goed, tot de laatste straat. De bewoners wijzen ons op een invalide man die bedlegerig is en op zolder ligt. De bewoners willen pas weg wanneer de invalide man geëvacueerd is. In huis drijft inmiddels de gehele huisraad. Nauwelijks is er 25 centimeter doorgang tussen de deurpost en het water. Op zolder wordt de man aangetroffen die duidelijk hulp nodig heeft en graag weg wil, maar geen idee heeft hoe hij dat moet doen. Met 4 lange redders wordt de invalide man op de schouders naar beneden gebracht en op een brancard in een vlet gelegd en vervoerd. De invalide man blijft geheel droog en als de vlet weg vaart begint de gehele straat spontaan te applaudisseren en wil men allemaal het huis verlaten. De bewoners van het eerste huis, de buren van de invalide man, staan al te popelen en terwijl de leden van de reddingsbrigade de tuin in lopen naar de voordeur meldt de vrouw des huizes: ‘let op, we hebben een vijver!’. Nog geen seconde later verdwijnt één van de redders volledig kopje onder en als hij weer boven komt schreeuwt hij proestend: ‘gevonden!’.
Opgetekend van R. Kuiper – toenmalig teamleider Reddingsbrigade Zandvoort (thans ambulancechauffeur Ambulancehulpverlening i.o. Kennemerland)
6
3. Heden 3.1
Organisatie van reddingsbrigades
In Nederland zijn 183 reddingsbrigades actief met in totaal bijna 30.0006 aangesloten leden. De verdeling man/vrouw is hierbij grosso modo 50%-50%. Van deze aangesloten leden werken ongeveer 1000 vrijwilligers in allerlei specifieke commissies, examencommissies, klankbordgroepen, werkgroepen en bondsbestuur. Daarnaast zijn ongeveer 2200 bevoegde instructeurs actief en functioneren circa 1600 bondsleden als niet-bevoegd opleider7. Op het gebied van behaalde diploma’s en brevetten zijn tot op heden circa 15.200 stuks ‘Zwemmend Redden’, 260 stuks ‘Strand’ en 495 stuks ‘Varend Redden’ diploma’s uitgeschreven. De 183 brigades zijn onder meer actief aan de Noordzeekust, op de Zeeuwse wateren, het IJsselmeer, de Randmeren, drukke vaarwegen en recreatieplassen. Voor wat betreft de Noordzee betreft dit het gemeentelijk ingedeelde grondgebied tot één kilometer uit de zogenaamde laag-laag waterlijn. Het algemeen doel van de reddingsbrigades is het voorkomen en bestrijden van de verdrinkingsdood in de ruimste zin van het woord. Vrij vertaald naar reguliere taken komt dat onder andere neer op het helpen van zwemmers en watersporters in nood.
3.2
Verdeling in specialisme en verzorgingsgebied
Grofweg vallen de brigades in drie hoofdgroepen te scheiden: • zwemmende brigades (178) • bewakende (binnenwater) brigades (129) • bewakende (buitenwater) brigades (31) Combinaties van verschillende ‘specialismen’ zijn ook mogelijk. Zie hiervoor ook bijlage I: Reddingsbrigades in Nederland (Provincie en discipline). Binnen Reddingsbrigades Nederland worden allerlei wedstrijden georganiseerd op het gebied van zwemmend en varend redden, eerste hulp aan drenkelingen en vletroeien. Sommige onderdelen hiervan groeien uit tot (semi-)topsport waarvoor RedNed een sector Topsport opgericht heeft. Deze scriptie zal zich voornamelijk richten op de bewakende taak van de reddingsbrigades alsmede de taak binnen de rampenbestrijding. De brigades kunnen over het algemeen gekenmerkt worden als autonome non-profit organisaties of verenigingen met in meer of mindere mate vooral lokale contacten in de vorm van
6
Jaarverslag Reddingsbrigades Nederland 2005; totaal 29.613 leden (peildatum 1 oktober 2004) De keuze voor een goed vrijwilligersbeleid (versie 2 maart 2003); Werkgroep en Klankbordgroep vrijwilligersbeleid RedNed
7
7
samenwerkingsafspraken of intentieverklaringen met professionele hulpverleners zoals brandweer en ambulance. De vrijwilligers kunnen onderscheiden worden in drie functies: • vrijwilliger in de betekenis van eigenaar (oprichter, bestuur als vertegenwoordiging van de leden) • vrijwilliger in de betekenis van beleidsbepalers (ledenvergadering, bestuurslijn, beleid) • vrijwilliger in de betekenis van uitvoerder (handjes om het beleid uit te voeren, commissies)
3.3
Onderlinge verschillen
Verschillen tussen individuele brigades zijn groot. Deze verschillen uiten zich onder andere op aspecten als ambitie, potentie, financiering en sponsoring, opleidingen en reddingsmateriaal. • Ambitie. Met name enkele kust- en in mindere mate enkele binnenwaterbrigades onderscheiden zich door een hoog ambitieniveau. Buiten de brigadespecifieke taken in het eigen verzorgingsgebied en taken binnen de rampenbestrijding wordt actief toenadering gezocht tot de operationele hulpverleningsdiensten brandweer en ambulance met als resultaat convenanten en samenwerkingsovereenkomsten. Waar de ene brigade alleen in het weekend en in het seizoen een bewakingstaak op zich neemt en daarbij gebruik maakt van bijvoorbeeld eigen trekkend (rijdend) materieel is de andere brigade 24 uur per dag en 365 dagen per jaar beschikbaar met een breed scala aan permanent inzetbaar materieel. •
Potentie. Door het volgen van aanvullende opleidingen, training en cursus (bijvoorbeeld kleine blusmiddelen en het bedienen van AED-apparatuur) worden vaardigheden verder uitgebouwd. Deze vaardigheden kunnen van belang zijn voor andere partijen die samenwerking zoeken met de reddingsbrigade. Vanzelfsprekend is het een bewuste keuze van de brigade om te kiezen voor het uitbouwen van vaardigheden en zich daardoor meer ‘interessant’ te maken voor externe partijen als brandweer en ambulance.
•
Financiering en sponsoring. De reddingsbrigades in Nederland worden op verschillende manieren gefinancierd. Hoofdzakelijk komen gelden, in meer of mindere mate, vrij vanuit financiering verkregen door gemeentelijke subsidies, eigen contributies, sponsorgelden en giften en inkomsten uit commerciële activiteiten in de vorm van bewaking en EHBO bij particuliere evenementen. Hierin spelen ook factoren als potentie en ambitie mee. Wanneer een brigade onvoldoende mogelijkheden of capaciteit heeft om actief deze geldstromen te benutten zijn mogelijkheden voor expansie beperkt. Bijzonder lucratief is het aangaan van een sponsorovereenkomst met een bedrijf of instelling die in brede zin van het woord het werk van de reddingsbrigade een
8
warm hart toedraagt. Deze sponsoring kan bestaan uit een financiële bijdrage of een bijdrage in de vorm van materieel/goederen (bijvoorbeeld (korting op) boten, brandstof) of diensten (bijvoorbeeld drukwerk, advies) of variaties hierop. Een nadelig effect van sponsoring kan ontstaan wanneer de aangegane overeenkomst verdere ontwikkeling van de reddingsbrigade in de weg staat. Een voorbeeld hierbij is de overeenkomst die reddingsbrigade Bloemendaal heeft gesloten met enerzijds de Rabobank en anderzijds de commerciële omroep Radio 538. Terwijl RedNed investeert in een landelijke kleurstelling, striping en kledinglijn houdt Bloemendaal vast aan haar eigen - weliswaar eveneens oranje - huisstijl, welke gedeeltelijk ingegeven is door de sponsor, waardoor van uniformiteit geen sprake meer is. Het huidige kledingpakket zal middels een sterfhuisconstructie op termijn vervangen worden door dat van RedNed. In het kader van de ontwikkelingen rondom de invoering van de Blauwe Vlag (zie ook bij 3.6: koepelorganisatie RedNed) kunnen aangesloten reddingsbrigades gebruik maken van sponsoring door de ANWB middels het voeren van het beeldmerk van de ANWB op voer- en vaartuigen. De hierbij gehanteerde constructie is dat de ANWB ten gunste van RedNed een bedrag ter grootte van 50.000,- beschikbaar stelt. Na inventarisatie welke brigades het ANWB beeldmerk gaan voeren wordt dit vastgestelde bedrag verdeeld onder die brigades. De verwachting is dat hoogte van de feitelijke sponsoring, zowel financieel als structureel gezien, tegenvalt en er derhalve geen sprake is van een constructie vergelijkbaar met de financiering van de trauma-helikopters die in Nederland zijn gestationeerd. •
Opleidingen. Vrijwel elke brigade leidt haar eigen vrijwilligers op. Dit kan door middel van het volgen van zogenaamde bondsopleidingen en het behalen van bondsdiploma’s of door het volgen van opleidingen die door een lokale brigade zelf ontwikkeld - op basis van een afwijkend verzorgingsgebied of specialisme - en derhalve brigadespecifiek te noemen zijn. Tijdens deze (niet gecertificeerde) opleidingen ontvangen de nieuwe redders uitgebreide instructie over praktische handelingen zoals zwemmend redden, varend redden en EHBO / EHaD (Eerste Hulp aan Drenkelingen). Bij de hogere bondsdiploma' s worden de redders ook theoretisch op het reddingswerk voorbereid en worden de leidinggevende capaciteiten van de redders verder ontwikkeld. Op éénduidige wijze vindt examinering plaats door bondsofficials welke afkomstig zijn van bij de bond aangesloten brigades. Saillant detail vormt het feit dat voor het bemensen van de vlettenvloot welke in het kader van de rampentaak ingezet kan worden de opleidingen ‘bink’, ‘opstapper’ en ‘motordrijver’ benodigd zijn. Deze opleidingen zijn inmiddels zodanig verouderd qua inhoud en opzet dat ze niet meer voldoen aan de wensen van individuele brigades. Derhalve ontstaat hier een discrepantie: wel verplicht voor (onderdelen van) de rampentaak maar niet meer gevolgd door brigades die deze taak uitvoeren. Inmiddels worden diverse opleidingen momenteel herzien en middels een certificering aangepast aan de eisen van deze tijd. De term ‘competentie’ doet haar intrede.
9
•
Reddingsmateriaal. Behalve de rampenvlet, zoals ter beschikking gesteld door BZK, en sinds recent een vastgestelde kledinglijn beschikken de brigades niet over uniform materieel. Het verschil tussen binnen- en kustbrigade vraagt divers materieel in verband met afwijkende omstandigheden in relatie tot vaareigenschappen. Binnen de markt voor professioneel varend reddingsmaterieel zijn enkele partijen op de markt. Dit geldt eveneens voor trekkend en rijdend materiaal. Ook op dit gebied wijst de praktijk uit dat er vele variaten zijn. Zo zijn er brigades die gebruik maken van tractoren en quad’s terwijl brigades die convenanten gesloten hebben met hulpverleningsdiensten zoals de ambulancedienst, en dientengevolge ingezet kunnen worden voor ambulancevervoer, gebruik maken van gesloten (4-WD)-voertuigen al dan niet volgens eigen concept en voorzien van optische- en geluidssignalen en uniforme striping overeenkomstig de BZK-huisstijl. Middels een convenant geregeld kan de reddingsbrigade Den Haag (HVRB) een vastgesteld aantal dagen gebruik maken van onder andere rijdend materieel van de brandweer Den Haag. Wanneer het seizoen ten einde is en de brigade geen of minder gebruik maakt van de voertuigen staan deze gestald bij één van de brandweerkazerne’s. In dat geval kan de brandweer bij bijvoorbeeld stormschade er voor kiezen om niet met een tankautospuit met zes inzittenden hulp te verlenen maar deze bezetting te splitsen in drie voertuigen met twee inzittenden waardoor een hogere mate van flexibiliteit bereikt wordt. De gesplitste bezetting van de oorspronkelijke tankautospuit maakt dan gebruik van de voertuigen die in het seizoen gebruikt worden door de reddingsbrigades. Hierdoor is de brandweer in voorkomende gevallen meer flexibel inzetbaar. Een unieke vorm van samenwerking.
3.4
Aansluitcriteria
Behalve op het gebied van uniformiteit (striping, logo en kledinglijn) is het werk van de reddingsbrigade niet beschermd. Dit betekent dat in principe een ieder een reddingsbrigade kan oprichten wanneer de vereniging maar raakvlakken vertoont met het algemene doel: het voorkomen en bestrijden van de verdrinkingsdood in de ruimste zin van het woord. Voor aansluiting bij RedNed moet wel aan een aantal voorwaarden voldaan worden. Primair geldt dat alleen een vereniging (aspirant brigade) met minimaal 40 leden lid kan worden van RedNed. Hierbij dienen zij aan de aansluitingscriteria te voldoen. Een vereniging dient schriftelijk het verzoek om aansluiting bij het bestuur van RedNed in te dienen, bekrachtigd met een besluit van de eigen ledenvergadering. Bijgaand dienen de statuten van de aan te sluiten vereniging te worden overlegd. Vanzelfsprekend dienen deze niet strijdig te zijn met de bondsstatuten. Na een procedure waarbij eerst een voorlopige aansluiting kan worden verleend, kan het bondsbestuur de aansluiting bekrachtigen. De vereniging dient vervolgens contributie te betalen voor de leden. In deze afdracht is tevens een bedrag opgenomen voor een WA-verzekering. Naast de
10
WA-verzekering biedt RedNed collectieve verzekeringen aan voor varend materieel en communicatiemiddelen alsmede een ongevallenverzekering. Rijdend materieel is hiervan uitgesloten en wordt door de individuele brigades bij verschillende maatschappijen ondergebracht. Ter afwending van bestuurlijke aansprakelijkheid kan door RedNed een verzekering Bestuurlijke Aansprakelijkheid aangeboden worden al dan niet inclusief een rechtsbijstandverzekering. Dit gebeurt vanwege specifieke vraagstukken als grootte van de brigade, bezittingen en (bewakings)taken niet collectief. Bestuurlijke aansprakelijkheid is de laatste jaren een hot issue8. Verzekeringen keren in geval van individuele schade aan leden minder snel uit en kijken in bredere context naar het functioneren van de vereniging inclusief het bestuur. De aangesloten brigades zijn aan te merken als vereniging met volledige rechtsbevoegdheid waarbij aan de oprichtingsakte de statuten zijn toegevoegd. Een bestuurder is dan alleen aansprakelijk bij wanbestuur, onrechtmatige daad, nalatigheid of onvoorzichtigheid. Voorbeelden hiervan zijn: bevoegdheden te buiten gaan, belangrijke afwijkingen van de begroting, afspraken niet nakomen en onverantwoorde risico’s nemen. Wat een verantwoord dan wel onverantwoord risico is biedt, zeker voor de taken van de reddingsbrigades, ruimte voor discussie. Gelijk aan aanmelden is het ook mogelijk om als reeds aangesloten reddingsbrigade om moverende redenen te kiezen voor afsplitsing van de overkoepelende bond. Dit gebeurt echter zelden tot nooit.
3.5
Wettelijke basis in relatie tot vrijblijvendheid
Lezende de Brandweerwet 1985 en de Wet Rampen en Zware Ongevallen waarin in algemene termen genoemd wordt dat Burgemeester en Wethouders in brede zin van het woord zorg hebben voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en gevaar voor mens en dier, daarbij ondersteund door een (gemeentelijk) rampenplan en (algemene) plaatselijke verordeningen (APV) bestaat er geen wettelijke basis voor het oprichten, in stand hebben en houden van een reddingsbrigade. Feitelijk dient deze taak, op gemeentelijk ingedeeld grondgebied, vervuld te worden door de drie operationele hulpverleningsdiensten politie, brandweer en GHOR. Aansluitend dienen - niet limitatief en ter illustratie - de volgende vragen zich aan: • Is de brandweer volledig uitgerust, opgeleid èn geoefend voor het doen van een oppervlakteredding9 in geval van een slachtoffer te water? • Heeft de politie voldoende capaciteit om gevonden kinderen op te vangen en vermissingen op te lossen? • Tot hoe ver kan een ambulance het strand op? En indien op het strand, kan de ambulance er daarna ook weer vanaf?
8
Sportclub, sportfacilities magazine: Bestuurdersaansprakelijkheid! Ties van der Horst; maart 2003 NVBR Leidraad Bestrijding Waterongevallen - editie 2004 (oppervlakteredding: Weerwater, Almere september 2002)
9
11
•
Wie verzorgt de EHBO in een badplaats? Moet voor elke ‘schelp in voet’ een ambulance besteld worden, de huisarts geconsulteerd worden of worden teruggevallen op een enthousiaste strandpaviljoenhouder?
Bovengestelde vragen geven aan dat er van een toegevoegde rol voor de reddingsbrigades, met opgeleide vrijwilligers, rijdend en varend materieel, zeker voor wat betreft hun bewakende taak, terdege sprake is. Waar de ene gemeente kiest voor een methode waarbij aansprakelijkheid afgedekt wordt door het plaatsen van een bord ‘onbewaakt strand – zwemmen op eigen risico’ of van gelijke strekking (op een strand in Groot-Brittannië heeft men hiervoor speciaal een telefooncel geplaatst) kiest de andere gemeente voor het formaliseren van afspraken met de lokale reddingsbrigade10 waarbij de strandwachttaak van de brigade als volgt is vastgelegd: • preventie en redding • EHBO en slachtoffervervoer • het opsporen van vermissingen en terugbezorgen van vondelingen Waarbij opgemerkt wordt dat uitgegaan wordt van een goede samenwerking met gemeente, politie, brandweer, ambulancezorg en Kustwachtcentrum. Middels het vastleggen van deze afspraken wordt de bewakende taak van de reddingsbrigade op lokaal niveau en binnen het totale spectrum van hulpverleners gelegitimeerd.
10
Convenant Strandveiligheid Bloemendaal, 13 mei 2005
12
3.6
Koepelorganisatie RedNed
RedNed, de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (KNBRD), vormt de overkoepelende organisatie van de reddingsbrigades in het land. Zij levert ondersteuning aan de aangesloten brigades door onder andere belangenbehartiging, ondersteuning in materieel en logistiek, opleidingen en het organiseren van oefeningen. RedNed wordt geleid door een dagelijks bestuur, dat wordt ondersteund door het bondsbureau en Service Center met complete staf (7,45 fte) en diverse commissies en werkgroepen. Deze commissies en werkgroepen zijn landelijk verdeeld in rayons. De aangesloten brigades bepalen jaarlijks in de Algemene (leden)Vergadering (AV) het toekomstig beleid. Leden
Reddingsbrigades
Algemene Ledenvergadering
Bestuur
Voorzitter Penningmeester Secretaris PR & Communicatie Sport Bewaking & Hulpverlening Opleidingen AM & Vrijwilligersbeleid
CvB-O TC FC CvB
Commissie van Beroep voor Organisatie en Opleidingszaken Tucht Commissie Financiële Commissie Commissie van Beroep
CC MC COZ CBS CTS CBR RFC RVR Rayons LR CO CV
Controle Commissie Medische Zaken Commissie Official Zaken Commissie Breedtesport Commissie Topsport Commissie Bewakende Reddingsbrigades Radio en Frequentie Commissie Regionale Voorziening Reddingsbrigades Rayon Commissies Landelijk Rayon Commissie Opleidingen Commissie Vrijwilligersbeleid
Bondbureau Service Center
Organogram/organisatiestructuur Reddingsbrigades Nederland
13
Directeur lid MT 1 fte
Beleidsmedewerker lid MT 1 fte
Hoofd Technische Zaken en Hulpverlening lid MT 1 fte
Assistent inspecteur 0,8 fte
Medewerker Huishoudelijke Dienst 0,15 fte
Secretaresse 0,9 fte
Medewerker Financiële Administratie 0,6 fte
Allround monteur 1 fte
Medewerker Postkamer en Verzekeringen 0,4 fte
Medewerker PR & Communicatie 0,6 fte
Organogram Bondsbureau en Service Center
Voor wat betreft de rampentaak valt RedNed onder de Directie Crisisbeheersing (H. Geveke) van het Directoraat-Generaal Veiligheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor wat betreft de sector Sport onder het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport (VWS). Ook met het NOC-NSF worden, voornamelijk voor de topsport activiteiten, nauwe contacten onderhouden. Buiten Nederland is RedNed vertegenwoordigd in het internationale bestuur van de Europese tak (ILSe) van de International Life Saving Federation (ILS) alsmede enkele internationale commissies (Development and Aid Commission, Sport Commission en Life Saving Commission). Bij de ILS zijn 136 reddingsbrigades over de gehele wereld aangesloten. Middels deze ILS kan op Europees- en wereldniveau inbreng en invloed op besluitvorming uitgeoefend worden en is internationale kennisuitwisseling mogelijk. Vanuit ILSe wordt ondersteuning geboden aan zusterorganisaties die in opbouw zijn in de Baltische en Russische Staten rond de Kaspische Zee en de Balkan. Inkomsten voor RedNed worden voornamelijk bepaald door contributies ( 172.000,-) van aangesloten brigades, overheidsbijdragen ( 614.000,-) in de vorm van subsidies, opbrengsten opleidingen ( 75.000,-), resultaat verkopen ( 100.000,-) en overige baten ( 77.000,-). RedNed participeert in het project Blauwe Vlag. Stranden en havens, welke de Blauwe Vlag uitgereikt hebben gekregen voldoen volgens de onafhankelijke milieuorganisatie Foundation for Environmental Education (FEE) aan schoon en veilig water en bieden een mooie en gezonde natuur. De Blauwe Vlag-campagne wordt in Nederland uitgevoerd door de ANWB in opdracht van FEE-Nederland. Overheden, ondernemers en recreanten worden actief betrokken bij de zorg voor schoon en veilig water, mooie natuur en een gezond milieu. De Blauwe Vlag is een internationale erkenning voor de
14
inspanningen van kustplaatsen en jachthavenbeheerders. Voor toeristen en recreanten is de Blauwe Vlag het internationale symbool voor schone stranden en jachthavens. De Blauwe Vlag-toekenning is één jaar geldig. Elk jaar wordt gecontroleerd of de stranden en jachthavens nog aan de eisen voldoen. Na een nationale nominatie kent de internationale jury al dan niet de Blauwe Vlag toe. RedNed controleert middels 12 speciaal opgeleide riskassessoren en assistenten de veiligheid op de stranden. Het verkrijgen van de Blauwe Vlag kan dienen als belangrijke impuls voor kwaliteitsverbetering van de reddingsbrigades.
3.7
Rol van de reddingsbrigades in de dagelijkse hulpverlening
Primair bestaat het werk van de reddingsbrigade uit het voorkomen en bestrijden van de verdrinkingsdood in de ruimste zin van het woord. Hiertoe wordt in het zogenaamde bewakingsgebied een actieve bewaking opgezet. Afhankelijk van diverse factoren kan deze bewaking plaatsvinden gedurende het (zomer)seizoen, alleen in de weekeinden en schoolvakanties tot het gehele jaar en alle tussenliggende varianten. Middels lopende, varende en rijdende patrouilles wordt met name het overgangsgebied tussen land en water scherp in de gaten gehouden. Naast preventief en repressief toezicht, EHBO en het verenigen van zoekgeraakte kinderen en verontruste ouders (v.v.) fungeert de reddingsbrigade veelvuldig als vooruitgeschoven post van de professionele hulpverleningsdiensten. Door toename van specifieke (extreme)recreatie als kite-surfen en kite-buggy-en vanwege meer én specifiekere besteding van vrije tijd verwordt het bewakingsgebied van de reddingsbrigade tot een dynamische omgeving. De landelijke tendens naar een groter gevoel van veiligheid speelt een prominente rol in het werk van de reddingsbrigades. Behalve repressief optreden vindt een verschuiving plaats naar preventie en pro-actie. Partijen betrekken reddingsbrigades steeds vaker vroegtijdig bij ontwikkelingen in het bewakingsgebied. Denk hierbij aan overleggen over de meest gewenste plaats voor boot-corridoren, ontwikkeling van kustvisies en advies bij het verlenen van evenementenvergunningen.
3.8
Rol van de reddingsbrigades in de rampenbestrijding
Ongeveer de helft van alle 183 aangesloten reddingsbrigades kan worden ingezet voor de hulpverlening bij wateroverlast, overstroming en dijkdoorbraak. Hiervoor is een vloot van 90 compleet uitgeruste reddingsvletten beschikbaar die speciaal ontworpen zijn voor evacuatiedoeleinden en het varen in ondergelopen gebieden. Basis voor deze vloot vormt de uitkering van het Nationaal Rampenfonds in 1953 en de overeenkomst met de directie Crisisbeheersing van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Nationaal Rampenfonds11 naar aanleiding van de wateroverlast in 1993. 11
Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties EB2000/51225 d.d. 9 februari 2000: aanvraagprocedure inzet reddingsvletten RedNed/oefenplanning (vervangt circulaire EB96/985)
15
In deze overeenkomst worden afspraken gemaakt over de inzet van reddingsbrigades in geval van een (dreigende) ramp of een (dreigend) zwaar ongeval in de zin van de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO). Hieruit vloeit voort de aanvraagprocedure inzet reddingsvletten Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (circulaire EB96/985), opgesteld en aangepast bij BZKcirculaire EB2000/51225 d.d. 24 februari 2000. De overeenkomst van 1995 vervangt de overeenkomst uit 1953. Legitimatie voor de feitelijke overeenkomst vormt het feit dat RedNed bij het ramptype overstroming een belangrijke aanvullende functie vervult (evacuatie en redding) en bij dit ramptype eveneens de eerste schakel vormt in de geneeskundige hulpverleningsketen c.q. onderdeel van de spoedeisende medische hulpverlening/geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. De vloot is grotendeels gestationeerd bij reddingsbrigades in de risicogebieden aangevuld met de grotere brigades die over voldoende personele capaciteit beschikken om de vloot te bemensen.
3.8.1
Het convenant op hoofdlijnen
Op 18 september 1995 is door de Minister van Binnenlandse Zaken een overeenkomst gesloten met de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (RedNed) en het Nationaal Rampenfonds (NRF). Op grond van deze overeenkomst houdt RedNed ten behoeve van de inzet bij een (dreigende) ramp, een vloot in stand, die uit ten minste 90 reddingsvletten met uitrusting bestaat. Deze overeenkomst eindigt op 31 december 2010. De vlettenvloot wordt als volgt verdeeld: • 60 reddingsvletten met uitrusting worden paraat gehouden bij reddingsbrigades van RedNed in gebieden met een verhoogd overstromingsrisico. Dit zijn delen van Nederland waar de meeste kans aanwezig is dat zich een overstroming en/of dijkdoorbraak voltrekt • 20 reddingsvletten met uitrusting zijn centraal opgeslagen in het magazijn van de directie Brandweer en Rampenbestrijding in Wijk bij Duurstede. • 10 reddingsvletten met uitrusting zijn bestemd voor opleiding en oefening en kunnen worden ingezet indien andere vletten tijdelijk niet beschikbaar zijn als gevolg van onderhoudswerkzaamheden. Deze vletten zijn opgeslagen bij het Nationaal Trainings Centrum van RedNed in IJmuiden. RedNed verplicht zich in het kader van deze overeenkomst om in geval van een ramp of een (dreigend) zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties één of meer reddingseenheden in te zetten. Bovendien verplicht RedNed zich minimaal eenmaal per jaar deel te nemen aan een oefening van een regionale brandweer in een risicogebied en aan een landelijke samenwerkingsoefening. Daarbij wordt RedNed zowel financieel en materieel ondersteund bij de instandhouding van de vlettenvloot.
16
De financiële steun bestaat uit een jaarlijkse bijdrage in het exploitatietekort en de kosten van de regionale en landelijke oefeningen. De materiële steun bestaat uit de schenking en op termijn vervanging van een gebruikte verbindingscommandowagen (VC-1), het bieden van opslagruimte voor deze VC en voor het vervoersgereed houden van en het zo nodig transporteren van 20 reddingsvletten met uitrusting. Binnen de rampenbestrijdingstaak van de reddingsbrigades worden de volgende termen en daarbij behorende verklaringen gehanteerd: • Reddingseenheid: polyester vlet met uitrusting (zie bijlage II). Bij een reddingsvlet horen 4 leden van een reddingsbrigade van RedNed. Deze verzorgen gedurende 24 uur hun eigen logistiek. Een reddingsvlet kan, buiten de eigen bemensing, 6 personen vervoeren. • Flottielje: 5 reddingseenheden, onder gezag van één commandant. Per 5 reddingseenheden is er 1 brancard en 1 beademingsballon. Wanneer, in het kader van de rampenbestrijding, om bijstand wordt verzocht van RedNed vormen een aantal uitgangspunten de basis binnen de aanvraagprocedure: • De inzetverplichting van RedNed - en dus de aanvraagprocedure - geldt alleen indien er sprake is van een (dreigende) ramp of (dreigend) zwaar ongeval in de zin van de Wet rampen en zware ongevallen. • De in dat geval te hanteren aanvraagprocedure is in de grote lijnen analoog aan de brandweerbijstandsprocedure. • De aanvraagprocedure is ook analoog aan de procedure voor aanvraag van (een deel) van de Geneeskundige Combinatie voor bijstand in het kader van het ambulancebijstandsplan. Dit gaat volgens de gebruikelijke principes van opschaling en bijstand, zoals die verder zijn ingevuld in de leidraad en oefenmodule Geneeskundige combinatie12. • De aanvraagprocedure voor bijstand en inzet van eenheden van RedNed sluit aan op de bestaande bijstandsprocedures en de mogelijkheden van RedNed. • Voor zover de aanvraagprocedure afwijkt van de brandweerbijstandsprocedure is dat in het bijzonder een gevolg van het feit dat de aanvraagprocedure een uitwerking is van een overeenkomst met een particuliere instantie die geen organisatorisch onderdeel vormt van de kern van de rampbestrijdingsorganisatie. De gezagslijnen die behoren bij die organisatie zijn dan ook niet onverkort van toepassing. In het kader van de overeenkomst is het niet zo dat voor elke inzet toestemming verleend moet worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Wanneer een burgemeester of een Commissaris van de Koningin een aanvraag voor inzet doet volgens de bijstandsprocedure zal inzet worden geleverd zonder dat daar in alle gevallen een verzoek aan vooraf hoeft te gaan. Zo kan bij inzet binnen een provincie met de in die provincie beschikbare reddingseenheden worden volstaan met een melding aan het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC). De inzet vanuit of ten behoeve van een andere provincie verloopt altijd via het NCC. 12
Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties GNK98/39 d.d. 29 april 1998
17
Hetzelfde geldt voor de inzet van de centraal opgeslagen reddingseenheden in Wijk bij Duurstede en voor inzet van een of meer reddingseenheden uit IJmuiden. Dit is geheel in lijn met de brandweerbijstandsprocedure. Ook hier is deze voorziening getroffen met het oog op het zo strategisch mogelijk inzetten van de beschikbare middelen. De inzet van reddingseenheden verloopt altijd door tussenkomst van het Crisiscentrum RedNed (CCRN). De ingezette reddingseenheid stelt zich onder operationeel bevel van de regionaal commandant brandweer en daarmee onder het opperbevel van de burgemeester. Ten tijde van rampen wordt samengewerkt met andere hulpverlenende diensten, zoals het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), de Koninklijke Landmacht, het Rode Kruis en de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM).
18
3.8.2
Protocollen ten behoeve van bijstandaanvraag
In het convenant wordt – zoals gezegd - onderscheid gemaakt tussen drie (vier) vormen van inzet: • Regionale inzet Inzet van reddingseenheden uit de eigen regio (intra-regionaal) aanvraag BGM
opdracht
aanvraag
RCC
Reddings brigade(s)
CCRN info
CdK
Min. BZK
BGM
bijstand
•
Interregionale inzet Inzet van reddingseenheden uit een andere regio binnen dezelfde provincie (interregionaal/intra-provinciaal) aanvraag BGM
aanvraag RCC
opdracht overleg
CdK
Reddings brigade(s)
CCRN info Min. BZK/NCC
bijstand
•
Interprovinciale inzet Inzet van reddingseenheden uit een regio buiten de provincie (interprovinciaal) aanvraag BGM
aanvraag RCC
aanvraag
overleg
Min. BZK/NCC
CdK
opdracht CCRN
Reddings brigade(s)
info CdK bijstand
•
Inzet vanuit centrale opslag IJmuiden (enkel indien andere inzet niet mogelijk is) aanvraag CdK
overleg Min. BZK
CCRN
bijstand
19
Bij grootschalige inzet van RedNed kan tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Crisiscentrum RedNed en de eventueel betrokken Commissarissen van de Koningin in een vroegtijdig stadium afspraken worden gemaakt over bepaalde inzetpatronen. Hierbij wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met: • Indien een regio in geval van hoog water inzet nodig heeft uit een andere regio, dan wordt in beginsel geen inzet gepleegd door reddingsbrigades die stroomafwaarts zijn gelegen. Immers, die reddingsbrigades kunnen in hun eigen gebied nodig zijn op het moment dat een hoogwatergolf daar is; • Een inzetpatroon zou ook kunnen zijn dat de reddingseenheden met een hoogwatergolf meegaan. Jaarlijks vinden er diverse oefeningen plaats waarbij de paraatheid van de brigades wordt getest maar ook de deskundigheid van bemanning en de toestand van het materiaal.
3.9
Partners in hulpverlening
Door de reddingsbrigades wordt in meer of mindere mate samengewerkt met partners binnen de hulpverlening. Afhankelijk van de locatie van de reddingsbrigade (binnen- of buitenwaterbrigade) zijn afspraken gemaakt met één of meer van de volgende diensten: KNRM, politie, Regionale Ambulance Voorziening (RAV), brandweer, dierenambulance, Kustwacht, GHOR, Koninklijke Marechaussee en anderen. Ter illustratie: de kustreddingsbrigades in de regio Kennemerland (Bloemendaal, Wijk aan Zee, IJmuiden en Zandvoort) hebben afspraken gemaakt met de Meldkamer Brandweer en Ambulance (MBA) en RAV i.o. in Kennemerland. In deze samenwerkingsovereenkomst wordt geregeld dat de (kust)-reddingsbrigades voorzien in het beschikbaar stellen van rijdend materieel voor het liggend vervoer van slachtoffers ten behoeve van en in opdracht van de ambulancedienst. Ten behoeve van een éénduidige alarmering wordt P2000 alarmerings- en C2000 communicatieapparatuur ter beschikking gesteld vanuit de Meldkamer Brandweer en Ambulance. Met lokale brandweerkorpsen zijn convenanten gesloten voor innige samenwerking bij waterongevallen. Overeenkomstig de Leidraad Bestrijding Waterongevallen door de brandweer dient bij ‘groot water’ (wanneer niet het gehele wateroppervlak middels een seinlijn van 50 meter kan worden bestreken) de brandweer zelf te voorzien in het uitvoeren van een oppervlakteredding of afspraken te maken met partijen die dat wel kunnen. De reddingsbrigade kan hierin een rol op zich nemen. De KNRM vormt een partij waarmee de reddingsbrigades regelmatig vergeleken worden. Waar de reddingsbrigades voornamelijk actief zijn in het overgangsgebied tussen land en water werkt de KNRM voornamelijk volledig op het water. De overgang vormt een grijs gebied. De KNRM onderscheidt zich binnen de kolom van hulpverleningsorganisaties door de wijze van financiering. Het
20
volledige kapitaal van de KNRM wordt verkregen door middel van giften en legaten. Mede om deze reden wil de KNRM volledig autonoom blijven en geen tot minimale inspanningsverplichtingen aangaan met andere organisaties (men levert deze inspanningen wel én naar volle tevredenheid, maar wil hier geen sluitende afspraken over maken). Ook de KNRM probeert echter haar taken binnen de hulpverlening te borgen met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Waar in het verleden een zogenaamde ‘wippertruck’ werd gebruikt voor het overschieten van een lijn naar een gestrand schip, waarmee opvarenden van boord werden gehaald en waarvan de taken inmiddels zijn overgenomen door moderne en volledig toegeruste helikopters wordt de functie van ‘wippertruck’ vervangen door die van het ‘kusthulpverleningsvoertuig’ (KHV). Bedoeling van deze KHV is het mede voorzien van aanvullend slachtoffervervoer op de stranden. In praktijk wordt het varende materieel van de KNRM aangestuurd vanuit het Kustwachtcentrum (KWC) in Den Helder en wordt vanuit het varende materieel ook het rijdende materieel zoals het KHV aangestuurd. Hierdoor wordt de aansturing van eenheden op het land in geval van een gezamenlijke actie bemoeilijkt. Vanwege het autonome karakter van de KNRM in relatie tot de inzet van materieel is er inmiddels een niet nader te noemen regio die geen samenwerkingsovereenkomst voor specifiek de taak van het KHV wil afsluiten. Deze regio houdt deze taak specifiek bestemd voor de reddingsbrigades. Daarentegen is de KNRM voor het KWC een belangrijke en primaire partner in de hulpverlening. Reden hiervoor is dat de KNRM, in tegenstelling tot de reddingsbrigades, op een eenduidige wijze te alarmeren is, te allen tijde inzetbaar is en een volledige 24-uurs dekking waarmaakt.
21
4. Toekomst 4.1
Aanleiding voor veranderingen
De doorontwikkeling van de hulpverlening bij rampen en zware ongevallen staat ruimschoots in de belangstelling. Landelijke ontwikkelingen binnen het brede taakveld van de rampenbestrijding, de inzetten van de reddingsbrigades bij de watersnoodrampen van 1993 en 1995, evaluaties van incidenten en het op termijn aflopen van de overeenkomst tussen BZK, NRF en RedNed inzake de vlettenvloot vormen de basis voor een studie door RedNed naar een herziening van de rampentaak en de huidige structuur van de reddingsbrigades. Algemeen doel daarbij is aansluiting te zoeken bij de hulpverleningsketen en zodoende kansen te benutten voor structurele inbedding van het taakveld bestrijding van de verdrinkingsdood binnen de hulpverleningsketen. Daarnaast biedt het mogelijkheden tot het maken van een kwaliteitsslag en verdere borging van taken. Hiertoe is door RedNed de werkgroep Openbare Orde en Veiligheid (OOV) gevormd. Vanuit deze werkgroep is het project Regionale Voorziening Reddingsbrigades (RVR) opgestart. Taken die de reddingsbrigades op zich nemen liggen gedeeltelijk in het verlengde van overheidsverantwoordelijkheden. Lokale brigades zijn zonder tussenkomst van RedNed belast met lokale bewakingstaken en de rampenbestrijdingstaak wordt uitgevoerd op basis van een convenant tussen BZK, NRF en RedNed. In de toekomst wil RedNed zich meer gaan richten op versterking van de primaire taak van de reddingsbrigades en hen daartoe ondersteunen. In die visie wordt meer recht gedaan aan eigen verantwoordelijkheid van de brigades en aan het verhogen van eenduidige beeldvorming voor wat betreft de door de brigades uitgevoerde taken, uitstraling en kwaliteit. Door de werkgroep OOV is een projectplan13 opgesteld. Aanleiding voor het opstellen van dit projectplan vormt een vijftal punten: 1. Recente rampen hebben ertoe geleid dat diverse beleidsdocumenten zijn ontwikkeld op het gebied van de rampenbestrijding. Onderwerpen die hierin met name aan de orde komen betreffen de capaciteit, kwaliteit, middelen, opleiding en training en organisatiestructuur. Hierbij wordt gerefereerd naar de nota’s Leidraad Maatramp, Leidraad Operationele Prestaties, Referentiekaders Politie en OCR-modules14. In het kader van de structuur is het nastreven in congruentie van regiogrenzen actueel evenals de vorming van veiligheidsregio’s.
13
Regionale Voorziening Reddingsbrigades; een voorstel t.b.v. een nieuwe structuur op het gebied van de OOVtaken versie 6a d.d. 16 augustus 2006. 14 Opleidingen Crisisbeheersing en Rampenbestrijding OCR het opleidingsaanbod van het consortium onder aanvoering van de NIBRA naar aanleiding van de rapportage commissie Putman: Herijking opleidingen rampenbetrijding.
22
Enige jaren geleden is daar de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding (WKR)15 bij gekomen. Deze stukken bieden niet alleen aanknopingspunten voor verbetering van kwaliteit en continuïteit, maar leiden tevens tot de conclusie dat de hulpverlening bij rampenbestrijding in Nederland nog niet op het gewenste niveau zit. Tevens kan men concluderen dat in veel realistische scenario’s de hulpverlening niet strikt alleen door beroepsinstanties kan worden uitgevoerd, maar dat in toenemende mate behoefte bestaat aan inzet van geoefende vrijwilligers. 2. De steeds meer merkbare klimaatsverandering heeft tot gevolg dat in toenemende mate in Nederland, maar ook in andere delen van Europa en de wereld, sprake is van ernstige wateroverlast en grootschalige dreiging van de verdrinkingsdood. Van de KNBRD mag in relatie tot haar doelstelling worden verwacht, zeker in het licht van de verbinding met het ministerie van BZK, dat zij inspeelt op dit fenomeen en er blijvend voor zorgt dat een adequate hulpverlening in stand wordt gehouden (zie ook epiloog). 3. Op 15 december 2001 heeft in Den Haag een bijeenkomst plaatsgevonden met bewakende brigades met als doel het uitwisselen van kennis en ervaring op het gebied van operationele taakuitvoering, waarbij met name ingezoomd is op de daarbij gebruikte voertuigen en herkenbaarheid daarvan. Dit heeft geleid tot een consensus bij de aanwezige brigades tot het streven naar een eenduidige striping die aansluit bij de striping zoals gebruikt wordt door de operationele hulpverleningsdiensten politie, ambulance en brandweer. Hierbij is het besef ontstaan dat het noodzakelijk is dat brigades aansluiting zoeken bij de professionele hulpverleningsorganisaties en BZK voor wat betreft de uitvoering van taken en de borging daarvan, beleidsmatige ondersteuning en wettelijke erkenning. Deze taken hebben vooral betrekking op het, bij sommige brigades haast dagelijkse, en soms seizoensgebonden, aandeel in de reguliere veiligheidszorg. 4. Per brief van 11 juni 2002 is door de KNBRD aan de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) aangegeven dat het wenselijk is te komen tot een herijking van de inzetbaarheid van Reddingsbrigades in de rampenbestrijding. Als belangrijkste aanleiding hiertoe is aangegeven dat de beroepsstaf van de bond te klein is voor de uitvoering van de centrale rol binnen de rampentaak van de KNBRD. Hierbij komt tevens naar voren dat er knelpunten onderkend worden als het gaat om de continuïteit van inzetbaarheid en kwaliteit van de reddingseenheden en het onderhouden van de geoefendheid. Ook dit leidt tot het besef dat het noodzakelijk is dat reddingsbrigades aansluiting gaan zoeken bij de professionele hulpverleningsorganisaties en dat hiervoor een wettelijke basis wordt gecreëerd. Momenteel is een dergelijke samenwerking of toenadering nog teveel afhankelijk van individuen en informele afspraken.
15
Staatsblad 2004, nr.184 van 6 mei 2004. De WKR is een Wet van 13 april 2004 tot wijziging van de Brandweerwet 1985, de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen in verband met de bevordering van de kwaliteit van de rampenbestrijding door middel van een planmatige aanpak en de aanscherping van het provinciale toezicht en tot wijziging van de Wet ambulancevervoer.
23
5. BZK voorziet ook na 2010 (slotjaar huidige convenant) een rol in het kader van de rampenbestrijding voor RedNed. Voorwaarde hierbij is dat inzetbaarheid, kwaliteit en opleidingsniveau van de brigades wordt verbeterd en maatregelen worden genomen om dit te continueren. Middels de intentieverklaring16 waarin gesproken wordt over het als gelieerde gebruiken van het communicatiesysteem C2000 nodigt BZK RedNed uit tot het opstellen van een projectplan waarin duidelijk gemaakt wordt op welke wijze invulling aan bovenstaande punten gegeven kan worden. De Regionale Voorziening Reddingsbrigades stelt dit projectplan op. De voorziening dient de inzetbaarheid, kwaliteit en geoefendheid te regelen van brigades die zich bezig houden met bewakende taken en inzet bij rampen en zware ongevallen. Een vergelijking hiertoe is te maken met de Geneeskundige Combinatie van het Rode Kruis.
4.2
Visie en strategie
Door de werkgroep OOV is in het projectplan beschreven dat de hulpverlening zoals verleend door de reddingsbrigades aan herijking toe is. De borging van inzetbaarheid en kwaliteit is onder invloed van actuele ontwikkelingen gepast en maakt het noodzakelijk te komen tot een wettelijke basis en daarmee tevens te zorgen voor een financiële dekking. De huidige schaal van de structuur in de rampentaken van de KNBRD is te groot en doet onvoldoende recht aan de verantwoordelijkheden van de aangesloten reddingsbrigades. De betrokkenheid van brigades bij operationele dagelijkse hulpverleningstaken is een individuele keuze per brigade. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die taken qua uitvoering en continuïteit dient voornamelijk bij de betrokken brigades zelf te liggen. De bond dient voornamelijk een rol te hebben op het gebied van normstelling, kwalitatieve en materiële ondersteuning, opleidingen en het voeren van overleg en maken van afspraken met de overheid in de positie van koepelorganisatie. De reddingsbrigades zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van afspraken met lokale en regionale hulpdiensten en overheden. De hulpverlening van de brigades is momenteel divers en middelen die bij de hulpverlening worden gebruikt zijn onvoldoende eenduidig herkenbaar. Het is daarom wenselijk te komen tot onder andere een eenduidig beeld en uitstraling van de brigades. De RVR zal zich ontplooien als een samenwerkingsverband van reddingsbrigades binnen de grenzen van een veiligheidsregio en onder de hoede van de veiligheidsregio. De essentie van de RVR ligt in de kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de reguliere taken, als ook de rampenbestrijdingstaken. De wettelijke regeling dient als ondersteunende wettelijke basis van waaruit RedNed kan opereren. Deze regeling is bedoeld als borging voor de inzetbaarheid, kwaliteit en financiële dekking.
16
Gebruik C2000 bij reddingsbrigades Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 20050000319568 d.d. 19 december 2005
24
Ten behoeve van het project wordt door RedNed samengewerkt met het ministerie van BZK, directie Crisisbeheersing, Agentschap Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding, de Veiligheidsregio Noord Holland Noord, de Hulpverleningsregio Haaglanden en de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR). Model voor de structuur staat de organisatie van de Geneeskundige Combinatie en USAR. BZK zal zorg gaan dragen voor de wettelijke legitimatie, de financiële en kwalitatieve borging, het logistiek centrum, het onderhouden van contacten met RedNed en de overeenkomst cq. wettelijke regeling met betrekking tot de rampentaak onderhouden. BZK heeft reeds een intentieverklaring afgegeven waarin RedNed wordt aangemerkt als gelieerd gebruiker van het communicatiesysteem C2000. De inzet van de vrijwillige reddingsbrigades binnen de hulpverleningsketen is bij hulpverlening bij (grootschalige) waterongevallen en rampen onmisbaar. Reeds in de beleidsnotitie Rampenbestrijding 2000-2004, ‘Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed’17 wordt het belang aangegeven van de inzet van vrijwilligers binnen de rampenbestrijding. Deze notitie beschrijft onder andere dat voor de organisatie van de rampenbestrijding de inzet van vrijwilligers onmisbaar is. Dit geldt niet alleen voor een brandweerorganisatie maar ook andere organisaties die werkzaam zijn in de rampenbestrijding en steunen op de inzet van vrijwilligers. Het gaat hierbij onder meer om de inzet van het Nederlandse Rode Kruis, de reddingsbrigades van de KNBRD, de politie en het Korps Nationale Reserve. Dat burgers persoonlijk bijdragen aan de veiligheid van ons land is voor de kwaliteit van de samenleving als zodanig van belang. Daarnaast is het van belang te onderkennen dat de kosten voor de rampenbestrijding zonder inzet van de vrijwilligers aanzienlijk hoger zullen zijn. Bovenstaande samengevat leidt tot de volgende punten: • Brigades houden zich allen met een gezamenlijk doel bezig; namelijk de bestrijding van de verdrinkingsdood; • Dit vindt plaats op drie manieren die elkaar verdragen: zwemles en zwem (top)sport (1), bewaking en hulpverlening (2) en rampenbestrijding (3); • OOV-taken vloeien voort uit overheidsverantwoordelijkheden en mogen de RedNed niet meer geld gaan kosten dan nu; • Wettelijke basis is vereist voor financiële borging; • Landelijke schaal is te groot voor huidige takenpakket bondsbureau; • Brigades zijn zelf verantwoordelijk voor kwaliteit en continuïteit, de bond is faciliterend en randvoorwaardelijk ondersteunend; • Voorbereiding van reguliere hulpverlening en rampentaken is teveel afhankelijk van personen in plaats van structuren; • Voorbereiding moet professioneler en meer gestructureerd worden door aansluiting bij hulpdiensten met een eenduidige uitstraling en takenpakket; 17
beleidsnotitie Rampenbestrijding 2000-2004, ‘Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed’, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
25
•
Er moet apart aandacht gegeven worden aan innovatie.
Dit brengt - volgens het projectplan RVR - de volgende consequenties met zich mee: • De financiering van taken in dat verband mag de bond niet structureel meer geld kosten dan het huidige niveau (rekening houdend met indexering). Naast de wettelijke basis dient de financiering geregeld te worden vanuit de overheid; • De KNBRD verleent ondersteuning op het gebied van materiaal, kennis en opleidingen. Daarnaast vertegenwoordigt de bond de aangesloten brigades beleidsmatig en in overleg en het maken van (kwaliteits)afspraken met de centrale overheid; • De KNBRD tracht te verwezenlijken dat er een wettelijke basis komt voor een RVR. Dit impliceert tevens het voeren van landelijke striping en optische- en geluidssignalen op vaaren/of voertuigen; • In de gewenste structuur zijn de brigades in samenwerkingsverband aangesloten bij professionele hulpverleningsorganisaties, zoals de brandweer. De verantwoordelijkheid voor kwaliteit en inzetbaarheid ligt, verankerd in die structuur, bij de besturen van de aangesloten brigades. Bij multidisciplinair optreden voeren de brigades haar taken uit onder operationele regie van de brandweer. Deze structuur is vergelijkbaar met de geneeskundige combinaties van het Rode Kruis; • De operationele hulpverlening sluit aan bij de gangbare opschalingstructuur van lokaal tot landelijk. Slechts in het geval van landelijke bijstand heeft de KNBRD een verantwoordelijkheid voor, cq rol in de inzet; • Jaarlijks verklaren aangesloten brigades schriftelijk dat zij voldoen aan de opgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van mensen en middelen. De personele kwaliteitseisen dienen opgesteld te zijn als competenties (bekwaamheden). Hierbij worden de aangesloten brigades goed geïnstrueerd hoever de reikwijdte is van die verantwoordelijkheid; • Vijfjaarlijks vindt er vanuit de KNBRD een schouw plaats van de verstrekte middelen. Het vlootbeheer behoort tot de taak van de KNBRD. Onderhoud (bootbeheer) wordt uitgevoerd door de aangesloten brigades binnen de structuur van de RVR. Beheer van voertuigen vindt eveneens plaats binnen de RVR. Samenvattend zijn de doelstellingen van het project RVR: • Herziening rampentaak met oog op kwaliteit en continuïteit; • Creëren eenduidiger beeld RedNed en (h)erkenning in verband met te grote verscheidenheid; • Fiattering gebruik striping en optische- en geluidssignalen; • Creëren wettelijke basis RedNed met het oog op rampentaak en reguliere taken; • Innovatie op gebieden als samenwerking, procedures, materiaalinkoop en -onderhoud.
26
4.3
Structuur Regionale Voorziening Reddingsbrigades
De RVR beoogt in haar voorstel18 een structurele inbedding van de lokale reddingsbrigades binnen de veiligheidsregio’s in oprichting of de regionale brandweer. Onder die paraplu is de RVR een samenwerkingsverband van binnen een regio gesitueerde vrijwillige reddingsbrigades. Het samenwerkingsverband RVR is verantwoordelijk voor of inzetbaar bij: a. Het op basis van lokale afspraken (samenwerkingsovereenkomsten) uitvoeren van toezicht op baders en zwemmers en oppervlaktereddingen ter bestrijding van de verdrinkingsdood, inzet bij lokale of regionale calamiteiten op het water of het ondersteunen van andere hulpdiensten; b. Evacuatie en (oppervlakte)redding van mens en dier bij rampen en zware ongevallen met name in geval van (dreiging van) watersnood (rampenbestrijding); c. Verlenen van eerste hulp aan verdrinkingsslachtoffers. Momenteel is de RVR onder andere belast met: De rampentaak op basis van de overeenkomst met BZK: • Het redden van mens en dier ten tijde van watersnood (oppervlakteredding) • Evacuatie uit ondergelopen gebieden • Het verlenen van EHBO aan verdrinkingsslachtoffers Lokale taken op basis van afspraken of overeenkomsten met lokale overheid of hulpdiensten: • Het uitvoeren van toezicht op baders en zwemmers • Het in opdracht van de CPA ondersteunen van ambulancediensten op het strand of in duingebieden • Het optreden als first-responder (verrichten van levensreddende handelingen in afwachting van de ambulance) in de kuststrook
4.3.1
Bestuur RVR
De aangesloten reddingsbrigades vormen gezamenlijk een overlegorgaan in de vorm van een regionaal bestuur RVR waarin vertegenwoordigers van de veiligheidsregio kunnen zitten. De uitvoering van taken in het kader van de rampenbestrijding worden uitgevoerd onder regie van de brandweer (of andere hulpdiensten afhankelijk van ramptype of proces) en onder operationele aansturing van de reddingsbrigades. Per RVR wordt één commandant RVR aangesteld door het bestuur RVR. De taken zoals hierboven genoemd onder a. worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende brigade op basis van een convenant met de gemeente, brandweer of CPA.
18
Regionale Voorziening Reddingsbrigades; een voorstel t.b.v. een nieuwe structuur op het gebied van de OOVtaken versie 6a d.d. 16 augustus 2006.
27
Politiek-bestuurlijk valt de RVR onder het Algemeen Bestuur en vanaf 2008 onder het veiligheidsbestuur van de betreffende veiligheidsregio. De taken onder b. worden uitgevoerd op basis van de overeenkomst met het ministerie van BZK, maar kunnen lokaal cq. regionaal starten. De taken onder c. komen zowel bij a. als b. voor. Door de veiligheidsregio’s wordt een coördinator RVR aangesteld. Deze coördinator is belast met: • de uitvoering en bewaking van de beschikbaarheidregeling RVR; • (beleidsmatige) ondersteuning van de bij de RVR aangesloten brigades; • materiele zorg, kleding en middelen; • opleidingen en oefening. De besturen van de binnen de RVR aangesloten brigades zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van mensen en middelen. De veiligheidsregio faciliteert de brigades hierin. Tevens heeft het bestuur RVR een toezichthoudende taak ten aanzien van de kwaliteit en inzetbaarheid. Het bestuur RVR legt verantwoording af aan de regionale commandant Brandweer of directeur Veiligheidsregio al naar gelang de inbedding.
4.3.2
Operationele landelijke sterkte
De landelijke capaciteit wordt gebaseerd op de risicofactoren. Dit wordt bij wateroverlast vooral bepaald door het aantal inwoners en de aanwezigheid van water en risicovolle locaties. Als verdeelsleutel wordt uitgegaan van 1 reddingseenheid op 250.000 inwoners. Uitgaande van 16 miljoen inwoners in Nederland, bepaalt dat de sterkte op 60 reddingseenheden (vletten) die in de eerste lijn inzetbaar zijn. Daarnaast is uit de praktijk de behoefte aan snelle boten naar voren is gekomen. Hiervoor zijn 16 snelle eenheden nodig. Daarmee richten de vletten zich vooral op het proces evacuatie en de snelle boten op het verkennen, redden van slachtoffers en het werken op zee. Ten aanzien van de landelijke spreiding ligt het voor de hand dat rond de grote rivieren en in de Randstad meer eenheden zijn geconcentreerd dan in de dunner bevolkte gebieden van Nederland. Hieronder is de sterkte weergegeven zoals die nu is en zoals die in de nieuwe situatie zou moeten worden. Momenteel 90 vletten: • 20 in opslag Wijk bij Duurstede; • 10 NTC IJmuiden (reserve + opleidingen); • 60 bij brigades. Toekomstige nieuwe sterkte: • 40 reddingseenheden eerste opkomst; • 20 reddingseenheden aflossing of versterking; • 16 snelle reddingseenheden; • 8 verkenningseenheden (waterscooters).
28
Voor het transport van mensen en middelen is vereist: • 40 voertuigen 4x4 voor vervoer bemanning en boot; • 20 busjes voor vervoer extra bemanning en logistiek; • 16 voertuigen 4x4 voor vervoer bemanning en snelle boot; • 4 voertuigen 4x4 voor bemanning en verkenningseenheden; • 4 voertuigen 4x4 t.b.v. radiocommunicatie; • 4 VC-2’s t.b.v. commandovoering; • 2 voertuigen 4x4 t.b.v. bondsbureau (chef operatiën/chef ondersteuning); • 1 personenauto t.b.v. het bondsbureau (directeur of Algemeen Commandant). Een reddingseenheid bestaat uit: • 1 auto; • 1 boot; • 1 bemanning o.l.v. de schipper. Een bemanning bestaat uit 4 personen (2 chauffeurs, 1 schipper + 1 plaatsvervangend schipper). Met oog op de continuïteit in de inzet heeft men per eenheid bij inzet 3 inzetbare bemensingen nodig. Rekening houdend met verlof, werk en ziekte moet een deelnemende brigade ten minste 16 mensen (4 bemanningen) kunnen leveren of daartoe een samenwerking aangaan met andere brigades. De schipper fungeert als commandant van de reddingseenheid. De reddingsgroep is de kleinst inzetbare eenheid. Een reddingsgroep wordt gevormd door: • 2 tot 5 reddingseenheden; • 1 van de schippers fungeert als leider reddingsgroep; • optioneel: een bemanning Centraalpost (CP). De leider reddingsgroep moet gezien worden als de meewerkend voorman. De reddingsgroep wordt vanaf de wal aangestuurd door de Officier van Dienst - Reddingsbrigade (OvD-R). Een OvD-R kan meerdere reddingsgroepen aansturen, afhankelijk van zijn persoonlijke competenties. Daar waar meerdere reddingsgroepen samenwerken onder leiding van een OvD-R, noemen we dit een rampeneenheid. De rampeneenheid wordt ondersteund door een CP. Landelijk zijn er in preparatief verband 4 rampeneenheden (72 reddingseenheden). In de uitvoering kunnen meer rampeneenheden gevormd worden. Bij behoefte aan een meer ervaren OvD-R of bij complexe hulpverlening kan behoefte ontstaan aan een HOvD-R. Dit is een rol die zowel door een ervaren OvD als door een commandant RVR kan worden vervuld. Voor de provinciale, regionale of gemeentelijke coördinatie (operationeel team of beleidsteam) is een commandant RVR beschikbaar. De aangesloten brigades leveren de operationele leiding van de RVR, waartoe mensen worden opgeleid op basis van opgestelde competenties en certificering.
29
De landelijk commandant of plaatsvervanger vertegenwoordigt de Reddingsbrigades op nationaal niveau in diverse overlegvormen. In de uitvoering wordt hij ingezet bij het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) te Driebergen. Van daaruit wordt de landelijke bijstand gecoördineerd. De totale capaciteit komt hiermee op: • 1 landelijk commandant + plaatsvervanger; • meerdere commandanten RVR; • 4 rampeneenheden onder leiding van OvD-R; • 16 reddingsgroepen; • 4 x 15 = 60 reddingseenheden (vletten); • 4 x 4 = 16 snelle eenheden; • 4 verkenningseenheden van 2 vaartuigen; • 1216 (16 per reddingseenheid) tot 1520 (20 per reddingseenheid) bemanningsleden;
Landelijk commandant Commandanten RVR
Landelijk Bureau (KNBRD)
4 x Rampeneenheid o.l.v. OvD-R
Ondersteuningsgroep
4 x Reddingsgroepen o.l.v. leider RG
4 x Rampeneenheid o.l.v. OvD-R
4 Reddingseenheden Centraalpost
Reddingseenheid
Reddingsgroep
2 Reddingsgroepen
Reddingsgroep SE
Reddingseenheid
Reddingseenheid
4 snelle eenheden 2 verkenningseenheden
2 chauffeurs 1 schipper + plv 1 voertuig 1 vaartuig Organogram Structuur en sterkte Rampenbestrijding RedNed
30
4.3.3
Alarmering en inzetbaarheid
De 40 reddingseenheden en/of de 16 snelle eenheden dienen binnen een uur inzetbaar te zijn vanaf de plaats van opkomst (uitgangsstelling). Vervolgens is het afhankelijk van de reisafstand hoe snel men binnen het rampgebied inzetbaar is. Teneinde de inzetbaarheid te verhogen kan er voor gekozen worden dat reddingseenheden een vooralarm krijgen. Bij langduriger inzet of opschaling dienen meerdere bemanningen inzetbaar te zijn. De tweede lijn kan worden gevormd door de overige 20 vletten. Deze eenheden dienen binnen een dag inzetbaar te zijn. Inzet en alarmering op hierboven genoemde taken geschiedt op basis van een protocol door tussenkomst van de Regionale Alarmcentrale (RAC). Voor de (multidisciplinaire) communicatie is de KNBRD aangewezen als gelieerde. Daarmee zijn reddingsbrigades bevoegd C2000 randapparatuur te gebruiken. De reddingsbrigades kunnen als regionaal gelieerde geautoriseerd worden, gelieerd aan de Veiligheidsregio. Deze brigades dienen dan te voldoen aan de beschikbaarheids- en kwaliteitseisen. Leden van betreffende brigades die aangesloten zijn bij de RVR kunnen een aanstelling krijgen als onbezoldigd ambtenaar conform de regeling voor vrijwillige brandweer of geneeskundige combinatie (GNK) met dito vergoedingsregeling. Bij inzet bij rampen geldt de vergoedingsregeling van het Rampenfonds.
4.4
Scenario’s
In onderling overleg tussen BZK en RedNed is een omschrijving opgesteld van vier mogelijke scenario’s voor de inbedding van de RVR. De scenario’s zijn ontwikkeld aan de hand van de volgende aspecten: huidige situatie, veiligheidsregio, RVR-steunpuntregio’s en dijkringen. Een dijkring (ook wel: dijkringgebied) is een gebied dat beschermd wordt tegen buitenwater door een primaire waterkering of door hoge gronden. Gebieden zijn als dijkringgebied aangewezen in de Wet op de Waterkering. Hoge gronden zijn gebieden die van nature ruim boven hoogwater liggen. De waterkeringen van een dijkringgebied kunnen ook keringen zijn die alleen bij doorbraak van andere dijken aan water liggen, zoals slaperdijken. Elk dijkringgebied heeft een normfrequentie voor de waterstand waartegen de waterkeringen bestand moeten zijn. De normfrequentie is bepaald op basis van het advies van de Deltacommissie en is afhankelijk van de aard van de bedreiging (rivier, zee, meer), de omvang en het belang van het gebied. Het beheer van de waterkeringen van de verschillende dijkringen is in handen van de verschillende waterschappen en Rijkswaterstaat. De waterkeringen zijn onderhevig aan bodemdaling, slijtage en beleidswijzigingen die het noodzakelijk maken dijkversterking uit te voeren.
31
Het scenario dijkringen wordt buiten beschouwing gelaten omdat de dijkringen niet congruent zijn met de grenzen van de veiligheidsregio’s en derhalve qua inbedding, operationele en bestuurlijke aansturing mogelijk problemen opleveren. De eerste drie scenario’s zijn voorjaar 2006 in opdracht van RedNed door een student19 van de Haagse Hogeschool uitgewerkt en zullen binnen het kader van deze scriptie verkort worden aangehaald.
4.4.1
Huidige situatie
Materieel. Volgens de overeenkomst dient RedNed een vloot van 90 reddingsvletten met uitrusting in stand te houden. In bijlage II wordt het huidige en toekomstige materiaal gespecificeerd. De verdeling van de reddingsvletten is reeds beschreven in 3.8.1: het convenant op hoofdlijnen. Inzet. RedNed is verplicht in geval van een ramp of een (dreigend) zwaar ongeval (volgens WRZO) of van ernstige vrees daarvan, op een daartoe strekkend verzoek van de Minister van BZK een of meer reddingseenheden in te zetten. De aanvraagprocedure voor reddingsvletten is in grote lijnen analoog aan de brandweerbijstandsprocedure en analoog aan de procedure voor aanvraag van (een deel) van de Geneeskundige Combinatie voor bijstand in het kader van het ambulancebijstandsplan. De inzet van reddingseenheden verloopt altijd via het Crisiscentrum RedNed. Wanneer de reddingseenheden binnen een provincie worden ingezet voldoet een melding van het Crisiscentrum RedNed aan het Nationaal Coördinatie Centrum (NCC). Voor inzetten buiten de provincie wordt de aanvraag door het NCC behandeld. Oefenen. Het bevoegd gezag dient ervoor te zorgen dat reddingsbrigades worden betrokken bij (regionaal) opleiden en (multidisciplinair) oefenen. RedNed vervult bij het ramptype overstroming een belangrijke aanvullende functie (evacuatie en redding). Ook is RedNed bij dit ramptype de eerste schakel in de geneeskundige hulpverleningsketen c.q. onderdeel van de spoedeisende hulpverlening bij ongevallen en rampen. RedNed is verplicht minimaal één keer per jaar deel te nemen aan een oefening van een regionale brandweer in een risicogebied. Tevens is RedNed verplicht één keer per jaar deel te nemen aan een landelijke oefening die in samenwerking met één of meerdere regionale brandweren wordt georganiseerd.
19
Inputscenarios Regionale Voorziening Reddingsbrigades, M. Selier, Haagse Hogeschool, juni 2006
32
4.4.2
RVR-Steunpuntregio
Materieel. Door veroudering van het materiaal is vernieuwing van de vlettenvloot noodzakelijk. Gelet op de klimaatsveranderingen en de huidige capaciteit in verhouding tot de benodigde capaciteit, is vergroting van de capaciteit een must. Voor deze verbetering is het volgende nodig: • Vaartuigen - 40 reddingsvletten voor de 1e opkomst, gestationeerd bij reddingsbrigades of bij veiligheidsregio’s. - 20 reddingsvletten voor aflossing of versterking, gestationeerd bij reddingsbrigade of bij veiligheidsregio’s. - 16 snelle eenheden, gestationeerd bij reddingsbrigades of bij veiligheidsregio’s. • Voertuigen - 40 4x4 voertuigen voor vervoer van bemanning. - 40 trailers voor het vervoer van de reddingsvletten. - 20 busjes voor extra bemanning en logistiek. - 5 4x4 voertuigen voor radiocommunicatie. - 3 verbindingscommandovoertuigen voor radiocommunicatie. - 2 4x4 voertuigen t.b.v. hoofd technische zaken en hoofd ondersteuning. - 1 personenauto t.b.v. de directeur. Inzet. RedNed zal ingeval van een ramp of een (dreigend) zwaar ongeval op een daartoe strekkend verzoek van de Minister van BZK een of meer reddingseenheden inzetten. Oefenen. Reddingsbrigades zullen onderdeel zijn van de regionale brandweer binnen hun veiligheidsregio. Zij zullen betrokken worden bij het opleiden en oefenen bij de brandweer intern en multidisciplinair. RedNed vervult onder naam van de brandweer haar taken bij het ramptype overstroming. RedNed zal volgens de normen van de brandweer gaan oefenen.
4.4.3
Veiligheidsregio
Materieel. Door veroudering van het materiaal is vernieuwing van de vlettenvloot noodzakelijk. Gelet op de klimaatsveranderingen en de huidige capaciteit in verhouding tot de benodigde capaciteit, is vergroting van de capaciteit een must. De materiaalbehoefte voor deze verbetering is gelijk aan het materiaal zoals beschreven in 4.4.2: RVR-steunpuntregio.
33
Inzet. RedNed zal ingeval van een ramp of een (dreigend) zwaar ongeval op een daartoe strekkend verzoek van de Minister van BZK een of meer reddingseenheden inzetten. Inzet van reddingseenheden verloopt volgens de huidige overeenkomst via het Crisiscentrum RedNed (CCRN). In dit scenario zal het CCRN uitgebreid worden met crisiscentra van kustwacht en KNRM waardoor de naam hoogstwaarschijnlijk zal veranderen. Gelet op deze innovatie, veranderent de naam in het Nautische Crisiscentrum. Oefenen. Reddingsbrigades zijn tijdens ramptypen met wateroverlast een zeer belangrijke schakel in de rampenbestrijdingsorganisatie. Tijdens een inzet bij een ramp houden zij zich in hoofdzaak bezig met redden, technische hulpverlening, ontruimen en evacueren. Daarnaast hebben zij ondersteunende taken aan de andere hulpverleningsdiensten. Enkele van deze taken zijn het verlenen van geneeskundige hulpverlening, het waarschuwen van de bevolking, begidsen, afzetten en afschermen en voorzien in primaire levensbehoeften. Voor oefenen en opleiden worden binnen de nautische kolom in samenwerking met de veiligheidsregio oefeningen en opleidingen georganiseerd. Daarnaast zullen de nautische hulpverleners frequent deelnemen aan multidisciplinaire oefeningen van de veiligheidsregio.
4.5
Pilots en evaluatie
De beoogde structuur van de nieuwe regionale OOV organisatie zal, zoals door de Algemene Ledenvergadering van de KNBRD vastgesteld is, worden getoetst door middel van een drietal pilotregio’s. Ten behoeve van de positiebepaling en structuur van de reddingsbrigade binnen de veiligheidsregio kunnen twee opties aangemerkt worden. In optie 1 (RVR-steunpuntregio’s) wordt de RVR geplaatst in de kolom brandweer. Vooruitlopend op de regionalisering van de brandweer, die op 1 januari 2008 een feit moet zijn, komen de reddingsbrigades onder gezag van de regionale brandweer. Dit voorbeeld gaat medio 2006 uitgewerkt worden binnen de regio Haaglanden. Voordeel:
Nadeel:
•
•
bij brandweer veel materiaal beschikbaar dat ook door de reddingsbrigades gebruikt kan worden.
• •
reddingsbrigades raken hun eigen identiteit kwijt door verlies van huisstijl vermindering van dekking door clustering in steunpuntregio’s lokale taken niet altijd geborgd
Bij de tweede optie (Veiligheidsregio) wordt naast de drie operationele kolommen politie, brandweer en GHOR een vierde kolom opgericht van specifieke waterpartijen.
34
Hierin kunnen partijen als KNRM, RedNed, Kustwacht maar ook waterschappen en hoogheemraadschappen samen werken binnen de structuur van rampenbestrijding binnen de veiligheidsregio. Dit voorbeeld gaat eveneens medio 2006 uitgewerkt worden maar dan binnen de regio Noord-Holland Noord. Voordeel:
Nadeel:
•
•
• •
•
de eigen identiteit van de reddingsbrigades blijft behouden landelijke dekking blijft gegarandeerd optimale deling van kennis door samenwerking nautische partners binnen één kolom lokale taken blijven gewaarborgd
uniforme toepasbaarheid binnen elke veiligheidsregio; doordat niet elke veiligheidsregio gelijke partners in haar verzorgingsgebied heeft ziet de invulling van de kolom er verschillend uit
Als derde pilot zal medio 2007 gepoogd worden een zogenaamde binnenwaterbrigade uit de regio Noord- en Midden Limburg in te bedden binnen een nog nader te bepalen OOV-structuur. Optie 1
Optie 2
Ministerie van BZK
Veiligheidsregio
politie
GHOR
Ministerie van BZK
Veiligheidsregio
brandweer
politie
GHOR
brandweer
RVR NBC etc.
Regionaal bestuur RVR Oranje/ lichtblauwe kolom Reddings brigades Nederland KNRM Kustwacht etc.
Aan de hand van een evaluatie kan en zal medio 2008 worden bepaald welke variant het meest toepasbaar is en volledig tot zijn recht kan komen bij een uitrol in Nederland.
35
5. Slot In de voorliggende scriptie is door middel van een beschrijving en analyse van verleden, heden en toekomst het nut en de noodzaak van vrijwillige reddingsbrigades in Nederland geschetst. Waar de brigades in het verleden ontstaan zijn uit incidentele afsplitsingen van Rode Kruis- en EHBOverenigingen en het bestrijden van de verdrinkingsdood de primaire taak was, wordt tegenwoordig de rol van de reddingsbrigade steeds nadrukkelijker. Momenteel verandert het totale spectrum van de rampenbestrijding in hoog tempo. Ontwikkelingen als regionalisering en vorming van de Veiligheidsregio zijn aan de orde van de dag. Dit is het moment voor de reddingsbrigades om aansluiting te zoeken bij de hulpverleningsketen en zodoende kansen te benutten voor structurele inbedding van het taakveld ‘bestrijding van de verdrinkingsdood’ binnen de hulpverleningsketen. Maar biedt de wijze waarop de reddingsbrigades nu georganiseerd zijn wel voldoende bestaansrecht gelet op veranderingen in de toekomst? Lukt het de brigades de voorgenomen rol in de toekomst waar te maken? De rol van de reddingsbrigades binnen de dagelijkse hulpverlening is veelzijdig. Naast de eigen taak het voorkomen en bestrijden van de verdrinkingsdood in de ruimste zin van het woord is de rol van de reddingsbrigade op lokaal niveau individueel en autonoom ingebed binnen de professionele hulpverlening. Afspraken hierover zijn door diversiteit van betrokken partijen, verzorgingsgebied en brigade uniek te noemen. Met de regionalisering van de brandweer op komst laten met name vrijwillige brandweerkorpsen hun stem horen vanwege het gewenste behoud van de eigen identiteit. Gelijktijdig uiten zij de wens om zich te verenigingen20 om zo de belangen van de vrijwilliger te waarborgen binnen de regionalisering. Kijkend naar motivatie, achtergrond en inzet komen de profielen van vrijwilligers bij de reddingsbrigades en de brandweer overeen. Het enige verschil is dat er bij de brandweer sprake is van een structurele vergoeding voor beschikbaarheid en inzet. Hier ligt dan ook het grootste aandachtspunt om het komen tot één organisatie niet te laten falen. De plannen van de RVR kunnen pas tot een succes bestempeld worden wanneer de brigades hun eigen identiteit beperken tot de binnenkant van hun verenigingsgebouwen en zich voor wat betreft uiterlijke kenmerken, werkwijzen en procedures conformeren aan de landelijke lijn. Zonder enige twijfel is de dagelijkse hulpverlening van de reddingsbrigades veel meer herkenbaar dan de rol binnen de rampenbestrijding. Dagelijkse kleinschalige hulpverlening vindt tenslotte vele malen vaker plaats dan opschaling in regionaal of landelijk verband in geval van overstroming of watersnood. Het omvormen van deze lokaal ingebedde en georiënteerde organisaties naar regionale samenwerkingsverbanden zal moeizaam verlopen wanneer de grote meerwaarde onvoldoende wordt benadrukt. In dat geval zullen de reddingsbrigades niet verder exploreren dan het huidige niveau: op zichzelf staande verenigingen met alle goede bedoelingen van dien. Hierbij loopt men het risico dat taken overgenomen worden door partijen die zich wel willen schikken naar regionale samenwerkingsverbanden.
20
Vrijwilliger verenigd, Brand en Brandweer nr. 10, oktober 2006, Bestuur en Organisatie, bladzijde 542
36
Waar bij de brandweer, mogelijk onder druk van FLO en wetgeving rondom arbeidstijden (ATW), een verschuiving plaats gaat vinden in de verhouding beroeps versus vrijwilliger zal het aantal vrijwilligers ten behoeve van de reddingsbrigades voortdurend aandacht behoeven. De ‘moderne’ (lees: huidige) vrijwilliger wil zich niet meer levenslang verbinden aan een organisatie, heeft behoefte aan meer persoonlijke ontplooiingsmogelijkheden, flexibiliteit en kortlopende contracten21. De huidige wijze van organiseren van de reddingsbrigades biedt voldoende basis voor uitvoering van één van de omschreven pilots. De brigades zijn klaar voor deze stap. Aandachtspunten zijn hierbij wel het spanningsveld van eigen indentiteit in relatie tot landelijke uniformiteit, het creëren van draagvlak om zo de belangen van schaalvergroting te kunnen zien in een bredere context, acceptatie van de professionele hulpverleningsdiensten en het vinden en binden van voldoende vrijwilligers. Zonder deze vrijwilligers vervalt elk fundament.
21
Samenwerken tussen vrijwilligers ligt niet altijd voor de hand, Alert nr. 5, mei 2006
37
Epiloog Een buitengewoon grote zandstorm trekt vanuit de Sahara langs de Noord Afrikaanse kust richting Gibralter. Gevoed door reeds jarenlang steeds hoger wordende temperaturen van het water in de Middellandse zee ontwikkelt deze storm zich tot een tropische depressie en wint verder aan kracht. Inmiddels omgedoopt tot ‘Celine’, schampt de storm als een categorie 1 orkaan het zuiden van het Iberisch schiereiland en richt grote schade aan; 15 personen overlijden. In plaats van te verwaaien op de Atlantische Oceaan botst de orkaan op een ander extreem lagedrukgebied uit de Azoren. Tezamen versmelten zij tot een tot dusver onbekend fenomeen in Europa, namelijk een orkaan van categorie 4-5 met windsnelheden van meer dan 265 kilometer per uur. Deze giga-storm maakt rechtsomkeert en dendert noord-oostelijk richting Engels kanaal. Met een frontbreedte van zo’n 80 kilometer komt Celine als een categorie 4 orkaan aan land in Nederland. Wind- en waterschade zijn al enorm maar wanneer het oog van de storm anderhalve dag boven het IJsselmeer blijft hangen, loopt de situatie volledig uit de hand. Naast diverse bouwwerken die niet bestand zijn tegen het geweld van de storm en dientengevolge bezwijken breken dijken door en komen lager gelegen gebieden onder water te staan22.
Het klimaat in Nederland verandert. Hoe het verandert is vooral afhankelijk van de wereldwijde temperatuurstijging en van veranderingen in de stromingspatronen van de lucht in West Europa, en de daarmee samenhangende veranderingen in de wind. Op basis van de meest recente resultaten van klimatologisch onderzoek zijn door het KNMI vier nieuwe klimaatscenario’s23 berekend voor Nederland. In elk scenario komen een aantal kenmerken van klimaatveranderingen naar voren: •
De opwarming zet door; hierdoor komen zachte winters en warme zomers vaker voor; In ons land is de temperatuur sinds 1900 met gemiddeld 1,2 °C gestegen. De stijging van de temperatuur resulteerde in een afname van het aantal vorstdagen en een toename van het aantal zomerse dagen.
•
De winters worden gemiddeld natter en ook de extreme neerslaghoeveelheden nemen toe; In Nederland is de jaarlijkse neerslag vanaf 1906 toegenomen met 18%. Dit komt vooral voor rekening in de winter (+26%), in het voorjaar (+21%) en de herfst (+26%). In de zomer is de neerslaghoeveelheid nauwelijks veranderd. In de winter nam ook de neerslaghoeveelheid in lange periodes met veel regen toe.
•
De hevigheid van extreme regenbuien in de zomer neemt toe, maar het aantal zomerse regendagen wordt juist minder; In de zomer is geen duidelijke trend in extreme neerslag door het KNMI vastgesteld.
22
Katrina in Nederland - Storm over Europa; Eelco H. Dykstra Klimaat in de 21e eeuw, vier scenario’s voor Nederland, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut KNMI, 2006
23
38
•
De berekende veranderingen in het windklimaat zijn klein ten opzichte van de natuurlijke grilligheid; Uit metingen op KNMI-stations blijkt dat het totale aantal ‘stormen’ (vanaf windkracht 6 in het binnenland en windkracht 7 aan de kust) in Nederland sinds 1962 is afgenomen. Momenteel zijn er 20-40% minder stormen dan begin jaren zestig. Bovendien: Nederland is te klein en de meetreeksen zijn te kort om veranderingen in het aantal zware stormen vast te stellen.
•
De zeespiegel blijft stijgen. Tussen 1993 en 2004 steeg de waterstand in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (inclusief Noordzee) met ongeveer 3 mm. per jaar. Voor de periode vanaf 1900 was de stijging in de Noordzee gemiddeld 2 mm. per jaar, ofwel 20 cm. in de 20e eeuw. Deze waterstand wordt niet alleen bepaald door de zeespiegelstijging in de Atlantische Oceaan, maar ook door veranderingen in de opstuwing van het water in de Noordzee. Het totale effect aan de Nederlandse kust is groter door de opgetreden bodemdaling. Deze bodemdaling varieert in de 20e eeuw tussen de 0 en 4 mm. per jaar afhankelijk van de plaats.
De bovenstaande klimaatveranderingen kunnen in extreme vorm resulteren in scenario’s zoals in de epiloog omschreven. Dat wateroverlast in Nederland niet tot het verleden zal behoren wordt benadrukt door onderstaande voorspellingen. Afvoer Rijn en Maas. De toename van winterneerslag, niet alleen in Nederland maar ook elders in de stroomgebieden van de Rijn (Zwitserland, Lichtenstein, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland) en de Maas (Frankrijk, Luxemburg, België en Nederland), zal resulteren in een toename van de piekafvoer van de rivieren. Bovendien zal in berggebieden meer neerslag vallen in de vorm van regen in plaats van sneeuw. Hierdoor neemt de Rijnafvoer in de winter toe. In de zomer neemt de gemiddelde neerslag juist af. Op basis van de door het KNMI berekende klimaatscenario’s kan worden gesteld dat de winters natter worden, extreme neerslaghoeveelheden zowel in de winter als zomer toenemen en de zeespiegel blijft stijgen. Van partijen betrokken bij de hulpverlening op het water zal tegenwoordig en in de nabije toekomst meer en meer inzet gevraagd gaan worden om problemen veroorzaakt door deze hoge wateroverlast te verhelpen. Zo ook van de reddingsbrigades!
39
Geraadpleegde literatuur (voetnoten) [1]
BZK
[2]
MCDm
[3]
BZK
[4]
Rosenthal, U (e.a.)
[5]
COT
[6]
KNBRD
[7]
KNBRD
[8]
Horst, Ties van der
[9]
NVBR
[10] [11]
RB Bloemendaal BZK
[12]
BZK
[13]
RVR
[14]
OCR
[15]
BZK
[16]
BZK
[17]
BZK
Kabinetsstandpunt Veiligheidsregio’s, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Modules 1: Veiligheidszorg in een Veranderende Samenleving, 3: Publieke Organisatie, 4: Rampenmanagement en 5: Beleid en Netwerken Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken EB96/985 d.d. 27 juni 1996 Getuige de ramp, de watersnood 1953 in crisisperspectief, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, reeks nr. 14, Kluwer, Alphen aan den Rijn, 2003 Evacuaties bij hoog water: zelfredzaamheid en Overheidszorg, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, december 1995 Jaarverslag 2005,Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen, IJmuiden 2005 De keuze voor een goed vrijwilligersbeleid, Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen, maart 2003 Bestuurdersaansprakelijkheid!, Sportclub, sportfacilities magazine, maart 2003 Leidraad Bestrijding Waterongevallen, Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding, Arnhem, 2004 Convenant Strandveiligheid Bloemendaal, 13 mei 2005 Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties EB2000/51225 d.d. 9 februari 2000: aanvraagprocedure inzet reddingsvletten RedNed/oefenplanning (vervangt circulaire EB96/985) Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties GNK98/39 d.d. 29 april 1998 Een voorstel t.b.v. een nieuwe sterkte en structuur op het gebied van OOV-taken, versie 6a, 16 augustus 2006, Regionale Voorziening Reddingsbrigades (M. van Straten & R. Stoffer) Opleidingen Crisisbeheersing en Rampenbestrijding OCR (consortium onder aanvoering van de NIBRA) n.a.v. rapportage commissie Putman: Herijking opleidingen rampenbestrijding Staatsblad 2004, nr.184 van 6 mei 2004 (Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding), 13 april 2004 Gebruik C2000 bij reddingsbrigades Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2005-0000319568 d.d. 19 december 2005 Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed, beleidsnotitie Rampenbestrijding 2000 – 2004, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
40
[18]
[19] [20] [21]
[22] [23]
RVR
Een voorstel t.b.v. een nieuwe sterkte en structuur op het gebied van OOV-taken, versie 6a, 16 augustus 2006, Regionale Voorziening Reddingsbrigades (M. van Straten & R. Stoffer) Selier, M. Inputscenario’s, Regionale Voorziening Reddingsbrigades, Reddingsbrigades Nederland – Haagse Hogeschool, augustus 2006 Spijkers, Ingrid Vrijwilligers verenigd, Bestuur en Organisatie, Brand en Brandweer nr. 10, bladzijde 542, oktober 2006 Most, Sanne van der Samenwerking tussen vrijwilligers ligt niet altijd voor de hand, Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer, Alert Actueel nr. 5, mei 2006 Dykstra, Eelco H. Katrina in Nederland – Storm over Europa, 2e herziene druk, uitgeverij Banda, Kollum, februari 2006 KNMI Klimaat in de 21e eeuw, vier scenario’s voor Nederland, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut KNMI, 2006
41
Literatuuropgave (alfabetisch) BZK BZK
COT
Dijk, Bram van Beerepoot, Anja DSP-groep BV Dykstra, Eelco H.
Kabinetsstandpunt Veiligheidsregio’s, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Rampenbestrijding, de veiligheidsketen gesmeed, beleidsnotitie Rampenbestrijding 2000 – 2004, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Evacuaties bij hoog water: zelfredzaamheid en Overheidszorg, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, december 1995 Samenwerking van vrijwilligers in de Veiligheid, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, januari 2006
Katrina in Nederland – Storm over Europa, 2e herziene druk, uitgeverij Banda, Kollum, februari 2006 Fundter, Dick Q. P. Water, ramp en (Neder)land, Eindrapport Project Land-Zeeregelingen, Hogeschool Zeeland, Lectoraat Veiligheid, Vlissingen, maart 2006 Horst, Ties van der Bestuurdersaansprakelijkheid!, Sportclub, sportfacilities magazine, maart 2003 KNBRD Jaarverslag 2005,Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen, IJmuiden 2005 KNBRD De keuze voor een goed vrijwilligersbeleid, Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen, maart 2003 KNMI Klimaat in de 21e eeuw, vier scenario’s voor Nederland, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut KNMI, 2006 KNRM Jaarverslag 2005, Samen redden, Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij KNRM, IJmuiden 2005 ILSe Safety on European beaches, ILSe via RedNed Most, Sanne van Samenwerking tussen vrijwilligers ligt niet altijd voor de hand, Vinden en der binden van vrijwilligers bij de brandweer, Alert Actueel nr. 5, mei 2006 NVBR Leidraad Bestrijding Waterongevallen, Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding, Arnhem, 2004 Pons, Janny Schriftelijk rapporteren, Pons Communicatie, Utrecht RB IJmuiden Jaarverslag 2005, Reddingsbrigade IJmuiden RB Bloemendaal Jaarverslag 2005, Reddingsbrigade Bloemendaal RVR Een voorstel t.b.v. een nieuwe sterkte en structuur op het gebied van OOVtaken, versie 6a, 16 augustus 2006, Regionale Voorziening Reddingsbrigades (M. van Straten & R. Stoffer) RVR Projektplan (goedgekeurd in Algemene Vergadering van 21 mei 2005), werkgroep OOV, Regionale Voorziening Reddingsbrigades, mei 2005 (M. van Straten & R. Stoffer)
42
Rosenthal, U (e.a.) Getuige de ramp, de watersnood 1953 in crisisperspectief, COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, reeks nr. 14, Kluwer, Alphen aan den Rijn, 2003 Selier, M. Inputscenario’s, Regionale Voorziening Reddingsbrigades, Reddingsbrigades Nederland – Haagse Hogeschool, augustus 2006 Selier, M. Implementatieplan, Regionale Voorziening Reddingsbrigades, Reddingsbrigades Nederland – Haagse Hogeschool, juni 2006 Spijkers, Ingrid Vrijwilligers verenigd, Bestuur en Organisatie, Brand en Brandweer nr. 10, bladzijde 542, oktober 2006
Internet:
Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij www.knrm.nl Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties www.bzk.nl Provincie Overijssel Provinciaal coördinatieplan voor de bestrijding van rampen en zware ongevallen in Overijssel, 2004 www.overijssel.nl/veiligheid/wat_doet_de/rampenbestrijding/provinciaal Reddingsbrigade ’s Hertogenbosch www.bosschereddingsbrigade.nl Reddingsbrigades Nederland www.redned.nl Samenwerkende Reddingsbrigades Kennemerland www.reddingsbrigade-bloemendaal.nl/srk/ Vlaamse Vereniging voor Bestuur en Beleid, Instituut voor de Overheid J.F.M. Koppenjan en G.H. Hagelstein, Wateroverlast 1995 Bestuurskundige analyses van oorzaken, verloop en gevolgen www.bestuurskunde.be/publicaties/bestuurskunde Wikipedia – de vrije encyclopedie – dijkringen www.wikipedia.org/wiki/Dijkringen Wikipedia – de vrije encyclopedie – reddingsbrigade www.wikipedia.org/wiki/Reddingsbrigade Zwaailichten.org – over rampen en rampenbestrijding www.zero-meridean.nl
43
Het verhaal achter de foto
Dat een spectaculaire foto op de omslag niet betekent dat alles even goed verloopt bewijst de fotorapportage op deze pagina. Enige ogenblikken na het te water laten van de reddingboot werd deze door een combinatie van hoge golfslag en wind onder de kiel achterovergeslagen en kwam ondersteboven in het water terecht. De twee opvarenden bleven ongedeerd en werden door de collega’s van de KNRM gered uit hun benarde positie. De reddingboot raakte echter zwaar beschadigd.
44