EOGR AFIS CH AL G AFIS CH I NSTI TUUT NATI ON A EOGR AL G NATI ONA CH I NSTI TUUT AFIS
NATIONA AL
GEOGRA
FISCH IN
STITUUT
NATI ONA
AL G
STITUUT
EOGR
NATIONA AL
GEOGRA
FISCH IN STITUUT
JAARVERSLAG 2003
FISCH IN
UUT
GEOGRA
STIT
NATIONA AL
AFIS CH I N
STITUUT
EOGR
FISCH IN
AL G
GEOGRA
ONA
NATIONA AL
NATI
FISCH IN STITUUT
UUT
GEOGRA
NSTI T
ITUUT N ATIONAA L
CH I
CH INST
AL G EOGR AFIS
OGRAFIS
ONA
NAAL GE
NATI
UT NATIO
UUT
INSTITU
NSTI T
RAFISCH
CH I
AL GEOG
AL G EOGR AFIS
NATIONA
NATIONA AL
GEOGRA
FISCH IN STITUUT
NATIONA AL
GEOGRA
FISCH IN STITUUT
NATIONA AL
GEOGRA
FISCH IN STITUUT
NATIONA AL
GEOGRA
FISCH IN STITUUT
NATIONA
VOORWOORD
03
AL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT N
Geachte lezer, Het jaar 2003 werd voor het Nationaal Geografisch Instituut zeer hoopvol ingezet, met toezeggingen van de minister van Defensie over budgetverhoging. Deze konden we na de federale parlementsverkiezingen niet helemaal omgezet krijgen in de realiteit. Binnen de krappe beleidsruimte van Defensie moest de minister de ruimte weten te vinden voor de behoeften van het NGI, wat maar ten dele is gelukt: vanaf 2004 zal een groeipad voor de subsidie gerealiseerd worden. De noodzakelijke investeringen voor de toekomst van het NGI zullen voorlopig wel door onze reserves gedekt moeten worden. Onze budgettaire toekomst is dus op lange termijn nog niet volledig verzekerd. Maar er wordt aan gewerkt. Maar het jaar 2003 was ook een hoopvol jaar. We hebben een erg belangrijke stap gezet in de loopbaanhervormingen met de integratie van de cartografen in de gemene graden. Nieuwe loopbaanperspectieven met een behoorlijke wedde zijn hiervan het resultaat. De gesprekken met het Kadaster over mogelijke vormen van samenwerking tonen aan dat het NGI een belangrijke rol moet spelen in de uitbouw van een federaal platform voor geografische informatie. Ook de samenwerking met de gewesten leverde in 2003 concrete resultaten op. Het sluitstuk van de regionale initiatieven op het gebied van satellietplaatsbepaling werd door het NGI gerealiseerd met het project AGN. Met onder meer de cd-rom 1:50 000 en het jaarverslag 2002 laten we zien aan een breder publiek welke kwaliteit we in huis hebben. En ons personeel was blij verrast met het nieuwe personeelsblad “IGN-all”. En zoals u van het NGI gewoon bent, werd er ook heel wat geproduceerd door onze medewerkers. Weerom werden 117 500 km2 in kaart gebracht, 607670 bladen gedrukt, 5995 megabytes aan nieuwe geografische gegevens opgebouwd. Dat maakt het NGI zo sterk in zijn vak: wij kennen niet alleen de theorie en de bestekken, wij produceren ook zelf, en geen klein beetje. Het Nationaal Geografisch Instituut stelt u met dit jaarverslag zijn activiteiten in het jaar 2003 voor. In lijn met het vorige jaarverslag bieden wij u, naast de specifieke jaargebonden informatie, ook een breder inzicht in de taken en activiteiten van het NGI. We hopen hiermee bij te dragen tot de waardering van ons werk en onze medewerkers. Veel leesgenot!
Ingrid Vanden Berghe
AAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT N
04 OPEN KAART
ONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUU
Interview met majoor Jean-Yves PIRLOT,
vertegenwoordiger van Defensie bij het Comité van Beheer van het NGI en verantwoordelijke voor GIS-toepassingen bij MR Infra Hoe worden NGI-gegevens gebruikt in uw organisatie? Defensie is een grote kaartgebruiker, dat ligt voor de hand. De geschiedenis van het NGI toont aan dat er altijd een nauwe samenwerking met het leger is geweest. Men spreekt vandaag de dag bijvoorbeeld nog steeds van “stafkaarten”, een duidelijk militair getinte benaming. De meeste kaarten en geografische gegevens die door Defensie worden gebruikt komen dan ook van het NGI. Terwijl de papieren drager natuurlijk nog van belang is, onder meer bij de operaties, wordt ook bij het leger meer en meer een beroep gedaan op de digitale gegevens en dus op de geografische gegevensbanken. Om de uiteenlopende GIS-initiatieven binnen Defensie te coördineren en de digitale en analoge producten van het NGI op een efficiënte manier uit te baten, werd het GIS-Defensie opgericht. Het is hier uiteraard niet mogelijk alle verschillende gebruikswijzen van NGI-gegevens binnen dit GIS-concept toe te lichten. Laat ons daarom ingaan op minder gekende aspecten. Het NGI wordt meer en meer hét competentiecentrum van Defensie voor geografische producten, in de brede zin van het woord. Naast de welbekende topografische kaartenreeksen worden ook speciale technische werken besteld, bijvoorbeeld de aanmaak van kaartmateriaal voor buitenlandse opdrachten, aan de hand van remote sensing; de opmeting en vergaring van obstakels rond vliegvelden of de voorbereiding van een gedetailleerde inventaris van het militaire vastgoedpatrimonium. Opmerkelijk is dat de hierbij vergaarde geografische gegevens veel meer dan in het verleden niet meer enkel en alleen door Defensie nuttig kunnen worden gebruikt. Zo zijn er gemeenschappelijke inspanningen van de militaire en burgerlijke luchtvaartautoriteiten om de gegevens betreffende obstakels voor de luchtvaart gezamenlijk met het NGI bij te houden en uit te baten, om maar één van de verschillende mogelijkheden te vermelden. Het NGI streeft een hoge kwaliteit na bij de gegevensopbouw. Beantwoordt de kwaliteit aan uw verwachtingen, waar is er nog verbetering nodig volgens u? In het verleden zijn volgens mij nooit vragen gerezen over de kwaliteit van de NGI-producten. Integendeel, er werd altijd uitgegaan van hoogstaande kwaliteitsstandaarden. Het verschil in kwaliteit is goed zichtbaar wanneer men met kaartmateriaal van buurlanden gaat werken. Natuurlijk moeten de onderliggende productieprocessen regelmatig worden doorgelicht en aangepast aan de veranderende omstandigheden. Hiervan merkt de militaire eindgebruiker echter niet veel. De specialisten binnen Defensie hebben daar natuurlijk een andere kijk op. Zo werd de beslissing om een naadloze databank te vervaardigen en af te stappen van de traditionele vaste en onafhankelijke schalen, zeer positief onthaald. De inspanning zou nu moeten gaan naar een integratie van de grootschalige toepassingen. Ongeacht de gebruikte schaal moet het NGI inderdaad in staat zijn federale overheden te ondersteunen in hun GIS-inspanningen. Welke strategische ontwikkeling in het domein van de geo-informatie moet het NGI volgens u van nabij opvolgen? Welnu, hier kan men verder ingaan op het einde van mijn vorig antwoord. Gezien de structuur van de Belgische staat en een grote versnippering op het vlak van de GDI-initiatieven die daaruit jammer genoeg voortvloeit, is het voor Defensie vaak moeilijk homogene datasets te verkrijgen. Het NGI moet federale klanten op een transparante manier kunnen bevoorraden met homogene geoinformatie. Deze gegevens dienen zich immers op een soepele manier in te passen in de betrokken geografische informatiesystemen zonder dat de gegevensleverancier, het softwareformaat, het datamodel e.d. een hinderpaal mogen vormen. Het NGI beschikt over de wettelijk vastgelegde bevoegdheden en de knowhow om als coördinator op te treden. Dit vergt echter, meer dan ooit, dat de ontwikkelingen op dat gebied bij de verschillende gewesten van dichtbij worden opgevolgd.
GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NAT
12
13 21-30
31-38
39-50
OGRAFISCH IN STITUUT N ATION AAL GEOGRAFISCH IN STITUUT N ATION AAL GEOGRAFISCH INSTITUUT N NATIONALE COMITE VAN BEHEER SAMENWERKING
59-65
66-67
68-70
71-79
80
81
SUPPORT SERVICES COMMERCIALISERING CARTOGRAFIE&KUNST TOEPASSINGEN
CARTOGRAFIE
51-58
CHANGE SLOTWOORD VAN DE VOORZITTER MANAGEMENT TEAM
20 INTERVIEW INTERNATIONALE MET EEN GEOGRAFE SAMENWERKING
16-19
GEODESIE
15
FOTOTOPOGRAFIE
10-11 14
GENERALISATIE
08-09 HET NGI IN CIJFERS INTERVIEW VOORWOORD MET MAJOOR PIRLOT
06-07
2003 IN DE KIJKER EEN STUKJE GESCHIEDENIS
04
ORGANIGRAM
03
WETTELIJKE OPDRACHT
INHOUD 05
AAL GEOGRAFISCH IN STITUUT N ATION AAL GEOGRAFISCH IN STITUUT N ATIONA AL GE OGR AFISCH IN STITUUT NA TION AAL GEOGR AFISCH IN STITUUT N
ATION AAL GE OGRAFISCH INSTITUUT NA TION
06 HET NGI IN CIJFERS 1 332 361 km afgelegddoordeterreinvoertuigen 228 kaartprojectenroldenin2003vandepersen
L GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NA
5 141urenopleidingvoorhetNGI-personeel
270 vastbenoemdeencontractuelepersoneelsleden
2 2 643,85 km werden in 2003 uitgewerkt op basis van stereoscopische luchtfoto's
GRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA
HET IGN IN CIJFERS 07 4 452 geodetischepuntenverkochtin2003
L GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NA
743 mensen hebben in de kaarten van het NGI gekeken tijdens een rondleiding
21 319 digitaleorthofoto'stussen1995en2003
273 895 papierenkaartenverkochtin2003
87 593 km2 luchtfoto'sindefototheekvanhetNGI
GRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA
08 EEN STUKJE GESCHIEDENIS
L GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NA
Guillaume-Adolphe Nerenburger (1804-1869)
Briljant officier en baanbreker van de wetenschappelijke cartografie
Guillaume-Adolphe Nerenburger was een geboren Fransman maar verwierf in 1846 de Belgische nationaliteit. Als officier was hij een product van de hoog aangeschreven Franse militaire school van Saint-Cyr. Hij was allesbehalve een passieve toeschouwer bij de Belgische Omwenteling in 1830. Op 26 oktober van dat jaar werd hij benoemd tot stafkapitein en verbonden aan het toenmalige Oorlogscommissariaat. In 1831 klom hij op tot de generale staf die toen onder het bevel van de beroemde Franse generaal Desprez stond. Hij vocht mee bij de belegering van de citadel van Antwerpen en meldde persoonlijk de capitulatie aan de Koning. Als een van de eerste officieren werd hij hiervoor onderscheiden met een kruis van Ridder in de Leopoldsorde. Al van bij de oprichting van de Militaire School in 1834 was Nerenburger, die een oud-leerling was van de beroemde wiskundige Gaspard Monge, belast met de lessen beschrijvende geometrie. Iedereen vergaapte zich aan zijn uitzonderlijke tekentalent. Toen generaal Liagre hem de fakkel als directeur van de Militaire School doorgaf, zei hij over Nerenburger dat “de proefbladen die uit zijn trekpen vloeiden en de gewassen tekeningen die hij uit zijn penseel toverde als model werden tentoongesteld in onze zalen en meesterwerken waren qua juistheid en elegantie”. François Arago, de beroemde directeur van de sterrenwacht van Parijs, drukte bij zijn bezoek aan de Militaire School persoonlijk zijn bewondering uit voor de opleiding van Nerenburger die les bleef geven tot 1843. Toen werd hij verbonden aan het Dépôt de la guerre waarvan hij eind 1845 aan het hoofd kwam te staan. In 1847 werd Nerenburger benoemd tot kolonel en in 1854 tot generaal-majoor. Hij zou het Dépôt de la guerre blijven leiden tot 28 juli 1863. Toen werd hem gevraagd om de leiding van de Militaire School op zich te nemen. Op 25 december 1863 werd hij tot luitenant-generaal bevorderd en in die hoedanigheid stierf hij op 19 maart 1869 een tragische dood. Nerenburger was niet alleen een briljant officier maar ook een UITTREKSEL UIT DE KAART VAN HET SLAGVELD BIJ RAMILLIES uitzonderlijk wetenschapper. Zijn intellect en vastberadenheid zorgden ervoor dat het Dépôt de la guerre de nodige materiële en personele middelen kreeg om de stafkaart op schaal 1:40 000 en een kleurenversie van de topografische kaart op schaal 1:20 000 te maken. Nerenburger kan niet beter geëerd worden dan met de lovende woorden die generaal Hennequin (die het Cartografisch Militair Instituut leidde) over hem neerschreef in de nationale biografie (deel 15, 1899): "Niemand kon beter dan de nieuwe directeur orde scheppen in de vele werkzaamheden die het Dépôt de la guerre toebedeeld zou krijgen. Met een wiskundige voorbereiding tot in de puntjes, een gedrevenheid naar geometrische en geodetische toepassingen toe en een niet te stuiten drang naar meer en meer nauwkeurigheid, kon hij als geen ander aan elk nieuw kaartproject het wetenschappelijke karakter geven dat het hoog boven al zijn voorgangers deed uittorenen. Doordat hij niet van zijn stuk te brengen was, een beroep doen op een aantal stevige vriendschappen en enkele hooggeplaatste kennissen, een resultaat kon aangrijpen om het nut van bijkomende uitgaven te rechtvaardigen, slaagde hij er in, niet zonder enig moeite, om de nodige budgettaire middelen los te weken. Bijgestaan door zijn dienstchefs, stuk voor stuk toegewijde medewerkers die hij zelf had uitgekozen, wist hij bovendien uit de jaarlijkse lichting alumni van de Militaire School die officieren aan te trekken die het meest geschikt waren voor de werkzaamheden op het gebied van de geodesie, de algemene waterpassing en de topografie.
GRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA Deze kaart op schaal 1:20 000 werd in 1844 in opdracht van Frankrijk vervaardigd, onder leiding van luitenant-kolonel A. Nerenburger die in 1845 aan het hoofd van het "Dépot de la Guerre" zou komen te staan.
09
ONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUU De aanwerving van burgerpersoneel verliep nog vlotter omdat heel wat begenadigde tekenaars en graveerders die bij Vander Maelen gevormd waren, spontaan hun diensten aanboden naarmate de activiteiten van diens Etablissement géographique uitdoofden. Het grootste compliment dat over de leiding van Nerenburger kan gemaakt worden is dat het geplande werk nagenoeg helemaal zoals hij het in de steigers had gezet, werd uitgevoerd.” Nerenburger was goed bevriend met de Duitse geodeet en generaal Johann Jacob Baeyer die het Dépôt de la guerre, heel uitzonderlijk, de metalen meetstokken van Bessel in leen had gegeven voor het opmeten van de geodetische basissen van Lommel en Oostende. Diezelfde Baeyer richtte later de Internationale Geodetische Vereniging op en verklaarde: "België is het eerste land waar de vooruitgang die de geodetische wetenschap te danken heeft aan Gauss en Bessel werd erkend en in praktijk gebracht". België dankt die prestigieuze erkenning aan Nerenburger. Ook de Koninklijke Academie waardeerde zijn geodetisch werk; in 1847 werd hij toegelaten als corresponderend lid en in 1849 werd hij volwaardig lid. Hij werd zelfs twee keer gevraagd voor de functie van directeur van de Academie, eerst in 1855 en later in 1865. In het jaarboek van de Koninklijke Academie van 1870 schrijft generaal Liagre, de toekomstige secretaris voor het leven van de Academie, het volgende over de academische functies van Nerenburger: "De rapporten die hij voorlegde, de verhandelingen die hij publiceerde in onze bundels, de academische toespraken die hij uitsprak, kortom alles wat uit zijn pen vloeide, draagt een onmiskenbare stempel van puurheid, elegantie en aanzien. Zijn sobere en weinig verhullende stijl wordt vooral gekenmerkt door de helderheid en welbespraaktheid van de geleerde en door een zekere ingetogenheid die een foutje minder verkiest boven een spitsvondigheid meer". Nerenburger maakte helaas de voltooiing niet meer mee van de kaart die hij tot in de kleinste details mee had voorbereid. Maar zijn naam blijft terecht verbonden aan het Dépôt de la guerre en aan een periode van onze geschiedenis waarin met veel dadendrang en lef gewerkt werd aan een hoogstaand wetenschappelijk en technisch project ten dienste van heel de natie.
Bernard Jouret
...
Uittreksel uit de tekst over de te ontwikkelen strategie, die op 10 december 1845 door A. Nerenburger werd opgesteld (en aan de Minister van Oorlog was gericht)
GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NAT
10 2003 IN DE KIJKER
GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NAT
januari: standje van het NGI op het Antwerpse Vakantiesalon
februari: standje van het NGI op het vakantiesalon van Luik
februari tot oktober: tentoonstelling “170 ans de Cartographie” in
het wetenschappelijk cultuurcentrum van de ULB in Charleroi (Parentville)
maart : Bernard Jouret (adjunct-administrateur-generaal) en Christian Larbanois (voorzitter van het Comité van Beheer) op werkbezoek in de Democratische Republiek Congo
juli: het NGI is present op de Navy Days van Zeebrugge
mei: werkbezoek van Ingrid Vanden Berghe (administrateur-generaal) en Christian Larbanois (voorzitter van het Comité van Beheer) in Algerije
RAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAA
2003 IN DE KIJKER 11
GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATI
juli: ESRI Awards: het NGI valt in de prijzen
augustus: Istanbul. Het NGI is van de partij op de algemene vergadering van EuroGeographics
oktober: september: het eerste nummer van IGN-all rolt van de persen het NGI ontvangt een delegatie van de Administratie van het Kadaster
november: AGN, het Walcors-netwerk is operationeel
december: Sint-Barbara, traditioneel feest ter ere van de patroonheilige van het NGI
RAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAA
12 ORGANIGRAM VAN DE ALGEMENE STRUCTUUR
AL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT N
COMITÉ VAN BEHEER ADMINISTRATEUR-GENERAAL Ingrid VANDEN BERGHE
ADJUNCT-ADMINISTRATEUR-GENERAAL
COMMERCIËLE DIRECTIE
TECHNISCHE COÖRDINATIE
INFORMATICADIENST
ADMINISTRATIEVE COÖRDINATIE
SUPPORT SERVICES
Bernard JOURET
GEODESIE
PERSONEELSZAKEN
FOTOTOPOGRAFIE
FINANCIËN
OPLEIDINGSCENTRUM
LOGISTIEKE DIENSTEN
INTERNE AUDIT
JURIDISCHE DIENST
CARTOGRAFIE
TOEPASSINGEN
GEOGRAFISCHE DOCUMENTATIE
VERTAALDIENST
AAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT N
WETTELIJKE OPDRACHT
13
ONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUU
1 het planimetrisch net en het precisiewaterpassingsnet van België tot stand brengen en onderhouden; 2 de luchtfotografische overdekking van het nationale grondgebied verzorgen en up-to-date houden; 3 topografische gegevensbanken samenstellen en er kaartenreeksen van afleiden;
4 de geografische gegevens van de lucht- en ruimteteledetectie verwerken; 5 in het kader van zijn specifieke activiteiten werkzaamheden uitvoeren voor rekening van derden (thematische kaarten, precisiemetingen, …); 6 toegepast onderzoek verrichten met het oog op de ontwikkeling van de beoefende disciplines en er de resultaten van publiceren; 7 normen en richtlijnen opstellen en verspreiden met betrekking tot de inhoud, de kwaliteit en het uitwisselingsformaat van de topografische gegevensbanken; 8 niet alleen zijn eigen technisch personeel maar ook dat van andere openbare en privéinstellingen en ook buitenlandse stagiairs opleiden in de wetenschappelijke en technische disciplines die eigen zijn aan de opdracht van het Instituut; 9 een documentatiecentrum beheren dat bestaat uit een fototheek waar de lucht- en satellietfoto’s worden gearchiveerd, een cartotheek waar oude en moderne kaarten worden bewaard en een wetenschappelijke bibliotheek die gespecialiseerd is in geodesie en cartografie; 10 de eigen producten en diensten commercialiseren. (wet van 8 juni 1976)
GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NAT
14
COMITE VAN BEHEER
L GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NA Voorzitter Kolonel Christian LARBANOIS
Voorzitter van het Comité van Beheer van het NGI Ministerie van Defensie
Ondervoorzitters
De heer Jean-Paul DEVOS
Nationaal secretaris Christelijke Centrale van de Openbare Diensten (CCOD)
De heer Jos ROSSIE
Secretaris-generaal Federatie van de Belgische grafische nijverheid (FEBELGRA)
Leden
De heer Serge CASCHETTO Adviseur bij wetenschappelijke aangelegenheden - Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden De heer Daniel DE BRONE Directeur-generaal van het kadaster, de registratie en de domeinen - Ministerie van Financiën De heer Xavier DE WINNE Adjunct-adviseur - Bestuur van het KMO-beleid - DG1 - Ministerie van Middenstand en Landbouw De heer Francisco FERNANDEZ-CORRALES Nationaal secretaris - VSOA Groep II (Ministeries) - Vrij Syndicaat van het Openbaar Ambt De heer Pieter LAGA Geoloog-directeur - Belgische Geologische Dienst - Ministerie van Economische Zaken De heer Jean LIZEN Federaal secretaris - Algemene Centrale van de Openbare Diensten (ACOD) Mevrouw Renilde LOECKX Gevolmachtigd Minister - Ministerie van Buitenlandse Zaken Luchtmachtkolonel Pierre MUSETTE ADIV-I - Ministerie van Defensie Majoor Jean-Yves PIRLOT MR Infra - Ministerie van Defensie De heer Roger PISCAGLIA Directeur-generaal - Bestuur voor onderzoek en ontwikkeling - DG6 - Ministerie van Middenstand en Landbouw Luitenant-kolonel Marc ROLLIN Kabinetsattaché Defensie - Ministerie van Defensie De heer Jan VAN den BOSSCHE Hoofdingenieur-directeur - Ministerie van Verkeer en Infrastructuur De heer José VAN HEMELRIJCK Directeur van het kadaster, de registratie en de domeinen - Ministerie van Financiën De heer Johan VANVOLSEM Ing. Landmeter-expert - Vertegenwoordiger van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO’s
Leden met raadgevende stem
De heer Jean-Marie PONCELET Adviseur - Kabinet van de Vice-President en Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken - Waals Gewest Mevrouw Anne-Marie VEITHEN Projectmanager - WFG Ostbelgien - Duitstalige Gemeenschap De heer Michel VAN ACKER Adviseur - FOD Financiën – Patrimoniumdocumentatie De heer Joris SANDERS Afdelingshoofd - Ondersteunend Centrum GIS-Vlaanderen - Vlaamse Gemeenschap
Regeringscommissarissen
De heer Frank BLOMME Inspecteur van Financiën - Ministerie van Financiën De heer Georges THUYSBAERT Secretaris-generaal - Directeur-generaal Human Resources - Ministerie van Defensie
GRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA
NATIONALE SAMENWERKING 15
L GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NA
SAMENWERKING MET DE GEWESTEN EN DE FEDERALE INSTELLINGEN Elke dag opnieuw streven we naar meer doeltreffendheid. Daarom hebben we onze inspanningen gebundeld met de inspanningen die ook het Vlaams, Waals en Brussels Gewest intussen doen. Daarbij proberen we zo weinig mogelijk te raken aan de reeds gemaakte keuzes en lopende werkzaamheden. Het einddoel van die samenwerking is de ontwikkeling van een gemeenschappelijke infrastructuur van geografische gegevens met gedecentraliseerde en gedeelde verantwoordelijkheid die in een partnerschap ter beschikking kan worden gesteld en beheerd. Zo kunnen we inspelen op de noden van een grote groep gebruikers. In dat kader hebben we een samenwerkingsakkoord met het Vlaams Gewest uitgewerkt. Doel van het akkoord is een partnerschap tussen het Ondersteund Centrum GIS-Vlaanderen en het NGI met betrekking tot FLEPOS, het Vlaamse GPS-RTK-netwerk. In de loop van 2002 werd het ondertekend door mevrouw Ingrid Vanden Berghe, administrateur-generaal van het NGI, en de heer Roland de Paepe, waarnemend administrateur-generaal van de Vlaamse Landmaatschappij. Het NGI bereidde ook een samenwerkingsakkoord voor met het Waalse ministerie voor Uitrusting en Transport met betrekking tot WALCORS, het GPS-RTK-netwerk van het Waalse Gewest. Bovendien wisselden dit ministerie en het NGI al heel wat topo-geografische gegevens uit. Hierdoor werd het voor beide partners makkelijker om gegevens te verzamelen voor een aantal zones die samen werden bepaald. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben de verschillende verantwoordelijke instanties elkaar al herhaaldelijk ontmoet. De technische vooruitzichten zijn veelbelovend. In 2004 staat verder overleg op de agenda.
De samenwerking tussen het NGI en de federale instellingen die instaan voor het verzamelen, beheren en bijwerken van de topo-geografische informatie nam een concrete vorm aan door de wederzijdse bezoeken van de Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën en het NGI. Op 22 en 23 september ontving het NGI de mensen van de Patrimoniumdocumentatie en op 29 en 30 september gebeurde het omgekeerde. Door deze bezoeken kregen we beiden een beter zicht op onze verschillende bedrijfsculturen en konden we al heel wat informatie en ervaringen over onze vakgebieden uitwisselen. Er werd een akkoord tot partnerschap op touw gezet dat samenwerking op verschillende domeinen moet mogelijk maken.
GRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA
16 INTERNATIONALE SAMENWERKING
L GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NA EuroGeographics – Working together to meet Europe's information needs EuroGeographics is een alliantie van een rist geografische en kadastrale instellingen uit heel Europa. Op dit moment telt de organisatie 44 leden uit 41 landen, die allemaal werken aan één gemeenschappelijk doel: de interoperabiliteit van de geo-informatie op Europees vlak. EuroGeographics speelt een sleutelrol in de ontwikkeling van Europa’s infrastructuur voor ruimtelijke gegevens (ESDI = Europe’s Spatial Data Infrastructure) en haar werk vormt een aanvulling op het project INSPIRE (Infrastructure for Spatial Information in Europe) waarmee de Europese Commissie een wettelijk kader wil scheppen voor de harmonisering van de geografische informatie. EuroSpec Dat betekent niet dat EuroGeographics één enkele pan-Europese database wil creëren die beantwoordt aan strikt opgelegde specificaties. Integendeel, haar strategisch project EuroSpec moet de leden helpen om de inhoudelijke specificaties te ontwikkelen die nodig zijn om hun lokale en nationale gegevens aan te passen aan de Europese normen. In de praktijk betekent dit dat de klanten makkelijker toegang krijgen tot de nationale datasets en zo’n datasets kunnen integreren in één enkel systeem. Structuur van EuroGeographics Toegegeven, de interoperabiliteit nastreven van alle Europese geografische informatiesystemen heeft heel wat voeten in de aarde. De sleutel van het succes van EuroSpec en de daaraan verbonden activiteiten ligt bij de knowhow en de samenwerking van de leden van EuroGeographics. Ieder lid draagt met zijn technische competenties een steentje bij om de gemeenschappelijke visie in de praktijk te vertalen. De structuur van de organisatie speelt daar op in en is onderverdeeld in projectteams (project teams), expertgroepen (expert groups) en partnerschappen (partnerships). - Project teams De multinationale projectteams staan in voor de ontwikkeling van vernieuwende producten. Ze werken op afstand van elkaar, elk van in zijn thuisbasis, onder de coördinatie van de projectleiders uit België, Finland, Duitsland en de hoofdzetel in Parijs. - Expert groups Drie expertgroepen van specialisten zijn de drijvende kracht van een forum waarop ervaringen en ideeën over gemeenschappelijke problemen kunnen uitgewisseld worden.
-De Expert Group on Legal and Commercial Issues bestudeert de juridische problemen rond ruimtelijke gegevens (intellectueel eigendom, modellen voor prijszetting, licenties,…). -De Expert Group on Quality Management, Data Content and Standards onderzoekt de problemen rond de kwaliteit en het kwaliteitsbeheer van de gegevens. -De Expert Group on Geodesy bespreekt geodetische problemen en heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het Europese planimetrische referentiesysteem ETRS89.
- Partnerships EuroGeographics werkt ook nauw samen met heel wat andere organisaties om de ESDI verder te ontwikkelen en op globaal vlak vooruitgang te boeken op het gebied van de geo-informatie. De belangrijkste partners zijn de Europese Commissie, value-added dealers die de informatie met toegevoegde waarde doorverkopen, verschillende pan-Europese organisaties zoals EuroSDR (European Spatial Data Research), WPLA (Working Party on Land Administration) en EUROGI (European Umbrella Organisation for Geographic Information), en mondiale organisaties die werken rond geo-informatie. De leiding van EuroGeographics is in handen van zeven commissarissen en een verkozen voorzitter. Het permanente personeel werkt op de hoofdzetel in Parijs maar de kernactiviteiten worden natuurlijk verdeeld onder de leden. De vele verwezenlijkingen van EuroGeographics zijn dan ook te danken aan hun gebundelde krachten. Activiteiten in 2003 In oktober was de General Command of Mapping (GCM) van het Turkse ministerie van Defensie gastheer voor de derde Algemene Vergadering van EuroGeographics. In totaal namen 107 afgevaardigden van 46 instellingen uit 35 landen deel aan de vergaderingen. Voor de eerste keer werden ook de organisaties die belast zijn met het kadaster en de ruimtelijke ordening aangespoord om EuroGeographics te vervoegen als volwaardig actief lid. Samenwerken om in te spelen op de klantenbehoeften Geografische informatie vormt de motor van heel wat systemen, diensten en toepassingen van de informatie-economie. Nauwkeurige en coherente geografische informatie is onmisbaar voor een brede waaier van vitale functies in ons dagelijkse leven: mobiliteitsvraagstukken, evaluatie van de milieuimpact, landbouw en bosbeheer, planning, telecommunicatietoepassingen, landsverdediging, noodplannen, marketing enzovoort. Om grensoverschrijdende initiatieven en handelsactiviteiten te vergemakkelijken, groeit de vraag om toegang te krijgen tot pan-Europese gegevensbanken bij regeringen en ook in de commerciële sector. Alleen al in de Europese Unie geven de regeringen jaarlijks ongeveer tien miljard euro uit aan openbare informatie waarvan meer dan de helft van geografische aard is. Dat bedrag komt overeen met een bruto binnenlands productvolume dat op 60 à 70 miljard euro geraamd wordt. Om op die immense vraag naar grensoverschrijdende geografische informatie in te spelen stelt EuroGeographics nu drie pan-Europese producten voor die voortdurend bijgewerkt worden door haar leden. De ontwikkeling van geharmoniseerde pan-Europese producten vormt de eerste stap in de ontwikkeling van een echte Europese infrastructuur; elke dataset is het resultaat van de samenwerking en de uitwisseling van knowhow tussen de leden. SABE (Seamless Administrative Boundaries of Europe) SABE, de naadloze database van de administratieve grenzen van Europa, is afgeleid van nationale gegevens en wordt sinds 1992 gecommercialiseerd. De laatste versie SABE2001 v1.1 bevat de gegevens van 35 landen en is beschikbaar op twee schalen: 1:1 000 000 (invoerniveau) et 1:100 000 (professioneel gebruik). Eurostat – het Europees bureau voor statistiek – levert zijn leden statistieken over de Europese Unie en zijn (toetredende) lidstaten. Om grensoverschrijdende statistische vergelijkingen te kunnen maken, gebruikt Eurostat de SABE-database. Die vormt een ideaal instrument om thematische gegevens zoals de evolutie van de milieuverontreiniging, de demografie of de gezondheid in beeld te brengen, precies omdat de database ook referenties naar de kleinste administratieve entiteiten van Europa bevat. Ook de zogenaamde Alpenconventie (ter bescherming van het Alpengebergte) gebruikt SABE voor de bescherming en duurzame ontwikkeling van één van de belangrijkste ecosystemen van Europa. Met haar toepassing SOIA WebGIS (www.soia.int) kunnen de lidstaten de geografische gegevens van het alpengebied visualiseren in combinatie met demografische en socio-economische informatie.
GRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA
17
GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NAT EuroGlobalMap EuroGlobalMap, de pan-Europese topografische database op schaal 1:1 000 000, wordt sinds juli 2003 gecommercialiseerd met een evaluatielicentie. De bijgewerkte versie v1.1, die 36 landen overdekt, wordt in het voorjaar van 2004 gelanceerd. De Europese Commissie gebruikt EuroGlobalMap om de ontwikkeling van het grensoverschrijdende Europese transportnetwerk (TEN) in kaart te brengen. Het TEN-netwerk is een belangrijk instrument om de economische mededinging en de duurzame ontwikkeling in heel de Europese Unie te stimuleren. Het vereist de interconnectie en interoperabiliteit van de nationale netwerken. De kandidaat-lidstaten van de Europese Unie hebben grote transportbehoeftes: zo’n 20 000 km autowegen en 30 000 km spoorwegen werden aangelegd of verbeterd ten bedrage van zo’n 100 000 miljoen euro. EuroGlobalMap helpt bij de planning, de voorstelling en de herziening van het TEN-netwerk, van de identificatie van nieuwe potentiële transportlijnen tot het stapsgewijze monitoren van de ontwikkelingen binnen het netwerk. EuroGlobalMap speelt ook een sleutelrol in de omzetting van de Europese kaderrichtlijn rond het waterbeheer. Het nieuwe gemeenschappelijk Europese beleid op dat gebied speelt in op de groeiende vraag naar schone waterlopen, rivieren, meren en stranden en zoekt oplossingen voor het steeds nijpender wordende probleem van de overstromingen in Europa. Die kosten elk jaar mensenlevens en miljoenen euro’s. Het ligt voor de hand om verder dan de nationale grenzen te kijken als men de woeste watermassa’s wil leren beheersen en het overstromingsgevaar inperken. Om een gemeenschappelijk en efficiënt systeem voor waterbeheer te ontwikkelen is de bedding van een stroom, als natuurlijke geografische en hydrologische eenheid, vanzelfsprekend een beter model dan de administratieve en politieke grenzen. De Europese Commissie gebruikt EuroGlobalMap om makkelijker rapporten te kunnen opstellen over de grote rivierbeddingen, in overeenstemming met de Europese kaderrichtlijn voor het waterbeleid. Door zijn kleine schaal is EuroGlobalMap het ideale instrument voor de planning, voorstelling en monitoring van de informatie in overeenstemming met die richtlijn. Voor meer gedetailleerde rapportering over het beheer van de rivierbeddingen is de EuroRegionalMap-kaart, die de grootste schaal heeft, het meest geschikte instrument omdat ze naast een aantal bijkomende hydrografische details (waterlopen, meren, stranden,…) ook heel wat nuttige referentiegegevens bevat (wegen, spoorwegen, vegetatie,…). Lees voor bijkomende informatie over EuroRegionalMap ook het artikel op pagina 18 en het interview van Nathalie Delattre op pagina 20.
Samenwerken om betere werkmethodes te ontwikkelen EuroGeographics biedt haar leden een forum aan waar ze hun knowhow kunnen uitwisselen om goede werkmethodes uit te werken. Het platform speelt niet alleen in op de verzuchtingen van de klanten op het gebied van pan-Europese geo-informatie maar maakt het elk lid ook mogelijk om zijn nationale cartografische en kadastrale activiteiten te ijken op een bredere kennisbasis. Naarmate de vraag naar nauwkeurige en intelligente geo-informatie op wereldschaal groter wordt, vermenigvuldigen ook de nieuwigheden in dit domein zich. Het jaar 2003 was voor veel leden erg druk. Alle leden – zowel zij die zich op een nationaal programma voor geoinformatie hebben gestort als zij die de technologie rond geo-informatie naar ongekende hoogtes stuwen – hebben één ding gemeen: een niet te stuiten vernieuwingsdrang.
RAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONA
18 EUROREGIONALMAP NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
EuroRegionalMap Europese topo-geografische database op schaal 1:250 000 door Nathalie Delattre, projectleider Nationaal Geografisch Instituut
Het NGI heeft in het kader van EuroGeographics, dat de Europese cartografische agentschappen verenigt, de leiding van het project EuroRegionalMap op zich genomen. Sinds 2001 hebben zes agentschappen hun krachten gebundeld om hun bestaande databases op elkaar af te stemmen volgens gemeenschappelijke specificaties. Op die manier willen ze een topo-geografische en pan-Europese database opbouwen op de referentieschaal 1:250 000. Die schaal is immers erg geschikt voor een resem toepassingen, van beeldschermapplicaties tot ruimtelijke analyses. Tot in 2003 wordt het project financieel ondersteund door de Europese Commissie (eContent-programma). EuroRegionalMap versie 1 is een digitaal vectorproduct dat is opgebouwd uit diverse items: administratieve grenzen, hydrografie, transportnet, woonzones, vegetatie, grote geografische plaatsnamen en verschillende topografische elementen. Op dit moment zijn de gegevens van zeven landen beschikbaar: België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Ierland en Noord-Ierland. Het project begint nu aan zijn uitbreidingsfase met als uiteindelijke doel de overdekking van heel Europa. In 2003 werden de eerste concrete resultaten van het project geboekt. Ze waren niet alleen de vrucht van de efficiënte samenwerking tussen de partners maar ook van de sinds 2002 aangehouden inspanningen tot harmonisering van hun topografische gegevens op kleine schaal (1:250 000). Ook het verspreidingsbeleid van die geharmoniseerde gegevens werd grondig onderzocht en dan vooral op het gebied van gebruikerslicenties en prijzen. Bovenop zijn coördinerende rol produceerde het NGI in 2003 ook de digitale EuroRegionalMap-gegevens voor het Belgische en Luxemburgse grondgebied. Het stond ook in voor de validering van de territoriale gegevens die de andere Europese partners leverden en voor het bijeenbrengen van al die gegevens in één naadloze overdekking van de zeven landen. Het projectconsortium heeft op zijn beurt een gemeenschappelijk verspreidingsbeleid voor de EuroRegionalMap-gegevens onderhandeld en uitgewerkt. Het steunde daarbij op de strategie die EuroGeographics heeft uitgestippeld. De gebruikers van grensoverschrijdende gegevens wordt een makkelijke toegang gegarandeerd door één uniforme gebruikerslicentie en prijsbepaling te hanteren voor meerdere landen. De gegevens kunnen rechtstreeks op het internet besteld worden door middel van een on line bestel- en leveringssysteem. Steunend op deze ervaringen, de goede resultaten en de groeiende belangstelling van de Europese Commissie bereidt het NGI, met de steun van de EuroGeographics, de uitbreidingsfase van EuroRegionalMap voor. Het spoort daarvoor de andere Europese agentschappen aan om mee te werken aan de harmonisering van hun bestaande databases. Hoofddoel is de overdekking van de 25 lidstaten van de uitgebreide Europese Unie tegen eind 2006.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
EuroSDR & ISPRS 19 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL EuroSDR of ‘European Spatial Data Research’ EuroSDR (de vroegere OEEPE) verenigt een aantal Europese instanties en onderzoekscentra, zowel publieke als private, die actief zijn in wat met een brede term ‘mapping’ genoemd wordt. Het is een onderzoeksplatform dat werkt rond een gemeenschappelijke agenda. Op dit moment telt de organisatie 18 landen waaronder ook België dat in 1953 mee het oprichtingsverdrag ondertekende. Naast de eigenlijke, vaak experimentele onderzoeksactiviteiten staat EuroSDR ook in voor workshops, publicaties en televorming. Momenteel concentreert de research zich op de volgende onderwerpen:
- interoperabiliteit van oriëntatie- en kalibratiegegevens van fotogrammetrische beelden - informatie voor cartografie vanaf SAR- en optische beelden - automatische extractie van wegen en bijwerking van wegendatabases vanaf beelden en andere informatie - evaluatie en extractie van gebouwen uit beelden met commerciële systemen - testen van digitale luchtfotocamera’s, prestatievermogen van hard- en software De volledige lijst van uitgevoerde en gepubliceerde studies kan op de website (www.eurosdr.org) geraadpleegd worden. De teleonderwijsdiensten bieden lessen aan over: - geïntegreerde sensororiëntatie - oriëntering van beelden met GIS-data - laser-scanning en SAR-interferentiemeting voor DTM’s - digitale camera’s/sensors en datafusie
ISPRS of ‘International Society for Photogrammetry and Remote Sensing’ Deze wereldwijde organisatie, opgericht in 1910 (Wenen) en thans met 103 landen, bestudeert alle aspecten van het afleiden van informatie uit beelden of sensor-data (meestal van geografische aard, geen medische toepassingen). Het volgende vierjaarlijkse congres gaat door van 12 tot 23 juli in Istanbul. Zeven technische commissies, elk onderverdeeld in werkgroepen (45 in totaal), behandelen alle mogelijke onderwerpen van het vakgebied en organiseren workshops (sommigen in samenwerking met EuroSDR) en tussentijdse symposia. De ‘archieven’ van de vereniging bundelen alle voordrachten van de congressen en zijn een bijzonder rijke bron van informatie over het werkgebied. Daarnaast verzorgt de vereniging tijdschriften, rapporten en andere publicaties (zie website www.isprs.org). Veel recente belangrijke publicaties zijn on line op die website te raadplegen.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
20 INTERVIEW NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Dag Nathalie! Zoals elders in dit jaarverslag is te lezen, heb jij het NGI vertegenwoordigd voor het project EuroRegionalMap. Dat is geen alledaagse opdracht voor een geograaf en het is ook niet echt de gewoonte van het instituut om zich op te houden met de cartografie van landen die niet eens aan België grenzen. Waar haalde je de motivatie voor zo’n opdracht? Het was een beetje een samenloop van omstandigheden. Vóór dit project had ik al de kans gehad om mee te werken aan een aantal gelijkaardige internationale projecten zoals VMap en PETIT. En heel wat van de medewerkers aan die projecten, bleken ook nu weer partners voor dit project. In 2000 drukte de heer De Smet, onze vorige administrateur-generaal, de wens uit dat het NGI dit project zou leiden. Hij vroeg me om het management van het project in handen te nemen. Toegegeven, de omvang van de taak en de nieuwe verantwoordelijkheden boezemden me eerst wat angst in. Tijdens mijn vorige werkzaamheden had ik al gezien wat het management van zo’n internationaal project kon inhouden en het nu opeens zelf moeten doen was toch even schrikken! Gelukkig werd ik met raad en daad bijgestaan door Martin Malliet. Maar ik moet zeggen dat mijn motivatie voor dit project snel groeide. Het is erg stimulerend om in een internationale sfeer samen met collega’s van andere cartografische agentschappen te werken aan eenzelfde project. Het opent heel wat perspectieven en de uitwisseling van ideeën en ervaringen werkt erg verrijkend. Beetje bij beetje ontdek je het Europa van vandaag, waar je moet kunnen samenwerken met verschillende mentaliteiten, tradities en werkmethodes. Op persoonlijk vlak lijken er alleen maar voordelen aan verbonden maar ik kan me voorstellen dat deze opdracht toch heel wat voeten in de aarde heeft gehad... Ja, deze opdracht heeft inderdaad heel wat extra moeite en aanpassingsvermogen gevraagd. De grootste ongemakken waren de werkoverlast, de stress en de onderbezetting. Dit project kwam immers bovenop de gewone taken van ons team, die we nog altijd met dezelfde personeelsbezetting uitvoeren... twee cartografen in totaal! Het aantal overuren was al snel niet meer bij te houden en uiteindelijk is gebleken dat het projectmanagement een echte voltijdse baan was. Gelukkig kon het project blijven rekenen op minstens evenveel steun van het team ‘intra-muros’ dan van mezelf. De motivatie was bij iedereen erg groot. Wat ikzelf uit dit project haalde is vooral van menselijke aard. Ik vind dat ik er persoonlijk enorm op ben vooruitgegaan. In de eerste plaats heb ik veel opgestoken van de ervaringen en werkmethodes van mijn partners en collega’s. En bovendien waren er een rits kleine persoonlijke uitdagingen: de eerste keer een vergadering voorzitten, in het Engels dan nog; de eerste presentatie voor de Europese Commissie... Maar ook de aangename kantjes van dit project zal ik niet snel vergeten. De sfeer onder de partners zat bijzonder goed en ’s avonds vonden we in de kleine restaurantjes vaak een welgekomen moment van ontspanning na een ganse dag vergaderen. Ik denk dat we op die manier toch ook veel plezier hebben gehaald uit deze samenwerking. De Commissie steunt al een hele resem projecten, studiegroepen en institutionele groepen. In dit jaarverslag staat te lezen dat ook het project EuroRegionalMap op Europese middelen kan rekenen terwijl het eigenlijk een uitvloeisel is van EuroGeographics, een vereniging die de grenzen van de EU overstijgt. Waar ligt volgens jou het echte nut van dit project? Dat ligt inderdaad niet zo voor de hand. Nochtans wordt de roep om een coherent systeem voor de infrastructuur van ruimtelijke gegevens op Europees vlak steeds luider. De grens van een land mag niet langer een technische en commerciële scheidingslijn zijn voor het gebruik van grensoverschrijdende ruimtelijke gegevens. Doel is om de toegang tot zo’n publieke gegevens te vergemakkelijken voor de gebruikers. En zoals voor alle andere producten is de nood aan harmonisering van de gegevens tussen de landen en aan het uitstippelen van een uniform verspreidingsbeleid hoog. Het project EuroRegionalMap probeert hierop een antwoord te bieden wat de topografische gegevens op kleine schaal betreft. EuroGeographics, dat de cartografische en kadastrale agentschappen van Europa verenigt, neemt de laatste jaren een pro-actieve houding aan op het gebied van de interoperabiliteit en de harmonisering van ruimtelijke gegevens. Ze heeft daarvoor al heel wat projecten opgestart waaronder EuroSpec. De resultaten blijven echter weinig tastbaar voor de meeste van mijn collega’s van het Instituut en nog minder voor het grote publiek. Het is een werk van lange adem maar echt cruciaal voor de toekomst. We hebben bijvoorbeeld een werkgroep opgericht rond de harmonisering van de EuroGeographics-producten op kleine schaal, namelijk EuroRegionalMap, EuroGlobalMap (1:1 000 000) en SABE (administratieve grenzen). De bedoeling is om een gemeenschappelijke catalogus van de geografische informatie te ontwerpen en de verschillende onderdelen van die producten in één centrale database samen te brengen. Het uiteindelijke doel is dan om niet meer drie verschillende producten te hoeven beheren maar één enkele geografische database op schaal 1:250 000 die dé referentie vormt. Concreet komt dat neer op een verbeterde versie van EuroRegionalMap waarvan verschillende producten kunnen afgeleid worden. Eigenlijk is die aanpak goed te vergelijken met wat het NGI voor ogen heeft met het SGISR-project. Harmoniseren betekent bepaalde normen veranderen en afstand doen van een zekere knowhow die eigen is aan elke cartografisch agentschap. Heeft de kwaliteit van het project daar niet wat onder geleden? Niet echt. Voor de agentschappen zelf zijn de vooruitzichten in het geval van het project EuroRegionalMap veelbelovend. De harmonisering van onze ruimtelijke gegevens heeft de meeste van ons ertoe aangezet om de kwaliteit en de structuur van onze gegevens te verbeteren zodat ze beantwoorden aan de technische vereisten. Op Europees vlak moet en zal die harmonisering zich buigen naar de strenge eisen van de markt. Die vraagt digitale gegevens die geschikt zijn voor uiteenlopende toepassingen zoals analyses op het gebied van ruimtelijke indeling, lokalisering en milieu-impact. Ik denk dat we een heel nieuw concept aansnijden in het beheer van ruimtelijke gegevens: we bouwen nu aan naadloze geografische databases waarvan de kaart niet meer de basisstructuur is maar gewoon een afgeleid product. Heel erg bedankt voor je bijdrage aan ons jaarverslag.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
21 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
GEODESIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
22 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL 1. INLEIDING Eind november 1999 heeft de Europese Commissie in samenwerking met MEGRIN een workshop georganiseerd die tot de conclusie kwam dat ETRS89 (met de daaraan geassocieerde ellipsoïde GRS80) als referentiesysteem in Europa gebruikt zal worden voor alle activiteiten op het gebied van topografie, cartografie, GIS en navigatie. Geleidelijk aan zijn alle nationale of lokale netten gedoemd te verdwijnen. Hierbij kunnen we ons de vraag stellen hoe de GPS-waarnemingen van vandaag geïntegreerd kunnen worden in een referentiesysteem dat 14 jaar geleden gedefinieerd werd. In het verleden stelde dit probleem zich minder, maar de toenemende neiging om continentale en zelfs globale referentiesystemen als nationale referentie te gebruiken heeft tot gevolg dat men rekening moet houden met sommige geofysische verschijnselen zoals continentendrift. De coördinaten van de referentiestations variëren voortdurend in de tijd! In volgende tekst beschrijven we op een eenvoudige wijze de te volgen procedure.
a) De loopbaanparameters Bij absolute plaatsbepaling zullen de coördinaten van het station gegeven worden in hetzelfde referentiesysteem als dat waarin de loopbaanparameters bepaald werden. Bij differentiële plaatsbepaling is het probleem analoog: men moet er zeker van zijn dat de coördinaten van het referentiestation bepaald werden in hetzelfde referentiesysteem als dat van de loopbaanparameters. Loopbaanparameters zijn tegenwoordig beschikbaar via DoD (Department of Defence) in WGS84 (World Geodetic System 1984) en via IGS (International GPS Service) in ITRS (International Terrestrial Reference System)1. Voor civiel gebruik is het aangewezen een beroep te doen op de loopbaanparameters gepubliceerd door IGS in ITRF.yy. ITRF staat voor International Terrestrial Reference Frame. Het suffix “yy” wijst op het jaar van de verwezenlijking van het systeem, niet op het jaar, of beter de periode van de waarnemingen. Voorbeeld: ITRF2000 (de laatste verwezenlijking van ITRF) heeft als epoch (tijdstip) het jaar 1997. Voor heel wat praktische toepassingen is het onderscheid tussen WGS84 en ITRF2000 te verwaarlozen .
b) Aanpassing van ITRF aan het tijdstip van waarneming De laatste verwezenlijking van ITRF dateert uit 2000, d.w.z. dat voor alle deelnemende waarnemingsstations de (X,Y,Z) coördinaten evenals als hun (v , v , v verplaatsingssnelheden X Y Z) t .o.v. ETRF voor tijdstip 1997 bepaald werden. Voorbeeld: Onderstaande tabel geeft de ITRF2000 coördinaten van het station “Brussel” evenals hun verplaatsingsnelheden t.o.v. het EPN (European Permanent Network) Brussels (ITRF2000 –Epoch 1997) ITRF X 1997 = 4027893.852 m ITRF Y 1997 = 307045.689 m Z ITRF 1997 = 4919475.037
vX vY vZ
= -0.0121m/jaar = 0.0172m/jaar = 0.0095m/jaar
Veronderstellen we even dat we midden 2004 (2004.5) GPS-waarnemingen uitgevoerd hebben en dat we deze wensen te integreren in ETRS89. Hiervoor berekenen we eerst de ITRF-coördinaten voor het station “Brussels” op het tijdstip van de waarnemingen (2004.5). ITRF ITRF X 2004 .5 = X 1997 + v X ∆t = 4027893.761 ITRF ITRF Y2004 .5 = Y1997 + vY ∆t = 307045.818 ITRF ITRF Z 2004 .5 = Z 1997 + v Z ∆t = 4919475.108
met ∆t = ( 2004.5 − 1997) = 7.5 Op dit ogenblik zijn de coördinaten van de referentiestations volkomen in synchronisatie met het tijdstip van de waarnemingen. Deze coördinaten worden dan verder gebruikt voor de uitvoering van een vereffening zo overtallige waarnemingen beschikbaar zijn.
c) De weg naar ETRS89 We beschikken nu over de meest “recente” ITRF-coördinaten voor de verwerking van onze waarnemingen. ITRF is echter een “dynamisch” systeem d.w.z. de coördinaten en hun verplaatsingssnelheden variëren voortdurend en voor tal van praktische toepassingen is dit niet wenselijk. Nemen we van dit globale systeem een onderdeel dat vb. overeenstemt met het Europese continent en bevriezen we die referentie op een bepaald ogenblik (1989), dan komen we ongeveer tot ETRS89. De verplaatsing van ETRF binnen het ITRF-kader is zeker niet verwaarloosbaar. Voor het station “Brussels” bedraagt die ongeveer 2.5cm/jaar. Op de website http://lareg.ensg.ign.fr/EUREF/memo.pdf vinden we de 6 parameters voor de affiene transformatie tussen ITRF en ETRS89 : - Drie translatieparameters:
T1 = 5.4 cm ; T2 = 5.1cm ; T3 = −4.8 cm
- Drie rotatieparameters:
R 1 = 0.000081" / jaar ; R 2 = 0.00049" / jaar ; R 3 = −0.000792" / jaar
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL 1 Voor
meer informatie over WGS84 en ITRS, zie [1] of de relevante websites
23 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL In matrixnotatie:
X ETRS X IRTF T1 0 2004 .5 2004 .5 ETRS ITRF Y2004.5 = Y2004.5 + T2 + R 3 Z ETRS ITRF 2004.5 Z 2004.5 T3 − R 2 met
− R3 0 R1
R 2 X ITRF 2004 .5 ITRF − R 1 Y2004.5 [∆t ] 0 Z ITRF 2004 .5
∆t = ( t 2004.5 − t 1989 ) = (2004.5 − 1989) = 15.5
Uiteindelijk vinden we voor de cartesiaanse coördinaten in ETRS maar op tijdstip 2004.5: ETRS X 2004 .5 = 4027894.005 ETRS Y2004 .5 = 307045.601 ETRS Z 2004 .5 = 4647245.195
Streng gesproken zouden we nu nog de ETRS-coördinaten op tijdstip 2004.5 moeten omvormen tot ETRS-coördinaten op tijdstip 1989. Voor België althans (en voor het grootste deel van Europa) mogen we aannemen dat: ETRS X ETRS 2004.5 = X 1989 ETRS ETRS Y2004 .5 = Y1989 ETRS Z ETRS 2004.5 = Z1989
Deze procedure heeft het NGI toegepast voor de integratie van eerst het BEREF-net en vervolgens de regionale netten FLEPOS en WALCORS .
2. Activiteiten in 2003 a) Meetcampagnes voor aansluiting van de regionale netwerken Al in 2002 werd het noordelijke gedeelte (Vlaanderen) van het BEREF-net hermeten en werd de verbinding met het FLEPOS-net verzekerd. Voor alle Flepos-punten werden toen de ETRS-coördinaten en de bijhorende transformatieparameters bepaald. Begin 2003 werd het zuidelijke deel (Wallonië) van het BEREF-net hermeten en vanaf midden 2003 konden ook de Walcors-stations hiermee verbonden worden. Eenmaal alle waarnemingen beschikbaar (ongeveer midden 2003) was de te volgen weg vrij duidelijk.
Aansluiting van het BEREF-net aan het ETRS-net Aansluiting van Flepos en Walcors aan het BEREF-net
Aansluiting van het NGI-densificatienet aan het BEREF-net
In wat volgt worden de resultaten van deze berekeningen bondig geïllustreerd.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
24 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL b) Resultaten van de verschillende vereffeningen Voor zowel de BEREF-campagne als voor de Flepos en Walcors campagnes werd de wetenschappelijke software BERNESE gebruikt voor de berekening van de GPS-basissen of m.a.w. voor het bepalen van de coördinatenverschillen ∆X, ∆Y, ∆Z . Voor de verwerking (de vereffening volgens de methode van de kleinste kwadraten), werd de software MOVE3D gebruikt. Voor de aansluiting van het BEREF-net aan het ETRS89-net, werd de procedure beschreven in de inleiding nauwkeurig gevolgd. Als aansluitingspunten werden een zevental EPN-punten gekozen (European Permanent Net). Voor een beschrijving van het EPN-net verwijzen we naar [1].
KOSG-25
Aansluiting van het BEREF-net aan het EPN-net
HERS BRUS
DENT
WARE DOOR
EPN-net
EPN station Beref paal
Legende
Enkele statistische gegevens: Aantal bekende stations Aantal onbekende stations Aantal waarnemingen (coördinatenverschillen)
7 39 357
ZIMM
Het is welbekend dat de verschillen of residu’s op de waarnemingen niet ideaal zijn om de nauwkeurigheid in positie te kenmerken. Toch geven zij een vrij goed “beeld” van de behaalde kwaliteit of de homogeniteit in de waarnemingen. Onderstaand histogram illustreert deze homogeniteit. Residu’s op de waarnemingen van het BEREF-net 80
X-component
80
Y-component
80
70
70
70
60
60
60
50
50
50
40
40
40
30
30
30
20
20
20
10
10
10
0 -2
0
centimeter
2
0 -2
0
centimeter
2
0 -2
Z-component
0
2
centimeter
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
25 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL In een tweede stap werden de regionale netten (Flepos, Walcors en GPSBru) geïntegreerd in het nationale BEREF-net.
09B00C1
08B14C1 ZEEB01
05F06C2
07E00C1
12B14C2
23D08C2
21B11C2 DENT
19H11C1
18E01C1
16G13C1
22A16C1
24H03C1
30B13C1
34A09C1 34G14C1
BRUS
28E07C1
42D15C1 38G07C2
37C11C1 44D08C1
40F12C1 48C01C2
46F00C2
55C11C1
56G05C2
54F12C1
53E10C1
LEGENDE: Beref paal RTK station
50M04C1
DOUR 60E18C1
65D05C1
62B05C1 63H11C2
Aansluiting van de regionale netwerken aan het BEREF-net
68H09S1 67H04C2
Enkele statistische gegevens: Aantal bekende stations Aantal onbekende stations Aantal waarnemingen (coördinatenverschillen)
39 63 888
De kwaliteit, zoals gekenmerkt door de residu’s op de waarnemingen, is in onderstaand histogram geïllustreerd:
X-component
Y-component
Z-component
250
250
250
200
200
200
150
150
150
100
100
100
50
50
50
0 -2
0
centimeter
2
0 -2
0
centimeter
2
0 -2 -2
00
centimeter
22
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
26 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Parallel aan de aansluiting van de regionale netwerken aan BEREF heeft de Geodesie eveneens een globale vereffening uitgevoerd van alle GPS-waarnemingen van de laatste 15 jaar.
Verdichtingsnet van het NGI
Enkele statistische gegevens:
Aantal bekende stations Aantal onbekende stations Aantal waarnemingen (coördinatenverschillen)
39 4222 24720
Terug illustreren we de kwaliteit van het NGI-densificatienet aan de hand van de residu’s op de waarnemingen. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de x-schaal t.o.v. van de vorige histogrammen gewijzigd werd van +- 2cm in +- 5cm. Residu’s op de waarnemingen voor het verdichtingsnet van het NGI X-component
Y-component
Z-component
6000
6000
6000
5000
5000
5000
4000
4000
4000
3000
3000
3000
2000
2000
2000
1000
1000
1000
0 -0.1
0
meter
0.1
0 -0.1
0
meter
0.1
0 -0.1
0
0.1
meter
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
27 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Voor de eerste maal in de geschiedenis van de geodesie in België was het mogelijk (net als voor het TAW-net enkele jaren geleden) een globale vereffening van alle waarnemingen uit te voeren. De homogeniteit in de waarnemingen zoals gesuggereerd in bovenstaande histogrammen wordt bevestigd in de absolute foutenellipsen d.w.z. de absolute fout in positie t.o.v. van de punten die als “vast” beschouwd werden. De absolute waarden van de halve grote as a of de halve grote as b zijn niet zo belangrijk. Deze zijn immers functie van de punten die vastgehouden werden (in principe een arbitraire keuze). Wat wel belangrijk is, is de verhouding tussen a en b. Zo deze verhouding a / b 1 dan betekent dit dat het net niet alleen homogeen (de ellips wordt een cirkel), maar ook nog isotroop is. Voor alle drie vereffeningen volgens MOVE3D vonden we dat dit het geval was.
c. AGN Een van de streefdoelen van AGN, namelijk het bepalen van de coördinaten van de permanente GPS-stations in een homogeen referentiesysteem, werd (zoals beschreven in a) en b)) bereikt . De coördinatie met het Flepos-net verloopt vlot. Voor alle stations zijn de resultaten van de controleberekeningen sinds 1 mei 2003 beschikbaar op de website van het NGI (www.ngi.be/agn/). Deze website heeft trouwens internationaal zeer lovende commentaar gekregen. Enkel het ontbreken van een Engelse versie is een minpunt. Maar vooraleer over te gaan tot vertaling naar het Engels, wil het NGI onze Duitstalige landgenoten in hun eigen taal bereiken. De coördinatie met het Walcors-net staat nog niet op punt. Op dit moment werkt CIV (Centrum voor Informatieverwerking) in samenwerking met MET D432 aan de informaticaverbinding .
Active Geodetic Net
FLEPOS GPSBru WALCORS PERMANENT GPS-STATION
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
28 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL d. Activiteiten voor het NGI Net zoals vroeger zorgt de Geodesie voor de opmeting van de paspunten voor de fotogrammetrische toepassingen.
4-5
1-7
2-8
3-9
11 - 12
13
6 - 14
15
16
17
10 - 18
19 - 20
21
22
23
24
25
26
27 - 28 - 36
29
30
31
32
33
34
37
38
39
40
41
42
44
45
46
47
48
49
50 -50A
51
52
53
54
55
56 - 56A
57
58
59
60
64
65
Voorbereidingen voor de basiskaart
62
63 - 66
35 - 43
61
68 - 69
67 - 70
71 - 72
4-5
1-7
2-8
3-9
11 - 12
13
6 - 14
15
16
17
10 - 18
19 - 20
21
22
23
24
25
26
27 - 28 - 36
29
30
31
32
33
34
37
38
39
40
41
42
44
45
46
47
48
49
50 -50A
51
52
53
54
55
56 - 56A
57
58
59
60
64
65
Voorbereidingen orthofoto's
62
63 - 66
67 - 70
35 - 43
61
68 - 69 71 - 72
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
29 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL e. Speciale werken Traditiegetrouw geeft de Geodesie talrijke adviezen of technische informatie aan haar klanten. In 2003 werd in samenwerking met Defensie – MR Infra beslist het militaire vliegveld van “Beauvechain/Bevekom” op te meten. Het grootste deel van de geometrie werd fotogrammetrisch verzameld (vanaf luchtopnamen op schaal 1:7 000) maar voor tal van detailpunten bleken supplementaire terreinmetingen noodzakelijk. Hiertoe werden zowel statische GPS-metingen, RTK-GPS-metingen, als klassieke metingen gebruikt.
Statische GPS-metingen
Klassieke “Total stations” metingen
GPS-RTK metingen
Voor de luchtmachtbasis van “Beauvechain/Bevekom” werden tot nu toe ongeveer 6.000 bijkomende detailpunten ingemeten.
e. Geodetische documentatie Een van onze streefdoelen voor 2003 was de geodetische documentatie via internet ter beschikking te stellen (althans voor het altimetrisch net TAW). Nadat, in samenwerking met CIV, de laatste technische hindernissen weggenomen werden en toen ook nog het Comité van Beheer zijn goedkeuring gaf bleek niets de verspreiding van de documentatie via internet nog in de weg te staan. Bij een laatste nazicht door de juridische dienst van het NGI bleek echter dat we misschien inbreuk maakten op de wet op “de bescherming van de persoonlijke levenssfeer”. Voor de identificatie van de merktekens publiceren we niet alleen een foto van het gebouw, maar ook nog het adres (niet de naam van de bewoner). Dit probleem werd aan de bevoegde commissie voorgelegd, maar tot nu toe hebben we nog geen antwoord gekregen. Meer dan 90% van de technische documentatie van het TAW-net is klaar voor publicatie. Normaal zou 100% afgewerkt zijn, maar midden 2003 werden twee ploegen (50%) afgestaan aan de directie PT voor de productie van de basiskaart. In 2003 werd ook ernstig gestart met de voorbereiding van de planimetrische documentatie. Onderstaande figuur geeft aan welke zones al klaar zijn voor publicatie.
Digitale documentatie Planimetrie - toestand eind 2003
4-5
1-7
2-8
3-9
11 - 12
13
6 - 14
15
16
17
10 - 18
19 - 20
21
22
23
24
25
26
27 - 28 - 36
29
30
31
32
33
34
37
38
39
40
41
42
35 50 - 43-50A
44
45
46
47
48
49
56 - 56A
51
52
53
54
55
57
58
59
60
63 - 66
64 67 - 70
62
data beschikbaar
61
65- 69 68 71 - 72
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
30 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL aantal
geodetische documentatie
4000
Altimetrie Planimetrie
3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0
2001
2002
2003
jaar
Parallel hiermee blijft de dienst “Geodetische documentatie” zijn klassieke opdracht (verkoop van technische steekkaarten van geodetische punten) verder zetten. Zoals verwacht echter daalt de vraag door de overschakeling naar permanente GPS-netten. Bovenstaande grafiek illustreert de evolutie van de verkoop over de voorbije drie jaren.
3. EN WAT IN 2004? Voor een buitenstaander ziet het eruit alsof de rol van het NGI binnen de praktische geodesie uitgespeeld is. Niets is minder waar! Het NGI blijft verantwoordelijk voor de homogeniteit en de integratie van alle types van nationale of internationale geodetische netten (1D,2D,3D). Meer specifiek moet het NGI de brug slaan tussen de technologie van vandaag en de verwezenlijkingen van gisteren. Deze brug kan het instituut op twee aanvullende manieren bouwen:
a. Bepaling van transformatieparameters Zoals aangetoond in §2, beschikken we nu in duizenden gematerialiseerde punten over coördinaten met een nauwkeurigheid (en betrouwbaarheid) die nooit eerder bereikt werd. Koppelen we dit driedimensionaal (X,Y,Z)-net aan de gegevens afkomstig uit de waterpassing en de gravimetrie, dan beschikken we vandaag over een ongelooflijke rijkdom aan gegevens die moeten toelaten een “optimale” set van transformatieparameters te berekenen. Herhalen we nogmaals dat transformatieparameters door hun aard nooit foutloos zijn. Velen zullen zich misschien afvragen of de bepaling van deze transformatieparameters nog wel de moeite waard is. We beschikken nu immers over een magisch doosje dat ons in enkele seconden (minuten?) een nauwkeurigheid geeft waarvan we vroeger niet durfden dromen. Vergeten we echter niet dat duizenden kaarten, plannen, enz. opgesteld werden in het Lambert72-systeem en dat transformatieparameters de enige manier zijn om de link met het verleden te behouden. Regelmatig krijgt de Geodesie nog aanvragen voor transformatie van Lambert72 naar vroegere referentiesystemen (tot in de 19de eeuw toe). Meestal kunnen we, door gebrek aan informatie, op deze vragen niet antwoorden. Vandaag, nu alles nog vers in het geheugen ligt, is het ogenblik gekomen om deze informatie te bepalen en te documenteren.
b. Onderhoud van de geodetische netten België is op dit moment waarschijnlijk het rijkste land ter wereld betreffende dichtheid van permanente GPS-netten. En toch gaat het hier maar om een zestigtal punten waarvan de bescherming niet altijd verzekerd kan worden en die niet toegankelijk zijn voor de gebruiker. Voor de voorbereiding van een mobiele GPS-ontvanger is het toch wenselijk dat de gebruiker er zich kan van vergewissen of de programmatie wel juist uitgevoerd werd. Hiervoor blijven een aantal grondpunten waarvan de coördinaten in een netwerkconfiguratie bepaald werden noodzakelijk. Die coördinaten moeten niet noodzakelijk de Lambert72-coördinaten zijn. Zoals aangetoond in §3 zijn voor ongeveer 4000 grondpunten nu ook de ETRS89-coördinaten met voldoende nauwkeurigheid beschikbaar. De Lambert72-coördinaten echter laten de gebruiker toe via de transformatieformules de link met het verleden te slaan.
Bibliografie [1] BRUYNINX (C.), Global and European Reference Sytems: Theory and practice, Revue E tijdschrift, nr 4/2002, pp 17-25.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
DE LAATSTE MEETPAAL!
31
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
FOTOTOPOGRAFIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
32 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL AANVULLING EN FOTOGRAMMETRIE IN 2003 De directie van de Fototopografie heeft als eerste taak topo-geografische informatie te verzamelen, zowel op het terrein als vanaf luchtfoto’s, en deze informatie correct in de Belgische Lambertprojectie in te passen, gebruik makend van de vereiste geodetische steunpunten. De basis van elk project is een set luchtfoto’s, op de gepaste schaal en in het meest geschikte seizoen opgenomen. Deze foto’s dienen voor de fotogrammetrische metingen en berekeningen, voor het terreinwerk, voor verkoop en documentatie. Het terreinwerk bestaat uit twee activiteiten die onderling sterk verschillen: enerzijds moet er een net van punten geïdentificeerd en opgemeten worden, punten die zullen dienen voor de verankering van het blok van luchtfoto’s; anderzijds wordt er topo-geografische informatie op het terrein genoteerd (alle informatie behalve de gewone gebouwen, de hoogtelijnen, toponiemen). Dit is een belangrijk en zwaar werk dat grotendeels te voet uitgevoerd wordt. Doordat de centraal gelegen en dichtbevolkte streken van het land eerst gekarteerd werden, heeft men nu nog uitsluitend kaartbladen aan de periferie van het land te behandelen: de Kempen, de streek tussen Tongeren en Voeren, de Ardennen, de Fagne en Lotharingen. De informatie die zo op het terrein verzameld wordt, bepaalt grotendeels de inhoud van onze gegevens, terwijl de geometrie ervan bepaald wordt door de fotogrammetrische bewerkingen. Alle zichtbare en te karteren items worden door middel van fotogrammetrische apparaten en elkaar overlappende luchtfoto’s driedimensionaal opgemeten. Onderstaande kaart geeft een beeld van de vooruitgang van deze werken:
Restitutie 2003
Afgewerkt vóór 2003
Begonnen en afgewerkt in 2003
Begonnen vóór 2003,
Begonnen in 2003, niet geleverd
Het NGI heeft voor de aanvulling en de fotogrammetrie geïnvesteerd in de uitbreiding van het gebruik van pencomputers op het terrein en in software voor bepaalde bewerkingen in het berekenen van de oriëntatie van luchtfoto’s en voor de behandeling van het aspect ‘reliëf’ (zie verder).
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
33 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
LUCHTFOTO’S EN ORTHOFOTO’S In 2003 werden er uitzonderlijk veel orthofoto’s geproduceerd: 14.800 km2 werd gepubliceerd (bijna de helft van het land), met een resolutie van 0.5m op de grond (wat een totaal volume van 53 GB betekent). Alle opnamen gebeurden in de periode tussen februari en maart 2003. De berekeningen zijn gebaseerd op luchttriangulaties, met een speciale voorafgaande terreinvoorbereiding en, wat de altimetrie betreft, op digitale terreinmodellen “DTM10.000”. Hiermee kan het NGI de volledige bedekking van het land aanbieden met een resolutie van 0.5m, waarbij alle beelden dateren van 2001-2003. Het grootste gedeelte van het land is al door drie uitgaven van digitale orthofoto’s bedekt, de oudste bedekking daterend van 1995 (het gehele land met 1m resolutie). Dat maakt het bijvoorbeeld mogelijk om landschappelijke evoluties te bestuderen.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
34 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
In het kader van het project ‘Digital Access to Aero- and Astrophotographic Archives’, gesteund door het federale Wetenschapsbeleid, werd in 2003 een database opgesteld van de luchtopnamen waarover het NGI beschikt. Meer dan 80.000 luchtfoto’s werden erin opgenomen. Door geo-referentie van de foto’s kunnen alle foto’s en orthofoto’s teruggevonden worden voor een bepaalde plaats. Gekoppeld aan een database van de Belgische straten, krijgt de gebruiker de directe verwijzing van gemeente/straat naar luchtfoto’s en orthofoto’s van verschillende jaren. Verder kan ook informatie verkregen worden over de technische aspecten van de luchtopname. In 2004 en 2005 zullen er nog meer metadata die betrekking hebben op de kwaliteit toegevoegd worden, zal de database ook via internet voor het brede publiek beschikbaar worden en zal een deel van de oude en nieuwe luchtopnamen digitaal te consulteren zijn.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
35 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
Op het gebied van de werken aangevraagd door klanten zijn er, behalve de orthofoto’s, nog de werken te vermelden voor de luchthavens. In 2003 werden de verschillende studies voor de luchthavens van Oostende en Antwerpen afgewerkt en werden gelijkaardige studies aangevat voor de militaire luchthaven van Bevekom. De geproduceerde gegevens en plans verzekeren bepaalde aspecten van de veiligheid van het luchtverkeer.
RELIËF De directie van de Fototopografie produceert ook de gegevens die nodig zijn voor de behandeling van het reliëf. 1. Toelevering van hoogtelijnen voor de topografische kaart De hoogtelijnen uit de meest recente analoge kaarteditie bevatten een schat aan informatie over het reliëf. Zij werden in het verleden dankzij inzet van grote middelen tot stand gebracht. Mits controle en aanvulling kan deze belangrijke bron van informatie voor een zeer groot gedeelte opnieuw ten nutte worden gemaakt. Deze hoogtelijnen uit de vorige analoge kaarteditie worden in eerste instantie in vectoren omgezet. Vervolgens worden zij allemaal in de driedimensionale ruimte op hun correcte X-, Y- én Z-coördinaten gebracht. Door deze stap wordt het mogelijk deze ‘3D’ hoogtelijnen na te kijken in stereoscopie en kan beter hun coherentie met de restitutiegegevens worden gecontroleerd. Ook de interne consistentie van de hoogtelijnen kan aldus véél systematischer worden gecontroleerd. Voor een aantal kaartbladen worden op basis van nieuw opgemeten digitale terreinmodellen volledig nieuwe hoogtelijnen berekend. Een digitaal terreinmodel kan bestaan uit punten die het maaiveld voorstellen, aangevuld met structuurlijnen die elke verandering in hellingsregime in het landschap aanduiden. Punten kunnen zowel automatisch als manueel worden opgemeten met behulp van verschillende technieken zoals fotogrammetrie, airborne laserscanning en terreinmetingen. Structuurlijnen worden vrijwel altijd manueel opgemeten omdat een zeker inzicht in het landschap noodzakelijk is. Fotogrammetrie is de meest aangewezen techniek voor het opmeten van structuurlijnen. Hoogtelijnen die na vectorisatie in 3D zijn gebracht
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
36 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Het afleiden van hoogtelijnen op basis van een dergelijk digitaal terreinmodel kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Een vaak toegepaste techniek bestaat erin om tussen de punten en structuurlijnen een driehoeksnetwerk op te stellen (TIN of Triangulated Irregular Network) dat dan gebruikt wordt om op eenvoudige lineaire wijze hoogtelijnen af te leiden. De aldus berekende hoogtelijnen zijn weliswaar de meest correcte maar hebben vaak voor cartografische toepassingen een te abrupt verloop. Vaak wordt dan ook in een tweede stap een zekere esthetische aanpassing uitgevoerd om het verloop van de hoogtelijnen vloeiender te maken.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
37 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
2. productie DTM10.000 In het kader van het strategische project DEM (Digital Elevation Model) wordt door de directie van de Fototopografie gewerkt aan de opbouw van de informatielaag “DTM10.000”. De eerste fase van dit project behelst het verzamelen en integreren van alle nodige gegevens om tot een snelle overdekking van het grondgebied te komen. Deze fase zal tegen het einde van 2004 beëindigd zijn.
De DTM10.000-informatielaag heeft een hogere nauwkeurigheid en stelt het reliëf beter voor dan het al bestaande DTED-model
2. Productie DTM10.000
DTED level 2
DTM10.000
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
38 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Een vrij grote verscheidenheid aan gegevensbronnen wordt aangesproken voor de opbouw van de informatielaag “DTM10.000” in functie van hun (snelle) beschikbaarheid en de specifieke eigenschappen van het reliëf en de andere aanwezige topografische elementen.
DTM10.000 type 4
DTM10.000 type 3
DTM10.000 type 2
DTM10.000 type 1 vier verschillende informatiebronnen worden aangewend voor de opbouw van de informatielaag “DTM10.000”. Parallel aan deze eerste fase wordt de kwaliteit van de gegevens nagegaan zodat in een volgende fase op systematische manier de algemene kwaliteit kan worden verbeterd waar dit nodig zal blijken. Deze fase zal in 2005 kunnen starten.
3. Speciale werken die verband houden met het reliëf Voor de uitzonderlijk hoge productie van orthofoto’s in het jaar 2003 werden digitale terreinmodellen voorbereid voor bijna de helft van België. Voor de studie van luchtvaarthindernissen rond de militaire luchthaven van Bevekom en rond de luchthaven van Zaventem werden digitale terreinmodellen samengesteld. Ook werden op basis van deze modellen referentievlakken afgeleid die het mogelijk maken luchtvaarthindernissen sneller te onderscheiden in stereoscopie. In totaal werden nog 26 andere speciale werken uitgevoerd in verband met het reliëf (grotendeels DTM10.000 of afgeleide producten). In vergelijking met voorgaande jaren stelt dit aantal meer dan een verdubbeling voor, wat de stijgende vraag naar digitale terreinmodellen en afgeleiden illustreert.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
39 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
CARTOGRAFIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
40 GENERALISATIE GENERALISATIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GENERALISATIE IN HET KADER VAN HET PROJECT SGISR 1. Context: het project SGISR In juni 2001 zette het NGI de uitvoering van een technisch strategisch plan op touw. Met het plan, dat goedgekeurd werd door de voogdijminister, wil het instituut een modernisering doorvoeren in de productie, het beheer en de verspreiding van zijn topo-geografische informatie. Die topo-geografische referentiegegevens omvatten onder meer de gegevens uit de huidige GIS-systemen op schaal 1:10 000 en 1:50 000 (de producten Top10v-GIS en Top50v-GIS). In het kader van dat strategisch plan werd ook een project opgezet om een krachtig instrument en een rendabele procedure te onwikkelen voor het beheer van de topo-geografische informatie: het project SGISR (seamless geographic information system of reference). Het project heeft als doel de ontwikkeling en implementatie van: - één enkele gestroomlijnde productieketen voor de verzameling, bewerking en integratie van de bijwerkingsgegevens in de topo-geografische referentiegegevens; - een gecentraliseerd en ruimtelijk naadloos geografisch informatiesysteem voor het nationale grondgebied dat het mogelijk maakt de topo-geografische referentiegegevens op te slaan, te beheren, te bewerken en te verspreiden; - de instrumenten die nodig zijn om op het NGI (vector- en raster)toepassingen te implementeren op de conceptuele schalen tussen 1:10 000 en 1:50 000 op basis van de topo-geografische referentiegegevens. Eigenlijk gaat het dus om een soort technische BPR (business process re-engineering) die een volledige heroriëntering van het vakgebied met zich meebrengt. Het NGI werpt zich immers op als dé beheerder van topo-geografische basisinformatie en als specialist in de cartografische voorstelling ervan. Er wordt gestreefd naar een zo nauwkeurig mogelijke geometrie van de topo-geografische referentiegegevens, die in het SGISR beheerd en bijgewerkt wordt (geometrie 1:10 000). Het is dan ook essentieel om over krachtige en betrouwbare generalisatie-instrumenten te beschikken om de structurering en de voorstelling van de gegevens op schaal 1:50 000 te kunnen verzekeren. 2. Inleiding: waarom generaliseren ? Kaartgeneralisatie is één van de belangrijkste operaties in het cartografisch productieproces waarbij de kaartinhoud na een schaalverkleining zinvol wordt vereenvoudigd, rekening houdend met het doel en de schaal van de kaart. De figuren tonen aan dat een gewone schaalverkleining niet voldoende is bij een overgang naar een kleinere schaal. Om een goede leesbaarheid van de kaart te behouden, is generaliseren noodzakelijk. Generalisatie kan twee doelstellingen hebben: ofwel vanuit een gedetailleerde database een nieuwe database afleiden die minder complex is dan de originele, ofwel een gedrukte kaart bekomen waarbij rekening moet gehouden worden met grafische aspecten (zie "Conceptuele en cartografische generalisatie"). RESULTAAT NA EEN GEWONE SCHAALVERKLEINING
KAARTUITTREKSEL 1:10 000
1:50 000 : RESULTAAT NA GENERALISATIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
41 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Om deze objectieven te bereiken kan men gebruik maken van verschillende operatoren :
overdrijving classificatie
verplaatsingen aggregatie
vereenvoudiging/smoothing selectie/eliminatie
verandering van geometrie assimilatie 3. HISTORIEK VAN HET ONDERZOEK EN DE ONTWIKKELING ROND GENERALISATIE Het onderzoek rond de mogelijkheden van computergesteunde kaartgeneralisatie begon eind jaren '60 met het uitwerken van algoritmen voor de generalisatie van lineaire elementen. Dit onderzoek richtte zich op de generalisatie van individuele objecten. Deze lijnalgoritmen werden later aangevuld met gespecialiseerde operaties zoals de vereenvoudiging van de contouren van gebouwen. Eind jaren '70, begin jaren '80 legde men zich toe op de relaties tussen de objecten onderling, maar aanvankelijk enkel binnen éénzelfde klasse. Verscheidene datamodellen verschenen om operaties mogelijk te maken zoals het verplaatsen en het samenvoegen van ruimtelijk niet-verbonden objecten. Deze modellen waren overwegend gebaseerd op Delauney-triangulaties. Naast deze puur cartografische operaties kunnen de datamodellen ook topologische relaties aanmaken die vaak nodig zijn voor een structurele generalisatie. Deze operaties maken sindsdien deel uit van de gebruikelijke GIS-software. Sinds midden jaren '80 begon men voor het eerst onderscheid te maken tussen conceptuele en cartografische generalisatie. Vandaag is met de toenemende informatisering en het gebruik van GIS-toepassingen de belangstelling voor conceptuele generalisatie groter geworden. De gedrukte kaart is niet langer het enige objectief, een bijkomend element is het modelleren van geografische informatie (zie "Conceptuele en cartografische generalisatie"). Binnen het cartografische luik is de uitdaging een automatische, contextgebonden generalisatie. Dit vereist geavanceerde systemen die arbeidsintensieve taken vervangen en die een evaluatie van de automatische procedures toelaten. Dankzij de analyse en interactie van de gebruiker verwerft het systeem meer "kennis" om op een meer efficiënte manier te generaliseren. 4. AUTOMATISCHE GENERALISATIE EN MULTI-REPRESENTATIE De tijd die nodig is om een geografische of cartografische database op te bouwen hangt sterk af van het gekozen abstractieniveau. In de wetenschap dat de gegevens op schaal 1:50 000 van de eerste editie van het NGI in 8 jaar konden worden verzameld, zou datzelfde werk voor schaal 1:10 000 ongeveer 15 jaar in beslag nemen. Daarom beschikt het NGI, zoals de meeste National Mapping Agencies (NMA’s), over twee onafhankelijke databases. Theoretisch zijn er twee alternatieven voor het beheer van meerdere gescheiden databases: - Ofwel legt men één enkele database aan die zeer gedetailleerd is en die automatisch gegeneraliseerd wordt. Dat is de meest geschikte maar ook minst realistische oplossing als rekening gehouden wordt met de huidige softwaremogelijkheden op het gebied van automatische generalisatie; - Ofwel verbindt men de bestaande databases met elkaar om hun samenhang te controleren en redundantie van de gegevens en de bijwerkingsbewerkingen zoveel mogelijk te vermijden. Deze optie impliceert het ontwerpen van een model waarmee het niet alleen mogelijk is een meervoudige representatie te bekomen, maar waarbij later ook koppelingsmethodes kunnen ontwikkeld worden om de dataloading in deze nieuwe database zo geautomatiseerd mogelijk te laten verlopen. De generalisatiemethodes worden dan gebruikt om de bijwerkingen plaatselijk over de verschillende representaties te verspreiden (Ruas A. 2002). Automatisch generalisatie De grootste moeilijkheid bij het automatiseren van generalisatiebewerkingen ligt in de wat vage ruimtelijke beschrijving in de geografische databases. De positie van de objecten wordt er weliswaar in beschreven maar hun ruimtelijke relaties niet. Die zijn nochtans noodzakelijk voor het generalisatieproces. Er moeten dus kenmerken aan de ruimte toegekend worden op basis van meetinstrumenten voor individuele objecten (micro-objecten) en voor gegroepeerde objecten (meso-objecten), die eerst en vooral opgebouwd moeten worden. Zo blijkt al snel de complexiteit van de automatisering van het proces: om de voorstelling van de ruimte te vereenvoudigen, moet men ze eerst verrijken (Ruas A., 2002).
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
42 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Het onderzoek op het gebied van automatische generalisatie heeft onder meer geleid tot het opstellen van transformatie-algoritmes die, onder bepaalde voorwaarden, specifieke bewerkingen uitvoeren. Hoewel nog grote inspanningen in dit domein voor de boeg liggen, is het om vooruitgang te boeken essentieel om deze algoritmes ook efficiënt en logisch te kunnen ordenen. De regels rond generalisatie zijn complex, talrijk, soms strijdig en weinig geformaliseerd. In die omstandigheden is het moeilijk de kennis op te doen die nodig is om het proces te begeleiden. Een mogelijke aanpak voor dit probleem is het ontwerpen van expertsystemen (Mustière S., Zucker J.D., 2002). In het prototype AGENT (zie “Toepassingen 1:100 000”) worden de geografische objecten omgezet in cartografische agenten die instaan voor hun eigen generalisatie. Ze beschikken daartoe over een aantal functies om hun toestand te analyseren, de uit te voeren algoritmes te kiezen, hun nieuwe toestand te analyseren en eventueel de laatste bewerking ongedaan te maken om een andere bewerking te proberen (Ruas A., 2002). Multi-representatie Het associëren van de representaties kan gaan van de toevoeging van relaties tussen de objecten (de zogenaamde correspondentiebenadering) tot een veel synthetischere representatie waarbij getracht wordt om een duplicatie van de informatie te vermijden (de integratiebenadering). Een voorbeeldje: ofwel behoudt men twee objecten “weg” die onderling verbonden zijn door een associatie, ofwel heeft men één object “weg” dat twee geometrieën bezit en een reeks niet-redundante attributen (Ruas A., 2002). Bij de integratiebenadering is het onmogelijk correspondenties van het type 1:n en n:m te beschrijven terwijl de correspondentiebenadering het aantal objecttypes vergroot. Deze twee aanpakken kunnen elkaar ook aanvullen (Vangenot C., Parent C., Spaccapietra S., 2002). Hampe M. en Sester M. (2002) stellen een vrij eenvoudig correspondentiemodel voor aan de hand van een toegevoegde relatietabel. Proulx M.J., Larrivée S. en Bédard Y. (2002) stellen op hun beurt een gemengde aanpak voor door alles wat niet automatisch kan gegeneraliseerd worden in een meervoudige representatie (of multi-representatie) op te slaan. Het ontwerpen van het schema moet gevolgd worden door een koppelingsfase, die gebaseerd is op doorgedreven geometrische en semantische analyses, om de correspondentie tussen de objecten te identificeren (Ruas A., 2002). Hoewel ze ontegensprekelijk goede resultaten opleveren, voldoen de huidige instrumenten voor automatische koppeling van geografische vectorgegevens nog niet helemaal (Badard T., Lemarié C., 2002). Waarvoor kiezen de andere NMA’s? Het project Carto2001 van het IGN France heeft als doel een productielijn uit te tekenen waarmee een kaart op schaal 1:100 000 kan aangemaakt en bijgewerkt worden door middel van automatische generalisatie van BDCarto, een database op schaal 1:50 000. De aangewende generalisatiemethodes werden uitgedokterd op basis van het laatste onderzoek op het gebied van multi-agentsystemen en verplaatsingsalgoritmes die gebruik maken van het concept “elastic beams”. Voor de bijwerking van de kaart worden de bijwerkingen van BDCarto die relevant zijn voor de schaal 1:100 000 in Top100 “geïnjecteerd” om nadien gegeneraliseerd te worden, dit alles met een hoge graad van automatisering. In april 2003 was de generalisatie-interface voor de bijwerkingen nog niet klaar. Een aantal ontwikkelingen in het kader van het project Carto2001 kunnen hergebruikt worden in andere projecten zoals het nieuwe productieproject voor de kaarten op schaal 1:25 000 op basis van BDTopo (Lemarié C., 2003 et Lecordix F., Lemarié C., 2002). Het cartografische instituut van Catalonië (ICC) is zijn gegevens op schaal 1:5 000 aan het generaliseren om een database op schaal 1:25 000 op te bouwen. In april 2003 waren zes kaartbladen aangemaakt en werd overwogen om met de bijwerking te starten. Twee oplossingen waren mogelijk: ofwel de oorspronkelijke gegevens bijwerken en de generalisatie helemaal opnieuw beginnen, een zeer dure kortetermijnoplossing; ofwel de gegeneraliseerde gegevens rechtstreeks bijwerken wat tot twee onafhankelijke databases zou leiden waarvan het beheer eerder duur is op lange termijn. Het ICC beseft nu dat ze de kans gemist heeft om een multi-scale topografische database te ontwerpen en op te bouwen (Baella B., Pla M., 2003). En het NGI? Dat is een open vraag. Het is onmogelijk vandaag te voorspellen met welke graad van automatisering de kaarten kunnen aangemaakt worden op basis van de referentiegegevens van SGISR (zie “GenMap en SGISR”). Het is erg moeilijk om de productiekosten te vergelijken van de gegevens die volgens de twee aanpakken afgeleid worden.
5. CONCEPTUELE EN CARTOGRAFISCHE GENERALISATIE Een tweede knoop zal moeten doorgehakt worden: gebruiken we de gegeneraliseerde gegevens enkel om kaarten te maken of ook voor de GIS-toepassingen? In het tweede geval moeten ze aan bijkomende voorwaarden voldoen. De geografische informatie wordt meestal verzameld, gestructureerd en opgeslagen met een welbepaald doel. De gegevens optimaliseren voor een specifiek gebruik komt er vaak op neer ze minder geschikt te maken voor andere toepassingen. Conceptuele generalisatie bestaat uit het afleiden van een minder complexe dataset waarvan de eigenschappen beter toegespitst zijn op bepaalde toepassingen. Bij conceptuele generalisatie worden de grafische beperkingen van het resultaat genegeerd en dus ook bewerkingen als overdrijving, verplaatsing, vereenvoudiging en afvlakking. Het accent wordt daarentegen gelegd op bewerkingen als classificatie, aggregatie (samenvoeging) en eliminatie (van Smaalen J.W.N., 2003). Ze verschilt ook van de cartografische generalisatie doordat ze de topologische structuur van de gegevens en hun attributen moet vrijwaren (Baella B., Pla M., 2003). In het productieproces van een kaart komt de conceptuele generalisatie vóór de cartografische generalisatie (Bobzien M., Morgenstern D., 2003). De benadering van van Smaalen is vernieuwend omdat ze de manuele generalisatieregels, die gewoonlijk alleen toegepast worden bij een kleine schaalverandering, achterwege laat. Die regels zijn soms subjectief en te algemeen of te specifiek. De auteur volgt dus een andere aanpak door metaklassen te definiëren (Network-forming, vb: weg ; Island, vb: gebouwen; Normal, vb: perceel). Die vormen klassecategorieën die bepaalde eigenschappen delen en dan vooral op het gebied van de basisbewerkingen van conceptuele abstractie zoals eliminatie en aggregatie. Eliminatie op basis van de grootte is courant in de metaklasse “Island” maar niet in de metaklasse “Network-forming” waar de eliminatie eerder gebaseerd moet zijn op het belang van het object in het netwerk. Het is dus nodig om de segmenten van het netwerk te classificeren volgens de topologische structuur van het netwerk en die is zelden beschikbaar in de gegevens. De gegevens moeten dus verrijkt worden vóór ze gegeneraliseerd kunnen worden.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
43 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Samengestelde objecten zijn een belangrijk concept, niet alleen voor de generalisatie maar ook voor de modellering van de gegevens in het algemeen. Opzoekingen en bewerkingen verlopen vlotter als er meerdere abstractieniveaus te onderscheiden zijn. Het is makkelijker objecten te combineren dan ze te splitsen. Volgens van Smaalen maakt de fusie van gelijkaardige objecten het slechts mogelijk om kleine pasjes te zetten naar een hoger abstractieniveau. Wetenschapsliteratuur heeft het er zelden over maar functionele aggregatie, waarbij bijvoorbeeld wegen en gebouwen worden gefusioneerd om bebouwde zones te vormen, is efficiënter. Om de functionele relaties tussen de objecten te bepalen, baseert de auteur zich op de ruimtelijke coöccurentie van de klassen. Zo definieert hij een aangrenzingsindex van de klassen die als criterium dient voor de aggregatie. De resultaten in step mode (met interactie van de gebruiker) zijn veelbelovend. Een demonstratie van de cartografische tools in ArcGIS 9.1 bracht ons op een ander spoor. Deze nieuwe instrumenten maken het mogelijk een representatie van de gegevens te genereren door een reeks regels vast te leggen. Bovendien is de voorstelling bewerkbaar. De specifieke problemen rond verplaatsingen zouden met zo’n instrument kunnen opgelost worden. ESRI maakt een onderscheid tussen generalisatie (waarbij een nieuw object en dus een nieuwe klasse wordt gecreëerd) en de voorstelling (louter grafisch waarbij “alleen” de grafische conflicten worden opgelost) (Kessman T., 2004). Dat onderscheid sluit nauw aan bij het onderscheid tussen conceptuele en cartografische generalisatie. Als deze instrumenten doeltreffend zouden blijken, vormen ze een bijkomend argument voor de productie van een gegeneraliseerde database. Het is in ieder geval een denkpiste die verder uitgediept moet worden. 6. GENMAP EN SGISR Het project GenMap is een geassocieerd project van het SGISR-project. Het objectief van GenMap is over instrumenten te beschikken waarmee de meest geautomatiseerd mogelijke generalisatie kan uitgevoerd worden om afgeleide kaartproducten van SGISR te creëren. Het project GenMap focust op de productie van kaarten. Het project GenMap gebruikt onder meer de generalisatie-instrumenten die het resultaat waren van het onderzoeksproject AGENT. Om een vollediger softwarepakket voor de generalisatie op basis van AGENT te ontwikkelen (met integratie van nieuwe functionaliteiten, een onwikkelingsinterface, uitgebreide documentatie en toepassingen die ontwikkeld werden voor bepaalde NMA’s) heeft de firma Laser-Scan® een cofinanciering voorgesteld via een vereniging van NMA’s (MAGNET of Mapping Agencies Generalisation NETwork). Het NGI, het IGN France, de KMS en de Ordnance Survey nemen deel aan MAGNET. Om verschillende redenen is het resultaat van die ontwikkelingen (de Clarity-software) niet zo volledig als eerst voorzien, wat het project GenMap een beetje benadeelt. Om ervoor te zorgen dat de kaartproductie zo snel mogelijk een beroep kon doen op de ontwikkelingen in het kader van GenMap, werden de inspanningen eerst gericht op de toepassingen op schaal 1:100 000. Daarbij worden kaarten gemaakt op basis van de digitale gegevens op schaal 1:50 000. 7. TOEPASSINGEN 1:100 000
KAARTUITTREKSEL OP SCHAAL 1:50 000 (LIEGE)
In het productieproces 1:100 000 doet men onderzoek naar methodes waarmee generalisatieprocedures op een meer automatische manier kunnen verlopen. Hieronder volgen enkele voorbeelden van toepassingen die voor tijdswinst konden zorgen. Deze toepassingen werden geprogrammeerd in AML (ArcInfo Macro Language, ArcGis workstation werkomgeving) of in LULL (LaserScan User Language, Lamps2 werkomgeving).
KAARTUITTREKSEL OP SCHAAL 1:100 000, RESULTAAT NA GENERALISATIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
44 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Automatische selectie van de lineaire elementen Voor de selectie van de wegen bestaat een toepassing die gebruik maakt van twee modules. In de eerste module zullen de routes (collecties van segmenten tussen kruispunten, splitsingen of eindpunten) verwijderd worden die obstakels bevatten onder een bepaalde lengte. Een obstakel kan bijvoorbeeld een pad zijn dat niet toegankelijk is voor voertuigen. Als na deze eliminatie routes ontstaan met eindpunten (die nergens naar leiden) en met een lengte kleiner dan een ingegeven waarde, dan zullen ze verwijderd worden in de tweede module. In de tweede module kan men ook het aantal iteraties beperken.
menu 1ste selectie wegen
r
t apr?s obstaclesÕ
e
,
wegen voor selectie
wegen na selectie, rekening houdend met "obstakels"
verklaring van de symbolen primaire weg > 7m primaire weg 5-7m lokale weg 5-7m lokale weg 3,5-5m moeilijk berijdbare weg < 3,5m aardeweg pad
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
45 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
Automatische assimilatie In het wegennet van de database 1:50 000 komen heel wat verschillende soorten segmenten voor. Voor de continuïteit van het netwerk en om de leesbaarheid van de kaart 1:100 000 te vergroten, worden bepaalde segmenten "geassimileerd". Indien een segment kleiner is dan een minimale lengte, en bovendien een verschillend symbool heeft ten opzichte van zijn naastliggende segmenten, dan komt dit segment in aanmerking voor de assimilatie. Bij de assimilatie wordt voor dit segment het symbool toegekend van één van de naastliggende segmenten (door de waarden van bepaalde attributen te wijzigen). Alle verschillende levels (grondniveau, bruggen en tunnels) worden behouden. Er wordt eveneens rekening gehouden met mogelijke obstakels. Een pad dat niet toegankelijk is voor voertuigen, zal bijvoorbeeld nooit geassimileerd worden in een lokale weg. De assimilatie vindt bovendien slechts plaats wanneer voldaan wordt aan een reeks voorwaarden. Bijvoorbeeld: een segment krijgt het symbool toegewezen van zijn rechtsliggend segment -indien de lengte van het rechtsliggend segment groter is dan de lengte van het te behandelen segment ; -indien in de beschouwde route de totale lengte van de segmenten die het symbool hebben van het rechtsliggend segment groter is dan de totale lengte van de segmenten die het symbool hebben van het linksliggend segment ; -enz. De toepassing wordt telkens herhaald totdat geen enkel segment meer in aanmerking komt voor de assimimatie. Hetzelfde principe werd ook toegepast bij de assimilatie van de hydrografie.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
46 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Interactieve tools bij de verplaatsingen Deze toepassing maakt het mogelijk de grootte van onderling verbonden lineaire elementen te wijzigen. Deze tool wordt voornamelijk gebruikt tijdens de verplaatsingen. De gebruiker moet interactief op het scherm een nieuw begin- en eindpunt ingeven voor de segmenten die gewijzigd moeten worden. Met deze punten wordt een schaalfactor gedefinieerd die op de lengte van elk segment wordt berekend. De onderlinge hoeken tussen de segmenten worden bewaard.
Evenredige verkleining (of vergroting) van lineaire elementen tengevolge van een verplaatsing geometrie vóór de wijziging in grootte
geometrie na de wijziging in grootte tengevolge van een verplaatsing
principe gebruikt bij het wijzigen in grootte van lineaire elementen
∆1 (x1, y1)
(x2, y2) ∆2 α (x3,y3) ∆a
( x2',y2') ∆2' ∆1' α (x3',y 3') ∆b (x1', y1' )
schaalfactor: scale = ∆b / ∆a nieuwe cošrdinaten: x1' = (∆1.scale) .cos(α) + x1 y1' = (∆1.scale) . sin (α) + y1 ...
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
47 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Automatische classificatie, aggregatie en vereenvoudiging van het bodemgebruik Deze toepassing zal voor ieder type vegetatie een minimumoppervlakte verzekeren. In functie van de oppervlakte van de polygoon zijn er twee basisregels: * Als de oppervlakte van de polygoon groter is dan de minimale oppervlakte, zijn er drie mogelijke scenario's: - als de polygoon geïsoleerd is, dan wordt hij behouden ; - als de polygoon zich op een afstand bevindt van een andere polygoon die kleiner is dan een vooraf bepaalde minimale afstand, dan wordt hij aaneengesloten en behoudt hij zijn type ; - als de polygoon ingesloten is in een andere polygoon, dan wordt hij behouden. * Als de oppervlakte van de polygoon kleiner is dan de minimale oppervlakte, zijn er drie mogelijke scenario's: - als de polygoon geïsoleerd is, dan wordt hij verwijderd ; - als de polygoon zich op een afstand bevindt van een andere polygoon die kleiner is dan een vooraf bepaalde minimale afstand, dan wordt hij aaneengesloten en wordt zijn type geassimileerd ; - als de polygoon ingesloten is in een andere polygoon, dan wordt hij geassimileerd.
situatie vóór en na generalisatie
aaneensluiting van objecten door gebruik te maken van een grid (de nieuwe geometrie hangt af van de resolutie van het grid)
Tijdens de generalisatie kan de verplaatsing van gebouwen ongewenste effecten veroorzaken in de voorstelling van het bodemgebruik.
L
In het voorbeeld (B) kan men zien dat na verplaatsing van het gebouw een leegte is ontstaan in de polygoon van het bodemgebruik. Om dit probleem te vermijden zou men volgende oplossing kunnen hanteren. De gebouwen, die zich zowel in de informatielaag van het bodemgebruik als in een specifieke informatielaag bevinden, worden eerst geassimileerd in de polygonen van het bodemgebruik waarmee ze verbonden zijn in de gemeenschappelijke informatielaag, vervolgens worden ze gegeneraliseerd (en dus soms verplaatst) in de informatielaag van de gebouwen. Maar deze oplossing veroorzaakt een ander probleem, voorgesteld in het voorbeeld (A). Om deze problemen te voorkomen, werden volgende regels toegevoegd: (C) als de som van zijden van het gebouw buiten de vegetatiepolygoon groter is dan de som van de gemeenschappelijke zijden, dan wordt de polygoon van het gebouw verwijderd in de informatielaag van het bodemgebruik ; (D) als de som van de gemeenschappelijke zijden groter is dan de som van de buitenste zijden, dan wordt de polygoon van het gebouw in de informatielaag van het bodemgebruik geassimileerd.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
48 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Automatische 'contextuele' generalisatie: AGENT AGENT is het resultaat van een generalisatieproject dat deel uitmaakte van het ESPRIT-programma dat in de jaren '90 door de Europese Commissie werd opgezet. Doel was de samenwerking tussen Laser-Scan (objectgeoriënteerde technologie), IGN France en academische partners (Edinburgh, Zürich, Grenoble) te organiseren en te stimuleren. Het systeem maakt gebruik van agents om generalisatieconflicten op te lossen. Iedere agent zal eerst kwantitatieve metingen uitvoeren en kijken hoeveel doelstellingen al bereikt zijn. Deze doelstellingen of vereisten worden geprogrammeerd in constraints. Voor iedere constraint waaraan niet voldaan is, worden een aantal scenario’s voorzien die telkens door een bepaald algoritme en door bepaalde parameters worden beschreven. Door aan ieder constraint een verschillende wegingsfactor toe te kennen, kan men een bepaalde graad van flexibiliteit creëren. Bij het uitvoeren van een nieuw scenario wordt voor iedere agent geëvalueerd aan hoeveel constraints wordt voldaan. Indien nodig wordt teruggekeerd naar een vorig scenario dat een beter resultaat opleverde, anders worden nieuwe scenario’s opgebouwd om een betere oplossing te vinden. De gekozen oplossing is deze waar aan een maximum aantal constraints wordt voldaan. Men kan bij de agents onderscheid maken tussen micro- en meso-agents. Een meso-agent kan verschillende micro-agents omvatten. Bij een meso-agent worden de constraints toegekend aan een groep objecten. De meso-agent kan er o.a. voor zorgen dat men geen overlappingen heeft tussen de gebouwen onderling, of tussen een gebouw en een weg. Een micro-agent daarentegen is enkel verantwoordelijk voor zichzelf. De constraints toegekend aan micro-agents kunnen de vorm van de agent veranderen, maar kunnen de agent niet verwijderen of gevolgen hebben voor andere agents. resultaat vóór en na generalisatie van de bebouwing met het AGENT-prototype
berekening van verplaatsingsvectoren d.m.v. buffers
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
49 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL De toepassing ontwikkeld op het instituut is gebaseerd op deze AGENT-technologie. Eerst zullen gebouwen samenvoegd worden die te dicht bij elkaar staan. Vervolgens zal een schaalfactor toegekend worden die afhankelijk is van de oorspronkelijke oppervlakte van het gebouw (hoe kleiner het gebouw, hoe groter de schaalfactor). Bij de generalisatie probeert men voor ieder gebouw een minimale oppervlakte te bereiken van 1600m2. Bij de generalisatie zullen verplaatsingen uitgevoerd worden ten opzichte van het netwerk van wegen, hydrografie en spoorwegen maar ook ten opzichte van andere gebouwen. De verplaatsingsvectoren worden berekend uit overlappende bufferzones. Tot nu toe is de toepassing enkel gericht op het generaliseren van gebouwen buiten stedelijke agglomeraties.
resultaat VÓÓR en NA generalisatie van de bebouwing met het AGENT-prototype
8. BESLUIT In 1999 was in nummer 99:6 van de “Reports of the Finnish Geodetic Institute” het volgende te lezen over cartografische generalisatie in de Scandinavische landen: “de weg is nog lang voordat de manuele generalisatiemethodes volledig kunnen vervangen worden zonder kwaliteitsverlies in de cartografische productie” (Kilpelâinen T., 1999). Recente literatuur toont aan dat sindsdien grote stappen op het gebied van de automatische generalisatie zijn gezet, ook al bestaat nu nog geen volledige en geïntegreerde oplossing. Tegelijk vindt ook een revolutie plaats in de hoofden van zij die er niet langer naar streven om de resultaten van de manuele generalisatie identiek te reproduceren, maar naar resultaten streven met een kwaliteit die gelijkwaardig is aan die van klassiek gemaakte kaarten. Er bestaat niet één enkele manier om een object te generaliseren maar wel meerdere die allemaal even aanvaardbare resultaten opleveren (Mustière S., Zucker J.D., 2002). Van Smaalen gaat nog verder door de kwaliteit van de resultaten van de manuele generalisatie in vraag te stellen (van Smaalen J.W.N., 2003). Het lijdt geen twijfel dat de wereld van de automatische generalisatie binnen enkele jaren nog veel verder geëvolueerd zal zijn. Als gebruikers van generalisatiesoftware hebben we het gevoel dat ons GenMap-project een beetje te vroeg komt. Voor onderzoekers moeten het boeiende tijden zijn ...
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
50 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL 9. BIBLIOGRAFIE - Badard T., Lemarié C., “Associer des données: L’appariement”, in: “Généralisation et représentation multiple” onder leiding van Anne Ruas, Information Géographique et Aménagement du Territoire, Lavoisier, 2002. - Baella B., Pla M., “An example of database generalization workflow: the Topographic Database of Catalonia at 1:25.000”, Fifth Workshop on Progress in Automated Map Generalization, Paris, France 28-30 April 2003. - Bobzien M., Morgenstern D., “Abstracting and Formalizing Model Generalization”, Fifth Workshop on Progress in Automated Map Generalization, Paris, France 28-30 April 2003. - Hampe M., Sester M., “Real-time integration and generalization of spatial data for mobile applications”, in: “Maps and the Internet 2002” Geowissenschaftliche Mitteilungen, Heft Nr.60, Schriftenreihe der Studienrichtung Vermessungswesen und Geoinformation Technische Universität Wien, 2002. - Kessman T., “How to make a database more graphic”, voorstelling en demonstratie op het NGI op 23 januari 2004. - Kilpelâinen T., “Map Generalization in the Nordic Countries”, in: Reports of the Finnish Geodetic Institute, 99:6, 1999. - Lecordix F., Lemarié C., “Présentation du projet Carto 2001”, bezoek aan het COGIT-labo op 13 december 2002. - Lemarié C., “Generalization process for Top100: research in generalization brought to fruition”, Fifth Workshop on Progress in Automated Map Generalization, Paris, France 28-30 April 2003. - Mustière S., Zucker J.D., Généralisation cartographique et apprentissage automatique à partir d’exemples, in: “Généralisation et représentation multiple” onder leiding van Anne Ruas, Information Géographique et Aménagement du Territoire, Lavoisier, 2002. - Proulx M.J., Larrivée S., Bédard Y., “Représentation multiple et généralisation avec UML et l’outil Perceptory”, in: “Généralisation et représentation multiple” onder leiding van Anne Ruas, Information Géographique et Aménagement du Territoire, Lavoisier, 2002. - Ruas A., “Pourquoi associer les représentations des données géographiques ?”, in: “Généralisation et représentation multiple” onder leiding van Anne Ruas, Information Géographique et Aménagement du Territoire, Lavoisier, 2002. - Ruas A., “Le modèle AGENT”, in: “Généralisation et représentation multiple” onder leiding van Anne Ruas, Information Géographique et Aménagement du Territoire, Lavoisier, 2002. - Vangenot C., Parent C., Spaccapietra S., “Modélisation et manipulation de données spatiales avec multireprésentation dans le modèle MADS”, in: “Généralisation et représentation multiple” onder leiding van Anne Ruas, Information Géographique et Aménagement du Territoire, Lavoisier, 2002. - van Smaalen J.W.N., “Automated Aggregation of Geographic Objects, A New Approach to the Conceptual Generalisation of Geographic Databases”, Doctoral Dissertation, Wageningen University, The Netherlands, 2003.
NOMENCLATUUR van de cartografische NGI-PRODUCTEN Top digitale topografische gegevens
10, 50, 250 kenmerkend deel van de breuk waarmee de conceptuele schaal van de gegevens wordt aangeduid: 10 voor 1:10 000
50 voor 1 :50 000
250 voor 1:250 000
x type van digitale gegevens de letters staan voor :
v voor vector r voor raster s voor oude gescande kaarten -GIS is van toepassing op vectorgegevens die geherstructureerd zijn voor GIS-toepassingen Voorbeeld: Top250v-GIS betekent "topografische vectorgegevens op de conceptuele" schaal 1:250 000, geherstructureerd voor GIS-toepassingen
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
CA/10 CA/10
51
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Voorstelling van de eenheid CA/10 De belangrijkste taak van de dienst CA/10 is het produceren van de geografische vectordata Top10v. Deze productie gebeurt in eerste instantie in het kader van de topografische kaart op schaal 1:10 000. Deze schaal kan beschouwd worden als de echte spil van de productie: enerzijds is ze de grootste verhouding waarmee een analytische kaart van het grondgebied kan worden voorgesteld; anderzijds is ze de kleinste schaal waarop de topografische details doorgaans niet vervormd worden. De database Top10v voldoet dan ook aan de strenge normen die deze schaalkeuze met zich meebrengt: enerzijds een hoge geometrische nauwkeurigheid, die door de fotogrammetrische restitutie van de gegevens wordt bereikt, anderzijds een uitgebreide legende en semantische nauwkeurigheid van de verschillende elementen in de database. Het werk bij CA/10 in het kader van de productie van Top10v bestaat uit de structurering en identificatie van de gegevens. Vertrekkende van de basisgegevens die afkomstig zijn van fotogrammetrische restitutie wordt een vectordatabase opgebouwd met een topologische structuur. De punten, lijnen en vlakken in deze database worden daarna geïdentificeerd op basis van luchtfoto’s die in het terrein werden geïnterpreteerd en aangevuld. De legende van de kaart op schaal 1:10 000 bevat ongeveer 230 verschillende elementen. De attribuutcodes die na identificatie aan de elementen in de database verbonden worden, geven aan tot welke van deze 230 elementen ze behoren. In 2003 produceerde CA/10 de nodige Top10v-gegevens om, na verwerking door CA/SYM (symbolisatiedienst), ongeveer 70 nieuwe bladen van de topografische kaart op schaal 1:10 000 te maken. Enkele van die kaartbladen komen van de ‘prerestitutie’, een nieuwe productie-eenheid van de fototopografische directie. Prerestitutie komt neer op het aanmaken van een digitaal basisbestand voor de verkenning vóór de cartografen met pencomputers op het terrein gestuurd worden. De methode moet nog verfijnd worden om een even hoge kwaliteit als de eenheid ‘voorverkenning’ te halen. Het grondgebied in kaart brengen is het impliciete (luchtfoto) expliciet maken
Cartografie is echter niet de enige toepassing van Top10v. Steeds meer klanten van het NGI ontdekken de waarde die de basisgegevens van het NGI kunnen hebben binnen hun eigen digitale geografische toepassingen. Voor deze klanten werd enkele jaren geleden een specifieke vorm van de Top10v-gegevens ontwikkeld, Top10v-GIS genaamd. Top10v-GIS is specifiek gericht op het gebruik van de vectorgegevens in een geografisch informatiesysteem (GIS). De structuur bestaat uit een aantal thematische lagen (wegennet, hydrografie, spoorwegnet, gebouwen, bodemgebruik,… ). Elke laag bevat een aantal attributen die informatie bevatten over de specifieke eigenschappen van de voorgestelde elementen. In 2003 ontving CA/10 via de commerciële directie 27 bestellingen. Hiervoor werden gegevens gebruikt uit kaartbladen die de vorige jaren aangemaakt werden en die geherstructureerd werden in 61 nieuwe bestanden. De aanmaak van Top10v-GIS gebeurt tot nu toe altijd op aanvraag van de klant. De inhaalbeweging om alle bestaande Top10v-bestanden om te zetten naar Top10v-GIS zal in 2004 verdergezet worden.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
52 CA/10 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
Stereominuut
Aangevulde foto
Van spaghetti naar topologie De geometrische basis van de geografische vectorgegevens Top10v wordt gevormd door de zogenaamde vectoriële stereominuut. Dit bestand is het resultaat van fotogrammetrische restitutie en bevat een aantal lijnen en punten. De positie van deze elementen is weliswaar nauwkeurig bepaald, de onderlinge ruimtelijke relaties zijn dat niet. De lijnen lopen als het ware door elkaar zonder dat binnen het bestand is vastgelegd welke lijnen elkaar snijden of op welke manier ze met elkaar in verbinding staan. Men spreekt daarom wel eens over een ‘spaghettibestand’. Tijdens de opbouw van de Top10v-structuur op basis van deze gegevens worden de verhoudingen tussen de elementen nauwkeurig bepaald en opgeslagen in een gegevensbank. De lijnen in het bestand krijgen een welbepaald begin- en eindpunt waardoor de richting van de lijn vastgelegd wordt. Ze worden dan ook vectoren genoemd. Ter hoogte van de snijpunten van de verschillende vectoren geven knopen aan welke begin- en eindpunten van welke vectoren met elkaar in verbinding staan. Op die manier kunnen ook zogenaamde ringen worden gedefinieerd. Dat zijn één of meerdere vectoren die een bepaald vlak omsluiten. Deze vlakken of polygonen worden op hun beurt beschouwd als elementen binnen de Top10v-gegevens. Na het opbouwen van de polygoontopologie kunnen de verschillende elementen – lijnen, punten én vlakken – worden geïdentificeerd. Het resultaat is méér dan een verzameling gegevens die elk afzonderlijk kunnen worden ondervraagd. De gebruiker kan complexe ruimtelijke analyses uitvoeren en daarbij gebruik maken van ruimtelijke relaties zoals nabijheid, connectiviteit, overlapping,…
Minuut van de wegen
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
CA/50 53 CA/50
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Voorstelling van de eenheid CA/50 1. Editie 1 De eerste editie van de vectorgegevens Top50v en de daarvan afgeleide kaart op schaal 1:50 000 werd tussen 1994 en 2001 aangemaakt. Voor zover beschikbaar, werden daar Top10v-gegevens voor gegeneraliseerd en zoniet vormden de klassieke kaarten op schaal 1:25 000 het vertrekpunt. Deze eerste digitale editie lag in 2002 aan de basis van een topografische atlas en twee cd-rom’s (zie hoofdstuk Commercialisering). In 2003 werd een naadloze database, dus zonder indeling in kwartbladen, afgewerkt die alle gegevens op schaal 1:50 000 van de eerste digitale editie van heel België bevat. 2. Editie 2
Bijwerking op schaal 1:50 000 Aanvuller met pencomputer grafische of structurele generalisatie
conceptuele generalisatie
verplaatsing
Bijwerking In 2002 werd de tweede editie van de digitale gegevens van de kaart op schaal 1:50 000 gestart. Ze bestaat uit een bijwerking van de gegevens van de vorige editie. Die wordt uitgevoerd op het terrein door cartograaf-aanvullers die zijn uitgerust met pencomputers. Ze bestrijken daarvoor heel wat terrein en coderen er alle veranderingen op basis van recente orthofoto’s (met vermelding van bron en datum). De breedte van de rijbanen en het aantal wegstroken worden systematisch opgenomen in de tweede editie waarna de coherentie van de gegevens wordt nagekeken op het NGI. Daar worden ook sommige cartografische aanpassingen aangebracht. In 2003 verfijnden de aanvullers deze nieuwe manier van werken door GPS-technologie in hun systeem te integreren. Ze beliepen zo’n 5000 km2 van de totale 30.660 km2 die België groot is. De GPS-technologie wordt gebruikt voor twee soorten bewerkingen op de pencomputers: - de automatische aanpassing van het scherm met de werkzone in functie van de plaats waar het voertuig van de aanvuller zich bevindt; - het opnemen van de geometrie van alle nieuwe elementen die niet bestonden op het moment van de opname van de orthofoto’s. Alles digitaal Deze tweede editie op schaal 1:50 000 is volledig digitaal. Voor de bijwerking werd de gewone bebouwing in vectoren omgezet, de hoogtelijnen zijn het resultaat van de generalisatie van de hoogtelijnen van de basiskaart en het kaartschrift is een selectie van de digitale tekstgegevens van diezelfde kaart. GIS-structuur De digitale gegevens van de tweede editie worden aangemaakt in een GIS-structuur die toegespitst is op een optimale aanwending van heel hun diversiteit. De Top50v-GIS-structuur is dezelfde als die van Top10v-GIS. Afgeleide producten De gegevens op schaal 1:50 000 vormen de basis voor de realisatie van speciale werken zoals toeristische of militaire kaarten. Programma Het is voorzien om de bijwerking te doen van de 57 kaartbladen (bladindeling van de burgerlijke versie) op schaal 1:50 000 in vijf jaar tijd, dus tegen eind 2006. 3. Vooruitzichten Spraaktechnologie Voor bepaalde bewerkingen zou de pen van de pencomputers kunnen vervangen worden door mondeling ingesproken commando’s. Hiervoor werden al contacten aangeknoopt met een gespecialiseerd bedrijf. Er werd al een lijst opgesteld met de voorziene spreekcommando’s. De onderhandelingen lopen intussen verder zodat dit dossier zowel op technisch als financieel vlak kan afgerond worden. SGISR en het project Generalisatie De derde editie van de kaarten op schaal 1:50 000 zal worden aangemaakt op basis van SGISR. Dat is het toekomstige systeem voor geografische informatie waarbij de informatie gecentraliseerd wordt in een naadloze database (zonder cartografische bladindeling) voor het nationale grondgebied met het oog op de opslag, het beheer, de editie en de verspreiding van de topo-geografische referentiegegevens van het NGI. Het project Generalisatie, opgezet in 2001, heeft als doel instrumenten te ontwikkelen voor de generalisatie van de topo-geografische referentiegegevens. Die instrumenten kunnen dan aangewend worden voor de productie van gesymboliseerde cartografische producten op verschillende schalen. Uittreksel van het bijgewerkte kaartblad 15 dat in augustus 2001 tijdens de 20ste internationale conferentie van de International Cartographic Association (ICA) de eerste prijs in de wacht sleepte.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
54 CA/100 CA/100
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Productie van de topografische kaart op schaal 1:100 000 Tot eind 2001 beschikte het NGI op deze schaal enkel over topografische kaarten die op een analoge manier gemaakt werden. Deze kaartenreeks werd gedrukt tussen 1986 en 1989. Begin 2001 is het NGI op vraag van Defensie begonnen met de realisatie van een digitale reeks op schaal 1:100 000. Deze reeks wordt afgeleid van de gegevensbank 1:50 000. Tot nu toe is alleen een militaire reeks voorzien maar in 2003 werden twee model-kaartbladen gedrukt met het oog op toepassingen voor de burger. Deze piste moet in 2004 verder onderzocht worden. In 2003 werden ook de kaartbladen C14 (Luik), C18 (Spa), C1 (Knokke) en C2 (Brasschaat) afgewerkt. Dankzij de vele ontwikkelingen op het vlak van generalisatie, een goede samenwerking (zowel intern als extern) en een grote inzet van de cartografen werd het programma 2003 succesvol beëindigd. Deze nieuwe digitale reeks zal tegen eind 2005 het volledige nationale grondgebied overdekken. Programma M633-ed2
Legende jaar
aantal kaarten
2001
1
2002
4
2003
5
2004
4
2005
4
totaal
18
Overzicht productieproces Herstructurering
Generalisatie
*selectie,assimilatiieenverplaatsing vande WEGEN, HYDROGRAFIEen SPOORWEGEN *generalisatievandePUNTSYMBOLEN *generalisatievanhetBODEMGEBRUIK *generalisatievandeGEBOUWEN *generalisatievandeADMINISTRATIEVEGRENZEN
Updating Aansluitingen
Altimetrie
Toponymie Symbolisatie na elke stap : nazicht en correcties
In het licht van de huidige personeelstoestand is de optimalisatie van het productieproces ook in 2003 cruciaal gebleven. Daarom werd verder onderzoek gedaan naar methodes waarmee generalisatieprocedures op een meer automatische manier kunnen verlopen. De resultaten van deze research konden al voor een zeer grote tijdswinst zorgen. Het onderzoek kadert ook in het project GenMap dat de studie en implementatie omvat van generalisatiemethodes. Dit is erg belangrijk binnen de nieuwe strategie van het NGI dat tegen eind 2005 gesymboliseerde cartografische producten op verschillende schalen zal kunnen afleiden uit één grote gegevensbank (SGISR). U kunt hier meer over lezen op pagina 40.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
CA/250 55 CA/250
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL De database Top250v-GIS 1:250 000 topografische kaart van België (routekaart)
De vectordatabase Top250v-GIS op schaal 1:250 000 van het NGI levert een synoptisch beeld op van de topografie en de geografie van België. Het is een hoogstaande relationele database die voor uiteenlopende toepassingen kan gebruikt worden, bijvoorbeeld voor routeberekening. De basisinformatie is in de eerste plaats het resultaat van de generalisatie van de topografische gegevens op schaal 1:50 000 die worden aangevuld en bijgewerkt op basis van informatie uit diverse bronnen bij openbare diensten en administraties (de meest recente versie dateert van 2002).
1:250 000 - 1501
Een greep uit de inhoud van Top250v-GIS: administratieve grenzen, hydrografie, wegennet, spoorwegnet, bebouwing, hoogspanningsnet, diverse topografische elementen, bodemgebruik en hoogtegegevens.
Activiteiten van de dienst CA/250 Deze cartografische dienst is verantwoordelijk voor het bijhouden van de database Top250v-GIS en voor de productie van de topografische kaarten op schaal 1:250 000 die ervan worden afgeleid in samenwerking met de symbolisatiedienst (CA/SYM). Ze houdt ook de database met de administratieve grenzen van België up-to-date.
1:250 000 GR
Topografische kaarteditie Top250v-GIS werd ontworpen om met automatische symbolisatieprocedures topografische kaarten op schaal 1:250 000 te maken. Er worden diverse kaarten van afgeleid waaronder de topografische kaart van België “TOPO250” en de luchtvaartkaart voor lage hoogtes “M534 Low-Air”. Deze kaarten worden jaarlijks uitgegeven terwijl andere op vraag worden aangemaakt: de kaart van de Grote Routepaden, militaire kaartreeksen zoals de “Series JOG 1501“ en de kaart “Militair Toerisme in België”. In 2003 rolden nieuwe edities van de Low-Airkaart en de TOPO250-kaart (editie 2003) van de persen. Digitale producten en afgeleide kaarten
1:250 000 Militair toerisme
1:250 000 Low-Air
Top250v-GIS vormt ook de brondatabase voor het ontwikkelen van digitale producten en kaarten op kleinere schalen. In 2003 werden veel Top250v-GIS-gegevens gegeneraliseerd om in te spelen op de vraag naar een kaart op schaal 1:400 000 (die in 2004 zou moeten verschijnen). Vooruitzichten voor 2004 voor Top250v-GIS In 2004 zal een herstructurering van Top250v-GIS worden doorgevoerd om de integratie van de EuroRegionalMap-gegevens mogelijk te maken. Ook de buitenlandse gegevens zullen in dit nieuwe model geherstructureerd worden. Het is in dit nieuwe kader dat de gegevens bijgewerkt zullen worden.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
56 CA/SYM CA/SYM
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Symbolisatie-eenheid Kwaliteitskaarten maken op schaal 1:10 000, 1:20 000, 1:50 000, 1:100 000 en 1:250 000 op basis van de verschillende vectorgegevens van het NGI: dat is in een notendop de rol van de symbolisatie-eenheid. Voor de gedrukte kaarten komt dit neer op het leveren van gesymboliseerde gegevens die bestemd zijn voor het maken van reproductie-elementen (drukfilms in samenwerking met AT/Foto&Drukkerij). Voor de digitale gegevens levert de symbolisatie-eenheid de pixelbeelden in kleur voor de kaarten die bestemd zijn voor interne en externe klanten (zo ligt het product Top50r bijvoorbeeld aan de basis van niet alleen de cd-rom’s die in 2002 werden gelanceerd maar ook van de atlas op schaal 1:50 000). In 2003 werden ook kleinschalige kaarten met het verkeersnet gemaakt die op onze website ter beschikking van het publiek gesteld worden. De teamleden moeten uiteenlopende toepassingen en softwareomgevingen door en door kennen om de diverse bewerkingen van de symbolisatie uit te voeren. Dat kan gaan van zeer geautomatiseerde bewerkingen tot meer interactieve taken. Een goede productieopvolging maakt het mogelijk om vlot een groot aantal kaarten te produceren. Dat is onontbeerlijk voor de productie op schaal 1:10 000 waarvoor jaarlijks een honderdtal kaarten worden gesymboliseerd. Een goede opvolging en samenwerking tussen de eenheden is ook cruciaal voor het productieprogramma van de militaire kaarten op schaal 1:50 000 en 1:100 000. Daar is een sprintje op het eind van het jaar traditiegetrouw onvermijdelijk. Bovendien helpt het team van CA/SYM ook meer dan een handje bij projecten die in andere eenheden lopen. Zo leverde het in 2003 onder meer belangrijke prestaties voor het project Corine Land Cover 2002 waarvoor CA/IP instaat. Het team had ook een groot aandeel in de voorbereiding en overdracht van gegevens voor de kaart op schaal 1:400 000 waar de directie Toepassingen aan werkt en waarvan de afwerking is voorzien in 2004. Migratie van Mercator Van alle software die het symbolisatieteam gebruikt, speelt Mercator een cruciale rol. In 2003 deed het NGI een groot deel van de noodzakelijke investeringen voor de migratie van de Mercatortoepassingen naar een nieuwe client-serveromgeving onder Windows (zie hiervoor ook de bijdrage over de directie Toepassingen). Het werkstation waarop pixelfilms en -beelden worden gemaakt, de zogenaamde RIP, is geïnstalleerd en operationeel en het personeel van CA/SYM en AT kreeg een opleiding in het gebruik ervan. Bovendien werd de installatie van hard- en software voor de server en de werkstations afgerond. Voor 2004... Het voorbereidende werk voor de eigenlijke migratie van de symbolisatietoepassingen werd nog in 2003 beëindigd, maar de opleiding en ontwikkeling om de overgang van de toepassingen echt door te voeren volgen in 2004. Deze doordachte beslissing maakte het mogelijk de uitvoeringstermijnen voor de werkzaamheden voor Defensie op het eind van het jaar te halen. In het eerste semester van 2004 worden de inspanningen gericht op de ontwikkeling van symbolisatietoepassingen voor alle schalen binnen de nieuwe omgeving. Zo kan het onderhoudscontract voor de oude omgeving vanaf het tweede semester opgezegd worden.
ruwe gegevens
Symbolisatie is de bewerking om eenzelfde grafische kwaliteitsvoorstelling te hanteren voor een geheel van geografische gegevens, rekening houdend met: *hun vorm en hun spreiding in de ruimte (geometrische inhoud) * hun kwalificatie en hun betekenis (semantische inhoud) Dit gebruik van conventionele tekens is nu geautomatiseerd. Zo kunnen we hogere eisen stellen qua productiviteit en betrouwbaarheid (juistheid en nauwkeurigheid).
gesymboliseerde gegevens
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
Informatiebureau CA/BI 57 Informatiebureau CA/BI
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Eenheid voor informatieverzameling volgens drie hoofdlijnen: Inzamelen van de bijwerkingsinformatie Nazicht van de minuutbladen op schaal 1:10 000 Plaatsing van het kaartschrift na de symbolisatie Informatieverzameling Op vraag van de productieketens CA/10, CA/50, CA/100, CA/250 en CA/400 verzamelt het informatiebureau de topografische elementen die ofwel nieuw zijn, ofwel gewijzigd zijn in de tijd tussen de terreinverkenning en de publicatie van de kaart. De bronnen hiervoor verschillen en gaan van het Bulletin der Aanbestedingen tot verschillende openbare diensten, zowel regionale als lokale. Naast deze klassieke bronnen zijn met de tijd ook andere bronnen opgedoken, zoals de Fédération Régionale des Sports d’Orientation (FRSO) en de NMBS. Het doel van deze zoektocht naar informatie hangt af van het jaarlijkse productieprogramma van het NGI, maar keert in grote lijnen elk jaar terug. In 2002 werd er een nieuw concept uitgedacht voor de rol van het informatiebureau. De ontwikkelingen in de klassieke productieketen 1:10 000 enerzijds en de bijwerking van de kaarten op schaal 1:50 000 anderzijds dwongen de dienst tot een interne denkoefening over de manier van opzoeking en presentatie van de informatie. Dit leidde tot een aantal informatiseringsprojecten die verderop in dit hoofdstuk toegelicht worden. Nazicht Het nazicht is een onmisbare schakel in de controle van de volledigheid en juistheid van de kaartproductie op schaal 1:10 000. In functie van de productie van achtstebladen op die schaal worden de Top10v-gegevens vergeleken met foto’s die werden aangevuld door de terreinploeg van de Fototopografie. De verantwoordelijke voor het nazicht checkt ook of er rekening werd gehouden met de informatie die de terreinploeg heeft geleverd. In 2003 zijn de eerste achtstebladen verschenen die werden aangevuld met pencomputers. Hoewel deze nieuwe methode het doel van het nazicht op zich niet verandert, moeten de technieken wel nog verfijnd worden.
Aanvulling van de minuutbladen met het kaartschrift Ter ondersteuning van de toponymische dienst, vult het informatiebureau de minuutbladen met het kaartschrift aan voor de volgende elementen: wegennummers, spoorlijnnummers, …… Plaatsing van het kaartschrift Nadat de minuutbladen zijn gesymboliseerd, komen ze opnieuw bij het informatiebureau terecht waar het kaartschrift wordt geplaatst. Het nazicht, de aanvulling van de minuutbladen en de plaatsing van het kaartschrift zijn opeenvolgende stappen in de productieketen van kaarten: het productietempo hangt dan ook volledig af van wat ‘stroomopwaarts’ de keten gebeurt.
Papieren bijwerkingsatlassen zijn verleden tijd. Het informatiebureau heeft de volgende informatiseringsprojecten op touw gezet. Informatisering van de informatie van BI Hoofddoel in 2003 was de digitale atlas met de informatieverzameling van BI af te werken. De toepassing, waarin speciale software voor de opvolging van de contacten werd geïntegreerd, werd op 10 februari 2003 voorgesteld. Op 21 oktober 2003 volgde de presentatie van het project “Atlas-Gis” tijdens de opendagen van ESRI-BeLux. De toepassing kon er op erg veel belangstelling rekenen. Project rond nieuwe toegangskanalen voor de bijwerkingsinformatie, uitwisselingsrelaties De testfase met de Fédération Régionale des Sports d’Orientation (FRSO) zal in 2004 beëindigd worden. Het NGI heeft de digitale gegevens op schaal 1:50 000 van de streek van WERIS geleverd en in ruil daarvoor voerde de FRSO een terreinverkenning volgens de methodes 1:10 000 uit. Deze procedure zal pas volledig gevalideerd kunnen worden als we de streek volledig in kaart hebben gebracht. Project rond metagegevens In het begin van het jaar werd vooral onderzoek gedaan rond de norm ISO 19115 in samenwerking met een onderzoeker van de universiteit van Luik. Dat leidde tot het uittekenen van een profiel voor metagegevens voor het project SGISR. Parallel hiermee hebben we ook een model voor de inventaris van onze bestaande producten uitgewerkt. Tegen midden 2004 zullen de XML-bestanden met de inventarissen afgewerkt zijn.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
58 CA/IP NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Beeldverwerking De eenheid Beeldverwerking (Image Processing – IP) was lang gekend als de eenheid Teledetectie. Haar hoofdactiviteiten bestaan in de realisatie van projecten voor ruimteteledetectie. Dankzij haar knowhow in het verwerken van rastergegevens werd haar rol uitgebreid tot de verwerking van andere rastergegevens die niet afkomstig zijn van satellietbeelden. Corine Land Cover : editie CLC 1990
In 2003 was één van de belangrijkste activiteiten van de eenheid het project Image & CORINE Land Cover Update (I&CLC2000) voor het nationale grondgebied. Doel van dat project is een database op te stellen van de bodembedekking op Europese schaal. In 1990 werd hier al een eerste editie van gemaakt en de doelstelling voor de nieuwe editie omvat de updating van de gegevens die toen werden ingezameld op basis van geïnterpreteerde Landsat7-beelden. Door gezondheidsproblemen binnen het team startte het project CORINE Land Cover in januari 2002 met heel wat vertraging. Gelukkig kwam er in het laatste trimester van 2003 versterking vanuit het team van CA/SYM en werd in juli 2003 een nieuwe kracht aangeworven. Zo kon alvast een deel van de vertraging worden gecounterd. Uiteindelijk konden de technische experts van het Europees Milieu Agentschap (1ste deel van het contract) in juli de gegevens voor de eerste keer verifiëren. De kwaliteit werd goed bevonden (slechts één kaartblad moet worden nagezien). Als alles goed verloopt, kan het project in juni 2004 afgerond worden. Hoewel deze activiteiten een groot deel van de werktijd opslokten, heeft de eenheid toch ook een aantal andere projecten ondersteund. Zo werden een aantal ontwikkelingen ondersteund voor de kaartproductie op schaal 1:50 000 en het project SGISR en werden voor het project 1:100 000 de beelden van de cartografische diensten van de buurlanden omgezet met het oog op hun integratie in de geproduceerde kaarten (buitenlands kaartdeel).
Satellietbeeld van Brussel
In het kader van het strategische project planning besliste het NGI om samen met de Koninklijke Militaire School (KMS) de krachten te bundelen om een semi-automatisch instrument voor change detection uit te werken. Het project kreeg de naam ETATS en wordt (in het kader van het STEREO-programma) deels gefinancierd door het federale programma voor wetenschappelijk onderzoek (DWTC). In mei 2003 startte de NGI-component van het project. Er werd al een reeks interpretatietesten van SPOT5-beelden uitgevoerd. Op administratief vlak staat de eenheid in voor het opstellen van de rapporten (in samenwerking met de KMS) en de organisatie van een eerste Steering Committee (SC) in december. De rol van die stuurgroep is een evaluatie te maken van het project met het oog op zijn voortzetting in 2004. Het rapport van het SC wordt in 2004 doorgelicht en op basis daarvan zullen de doelstellingen en methodes bijgesteld worden. Aansluitend op het project I&CLC2000 heeft de eenheid in 2003 ook de generatie van een satellietmozaïek van België afgewerkt. In 2004 zal dit een basisproduct opleveren dat kan gebruikt worden voor een aantal toepassingen voor het grote publiek.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
59 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
TOEPASSINGEN
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
60 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL ALGEMENE VOORSTELLING VAN DE DIRECTIE DIRECTIE TOEPASSINGEN HET FOTOLAB
REDACTIE VAN WERKEN VOOR DERDEN
DE PREPRINT-EENHEID
DE DRUKKERIJ
TOPONYMIE
DE DIRECTIE TOEPASSINGEN werd in 1995 in het leven geroepen om opdrachten uit te voeren voor rekening van externe klanten. Daarnaast omvat de
directie entiteiten die betrokken zijn bij de productie van onze standaardproducten, zoals het fotolab, de preprint-eenheid, de drukkerij en de toponymische dienst.
HET FOTOLAB staat in voor de volgende werkzaamheden: - contactafdrukken maken van de luchtfoto’s van de zendingen die worden uitgevoerd voor de verschillende productieketens; - contactafdrukken en vergrotingen maken van diezelfde luchtfoto’s voor de externe klanten van het NGI; - reproducties maken in de vorm van films; - documenten fotograferen en scannen. DE PREPRINT-EENHEID bereidt de insolatie (belichting) en het drukwerk van alle analoge NGI-producten voor. DE DRUKKERIJ heeft als belangrijkste activiteit het drukken van de volledige kaartenproductie. DE DIENST VOOR DE REDACTIE VAN WERKEN VOOR DERDEN maakt thematische kaarten op basis van de topografische kaartachtergronden van het NGI en zorgt ook voor de lay-out van de thematische informatie (toeristisch, militair, ...) die de klanten aanbrengen. De dienst verzorgt ook de vormgeving van alle documenten waarmee het NGI zich aan de buitenwereld toont (publiciteit, catalogus, inpakpapier, ...). DE TOPONYMISCHE DIENST verzamelt, bewerkt en beheert de toponymische informatie die nodig is voor de kaartproductie van het NGI et levert daarnaast ook het gros van het kaartschrift voor de basiskaart op schaal 1:10 000.
Toeristische kaarten De directie Toepassingen heeft een groot aandeel in de redactie van toeristische kaarten. De toeristische kaarten worden aangemaakt op vraag van toeristische diensten die de thematische informatie leveren die ze op de kaart willen afgebeeld zien.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
61 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL In 2003 rolden 22 nieuwe toeristische kaarten (nieuwe producten of volledig herwerkte versies) en drie bijgewerkte herdrukken van de drukpersen. Bovendien werden 14 nieuwe kaartprojecten opgestart en werd er verder gewerkt aan twee lopende projecten.
ProvincIe Antwerpen Vlaams-Brabant Brabant wallon West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Hainaut Liège Limburg Luxembourg Namur
Nieuwe kaarten in 2003
Bijgewerkte herdrukken in 2003
3 1 1 2 4 7 4
1 2
Totaal 3 1 1 2 5 7 6
Elk jaar worden meer dan 100 000 exemplaren van de toeristische kaarten van het NGI verkocht. Maar alles kan beter: het grote succes van de kaarten weerhield de commerciële directie en de directie Toepassingen er niet van om twee gemeenschappelijke verbeteringsprojecten op te starten: - een pilootproject rond prospectieve boordtabellen - denkwerk rond de harmonisering van de toeristische producten en het ontwikkelen van een eigen huisstijl
Balanced scorecard voor de toeristische kaarten De "balanced scorecard" is een uitgebalanceerd model voor prestatiemetingen opgebouwd rond vier perspectieven: - financieel perspectief; - klantenperspectief; - interne processenperspectief; - leer- en groeiperspectief. Het model biedt twee interessante mogelijkheden: - de mogelijkheid om de opdrachten van een organisatie te vertalen in concrete meetindicatoren die zowel verstaanbaar zijn voor het management als voor de medewerkers; - de mogelijkheid om de prestaties van de organisatie permanent te verbeteren.” De balanced scorecard is een globale, dynamische en evolutieve benadering die dan ook erg in de smaak viel bij de commerciële directie en de directie Toepassingen. Zij zetten in 2003 een gemeenschappelijke balanced scorecard op rond de werkzaamheden voor de toeristische kaarten. Daarbij werden de volgende strategieën vooropgesteld: - de inkomsten en uitgaven in evenwicht brengen; - de klanten tevreden stellen en tegelijk het imago van het NGI hoog houden; - zorgen voor een efficiënte dienstverlening in het productieproces van toeristische kaarten; - zorgen voor een betere verstandhouding tussen de commerciële vertegenwoordigers en de redacteurs van de toeristische kaarten.
Voor elk van deze vier aandachtspunten werden operationele doelen gesteld waaraan slaagindicatoren werden verbonden. Enkele voorbeelden: Aandachtspunt Financieel Klantentevredenheid Interne processen
Leer en groei
Operationeel doel Een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven bereiken Binnen de best mogelijke termijn antwoorden op de vraag naar nieuwe kaarten Het aantal aanpassingen tijdens de productie beperken Initiatief en innovatie aanwakkeren
Slaagindicator Reële bruto eenheidsmarge in verhouding met het gestelde doel Productiedoorlooptijd Veel wijzigingen en bijkomende vragen: - bij het checken van de eerste proefdruk - bij het checken van de tweede proefdruk Veel problemen opgelost
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
62 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
PRODUCTIEDOORLOOPTIJD
DOELWAARDE
2003
2002
110
115
120
125
130
135
140
Toeristische kaarten en huisstijl Aansluitend op de balanced scorecard, maar ook om tegemoet te komen aan de wens van de algemene directie van het NGI om gestandaardiseerde toeristische producten met een eigen huisstijl te ontwerpen, werd een opleidingscyclus rond grafische kunsten georganiseerd. De opleiding is gericht op de medewerkers van de directie Toepassingen die actief zijn in het productieproces van de toeristische kaarten en op de commerciële vertegenwoordigers van het NGI. De opleiding werd gegeven door Misjel Vossen van het Opleidingscentrum Groep O uit Mariakerke en zal een vervolg krijgen in 2004. Ze draait rond thema’s als:
- visuele communicatie en grafisch ontwerp - bedrijfsidentiteit - de grafische productielijn - leesbaarheid van teksten - microtypografie - macrotypografie
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
63 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Cartografie 1:400 000 Het NGI heeft al verschillende kaarten uitgebracht op vergelijkbare schalen (1:420 000 en 1:400 000), sommige versies zelfs met een aangepast thema. Daarnaast heeft het verkoopsteam al meermaals bevestigd dat bij de klanten vraag is naar een kaart op deze schaal die up-to-date is. De realisatie van standaardproducten hoort niet echt tot het takenpakket van de directie Toepassingen, maar gezien de overbelasting van de directie Cartografie heeft ze de uitdaging aangenomen om een mooi ogende en goed leesbare kaart op schaal 1:400 000 aan te maken. De selectie van de gegevens is de eerste stap in het generalisatieproces. De directie Cartografie voerde deze fase uit in samenspraak met de directie Toepassingen. Na levering van de vectorgegevens kon het echte redactiewerk beginnen. De basis voor de cartografie op deze schaal is de keuze van aangepaste symbolen omdat het generalisatiewerk en de daarbij horende verplaatsingen van topografische informatie daar volledig afhankelijk van zijn. De kunst bestaat erin goed leesbare symbolen te kiezen die door een doordachte kleurkeuze duidelijk leesbaar zijn en tegelijk een zo klein mogelijke impact hebben om vervormingen te vermijden. Op- en afritten en verkeerswisselaars werden door nieuwe symbolen voorgesteld en hun nummering werd, net zoals die van de wegen, goed leesbaar gemaakt om de roeping van de kaart als wegenkaart te accentueren. Alleen de belangrijkste plaatsnamen werden in het zwart geplaatst om de kaart niet te overladen. Frisse kleurtjes moesten de kaart een aangenaam uitzicht geven. De kaart is nu zo goed als afgewerkt en het is wachten op commerciële toepassingen.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
64 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Fotolab De activiteiten van het fotolab concentreren zich vooral op de reproductie van de negatieven van de luchtopnames voor interne klanten (afdrukken in reeks op fotopapier), maar ook voor klanten van buitenaf (contactafdrukken en vergrotingen op fotopapier). Reproductie van luchtfotonegatieven: interne klanten: 680 of 19.4 % externe klanten: 2835 of 80.6 % Bij onze externe klanten zijn contactafdrukken de meest gevraagde producten. Ook vergrotingen op klein formaat kennen een zeker succes, waarschijnlijk door hun schappelijke prijs. Fotoreproducties op aanvraag (van externe klanten): contactafdrukken van luchtfotonegatieven: 2304 of 81.2 % vergrotingen van luchtfotonegatieven: 519 of 18.3 % Ferraris: 13 of 0.5 %
Stroomlijnen orderopvolging van de fotografische bestellingen De orderopvolging van de klantenbestellingen voor contactafdrukken en vergrotingen gebeurde tot nu toe op papier. Om het beheer te stroomlijnen, de opvolging doorzichtiger te maken en makkelijker de achterblijvende bestellingen te kunnen detecteren, werd geopteerd voor het invoeren van een digitaal opvolgingssysteem op basis van drie Excel-bladen. Alle aangevraagde werken – zowel intern als extern – worden bij de commerciële directie ingevoerd. De fototheek bezorgt dan de overeenkomstige negatieven aan de directie Toepassingen die de desbetreffende werkzaamheden uitvoert. Elke directie heeft zo haar eigen Excel-blad met voorbehouden velden. De drie verschillende bladen worden bijgewerkt met de laatste informatie uit de andere bladen. De invoering van het systeem is vlekkeloos verlopen. Naast de voordelen van snelle digitale orders biedt het systeem ook de mogelijkheid om een groot aantal statistische analyses te maken. Daardoor krijgt men een beter zicht op het verloop van de orders en kan ook makkelijk achterhaald worden welke gebieden of welke jaartallen bijvoorbeeld het meest gevraagd worden.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
65 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Preprint en drukwerk Migratie van de Mercator hard- en software Het onderhoud en de bijwerking van de toepassingssoftware van Mercator onder de bestaande besturingssystemen Unix en VMS konden niet langer gewaarborgd worden. Daarom herschreef de constructeur de software volledig op maat van Windows. De migratie naar Windows biedt de gebruikers in de directies Toepassingen en Cartografie een meer open systeem met bijkomende functionaliteiten. Hierdoor kan het NGI in de toekomst ook de verschillende bijwerkingen van de Mercator-software opnieuw gebruiken. Voor 2004 is het de bedoeling de nieuwe functionaliteiten uit te testen.
Investering in de toekomst De laatste tien jaar is er in bijna alle directies en diensten zwaar geïnvesteerd in de omschakeling van een analoge naar een digitale kaartproductie. In de drukkerij werd tot nu toe alleen randapparatuur vernieuwd. Daardoor bevindt de drukkerij zich nu op een keerpunt. Door de aanhoudende vermindering van het personeelsbestand en de veroudering van de drukpersen wordt het steeds moeilijker de globale productie te halen aan de hoge kwaliteitseisen die het NGI zichzelf oplegt. In de loop van 2003 werd een opportuniteitsstudie voor de modernisering van de drukkerij zo goed als afgerond. Een belangrijke investering moet het mogelijk maken de arbeidsintensieve operaties sterk te beperken en tegelijk de productiviteit te verhogen. Zo zal de drukkerij in de toekomst een stijgend aantal producten kunnen verwerken waaronder ook werken voor derden. In 2004 moet een beslissing genomen worden op basis van een omstandig verslag waarin alle aspecten van de opportuniteit van de modernisering toegelicht worden.
Productie voor Defensie Om in te spelen op de vraag van Defensie, produceert het NGI twee reeksen topografische basiskaarten, één op schaal 1:50 000 en de andere op schaal 1:100 000. De reeks op schaal 1:100 000 (waarmee werd gestart op vraag van Defensie) is nog niet gecommercialiseerd, maar er werden in 2003 al vier kaarten van gemaakt. De voorstelling en bladindeling van de kaarten op schaal 1:100 000 (editie voor de burger) zijn aangepast aan de normen van de NAVO. Bovendien staat het NGI in voor andere kaartenreeksen en een aantal specifieke werkzaamheden voor Defensie zoals: - vier kaartbladen van de PIG-reeks (Position Information Graphic) - een kaart van de legerbasis van Beverlo - een Low-Airkaart op schaal 1:250 000
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
66 (KA)ARTWORK (KA)ARTWORK
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL L'ART est au cœur de la cARTe HET ONTSTAAN VAN DE TALEN Al sinds het begin der tijden drukt de mens zich uit met beelden. Die grafische expressie vloeit voort uit het menselijke verlangen om te communiceren, om op een blijvende manier boodschappen en dus kennis aan zijn soortgenoten door te geven. De zogenaamde oermens begreep al snel dat klanken niet meer waren dan vluchtige bellen, ronddwarrelend bij het minste briesje, en dat de steen waarin hij zorgvuldig een teken grifte, aan de tand des tijds kon weerstaan. In het begin enkele kleurstrepen op een kei, later wat groeven in een been, nog later echte symbolen: ze vormen de handafdrukken, de echte signaturen van onze voorouders. Het motief tekende zich scherper en scherper af, de afbeeldingen van levende wezens werd levensechter en de waaier van tekens werd steeds breder opengeslagen om te eindigen in taal. En doorheen de eeuwen werd die taal eindeloos complexer en gevarieerder in twee richtingen: de taal van de woorden en de taal van de tekens. Wat de cartograaf zo bijzonder maakt is dat hij die twee taaltypes tegelijk weet te combineren om ons zo zijn kijk op de wereld te geven. KAARTONDERWERP Een kaart maken, en in het bijzonder een geografische overzichtskaart, vraagt een grondige analyse vooraf. Wat verwachten de toekomstige gebruikers? Wat zijn hun noden en verzuchtingen? Deze vragen raken heel wat domeinen zoals de economie, de cultuur, het wetenschappelijk onderzoek, ... Zodra deze analyse is gemaakt, moet een ingrijpende keuze gemaakt worden: op welke schaal zal de kaart gemaakt worden om zo goed mogelijk op al die doelstellingen in te spelen. De schaal heeft een doorslaggevende invloed op alle latere beslissingen rond de selectie van de objecten en hun symbolisering. De schaalkeuze wordt zo een echt keurslijf voor de grafische voorstelling van de gegevens. Maar het ontwerpen van een kaart vereist ook dat van bij aanvang rekening wordt gehouden met het menselijke en technische potentieel dat men kan aanwenden om het project tot een goed einde te brengen. Wat is het potentieel aan kennis en knowhow van de mens en tot welke prestaties zijn de werktuigen waarover hij beschikt in staat? De antwoorden op deze vele vragen bepalen, aan het eind van de analyse, de graad van perfectie die men redelijkerwijs kan bereiken bij het gestalte geven aan het kaartontwerp. TECHNIEK De geschiedenis leert dat de spectaculairste sprongen vooruit altijd in het domein van de techniek gemaakt worden. Aan het begin van dit millennium moet de cartografie volop putten uit de nieuwe technologieën om onophoudelijk de kwaliteit van haar producten te verbeteren (juistheid en nauwkeurigheid) en deze te diversifiëren om haar steeds veeleisender wordende klanten op hun wenken te kunnen blijven bedienen. Gelukkig is de cartograaf van vandaag die over ongelooflijke instrumenten beschikt die hem een bijna ongebreidelde vrijheid geven om zijn kunst te beoefenen! KUNST Laten we even stilstaan bij het woord ‘cartograaf’. Als ik het heb over de cartograaf, in het enkelvoud, kan ik niet ontkennen dat ik een zekere fierheid voel opwellen voor dit prachtige vak dat ik meer dan vier decennia lang heb beoefend. Toch is het vooral uit taalgebruiksgemak dat ik dit enkelvoudige woord gebruik. Ik reken er alle mensen onder die van ver of dichtbij, schouder aan schouder, meewerken aan de uitvoering van cartografische werkzaamheden van lange adem.
MOULIN A VENT
Wat komt de kunst in hemelsnaam zoeken in een vakgebied dat meestal als puur wetenschappelijk wordt beschouwd? Toch draait alles rond haar. De kaartvoorstelling is immers een kunst op zich. De cartograaf creëert: uit zijn kennis, zijn gevoeligheid, zijn handigheid groeit een werk dat tegelijk put uit de literatuur, de tekenkunst en de schilderkunst. Want om de wereld te beschrijven, hanteert de cartograaf een echte taal. Hij schrijft woorden, symbolen, ideogrammen. Uit zijn graveerstift vloeien de structuurlijnen van het landschap, de contouren van de objecten. Zijn pennentrekken worden hier wat lichter om wat verderop een belangrijk detail aan te dikken en tenslotte laat hij het marter van zijn penseel glijden om het azuurblauw van een meer, het sinopel van een woud, het vermiljoen van een verkeersader uit te strijken. Tot aan het eind van de 19de eeuw was het de gewoonte dat de cartograaf-auteur zijn werk signeerde of dat zijn naam minstens in de rand van de kaart discreet werd vermeld. Die praktijk is in onbruik geraakt. Uit bescheidenheid? Of omdat een kaart vandaag de vrucht is van ploegwerk? Ik geef u een derde standpunt, dat van een groot kenner, Rémi Caron, een Frans ingenieur-geograaf. In een artikel van het boekwerk “Cartes et Figures de la Terre”, in 1980 uitgegeven door het Centre Pompidou in Parijs, schreef hij: "Door zichzelf zo uit te vlakken, door zijn rol te minimaliseren, wil de hedendaagse cartograaf eigenlijk doen vergeten dat hij de wereld heeft geïnterpreteerd. Daar waar een handtekening ontbreekt, ontbreekt eigenlijk een visie op de wereld zelf. Dat is waar de cartograaf van vandaag naar streeft: om zijn kaart die vermeende objectiviteit te geven laat hij haar doorgaan voor een mechanisch overgetrokken tekening van de wereld. In de wereld van de cartografie wordt vandaag alles in het werk gesteld om de rol van de cartograaf weg te moffelen”.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
67 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL DE WOORDEN Zodra de schaal van de toekomstige kaart vastligt en naarmate de keuze van de objecten zich scherper stelt, vergaart de cartograaf zijn woordenschat. Het is als een echte zwangerschap waarin het embryo groeit en groeit totdat de legende wordt geboren. Hoe groter de schaal, hoe rijker de woordenschat kan worden. Op die manier kunnen we vaststellen dat op schaal 1:25 000 een woordenschat van zo’n 150 woorden (symbolen) volstaat om het landschap te beschrijven terwijl op schaal 1:10 000 de woordenschat tot meer dan 200 woorden kan uitgebreid worden. Daaruit volgt natuurlijk ook dat de beschrijving op schaal 1:10 000 fijner, preciezer en rijker is dan die op schaal 1:25 000. Het symbool, een woord uit de woordenschat van de kaart, moet door zijn vorm, zijn structuur, zijn kleur en zijn afmetingen het object echt “uitspreken”. Het moet het object bijna opdringen als een vanzelfsprekendheid want in zijn diepste binnenste zou de cartograaf maar wat graag willen dat het niet nodig is het symbool te “vertalen” in de legende, dat het symbool een woord van de universele taal wordt. Droom of utopie? Niets is minder waar! Is het echt nodig om in de legende uit te leggen dat het blauwe kleurvlak een zee of een meer aanduidt? Dat de kleurlinten, omzoomd door twee dunne lijntjes, wegen zijn? Dat de kleine en donkere blokjes, nu eens her en der verspreid en dan weer aaneengeregen in mozaïeken die door linten worden doorsneden, woningen zijn? Is die taal niet even begrijpelijk voor een Koreaan als voor een Togolees, een Australiër of een Rus? DE KLEUREN De taal van de cartograaf wil graag kleurrijk zijn en de huidige digitale technieken (zoals de driekleurendruk) geven hem de mogelijkheid zich uit te drukken in een onuitputtelijk palet van schakeringen. Zoals woorden zijn ook kleuren sprekend. Blauw spreekt water uit, groen vertelt ons het gebladerte, zwart stelt de zaken scherp, rood slaat alarm. Hier is het voor de cartograaf de kunst om met de kleuren te “spelen”, om kakofonie te vermijden en de kleuren samen te laten zingen, ze hier een toontje lager te laten zingen en wat verder naar adem te laten happen om een nuance aan te brengen. Met verschillende kleurintensiteiten drukt hij de hiërarchie uit, met de structuur van de sjablonen roept hij de inhoud van het oppervlak op. Zoals bij een impressionist glijdt zijn oog van het landschap, waar het de tonen, schaduwen en spelingen van het licht opneemt, naar de kaart, waarop hij ze met zijn penseel nieuw leven inblaast. Op die manier bewerkt de cartograaf de door hem geobserveerde werkelijkheid, namelijk het impliciete en zijn oneindige mozaïek van objecten, om er een symbolisch en expliciet beeld uit te destilleren: de kaart. Die synthetische explicitering van het oneindig impliciete of die overgang van het ‘betekenende’ naar het ‘betekende’ maakt dat de kaart natuurlijk niet de wereld is maar slechts overeenstemt met de blik die de kunstenaar-cartograaf erop heeft geworpen. DE LEGENDE Onmisbaar van bij het kaartontwerp, ontelbare keren bewerkt en gewijzigd, keer op keer in vraag gesteld tijdens de totstandkoming, vormt de legende ook een eindpunt. Het woord “legende” komt van het middeleeuws Latijnse woord “legenda” of “wat gelezen moet worden”. De legende legt in woorden (van de taal deze keer) uit welke band bestaat tussen het object en zijn afbeelding. Ze is dus, over de droom van de cartograaf heen, het onmisbare lexicon voor de lezer om zijn reis in het hart van de kaart aan te vatten en er zo alle rijkdommen en waarheden van te ontdekken. Het opstellen van de legende vraagt extreme zorgvuldigheid en een perfecte taalbeheersing. De legende moet een duidelijk antwoord bieden op twee essentiële vragen die de lezer zich kan stellen. Met welk object stemt het symbool overeen dat ik op de kaart aantref? Hoe wordt zo’n object, zo’n werkelijkheid voorgesteld? Daarom moet de legende tot in de puntjes logisch zijn opgebouwd in een hiërarchische opeenvolging van thematische groepen en subgroepen. Deze verbinding door middel van conventies tussen de wereld en de kaart is ook een kunst op zich!
Edouard Laurent, cartograaf op het NGI van 1953 tot 1995
ARBRE REMARQUABLE (feuillu)
ARBRE REMARQUABLE (conif?re)
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
68 COMMERCIALISERING NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL VERSPREIDING VAN "PAPIEREN PRODUCTEN" De NGI-producten – die hoofdzakelijk bestemd zijn voor het grote publiek – worden via diverse kanalen verdeeld: - verkoop in eigen winkel; - verkoop via doorverkopers; - verkoop in gespecialiseerde boekhandels en outdoorwinkels; - verkoop via internet. Gezien het succes van de verkoop van de Atlas 1:50 000 en de cd-rom’s via internet was het een logische stap om dit distributiekanaal verder uit te bouwen. Daarom werd in 2003 in het kader van het project WebGIS een toepassing ontwikkeld die het mogelijk maakt om kaarten via de website te bestellen. Dit vereist de ontwikkeling van een instrument om: - de gewenste kaart te zoeken met grafische weergave; - bepaalde inlichtingen over de kaart te geven; - on line te bestellen. Eind 2003 werden intern de eerste testen uitgevoerd en begin 2004 wordt aan de geïnteresseerden de mogelijkheid geboden om de klassieke topografische kaarten via deze weg te bestellen. Voor de verkoop van luchtfoto’s en orthofoto’s werd een praktische toepassing ontwikkeld die ons toelaat op efficiënte manier alle bestaande luchtfoto’s en orthofoto’s te selecteren door het ingeven van de straatnaam. Naast de traditionele NGI-producten (topografische kaarten, luchtfoto’s en toeristische kaarten) worden eveneens een aantal producten van andere producenten te koop aangeboden. Het gaat in dit geval om kaarten of topogidsen die nauw bij ons productengamma aansluiten, zoals GR-routes en topografische kaarten van Frankrijk.
PROJECT ATLAS De Atlas 1:50 000 kent een groot succes. Maandenlang was hij het best verkochte boek van de uitgeverij Lannoo. De uitgave was het resultaat van een samenwerking tussen deze uitgeverij en het NGI. Op het einde van 2003 zijn we al aan de 6de druk toe; er werden in totaal al 71.000 exemplaren verkocht. De grootste verkoop werd gerealiseerd via gerichte campagnes, maar ook de directe verkoop en de verkoop via internet zijn een succes gebleken. Er staan dan ook nieuwe projecten op stapel om de kaarten 1:50 000 voor toeristische doeleinden te valoriseren via nieuw te ontwikkelen topogidsen. Gesprekken zijn hiervoor aan de gang, onder meer met de Grote Routepaden.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
69 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL VERSPREIDING VAN DIGITALE PRODUCTEN Het betreft hier volgend productengamma: - vectorgegevens: 3D-line, Top10v-GIS, Top50v-GIS, Top250v; - rasterdata: Top10r, Top50r, Top250r; - orthofoto’s. Deze gegevens worden vooral gevraagd door professionele gebruikers voor allerlei toepassingen. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste gebruikers van digitale NGI-producten. Vectordata: - federale, regionale en lokale overheden voor uiteenlopende studies (wegennet, hydrografie, bosbouw, milieu, stedenbouw en ruimtelijke planning, …); - privé-firma’s voor navigatiesystemen en engineering. Rastergegevens: - federale, regionale en lokale overheden voor diverse toepassingen; - nutsbedrijven en telecombedrijven (vb. aanduiden van masten, leidingen en hun omgeving); - studiebureaus; - architecten voor lokale plannen. Orthofoto’s: - ministerie van Landbouw voor het identificeren van percelen; - ministerie van Landsverdediging voor het beheer van zijn onroerende goederen; - regionale en lokale overheden voor allerlei toepassingen.
PROJECT CD-ROM In de loop van december 2002 bracht het NGI twee cd-rom’s met de kaarten op schaal 1:50 000 op de markt. Voor de lay-out en de verspreiding werd met uitgeverij Lannoo samengewerkt. De aanmaak van deze nieuwe producten had van het NGI een behoorlijke investering gevraagd. De uitdaging was dan ook om 5.000 exemplaren, nodig om de kosten te dekken, te verkopen. Ondertussen zijn de resultaten van 2003 gekend. Eind 2003 waren er 22.686 exemplaren geperst waarvan er 20.826 verkocht waren. Op commercieel gebied is dit product zeker een schot in de roos. Een zeer groot aantal van deze cd-rom’s werd door het NGI zelf aan de man gebracht door middel van een bestelformulier op de website. Ook dit is een positieve tendens waar we in de toekomst rekening zullen mee houden. De ontwikkeling van nieuwe digitale gebruikersgerichte producten blijft één van de hoofdbekommernissen van de commerciële directie. Zo wordt momenteel volop gedacht aan een nieuwe versie van deze cd-rom’s, uitgebreid met toeristische informatie, en aan een nieuw product op basis van de kaarten 1:10 000. Ook voor de gescande historische kaarten bestaat interesse. Momenteel werkt het NGI mee aan een commercieel project om GARMIN GPS-toestellen te voorzien van de cartografie 1:50 000. Heel wat wandelaars en fietsers vervangen immers de papieren kaart door een GPS-toestel. Het is dan ook een uitdaging voor de commerciële directie om tijdig aan deze nieuwe behoeften te voldoen.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
70 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL DE DOCUMENTATIEDIENST De activiteiten van de afdeling Geografische Documentatie van het NGI zijn enerzijds een gevolg van zijn wettelijke opdrachten en anderzijds beantwoorden zij aan de steeds groter wordende vraag naar informatie. Het internet heeft de methode van werken sterk beïnvloed; de vraag en de interesse van het publiek neemt alsmaar toe. Anderzijds is het niet altijd meer nodig zich te verplaatsen naar het NGI in Brussel om aan de nodige informatie of documenten te raken. De wettelijk bepaalde taken zijn: - de oude en nieuwe cartografische collecties van het NGI beheren; - een documentatiecentrum beheren dat toegankelijk is voor het publiek; - de cartografische producten van het instituut overmaken aan het Wettelijk Depot. De taken die afgeleid zijn van deze wettelijke taken zijn: - schriftelijke en telefonische correspondentie met het publiek verzekeren met betrekking tot algemene cartografische en geografische informatie; - het publiek dat de kaartarchieven wilt raadplegen, ontvangen; - een inventaris opmaken van de cartografische collecties van het instituut en ze ter beschikking stellen van het publiek; - een optimale conservatie verzekeren van de archieven van het instituut met behulp van technische procédés die zowel de toegang tot de collecties als de reproductie van de oude documenten mogelijk maken.; - uitwisselingen verzekeren van cartografische producten met de buurlanden van België; - het beheren van technische en administratieve boeken en tijdschriften voor rekening van de verschillende diensten van het instituut; - het organiseren van geleide bezoeken.
PROJECT « ACCESS TO DIGITAL HISTORICAL MAPS » Eind 2003 werd een nieuwe scanner aangekocht om het historisch kaartmateriaal in te scannen. De instandhouding van ons kaartenpatrimonium en het toenemende belang van deze kaarten voor allerlei studies zijn onze belangrijkste drijfveren om deze kaarten in te scannen. Dit project heeft een tweevoudig doel: - archiveren van historische kaarten in digitale vorm; - verspreiden van deze kaarten onder de vorm van plots en digitale bestanden. De projectgroep onderzoekt de manier waarop dit zal gebeuren en welke producten ontwikkeld moeten worden.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
71 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
SUPPORT SERVICES
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
72 CIV NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL DE AVONTUURLIJKE VERNIEUWING VAN MASS1 Er was eens een fileserver die MASS1 heette en die werkte als centraal geheugen voor het NGI … MASS1 en zijn back-ups hadden al een eerbiedwaardige leeftijd bereikt toen we begin 2003 het nieuws kregen dat de nodige budgetten konden vrijgemaakt worden voor hun vervanging. In de plaats zou betrouwbare en snelle technologie haar intrede doen, vergezeld van een dienstverlening die duurzame gegevens zou garanderen, zowel van het type bestand als van het type database, SGISR oblige. En dus schoten we in actie om de eindstreep te halen en tegen begin maart twee bestekken klaar en vertaald te hebben. En begin maart waren de bestekken ook klaar. In dezelfde periode kennen heel wat pc’s en werkstations nogal wat problemen met hun stroomvoorziening, hun beeldkaart, hun harde schijf, hun netwerkverbinding; enkele spanningsdipjes leggen het netwerk plat en zorgen voor nieuwe collateral damage bij de hardware; een aantal virussen duiken op; de VPN-AGN-verbindingen komen tot rijpheid en worden stabiel,… Catastrofe: de begroting wordt uiteindelijk geweigerd. Nieuwe deadline: eind september verstrijkt de verlengingstermijn van de garantie op de antieke MASS1 voor wie het allemaal wat veel wordt. De hardware en waarschijnlijk ook de software zijn immers sowieso aan vervanging toe. Uit de marktstudies van vorig jaar diepen we de goedkoopste oplossingen op waarvan het prijskaartje om en nabij de jaarlijkse onderhoudskosten van de oude server ligt. Dat levert een groot opslagvolume op met beveiligingsmogelijkheden voor de gegevens van het type bestand. Maar zo’n oplossing kan slechts tijdelijk zijn omdat het onmogelijk is ditzelfde volume van databases te beveiligen. We hebben gekozen voor een oplossing met twee servers van 2 terabyte waarbij de tweede server de back-up van de eerste vormt en in noodgevallen de eerste ook kan vervangen. (Ter herinnering: 2 terabyte = ~2 000 gigabyte, ~2 000 000 megabyte, ~2 000 000 000 byte of beter 231 byte). Eind maart is het bestek klaar. Breekt een periode aan van testen op tijdelijke machines: evaluatie van het prestatievermogen van de verschillende bestandensystemen (file systems) en van de back-ups, … In die tijdspanne ontdekken een aantal diensten dat een gedeelte van hun computers dringend moet vervangen worden; een nieuw soort virus maakt – voor het eerst – gebruik van hacker-technieken; de SPAM’s (ongevraagde publicitaire mails) vermenigvuldigen zich en gebruiken nieuwe tactieken; het VPN-AGN met het Waals Gewest wordt onderhandeld en geïnstalleerd; verschillende upgrades worden uitgevoerd voor de veiligheid van de elementen van de firewall;… Na nauwkeurig onderzoek en bestelling verwelkomen we de servers in september. Meteen wordt een reeks testen uitgevoerd voor de oplevering. Het harde verdict luidt dat de parameterinstelling, die werd gedaan op kleine systemen met een klein gegevensvolume, niet de verwachte prestaties oplevert. En opnieuw breekt een periode van testen aan op definitieve machines: evaluatie van het prestatievermogen van de verschillende bestandensystemen en van de betrouwbaarheid van de back-ups, … Door het aantal bestanden en het volume van de schijven moet elke test tussen de 24 en 72 uur duren om betrouwbare resultaten op te leveren. Eind september duimen we dat onze antiquiteit de strijd alsnog niet opgeeft. Eind oktober zijn we eindelijk in staat om te beslissen welk bestandensysteem en welke parameters we zullen gebruiken … Zucht! Snel een dagelijkse kopie maken van de oude MASS1 op de nieuwe server. Rest dan enkel nog het probleem van de back-ups. Elke correctie in het back-upscript moet een week 'draaien’ om bugs op te sporen. Eind november ronden we de testfase af en kunnen we de nieuwe MASS1 in productie brengen: gelijktijdig met de nieuwe beaujolais, le MASS1 nouveau est arrivé!
waarvoor
In dezelfde periode zijn een aantal computers geleverd, ontvangen en geconfigureerd; zijn voortdurend pc-pannes gerepareerd; zijn er spanningsdipjes in de elektriciteitsbedeling van de wijk; ontdekken virussen nieuwe camouflagetechnieken om de antivirusprogramma’s te omzeilen; worden nieuwe web-toepassingen gelanceerd een computer moet geïnstalleerd worden, louter om de gegevens tussen het interne netwerk en de firewall te synchroniseren; …
Eén dag na zijn indiensttreding vindt een kolossale crash plaats. “DIT IS GEEN NOODOEFENING": van 15u tot 20u STROOMPANNE in heel de wijk! De volgende morgen staat de nieuwe MASS1 trouw op zijn post. Als dat maar blijft duren … Als dat maar ophoudt …
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
73 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
be
– .be
gi. n . ww
w
n
.ig w w
w
Op 31 december 2003 blikte het webteam tevreden terug op het afgelopen jaar. Peter (grafisch werk), Kris (programmering) en Dominique (coördinatie) hielden de website up-to-date en zorgden ervoor dat de nieuwe producten (cd-rom's, atlas, print on demand, nieuwe topografische en toeristische kaarten) en de actualiteit van het NGI in de kijker geplaatst werden. Een drukke, maar erg verrijkende bezigheid. Het webteam legde in 2003 ook de laatste hand aan de toepassing “Geodetische Documentatie” voor het altimetrisch net. De toepassing kwam er op vraag van de directie Geodesie en heeft als doel het oude systeem voor het leveren van planimetrische steekkaarten te vervangen door een on-linetoegang tot de gegevens via het internet. De toepassing draait nu met succes intern en is klaar om geactiveerd te worden op de publiekssite. In het kader van het project Active Geodetic Network heeft het webteam ook een subsite opgezet die volledig aan dit project is gewijd. De site – die het resultaat is van een nauwe samenwerking tussen verschillende directies – is erg dynamisch en in hoge mate geautomatiseerd. De gebruikers van AGN kunnen er vlot de gegevens vinden die ze zoeken. Op vraag van en in samenwerking met de commerciële directie, staat het webteam op punt om een extra functionaliteit op de website af te werken. “Infoshop” zal de klant on line helpen om de topografische kaart die hij zoekt te kiezen, te lokaliseren en te bestellen. Hij kan daarbij door heel het nationale grondgebied navigeren en de verschillende bladindelingen van onze kaartenreeksen in beeld brengen (1:10 000, 1:20 000/1:25 000, 1:50 000 en later ook de toeristische kaarten). Ook de overeenkomstige metagegevens (waaronder de datum van commercialisering van de kaarten) zijn daarbij on line beschikbaar. Deze drie toepassingen maken gebruik van innoverende en complexe technologieën die ontwikkeld werden om de internauten op hun wenken te kunnen bedienen (bijvoorbeeld een server voor geografische informatie, een RDBMS-server die verbonden is met een klassieke internetserver,…). Om onze producten nog beter via het internet te laten kennen, zal het webteam in 2004 vooral werken aan de publieke toegang tot nog meer metagegevens.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
74 FINANCIËLE MIDDELEN FINANCIËLE MIDDELEN
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
Net zoals 2002 blijft ook het jaar 2003 gekenmerkt door de Copernicushervorming van de federale overheid. Deze brengt een opwaardering van de wedden voor ambtenaren met zich mee. De uitvoering van het strategisch plan, ontwikkeld door het Instituut in 2001, heeft een heroriëntering van de activiteit van het Instituut tot gevolg ten gunste van zijn opdracht van openbaar nut op het gebied van topografische referentiedata. De Copernicushervorming en de opwaardering van de bezoldigingen is begonnen in 2002 met een eerste stap gericht op de lage wedden. Ook in 2003 zorgt deze loopbaanhervorming voor een verdere stijging van de personeelskosten bij gelijkblijvende tewerkstelling. In tegenstelling tot 2002 wordt de volledige impact van de Copernicushervorming op de personeelskosten wel gedekt door een verhoging van de overheidstoelage. Deze compensatie is noodzakelijk voor de verbetering van het resultaat. Het strategisch plan geeft de voorrang aan de opdracht van openbaar nut, namelijk de maximale opbouw en verspreiding van referentiedata. Bij gelijkblijvende tewerkstelling gaat de heroriëntering van de activiteit ten gunste van referentiedata noodzakelijkerwijze ten koste van de commercialisering van afgeleide of complementaire dienstverlening. Maar ondanks deze opties kenden de commerciële ontvangsten uit referentiedata toch een lichte stijging die eenmalig en niet voorzien was. Dit draagt natuurlijk bij tot de verbetering van het resultaat, samen met de aanzienlijke kostenvermindering die het gevolg is van het feit dat de overdekking van het grondgebied met gedigitaliseerde luchtfoto's in 2002 afgewerkt werd. Het strategisch plan onderkende, los van de verbeteringen op het gebied van efficiëntie en doelmatigheid, verder de noodzaak om de tewerkstelling op te drijven als de opbouw van referentiedata voor het hele grondgebied in 2005 moest voltooid zijn. De aanwerving van bijkomend personeel, die al in 2002 uitgesteld was bij gebrek aan een duurzame financieringsoplossing, is er ook in 2003 niet gekomen. Bij de onderhandeling met de federale regering over een verhoging van haar financiële toelage is gebleken dat er naast de meeruitgaven van de Copernicushervorming geen ruimte was om ook een toename van de tewerkstelling te financieren. Dit heeft als gevolg dat de oriëntering van het strategisch plan wel wordt behouden, maar dat de uitvoeringstermijn moet opgeschoven worden. De afwerking van de referentiedatabank voor het hele grondgebied zal dan ook niet binnen de initieel vooropgestelde tijd gebeuren, maar gelet op de omvang van deze werken is de overschrijding relatief beperkt.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
75 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
Het resultaat van het boekjaar, hoewel nog steeds negatief, is aanzienlijk beter dan vorig jaar. De combinatie van kostenbesparingen en een toegenomen overheidstoelage die de stijgende personeelskosten dekt bij gelijkblijvende tewerkstelling heeft tot een normalisering geleid die ook naar de toekomst kan doorgetrokken worden, maar de prijs die daarvoor betaald wordt is een langere uitvoeringstermijn voor het strategisch plan. De verminderde ruimte voor investeringen laat zich voelen door een onevenwichtigheid tussen afschrijvingen en nieuwe investeringen wat het resultaat eveneens negatief beïnvloedt.
De absorptie van het negatief resultaat van 2003 door het eigen vermogen brengt noch de solvabiliteit, noch de liquiditeit van het Instituut in gevaar. De staat van solvabiliteit en liquiditeit maakt zelfs de autofinanciering van een belangrijke reeks toekomstige investeringen het overwegen waard. Hiervoor werd al in 2002 een bijzondere reserve van 2,5 miljoen euro aangelegd binnen het eigen vermogen.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
76 OPLEIDING NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
PER THEMA
management administratie preventie 18%
management administratie preventie 21%
Budget opleidingen
Dagen opleiding
projecten 7% technische directies 75%
projecten 16%
technische directies 63%
We
8% PT
G
AT
25
age
.&
ne
man
5%
CI
V
in. 6% ie en t ev
%
.1
m
Pr
32
%
Adm
geme
nt 5%
1%
3% G
6% CDC
t
8%
a
.M
Ch
5
00
2 0-
1
g na
4%
WebGIS 8%
Sys
t. &
A
4%
C
net
5%
9%
CD
1%
25%
AT
C
%
6%
21 %
4%
et
2% . & n
IS Syst bG
GIS
Mana
05
20
10
10-2005 4%
st
1% G
%
5% tie
ev
e Ch nti .M e an 3% ag m .1
Pr
Adm in
CA
4%
. 2%
agm
Man
Web Sy
PT
CDC
Opleidingstijd per persoon
CIV
istra
12%
6%
Management 2%
PER PERSOON
e
pr
10%
16
%
%
9%
tie
n ve
Ch.
PT
24
CD
C
AT
CA
10%
G
Syst. & net 1%
Budget opleidingen
W
Budget besteed aan opleiding per persoon
2% m. pr ag % an M . 05 4 Ch 10-20 2% IS G eb
AT
Dagen opleiding
CIV
ie
8%
admin. 1%
men
%
A
C
3%
6%
nt
e ev
17% PT
t 9%
12
4% CIV
%
17
manag ement 5% ad mi nis tra tie 6%
PER DIRECTIE
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
HUMAN RESOURCES 77 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Het jaar 2003 was het jaar waarin het koninklijk besluit van 5 september 2002 “houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen”, beter bekend als de Copernicushervorming, pas echt tastbaar werd. Het NGI ondernam parallel een resem acties. Voor de personeelsleden van de oude niveaus 4, 3, 2 en 2+ – nu D, C en B – werden informatiesessies op touw gezet per niveau en per taalrol. Doel was het personeel te informeren over de gevolgen van de Copernicushervorming. De belangrijkste veranderingen worden hieronder geschetst. Functiefamilie Voortaan is elk personeelslid niet louter houder van een graad maar ook verbonden met een functie. Die functie is bepalend voor zijn loopbaanverloop. Het anciënniteitscriterium is niet langer doorslaggevend want de loopbaan van een personeelslid verloopt nu op basis van de competenties die hij opdoet door ervaring of door opleiding. Die competenties worden gemeten door middel van testen die SELOR organiseert of door het volgen van gecertificeerde opleidingen. Bevorderingen Door de nieuwe normen voor sociale programmering in niveau D, zowel voor de administratieve als de technische functies, konden een aantal personeelsleden bevorderd worden. In niveau D konden acht technische medewerkers en één administratieve medewerker genieten van een loonsverhoging door een bevordering naar een hogere weddenschaal. In niveau C werd één persoon bevorderd naar weddenschaal 22B. De Copernicushervorming was automatisch van toepassing voor de personeelsleden met een gemene graad. De tabel hieronder verduidelijkt de toch wel bijzondere situatie waarin we ons in 2003 bevonden. Gemene functie Bijzondere functie
Gemene graad X
Bijzondere graad (cartograaf)
Alleen de personeelsleden met een gemene graad die een gemene functie uitoefenen, konden deelnemen aan de competentiemetingen. De personeelsleden van de drie andere vakjes van de tabel hierboven zullen in 2004 een gecertificeerde opleiding volgen of een competentietest afleggen (zie hierna). De resultaten van het NGI-personeel (met gemene graad én functie) liggen binnen de verwachtingen van de Federale Overheidsdienst Personeel&Organisatie (FOD P&O, het vroegere Ambtenarenzaken). Van de tien personeelsleden die zich voor de competentietesten inschreven, slaagden zes van de eerste keer. Wie niet slaagde, werd uitgenodigd om deel te nemen aan de opleidingssessies begin 2004. Van de personeelsleden die slaagden in hun competentietest, konden er op 1 september 2003 al twee genieten van een bevordering naar de weddenschaal CA3. Integratie van de cartografen in de loopbaan van technisch assistent/deskundige De algemene filosofie achter de Copernicushervorming wil dat de bijzondere graden zoveel mogelijk in gemene graden opgenomen worden. Daarom heeft het Instituut een dossier voorbereid en voorgelegd aan de FOD P&O waarmee het zijn bijzondere graden van niveau C en B integreert in gemene graden. De personeelsleden met de graad van cartograaf niveau C werden opgenomen in de graad van technisch assistent. Die integratie in niveau C opende voor de betrokken personeelsleden nieuwe loopbaanperspectieven waar ze in hun oude graad van verstoken waren. Vroeger was de loopbaan van cartograaf niveau 2 immers een geschrapte loopbaan zonder enig zicht op bevordering binnen datzelfde niveau. De personeelsleden van niveau B met de graad van cartograaf of eerste cartograaf werden geïntegreerd als technisch deskundige met de daarbij horende loonsverhoging. De administratieve afhandeling van het dossier duurde lang, onder meer omdat de regeringswissel heel wat vertraging met zich meebracht. Met de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit “houdende de hervorming van de loopbaan van sommige personeelsleden van het Nationaal Geografisch Instituut”, op 3 december 2003 ondertekend door de Koning, werd de integratie officieel bezegeld. Parallel met het integratiedossier wilde het NGI de mogelijkheden aftasten om specifieke functiefamilies te creëren voor zowel niveau C als B. Een werkgroep met vertegenwoordigers uit de administratieve en technische directies kwam meermaals samen om functieprofielen voor de cartografen van niveau C en B uit te tekenen. Verschillende voorstellen passeerden de revue en werden samen met de FOD P&O onderzocht. Het resultaat was dat de personeelsleden van niveau C die de functie van cartograaf uitoefenen, kunnen ingedeeld worden in een subfamilie van de functiefamilie van technisch assistent en een specifieke gecertificeerde opleiding over topo-geografie kunnen volgen. Voor de personeelsleden van niveau B was het niet mogelijk een specifieke functiefamilie te creëren. Daarom werden onze “cartografen” verbonden aan de functiefamilie van technisch dossierbeheerder. Ze zullen in de loop van het eerste semester van 2004 uitgenodigd worden voor een competentietest.
Indeling van het personeelsbestand Vastbenoemde personeelsleden Het NGI kon vijf cartografen vast aanwerven (drie Franstalige en twee Nederlandstalige). Deze werkten al op het Instituut als contractuele personeelsleden en begonnen op 1 december 2003 aan hun statutaire stage. De regeringscommissaris ging ook akkoord om de informaticaploeg te versterken met de aanwerving van één informaticus en twee programmeurs. Dat zal in 2004 gebeuren. Daarnaast betreuren we ook het verlies van een helaas overleden personeelslid van niveau B en van een personeelslid van de logistieke ploeg dat met pensioen is gegaan. Contractuele personeelsleden De tewerkstellingsgraad van 2002 werd behouden.
Niveau D 46 pers./ 21%
Niveau C 43 pers./ 20%
Niveau 1 40 pers./ 18% Niveau D 14 pers./ 26%
Niveau 1 6 pers. 11%
Niveau B 18 pers./ 35% Niveau B 88 pers./ 41%
217 vastbenoemde personeelsleden
Niveau C 15 pers./ 28%
53 contractuele personeelsleden
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
78 SOCIALE DIENST NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Het sociale welzijn van al onze personeelsleden waarborgen is een constante drijfveer op het NGI. Daarom biedt een geïntegreerde sociale dienst het personeel bijstand in de vorm van een persoonlijk gesprek, collectieve acties of structurele initiatieven.
Individuele acties
De sociale dienst verleent in de eerste plaats persoonlijke sociale hulp door middel van morele en administratieve ondersteuning, een luisterend oor, voorlichting, begeleiding, informatie en bijstand voor mensen met een professioneel, familiaal, relationeel, financieel of ander probleem. Deze gesprekken blijven strikt vertrouwelijk. Daarnaast biedt de dienst ook financiële hulp door voordelige leningen toe te kennen na eerst alle andere mogelijke oplossingen onderzocht te hebben.
Collectieve acties
Dit soort acties worden voorgesteld aan alle medewerkers en raken diverse aspecten van het privé-leven. Er wordt een permanente gezondheidshulp aangeboden in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de hospitalisatieverzekering en de verzekering tegen ongevallen in het privé-leven. Met het oog hierop werd een collectief contract gesloten bij een grote Belgische verzekeringsmaatschappij. Onze personeelsleden kunnen op het werk ook gratis een griep- en tetanusprikje krijgen. Door adoptie-, huwelijks- en pensioenspremies toe te kennen, door sinterklaasgeschenken te geven aan de kinderen jonger dan 10, door tussen te komen in de kosten van schoolstages en -vakanties in het lager en secundair onderwijs, door in de zomervakantie een kinderopvang te organiseren voor de kinderen tussen 3 en 12 jaar streeft de sociale dienst echte solidariteit na binnen onze onderneming. Maar dat is niet alles: de sociale dienst stimuleert ook sport en cultuur. Haar financiële hulp aan de NGI-sportkring maakt het deze laatste mogelijk verschillende activiteiten op poten te zetten. Elk jaar organiseert de sportkring in juni een ontspanningsdag in de vorm van een wandeling die wordt afgesloten met een barbecue. En in september wordt een ontspanningsweekend met onder meer een oriëntatiewandeling op touw gezet in Vencimont, in de provincie Namen. Dit uitje vormt het traditionele orgelpunt op de activiteitenkalender van de NGI-sportkring. Op cultureel gebied biedt de sociale dienst kortingen op boeken, kaartjes voor het theater, de bioscoop en allerlei beurzen,… Last but not least neemt de sociale dienst ook deel aan het traditionele Sint-Barbarafeest, feest voor de patroonheilige van de springstofspecialisten, artilleristen en andere professionele vuurmakers. Op die manier worden onze militaire roots in herinnering gebracht. Sint-Barbara wordt in december gevierd.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
SG 79 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
LOGISTIEKE ONDERSTEUNING De logistieke dienst staat in voor het beheer, het onderhoud, de bevoorrading en de vernieuwing van al het meubilair, materiaal en technische middelen. De overschakeling in de cartografische productielijn van analoge werkmethodes – waarbij het grootste deel van de ruimte werd ingenomen door teken- en restitutiezalen – naar volledig geïnformatiseerde werkprocessen noopte tot een grondige reorganisatie van de lokalen. Dat neemt uiteraard enkele jaren in beslag, met een team en budget die ook in 2003 beperkt bleven. De activiteiten op het gebied van de infrastructuur lagen dan ook in het verlengde van wat in 2002 werd uitgevoerd. Verschillende lokalen en in het bijzonder het fotolabo (AT) en de zaal van het informatiebureau (CA/BI), waar 8 personen werken, werden opgeknapt. Daarnaast zorgde de logistieke dienst ook voor nieuwe tafels en stoelen in de vergaderzaal waar onder meer het Comité van Beheer bijeenkomt. Wat het wagenpark betreft, heeft de dienst de vervanging van vier voertuigen voor de terreinploegen voorzien. De nieuwe voertuigen zijn aangepast aan de nieuwste cartografische meettechnieken. Voor de commerciële dienst werd ook een bestelwagen met een laadcapaciteit van 18m3 aangekocht. Naast deze logistieke opdrachten staat de dienst ook in voor de verbetering van de werkomstandigheden, de hygiëne en de veiligheid binnen de onderneming. Zo werd gepland om stapsgewijs de lokalen die het meest worden blootgesteld aan temperatuurschommelingen met airconditioning uit te rusten. Ook de systematische vervanging van de verwarmingsketels van de centrale verwarming staat op het programma.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
80 ChMT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Balans van het Change Management Team Het jaar 2003 was voor het Change Management Team (ChMT) een jaar vol uiteenlopende acties. In het leven geroepen om het veranderingsproces te ondersteunen, heeft het team verschillende projecten op touw gezet om de doelstellingen uit zijn basischarter uit te voeren: het personeel sensibiliseren over de nieuwe benaderingen van het strategisch plan, de behoeften op het gebied van communicatie detecteren en de communicatie ook verbeteren door gerichte acties. Om op die eerste doelstelling in te spelen, hield het ChMT in het verlengde van de campagne van 2002 in het begin van het jaar een enquête onder het personeel. Het ging om een evaluatie van de effecten van de interne affichecampagne rond teamwerk. Het ChMT heeft die evaluatie aangegrepen om, als antwoord op de tweede doelstelling, te proberen om de behoeften van het personeel op het gebied van communicatie te detecteren. Zo werden in twee pilootdiensten projecten opgestart om de communicatie te verbeteren. Door middel van workshops hebben de personeelsleden meegeholpen om de situatie binnen hun dienst te analyseren, naar de eventuele oorzaken van de slechte werking te zoeken en samen oplossingen uit te werken. Het duurde natuurlijk meerdere maanden voor alles in een definitieve plooi lag.
Om de derde doelstelling te realiseren, namelijk de communicatie verbeteren door concrete en gerichte acties, heeft het ChMT aanzet gegeven tot het maken van een bedrijfsblad over het reilen en zeilen binnen het NGI om zo een plek voor dialoog te creëren voor iedereen. Het eerste nummer was een schot in de roos. In het kader van die laatste doelstelling heeft het ChMT ook een tekenwedstrijd voor kerstkaartjes gehouden voor de kinderen van het personeel. De kaarten werden warm onthaald door de algemene directie: op de officiële wenskaarten van het doorgaans bloedserieuze Nationaal Geografisch Instituut prijkten afgelopen jaar paleizen uit duizend-en-een-nacht en kleurrijke kerstbomen. Want luidt het devies van het ChMT niet net Veranderen om te verbeteren, verbeteren om te veranderen ?
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
SLOTWOORD 81 NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL Na de jongste vergadering van het Comité van Beheer, op 15 maart 2004, vonden twee betekenisvolle gebeurtenissen plaats: het NGI nam een kristallen meetpaal van de Belgische Unie van Landmeters in ontvangst en de heer Foret, Waals minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, organiseerde een colloquium over de nieuwste hulpmiddelen voor ruimtelijk beheer. Tijdens dat colloquium hield de heer Jouret een briljant betoog over het NGI en zijn verwezenlijkingen. Ik was aanwezig op beide evenementen en ze sterkten me in wat ik in 2003 rond deze tijd neerschreef, namelijk dat het NGI de toekomst met rasse schreden tegemoet gaat. Maar toen ik terugdacht aan die laatste vergadering waarop we niet minder dan tien nieuwe leden verwelkomden, besefte ik tegelijk ook iets anders. Sinds ik in 1998 tot het comité toetrad, zijn het alleen mevrouw Vanden Berghe en ik die zijn overgebleven om ons voortdurend te herinneren aan de evolutie die we sindsdien doormaakten. Het collectieve geheugen van een organisatie is een vitaal deel van haar cultuur. Daarom dacht ik bij mezelf dat als ik in enkele lijntjes de weg die we de laatste jaren hebben afgelegd, kon schetsen dit een stimulans zou kunnen zijn opdat iedereen zich nog meer verbonden zou voelen met de inspanningen die we samen nog voor de boeg hebben. Toen ik in 1998 voor de eerste keer zitting nam in het Comité van Beheer, was ik -zoals u allen, vermoed ik erg bekoord door de betoverende en majesteitelijke pracht van de Abdij ter Kameren. De heer Jouret stond toen aan het hoofd van de directie Cartografie. Onder zijn enthousiaste leiding volgde ik gedurende verschillende maanden een rits uiteenzettingen over alle vakgebieden waarin het NGI uitmunt. Ik werd er mij van bewust dat onder deze waardevolle en gewaardeerde instelling een menselijk potentieel schuilde dat stond te trappelen om zijn creativiteit te uiten. De vele bezoeken die ik aan het Instituut bracht, leidden er toe dat de heer Jouret en ik het ook steeds beter met elkaar konden vinden. Het duurde dan ook niet lang of we begonnen samen na te denken. Zinspelend op Martin Luther King: “We had a dream”. Na eindeloze bespiegelingen kreeg onze droom vorm. We wilden de toekomst veilig stellen door een dynamisch Instituut te ontwikkelen, op één lijn met zijn tijd en tijdgenoten. Zoals minister Foret op 29 maart al benadrukte: “Een organisatie heeft pas een toekomst als ze een project heeft”. In 2000 en 2001 werd het project van het NGI samen met alle interne en externe partners uitgedokterd. Het kreeg de naam “Strategie voor vandaag en morgen” en focuste op drie grote luiken: het menselijk potentieel van het NGI opwaarderen, diverse technische projecten opzetten en een maximale synergie met de buitenwereld opzoeken. Het strategisch project werd in juni 2001 goedgekeurd door het Comité van Beheer en op 30 januari 2002 door minister Flahaut. Mevrouw Vanden Berghe vulde die droom in juni 2002 aan. Ze werkte de plannen voor een maximale uitvoering van deze strategie verder uit, dekte het Instituut financieel in tegen de bijkomende uitgaven van de Copernicushervorming en verzekerde het onderhoud en een grondige opfrissing van de bestaande infrastructuur waardoor nieuwe werkruimtes kunnen gecreëerd worden. Ze nam haar verantwoordelijkheid als jonge administrateur-generaal op door hiervoor een budgetverhoging van 3 miljoen euro te vragen. Als we de goedkeuring door het Comité van Beheer in juni 2001 als beginpunt nemen voor de concrete uitvoering van deze strategie, is de balans ruimschoots positief en dat na nauwelijks drie jaar. Dat is in de eerste plaats de verdienste van de mensen van het NGI. Ik heb hen dan ook graag de eer gelaten om in dit jaarverslag concreet in te gaan op alle mogelijke aspecten van hun schitterende resultaten. Ik haal zelf maar één ding aan: de kristallen meetpaal die het NGI ontving voor zijn aandeel in het opzetten van het Belgische GPS-RTK-netwerk. Het is een typisch voorbeeld van het succes op de drie fronten van de strategie. De uitvoering van het GPS-RTK-project, dat deel uitmaakt van de strategie, is immers alleen mogelijk geweest door het opbouwen van de nodige knowhow door het NGI-personeel, de installatie van het vereiste materiaal maar vooral ook door het aanknopen van samenwerkingsverbanden met de drie gewesten en de Koninklijke Sterrenwacht van België. De financiële kant van het verhaal blijft echter zorgen baren. Ook al werd de in 2002 gevraagde verhoging niet meteen verkregen, toch konden de verschillende luiken die ze tot doel had, op een andere manier gedekt worden. Zo worden de extra kosten van de Copernicushervorming gedekt door een interdepartementale enveloppe en zoekt de minister van Defensie momenteel de beste manier om aan de aanhoudende vraag naar financiële ademruimte te voldoen. Hij aanvaardde daartoe een gedeeltelijke verhoging van de subsidies. Sinds 2004 blijven de commerciële inkomsten klimmen, onder meer door het toenemende aantal bestellingen door het ministerie van Defensie. Bovendien heeft de minister van Begroting zijn principeakkoord gegeven om de investeringen die nodig zijn voor de strategie uit het reservefonds te putten. We moeten ons samen zeker nog veel inspanningen getroosten om de "Strategie voor vandaag en morgen" verder te concretiseren. En we moeten uiteraard erg oplettend het beheer van de kosten en het budget in de gaten houden. Maar de huidige toestand stemt toch tot het nodige optimisme. “Dromen worden soms werkelijkheid”, niet?
Christian Larbanois
Kolonel van het Vliegwezen, Ir Voorzitter van het Comité van Beheer 30 maart 2004
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
82 Het eerste nummer van IGN-all rolde in oktober 2003 van de persen. Het nieuwe bedrijfsblaadje wordt gemaakt door het personeel van het instituut en zal twee keer per jaar verschijnen.
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL
NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL GEOGRAFISCH INSTITUUT NATIONAAL