I
INHOUDSTAFEL Voorwoord Onderwerp
1 3
Deel 1: De organisatie van de energiemarkt 1. Wetgeving 2. De verschillende partijen op de energiemarkt en hun functie en hun relatie onderling 2.1. Productie van elektriciteit en ontginning van aardgas A. Productie van elektriciteit B. Ontginning van aardgas 2.2. Transport van elektriciteit en aardgas A. Transmissie van elektriciteit B. Invoer, opslag en vervoer van aardgas 2.3. Trading van energie 2.4. Evenwichtsverantwoordelijke (EV) en bevrachter A. Evenwichtsverantwoordelijke B. Bevrachter 2.5. Distributie van energie 2.6. Levering van energie 3. De positie van de energieafnemer ten aanzien van de marktspelers 3.1. Vrijmaking van de energiemarkt 3.2. De rechtsverhouding tussen de nutsmaatschappijen en hun afnemers A. Het belang om de rechtsverhouding als reglementair of als contractueel te kwalificeren B. Aard van de rechtsverhouding tussen afnemer en nutsbedrijf
5 5
16 17
Deel 2: Schade door de exploitatie van kabels en leidingen en de aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder 1. Inleiding 2. Ombudsdienst 3. Aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder 3.1. Sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen 3.2. Wet Productaansprakelijkheid A. Toepassingsgebied 1. Een gebrekkig (onveilig) product
22 22 22 23 23 24 25 25
5 6 6 7 7 7 8 9 10 10 10 11 13 14 14 16
I
1.1. Product 1.2. Gebrek 2. Schade 3. Causaal verband 4. De aansprakelijke: de producent, de invoerder en de leverancier 5. Hof van Beroep te Gent 24 mei 2002 3.3. Voorwaarden van de netbeheerder A. Algemeen B. Nieuwe regeling 2007 Deel 3: Schade aan ondergrondse kabels en leidingen ten gevolge van werken 1. Inleiding 1.1. Algemeen 1.2. Betrokken partijen A. Schadelijders B. Partijen betrokken in het bouwproces C. Aansprakelijkheid in solidum 2. Aansprakelijkheid voor schade aan ondergrondse nutsleidingen tijdens het bouwproces 2.1. Aansprakelijkheidsgronden: algemene inleiding A. Contractuele aansprakelijkheid B. Extra-contractuele aansprakelijkheid C. Het samenloopverbod, de co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten C.1. Het samenloopverbod C.2. De co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten 2.2. De aannemer A. Contractuele aansprakelijkheid A.1. Algemeen A.2. Bijzondere verplichtingen voortvloeiend uit de reglementering inzake de overheidsopdrachten A.3. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes B. Buitencontractuele aansprakelijkheid B. 1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: art. 1382-1383 BW I. Foutaansprakelijkheid
25 26 27 28 28 31 32 32 34 37 37 37 39 41 41 43 45 45 45 46 48 48 49 50 50 50 51 52 55 55 55
II
II. Verplichtingen van de aannemer 1. Informatie- of raadplegingsplicht 2. Lokalisatieplicht 2.1. Afhankelijk van de sector 2.2. Wijze van lokalisatie 3. Plegen van overleg III. Onoverwinnelijke onwetendheid of dwaling 1. Rechtvaardigingsgrond 2. Rechtspraak – toepassingen 2.1. De aannemer krijgt geen informatie over de leidingen in de ondergrond 2.2. De verkregen plannen wijken manifest af van de werkelijkheid 2.3. Onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij B.2. De aannemer als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW B.3. De aannemer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW I. Aangestelden/werknemers – onderaannemers II. Onweerlegbaar vermoeden – objectieve aansprakelijkheid III. Persoonlijke aansprakelijkheid van de aangestelde/werknemer 2.2. Nutsmaatschappijen A. Foutaansprakelijkheid: artikel 1382-1383 BW 1. Verschaffen van correcte informatie 2. Het correct plaatsen van kabels en leidingen 3. Tijdige verplaatsing van de kabels B. Het nutsbedrijf als bewaarder: artikel 1384, eerste lid 1. De bewaarder 2. Een gebrek 2.3. De architect A. Contractuele aansprakelijkheid A.1. Algemeen A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes B. Buitencontractuele aansprakelijkheid B.1. In het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht: artikelen 1382-1383 BW B.2. De architect als bewaarder: artikel 1384, eerste lid B.3. Foutloze burenhinder: artikel 544 BW
57 58 60 60 61 62 63 63 65 65 66 68 68 69 70 71 71 72 72 72 75 79 79 80 81 82 82 82 83 83 83 84 84 III
2.4. De bouwheer A. Contractuele aansprakelijkheid A.1. Algemeen A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes B. Buitencontractuele aansprakelijkheid B.1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: artikelen 1382-1383 BW B.2. De bouwheer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW B.3. De bouwheer als nabuur: schuldloze burenhinder: artikel 544 BW 2.5. Theorie van de burenhinder A. Inleiding B. Fout- en schuldloze aansprakelijkheid C. Foutloze burenhinder in hoofde van de nabuur/bouwheer-eigenaar C.1. Toepassingsvoorwaarden 1. Hoedanigheid van nabuur 2. Bovenmatige burenhinder 3. Toerekenbaar 4. Schade en causaal verband C.2. Compensatie C.3. Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer D. Immuniteit van de aannemers wordt in vraag gesteld E. Immuniteit van de architecten, ingenieurs en studiebureaus F. Verhouding artikel 1382 BW en artikel 544 BW G. Toepassingen 2.6. Strafrechtelijk A. Penale sancties in sectorspecifieke regelgeving B. Le criminel tient le civil en état C. Vonnis van de Correctionele rechtbank te Doornik van 22 februari 2010 2.7. Oorzakelijk verband A. Condition sine qua non B. Bewijs op grond van vermoedens 2.8. Schade & schadebegroting A. Schade – algemeen B. Soorten schade B.1. Patrimoniale – niet-patrimoniale schade B.2. Persoon-, zaak- of vermogenschade C. Mogelijke schade ingevolge werken in de nabijheid van ondergrondse kabels en leidingen
84 84 84 86 86 86 86 87 87 87 88 89 90 90 90 90 94 94 95 96 99 99 100 103 103 104 105 108 108 108 110 110 111 111 111 112 IV
D. Omvang van de schadevergoeding E. Overeenkomst BVVO- FIGAS/CETS/RTT E.1. Inleiding E.2. Doelstelling van de overeenkomst E.3. Voor wie zijn deze overeenkomsten bindend E.4. De betwisting van de vergoedingen eigen personeel en de bijstandskosten 1. Betwisting van de vergoeding eigen personeel 2. Bijstandskosten 2.9. Wie draagt uiteindelijk de schadelast 2.10. Hoopgevende initiatieven A. Inleiding B. KLIP C. KLIP-decreet C.1. Verplichtingen planaanvrager 1. Planaanvraag indienen 2. Registratie door professionele planaanvragers 3. Onderzoeksplicht C.2. Verplichtingen Kabel- en leidingbeheerder 1. Registratie in het KLIP 2. Invoeren en actueel houden van KLB-zone in het KLIP 3. Beantwoorden planaanvragen C.3. Aansprakelijkheid en handhaving 1. Informatie 2. AGIV 3. Kabel- en leidingbeheerder D. Verhouding tussen KLIP en KLIM E. IMKL & GRB
113 114 114 115 116 117 117 120 121 123 123 123 125 126 126 127 129 129 130 131 132 134 134 134 135 137 138
Besluit
140
Bibliografie
141
V
Voorwoord 1. Een masterproef schrijven is een bijzonder leerrijk en steeds evoluerend proces. Met altijd maar betere inzichten heb ik deze masterproef geschreven, herschreven en nog eens herschreven… tot ik dit eindresultaat heb bekomen. De meeste moeilijkheden ondervond ik bij de verwerking van de grote hoeveelheid stof en om zo het overzicht wat betreft structuur te behouden. Ook het kritisch bekijken van je eigen werk, als zijnde vanuit het standpunt van de lezer, vond ik een uitdaging. Op deze manier heb ik wel veel geleerd inzake het formuleren van zinnen en schrijven in het algemeen. Deze masterproef is zeer boeiend omdat het vakoverschrijdend is. Aangezien deze masterproef werd geschreven in het kader van het aansprakelijkheidsrecht, gaat hierover het grootste gedeelte. Evenwel komen ook andere rechtsgebieden aan bod zoals energierecht, consumentenrecht, verbintenissenrecht, bouwrecht, strafrecht… Deze masterproef wordt gekenmerkt door een eerder beschrijvende en theoretische benadering van de materie, maar er is toch ook een bepaalde toets naar de actualiteit, zoals bijvoorbeeld de bespreking van het vonnis inzake de gasontploffing in Gellingen1 en enkele gevallen van beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen die recent de media haalden. 2. Uit de lijst van de vooropgestelde onderwerpen, had ik oorspronkelijk gekozen voor de case study inzake de gasramp in Gellingen. Bij het onderzoek van deze case, werd mij al snel duidelijk dat de grootste oorzaak van deze ramp eigenlijk te wijten is aan het feit dat er geen ondergronds kadaster is van de ondergrondse kabels en leidingen. Zo heeft de aannemer wel de verplichting om informatie op te vragen bij de nutsbedrijven, maar zijn deze plannen niet accuraat of actueel genoeg om werkelijk de kabels en leidingen te kunnen situeren. Daar de nutsbedrijven niet verplicht zijn om hun plannen te actualiseren en de plannen slechts een indicatieve waarde worden toegekend, kon beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen bijna niet vermeden worden. In overleg met mijn promotor heb ik dan uiteindelijk besloten om af te stappen van deze case study en de problematiek eerder algemeen te beschrijven en de gasramp in Gellingen als een voorbeeld te nemen van een beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen ingevolge
1
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 1-286. Zie bijlage.
-1-
werkzaamheden. Tevens met een belangrijke toets naar de genomen initiatieven om beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen ingevolge werken te voorkomen. 3. Vooreerst wil ik graag ook enkele personen bedanken voor hun ondersteuning bij het schrijven van deze masterproef. In de eerste plaats gaat mijn dank natuurlijk naar mijn initiële promotor Professor H. Bocken, promotor Professor I. Boone en commissaris mevrouw S. Guiliams. Ik wil hen bedanken voor de goede begeleiding bij deze masterproef, de uitgebreide en zeer verhelderende feedback en dat ik steeds met allerhande vragen bij hen terecht kon. Daarnaast wil ik ook Fluxys en mevrouw Magnus-Helleputte van het studiebureau Basteyns bedanken voor de goede samenwerking en de verstrekte info. Via Fluxys heb ik het vonnis inzake de gasramp in Gellingen kunnen bemachtigen. Als laatste wil ik ook mijn familie en vrienden bedanken om mij te steunen in deze – niet altijd, maar toch vaak - stresserende periode. Dank voor de vele aanmoedigingen. Gent, 14 mei 2010 Karolien Heirbaut
-2-
Onderwerp 4. Onze ondergrond is meer dan behoorlijk voorzien van transportinstallaties voor water, afvalwater, gas, elektriciteit, telecommunicatie, kabeltelevisie enz. In Vlaanderen liggen minstens 500 000 kilometer ondergrondse kabels en leidingen langs de wegen.2 Door de aanwezigheid van deze ondergrondse nutsleidingen kunnen er veel schadelijke situaties ontstaan. Zo kan een eindafnemer3 geconfronteerd worden met bijvoorbeeld stroompannes- en onderbrekingen die materiële schade tot gevolg hebben. De aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder komt hierdoor in het gedrang. Wat de mogelijkheden zijn voor de schadelijdende eindafnemers om vergoeding te bekomen zullen we nader bespreken in deze masterproef. Evenwel wordt in het kader van ondergrondse kabels en leidingen de meeste schade veroorzaakt ingevolge werken in de nabijheid van zo’n nutsinstallaties. Daarom gaat ook het overgrote deel van deze masterproef over deze situatie. Beschadigingen van kabels en leidingen kunnen rampzalige gevolgen hebben en houden ernstige risico’s in. Vooreerst is er de kans op lichamelijke schade bij de betrokken werknemers en omwonenden. Verder is er de directe materiële schade aan de kabels en leidingen zelf, en aan het materiaal van de aannemer. Tot slot is er de gevolgschade, die beperkt kan zijn, maar ook een belangrijke economische, veiligheids- en/of milieu-impact kan hebben.4 De gasexplosie in Gellingen in 2004 een duidelijk voorbeeld van de zeer zware gevolgen ingevolge de beschadiging van een ondergrondse aardgasleiding na graafwerkzaamheden. De gasexplosie vond plaats op 30 juli 2004 op een industrieterrein in Gellingen. De gaslek en de daaropvolgende explosie werd veroorzaakt door de beschadiging van de leiding tijdens werken met een graafmachine. Zo kwamen 24 mensen om het leven en waren er 132 gewonden. 5. Hoewel de schade aan kabels en leidingen zelden zo’n verreikende gevolgen heeft als in Gellingen, heeft de ramp in Gellingen vooral aangetoond dat er in België nood is aan een databank met de juiste ligging van de ondergrondse nutsleidingen. Een atlas van de ondergrond moet iedereen die graafwerken uitvoert duidelijke, correcte en volledige informatie geven van alle kabels en leidingen die op die plaats in de grond steken. De kans op graafschade zal dan
2
L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 85. 3 Zowel particulieren als professionele gebruikers. 4 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 85.
-3-
voor een groot stuk verminderen. De maatregelen die door de overheid werden genomen om in de toekomst beschadigingen van kabels en leidingen te voorkomen belichten we in het laatste deeltje. Ondanks heel wat reglementering die doorheen de jaren het licht zag en de recente hoopgevende initiatieven om alle gegevens van ons ondergrondse netwerk te verzamelen en toegankelijker te maken, blijft de discussie actueel betreffende wie al dan niet aansprakelijk is voor gebeurlijke schade aan ondergrondse kabels en leidingen.5 6. Mijn bedoeling is om zo’n goed mogelijk overzicht te geven van de relevante wetgeving, rechtsleer en rechtspraak in verband met de aansprakelijkheid bij schade aan en door ondergrondse nutsleidingen. Wat de ondergrondse kabels en leidingen betreft, spits ik mij vooral toe op elektriciteitskabels en aardgasleidingen omdat beschadiging van deze nutsleidingen de grootste schadelijke gevolgen kunnen hebben, zoals elektrocutie, ontploffing, brand, … Voor een goed begrip van de energiesector, begin ik met een algemene uiteenzetting over de elektriciteits- en gasmarkt.
5
L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 86.
-4-
Deel 1: De organisatie van de energiemarkt 1. Wetgeving 7. De elektriciteits- en aardgasmarkt wordt geregeld door verschillende wetten en decreten. Voor de elektriciteitsmarkt is de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt belangrijk, hierna genoemd Elektriciteitswet.6 Deze wet regelt de aangelegenheden die tot de federale bevoegdheid inzake elektriciteit behoren. Het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, hierna Vlaams Elektriciteitsdecreet7, heeft de Europese elektriciteitsrichtlijn omgezet in Vlaanderen voor wat betreft de aangelegenheden die behoren tot de gewestelijke bevoegdheden. De aardgasmarkt in België wordt geregeld door de federale wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere producenten door middel van leidingen, hierna genoemd Gaswet.8 Het decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt, hierna Vlaams Gasdecreet9, zet de Aardgasrichtlijn om in Vlaanderen voor wat de aangelegenheden betreft die vallen onder de gewestelijke energiebevoegdheid.
2. De verschillende partijen op de energiemarkt en hun functie en hun relatie onderling 8. Op de Vlaamse energiemarkt zijn er verschillende partijen actief. Energie doorloopt een volledige keten vooraleer ze bij u thuis of in uw bedrijf wordt geleverd. We gaan de volledige keten van de productie van elektriciteit en de invoer van aardgas tot het afnemen van energie via het stopcontact doorlopen en daarbij de verschillende partijen met hun desbetreffende functie in de keten bespreken.
6
BS 11 mei 1999. Deze wet is een omzetting van de Europese richtlijn96/92/EG van 19 december 1996 in de nationale wetgeving. 7 BS 22 september 2000. 8 BS 7 mei 1965. De wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt heeft de Gaswet aangepast aan de Gasrichtlijn 98/30 van 22 juni 1998. Richtlijn 98/30 werd geactualiseerd en vervangen door Richtlijn 2003/55 van 26 juni 2003. De wet van 1 juni 2005 heeft de Gaswet aangepast aan de bepalingen van de nieuwe aardgasrichtlijn. De Gaswet werd nog een laatste keer gewijzigd door de wet van 10 september 2009, BS 8 december 2009 en treedt uiterlijk in werking op 30 mei 2010. De federale overheid versterkt de onafhankelijkheid van de beheerders in de aardgassector. Dat is een gevolg van richtlijn 2003/55. 9 BS 3 oktober 2001.
-5-
9. Schematisch kunnen we alle partijen en hun relaties onderling als volgt weergeven10:
2.1. Productie van elektriciteit en ontginning van aardgas A. Productie van elektriciteit 10. Een producent (van elektriciteit) is elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit opwekt.11 Elektriciteit wordt onder andere geproduceerd in elektriciteitscentrales. In die centrales wordt olie, gas, steenkool of uranium als brandstof gebruikt om water te verhitten tot stoom. Die hete stoom wordt vervolgens naar de productie-eenheid geleid. Daar bevinden zich een of meerdere generators, die gekoppeld zijn aan een turbine. Dat kan een stoomturbine,
10 11
Afbeelding: zie http://www.vreg.be/nl/03_algemeen/02_energiemarkt/05_relaties.asp. http://www.vreg.be/nl/02_tools/04_begrippen/p.asp.
-6-
een verbrandingsmotor of een water- of windkrachtturbine zijn. De generator zet de mechanische energie om in elektriciteit. Daarnaast zijn er heel wat hernieuwbare energieprojecten zoals zonne-energie via zonnepanelen, windenergie via windturbines en energie uit biomassa door bijvoorbeeld vergisting van groente-, fruit- en tuinafval, vergisting van mest of slib of verbranding van houtafval.12 In België zijn de belangrijkste producenten van elektriciteit Electrabel en SPE. De productiemarkt is dus zeer geconcentreerd. Samen produceren Elektrabel (de grote speler) en SPE (de kleinere speler) meer dan 90 procent van de elektriciteit in België. Darnaast zijn er nog de zelfopwekkers, de warmtekrachtkoppeling-producenten. Steeds meer particulieren voorzien deels in hun eigen elektriciteitsbehoefte door het plaatsen van zonnepanelen op hun dak.13 B. Ontginning van aardgas 11. In België wordt geen aardgas ontgonnen. Alle aardgas moet worden ingevoerd vanuit het buitenland. Aardgas is een fossiele brandstof, onstaan uit de resten van prehistorische vennen en wouden. De gasreserves zitten kilometers diep onder de grond en zijn verspreid over de hele aarde. Wanneer ergens in de wereld een aardgasveld wordt ontdekt, wordt het aanwezige gas via speciala boortorens opgehaald. Indien nodig wordt het opgehaalde gas eerst in een behandelingsfabriek gezuiverd.14 2.2. Transport van elektriciteit en aardgas A. Transmissie van elektriciteit 12. Transmissie, vervoer of transport van elektriciteit zijn in de energiewetgeving allen synoniemen die gebruikt worden om eenzelfde activiteit aan te duiden. Artikel 2, 6° van de Elektriciteitswet definieert transmissie als het vervoer van elektriciteit langs het transmissienet met het oog op de levering ervan aan eindafnemers of distributeurs. Vanuit de elektriciteitscentrales wordt de opgewekte elektriciteit op het transmissienet gezet, d. i. het nationaal transmissienet voor elektriciteit, dat de bovengrondse lijnen, ondergrondse kabels en installaties omvat die dienen voor het vervoer van elektriciteit van land tot land en
12
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1619-1620. 13 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620. 14 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620.
-7-
naar rechtstreekse afnemers van de producenten en naar distributeurs gevestigd in België, alsook voor de koppeling tussen elektrische centrales en tussen elektriciteitsnetten.15 Het transmissienet van België bestaat uit luchtlijnen en ondergrondse kabels met een spanning van 380 tot 70 kilovolt. Alles met een spanning van meer dan 70 kV wordt het hoogspanningsnet genoemd. Het hoogspanningsnet met een spanning van meer dan 70 kilovolt. Via dit hoogspanningsnet wordt elektriciteit vervoerd naar een distributienet of naar het buitenland en wordt er ook elektriciteit geleverd aan grote industriële en andere professionele verbruikers.16 In België beheert nv Elia System Operator het transmissienet, en kreeg hiervoor een wettelijk monopolie.17 13. Elia is dus de transmissienetbeheerder en verantwoordelijk voor: -
Het transport van elektriciteit binnen België: via het Belgisch hoogspanningsnet vervoert Elia de elektriciteit van de elektriciteitscentrales naar industriële grote verbruikers (meer dan 70 kilovolt) of naar de distributienetten;
-
De overbrenging van energie tussen buurlanden via het Belgische net;
-
Het opvolgen van de stromen op het net om over de goede werking ervan te waken en het beheer de klok rond van het evenwicht tussen verbruik en productie van elektriciteit.18
B. Invoer, opslag en vervoer van aardgas 14. Zodra het aardgas is opgehaald en gezuiverd, wordt het naar de afnemers vervoerd. Die bevinden zich soms duizenden kilometers verder. Aardgas dat wordt aangevoerd naar België gebeurt via bovengrondse of onderzeese pijpleidingen of via een schip (methaantankers). Om het gas te kunnen vervoeren in deze immens grote tankers, moet het eerst vloeibaar worden gemaakt, het zogenaamde LNG.19 Dit gebeurt door het gas onder atmosferische druk op een
15
Artikel 2, 7° Elektriciteitswet. F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, nr. 175, 150. 17 Artikel 2, 8° en artikel 10, §1 en 2 Elektriciteitswet. Bij ministrieel besluit van 13 september 2002 werd nv Elia System Operator aangeduid als beheerder van het nationaal transmissienet voor een hernieuwbare termijn van twintig jaar. 18 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620-1621. 19 Engels: Liquefied Natural Gas. 16
-8-
temperatuur van – 163 °C te houden. Via in- en ontschepingshavens (zoals Zeebrugge) wordt het gas dan verder verdeeld. Om de continuïteit van de bevoorrading te waarborgen en transportleidingen met een overdreven grote diameter te vermijden, moet gas ondergronds kunnen worden opgeslagen in grote reservoirs. België heeft een aantal opslagruimtes voor gas: in vloeibare vorm in reservoirs in Zeebrugge en in gasvorm in diepe waterhoudende lagen in Loenhout. Net zoals inzake elektriciteit, is er in België ook sprake van een uniek aardgasvervoernet. Dit vervoernet, dat onder de federale bevoegdheid ressorteert, wordt in artikel 1, 10° bis van de Gaswet gedefinieerd als “een vervoerinstallatie uitsluitend voor het vervoer van aardgas en die geëxploiteerd wordt door de met het vervoer van aardgas belaste beheerder, met uitsluiting van de upstream-installaties20”. 15. Het vervoer van aardgas gebeurt in België via het vervoernet van nv Fluxys. Fluxys is verantwoordelijk voor: -
Het transport van gas vanuit de voedingspunten en de opslagruimtes via het Belgisch vervoernet naar grote afnemers of naar de distributienetten;
-
Systeemdiensten, zoals flexibiliteit op het net en aanverwante diensten voor transit en opslag van gas, LNG-operaties, odoriseren van gas21, enzovoort.22
2.3. Trading van energie 16. Energieleveranciers die zelf geen producent zijn, moeten hun energie aankopen bij een producent of op energiebeurzen. In België zijn er zowel voor elektriciteit als voor (hoogcalorisch23) aardgas zogenaamde ‘Hubs’. Dit zijn virtuele bilaterale markten waar handel wordt gedreven.24
20
Dit zijn alle leidingen en andere installaties gebouwd of geëxploiteerd als onderdeel van een olie- of aardgasproductieproject, of gebruikt om aardgas afkomstig van één of meer olie- of aardgasproductieplaatsen te vervoeren naar een verwerkingsinstallatie of –terminal of aanlandingsterminal. 21 Gas is van nature reukloos. De gaslucht wordt er aan toegevoegd om gas goed ruikbaar te maken en om op die manier de veiligheid te bevorderen. 22 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1621. 23 aardgas met een calorische bovenwaarde die kan liggen tussen 10,8 en 12,8 kWh/m³. 24 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1621.
-9-
2.4. Evenwichtsverantwoordelijke (EV) en bevrachter A. Evenwichtsverantwoordelijke 17. Er moet steeds een evenwicht zijn tussen de elektriciteitsproductie en de afname van elektriciteit. Wanneer er geen evenwicht is, kan de netspanning variëren, de frequentie veranderen en uiteindelijk zelfs de stroom uitvallen. Een leverancier kan zelf de rol van evenwichtsverantwoordelijke opnemen of deze via een contract uitbesteden aan een andere onderneming. De evenwichtsverantwoordelijke verzamelt alle gegevens over productie en afname om zo de vooruitzichten voor de volgende dag samen te stellen: enerzijds dus de vraag (de hoeveelheid elektriciteit die de klanten zullen afnemen) en anderzijds het aanbod (de hoeveelheid elektriciteit die de leverancier heeft gekocht op de elektriciteitsmarkt). Die vooruitzichten, of ‘nominaties’, geeft hij door aan de transmissienetbeheerder, die daardoor de verwachte belasting van het net kent. In 2008 hadden in totaal 51 EV’s een contract met Elia (de transmissienetbeheerder).25 18. In tegenstelling tot elektriciteit is er voor aardgas geen evenwichtsverantwoordelijke. De vervoeronderneming is verantwoordelijk voor evenwicht op zijn vervoernet. De aardgasnetbeheerders zijn verantwoordelijk voor evenwicht op hun net. Om het 'evenwicht' op het vervoernet te regelen, schaft de vervoernetgebruiker zogenaamde flexibiliteitsdiensten aan. De leverancier op het distributienet is verantwoordelijk om evenveel gas te injecteren als er afname is.26 B. Bevrachter 19. Voor aardgas is de bevrachter of vervoernetgebruiker de tegenhanger van de evenwichtsverantwoordelijke.27 Hij is verantwoordelijk voor het gebruik van het vervoernet en houdt het verbruik en de aanvoer van aardgas in evenwicht. De bevrachter bepaalt de verbruiksprognoses en geeft ze door aan Fluxys. Ook hier worden die prognoses ‘nominaties’ genoemd. Voor levering in België zijn er momenteel 3 bevrachters actief op het Fluxys-net.28
25
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622. 26 http://www.vreg.be/nl/06_sector/02_leveranciers/01_leveringsvergunning/01_waarop.asp. 27 De bevrachter is eigenlijk de evenwichtsverantwoordelijke voor gas. 28 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622.
- 10 -
2.5. Distributie van energie 20. Elektriciteit die van het transmissienet op het distributienet wordt geplaatst, wordt voor verdere verdeling omgezet naar een lager spanningsniveau. Aardgas dat van het vervoernet op het distributienet wordt geplaatst, wordt omgezet naar een lager drukniveau. De distributiemarkt valt in overgrote mate onder de bevoegdheid van de Gewesten. In de elektriciteitssector wordt distributie van elektriciteit omschreven als het vervoer van elektriciteit langs distibutienetten met het oog op de levering ervan aan afnemers.29 Een distributienet wordt op zijn beurt dan weer omschreven als “binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van verbindingen met een nominale spanning gelijk aan of lager dan 70 kV en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor de distributie van elektriciteit op regionaal of lokaal niveau”.30 In de aardgassector wordt aardgasdistributie gedefinieerd als “de werkzaamheid die erin bestaat aardgas via plaatselijke pijpleidingnetten te leveren aan afnemers, gevestigd op het grondgebied van een of meer bepaalde gemeenten”.31 Het aardgasdistributienet wordt omschreven als “binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van aardgasleidingen die onderling verbonden zijn en de daarmee verbonden hulpmiddelen, die noodzakelijk zijn voor de aardgasdistributie”.32 21. De distributie van elektriciteit en aardgas – of beter gezegd: het beheer van de distributienetten – is een monopolieactiviteit die in de vrije energiemarkt wordt verzorgd door intercommunales. Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen verschillende gemeenten. Deze intercommunales of netbeheerders moeten hun net voor iedereen openstellen aan dezelfde voorwaarden.33 Vlaanderen telt op dit moment 16 distributienetbeheerders voor elektriciteit en 11 distributienetbeheerders voor aardgas.
29
Artikel 2, 1° Vlaams Elektriciteitsdecreet. Artikel 2, 2° Vlaams Elektriciteitsdecreet. 31 Artikel 3, 2° Vlaams Gasdecreet. 32 Artikel 3, 5° Vlaams Gasdecreet. 33 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622 - 1623. 30
- 11 -
22. De distributienetbeheerders van elektriciteit in het Vlaamse Gewest kunnen ingedeeld worden in drie groepen34: -
De gemengde intercommunales, waarin Electrabel een participatie heeft, o.m. Gaselwest, IGAO, IMEA, Imewo, Intergem, Iveka, Iverlek en Sibelgas. ‘Gemengd’ betekent dat zowel de gemeenten als een privébedrijf (Electrabel) aandeelhouder zijn. De intercommunales van de gemengde sector hebben zich op de vrijmaking voorbereid door het opzetten van een gezamenlijke structuur, de cvba Eandis. Eandis oefent voor de gemengde distributie-intercommunales de belangrijkste beheersactiviteiten uit.
-
De zuivere intercommunales en gemeentelijke regies (GHA35 en A.G.E.M36), die volledig in handen zijn van de gemeenten. Dit is de ‘zuivere sector’. De drie zuivere intercommunales – Interelectra, Iveg en WVEM – hebben inmiddels ook een samenwerkingsstructuur opgericht, nl. cvba Infrax
-
Twee naamloze vennootschappen van privaat recht, nl. Elia System Operator nv en Distributienet-Beheer Brussels Airport.
23. De distributienetbeheerders van aardgas in het Vlaamse Gewest kunnen worden ingedeeld in twee groepen: -
De gemengde intercommunales: dit is gelijkaardig als in de elektriciteitssector. Hiervoor verwijs ik naar hierboven inzake distributienetbeheerders voor elektriciteit.
-
De zuivere intercommunales en 1 Nederlandse aardgasdistributienetbeheerder (Intergas Energie die voor de enclave gemeente Baarle Hertog bevoegd is). Voor de zuivere intercommunales verwijs ik eveneens naar het stukje inzake distributienetbeheerders inzake elektriciteit.
24. De distributienetbeheerder beheert, bouwt en onderhoudt voor een bepaald grondgebied het distributienet voor elektriciteit en/of aardgas en vervoert op vraag van de leverancier de energie tot bij de eindafnemer. In bijna alle gevallen zijn de netbeheerders de oude intercommunales die vóór de vrijmaking van de energiemarkt zowel het netbeheer als de verkoop van elektriciteit en/of aardgas voor hun rekening namen. Deze netbeheerders mogen
34
F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, nr. 175, 156. 35 Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. 36 Merksplas.
- 12 -
niet langer elektriciteit of aardgas verkopen, tenzij ze daartoe wettelijk verplicht zijn, in hun rol van sociale leverancier.37 25. De netbeheerder heeft verschillende taken wat betreft het beheer van zijn distributienet: -
Verzorgen van nieuwe aansluitingen en aanpassing van bestaande aansluitingen van klanten op zijn distributienet;
-
Installatie van elektriciteits- en aardgasmeters;
-
Opnemen van de meterstanden (door zijn eigen personeel of door een operationele entiteit – Eandis en Infrax);
-
Ter beschikking stellen van zijn distributienet aan alle leveranciers die via zijn net elektriciteit en/of aardgas willen vervoeren;
-
Zorgen dat zijn distributienet steeds efficiënt, veilig en betrouwbaar is;
-
Een aantal door de overheid opgelegde openbaredienstverplichtingen uitvoeren, zoals: - Plaatsen van budgetmeters bij klanten met betalingsmoeilijkheden; - Bevorderen van het rationeel energiegebruik van de elektriciteitsverbruikers aangesloten op zijn netwerk; - Bevorderen van energiebronnen;
de
productie
van
elektriciteit
uit
hernieuwbare
- Openbare verlichting voorzien en onderhouden.38 2.6. Levering van energie 26. In de vrijgemaakte markt is de levering of verkoop van elektriciteit en aardgas een concurrentiële activiteit. Om elektriciteit en aardgas te leveren hebben leveranciers een leveringsvergunning nodig van de VREG39.
37
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1623. 38 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1623 - 1624.
- 13 -
Een leverancier is elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit en/of aardgas verkoopt aan eindafnemers40.41 De leverancier heeft verschillende taken: -
Hij is verantwoordelijk voor het voorzien van de energie die zijn klanten zullen verbruiken. Hij koopt de energie rechtstreeks bij producenten of onrechtstreeks (door gebruik te maken van bilaterale contracten, trading, beursaankopen, ...) of ze zijn zelf producent. Ze verkopen deze energie aan de netgebruikers, die ze individueel factureren.
-
De leverancier duidt de evenwichtsverantwoordelijke aan met wie hij samenwerkt bij zijn leveringsactiviteiten.
-
De leverancier communcieert met distributienetbeheerder over de toegangspunten waaraan hij energie levert, waar hij wenst te leveren of waar hij wil stoppen met leveren.
-
De leverancier verwerkt de meetgegevens en andere informatie die hij krijgt van de distributienetbeheerder met het oog op de facturatie van zijn klanten.
-
De leverancier factureert de klant.42
3. De positie van de energieafnemer ten aanzien van de marktspelers 27. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de eindgebruiker te maken met twee marktspelers: de leverancier en de distributienetbeheerder. 3.1 Vrijmaking van de energiemarkt 28. Vóór de liberalisering van de energiemarkt had de elektriciteits- of aardgasafnemer geen enkele keuze bij het bepalen van zijn elektriciteits- of aardgasleverancier. Gezinnen en bedrijven konden enkel aansluiten bij de elektriciteits- en/of aardgasintercommunale van zijn gemeente. Die intercommunale stond in voor de zogenaamde ‘distributie van elektriciteit en/of
39
Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) is een Vlaamse overheidsinstantie die instaat voor de regulering, controle en bevordering van de transparantie van de elektriciteits- en aardgasmarkt in het Vlaamse Gewest. 40 Elk natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit en/of aardgas koopt voor eigen gebruik; Artikel 2, 6° Vlaams Elektriciteitsdecreet en artikel 3, 12° Vlaams Gasdecreet. 41 Artikel 2, 10° Vlaams Elektriciteitsdecreet en artikel 3, 16° Vlaams Gasdecreet. 42 S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1624.
- 14 -
aardgas’. Zij zorgde zowel voor de verkoop van elektriciteit en gas als voor de zorg voor de infrastructuur (het aanleggen van leidingen, het onderhouden ervan en het aansluiten op het net van nieuwe afnemers). Omdat er geen concurrentie was, waren de energieprijzen in Vlaanderen vaak hoger dan in het buitenland.43 29. De vrijmaking van de elektriciteits- en aardgasmarkt werd opgelegd door Europa via een Europese richtlijn. Het kadert in de voltooiing van de Europese gemeenschappelijke of ‘interne’ markt. De Europese lidstaten moeten hun nationale elektriciteits- en aardgasmarkt openstellen voor buitenlandse bedrijven. Deze vrijmaking betekent dus een doorbreking van het monopolie en dit zou moeten leiden tot het ontstaan van een gezonde concurrentie op de energiemarkt. 30. In navolging van de Europese richtlijn hebben alle Europese landen hun elektriciteits – en aardgasmarkt geheel of gedeeltelijk vrijgemaakt. De Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt werd op 1 juli 2003 volledig vrijgemaakt. Voor de liberalisering van de Waalse en Brusselse elektriciteits- en gasmarkt was het nog wachten tot 1 januari 2007. Na de vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt werd de distributie van elektriciteit en aardgas in het Vlaamse Gewest opgesplitst in twee activiteiten: enerzijds de verkoop van elektriciteit en/of aardgas en anderzijds het netbeheer. De verkoop van elektriciteit en/of aardgas gebeurt door de energieleveranciers. Zij staan in onderlinge concurrentie met elkaar en leveren de energie bij de afnemers. Vooraleer de leveranciers de elektriciteit en aardgas kunnen leveren in Vlaanderen moeten zij een leveringsvergunning krijgen van de VREG.44 Die vergunning wordt enkel toegekend indien ze kunnen bewijzen dat ze technisch en financieel voldoende onderlegd zijn om elektriciteit en aardgas te verhandelen. De consument kan vrij kiezen bij welke energieleverancier hij elektriciteit en/of aardgas aankoopt. Met het netbeheer wordt het uitbaten, onderhouden en ontwikkelen van het distributienet bedoeld. Het netbeheer blijft in handen van de distributienetbeheerders. Dit zijn de elektriciteits- en aardgasintercommunales of –regies. De consument kan zijn netbeheerder dus nog steeds niet vrij kiezen. Dit zal wellicht nooit het geval zijn aangezien de bestaande elektriciteitsnetten zo efficiënt mogelijk moeten worden gebruikt en vermeden moet worden dat verschillende elektriciteits- en gasnetten naast elkaar worden aangelegd.
43
www.vreg.be en www.vlaanderen.be
44
VREG: de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, de instelling van openbaar nut die instaat voor de regulering, de controle en de transparantie van de Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt.
- 15 -
31. De afnemer behoudt zijn relatie met de distributiemaatschappij die zorgt voor het vervoer van de energie tot zijn aansluiting en voor het beheer van de aansluiting, maar wordt met een bijkomende partij geconfronteerd, met name de energieleverancier, die instaat voor de verkoop van energie die hem via het net geleverd wordt. 3.2. De rechtsverhouding tussen de nutsmaatschappijen en hun afnemers 32. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de consument te maken met twee marktspelers: de leverancier en de distributienetbeheerder. Deze twee relaties, namelijk enerzijds de rechtsverhouding tussen de leverancier en de afnemer en anderzijds de relatie tussen de distributienetbeheerder en de afnemer, gaan we nu verder bespreken. De hamvraag hieromtrent is of deze rechtsverhoudingen van contractuele of reglementaire aard zijn. Bovendien rijst de vraag of in deze verhoudingen het samenloopverbod van toepassing is. A. Het belang om de rechtsverhouding als reglementair of als contractueel te kwalificeren 33. Vooreerst wil ik verduidelijken wat juist het verschil is tussen de begrippen ‘contract’ en ‘reglement’. Een contract is slechts één van de vormen waarin overeenkomsten bestaan. Het is namelijk één der wijzen waarop verbintenissen tot stand komen: de notie contract verwijst dus naar een bron van verbintenissen. In geval van overeenkomsten, ontstaan de verbintenissen ingevolge de consensus van de betrokken partijen. Ook bij de zogenaamde ‘toetredingscontracten’ blijft principieel de consensus tussen de partijen de eigenlijke bron der verbintenissen. Het reglement is een andere bron van verbintenissen. Bij reglementen ontstaan verbintenissen ingevolge een eenzijdige administratieve beslissing. Het spreekt vanzelf dat verbintenissen uit een reglement slechts rechtsgeldigheid hebben in zoverre zij uitgaan van een instantie die reglementerende bevoegdheid heeft.45 34. Het belang van de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen het nutsbedrijf en de afnemer als contractueel of reglementair wordt doorgaans op drie vlakken gesitueerd, namelijk op het vlak van a) de wijzigbaarheid van de rechtsverhouding, b) de toepasselijkheid van het gemene recht en c) het contentieux.46
45
G. PEETERS, ”Toepasselijkheid van de Wet Handelspraktijken 1991 op de contractuele en reglementaire verhouding tussen de intercommunale elektriciteitsverdeler en de gebruiker?”, Iuvis 1995, 445. 46 D. DEOM, Le statut juridique des enterprises publiques, Brussel, Story, 1990, 411; B. PEETERS, “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 139; L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, 1265.
- 16 -
Met betrekking tot de wijzigbaarheid van de rechtsverhouding wordt ervan uitgegaan dat, wanneer de gebruiker zich in een reglementaire situatie bevindt, de voorwaarden waaronder hem de dienst wordt geleverd, op elk ogenblik en eenzijdig door de energieverdeler kunnen worden gewijzigd, in elk geval voor de toekomst. De veranderlijkheid is immers een van de meest fundamentele kenmerken van een reglement. Bij een contractuele rechtsverhouding daarentegen kunnen de contractuele voorwaarden in principe slechts gewijzigd worden met de wederzijdse instemming van de partijen of op de gronden door de wet erkend.47 De kwalificatie contractueel of reglementair heeft ook invloed op de toepassing van bepaalde positiefrechtelijke regels. Een contractuele rechtsverhouding heeft tot gevolg dat in principe geheel het gemeenrechtelijk contractenrecht. Wanneer de rechtsverhouding tussen de gebruiker en de verdeler als reglementair wordt gekwalificeerd, dan wordt geen normencomplex toepasselijk dat zo duidelijk en volledig is als het contractenrecht. Betreffende het derde verschilpunt, namelijk het contentieux, heeft de kwalificatie eveneens gevolgen, daar enerzijds geschillen in verband met het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken behoren en anderzijds administratieve rechtshandelingen het voorwerp kunnen zijn van een vernietigingscontentieux voor de Raad van State. B. Aard van de rechtsverhouding tussen afnemer en nutsbedrijf 35. In het verleden werd de rechtsverhouding tussen een openbaar nutsbedrijf en zijn afnemers door de meerderheid van de lagere rechtspraak48 als contractueel gekwalificeerd, terwijl de minderheid van de lagere rechtspraak49, de jurisprudentie van de Raad van State50 en de meerderheid van de rechtsleer51 voorstanders waren van een reglementaire kwalificatie.52
47
Artikel 1134, tweede lid BW. Bergen 29 mei 1985, RGAR 1986, 11078; Antwerpen 20 januari 1987, RW 1986-87, 2722, noot E. DIRIX; Bergen 27 februari 1987, JT 1988, 29; Brussel 25 februari 1988, RRD 1988, 208, noot X. DELGRANGE; Kort Ged. Rb. Brussel 5 oktober 1983, JT 1985, 530; Vred. Nijvel 12 januari 1983, BFE 1984, 25; Vred. Sint-Niklaas 12 maart 1986, T. Vred. 1986, 248. 49 Kort Ged. Rb. Brussel 30 januari 1984, RRD 1984, 333, noot B. HAUBERT; Kort Ged. Rb. Bergen 11 april 1984, JT 1985, 527. 50 R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62. 51 O.a. J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Faculté de droit, 1978, 107-109; M.-A. FLAMME, Traité théorique et pratique des marchés publics, précédé d’un essai de théorie générale des contrats de l’Administration en droit belge et en droit comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 34; A. MAST, Précis de droit administratif belge, Brussel, Story-Scientia, 1966, 34-44; P. WIGNY, Droit administratif. Principes généraux, Brussel, Bruylant, 1962, 250. 52 B. PEETERS, “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 138; L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun 48
- 17 -
Op 27 september 1988 oordeelde de Raad van State in het arrest De Leener Ballon dat de leveringsvoorwaarden van een intercommunale elektriciteitsmaatschappij een reglementair karakter hebben.53 Nochtans bleef de rechtspraak van de hoven en rechtbanken ook na dit arrest verdeeld.54 Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 4 december 2000 dat de voorwaarden voor de levering van elektriciteit van reglementaire aard zijn, aangezien de elektriciteitsverdeler een openbare dienst verleent.55 In de rechtspraak geveld na dit cassatiearrest werd door de hoven van beroep van Luik56 en Antwerpen57 in dezelfde zin geoordeeld, terwijl (de 21ste Kamer van) het hof van beroep van Gent58 een contractuele kwalificatie bleef weerhouden. In een later arrest volgde ook het hof van beroep van Gent de algemene reglementaire strekking.59 In het arrest van 27 november 200660 bevestigt het Hof van Cassatie zijn arrest van 4 december 2000 en stelt dat, wanneer een rechtsverhouding de verlening van een openbare dienst betreft, deze rechtsverhouding van reglementaire aard is en bijgevolg wordt beheerst door een publiekrechtelijk reglement. Aldus is, volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie, de verlening van een openbare dienst bepalend voor het reglementaire karakter van de rechtsverhouding. De reglementaire rechtsverhouding voor de liberalisering van de energiemarkten lijkt ook in de rechtsleer algemeen aanvaard.61
afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1265-1266; A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1579. 53 R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62, noot P. DE VROEDE; DAOR 1989, 107. 54 Reglementaire kwalificatie: Brussel 12 september 1989, DCCR 1990, 251, noot P. DE VROEDE; Antwerpen 3 oktober 1990, Iuvis 1993, 39; Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot; Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl.8, nr. 13.609; Vred. Antwerpen 5 juni 1996, Iuvis 1998, 801; Rb. Nijvel 20 april 1998, Iuvis 1999, 985. Contractuele kwalificatie: Gent 20 mei 1992, TBBR 1993, 451, noot P. VAN DER WIELEN; Antwerpen 16 december 1996, AJT 1996-97, 555, noot P. LEFRANC; Gent 17 oktober 1997, Iuvis 2000, 1062, noot; Antwerpen 23 maart 1998, RW 1998-99, 223; Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589; Rb. Brussel 2 februari 1990, JLMB 1990, 1248; Rb. Kortrijk 21 april 1997, Iuvis 2000, 1066, noot. 55 Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN. 56 Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl. 8 nr. 13.609. 57 Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot. 58 Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589, noot. 59 Gent 13 september 2006, TGR-TWVR 2007, 90. 60 Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1257, noot L. PHANG. 61 E. DIRIX, “Algemene contractsvoorwaarden en monopolies” (noot onder Antwerpen 20 januari 1987), RW 198687, 2724; A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583.
- 18 -
36. Men moet evenwel voor ogen houden dat de feiten die aanleiding gaven tot het cassatiearrest van 27 november 2006 van vóór 1 juli 2003, dit is het ogenblik waarop de elektriciteits- en gasmarkt in Vlaanderen werden vrijgemaakt. In het kader van de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt kan verwezen worden naar wat hierboven reeds geschreven staat, maar ik wil het volgende nog eens benadrukken. Vóór de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt stonden de zogenaamde intercommunales zowel in voor de levering van de elektriciteit als voor de infrastructuur van de netten waarlangs de elektriciteit wordt vervoerd. Deze intercommunales beschikten over een monopolie, zodat de afnemer zich enkel kon aansluiten bij de intercommunale van zijn gemeente. Sinds de vrijmaking van de energiemarkt worden de activiteiten van de levering en het netbeheer opgesplitst. De levering van elektriciteit is in de vrijgemaakte markt overgelaten aan de leveranciers die met elkaar in concurrentie staan. De intercommunale verenigingen fungeren voortaan enkel nog als zogenaamde distributienetbeheerders en staan in de regel niet meer in voor de levering van energei maar alleen voor het beheer van de distributienetten waarop de afnemers zijn aangesloten en waarlangs de elektriciteit wordt vervoerd met het oog op de levering aan de afnemers. Zij behouden hieromtrent hun monopolie. De vraag rijst natuurlijk of, in deze gewijzigde verhoudingen, de reglementaire kwalificatie nog behouden kan worden. We maken de opsplitsing tussen enerzijds de verhouding tussen de leverancier en de eindafnemer en anderzijds de verhouding tussen de distributienetbeheerder en de afnemer. 37. De verhouding tussen de leverancier en de eindafnemer wordt in de vrijgemaakte markt niet langer als reglementair maar als contractueel beschouwd.62 De eindafnemer dient voor de levering van elektriciteit een leveringscontract te sluiten met een leverancier naar keuze.63 Hier geldt de contractuele vrijheid.64 Het leveringscontract is een overeenkomst naar privaatrecht die wordt beheerst door de regels van het Burgerlijk Wetboek.65
62
L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1268. 63 L. DERIDDER, “Over net beheer”, in K. DEKETELAERE, Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 32; T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1591; Beslissingen van de VREG van 7 oktober 2002 (inzake elektriciteit) en 18 november 2002 (inzake gas) met betrekking tot de bestaande overeenkomsten tussen intercommunales en eindafnemers. (http://www.vreg.be) Voor de huishoudelijke afnemer wordt deze keuzevrijheid enigszins beperkt in die zin dat het hier gaat om een toetredingscontract. 64 L. DERIDDER, “Over net beheer”, in K. DEKETELAERE, Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 32. 65 T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1591.
- 19 -
38. Over de juridische kwalificatie van de verhouding tussen de distributienetbeheerder en de afnemer sinds de liberalisering van de energiemarkt heerst er enige twijfel. Van Oevelen66 en Schoors67, betwijfelen of “de door het Hof van Cassatie als van reglementaire aard gekwalificeerde rechtsverhouding tussen een elektriciteitsdistributeur en zijn afnemers na de vrijmaking van de elektriciteitsdistributiemarkt behouden kan blijven, althans op het niveau van het Vlaamse Gewest”. Hij verwees hiervoor naar de (intussen opgeheven) bevoegdheid van de VREG om geschillen te beslechten die betrekking hebben op de toegang tot het distributienet, “met utzondering evenwel van de geschillen inzake contractuele rechten en verbintenissen”.68 Hoewel Deridder69 schrijft dat volgens hem het netbeheer “onderworpen is aan het privaatrecht en de contractuele vrijheid”, stelt hij wel dat “contractuele vrijheid een illusie is”. 39. Volgens Phang70, wiens stelling Vermeir71 ook onderschrijft, houden de bewoordingen van artikel 6 §1, 3° van het decreet van 30 april 2004 in dat de formulering van het oude artikel 28, derde lid, 9° van het Elektriciteitsdecreet slechts gedeeltelijk overnam en waardoor de VREG instaat voor het beslechten van geschillen die betrekking hebben op de toegang tot het distributienet, met uitzondering van “de geschillen die betrekking hebben op burgerlijke rechten in de zin van artikel 144 van de Grondwet” geen indicatie meer in voor de contractuele kwalificatie van de rechtsverhouding. Volgens Phang zijn er enkele elementen die, ook in de vrijgemaakte markt, in de richting van een reglementaire kwalificatie kunnen wijzen. Een eerste vaststelling is dat de meeste distributienetbeheerders in Vlaanderen publiekrechtelijke rechtspersonen zijn en aldus over een reglementerende bevoegdheid beschikken. Daarenboven beschikt de distributienetbeheerder over een door de decreetgever ingericht monopolie zodat de distributienetgebruiker niet vrij is in de keuze van zijn medecontractant. Hij heeft hier geen onderhandelingsmarge. De distributienetbeheerder moet zich van zijn kant onthouden van elke vorm van discriminatie tussen afnemers of categorieën van afnemers.72 Bovendien rusten op de
66
A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583. 67 T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1575 ev. 68 Oud artikel 28, derde lid, 9° Elektriciteitsdecreet. 69 L. DERIDDER, “Over net beheer...”, In K. DEKETELAERE (ed.), Feestbundel Milieurecht, Bruggen, Die Keure, 2005, 3133. 70 L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1269-1270. 71 T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 62-63. 72 Artikel 9, eerste lid Elektriciteitsdecreet.
- 20 -
distributienetbeheerders verscheidene “openbare dienstverplichtingen”, waaronder bijvoorbeeld te nemen van de nodige maatregelen zodat elke huishoudelijke afnemer jaarlijks een hoeveelheid elektriciteit gratis ontvangt.73 Volgens Vermeir kan een bijkomend argument gevonden worden in het feit dat de tarieven voor aansluiting op en gebruik van de distributienetten gereguleerd zijn en goedgekeurd worden door de CREG.74
73
Artikel 18 bis, § 1 Elektriciteitsdecreet. T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 63. 74
- 21 -
Deel 2: Schade door de exploitatie van kabels en leidingen en de aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder 1. Inleiding 40. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de consument te maken met twee marktspelers: de leverancier en de distributienetbeheerder. Zoals ik reeds heb uiteengezet is de energiemarkt een kluwen van verschillende spelers die elk een bepaalde rol spelen. Voor de consument is het dus niet evident om te weten waar hij met zijn klachten heen moet. Om hieraan een oplossing te bieden werd er een ombudsdienst opgericht. Daarnaast wordt de consument geconfronteerd met stroompannes- en onderbrekingen. Hierbij bespreken we de aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder en de verschillende mogelijkheden voor de consument om vergoeding voor zijn geleden schade te bekomen. De sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen, productaansprakelijkheid en de voorwaarden van de netbeheerder zelf komen aan bod.
2. Ombudsdienst 41. Bij wet van 16 maart 200775 werden de belangrijkste bepalingen rond de ombudsdienst voor elektriciteit en aardgas aangenomen. De elektriciteitswet voorzag weliswaar al de oprichting van de ombudsdienst, maar de uitvoeringsbesluiten lieten zeer lang op zicht wachten.76 42. De ombudsdienst voor energie is belast met de volgende opdrachten: 1. alle vragen en klachten van eindafnemers die betrekking op de activiteiten van een elektriciteits of aardgasbedrijf en op het functioneren van de elektriciteits- of gasmarkt beoordelen en onderzoeken; 2. tussen de eindafnemer en het elektriciteits- of aardgasbedrijf bemiddelen met het oog op het vergemakkelijken van een minnelijke schikking; 3. ten aanzien van het elektriciteits- of aardgasbedrijf een aanbeveling formuleren indien geen minnelijke schikking kan worden bereikt; 75
Wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen en van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 26 maart 2007. 76 T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 60.
- 22 -
4. op eigen initiatief of op verzoek van de minister, adviezen uitbrengen in het kader van zijn opdrachten. 43. Van Den Borre noemt de Ombudsdienst “een tandloze tijger”: hij kan immers vragen en klachten onderzoeken en beoordelen, bemiddelen met het oog op een minnelijke schikking en een aanbeveling formuleren; meer dan dat kan hij echter niet doen.77 44. Een klacht indienen is mogelijk via http://www.ombudsmanenergie.be. Meestal gaat het om klachten i.v.m. de facturatie of de toepassing van sociale tarieven.
3. Aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder 45. Volgens de bepalingen van het Elektriciteitsdecreet staan de distributienetbeheerders in voor de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het distributienet. In dit kader zijn zij voornamelijk belast met de volgende taken78: 1. instaan voor de efficiënte, veilige en betrouwbare werking van het distributienet; 2. instaan voor de elektriciteitsvoorziening aan de gebonden afnemers; 3. voldoende capaciteit voor de distributie van elektriciteit aanhouden; 4. koppelingen met andere netten exploiteren, onderhouden en eventueel ontwikkelen; 5. uitvoeren van de openbare dienstverplichtingen.79 3.1.Sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen 46. Van groot belang voor de bescherming van de consument ten aanzien van de distributienetbeheerder is de mate waarin deze laatste zich dient te verantwoorden voor de niet nakoming van zijn verplichtingen ten aanzien van de verbruikers. Evenwel is het opvallend 77
T. VANDEN BORRE, “Het federale energiebeleid in het jaar van de lopende zaken en van de volle rechtsmacht”, in K. DEKETELAERE, Jaarboek Energierecht 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 78. 78 Artikel 7, § 1 Elektriciteitsdecreet. 79 Concreet betekent dit dat de netbeheerder instaat voor het verzorgen van nieuwe aansluitingen en aanspassing van bestaande aansluitingen van klanten op zijn distributienet, de installatie van elektriciteitsmeters, het opnemen van de meterstanden, het ter beschikking stellen van zijn distributienet aan alle leveranciers die via zijn net elektriciteit willen vervoeren en de realisatie van een aantal door de overheid opgelegde openbare dienstverplichtigen, zoals het plaatsten van budgetmeters bij klanten met betalingsmoeilijkheden, het bevorderen van het rationeel energieverbruik van de elektriciteitsverbruikers aangesloten op zijn netwerk, het bevorderen van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de openbare verlichting voorzien en onderhouden.
- 23 -
dat de wetgever bijna geen specifieke aansprakelijkheidsregelen noch enige concrete vergoedingsverplichtingen heeft opgelegd aan de distributienetbeheerders, ook niet vóór de liberalisering. Enkel artikel 18 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening bepaalt dat: ‘de vergoedingen voor schade wegens aanleg of exploitatie van een elektriciteitsvoorziening geheel ten laste vallen van het betrokken bedrijf, dat aansprakelijk blijft voor al de voor derde personen schadelijke gevolgen’. Alhoewel aan deze bepaling verschillende interpretaties kunnen gegeven worden, waaronder een vorm van objectieve aansprakelijkheid bij gebreke aan enige vermelding van fout, wordt sedert geruime tijd aanvaard dat dit artikel enkel tot doel heeft duidelijk te stellen dat het bedrijf belast met de exploitatie van het distributienet, de gevolgen dient te dragen van deze uitbating en dus niet de publieke overheden die deze exploitatie hebben overgedragen aan het bedrijf in kwestie. De aansprakelijkheid wordt dus gelegd bij degene die het risico op aansprakelijkheid schept.80 Doorheen de jaren heeft zich een consistente rechtspraak ontwikkeld waaruit blijkt dat deze bepaling geacht wordt niet van openbare orde, noch van dwingend recht te zijn.81 Bijgevolg kunnen de distributienetbeheerders afwijken van deze regeling. Andere sectorspecifieke, wettelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid zijn er niet. Volledigheidshalve dient wel vermeld te worden dat het Vlaamse Elektriciteitsdecreet voorziet in een sanctiemogelijkheid ten aanzien van alle in het Vlaamse Gewest gevestigde rechtspersonen die een bepaling van dit decreet of haar uitvoeringsbesluiten schenden.82 De sanctie bestaat in een administratieve geldboete die door de VREG wordt opgelegd. 47. Waarop dient een verbruiker die schade lijdt zich te steunen om genoegdoening te krijgen van een distributienetbeheerder? Een eerste mogelijkheid is de wetgeving inzake productaansprakelijkheid. Een tweede mogelijkheid zijn de voorwaarden van de distributienetbeheerder zelf. 3.2. Wet Productaansprakelijkheid 48. Stroompannes komen geregeld voor en kunnen zware schade berokkenen aan elektrische apparaten. Onze toestellen zijn doorgaans geschikt om elektriciteit met een spanning van 220 volt te ontvangen. Door elektriciteit met een hogere spanning te leveren aan de verbruiker kunnen de elektrische toestellen onherstelbare schade oplopen. De verbruikers die schade lijden door een stroompanne, kunnen schadevergoeding bekomen van de producent van de
80
Zie D. PHILIPPE, “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story – Scientia, 1999, 8 en de daar geciteerde rechtsleer. 81 Cass. 29 november 1967, Pas. 1968, I, 425; Cass. 12 februari 2004, NJW 2004, 914. 82 Artikel 37 Elektriciteitsdecreet.
- 24 -
elektriciteit op basis van de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, hierna genaamd Wet productaansprakelijkheid.83 Daarom zullen we verder het toepassingsgebied van deze wet bespreken. A. Toepassingsgebied 49. De Wet productaansprakelijkheid stelt de producent aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product.84 Deze aansprakelijkheid is een objectieve aansprakelijkheid waardoor het slachtoffer85 geen fout van de producent moet aantonen, maar wel een gebrek in het product, schade en causaal verband.86 Het is belangrijk om te weten wat men verstaat onder een gebrek in het product, welke producten bedoeld worden, wie als producent kan beschouwd worden, welke schade vergoed wordt enzovoort. 1. Een gebrekkig (onveilig) product 1.1. Product 50. Wat onder het begrip ‘product’ moet worden verstaan, wordt duidelijk in de wet zelf weergegeven. Artikel 2 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat een product elk lichamelijk roerend goed is, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend of onroerend goed, of indien het door bestemming onroerend is geworden. 51. De vraag is gerezen of energiebronnen zoals elektriciteit, water en gas als lichamelijke roerende goederen en dus als producten kunnen worden aangemerkt. Om interpretatiediscussies in de verschillende EG-lidstaten te vermijden werd voor wat betreft elektriciteit reeds in artikel 2 van de Europese richtlijn87 vermeld dat onder product ook elektriciteit moet worden verstaan.88 Dit werd integraal overgenomen in artikel 2, tweede lid van de Wet productaansprakelijkheid. De ratio legis van deze wettelijke bepaling moet vermoedelijk gezocht worden in rechtspraak die zich in de Verenigde Staten van Amerika
83
BS 22 maart 1991. Art. 1 Wet productaansprakelijkheid. 85 De Wet productaansprakelijkheid beperkt zich niet tot consumenten. Eenieder die schade lijdt kan zich hierop beroepen. 86 Artikel 7 Wet productaansprakelijkheid. 87 Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb.L nr. 210 7 augustus 1985, 29-33. 88 T. VANSWEEVELT, “Artikel 2 W. 25 februari 1991” in X, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer. 84
- 25 -
gevormd heeft. In de zaak Ronson versus Wisconson Electric Power Company89 kwam een elektrische stroom met 1000 tot 4000 volt in een huis en veroorzaakt er brand. De rechter oordeelde dat de stroom, toen deze uit de handen van de Wisconsin Electric Company geraakte, in een zodanige gebrekkige toestand verkeerde, dat deze onredelijk gevaarlijk was voor een mogelijke afnemer en dus gebrekkig was.90 Bovendien bevestigde de rechtspraak herhaaldelijk dat elektriciteitsverdelers aansprakelijk zijn op grond van de Wet productaansprakelijkheid in gevallen waar zij stroom leveren aan 380 volt in plaats van aan 220 volt.91 De levering van gebrekkige elektriciteit kan aldus tot de aansprakelijkheid van de producent leiden. 52. Water en gas werden niet gespecifieerd, maar het leidt geen twijfel dat zij ook als lichamelijke roerende goederen worden beschouwd, aangezien zij (in tegenstelling tot elektriciteit) door onze zintuigen kunnen worden waargenomen en dus lichamelijke roerende goederen uitmaken.92 Water en gas vallen dus onder het toepassingsgebied van de Wet productaansprakelijkheid.93 Verontreinigd leidingwater of niet-geodoriseerd aardgas kan aldus als een gebrekkig product in de zin van de Wet productaansprakelijkheid tot aansprakelijkheid aanleiding geven. 1.2. Gebrek 53. Zoals ik reeds heb vermeld, is de aansprakelijkheid van de producent niet afhankelijk van een fout van de producent, maar van een gebrek in het product. Het begrip ‘gebrek’ is dan ook het sleutelbegrip in de Wet productaansprakelijkheid. Kortweg gezegd, is een gebrekkig product een ‘onveilig’ product. Volgens artikel 5 van de Wet productaansprakelijkheid is een product gebrekkig wanneer het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten. Er is geen abstract criterium om uit te maken welke het legitieme verwachtingspatroon van de gebruikers is en dus ook het veiligheidsniveau dat de producent moet bereiken. Of een product voldoende veilig is, moet in concreto beoordeeld worden en hierbij moeten alle omstandigheden in aanmerking worden
89
De zaak Ronson versus Wisconson Electric Power Compagny, 275 n.w. 2d 641 Wis 1979. D. VAN DE GEHUCHTE, De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 20. 91 Vred. Gent 5 september 1997, AJT 1999-2000, 461; Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182; Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. 92 D. VAN DE GEHUCHTE, De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 20. 93 Verslag namens de Commissie voor Justitie uitgebracht door de heer Hermans over het wetsontwerp betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, parl. St. Kamer 1990-91, nr. 1262/5, 6. 90
- 26 -
genomen, met name de presentatie van het product, het normaal of redelijkerwijze voorzienbaar gebruik van het product en het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht.94 Voor de legitieme verwachtingen die men mag hebben met betrekking tot de veiligheid van het product gaat men niet uit van de individuele verwachting van de benadeelde, maar wel hetgeen consumenten van gelijksoortige producten als groep (‘het grote publiek’) gerechtigd zijn te verwachten. Het legitieme verwachtingspatroon van de consument is overigens een normatief gegeven dat niet louter afhangt van wat zich in feite voordoet. Hij is gerechtigd een product zonder gebreken te verwachten.95 Zo is een consument gerechtigd levering van elektriciteit met een spanning van 220 volt te verwachten, ook al weet hij dat er pannes voorkomen waardoor soms elektriciteit aan 380 volt geleverd wordt.96 2. Schade 54. De wet maakt geen onderscheid tussen enerzijds benadeelden die in een contractuele band staan met de producent en anderzijds derden-benadeelden. De beperkingen zoals het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent gelden hier dus niet. 55. Artikel 11 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Schade aan personen zoals inkomstenschade, begrafeniskosten en medische kosten komt steeds in aanmerking. Persoonsschade omvat, zoals uitdrukkelijk voorzien in de wet, ook morele schade, zoals bijvoorbeeld esthetische schade.97 Alle patrimoniale en ook extra-patrimoniale schade die het gevolg is van een letsel of overlijden komt dus in aanmerking voor vergoeding. Voor de vergoeding van zaakschade zijn er wel enkele beperkingen. Schade aan het gebrekkige product zelf leveren geen grond tot schadeloosstelling op.98 Verder kan enkel de schade opgelopen aan goederen die behoren tot de privésfeer in aanmerking komen voor vergoeding. Hiervoor wordt een dubbel criterium gehanteerd. Enerzijds moet de aard van het goed wijzen op een normaal privégebruik (objectief) en anderzijds moet het goed daadwerkelijk ge- of verbruikt worden in de privésfeer (subjectief).99 Voor zaakschade is er wel een aftrekfranchise
94
Artikel 5 Wet productaansprakelijkheid. H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 367. 96 Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182; Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. 97 Artikel 11, § 1 Wet productaansprakelijkheid. 98 Artikel 11, § 2, tweede lid Wet productaansprakelijkheid. 99 Artikel 11, § 2, eerste lid Wet productaansprakelijkheid. 95
- 27 -
van 500 euro voorzien.100 Zo zal er bij een schadegeval met bijvoorbeeld materiële schade van 750 euro een franchise van 500 euro worden afgetrokken. Het slachtoffer moet dus de eerste 500 euro zelf dragen en heeft slechts recht op een schadeloosstelling van 250 euro. Om volledige vergoeding te bekomen, moet de benadeelde zich op het gemeen recht beroepen. 3. Causaal verband 56. Volgens artikel 7 Wet productaansprakelijkheid moet de benadeelde het bewijs leveren van het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade. Het begrip causaal verband wordt niet nader omschreven in de wet, noch in de richtlijn. Ook het Hof van Justitie heeft zich nog niet uitgesproken over de draagwijdte ervan in het kader van de richtlijn. Men kan dan ook niet anders dan hier verwijzen naar het gemeen recht inzake causaliteit.101 4. De aansprakelijke: de producent, de invoerder en de leverancier 57. De Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat de producent aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product.102 Met de ‘producent’ wordt een zeer ruime groep bedoeld en dit begrip wordt verduidelijkt in artikel 3 en 4 van de Wet productaansprakelijkheid. In de eerste plaats rust de aansprakelijkheid voor productschade op de ‘eigenlijke producent’ of fabrikant die het product beroepshalve en met een economisch doel heeft gefabriceerd en op de markt gebracht. De ‘eigenlijke producent’ is dus meer bepaald de fabrikant van het eindproduct, de fabrikant van een onderdeel van een eindproduct of de fabrikant/producent van een grondstof.103 Ook wie zich als producent aandient door zijn merk of een ander herkeningsteken op het product aan te brengen wordt als producent beschouwd.104 Deze laatste wordt ook wel de ‘schijnbare producent’ of ‘pseudo-producent’ genoemd. Indien het product niet in de Europese Unie is geproduceerd, is de invoerder aansprakelijk.105 De invoerder wordt als producent beschouwd in de zin van de Wet productaansprakelijkheid en zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent. Distributeurs of leveranciers daarentegen zijn slechts in zeer ondergeschikte orde aansprakelijk, wanneer het niet mogelijk is de producent of invoerder te identificeren.106
100
Artikel 11, § 2, laatste lid Wet productaansprakelijkheid. H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 364-365. Zie ook infra. 102 Artikel 1 Wet productaansprakelijkheid. 103 Artikel 3 Wet productaansprakelijkheid. 104 Artikel 3 Wet productaansprakelijkheid. 105 Artikel 4, § 1 Wet productaansprakelijkheid. 106 Artikel 4, § 2 Wet productaansprakelijkheid. 101
- 28 -
58. Het is mogelijk dat er bij één schadegeval meerdere personen aansprakelijk zijn op grond van de Wet productaansprakelijkheid voor dezelfde schade. Artikel 9 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat elk van hen jegens het slachtoffer hoofdelijk aansprakelijk is. Bovendien wordt de aansprakelijkheid van de producent niet uitgesloten of beperkt wanneer de schade wordt veroorzaakt, zowel door een gebrek in het product als door toedoen van derden.107 In beide gevallen heeft de aansprakelijke die de benadeelde vergoedde voor de gehele schade, een eventueel regres jegens de andere aansprakelijken. Dit is in overeenstemming met het gemeen recht. 59. De gevolgen van de fout van de benadeelde daarentegen zijn geregeld op een manier die afwijkt van het gemeen recht. Volgens het gemeen recht is er bij fout van de benadeelde en gedeelde aansprakelijkheid. Overeenkomstig artikel 10, § 2 van de Wet productaansprakelijkheid ‘kan’ de aansprakelijkheid van de producent uitgesloten of beperkt worden wanneer de schade wordt veroorzaakt zowel door een gebrek in het product als door schuld van het slachtoffer of van een persoon voor wie het slachtoffer verantwoordelijk is. De rechter heeft dus een brede beoordelingsmacht. Hij kan de aansprakelijkheid van de producent beperken of uitsluiten, maar hij ‘moet’ dit echter niet doen. Hij heeft drie mogelijke oplossingen: een aansprakelijkheidsverdeling, een integrale schadeloosstelling van het slachtoffer of de volledige afwenteling van de schadelast op het slachtoffer.108 60. Volgens artikel 2, lid 2 van de Wet productaansprakelijkheid dient onder product in de zin van deze wet ook elektriciteit verstaan te worden. Dit betekent dat de producent van elektriciteit aansprakelijk is voor de schade die veroorzaakt wordt door een gebrek in zijn product. Zoals reeds hoger werd uiteengezet, wordt elektriciteit opgewekt in een productieinstallatie. Deze elektriciteit wordt hoofdzakelijk geïnjecteerd op het hoogspanningsnet van de transmissienetbeheerder Elia. Via dit transmissienet wordt de elektriciteit vervoerd naar de distributienetten. Na omzetting naar een lagere spanning wordt de elektriciteit verdeeld tot bij de eindgebruikers. Distributienetten worden beheerd door de elektriciteitsdistributienetbeheerders, de zogenaamde ‘elektriciteitsintercommunales’. Het is dus niet zo evident om aan te duiden wie de producent van de elektriciteit is. Volgens sommigen, o.a. PHILIPPE109, kan enkel de producent die de elektriciteit opwekt in zijn productie-installatie als producent in de zin van Wet productaansprakelijkheid beschouwd
107
Artikel 10, §2 Wet productaansprakelijkheid. H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 365. 109 D. PHILIPPE, “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story-Scientia, 1999, 14. 108
- 29 -
worden. Deze stelling is een minderheidsopvatting en kan echter niet gevolgd worden. Van zodra de elektriciteit immers in het net geïnjecteerd wordt, is het de distributienetbeheerder die de elektriciteit verdeelt tot bij en levert aan de eindverbruiker. De distributienetbeheerder dient hiertoe de elektriciteit om te zetten naar de juiste spanning voor levering aan de eindverbruiker. Om deze reden wordt in de lagere rechtspraak aanvaard dat de elektriciteitsverdeler producent is van elektriciteit in de zin van de Wet productaansprakelijkheid.110 Deze tweede stelling wordt ook sinds kort bevestigd door het Hof van Cassatie in het belangrijk arrest van 6 april 2006 en betekende dus het einde van de discussie.111 Dit was de eerste keer dat het Hof van Cassatie de productaansprakelijkheid in de elektriciteitssector beoordeelde. In casu werd de Oost-Vlaamse elektriciteits-distributienetbeheerder Imewo veroordeeld tot vergoeding van de schade die het gevolg was van een te hoge spanning op het net. Dat het Hof van Cassatie oordeelt dat de distributienetbeheerder een producent is in de zin van de wet productaansprakelijkheid, lijkt haaks te staan op de liberaliseringswetgeving, die verbiedt dat netbeheerders aan productie doen.112 Maar als we de ruime definitie van ‘producent’ in de wet productaansprakelijkheid toepassen op de activiteiten van de netbeheerder – waaronder het omzetten van de spanning van de elektriciteit die in zijn net geïnjecteerd wordt naar een voor de consument bruikbare spanning en het voorkomen van onderbrekingen – kan hieraan niet getwijfeld worden. Daarnaast oordeelt het Hof dat de distributienetbeheerder zich niet kan beroepen op de uitzondering van artikel 8 e van de wet productaansprakelijkheid, volgens dewelke de producent niet aanspraklijk is wanneer hij volgens de wetenschappelijke en technische kennis van het moment van het in het verkeer brengen van het product onmogelijk het bestaan van het gebrek kon ontdekken. Het Hof onderstreept dat voor de toepassing van deze uitzondering de producent de absolute onmogelijkheid om het gebrek te ontdekken moet bewijzen, en niet louter de eigen, subjectieve onmogelijkheid.113 61. Dit arrest heeft twee belangrijke gevolgen. Een eerste gevolg is dat door de toepassing van de Wet productaansprakelijkheid de elektriciteitsdistributienetbeheerders zich in hun aansluitingscontracten met de netgebruikers niet contractueel kunnen exonereren voor hun
110
Gent 24 mei 2002, RW 2003-04, 1271; Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182. Cass. 6 april 2006, www. cass. be; Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5 (weergave W. GELDHOF); Pas. 2006, afl. 4, 802; NJW 2007, afl. 163, 460, noot I. BOONE; TBBR 2007, afl 3, 188; RW 2009-10, afl. 5, 190. 112 Om misbruiken en belangenvermenging te voorkomen, legt de liberaliseringswetgeving een strikte scheiding op tussen de activiteiten productie en levering van elektriciteit enerzijds, en het beheer van de netten anderzijds. De netbeheerders moeten zich onder andere onthouden van productie- en verkoopsactiviteiten. 113 W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 111
- 30 -
aansprakelijkheid onder deze wet.114 Het belang hiervan kan moeilijk onderschat worden. Zo oordeelde het Hof van Cassatie nog in een arrest van 12 februari 2004 dat een elektriciteitsintercommunale zich in zijn contractuele relatie met een voedingswarenbedrijf – relatie die niet valt onder de wet productaansprakelijkheid – zijn aansprakelijkheid wel contractueel mocht beperken.115 Enkel schade aan mensen en aan goederen die gebruikt worden in de privésfeer (weliswaar onder aftrek van een franchise van 500 euro) zijn vergoedbaar onder de Wet productaansprakelijkheid. Deze beperking laat professionelen op het eerste gezicht in de kou staan. Deze conclusie is wellicht overtrokken, omdat het arrest de netbeheerders een duidelijke prikkel verleent om stroompannes te voorkomen. Inspanningen op dat vlak komen alle aangeslotenen ten goede, professionelen en particulieren.116 Een tweede gevolg van het arrest van 6 april 2006 is dat mogelijk ook de transmissienetbeheerder als producent in de zin van de Wet productaansprakelijkheid kan worden gekwalificeerd. Fouten in het transmissienet met stroompannes in de distributienetten tot gevolg, zouden dan eveneens tot productaansprakelijkheid van de transmissienetbeheerder kunnen leiden. Tenslotte kan het arrest niet los gezien worden van een evolutie in de rechtspraak die de algemene contactsvoorwaarden die intercommunales en overheidsbedrijven tegenover consumenten hanteren, toetst aan de onrechtmatige bedingen van de Wet handelspraktijken.117 5. Hof van Beroep te Gent 24 mei 2002 62. Ter illustratie van een schadegeval waarbij schade werd veroorzaakt door een overspanning op het elektriciteitsnet wil ik het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 mei 2002 bespreken.118 Dit arrest verduidelijkt de toepassingsvoorwaarden van de Wet productaansprakelijkheid bij een schadegeval met elektriciteit. Op 26 juli 1993 deed zich een incident voor bij de elektriciteitsverdeling, waardoor een aantal elektrische toestellen in de woning van J.D. werden beschadigd. Oorzaak was een overspanning op het elektriciteitsnet in de woning, ten gevolge van een onderbreking van de nulgeleider aan
114
Zie artikel 10, §1 Wet productaansprakelijkheid. Cass. 12 februari 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 2, 229, concl. DUBRULLE; NJW 2004, afl. 80, 914; Pas. 2004, afl. 2, 256; CDPK 2004, afl. 2, 259, concl. O.M.; RCJB 2005, afl. 2, 201, noot D. DE ROY; RW 2006-07, afl. 20, 828; TBP 2005, afl. 3, 183. 116 W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 117 W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 118 Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393-394, noot BOONE. 115
- 31 -
de verbindingsklem tussen de verdeelkabel en de aftakkingsbundel. Het Hof van Beroep te Gent acht Imewo, de intercommunale Maatschappij voor Energievoorzieningen in West- en OostVlaanderen, op basis van de Wet productaansprakelijkheid aansprakelijk voor de schade. 63. Eerst en vooral moet er een gebrekkig product zijn. De consument mag van de distributeur verwachten dat hij stroom levert, die aan de normen beantwoordt. Deze verplichting houdt een resultaatsverbintenis in. Waar Imewo elektriciteit hoort te leveren met een spanning van 240 volt, waarop een marge van 10 % toelaatbaar is, moet elektriciteit met een spanning van 380 volt als een gebrekkig product worden beschouwd. Bovendien moet het product elektriciteit beschouwd worden als een geheel, zoals het in de woning van de consument wordt geleverd. Waar de precieze oorzaak ligt van het feit dat de door Imewo geleverde elektriciteit gebrekkig is, is niet relevant. De geleverde elektriciteit voldeed dus niet aan de legitieme veiligheidsverwachtingen van de consument en is als zodanig gebrekkig. 64. Daarnaast moet er schade aangetoond worden en een causaal verband tussen het gebrek en de schade. J.D. heeft schade geleden aangezien een aantal elektrische toestellen van hem werden beschadigd door de overspanning op het elektriciteitsnet in zijn woning. Inzake causaliteit houdt het Hof van Cassatie nog steeds vast aan de equivalentieleer.119 Iedere fout die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, geeft aanleiding tot aansprakelijkheid. Inzake productaansprakelijkheid moet er geen fout worden aangetoond, maar wel een gebrek in het product. We passen dus de conditio sine qua non- test toe om het bestaan van een oorzakelijk verband tussen het gebrekkig product en de schade te beoordelen. Als de schade zich zonder het gebrek in het product niet of niet op dezelfde wijze had voorgedaan, dan staat het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade vast. Als we de conditio sine qua nontest toepassen op de casus dan kunnen we besluiten dat er een causaal verband bestaat tussen het gebrek (de overspanning) en de schade (beschadigde elektrische toestellen). 65. Bovendien wordt de vraag gesteld of Imewo als producent van de gebrekkige elektriciteit inzake de Wet productaansprakelijkheid kan beschouwd worden. De elektriciteit zoals geleverd door Electrabel of een andere producent van elektriciteit is niet geschikt voor de eindverbruiker. Deze elektriciteit is van hoge spanning, die over hoogspanningsleidingen wordt getransporteerd en via het distributienet van Imewo naar de klant wordt gebracht, waarbij de spanning door haar wordt omgezet naar 380/220 volt. Zij is dienvolgens de fabrikant van het eindproduct, met name de elektriciteit, omgezet naar de juiste spanning voor levering aan eindverbruiker. Volledigheidshalve kan in dit verband ook verwezen naar artikel 4, § 2 van de
119
Zie recent nog: Cass. 6 februari 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 2, 338 en Cass. 30 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1079.
- 32 -
Wet productaansprakelijkheid. Aangezien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het product is en Imewo niet binnen een redelijke termijn de precieze identiteit van de producent of van degene die haar het product heeft geleverd aan het slachtoffer heeft medegedeeld, dient zij, als leverancier van het product, als producent in de zin van de Wet productaansprakelijkheid te worden beschouwd. 3.3. Voorwaarden van de netbeheerder A. Algemeen 66. Indien de gegriefde consument zich niet kan beroepen op de wetgeving inzake productaansprakelijkheid, dient hij, bij gebreke aan een concrete sectorspecifieke aansprakelijkheidsregeling, de voorwaarden van de distributienetbeheerder zelf te onderzoeken om te beoordelen of hij schadevergoeding kan krijgen. 67. Het is evenwel zo dat indien aan het distributienet of de aansluiting werkzaamheden dienen te gebeuren met het oog op de veiligheid, de betrouwbaarhed en/of de efficiëntie ervan, dan heeft de distributienetbeheerder het recht de toegang tot het net te onderbreken, mits de netgebruiker voorafgaandelijk in kennis te stellen van de start en de vermoedelijke duur van een onderbreking. Behoudens een noodsituatie geschiedt dit in geval van hoogspanning minstens 5 werkdagen vooraf en in geval van laagspanning minstens twee dagen. Voor ongeplande onderbrekingen van de toegang dient de distributienetbeheerder een permanent telefonisch informatienummer te voorzien, waarop onderbrekingen kunnen worden gemeld en informatie over onderbrekingen kan worden verstrekt. Op verzoek van de distributienetgebruiker of diens leverancier informeert de netbeheerder hen over de aard en te verwachten duur van een dergelijke onderbreking. Eveneens op verzoek van de distributiegebruiker of diens leverancier dient de distributienetbeheerder een permanent telefonisch informatienummer te voorzien, waarop onderbrekingen kunnen vermeld worden en informatie over onderbrekingen kan worden verstrekt. Op verzoek van de distributienetgebruiker of diens leverancier informeert de netbeheerder hen over de aard en te verwachten duur van een dergelijke onderbreking. Eveneens op verzoek van de distributienetgebruiker of diens leverancier dient de netbeheerder hen ook een verklaring te verlenen voor het onstaan ervan.120
120
F. DILLEN, “Verplichtingen van de distributienetbeheerder voor elektriciteit op Vlaams niveau”, Iuvis 2004, 1310.
- 33 -
68. De voorwaarden inzake aansprakelijkheid van de netbeheerder zijn opgenomen in het aansluitingsreglement.121 Sinds de liberalisering van de energiemarkt122 vloeit de verhouding tussen de distributienetbeheerder en de afnemer nu enkel nog voort uit de aansluiting van de afnemer op het distributienet. Het reglement bevat enkel nog bepalingen die deze verhouding regelen. Concreet bevatten de aansluitingsreglementen van de distributienetbeheerders vandaag de volgende bepalingen: 1° bepalingen inzake realisatie van de aansluiting; 2° algemene rechten en verplichtingen van partijen inzake toegankelijkheid tot de installaties; 3° informatieverplichtingen en beheer van de aansluiting; 4° bepalingen inzake eigendomsverdeling op de installatie; 5° bepalingen inzake aansprakelijkheid en 6° prijs- en betalingsvoorwaarden. De aard van de juridische relatie tussen de distributienetbeheerder en de eindverbruiker hebben we reeds besproken. Over de kwalificatie van deze verhouding bestaat onduidelijkheid, maar de meeste rechtspraak oordeelt toch dat deze relatie van reglementaire aard is.123 69. Men kan de vraag stellen of particuliere afnemers die onderworpen zijn aan de toepassing van deze reglementen de bescherming genieten van de wet handelspraktijken. Het antwoord hierop is duidelijk positief. De bepaling inzake onrechtmatige bedingen van de wet handelspraktijken is niet alleen van toepassing op relaties, geregeld via overeenkomsten. Door het gebruik van de term ‘voorwaarden’ in artikel 31 Wet Handelspraktijken heeft de wetgever willen duidelijk maken dat minstens de bepalingen van de artikelen 31 en 32 van deze wet tevens betrekking hebben op reglementaire bedingen en reglementaire tarieven. Dit geldt eveneens indien het gaat om bedingen die door de overheid worden gebruikt.124 Het wordt bijgevolg aanvaard dat de wet handelspraktijken ook van toepassing is op de reglementaire voorwaarden van de distributienetbeheerders. B. Nieuwe regeling 2007 70. Onder impuls van de toenmalig minister van energie Kris Peeters werkten de Vlaamse netbeheerders een nieuwe en uniforme aansprakelijkheidsregeling bij stroompannes uit, die zij opgenomen hebben in hun aansluitingsreglementen en –contracten en sinds 1 januari 2007
121
Dit document heette vroeger in de elektriciteitssector het reglement voor de aftakking, het ter beschikking stellen en het afnemen van elektriciteit in laagspanning. 122 Distributie en verkoop van energie werd gesplitst. 123 Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN; Brussel 12 september 1989, DCCR 1989-90, 251, noot P. DE VROEDE; Rb. Nijvel 8 april 1998, Iuvis 1999, 960. 124 I. DEMUYNCK, “De consument en de onrechtmatige contractuele bedingen”, in Y. Merchiers (ed.), Consumentenrecht, Brugge, Die Keure, 1998, 72.
- 34 -
toepassen.125 De aansprakelijkheidsregeling van de netbeheerders ten aanzien van de netgebruikers-afnemers is gebaseerd op het foutprincipe. Het voorziet bijgevolg niet in een regeling van foutloze (objectieve) aansprakelijkheid gekoppeld aan forfaitaire vergoedingen. Er dient sprake te zijn van een fout van de netbeheerder opdat diens aansprakelijkheid in het gedrang zou kunnen komen. Wel wordt de hoegrootheid van de schadeloosstelling in de reglementen van de netbeheerders voor een groot aantal situaties forfaitair bepaald.126 De nieuwe regeling voorziet in elke situatie dat er steeds een fout van de netbeheerder voorhanden moet zijn opdat er ook een tussenkomst van de netbeheerder zou zijn. M.a.w., met de nieuwe regeling komt ook de gewone fout in aanmerking voor een vergoeding, terwijl in de vroegere reglementen enkel de zware fout aanleiding gaf tot een vergoeding. In de situaties van schade veroorzaakt door een fout van een derde of door overmacht, zal de netgebruiker bijgevolg geen vergoeding kunnen eisen van de netbeheerder. Hierop bestaat één uitzondering, namelijk wanneer de fout die de schade veroorzaakt heeft, bij een andere netbeheerder ligt dan diegene op wiens net de schadelijder is aangesloten. In dat geval zal de netbeheerder op wiens net de schadelijder is aangesloten, wel een vergoeding uitbetalen, ook al heeft hij zelf geen aanwijsbare fout begaan.127 71. Ook in de nieuwe regeling blijft de schadelijdende afnemer verplicht om een bewijs te leveren vooraleer hij recht heeft op een tussenkomst. Het bewijs betreft in principe zowel de schade als de fout van de netbeheerder.128 Schade die veroorzaakt wordt door derden (bv. Een aannemer die een leiding beschadigt) komt niet in aanmerking voor een schadevergoeding. Hiervoor verwijs ik naar het deel inzake schade ten gevolge van werken. 72. Aan een huishoudelijke afnemer zal een netbeheerder enkel een schadevergoeding betalen indien er rechtstreekse, materiële schade is als gevolg van een fout van de netbeheerder.
125
Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 2, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-200611.pdf. 126 F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, 171. 127 Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 2, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-200611.pdf. 128 Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 3, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-200611.pdf.
- 35 -
Onrechtstreekse schade (bv. Inkomensverlies) of immateriële schade (bv. morele schade) van huishoudelijke afnemers worden niet vergoed. 73. Onrechtstreekse schade (bv. Inkomensverlies, winstderving, …) of immateriële schade (bv. Commerciële schade) in het kader van een professionele activiteit zal een distributienetbeheerder slechts vergoeden door een forfaitaire schadevergoeding uitbetaald van 100 euro wanneer de onderbreking langer duurt dan 4 uur en die onderbreking het rechtstreekse gevolg is van een fout door de netbeheerder.129 74. De omvang van de schadevergoeding is afhankelijk van de aard van de fout van de netbeheerder. Ingeval de schade veroorzaakt werd door bedrog of opzet van de netbeheerder wordt de schade integraal vergoed. Ingeval de schade veroorzaakt werd door een zware fout of zware nalatigheid van de netbeheerder, wordt de schade vergoed door middel van een forfaitair vastgelegd bedrag, maar zonder dat een vrijstelling wordt toegepast. Voor professionele afnemers wordt enkel bij schade ten gevolge van een gewone fout, een vrijstelling van 250 euro aangerekend. Bovendien kunnen ook professionele afnemers die rechtstreekse, materiële schade geleden hebben in het kader van een professionele activiteit, nu ook aanspraak maken op schadevergoeding ingeval van gewone fout. Tot slot is ook voor deze professionele afnemers de principiële aanvaarding voor tussenkomst tot stand gekomen voor andere schade dan rechtstreekse, materiële schade, wanneer deze schade het gevolg is van een fout van de netbeheerder en veroorzaakt wordt door een stroomonderbreking die meer dan vier uren duurt.130
129
T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 63-64. 130 Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 3, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-200611.pdf.
- 36 -
Deel 3: Schade aan ondergrondse kabels en leidingen ten gevolge van werken 1. Inleiding 1.1. Algemeen 75. Beschadiging van een ondergrondse kabel of leiding en de hieruit voortvloeiende schade, zal meestal veroorzaakt zijn tijdens werken in de nabijheid van kabels en leidingen. Bijna wekelijks worden we via de media131 geconfronteerd met voorvallen waarbij tijdens bouw- en graafwerkzaamheden schade wordt veroorzaakt aan kabels en leidingen (gas, water, afvalwater, elektriciteit, riolering, teledistributie, telecom enzovoort). Vooral de gevolgen op het vlak van onder andere leefmilieu, economie en veiligheid en gezondheid zijn vaak erg confronterend. Het meest tragische voorbeeld daarvan is uiteraard de gasexplosie van Gellingen op 30 juni 2004 waarbij 24 doden en 132 gewonden te betreuren vielen. De voorvallen die de media halen vormen echter slechts een topje van de ijsberg. In de praktijk zijn er dagelijks enkele tientalen schadegevallen. Onze ondergrond bevat veel kabels en leidingen. In Vlaanderen liggen ongeveer 62 000 kilometer wegen waarlangs minstens 500 000 kilometer ondergrondse kabels en leidingen in beheer zijn van de nutsbedrijven132. Dit betekent dat er per meter weg ongeveer acht meter nutsleiding aanwezig is. Dit is het logisch gevolg van het feit dat de meeste woningen voorzien
131
Recente voorbeelden uit de media: Een kraan raakte bij graafwerken een middendrukleiding van de gastoevoer in Kortrijk. Een honderdtal huizen moesten worden geëvacueerd. (X., “Honderdtal woningen ontruimd in Kortrijk na gaslek”, De morgen 14 april 2010, http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1092830/2010/04/14/Honderdtalwoningen-ontruimd-in-Kortrijk-na-gaslek.dhtml.) In Vichte werd tijdens werken met een graafmachine een middendrukleiding geraakt. Vier omliggende bedrijven en woningen werden geëvacueerd. Na een halfuur had de gasmaatschappij het gat gedicht en kon iedereen weer aan de slag. (X., “Bedrijven en woningen ontruimd na gaslek in Vichte”, De morgen 16 april 2010, http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1093629/2010/04/16/Bedrijven-en-woningenontruimd-na-gaslek-in-Vichte.dhtml.) Bij wegenwerken in het centrum van Opitter (Bree) werd een gasleiding geraakt. Het lek was enorm en er ontsnapte onmiddellijk een grote wolk gas. De buurt moest geëvacueerd worden. Infrax kon de gasaansluiting na een tweetal uren afsluiten en het lek dichten. (P. Pergens, “School en buurt geëvacueerd na gevaarlijke gaslek”, Het Nieuwsblad 24 april 2010, http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=8T2PD4OO In Wichelen heeft de aannemer tijdens werken alweer een gasleiding beschadigd. Er moest evenwel, in tegenstelling tot de vorige keer, niet geëvacueerd worden. (X., “Gaslek aan vier wegen”, de infosite gemeente wichelen, 28 april 2010, http://www.gemeentewichelen.be/website/index.php/201004283444/Algemeennieuws/Gaslek-aan-vier-wegen.html.) 132 Met het nutsbedrijf wordt de eigenaar van de ondergrondse installaties bedoeld. Deze zijn inzake gas en elektriciteit de transmissie- en distributienetbeheerders van de transport- en distributienetten. Zie supra.
- 37 -
zijn van verschillende nutsvoorzieningen zoals telefoon, elektriciteit, teledistributie, water en aardgas, waarbij deze distributienetten meestal langs beide kanten van de weg aanwezig zijn. Bovendien zal, gelet onder andere op de liberalisering van de telecommarkt en de tendens om het bovengrondse leidingennet ondergronds te brengen, het aantal nutsleidingen in de ondergrond eerder toenemen dan afnemen, waardoor het risico op schadegevallen alleen maar toeneemt. 76. Nochtans is het noodzakelijk om zoveel mogelijk schadegevallen en hun nadelige gevolgen te voorkomen. Het beschadigen van kabels en leidingen en vooral de zware menselijke en maatschappelijke gevolgen neemt dan wel zelden zo’n omvang aan als in Gellingen, toch brengt elk schadegeval aan kabels en leidingen, hoe klein of groot ook, telkens heel wat risicio’s met zich mee. Zo is het voorkomen van schade allereerst van groot belang voor de veiligheid van de werknemers die graafwerken uitvoeren. Hun gezondheid en fysieke integriteit kan ernstig in het gedrang komen door een schadegeval. Een schadegeval kan ook ernstige risico’s vormen voor de veiligheid en gezondheid van de omwonenden. Naast het menselijke leed dat het gevolg kan zijn van een schadegeval, is er natuurlijk de directe materiële schade aan de kabels en leidingen zelf, en mogelijks ook aan het materiaal van de aannemer. Bovenop de directe fysieke en materiële schade is er de mogelijke gevolgschade. Deze kan beperkt blijven tot een kortstondig inboeten aan comfort door het gedurende een korte tijd zonder water, verwarming, tv, enzovoort, te moeten stellen, maar heeft vaak een veel grotere maatschappelijke impact. In de eerste plaats zijn er de directe en indirecte gevolgen voor het leefmilieu die voortvloeien uit de beschadiging van kabels en leidingen. Daarnaast is er de economische impact: stilvallende productie-, handels- en dienstverleningsprocessen, uitvallen van beveiligings- en meetsystemen, verkeershinder enzovoort. Deze verstoring van het maatschappelijk en economisch leven leidt dan weer tot andere veiligheidsrisico’s. Indien het aantal schadegevallen aan kabels en leidingen substantieeel zou kunnen dalen, dan betekent dit een aanzienlijke maatschappelijke en economische winst, onder meer qua veiligheid en gezondheid en de bescherming van het leefmilieu. 77. Momenteel is een belangrijke oorzaak van dergelijke ongevallen aan kabels en leidingen de omslachtige en niet eenduidige manier waarop alle relevante informatie over kabels en leidingen door aannemers moet bekomen worden. Zo is het vandaag zeer moeilijk om te achterhalen, zelfs voor maatschappijen die dit zeer nauwkeurig opvolgen, of men wel alle informatie heeft bekomen die nodig is om veilig met de grondwerken te kunnen starten. In de huidige procedure is het zeer moeilijk om geen fouten te maken.
- 38 -
78. In dit deel wil ik grondig de situatie bespreken waarbij een ondergrondse kabel of leiding wordt beschadigd ingevolge werkzaamheden dichtbij deze nutsleidingen. Ik heb geprobeerd om op een duidelijke manier de verschillende betrokken personen bij werkzaamheden en de mogelijke schadelijders ingevolge de beschadiging van de ondergrondse kabel of leiding weer te geven. Daarna bespreek ik uitgebreid de verschillende gronden waarop betrokken schadelijders hun aansprakelijkheidsvordering kunnen baseren om schadevergoeding te bekomen. Ik heb getracht dit per mogelijke aansprakelijke persoon te groeperen, maar de theorie van de burenhinder en het strafrechtelijk luik komen in een apart deeltje aan bod. Ook schade en causaal verband worden afzonderlijk nog eens behandeld. Tevens wordt nog kort de situatie van de aansprakelijkheid in solidum en het mogelijke regres tussen meerdere aansprakelijken besproken. Als laatste deel bekijken we de nieuwe initiatieven die door de overheid werden genomen om schade aan ondergrondse kabels en leidingen ingevolge werkzaamheden te voorkomen. 1.2. Betrokken partijen 79. We bekijken wie er schade kan lijden bij beschadiging van nutsleidingen, namelijk de schade aan de kabels en leidingen zelf en de eventuele schade die hieruit voortvloeit. Om te weten wie voor de beschadiging van nutsleidingen aansprakelijk ‘kan’ zijn, moeten we een antwoord vinden op de vraag wie allemaal mogelijke betrokken partij is bij werkzaamheden. 80. De op de volgende pagina afgebeelde tekening geeft duidelijk de verschillende partijen in het bouwproces weer zoals daar zijn: de bouwheer-eigenaar, de architect en eventueel een studiebureau en de aannemers. Bij werken in de buurt van leidingen is het nutsbedrijf, namelijk de eigenaar van de desbetreffende leidingen, ook zeer belangrijk. Zij moet informatie kunnen geven over de eventuele ondergrondse leidingen. Daarnaast geeft deze tekening ook de eventuele schadelijders weer, namelijk de eigenaar van de leiding (het nutsbedrijf), de afnemers en derden (toevallige voorbijgangers en buren), maar ook de uitvoerders van de werken kunnen slachtoffer zijn133.
133
Hierbij denk ik aan bijvoorbeeld een gasontploffing op een werf waardoor de arbeiders die op de werf werken en brandwonden oplopen. Zie de zware gasexplosie in Gellingen (Frans: Ghislenghien) d.d. 30 juli 2004.
- 39 -
Architect en/of studiebureau
Bouwheer – eigenaar
Hoofd aannemer
Onder aannemer
Legende:
Afnemers (particulier/ bedrijf)
Nutsbedrijf
Derden (slachtoffers)
= contractuele verhouding = buitencontractuele verhouding
- 40 -
A. Schadelijders 81. Schade aan ondergrondse kabels en leidingen betekent in eerste instantie schade voor de eigenaar van de beschadigde kabel zelf, meer bepaald het nutsbedrijf. De leiding op zich is beschadigd en zal dus moeten hersteld worden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het nutsbedrijf beschouwd moet worden als een derde bij de werkzaamheden uitgevoerd door de aannemer in opdracht van de bouwheer. Aangezien het nutsbedrijf niet de opdrachtgever is van de werken (tenzij in het geval van onderhoudswerkzaamheden aan de ondergrondse leidingen zelf of bij de aanleg van nieuwe leidingen), is er slechts een extra-contractuele verhouding tussen het nutsbedrijf en de aannemers en de bouwheer. In geval van beschadiging van de kabel of leiding heeft het nutsbedrijf een extra-contractuele vordering t.a.v. degene die die schade heeft veroorzaakt. 82. Daarnaast kunnen ook derden, zoals de toevallige voorbijgangers of naburen, schade lijden. Toevallige voorbijgangers hebben geen enkele relatie met diegenen die bouwen. Hun relatie met deze laatste is niet anders dan het ‘stomme toeval’. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan een persoon die toevallig in de buurt van de werf was bij een gasexplosie en hierdoor lichamelijke en materiële schade lijdt.134 Ook de buren, bijvoorbeeld de eigenaars van het aanpalende erf, kunnen schade lijden ingevolge de werkzaamheden. Schadelijdende derden hebben dus ook een buitencontractuele vordering t.a.v. schadeveroorzaker. 83. Tevens kunnen personen die op de werf actief waren (zoals de aannemers of de architect) ook zelf schade lijden bij beschadiging van een ondergrondse kabel of leiding. Evenwel is dit slechts in uitzonderlijke gevallen zoals bij de gasexplosie in Gellingen van 30 juli 2004. In het geval van werknemers die tijdens de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst een ongeval meemaken dat een letsel veroorzaakt, is er ook sprake van een arbeidsongeval, maar dit gaan we niet gedetailleerder bespreken.135 84. Bovendien is het ook mogelijk dat door de beschadiging van de kabel of leiding de continuïteit van de nutsvoorziening niet kan gegarandeerd worden en dit leidt dus tot gevolgschade voor particulieren en bedrijven (eindafnemers) die bijvoorbeeld zonder elektriciteit of gas vallen. Voor particulieren is het eerder ongemakkelijk om enkele uren zonder stroom te zitten, doch kunnen zij ook materiële schade lijden. Voor bedrijven kan dit leiden tot het moeten stilleggen van machines en dus grote economische schade veroorzaken. Deze eindafnemers hebben een contractuele, respectievelijk reglementaire relatie met de
134 135
Zie bijvoorbeeld de gasexplosie in Gellingen d.d. 30 juli 2004. Artikel 7 van de Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971.
- 41 -
energieleverancier of distributienetbeheerder voor de levering van gas en/of elektriciteit en kunnen dus een contractuele vordering tegen het nutsbedrijf instellen wegens het niet leveren van de stroom of gas wegens niet naleving van de contractuele en reglementaire verplichtingen. Evenwel kan dan het nutsbedrijf een regresvordering (buitencontractueel) instellen tegen degene die werkelijk de schade heeft veroorzaakt. B. Partijen betrokken in het bouwproces 85. De hamvraag is natuurlijk wie de slachtoffers kunnen aanspreken tot vergoeding voor de geleden schade. Verschillende partijen nemen deel aan het bouwproces. In de eerste plaats hebben we natuurlijk de opdrachtgever of bouwheer–eigenaar136 van de werken. Dit kan een aanbestedende overheid zijn die bijvoorbeeld wegenwerken wil laten uitvoeren of een overheidsgebouw wenst te laten bouwen. De opdrachtgever kan tevens een natuurlijk persoon of rechtspersoon zijn die een woning of een bedrijfsgebouw wil laten bouwen. Ook het nutsbedrijf (de distributienetbeheerder) kan de opdrachtgever van de werken zijn, bijvoorbeeld voor de aanleg van nieuwe nutsleidingen of bij onderhoudswerken aan bestaande nutsleidingen. 86. De bouwheer laat zich bijstaan door een architect137 en/of een studiebureau138. Bij de meeste bouwwerken is het verplicht om een architect onder de arm te nemen.139 Deze heeft de leiding en controle over de werkzaamheden. 87. Een andere voor de hand liggende partij is degene die de werken uitvoert. De bouwheer kan de werken door één of meerdere aannemers140 laten uitvoeren. Indien er wordt gewerkt met meerdere aannemers bestaan er twee hypotheses. Enerzijds kan de bouwheer werken met nevenaannemers (er bestaat een contractuele band tussen de bouwheer en de verschillende aannemers die werkzaam zijn op de bouwplaats), anderzijds kan hij kiezen voor één algemene aannemer of hoofdaannemer die op zijn beurt met onderaannemers contracteert. De aannemer, een zelfstandig natuurlijk persoon of een bouwbedrijf (rechtspersoon), kunnen werken met werknemers (arbeiders, werfleider, ...).
136
De opdrachtgever (synoniem: bouwheer) is iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een bouwwerk wordt verwezenlijkt. 137 De architect is Ieder natuurlijk of rechtspersoon die voor rekening van een opdrachtgever zorg draagt voor het ontwerp van een bouwwerk. 138 Bij technische bouwdossiers. 139 Artikel 4, eerste lid van de Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939. 140 De aannemer is ieder natuurlijk of rechtspersoon die voor rekening van een opdrachtgever zorg draagt voor de uitvoering van een bouwwerk.
- 42 -
88. Daarnaast hebben we ook nog de verschillende nutsbedrijven die eigenaar zijn van de ondergrondse kabels en leidingen. Ook het het nutsbedrijf kan aansprakelijkheid oplopen, meer bepaald voor de schade die derden lijden ingevolge de kabelbeschadiging. Hierbij kan ik een voorbeeld uit de rechtspraak geven waarbij het nutsbedrijf en de aannemer in solidum aansprakelijk werden gesteld voor de schade geleden door een onderneming waarvan de productie stilviel bij de stroomonderbreking ingevolge de beschadiging van de elektrische kabel. Enerzijds was het nutsbedrijf aansprakelijk omdat zij plannen had medegedeeld die niet in overeenstemming waren met de werkelijke ligging van de kabels en anderzijds de aannemer omdat hij niet was overgegaan tot materiële lokalisatie van de kabels.141 C. Aansprakelijkheid in solidum 89. Hoe meer partijen er betrokken zijn, hoe meer er fout kan lopen. Daarom is het vaak moeilijk voor degenen die schade lijden door werken in de nabijheid van leidingen om te bepalen wie er nu juist een fout heeft begaan en wie zij dus desgevallend kunnen aansprakelijk houden voor de schade. Deze fout kan een contractuele wanprestatie, een extracontractuele fout of zelfs een strafrechtelijk misdrijf uitmaken.142 Meestal is het de aannemer die een fout begaat, waardoor hij aansprakelijk kan gesteld worden voor de schade. De aansprakelijkheid van diegene die de grondwerken uitvoerde en daarbij leidingen beschadigde, sluit niet uit dat ook anderen zouden kunnen worden aangesproken, zoals de architect, de bouwheer of zelfs het nutsbedrijf, omdat deze hun contractuele, sectorspecifieke verplichtingen en/of de algemene zorgvuldigheidsplicht niet zijn nagekomen. In de praktijk is het dan ook vaak dat verschillende partijen hun verplichtingen niet nagekomen zijn en dit leidt dan tot een aansprakelijkheid in solidum. 90. Elke dader is in solidum gehouden tot vergoeding van de gehele schade, wanneer één enkele schade haar oorzaak vindt in de onderscheiden fouten van verschillende daders en wanneer elke fout nodig was om de schade te veroorzaken, m.a.w. als de andere fouten niet hadden volstaan om de schade te veroorzaken.143 Een gemeenschappelijke fout is niet vereist.
141
Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323. Zie infra. 143 Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209; Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 1994, 370. 142
- 43 -
Het is voldoende dat een aantal toevallig samenlopende fouten de schade hebben veroorzaakt.144 91. Het belangrijkste element in de verbintenis ‘in solidum’ is de ondeelbaarheid van het causale verband. Bijvoorbeeld de fouten van zowel de aannemer als de architect zijn op zichzelf de oorzaak van de volledige schade aangezien zonder de fout van de ene of van de andere de foutieve gedraging niet zou hebben volstaan om de gehele schade te veroorzaken zoals zij zich in concreto heeft voorgedaan.145 De juridische grondslag van de verbintenis ‘in solidum’ is de equivalentieleer.146 In België wordt de equivalentieleer toegepast, krachtens welke fout in afwezigheid waarvan de schade, zoals die zich in concreto voordeed, niet zou hebben plaatsgehad, als de oorzaak van deze schade wordt beschouwd.147 Volgens een oude en algemeen verspreide regel die gekwalificeerd zou kunnen worden als een ongeschreven regel van het aansprakelijkheidsrecht148, is iedereen wiens fout de schade heeft veroorzaakt, gehouden tot de vergoeding van de hele schade. Reeds zeer vlug werd deze regel door onze rechtspraak bevestigd.149 De rechtsleer keek aanvankelijk nochtans zeer argwanend toe, maar draaide achteraf overtuigend bij.150 Er is dus vereist dat de verschillende fouten dezelfde schade hebben veroorzaakt.151 Elke fout (of feit) dat aan de verschillende aansprakelijken kan worden toegerekend, is een conditio sine qua non152 voor de gehele schade.
144
M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 6. 145 Cass. 15 februari 1974, RW 1974, 1715. 146 R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. DE TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992): verbintenissen”, TPR 1994, 193 ev, nrs. 10-14, vooral nr. 11: “Veelal steunt men bij ons op de regel van de equivalentietheorie: van zodra de door een persoon begane fout of het feit waarvoor deze moet instaan, een conditio sine qua non van de schade is, dient de persoon aan wie die fout of dat feit tot te rekenen is, de gehele aldus veroorzaakte schade te vergoeden. Men legt de verbintenis ‘in totum’ dus uit dor te zeggen dat iedere fout of ieder feit waarvoor men moet instaan de ganse schade heeft veroorzaakt, vermits zonder die fout of dat feit de schade zich niet zou hebben voorgedaan, zoals ze zich in concreto voordeed.” 147 Cass. 4 december 1950, Pas. 1951, I, 201 en Cass. 14 juni 1995, Arr .Cass. 1995, 60. 148 Zie J.L. FAGNART, ‘L’obligation “in solidum” dans la responsabilité contractuelle’, RCJB 1975, 247. 149 Cass. 15 februari 1886, Pas. 1886, I, 75; Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 208, B.J. 1936, 418, met concl. adv.-gen. CORNIL; Cass. 22 januari 1960, Pas. 1960, I, 580; Cass. 2 oktober 1961, Pas. 1962, I, 128; Cass. 7 maart 1962, Pas. 1962, I, 764; Cass. 8 januari 1968, Pas. 1968, I, 590; Cass. 17 maart 1982, Pas. 1982, I, 842; Cass. 18 februari 1983, Pas. 1983, I, 183; Cass. 26 april 1996, Arr .Cass. 1996, 371. 150 R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel, 1977, 128-131; N. PEETERS, “Verbintenissen met meerdere subjecten”, in J. ROODHOOFT e.a., Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Antwerpen, 2000, nr. 2721. 151 S. STIJNS, “Over passieve hoofdelijkheid en in solidum-gehoudenheid, over gemeenschappelijke en samenlopende fouten”, Rec. Cass. 1994, 54; Cass. 3 januari 1995, Arr .Cass. 1995, 5. 152
- 44 -
92. De in solidum-aansprakelijkheid blijft niet beperkt tot de situatie waarin een zelfde schade werd veroorzaakt door de toevallig samentreffende bewezen fouten van verschillende aansprakelijken. Ze vindt ook toepassing bij samenloop van een bewezen fout (art. 1382-1383 BW) en een al dan niet voor tegenbewijs vatbaar aansprakelijkheidsvermoeden (art. 1384 1386 BW)153 of een objectieve aansprakelijkheid, ingesteld door een bijzondere wet. Aansprakelijkheid in solidum wordt ook aangenomen wanneer eenieders aansprakelijkheid berust op een al dan niet weerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden of op een door een bizondere wet ingestelde objectieve aansprakelijkheidsregeling. In het geval van een samenloop tussen een extracontractuele fout van de ene persoon en een contractuele wanprestatie van een andere persoon, geeft dit eveneens aanleiding tot een aansprakelijkheid in solidum.154
2. Aansprakelijkheid voor schade aan ondergrondse nutsleidingen tijdens het bouwproces 2.1. Aansprakelijkheidsgronden: algemene inleiding 93. In beginsel worden de schadegevallen ingevolge werkzaamheden in de nabijheid van ondergrondse kabels en leidingen geregeld door de toepassing van de gemeenrechtelijke regels van het contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze regels worden aangevuld met specifieke voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van werken in de buurt van ondergrondse nutsvoorzieningen en die zijn opgenomen in bijzondere wetgevingen.155 Tevens kan er sprake zijn van een strafrechtelijk misdrijf. A. Contractuele aansprakelijkheid 94. Omdat er tussen de verschillende actoren soms een contractuele verhouding bestaat156, is het mogelijk dat een schadelijder schade lijdt ingevolge de niet-nakoming van een contractuele verplichting. Ingevolge deze contractuele wanprestatie is de dader dan ook contractueel aansprakelijk.
153
In het kader van beschadiging aan ondergrondse kabels en leidingen vindt enkel artikel 1384 BW toepassing en niet de artikel 1385 -1386 BW. 154 Cass. 13 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 528; Luik 13 april 1977, JL 1977-78, 65; Luik 12 oktober 1983, Pas.1984, II, 14; Rb. Brussel 12 oktober 1990, TBBR 1991, 408. 155 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgsiche aansprakelijkheidsrecht”, in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 5152. 156 Bijvoorbeeld tussen de opdrachtgever en de aannemer/architect.
- 45 -
95. Deze contractuele verplichtingen worden aangevuld door bijzondere wettelijke en reglementering bepalingen. Inzake overheidsopdrachten zijn er in de algemene aannemingsvoorwaarden een aantal bepalingen in die zin opgenomen.157 Ook sommige typebestekken bevatten maatregelen die door de aannemer moeten worden genomen.158 Ook de ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’ moet in dit licht gezien worden.159 B. Extra-contractuele aansprakelijkheid 96. Meestal zal er geen contractuele relatie bestaan tussen de schadelijder en de dader.160 Derden kunnen zich dan beroepen op de gemeenrechtelijke bepalingen van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. 97. De aansprakelijkheid voor een schadegeval zal, net zoals alle andere schadegevallen, in de eerste plaats beoordeeld worden in het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht, voorgeschreven door de artikelen 1382 - 1383 BW. Deze verplichting richt zich tot alle rechtsonderhorigen, dus ook alle betrokken partijen bij de werken. Dikwijls wordt de verantwoordelijkheid voor schade aan kabels en leidingen louter beoordeeld in het licht van de aquiliaanse aansprakelijkheid van de aannemer. Er is echter een groeiende tendens waar te nemen in de rechtspraak die elk schadegeval in een breder kader plaatst, dat niet alleen oog heeft voor de verplichtingen van de aannemer, doch ook voor deze van de andere partijen.161 Gelet op het maatschappelijk belang van de nutsvoorzieningen heeft de wetgever de algemene zorgvuldigheidsplicht aangevuld met specifieke voorzorgsmaatregelen in bijzondere wetten en specifieke veiligheidsreglementeringen. Deze bijzondere veiligheidsvoorschriften zijn in acht te nemen telkens wanneer er werken in de buurt van ondergrondse nutsvoorzieningen gepland zijn. Het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming van 27 september 1947 (ARAB)162 en het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI)163 zijn o.a. specifieke veiligheidsreglementeringen die concrete bepalingen bevatten van hoe moet worden te werk gegaan in de nabijheid van elektrische kabels en leidingen. De rechtspraak heeft deze wettelijke bepalingen verder uitgewerkt en vorm gegeven. Voor de gasleidingen zijn er twee koninklijke
157
Bijvoorbeeld: art. 25, § 1, secundo en art. 30, §1, alinea’s 6 en 7 AAV. Bijvoorbeeld: typebestek 250 voor wegeniswerken. 159 Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken, Brussel, Ministerie van Openbare Werken, 1984. 160 Bijvoorbeeld: de relatie tussen het nutsbedrijf en de aannemer of de nabuur en de aannemer. 161 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 33. 162 BS 3 oktober 1947. 163 Algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 10 maart 1981, BS 29 april 1981. 158
- 46 -
besluiten reeds te vermelden. De voorschriften voor de uitvoering van werken in de nabijheid van gasvervoerleidingen werden vastgelegd in het KB van 21 september 1988, ook wel het Raadplegingsbesluit genoemd.164 Wat betreft de gasdistributieleidingen is het KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen te vermelden.165 98. Ook het artikel 1384, eerste lid BW kan een een rol spelen bij de aansprakelijkheid van de aannemer en/ of het nutsbedrijf. De bewaarder van een gebrekkige zaak kan aansprakelijk gesteld worden voor de schade die veroorzaakt wordt door de zaken die hij onder zijn bewaring heeft. 99. Voor fouten van aangestelden is de aansteller aansprakelijk op grond van artikel 1384, derde lid BW. De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer wordt beperkt door artikel 18 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten166 tot bedrog, zware schuld en herhaaldelijke lichte fouten. De aannemer is als aansteller van zijn werknemers aansprakelijk voor de ongevallen die door de fout van zijn werknemers veroorzaakt worden. 100. Uitzonderlijk werd de vordering tot schadevergoeding ook al gebaseerd op de theorie van de burenhinder.167 Bij deze leer worden dan de eigenaar van de kabels en de eigenaar van het gebouw of terrein waar werken worden uitgevoerd, beschouwd als naburige eigenaars. Volgens vaststaande rechtspraak kunnen aannemers niet gehouden zijn tot compensatie op basis van de schuldloze burenhinder, doch wordt recent deze immuniteit in twijfel getrokken door enkele auteurs in de rechtsleer.
164
KB van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. (Raadplegingsbesluit) 165 KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 166 BS 22 augustus 1978, err. BS 30 augustus 1978. 167 Art. 544 BW.
- 47 -
C. Het samenloopverbod, de co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten 101. Volledigheidshalve wil ik hier kort wijzen op enkele basisbeginselen uit het aansprakelijkheidsrecht waarmee uiteraard ook rekening moet gehouden worden. C.1. Het samenloopverbod 102. Vóór het stuwadoorsarrest van 1973168 liet het Hof van Cassatie de benadeelde de keuze om zijn vordering te baseren op de regelen van de buitencontactuele of de contractuele aansprakelijkheid.169 De regelen van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht hebben dus algemene gelding en vinden toepassing, ook al hebben beide partijen bovendien contractuele verplichtingen op zich genomen. 103. Sinds het studawdoorsarrest van 1973 bevestigt het Hof van Cassatie de primauteit van de contractuele aansprakelijkheid in de verhouding tussen de contractpartijen. Wanneer een schadeverwekkende gedraging de overtreding uitmaakt van een contractuele norm, dan moet toepassing gemaakt worden van de regelen van het contractenrecht en kan geen beroep gedaan worden op het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Het samenloopverbod van het Hof van Cassatie bestaat uit twee onderdelen. Aan beide voorwaarden moet cumulatief worden voldaan. Ten eerste is een buitencontractuele vordering uitgesloten wanneer de fout een tekortkoming aan een contractuele verbintenis uitmaakt. Ten tweede is een buitencontractuele vordering slechts mogelijk indien de fout andere dan aan de slechte uitvoering van het contract te wijten schade heeft veroorzaakt.170 104. Op het samenloopverbod erkent het Hof van Cassatie één uitzondering. Wanneer een contractuele fout tevens een strafrechtelijk misdrijf uitmaakt, behoudt de benadeelde de keuze tussen de contractuele en de extracontractuele vordering.171 Deze uitzondering wordt ruim opgevat. Ze geldt niet alleen wanneer de wanprestatie op zichzelf een misdrijf uitmaakt, maar ook wanneer de contractuele wanprestatie het gevolg is van een misdrijf.172
168
Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395. Zie bijvoorbeeld: Cass. 13 februari 1930, JT 1930, 182. 170 H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 37. 171 H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42. 172 Cass. 22 november 2000, RW 2002-03, 421. 169
- 48 -
Deze uitzondering kan ook zeker van belang zijn in het kader van de beschadiging van kabels en leidingen. Aangezien daarbij ook soms lichamelijk schade wordt geleden, en dus het misdrijf ‘onvrijwillige slagen en verwondingen’ van artikel 418 Strafwetboek oplevert, heeft de schadelijdende contractspartij de keuze om een contractuele of een extracontractuele vordering in te stellen tegen de dader-contractant. Bijvoorbeeld in het geval de aannemer een contractuele verplichting niet nakomt waardoor een ondergrondse gasleiding wordt geraakt en er een gasexplosie volgt. De bouwheer-eigenaar is zwaar gewond. De aannemer heeft de verplichting om de werken uit te voeren zoals het in de aannemingsovereenkomst is voorzien. Een ondergrondse kabel beschadigen met alle gevolgen van dien is zeker niet voorzien in het contract en houdt een contractuele wanprestatie in. Ondanks de contractuele relatie tussen de bouwheer en de aannemer, kan de bouwheer toch kiezen voor een buitencontractuele vordering jegens zijn aannemer. De contractuele wanprestatie is immers ook een strafrechtelijk misdrijf (‘onvrijwillige slagen en verwondingen’), en maakt een uitzondering uit op het samenloopverbod. C.2. De co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten 105. Een gedraging die een wanprestatie uitmaakt, kan niet alleen schade toebrengen aan de medecontractant, maar ook aan derden. Zo denken we aan een toevallige voorbijganger die gewond geraakt bij een ongeval. In de regel kan dus een contractuele wanprestatie, mits zij ook onrechtmatig is in de zin van artikel 1382 BW, aanleiding geven, zowel tot een contractuele vordering van de medecontractant als tot een extracontractuele vordering van een derde. Dit noemt men het beginsel van co-existentie.173 Ook in het kader van beschadigingen van ondergrondse kabels en leidingen speelt het beginsel van co-existentie een rol. Zo kan ik verwijzen naar het voorbeeld van daarnet waarbij een aannemer nalaat bepaalde veiligheidsvoorschriften na te leven die hem in het aannemingscontract werden opgelegd. Veroorzaakt deze nalatigheid schade aan de medecontractant, dan heeft deze een contractuele vordering tegen de aannemer. Lijdt ook een derde schade, dan kan deze de aannemer buitencontractueel aanspreken als de fout ook een onzorgvuldigheid uitmaakt in de zin van de artikelen 1382-1383 BW. 106. Als laatste wil ik nog wijzen op de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten. In het stuwadoorsarrest van 7 december 1973 heeft het Hof van Cassatie
173
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42.
- 49 -
een belangrijke uitzondering ingevoerd op het beginsel van de co-existentie. Dit beginsel komt aan de orde wanneer een van de partijen bij een contract zijn verbintenissen niet (volledig) zelf uitvoert, maar zich laat bijstaan door een uitvoeringsagent (aangestelde of onderaannemer). Naast het hoofdcontract komt aldus een tweede contract in beeld, namelijk dat tussen de contractuele schuldenaar en een derde die geen partij is bij het hoofdcontract. Het Hof van Cassatie besliste in het stuwadoorsarrest dat de uitvoeringsagent door de medecontractant van zijn opdrachtgever extracontractueel enkel kan aangesproken worden indien de opdrachtgever zelf extracontractueel kan aangesproken worden door de medecontractant. Het stuwadoorsarrest voert aldus een belangrijke uitzondering op de regel van de co-existentie, voor het geval dat de schadeverwekker een uitvoeringsagent is van de medecontractant van de benadeelde. In dit geval immers kan de contractuele fout die de uitvoeringsagent begaat in het kader van zijn contract met zijn opdrachtgever niet door de medecontractant van de opdrachtgever worden ingeroepen als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 1382 BW.174 2.2. De aannemer A. Contractuele aansprakelijkheid A.1. Algemeen 107. De aannemer is gehouden de hem contractueel opgedragen werken uit te voeren overeenkomstig de contractuele afspraken zoals onder meer opgenomen in het algemeen en bijzonder bestek. De bestekbepalingen kunnen daarbij specifieke bepalingen bevatten inzake de wijze waarop bepaalde werken zoals graafwerken, het oprichten van constructies, moeten worden uitgevoerd. Indien er desbetreffend niets in de overeenkomst of de bestekken is bepaald, moet de aannemer de werken uitvoeren overeenkomstig de regels van de kunst. Daarbij kunnen onder meer bepaalde gedragscodes of technische voorschriften als leidraad gelden.175 108. Zo is de aannemer contractueel aansprakelijk voor de schade die de opdrachtgever lijdt ten gevolge van fouten die worden begaan tijdens de materiële uitvoering van de werken. De aannemer kan ook contractueel door de opdrachtgever worden aangesproken voor de vergoeding die de opdrachtgever aan zijn naburen dient te betalen voor de schade die werd
174
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 44. 175 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 6869.
- 50 -
toegebracht aan de naburige eigendommen ingevolge foutloze burenhinder.176 Hierover meer bij de bespreking van de theorie van de burenhinder. A.2. Bijzondere verplichtingen overheidsopdrachten
voortvloeiend
uit
de
reglementering
inzake
de
109. Indien de aannemingsovereenkomst onder het toepassingsgebied valt van de reglementering inzake de overheidsopdrachten, dient rekening te worden gehouden met de Algemene Aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, hierna kortweg A.A.V. genoemd.177 110. Overeenkomstig artikel 25, § 1, tweede lid A.A.V. wordt geacht de aannemingsprijs de kosten te omvatten van de werken voor de ongeschonden bewaring, de eventuele verlegging en terugplaatsing van kabels en leidingen waarop bij grond-, graaf- of baggerwerken wordt gestuit, tenzij de last hiervoor op de eigenaars van die kabels en leidingen rust. 111. De algemene aannemingsvoorwaarden bevatten ook specifieke regels ter voorkoming van schade of stoornis van een dienst van algemeen nut. Wanneer de aanbestedende overheid er de aandacht van de aannemer op heeft gevestigd dat een werk een mogelijke oorzaak kan zijn van schade of stoornis van een dienst van algemeen nut, of wanneer de aannemer dit vaststelt bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, dient de aannemer de uitbater van deze dienst hiervan in kennis te stellen ten minste vijftien dagen vóór de uitvoering van de werken.178 Deze kennisgeving moet gebeuren door middel van een schriftelijk bericht tegen ontvangsbewijs. In de praktijk wordt in het bijzonder bestek vaak een bepaling opgenomen waarin de aannemer attent wordt gemaakt op het feit dat er ondergrondse kabels en leidingen aanwezig kunnen zijn die de uitvoering van de werken kunnen belemmeren.179 112. Wanneer de aannemer bij de uitvoering van de werken merktekens tot aanduiding van de loop van ondergrondse leidingen ontmoet, moet hij die merktekens op hun plaats laten, of ze
176
Artikel 544 BW. Bijlage bij het KB van 26 september 1996 tot de bepaling van de Algemene Uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies van Openbare werken, BS 18 oktober 1996. 178 Artikel 30, § 1, zesde lid A.A.V. 179 K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken “ (noot onder Cass. 23 juni 2005), TBO 2005, 233. 177
- 51 -
terugplaatsen indien het voor de uitvoering van de werken noodzakelijk was ze tijdelijk te verwijderen.180 113. Artikel 30, §2 A.A.V. verplicht de aannemer om op zijn volle verantwoordelijkheid en op zijn kosten alle maatregelen te treffen die onontbeerlijk zijn voor de bescherming, de instanthouding en de integriteit van de bestaande constructies en werken. De aannemer is overeenkomstig dezelfde bepaling ook gehouden alle voorzorgen te nemen die door de bouwkunst en door de bijzondere omstandigheden worden vereist om de naburige eigendommen te vrijwaren en om te vermijden dat daarin door zijn schuld stoornissen worden veroorzaakt. Het komt aan de aannemer toe te bepalen welke middelen daartoe worden aangewend.181 De aannemer kan slechts op grond van artikel 30, §2 A.A.V. worden aangesproken indien hij door zijn schuld schade veroorzaakt.182 Uit deze bepaling mag dan ook niet worden afgeleid dat de aannemer een foutloze aansprakelijkheid op grond van artikel 544 BW op zich zou nemen.183 Voor een uitgebreidere uitleg i.v.m. de schuldloze burenhinder en de aannemer verwijs ik naar het deeltje inzake de schuldloze burenhinder. A.3. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 114. Op initiatief van het Ministerie van Openbare Werken, de Bedrijfsfederatie der Voortbrengers en verdelers van Elektriciteit, het Verbond van de Gasnijverheid, het Nationaal Verbond der Wegenbouwers en de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen werd een ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken” afgesloten.184 De leidraad is een gedragscode die tot doel heeft door duidelijke regels het aantal schadegevallen aan ondergrondse leidingen tot een minimum te beperken.185 De leidraad heeft weliswaar geen reglementair karakter, maar wordt sinds de omzendbrief nr. 512-107 van 12 maart 1985 van het Minsterie van Openbare werken opgenomen in de
180
Artikel 30, § 1, zevende lid A.A.V. Antwerpen 3 maart 2003, TBBR 2005, 411. 182 D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. 183 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 70. 184 Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken, Brussel, Ministerie van Openbare Werken, 1984. 185 T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 15. 181
- 52 -
administratieve bepalingen van bestekken voor openbare werken en maakt aldus deel uit van de contractuele verhoudingen tusen aannemer en opdrachtgever.186 Deze gedragscode is van toepassing op werken uitgevoerd in opdracht van de overheid.187 Zelfs indien de aanbevelingen van de leidraad niet in de bestekbepalingen worden opgenomen, kunnen zij onrechtstreeks nog een rol spelen bij de contractuele en/of buitencontractuele aansprakelijkheid van de actoren betrokken bij de oprichting van een constructie als een document waarin de regels van de kunst met betrekking tot het uivoeren van werken in de nabijheid van ondergrondse installaties worden beschreven.188 Volgens de praktische leidraad is de nauwkeurige plaatsbepaling van de installaties de taak en de verantwoordelijkheid van de aannemer. De aannemer blijft ook verantwoordelijk voor de door hem gebruikte uitvoeringsmiddelen. In de nabijheid van de installaties moet hij alle gepaste maatregelen treffen teneinde deze installaties te beschermen tegen beschadiging en voor risico’s te vrijwaren, en wel op een manier die de continuïteit van de exploitatie op geen enkel ogenblik in het gedrang brengt.189 115. Daarnaast heeft het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap een eigen praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties bij werken ontwikkeld, waarvan de eindversie dateert van 7 februari 2005. Deze leidraad is bedoeld om bij de voorbereiding en de uitvoering van werkzaamheden in de ondergrond een vlotte informatieverschaffing en communicatie te bevorderen, zodat de werken kunnen worden uitgevoerd. Deze leidraad wordt opgelegd als een dienstorder van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, zodat deze leidrad enkel verplichtend is voor de administraties van dit departement die werken laten uitvoeren op het openbaar domein. Door opname in de standaardbestekken wordt deze leidraad eveneens verbindend voor de aannemers die werken in opdracht van deze
186
D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 18; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 187 T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 15. 188 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 189 X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269.
- 53 -
administraties. Anderzijds kunnen derden en in het bijzonder de schadelijdende nutsbedrijven in beginsel niet door deze gedragscode gebonden zijn.190 Deze leidraad voorziet een aantal verplichtingen die tijdens de uitvoeringsfase moeten worden nageleegd door de aannemer en alle derden waarop hij een beroep doet. De aannemer is in de eerste plaats gehouden maatregelen te treffen als voorbereiding tot de eigenlijke uitvoering van het werk. Hij is onder meer gehouden een rondvraag te houden bij de vergunningshouders die installaties bezitten in de zone waar de werken moeten worden uitgevoerd. Tijdens de eigenlijke uitvoering van de werken moet de aannemer veiligheidsmaatregelen treffen bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van ondergrondse installaties. Deze veiligheidsmaatregelen omvatten onder meer een nazicht op het terrein van tekeningen en documenten die door de vergunninghouders werden verstrekt. In geval van onverenigbaarheden tussen of op de tekeningen, of tussen de tekeningen en de situatie op de werf, rust op de aannemer een verplichting tot overleg en raadpleging van de vergunninghouders. Als er geen plannen beschikbaar zijn en de aannemer evenmin andere informatie heeft verkregen, moet de ligging van de aftakkingen, huisaansluitingen en de leidingen ter plaatse worden aangeduid door de vergunninghouders in aanwezigheid van de aannemer. Daarenboven is de aannemer gehouden tot materiële lokalisatie van de ondergrondse installaties in de zone waar schade veroorzaakt zou kunnen worden, hetzij door de uitvoering van werk, hetzij door het verkeer van vrachtwagens en/of andere mechanische tuigen. De wijze van uitvoering van deze peilingen wordt zeer nauwkeurig omschreven in de leidraad. Bij het uitvoeren van graafwerken is de aannemer tevens verplicht om een aantal specifiek omschreven maatregelen te treffen teneinde beschadiging aan ondergrondse installaties te vermijden.191
190
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 191 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 71.
- 54 -
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid B. 1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: art. 1382 - 1383 BW I. Foutaansprakelijkheid 116. Algemeen wordt aangenomen dat op de uitvoerder van werken, meestal een aannemer, een aansprakelijkheid voor fout rust op basis van artikel 1382192 - 1383193 BW. Aangezien de beschadigde ondergrondse installaties meestal toebehoren aan derden ten aanzien van het aannemingscontract en dus a fortiori een contractueel rechtsverband ontbreekt, spreekt het vanzelf dat bij betwisting enkel de regelen inzake aquiliaanse aansprakelijkheid van toepassing kunnen zijn.194 De schadelijder(s) (derden zoals bijvoorbeeld de eigenaar van beschadigde kabels of leidingen) zal in principe dan ook zowel de fout van de aannemer, de beschadiging van haar nutsleiding (of gevolgschade) als het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade moeten aantonen.195 Het enkele feit dat er werken uitgevoerd werden die een leiding hebben beschadigd, vormt op zichzelf nog geen fout.196 De eigen fout vormt de grondslag van de buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van de artikelen 1382-1383 BW.197 Er is slechts sprake van een eigen foutieve daad indien er twee onderscheiden elementen cumulatief aanwezig zijn. Enerzijds een onrechtmatige handelen en anderzijds de toerekenbaarheid van dit handelen aan de schuldbekwame dader.198 Een eerste vorm van onrechtmatig handelen is elke schending van een wettelijke of reglementaire norm die een bepaalde gedraging verplicht stelt of juist verbiedt. De overtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling is op zichzelf een fout die tot de burgerlijke aansprakelijkheid leidt van degene die de overtreding begaat, behoudens onoverkomelijke dwaling of enige grond van ontheffing van aansprakelijkheid.199 Zo kan de fout van de
192
Artikel 1382 BW verplicht elke daad van de mens waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, diegene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze schade te vergoeden. 193 Artikel 1383 BW preciseert dat men niet alleen aansprakelijk is voor de schade die door eigen daad, maar ook voor de schade die door nalatigheid of onvoorzichtigheid werd veroorzaakt. 194 Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, 484. 195 Luik 26 mei 1993, JLMB 1994, 1274; L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 275. 196 Kh. Tongeren 13 maart 1975, De Verz. 1975, 235. 197 Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, 394; JOCQUÉ, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, 19-20. 198 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 363-377. 199 Cass. 8 november 2002, RW 2004-05, 1259.
- 55 -
aannemer enerzijds bestaan in een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsplicht van artikel 1382 BW, namelijk het nagelaten hebben alle maatregelen te nemen die een normaal vooruitziende en zorgvuldige aannemer in een gegeven omstandigheid zou hebben genomen om schadelijke gevolgen te vermijden en anderzijds in de niet-naleving van een bepaalde verplichting of bepaald verbod, voortvloeiende uit wettelijke of reglementaire of contractuele bepalingen. 117. De sectoriële wettelijke verplichtingen worden als een concretisering van de algemene zorgvuldigheidsplicht van artikel 1382 BW beschouwd.200 De voor bepaalde sectoren uitgevaardigde wettelijke verplichtingen worden dus als toetssteen gebruikt bij de beoordeling van de naleving van de algemene zorgvuldigheidsplicht, zodat vaak zowel de in casu toepasselijke wetsbepaling als artikel 1382 BW in één adem worden vernoemd.201 Maar hierbij mag de rechter geen wetsbepaling uitgevaardigd voor één bepaalde sector toepassen op een andere, niet onder deze wet vallende sector, zoniet loopt hij het risico op verbreking door het Hof van Cassatie.202 Indien er geen wettelijke verplichtingen voor een bepaalde sector worden opgelegd (zoals voor waterleidingen) en ook geen contractuele relatie tussen aannemer en kabeleigenaar voorhanden is, dient de rechter steeds op soevereine wijze aan de hand van de hem voorliggende en vaststaande feiten en omstandigheden eigen aan elke zaak, te oordelen of de betrokken aannemer zich al dan niet heeft schuldig gemaakt aan een miskenning van de algemene zorgvuldigheidsnorm.203 118. Het foutcriterium van de ‘normaal voorzichtige aannemer’ dient uiteraard ‘in abstracto’ te worden beoordeeld, dus niet naar een mogelijke feitelijke realiteit van bijvoorbeeld overwegend slordige aannemers, maar wel naar het beeld van wat een normaal voorzichtige
200
Zie M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 147-158 en de daarin vermelde rechtspraak: Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319; Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457; Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459; Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448; Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433; Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431. 201 M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52. 202 Cass. 27 oktober 1989, RW 1989-90, 619. 203 M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52.
- 56 -
aannemer ‘zou moeten doen’.204 In het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht brengt elke fout (ook een lichte fout) in principe aansprakelijkheid met zich mee.205 119. De analyse met betrekking tot het foutbegrip bij leidingschade concentreert zich rond de specifieke verplichtingen van de aannemer. Op deze verplichtingen wordt dieper ingegaan. II.Verplichtingen van de aannemer 120. Algemeen wordt aanvaard dat artikel 1382 BW ingevuld wordt door de wettelijke verplichtingen in de verschillende sectoren.206 De fout van de uitvoerder van werken moet dus geëvalueerd worden in het licht van die wettelijke verplichtingen.207 De voorzorgsplicht van de aannemer met betrekking tot ondergrondse kabels en leidingen kan in feite worden opgesplitst in drie afzonderlijke verplichtingen: 1° de lokalisatie- of raadplegingsverplichting, 2° de lokalisatieverplichting en 3° het plegen van overleg met het nutsbedrijf.208 De inhoud die aan deze verplichtingen wordt gegeven, is sterk bepaald door de rechtspraak en rechtsleer.209 Afgezien van de goede bewaking van hun belangen in de wetgeving door de nutsmaatschappijen, is het niet zo verwonderlijk dat deze verplichtingen aan de aannemers worden opgelegd: ten eerste is het redelijk dat wie nieuwe werken wil realiseren, de bestaande
204
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328. 205 Het Belgisch recht inzake causaliteit beperkt zich ertoe na te gaan of de fout een conditio sine qua non, een noodzakelijke voorwaarde, was van het schadegeval. Zou de schade niet onstaan zijn zonder de fout, dan is deze laatste een noodzakelijke voorwaarde voor de schade. Wie een fout begaat die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is aansprakelijk voor deze laatste. Er wordt geen verder onderscheid gemaakt naargelang een noodzakelijke voorwaarde een grotere of kleinere rol heeft gespeeld in het schade geval. Ook fouten dien slechts een beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toevallige onvoorziene of abnormale gebeurtenissen. Alle noodzakelijke voorwaarden zijn, voor wat het causaal verband betreft, equivalent. 206 Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319; Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457; Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459; Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448; Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433; Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431. 207 O.m. art. 192.02 AREI, art. 260 bis ARAB en art. 51 KB 28 juni 1971. 208 K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 234; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; L. Deridder en T. Vermeir, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 205. 209 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 7.
- 57 -
realisaties moet respecteren. Ten tweede worden de verbruikers, de producenten en het algemeen belang geschaad door onderbrekingen van nutsleidingen. En een laatste reden is dat de aannemers van nieuwe werken de kost van de te nemen voorzorgen kunnen incalculeren bij hun prijsopgave.210 1. Informatie- of raadplegingsplicht 121. Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen volgt dat er op de aannemers een wettelijke verplichting rust om – alvorens de werken aan te vatten – de staat van de ondergrond na te gaan en alle noodzakelijke informatie in te winnen over de werfzone. Deze verplichting wordt in de eerste plaats ingevuld door een raadplegingsverplichting, waarbij de aannemer de liggingsplannen en eventuele bijkomende informatie moet opvragen bij de nutsbedrijven.211 Doet de aannemer dit niet, dan begaat hij onmiddellijk een fout in de zin van artikel 1382 BW en is hij aansprakelijk voor de beschadiging.212 De verkregen plannen zijn één element in het geheel van de informatie waarover de aannemer beschikt.213 Hij zal ook onder meer oog moeten hebben voor alle omgevingselementen op basis waarvan de aanwezigheid van een leiding kan blijken, zoals bijvoorbeeld een stedelijke omgeving, de aanwezigheid van een militaire installatie214, of een hoogspanningscabine215.216 De aannemer zal steeds de voorzorg nemen om schriftelijk de plannen van de ondergrondse
210
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328. 211 Cass. 27 oktober 1978, Pas. 1979, 246; Cass. 7 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 9; Gent 5 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 94, noot P. FONTAINE; Kh. Kortrijk 9 juli 1981, BFE 1982, afl. 1, 6, noot; Rb. Charleroi 8 oktober 1997, Iuvis 1998, 907; Rb. Brugge 19 januari 1998, Iuvis 1998, 912; Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 323, noot; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 91. 212 L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 205; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; NEUT, N., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 53, met verwijzingen naar rechtspraak. 213 N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92. 214 Luik 18 april 1968, T.Aann. 1971, 252. 215 Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1147. 216 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276.
- 58 -
kabels en leidingen aan te vragen bij de eigenaar van de ondergrondse installaties.217 De procedure voor de planaanvraag is intussen vereenvoudigd door de invoering van het KLIP en het KLIM.218 122. Voor elektrische leidingen is deze informatieplicht voorzien in artikel 260 bis van het Algemeen Reglement op Arbeidsbescherming (ARAB)219 en artikel 192.02, a van het Algemeen Reglement op Elektrische Installaties (AREI)220. Artikel 260 bis ARAB legt aan de aannemer de concrete voorzorg op om de eigenaar van de grond, de overheid die de openbare weg beheert en de eigenaar van de kabel te raadplegen. Artikel 192.02, a AREI herhaalt op dit vlak artikel 260 bis ARAB. Voor gasdistributieleidingen wordt de informatieplicht afgeleid uit artikel 51 KB 28 juni 1971221 dat de aannemers van werken oplegt om “de nodige matregelen te treffen om de veiligheid en de goede staat der gasinstallaties te verzekeren”. 123. Uit de wetgeving en de rechtspraak volgt dat de plannen geen absoluut gegeven zijn, ze hebben slechts een indicatieve en relatieve waarde en duiden meer op de aanwezigheid van kabels dan op de ligging ervan.222 Enkel voor de gassector is een ondubbelzinnige en sluitende wettelijke verplichting tot het opstellen van plannen voorhanden.223 Voor de overige sectoren zijn deze plannen een sterke aanwijzing die moet worden aangevuld met bijkomend onderzoek, wat lokalisatie kan impliceren. De raadplegingsplicht wordt daarom aangevuld met een lokalisatieverplichting.224
217
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 38. Zie infra deeltje hoopgevende initiatieven. 219 Ingevoerd bij KB 5 augustus 1978. 220 Ingevoerd bij KB 10 maart 1983. 221 Het koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 222 Luik 19 maart 1981, BFE 1982, afl. 12, 3, noot; Kh. Brugge 15 februari 1994, Iuvis 1994, 280, noot; Rb. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. 223 Artikel 42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 224 T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276. 218
- 59 -
2. Lokalisatieplicht 124. De aannemer mag zich niet vergenoegen met het louter opvragen en lezen van de plannen.225 Indien er uiterlijke tekenen aanwezig zijn, die het vermoeden doen rijzen dat er in het traject van de werken nutsvoorzieningen aanwezig zijn, dient de aannemer – vooraleer de graafwerken aan te vatten – tot lokalisatie over te gaan om de juiste ligging en diepte van de kabels vast te stellen.226 De aannemer moet de werkelijke ligging van de ondergrondse leidingen nagaan op grond van zijn algemene zorgvuldigheidsverplichting.227 Deze lokalisatieplicht wordt als het ware verheven tot tweede concretisering van de in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm bij werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen.228 2.1. Afhankelijk van de sector 125. De draagwijdte van de lokalisatieplicht is afhankelijk van de aard van de nutsleiding. 126. Bij gasvervoerleidingen moet tussen de uitvoerder van werken en de gasvervoersmaatschappij overleg worden gepleegd over de methode van plaatsbepaling van de leiding.229 Werken in de nabijheid van zulke leidingen mogen slechts uitgevoerd worden nadat door peilingen de ligging ervan bepaald is en alle maatregelen ter beveiliging en instandhouding ervan genomen zijn.230 127. Voor de elektriciteitsleidingen is de lokalisatieverplichting uitdrukkelijk opgenomen in artikel 260 bis ARAB en artikel 192.02 AREI. Artikel 260 bis ARAB legt de aannemer een raadgevingsplicht op. En in spoedgevallen dient hij minstens de kabel vooraf te lokaliseren. De bepaling van artikel 260 bis ARAB kon zo geïnterpreteerd worden dat lokalisatie van elektrische leidingen alleen vereist was indien raadpleging van de eigenaar van de leiding niet had kunnen plaatsvinden. Er ontstond zodoende verwarring. Intussen is de wetgever tussengekomen met het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). Artikel 192.02 AREI herneemt
225
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 151; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92; N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156. 226 Antwerpen, 31 maart 1982, RW 1983-84, 89; Gent 4 februari 1994, RW 1995-96, 1236; Brussel 4 maart 1996, Iuvis 1996, 605; Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181; W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 40. 227 Rb. Antwerpen 5 februari 1999, Iuvis 2004, 1335; Rb. Luik 30 september 2003, Iuvis 2005, 1451. 228 Vred. Leuven 22 november 1982, BFE 1983, afl. 2, 4, noot. 229 Artikel 2 Raadplegingsbesluit. 230 Art. 4 Raadgevingsbesluit.
- 60 -
integraal de tekst van artikel 260 bis ARAB, maar voegt er na de omschrijving van de verplichtingen nog aan toe: “afgezien van deze raadpleging mag met de uitvoering van werken slechts begonnen worden na lokalisatie van kabels”. Door deze toevoeging stelt de wetgever duidelijk dat de lokalisatie van de leidingen altijd verplicht is. Zelfs indien de aannemer beschikt over de liggingsplannen of andere inlichtingen over de ligging van de kabels en niettegenstaande de aanwezigheid van merktekens op het terrein, mogen de voorgenomen werken slechts worden begonnen na lokalisatie van de kabels.231 128. Voor de andere sectoren zijn geen wetteksten voorhanden die uitdrukkelijk een peilingsof lokalisatieplicht opleggen. Toch is de lokalisatie ook hier een belangrijk element bij de beoordeling van de algemene zorgvuldigheidsplicht. Zo legt de wettekst voor de gasdistributieleidingen de lokalisatie niet uitdrukkelijk op. De lokalisatieverplichting wordt evenwel afgeleid uit de verplichting om de nodige maatregelen te treffen om de veiligheid en goede staat van de installaties te verzekeren zoals voorzien in artikel 51 KB 28 juni 1971. Indien de aannemer deze veiligheidsmaatregelen nalaat te nemen en desgevallend de gasleiding beschadigt, begaat hij ook een fout in de zin van artikel 1382 BW. 2.2. Wijze van lokalisatie 129. De rechtsleer maakt een onderscheid tussen “intellectuele” en “materiële” lokalisatie. Intellectuele lokalisatie geschiedt door de kabel te lokaliseren volgens de gegevens van de medegedeelde plannen. Onder materiële lokalisatie verstaat men het lokaliseren van het werkelijk verloop van de kabel door middel van peilingen.232 Sommige rechtspraak acht de materiële lokalisatie slechts nodig wanneer er uitwendige aanwijzingen bestaan die erop wijzen dat een ondergrondse kabel zich bevindt in het tracé van de werken.233 Nochtans gaat het merendeel van de rechtspraak ervan uit dat de lokalisatieverplichting die rust op de aannemer zowel een intellectuele als een materiële lokalisatie omvat, los van de al dan niet aanwezigheid van uitwendige aanwijzingen.234
231
Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, I, 484. D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 15; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 13; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 93. 233 Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350; Rb. Antwerpen 25 mei 2000, T.Aann. 2000, 353; K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 234. 234 Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139; Luik 23 juni 1982, Het Bouwbedrijf 25 februari 1983, 18; Kh. Namen 4 mei 1993, Iuvis 1997, 645; Vred. Zottegem 13 juli 1996, T.Aann. 1997, 46, noot B. VAN LIERDE; N. 232
- 61 -
130. Dat lokalisatie door peilingen op het terrein die moet gebeuren behoort tot de technieken, de regelen van het goede vakmanschap van een aannemer. De lokalisatie- en raadplegingsverplichting zijn ook opgenomen in de ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’.235 131. De lokalisatieverplichting moet in nauwe relatie gezien worden met de plannen die verkregen zijn van de nutsbedrijven en met de feitelijke kenmerken van het terrein. Het opleggen van een lokalisatieplicht mag niet impliceren dat de aannemer zicht moet vergewissen van elk mogelijke afwijking in het tracé van een leiding. Wanneer alle normale voorzorgsmaatregelen genomen zijn, zoals het opvragen van de plannen, het contact opnemen met het nutsbedrijf en het doorvoeren van regelmatige peilingen, kan hij niet verplicht worden tot het nemen van buitensporige maatregelen.236 Zo hoeft hij niet aan de hand van langdurige en kostbare peilingen het gebrek aan nauwkeurige plannen te compenseren.237 3. Plegen van overleg 132. In het kader van het ARAB heeft het Hof van Cassatie reeds herhaaldelijk benadrukt dat de consultatieverplichting van de aannemer verder reikt dan het opvragen van plannen.238 De aannemer moet ook overleg plegen met het nutsbedrijf en zich samen beraden over de te nemen maatregelen.239
DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156 en de hierbij verwijsde rechtspraak; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 93. 235 N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156; X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 236 Vred. Louveigné 3 november 1998, T.Aann. 1999, 44, noot. 237 L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 211; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 95. 238 Cass. 1 maart 1985, RW 1985-86, 801. 239 M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 153; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 97; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 9.
- 62 -
De rechtspraak gaat ervan uit dat het opvragen de plannen en het lokaliseren van de leiding soms niet voldoende is.240 In bijzondere omstandigheden zoals wanneer de effectieve lokalisatie van de kabel moeilijkheden meebrengt of onmogelijk is241 of wanneer peilingen uitwijzen dat de kabels zich niet op de aangeduide plaats bevinden242, eist sommige rechtspraak dat ter plaatse vertegenwoordigers van het nutsbedrijf ontboden en/of geraadpleegd worden, ongeacht bepaalde aanduidingen op de plannen en ongeacht de aanwezigheid van merktekens.243 Het is dus in zo’n omstandigheden aan de aannemer om contact op te nemen met de verdeler en om dan zijn vragen voor te leggen en eventueel samen met de verdeler de plaats van de kabels te zoeken. Een aannemer is echter niet altijd verplicht om een vertegenwoordiger van het nutsbedrijf te ontbieden bij afwezigheid van duidelijke plannen. De nutsbedrijven zijn immers van bij de eerste vraag naar informatie verplicht om alle nodige en nuttige informatie te verstrekken om tot lokalisatie van de leidingen te kunnen overgaan.244 Het ontbieden van een vertegenwoordiger ter plaatse heeft niet tot doel de voorafgaande gebrekkige informatieverlening door de nutsmaatschappij te dekken.245 III. Onoverwinnelijke onwetendheid of dwaling 1. Rechtvaardigingsgrond 133. Wanneer er een schadegeval in de nabijheid van een leiding heeft voorgedaan en de schadelijder kan een foutieve gedraging vanwege de aannemer, schade en oorzakelijk verband bewijzen, dan is de aannemer persoonlijk aansprakelijk. Een manier voor de aannemer om zich
240
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 9. 241 Gent 4 oktober 1996, Iuvis 1999, 1008; Bergen 24 november 1997, Iuvis 1998, 891; Rb. Leuven 4 oktober 1996, Iuvis 2000, 1183; Vred. Enghezée 20 januari 2003, Iuvis 2005, 1474. 242 Kh. Brussel 11 december 1993, Iuvis 1999, 1015. 243 T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 10. 244 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 212; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 10. 245 A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630.
- 63 -
van zijn aansprakelijkheid te bevrijden, is het aantonen van onoverkomelijke ontwetendheid of onoverwinnelijke dwaling.246 Wat dient te verstaan onder ‘onoverwinnelijke onwetendheid’? Nergens wordt een definitie van dit begrip gegeven.247 Onoverwinnelijk dwaling is een grond van rechtvaardiging. Dwaling is een doorslaggevende verkeerde voorstelling van de realiteit of een onwetendheid en kan zowel op de feiten als op het objectieve recht betrekking hebben. Indien de dwaling onoverwinnelijk (onoverkomelijk) is, kan men de persoon in wiens hoofde de dwaling bestaat, het schadeverwekkende gedrag niet aanrekenen.248 Of een aannemer zich al dan niet in een situatie van onoverwinnelijke onwetendheid bevindt, is een feitenkwestie.249 Om uit te maken of de dwaling al dan niet onoverwinnelijk is, hanteert de rechtspraak het zorgvuldigheidscriterium. Er wordt nagegaan of de persoon die zich op de dwaling beroept, deze dwaling heeft begaan zoals elke andere redelijke en voorzichtige persoon die zich in dezelfde situatie bevindt. Met andere woorden: zou ieder ander redelijk en voorzichtig persoon die zich in dezelfde situatie bevindt, zich vergist hebben? Hieruit blijkt ook meteen dat het inroepen van een onoverwinnelijke dwaling slechts zin heeft bij de overtreding van een wettelijk gebod of verbod. In het andere geval, bij toetsing aan de algemene zorgvuldigheidsnorm, leidt de vaststelling dat ook een normaal zorgvuldig persoon in de gegeven omstandigheden een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid zou hebben gehad, immers meteen tot het besluit van de afwezigheid van fout.250
246
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 279. 247 W. ABBELOOS, “De onoverwinnelijke onwetendheid in bouwzaken” (noot bij Kh. Gent 9 oktober 1991), TGR 1992, 49. 248 I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden, ...” in X., Buitencontractuele aansprakelijkheid – Reeks Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2004, 29-40. 249 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14. 250 G. JOCQUÉ, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, randnr. 53-57.
- 64 -
2.Rechtspraak - toepassingen 134. Of de aannemer zich al dan niet in een situatie van onoverwinnelijke dwaling bevindt, hangt af van feiten in concreto. De rechter heeft dus een grote beoordelingsmarge, waardoor rechtspraak op dit vlak zeer belangrijk is. We onderscheiden twee hypotheses waarbij een situatie van onoverwinnelijke onwetendheid voor de aannemer mogelijk is. De eerste hypothese is deze waarbij de aannemer helemaal geen informatie heeft verkregen over de leidingen in de ondergrond en de tweede hypothese is de situatie waarbij de aannemer wel degelijk plannen van de ondergrond heeft ontvangen maar waarbij deze afwijken van de werkelijkheid. Ook een eventuele fout van het nutsbedrijf kan dit leiden tot een aansprakelijkheid van het nutsbedrijf die een eventuele aansprakelijkheid van de aannemer geheel of gedeeltelijk kan compenseren. 2.1. De aannemer krijgt geen informatie over de leidingen in de ondergrond 135. Zo kan de aannemer zich van zijn aansprakelijkheid bevrijden indien de aannemer er rechtmatig op kon vertrouwen dat er geen leidingen in de ondergrond aanwezig zijn en zal hem geen schuld treffen wanneer er toch schade optreedt.251 De rechter kan bijvoorbeeld besluiten dat er geen aansprakelijkheid is wanneer het nutsbedrijf op de betroffen plaats geen melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van leidingen, hetzij via plannen hetzij op een andere wijze, en wanneer er uit geen enkel omgevingselement de aanwezigheid van leidingen kon worden afgeleid.252 Deze omgevingselementen zijn in de eerste plaats wettelijke merktekens of de ruimtelijke situering van de werken ( bijvoorbeeld werken in een verlaten gebied). Onoverwinnelijke onwetendheid is niet bewezen indien de aannemer, los van enige andere overweging, door waarneming van om het even welke aanwijzing kon veronderstellen dat er ondergrondse leidingen aanwezig waren op de plaats waar de werken werden uitgevoerd.253 Het is dan ook zo indien er bijvoorbeeld een hoogspanningscabine in de buurt van een beschadigde kabel staat, dan sluit dit de onoverwinnelijke dwaling uit.254 De aannemer kan immers weten dat er dan in de buurt ook kabels aanwezig zijn.255
251
Brussel 2 december 1993, T. Aann 1998, 13. Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. 253 M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155; A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630. 254 Kh. Brugge 19 april 1994, Iuvis 1999, 1020. 255 Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1174. 252
- 65 -
Zo kan de aannemer geen fout worden verweten wegens het beschadigen van ondergrondse kabels, indien tijdens een voorafgaande werkvergadering afspraken werden gemaakt en de aannemer ervan mocht uitgaan dat alle kabels op de plaats van de werken verwijderd, dan wel verplaatst zouden zijn.256 De verplichting tot voorafgaandelijke lokalisatie van een ondergrondse kabel rust op degene die de werken effectief uitvoert. Indien de aannemer niet tot lokalisatie overgaat begaat hij een fout wegens schending van artikel 1382 BW en artikel 192 AREI. Indien de bouwheer geen informatie verstrekt over de ligging van de kabel of de hoofdaannemer heeft nagelaten de plannen mee te delen aan de onderaannemer, blijft de lokalisatieplicht van de aannemer die de werken effectief uitvoert bestaan. Deze situatie maakt geen onoverwinnelijke dwaling uit.257 2.2.De verkregen plannen wijken manifest af van de werkelijkheid 136. Een gehele of gedeeltelijke bevrijding van aansprakelijkheid ten voordele van de aannemer is mogelijk wanneer de verkregen plannen afwijken van de werkelijkheid. Dit kan het geval zijn wanneer het geen lichte afwijkingen betreft die door het uitvoeren van peilingen kunnen worden opgespoord, of wanneer de afwijkingen naar het oordeel van de rechter buiten de toegelaten tolerantie vallen, ondanks de afwezigheid van peilingen.258 Wanneer de liggingsplannen dus grove afwijkingen vertonen ten opzichte van de feitelijke situatie zou dit een reden kunnen zijn om de aannemer van zijn aansprakelijkheid te bevrijden.259 Toch wordt dit tot dusver niet gemakkelijk door de rechtbanken aanvaard.260 De aannemer wordt niet vrijgesteld door het inroepen van onoverwinnelijke dwaling wanneer hij nagelaten heeft bijkomende plannen op te vragen of voorafgaandelijk te lokaliseren.261 Anderzijds moeten bepaalde afwijkingen van de plannen met de werkelijke toestand op het terrein aanvaard worden. Deze afwijkingen zijn niet van aard om de aansprakelijkheid van de aannemer volledig uit te sluiten. Dergelijke afwijkingen kunnen verband houden met de diepte van de leidingen, hun ligging ten opzichte van de plannen of het feit dat de werken doorgaan in
256
Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. In casu ging het om ondergrondse telefoonkabels die beschadigd werden. 257 Gent. 2 juni 1995, Iuvis 1997, 635. 258 Kh. Brussel 7 november 1991, T.Aann. 1998, 25 en Kh. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. 259 Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. 260 M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155. 261 Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415.
- 66 -
de buurt van gevoelige installaties zoals cabines of vaste installaties.262 De aannemer wordt niet vrijgesteld door het inroepen van onoverwinnelijke dwaling wanneer hij nagelaten heeft bijkomende plannen op te vragen of voorafgaandelijk te lokaliseren, tenzij manifeste afwijkingen tussen de plannen en de werkelijkheid.263 137. Wat manifeste afwijkingen zijn wordt door de rechter in concreto beoordeeld. Als we willen weten wat manifeste afwijkingen zijn die de aannemer niet moet aanvaarden, moeten we de rechtspraak terzake onderzoeken. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen afwijkingingen in de horizontale ligging van de kabel of leiding en afwijkingen inzake de diepteligging. Effectieve lokalisatie en voldoende peilingen maken de opsporing van de kabel of leiding mogelijk, waardoor lichte afwijkingen moeten worden aanvaard door de aannemer. Een afwijkende diepteligging van 50 cm264, 80 cm265 en 145 cm266 en horizontale afwijkingen van 160 cm267 en 220 cm268 kunnen niet aan de basis liggen van een onoverwinnelijke dwaling. Afwijkingen van 2 m269, 3 m270, 5 m271 of 9 m272 zijn volgens de rechtspraak manifeste afwijkingen die niet moeten verwacht worden door de aannemer en deze kunnen dus zorgen voor een situatie van onoverwinnelijke dwaling in hoofde van de aannemer. Wanneer de peilingen worden uitgevoerd en de resultaten overeenkomen met de liggingsplannen van de kabels en nadien toch een kabel wordt geraakt, maakt bij het uitvoeren van de werken een afwijking van meer dan 20 cm, een onoverwinnelijke dwaling uit voor de aannemer zodat hem geen fout treft.273 Ook wanneer de aannemer op die plaats onvoorzienbaar geconfronteerd wordt met een kabel op slechts 20 com diepte, maakt deze omstandigheid voor hem een onoverkomelijke dwaling nopens de feiten uit, die voor hem een rechtvaardigingsgrond vormt die hem van iedere civiele aansprakelijkheid jegens eiser bevrijdt.274
262
T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 279. 263 Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. 264 Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181. 265 Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, afl. 28, 1415. 266 Brussel 16 mei 1997, Iuvis 2000, 1170; Rb. Leuven 21 september 1995, Iuvis 1997, 649. 267 Rb. Turnhout 3 maart 1997, Iuvis 1998, 903. 268 Antwerpen 29 maart 1995, Iuvis 1996, 507. 269 Kh. Gent 13 mei 2009, T.Aann. 2009, afl. 3, 264, noot W. ABBELOOS. 270 Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. 271 Vred. Hamme 5 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 331, noot. 272 Kh. Gent 6 maart 2002, TGR 2002, afl. 3, 135. 273 Gent 25 april 1997, TGR 1998, 4. 274 Vred. Westerlo 30 mei 1997, T.Aann. 1999, 385.
- 67 -
138. Evenwel dient er rekening gehouden te worden met het redelijkheidscriterium inzake peilingen en lokalisatie van kabels en leidingen zodat van een aannemer niet kan worden verwacht dat hij de peiling na iedere gegraven meter zou herhalen. De aannemer die alle mogelijke redelijke voorzorgen heeft genomen en peilingen heeft uitgevoerd, kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de aan de kabels toegebrachte beschadigingen wanneer deze zich niet op de gebruikelijke en reglementair voorgeschreven diepte bevinden.275 2.3. Onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij 139. Het louter veroorzaken van schade aan een leiding door een aannemer impliceert niet automatisch dat hij aansprakelijk is. Evenmin volgt uit het loutere afwijken van plannen met de realiteit op het terrein een automatische, volledige bevrijding van zijn aansprakelijkheid. Ook een eventuele fout van het nutsbedrijf moet beoordeeld worden aan de hand van de concrete gegevens van de zaak. Hierbij kan onder meer rekening gehouden worden met de belangrijkheid van de afwijking, het belang van de leiding, de ouderdom van de plannen of het aantal werken die op dezelfde plaats zijn uitgevoerd of recente herstellingen die zijn aangebracht. Wanneer de afwijkingen te wijten zijn aan de onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij – afwijkingen die buiten de normale tolerantiegrens vallen – kan dit leiden tot een aansprakelijkheid van het nutsbedrijf die een eventuele aansprakelijkheid van de aannemer geheel of gedeeltelijk kan compenseren.276 B.2. De aannemer als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW 140. Een aannemer kan eveneens aansprakelijk gesteld worden indien schade veroorzaakt wordt door zaken die hij onder zijn bewaring heeft. Artikel 1384, eerste lid BW bepaalt dat iemand aansprakelijk is, niet alleen voor de schade veroorzaakt door de eigen daad, maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan of van zaken die men onder zijn bewaring heeft. De toepassing van artikel 1384, eerste lid BW sluit de toepassing van artikel 1382 BW niet uit. De persoon die aansprakelijk is als bewaarder van een gebrekkige zaak, kan tegelijkertijd aansprakelijk zijn voor zijn persoonlijke fout die medeoorzaak is van de geleden schade. Het is voor de schadelijder soms nuttig zijn vordering zowel op grond van artikel 1382 BW als op grond van artikel 1384, eerste lid BW te steunen, in die zin dat op grond van artikel 1382 BW
275
Kh. Brussel 31 januari 2007, T.Aann. 2007, afl. 2, 168; T.Aann. 2008, afl. 2, 181. T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 280. Zie bijvoorbeeld: Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 323, noot. 276
- 68 -
nog andere personen dan enkel de bewaarder van de gebrekkige zaak kunnen worden aangesproken. De bewaarder en de derde worden dan in solidum veroordeeld. 141. Voor de toepassing van artikel 1384, eerste lid BW is vereist dat de aannemer als de bewaarder van de schadeverwekkende zaak kan worden beschouwd en vervolgens dat deze zaak gebrekkig is. In het algemeen kan men stellen dat een persoon bewaarder is van een zaak indien hij van die zaak voor eigen rekening gebruikmaakt, het genot ervan heeft of voor het behoud ervan zorgt, met recht van toezicht, leiding en controle.277 De aannemer kan geacht worden de bewaker te zijn van de ganse werf met alle zaken daarop. Zo is de aannemer de bewaarder van de bouwmaterialen en machines die zich bevinden op de werf. Hij is ook de bewaarder van het bouwwerk zelf tot aan de voorlopige oplevering. Voor de aansprakelijkheid van de bewaarder is bovendien vereist dat de zaak die de schade heeft veroorzaakt, aangetast is door een gebrek. Een gebrek wordt door het Hof van Cassatie omschreven als een abnormaal kenmerk van de zaak waardoor ze in bepaalde omstandigheden schade kan veroorzaken.278 B.3. De aannemer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW 142. De aannemer kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor de fouten van personen over wie hij het toezicht en de leiding heeft.279 Artikel 1384, derde lid BW bepaalt: “De meesters en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de beding waartoe zij hen gebezigd hebben”. Het volstaat dat de fout van de aangestelde geschiedt gedurende de dienst of daar eenvoudigweg mee verband houdt, zelfs indien dit onrechtstreeks of occassioneel is.280
277
Brussel 27 april 1977, Pas. 1978, II, 4. Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 66; Cass. 29 september 1988, Arr.Cass. 1988-89, 122; Cass. 19 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 496; Cass. 28 november 1991, Arr.Cass. 1991-92, 284; Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992-93, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1992-93, 493. 279 W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 701; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 91; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 64. 280 Cass. 28 februari 1978, Pas. 1978, I, 741; Antwerpen 8 maart 1989, RW 1991-92, 920; Bergen 6 november 1985, De Verz. 1986, 733 en Luik 26 november 1986, JLMB 1987, 719. 278
- 69 -
I. Aangestelden/werknemers - onderaannemers 143. De aannemer is als aansteller aansprakelijk voor de schade die verooraakt wordt door een fout van zijn aangestelden. Aangestelden zijn zij die in ondergeschikt verband werk uitvoeren voor een ander. Het begrip aangestelde is dus ruimer dan dat van werknemer. Alle werknemers zijn aangestelden, maar niet omgekeerd. Het volstaat dat tussen de dader en de aansteller281 een feitelijke band van ondergeschiktheid bestaat. Deze verhouding van ondergeschiktheid bestaat zodra een persoon zijn gezag en toezicht op daden van een ander in feite kan uitoefenen.282 De hoofdaannemer kan in beginsel niet als aansteller van zijn onderaannemers beschouwd worden, noch van de aangestelden van deze onderaannemer, aangezien de onderaannemer zelfstandig te werk gaat en niet in een ondergeschikt verband staat ten opzichte van de hoofdaannemer.283 We kunnen dus concluderen dat in principe de onderaannemer geen aangestelde is van de hoofdaannemer zodat deze laatste t.a.v. derden ook niet aansprakelijk kan zijn voor de fouten van de onderaannemer.284 Indien de onderaannemer daarentegen feitelijk in ondergeschikt verband werkt, dit is onder het gezag, de leiding en het toezicht van de hoofdaannemer, is deze laatste aansprakelijk voor de tijdens de werken gemaakte fouten.285 Een contractuele bepaling in de relatie hoofdaannemer-onderaannemer, zoals een exoneratiebeding, mag tussen deze partijen wel geldig zijn maar kan geen nadeel toebrengen aan derden, zoals een nutsbedrijf.286
281
Aanstellers zijn diegenen die aangestelden aanstellen en die dit voor eigen rekening doen. Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181. 283 Het bestaan van een onderaannemeingsovereenkomst sluit een band van ondergeschiktheid in de zin van artikel 1384, eerste lid BW uit. Zie rechtspraak: Brussel 3 oktober 1988, RGAR 1989, nr. 11553; Brussel 21 november 1989, RGAR 1991, nr. 11888; Luik 31 maart 1992, JLMB 1993, 1298; Antwerpen 13 mei 1997, T.Aann. 1998, 366; Brussel 21 april 1999, Iuvis 2000, 1179; Vred. Sint-Gilles 10 juni 1981, T.Vred. 1987, 111; Kh. Hasselt 16 december 1991, Iuvis 1998, 892; Rb. Veurne 6 februari 2003, Iuvis 2005, 1444. W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 701; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 93; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 64. 284 Uitzonderlijk kan een onderaannemer wel als een aangestelde beschouwd worden, meer bepaald indien de hoofdaannemer niet enkel een bevoegdheid tot toezicht heeft inzake het doel van het werk en de middelen om dit te bereiken, maar ook inzake de concrete manier waarop de werken worden uitgevoerd. Zie bijvoorbeeld: Brussel 5 oktober 1951, Res Jura Imm. 1953, 191. 285 Vred. Beringen 24 mei 1996, Iuvis 2000, 1199. 286 Kh. Charleroi 9 april 1998, Iuvis 2000, 1194; Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2000, 1208. 282
- 70 -
II. Onweerlegbaar vermoeden – objectieve aansprakelijkheid 144. Artikel 1384, derde lid BW legt ten laste van de aanstellers een bijzondere aansprakelijkheid die gebaseerd is op een vermoeden van fout in de aanstelling of bewaking. Dit gevestigde aansprakelijkheidsvermoeden is onweerlegbaar. De werkgever kan zich niet bevrijden door aan te tonen dat hij geen fout heeft begaan bij de keuze van de aangestelde en ook niet bij het toezicht van diens werkzaamheden, en evenmin door aan te tonen dat hij de onrechtmatige daad van zijn aangestelde niet kon voorzien of verhinderen. De werkgever kan zich slechts bevrijden door aan te tonen dat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van dit artikel. Dit kan hij door te bewijzen dat de aangestelde geen fout heeft begaan in oorzakelijk verband met de schade, ofwel dat de fout geen verband houdt met de uitoefening van zijn functie, ofwel dat de schade een andere oorzaak vindt, met name overmacht, de fout van een derde of de fout van de benadeelde.287 Men kan eigenlijk nog moeilijk spreken van een echte foutaansprakelijkheid, aangezien de fout van de aansteller niet meer ter sprake komt. Hij is steeds aansprakelijk zodra de aangestelde een fout begaat ‘in zijn bediening’. In feite staat men hier voor een vorm van objectieve aansprakelijkheid. III. Persoonlijke aansprakelijkheid van de aangestelde/werknemer 145. De fout van de aangestelde dient te worden getoetst aan de zorgvuldigheidsnorm van de artikelen 1382 – 1383 BW. Indien de aangestelde een werknemer is, moet er rekening gehouden worden met de immuniteit van artikel 18 van de Wet op de arbeidsovereenkomsten (WAO)288. De persoonlijke aansprakelijkheid van een werknemer voor schade bij de uitvoering van de overeenkomst toegebracht aan derden wordt door artikel 18 WAO beperkt tot gevallen van bedrog, zware schuld of gebruikelijke lichte schuld. Deze bepaling beïnvloedt echter niet de aansprakelijkheid van de aansteller op grond van artikel 1384, derde lid BW. De werknemer is niet meer aansprakelijk voor zijn lichte of occasionele fout, ook niet ten opzichte van een schadelijdende derde, die zicht noorzakelijkerwijs zal moeten richten naar de werkgever. 146. De aansteller die de derde heeft vergoed kan wel een regres uitoefenen tegen zijn aangestelde. In het geval van een fout van een werknemer beperkt artikel 18 WAO de aansprakelijkheid van de werknemer jegens zijn aansteller op dezelfde wijze als jegens derden. Ingeval van een opzettelijke fout, een zware fout of een gewoonlijke voorkomende lichte fout zal de schadelijder zich naar de werknemer kunnen richten en zal de werkgever, voorzover deze
287
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 92. 288 BS 22 augustus 1978.
- 71 -
zou zijn aangesproken door de schadelijder, een regresvordering kunnen uitoefenen tegen zijn werknemer.289 2.2. Nutsmaatschappijen A. Foutaansprakelijkheid: artikel 1382 – 1383 BW 147. Ook het nutsbedrijf kan door een foutieve gedraging geheel of gedeeltelijk aansprakelijk zijn voor de veroorzaakte schade. Ingvolge de specifieke wetgeving worden er op de schouders van de nutsbedrijven eveneens verplichtingen opgelegd. Indien zij niet voldoen aan deze verplichtingen begaan zij een fout in de zin van artikel 1382 – 1383 BW. 1. Verschaffen van correcte informatie 148. Tegenover de informatieplicht van de aannemer staat de verplichting van de nutsmaatschappijen om aan de aannemer alle nodige en/of nuttige inlichtingen te verstrekken betreffende de precieze ligging van hun ondergrondse kabels en leidingen om mogelijke ongevallen te vermijden.290 De nutsmaatschappijen moeten er over waken dat zij de aannemer correcte informatie bezorgen.291 Deze verplichting houdt in elk geval in dat de nutsmaatschappijen de beschikbare plannen moeten overmaken aan de aannemer wanneer hen daarom wordt gevraagd.292 Het overmaken van de plannen impliceert niet dat de nutsbedrijven een volledig exhaustief ondergronds kadaster moeten aanleggen, maar wel dat ze in staat moeten zijn om de gegevens mee te delen die zij in het kader van hun activiteiten verzamelen.293 In beginsel zijn de nutsbedrijven niet gehouden een plannenregister op te stellen dat exhaustief aangeeft waar de kabels en leidingen zich bevinden, maar de aansprakelijkheid van de aannemer wordt in principe wel beoordeeld aan de hand van de relevantie van die plannen.294 Artikel 42 van het KB van 28 juni
289
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 93-94. 290 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12. 291 D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. 292 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 6581. 293 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; Y. HANNEQUART, noot onder Kh. Bergen 25 maart 1982, JT 1984, 710. 294 Cf. Antwerpen 4 november 1997, RW 1999-2000, 48; Vred. Tienen 13 augustus 2001, T.Aann. 2001, 335.
- 72 -
1971 voorziet voor de gasbedrijven uitdrukkelijk de verplichting om plannen van de ligging van de uitgevoerde leidingen op te stellen. De plannen moeten onder meer het traject en de diepte van de leidingen weergeven. Wat betreft de elektriciteitsleidingen moet de eigenaar van de kabel, overeenkomstig artikel 188.05 AREI, steeds de plannen ter beschikking hebben of de nodige aanduidingen kunnen geven om de plaats van de kabel te situeren. Het nutsbedrijf beschikt over een termijn van zeven werkdagen om de gevraagde inlichtingen mede te delen aan iedereen die gemachtigd is om werken in de nabijheid van de leidingen uit te voeren. 149. Hoewel aan de plannen geen absolute waarde mag worden toegekend en de absolute juistheid ervan in de praktijk moeilijk zal kunnen worden gegarandeerd, dient het nutsbedrijf er toch zorg voor te dragen dat de aan de aannemer verstrekte informatie zo volledig en accuraat mogelijk is.295 Aan de hand van de kwaliteit, de actuele waarde en de relevantie van de overgemaakte gegevens zal de eventuele aansprakelijkheid van het nutsbedrijf worden beoordeeld.296 Zo kan een nutsmaatschappij (mede)aansprakelijk worden gesteld wegens het overleggen van verkeerde informatie of de verkeerde plannen.297 De aannemer moet wel rekening houden met kleine verschillen tussen de plannen en de werkelijke ligging van de kabels, voorzover deze binnen redelijke grenzen vallen. Tussen het plan en de werkelijke ligging van de kabel kunnen er altijd lichte afwijkingen voorkomen. Leidingen en kabels kunnen zich in de loop der tijd verplaatsen omwille van diverse factoren zoals voorafgaande werkzaamheden en het zich zetten van kabels.298 De rechtspraak gaat er in het algemeen van uit dat de inhoud van de overgemaakte plannen slechts een indicatieve en relatieve waarde heeft. Het overmaken van de plannen ontslaat de
295
Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350; Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323; Kh. Hasselt 23 september 2003, RW 2005-06, afl. 13, 511. K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81. 296 K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 236; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14. 297 Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269; K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 236 – 237; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81; 298 D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 16; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15.
- 73 -
aannemer dus niet van de verplichting om de grootste voorzichtigheid te betrachten.299 Evenwel duiken er echter meer en meer stemmen op in de rechtspraak die ingaan tegen bovenvermelde stelling. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Gent in een arrest van 10 maart 2000 dat de bewering van de nutsmaatschappij dat een plan enkel een indicatie geeft over de aanwezigheid van een kabel, zonder dat de aannemer op het plan mag vertrouwen, niet kan worden gevolgd. Anders zou het aanvragen en vervolgens overhandigen van de plannen geen enkele zin hebben.300 150. Op de nutsmaatschappijen rust eveneens de verplichting om de liggingsplannen inzake kabels en leidingen – zonodig elke keer na uitvoering van werken – te corrigeren en aan te passen.301 De aansprakelijkheid van de nutsmaatschappij kan dus in het gedrang komen wanneer zij niet de nodige voorzichtigheid aan de dag legt bij het corrigeren en het aanpassen van de plannen. Zo oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen in een vonnis van 9 juni 1998 dat van de nutsmaatschappijen een uiterste voorzichtigheid mag worden verwacht en dat zij bij het minste risico zelf de nodige peilingen moeten uitvoeren teneinde te controleren of de werkelijke ligging van de leidingen nog overeenstemt met hun plannen.302 Deze strekking in de rechtspraak en rechtsleer gaat er bijgevolg van uit dat de plannen verstrekt door de nutsmaatschappij hun auteurs binden.303 Debaene en Van Grunderbeek sluiten zich aan bij deze strekking. Zij menen immers dat anders oordelen er zou op neerkomen dat er geen enkele reden is om plannen op te stellen, dan wel dat er aan de opgestelde plannen geen enkele waarde kan worden gehecht. De nutsmaatschappijen dienen als monopolist in staat te zijn om correcte en geactualiseerde plannen af te leveren, desnoods door hiertoe zelf steeds opnieuw de nodige peilingen uit te voeren. Het gaat immers niet op om de aannemer over te leveren aan de willekeur van de nalatige kabeleigenaar.304 151. De nutsmaatschappij kan aansprakelijk worden gesteld omwille van de verkeerde plannen te hebben overgeleverd aan de aannemer305, maar ook indien zij deze plannen zeer laattijdig
299
Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139; Gent 5 oktober 1995, RW 1997-98, 950; Kh. Charleroi 3 mei 1996, Iuvis 1997, 758. 300 Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. 301 K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 237; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15. 302 Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49, noot M. NEUT. 303 M.A. FLAMME, “De la rencontre de canalisations et de câbles au cours de travaux publics”, JT 1966, 113. 304 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15. 305 Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269; Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514.
- 74 -
aan de aannemer overmaakt306. De nutsmaatschappij draait ook zelf op voor de schade wanneer zij meer dan twee maanden wacht om dan uiteindelijk onvolledige plannen op te sturen307, of wanneer zij geen gevolg geeft aan het herhaaldelijk verzoek van de aannemer om een persoon af te vaardigen om de ligging van de leidingen te helpen bepalen308. De aannemer die in de onmiddellijke omgeving van een elektrische kabel grondwerken uitvoert zonder voorafgaande raadpleging van de nutsmaatschappij en zonder lokalisatie van de kabels begaat geen fout wanneer blijkt dat op de plannen die hij had opgevraagd geen enkele aanduiding voorkwam die de aanwezigheid van een kabel liet vermoeden.309 2. Het correct plaatsen van kabels en leidingen 152. Op de nutsmaatschappij rust naast de verplichting tot het verschaffen van correcte informatie ook een verplichting tot het correct plaatsen van de kabels en leidingen. De nutsmaatschappijen moeten bij de plaatsing van hun kabels en leidingen de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen en erover waken dat deze derwijze worden geplaatst dat zij niet bij de minste verstoring worden beschadigd. De kabels moeten voldoende diep worden geplaatst en desgevallend voorzien zijn van de nodige bescherming.310 De nutsmaatschappij moet derhalve voldoende diepte waarborgen en zorgen voor een voldoende aanduiding door uitwendige merktekens.311 Hierbij kunnen we een voorbeeld uit de rechtspraak geven waarbij in casu de kabel niet was afgeschermd, noch op een reglementaire diepte was gelegen, noch was voorzien van een beschutting vervaardigd uit duurzaam en stevig materiaal. Deze inbreuken in hoofde van de eigenaar van de kabel maken een fout uit. In casu had tevens de aannemer zijn raadplegings – en lokalisatieplicht niet nageleefd zodat de aansprakelijkheid voor de kabelbeschadiging bij helften werd verdeeld.312 153. De nutsmaatschappijen dienen zich daarbij in de eerste plaats te houden aan de wettelijke en reglementaire verplichtingen ter zake. Reglementen zoals het AREI bevatten evenwel maar
306
Cass. 23 juni 2005, TBO 2005, 228, met noot K. CALCOEN. Gent 4 maart 1976, TBO 2005, 269. 308 Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514. 309 Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. 310 M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 16. 311 Vred. Landen 22 november 1995, Iuvis 1997, 673. 312 Kh. Gent 14 november 2001, TGR 2002, afl. 3, 140. 307
- 75 -
een minimaal aantal voorzorgsmaatregelen en leggen geen algemeen geldend criterium op.313 Bijgevolg dienen de nutsmaatschappijen naast dergelijke reglementen de algemene zorgvuldigheids- en voorzichtigheidsverplichting in acht te nemen.314 De wetgever heeft alleen minimumdieptes voorzien voor de aanleg van nutsleidingen die een gevaar kunnen opleveren voor arbeiders of omwonenden, zoals ontploffingsgevaar (gasleidingen) of elektrocutie (elektrische leidingen). Inzake telefoonleidingen, TV distributie enzovoort is er geen minimum ingravingsdiepte opgelegd.315 154. Wat betreft de elektriciteitssector bestaan er bijzondere wettelijke en reglementaire verplichtingen inzake de plaatsing van kabels en leidingen. Artikel 187 AREI bevat bepalingen inzake de diepte van ondergrondse elektriciteitskabels. Elektrische ondergrondse hoog- of laagspanningskabels moeten op een diepte van ten minste 0,60 m onder het maaiveld worden geplaatst, behalve indien het technisch onmogelijk is, waarbij zij dan wel moeten beschermd worden door een doorlopend omhulsel of een omhulsel met ineenschuifbare of overlappende voegen. Hoogspanningskabels van de tweede categorie moeten vanaf 1 januari 1983 op een diepte van tenminste 1 meter worden geplaatst.316 Daarnaast leggen de artikelen 182-186 AREI beschermingsmaatregelen op onder meer tegen rechtstreekse aanraking van kabels. Bovendien moet volgens de artikelen 188.01-188.04 AREI de aanwezigheid van een ondergrondse kabel in beginsel op zichtbare en duurzame wijze aangeduid worden door een merkteken. Artikel 188.05 AREI verplicht de eigenaar van een kabel bovendien te allen tijde de plannen ter beschikking te hebben of hij moet bij ontstentenis hiervan de nodige aanduidingen kunnen geven om de plaats ervan te bepalen. Binnen een termijn van zeven werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag die hem ter zake wordt toegestuurd, moet hij deze inlichtingen verstrekken aan om het even wie gemachtigd is om werken uit te voeren in de nabijheid van de kabel. De militaire overheid kan zich evenwel om redenen van militaire veiligheid verzetten tegen de toepassing van deze bepaling van de installaties die zij gebruikt of die op haar domein liggen.317 Gelijkaardige verplichtingen worden opgelegd door artikel 233 ARAB voor installaties voor transport en verdeling van elektrische energie die zich bevinden binnen de omheining van een
313
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82. 314 Cass. 7 januari 1999, Arr. Cass. 1999, 9. 315 L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 331. 316 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 44. 317 Art. 188.06 AREI.
- 76 -
als gevaarlijk, ongezond of hinderlijke geklasseerde inrichting in de zin van het ARAB, hetzij van een bij artikel 28 ARAB bedoelde inrichting. Gelet op de markeringsverplichting kan de nutmaatschappij niet worden verweten de kabel niet op haar plannen te hebben vermeld.318 De nutsmaatschappij is evenmin gehouden tot een proactieve verplichting om de aannemer in kennis te stellen van de aanwezigheid van de kabel wanneer deze laatste hiernaar niet heeft geïnformeerd bij de nutsmaatschappij.319 155. Voor het vervoer van gasleidingen bepaalt art. 39 van het Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer320 dat de leidingen op een ingravingsdiepte van ten minste 0, 80 m moeten gelegd worden. De ingravingsdiepte wordt tussen de bovenste beschrijvende van de leidingen en het maaiveld gemeten. Deze minimumdiepte bedraagt 1 meter wanneer de leiding een weg kruist. Onder de railvoet van de spoorbanen en onder de wegen met druk verkeer bedraagt de ingravingsdiepte ten minste 1,20 m. Wanneer de leiding met een beschermende mantelbuis omringd is, wordt de ingravingsdiepte vanaf de bovenste beschrijvende van de mantelbuis gemeten. In de gebieden met diepe grondbewerking wordt de leiding op zodanige diepte gelegd dat zij door de grondbewerkingen niet kan worden beschadigd. Wanneer de ondergrondse leiding in de nabijheid van andere ondergrondse werken is gelegd, moet tussen de dichtstbijzijnde delen der twee installaties een afstand van ten minste 0,20 op de kruispunten en 0,40 m bij evenwijdige loop bestaan. Overal waar het mogelijk is worden deze afstanden vergroot, inzonderheid in de nabijheid van omvangrijke kunstwerken, ten einde voor elk kunstwerk de risico’s die gepaard gaan met de uitvoering aan werken van het nabije kunstwerken, zoveel mogelijk te beperken. Wanneer de bij dit artikel bepaalde minimumafstanden niet kunnen worden nageleefd of wanneer de aard der vervoerde producten in de andere ondergrondse werken het vereist, worden bijzondere voorzorgsmaatregelen getroffen om de leiding te beschermen.321 Artikel 53 van hetzelfde besluit322 bepaalt dat de ondergrondse leidingen tegen uitwendige corrosie beschermd worden door middel van een ononderbroken bekleding, met voldoende eigenschappen op gebied van resistiviteit, hechting, plasticiteit en mechanische weerstand voor
318
Cass. 27 oktober 1978, Arr. Cass. 1978-79, 233. K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 8283. 320 BS van 16 maart 1966. 321 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 44-45. 322 KB 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer. 319
- 77 -
de temperatuur waaraan de leidingen gedurende het leggen en het exploiteren blootgesteld zijn.323 156. Ook het Raadplegings- en informatiebesluit legt aan de nutsbedrijven bijzondere verplichtingen op inzake het verstrekken van informatie aan opdrachtgevers, ontwerps en aannemers. Uit dit besluit kan mijns inziens ook de verplichting voor de nutsbedrijven worden afgeleid om mee te werken aan het overleg waartoe de opdrachtgevers, ontwerpers en aannemers gehouden zijn.324 Inzake de gasdistributieleidingen moeten de hogedrukleidingen en –dienstleidingen en de middendrukleidingen en –dienstleidingen categorie C worden gelegd op de door art. 39 van het Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 vastgestelde minimumdiepte. De minimum ingravingsdiepte van de andere leidingen en dienstleidingen bedraagt ten minste 0, 60 m gemeten tussen de bovenste beschrijvende van de leiding en het maaiveld of het wegdek. De bedekking van deze dienstleidingen mag plaatselijk minder bedragen. Onder de railvoet van de spoorbanen bedraagt de ingravingsdiepte ten minste 1,20 m. wanneer de leiding met een beschermende mantelbuis gemeten. 325 157. Bovendien is de gasverdeler gehouden exacte plannen op te stellen die overeenkomen met de uitgevoerde leidingen.326 De plannen moeten tijdens de duur van de exploitatie up-todate worden gehouden. Deze plannen bevatten de volgende gegevens: het tracé, de ingravingsdiepte van de leiding, de vaste van buiten uit zichtbare punten ten opzichte waarvan de plaats van de leiding bepaald is, de middellijn, de wanddikte en de materiaalsoort van de leiding en de aard van haar bekleding zo die bestaat.327
323
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 45. K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 8283. 325 Art. 16 KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS van 15 september 1971. 326 Artikel 42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en exploitatie van installies voor gasdistributie. 327 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 8283. 324
- 78 -
3. Tijdige verplaatsing van de kabels 158. De nutsmaatschappij neemt het risico dat ze zelf moet opdraaien voor de schade aan haar kabels indien zij niet tijdig gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de aanbestedende overheid om deze te verplaatsen. De aannemer is niet aansprakelijk voor de schade die bij een normale uitvoering van het werk wordt toegebracht aan de leiding die het verlengde van de aangelegde weg ligt en die, op verzoek van de aanbestedende overheid, diende verplaatst te worden vóór de aanvang van de werken, indien de nutsmaatschappij geen enkele maatregel heeft genomen, hetzij om de leiding tijdig te verplaatsen, hetzij om de aannemer te verwittigen, hetzij om de werken te laten stilleggen.328 159. Daarnaast kan de nutsmaatschappij, die met een belangrijke vertraging of helemaal geen gevolg geeft aan het verzoek om haar kabels te verplaatsen, haar aansprakelijkheid op het spel zetten. Inderdaad, komt het regelmatig voor dat het niet of niet tijdig verplaatsen van de kabels door de nutsmaatschappij, de aannemer verplicht zijn werken geheel of gedeeltelijk te onderbreken, hetgeen uiteraard een belangrijke schade met zich meebrengt. Hij kan naargelang de omstandigheden deze schade verhalen op de nutsmaatschappijen of op de aanbestedende overheid, die op haar beurt deze kosten zal terugvorderen van de nalatige nutsmaatschappij.329 160. Wat betreft de kosten van de verplaatsing, bepaalt art. 25, § 2 AVV dat de kosten voor de eventuele verlegging en terugplaatsing van kabels en leidingen, waarop bij grond-, graaf- of baggerwerken kan worden gestuit, ten laste zijn van de aannemer, voor zover deze kosten niet op de eigenaars van die kabels en leidingen berusten. Verschillende bijzondere wetten voorzien inderdaad dat de kosten voor de verplaatsing van kabels en leidingen ten laste zijn van de betrokken nutsmaatschappijen.330 B. Het nutsbedrijf als bewaarder: artikel 1384, eerste lid 161. De buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van artikel 1384, eerste lid BW komt slechts in het gedrang wanneer schade wordt veroorzaakt door een zaak. Deze wetsbepaling is in beginsel zowel van toepassing op roerende goederen als op onroerende goederen.331 Ook een samengesteld geheel kan een zaak zijn in de zin van artikel 1384, eerste lid BW.332 Aan het begrip zaak wordt dus een ruime betekenis gegeven. Op grond van de ruime interpretatie van
328
Antwerpen 30 juni 1981, RW 1981-82, 1625 en Antwerpen 10 februari 1982, RW 1982-83, 1410. W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 47. 330 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 47. 331 Cass. 24 mei 1945, Arr.Verbr. 1945, 161; Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98. 332 Cass. 2 maart 1995, Arr.Cass. 1995, 263. 329
- 79 -
het begrip ‘zaak’ in de zin van artikel 1384, eerste lid BW kan worden gesteld dat deze wetsbepaling ook van toepassing kan zijn op ondergrondse constructies.333 Op grond van artikel 1384, eerste lid BW kan vergoeding worden gevorderd voor schade die werd veroorzaakt door zaken die men onder zijn bewaring heeft. De schadelijder moet aantonen dat er sprake is van een zaak waarvan een bepaalde persoon de bewaarder is, dat deze zaak is aangetast door een gebrek en dat dit gebrek de oorzaak van de schade is.334 1. De bewaarder 162. Alleen degene die bewaarder was van de gebrekkige zaak op het moment van het schadegeval, kan op grond van artikel 1384, eerste lid BW aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door de zaak werd veroorzaakt. De bewaarder van de zaak in de zin van artikel 1384, eerste lid BW is de persoon die de zaak in feite, voor eigen rekening gebruikt, ervan geniet of ze onder zich houdt met de mogelijkheid er leiding, controle en toezicht op uit te oefenen.335 De bewaring van de zaak veronderstelt met andere woorden dat een persoon initiatieven kan nemen om het lot van de zaak te bepalen, waarbij anderen erkennen dat hij daartoe de macht heeft. Niet de juridische toestand is determinerend maar wel de feitelijke, concrete situatie op het moment van het schadeverwekkend feit. De vraag wie als bewaarder moet worden aangemerkt, is dus een feitenkwestie die door de rechter moet worden beoordeel rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.336 Zo is de eigenaar van een zaak niet noodzakelijk de bewaarder ervan, ook al is dat dikwijls wel het geval. Diegene die het feitelijk genot van de zaak heeft en er toezicht en controle op kan uitoefenen, dient als bewaarder te worden aanzien en kan aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door de zaak werd veroorzaakt.337
333
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 6566. 334 M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 153. 335 Cass. 25 maart 1943, Arr.Verbr. 1943, 68; Cass. 15 december 1967, Arr.Cass. 1968, 551; Cass. 18 april 1975, Arr.Cass. 1975, 917; Cass. 26 juni 1980, Arr.Cass. 1980, 1362; Cass. 7 mei 1982, Arr.Cass. 1982, 1102; Cass. 11 oktober 1985, Arr.Cass. 1986, 172; Cass. 4 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1050; Cass. 29 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 264; Cass. 24 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 562; Cass. 25 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 183. 336 Cass. 25 maart 1999. Arr.Cass. 1999, 183. 337 Rb. Brugge 8 januari 1996, Iuvis 1997, 751.
- 80 -
163. De rechtbanken te Mechelen en Antwerpen oordeelden dat de verdeler van gas niet beschouwd kan worden als bewaarder (in de zin van art. 1384, eerste lid BW) van de gasmeter die zich in een woonhuis bevindt. In dezelfde zaak werd ook geoordeeld dat een gebrek van de meter niet aanvaard kan worden wanneer deze bij de plaatsing geen enkel lek vertoonde en bovendien volgens de gerechtsdeurwaarder een vreemde oorzaak van de gasexplosie niet is uit te sluiten.338 Zo dient ook de eigenaar van een elektriciteitscabine in te staan voor het onderhoud en de bewaking ervan. Als bewaarder van de zaak is hij aansprakelijk voor de schade geleden naar aanleiding van een stroomonderbreking veroorzaakt door een rat die in de cabine is binnengedrongen. Het feit dat ook de verdeler deze cabine gebruikt, maakt van deze laatste nog geen bewaarder in de zin van art.1384, eerste lid BW.339 2. Een gebrek 164. De zaak moet bovendien een gebrek vertonen. Hieronder wordt verstaan elk abnormaal kenmerk van de zaak waardoor zij in bepaalde omstandigheden aan derden schade kan veroorzaken.340 Voor de toepasselijkheid van artikel 1384, eerste lid BW moet het gebrek van de zaak niet noodzakelijk een intrinsiek kenmerk van de zaak betreffen of een inherent element dat zich voordoet buiten ieder toedoen van een derde.341 Het volstaat dat de structuur van de zaak is aangetast.342 Evenmin is vereist dat het gebrek blijvend is343, noch dat het gebrek de zaak ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe ze bestemd is.344 165. Een gebrek in de zaak moet door de feitenrechter in concreto worden beoordeeld.345 Dit betekent dat de feitenrechter per geval op basis van de concrete omstandigheden en feiten van
338
Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-98, 1293; Rb. Antwerpen 2 december 1997, Iuvis 1999, 982. Gent 11 december 1998, Iuvis 2001, 1232. 340 Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98; Cass. 27 november 1969, Arr.Cass. 1970, 306; Cass. 23 september 1971, Arr.Cass. 1972, 88; Cass. 3 mei 1974, Arr.Cass.1974, 989; Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1986, 66; Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 2 september 1993, Arr.Cass. 1993, 658; Cass. 1 maart 1996, Arr.Cass 1996, 214; Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174; Cass. 30 januari 2003, RW 2006-07, 855; Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. 341 Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 342 Cass. 2 september 1993, Arr. Cass. 1993, 658. 343 Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174; Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 344 Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. 345 Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 339
- 81 -
de zaak zal moeten aangeven waarom een bepaald kenmerk van een zaak al dan niet een gebrek van die zaak uitmaakt.346 We kunnen hierbij het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 26 september 2005347 vermelden inzake een energiekabel die doorslaat. Een energiekabel die doorslaat, m.a.w. waarvan de bestaande verbindingsmof is gekraakt en die zodoende elektrische verliesstromen of zwerfstromen afscheidt, vertoont een abnormaal kenmerk dat van aard is om schade aan derden te veroorzaken of te kunnen veroorzaken. Bijgevolg is dergelijke energiekabel door een gebrek in de zin van artikel 1384, eerste lid BW aangetast en is de bewaarder (de eigenaar van de kabel) aansprakelijk voor de schade. 2.3. De architect A. Contractuele aansprakelijkheid A.1. Algemeen 166. Artikel 4, eerste lid van de Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect348 legt aan de bouwheer de principiële verplichting op om een beroep te doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering der werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is. De analyse van de aansprakelijkheid van de architect dient in de eerste plaats te vertrekken van de verplichtingen die op de architect rusten: conceptie van het bouwwerk en controle op de werken. Evenwel heeft deze controle veeleer betrekking op de tijdige en conforme vooruitgang van de werken, dan op de concrete uitvoeringshandelingen van de aannemer. Binnen dit kader dient de architect de nodige aandacht te heben voor de veiligheid op en van de bouwplaats.349 De architect kan ook contractueel worden aangesproken voor de beschadiging van ondergrondse kabels, leidingen en constructies wanneer hij heeft nagelaten het terrein te onderzoeken, dan wel informatie in te winnen bij de nutsbedrijven.350 Bovendien is de architect gehouden controle uit te oefenen op de uitvoering van de werken. Wanneer de architect
346
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 68. 347 Brussel 26 september 2005, Res jura Imm. 2006, afl. 1, 5. 348 BS 25 maart 1939. 349 W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 703. 350 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72.
- 82 -
tijdens de periodieke werfcontroles de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen vaststelt, moet hij erop toezien dat de aannemer de nodige bewarende maatregelen treft om schade aan deze kabels en leidingen te vermijden.351 A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 167. Ook op basis van de praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken moeten de ontwerpers van bij het begin van de ontwerpfase rekening houden met de gevolgen die kunnen voortvloeien uit de aanwezigheid van ondergrondse installaties op en rond de werf.352 De ontwerper moet alle nodige schikkingen treffen om de plannen van de nutsbedrijven op te vragen. 168. De praktische leidraad opgesteld door het Departement Leefmilieu van de Vlaamse Gemeenschap legt aan de ontwerpers van in het stadium van het opstellen van het inplantingsplan onder meer nauwkeurig omschreven verplichtingen op om informatie (onder meer de liggingsplannen van bestaande en geplande installaties en algemene en bijzondere richtlijnen voor de uitvoering van werken in de nabijheid van die installaties) in te winnen bij de vergunninghouders die installaties bezitten in de zone van de voorgenomen werken. De ontwerpers moeten de ontvangen gegevens in overleg met de vergunninghouders onderzoeken en hun voorontwerp eventueel bijsturen.353 B. Buitencontractuele aansprakelijkheid B.1. In het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht: artikelen 1382-1383 BW 169. De schadelijdende derden dienen derhalve naast het bestaan van de schade, steeds aan te tonen dat de ontwerpers een fout hebben begaan in de zin van de artikelen 1382-1383 BW en dat deze fout in een oorzakelijk verband staat met de geleden schade. De ontwerpers kunnen onder meer door derden worden aangesproken wanneer wordt aangetoond dat zij in het kader van hun ontwerp- en controleverplichting niet de nodige voorzorgen hebben genomen om te vermijden dat door het oprichten van ondergrondse
351
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72. 352 X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 353 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 7374.
- 83 -
constructies schade wordt veroorzaakt aan derden. Bij het onderzoek naar miskenning van de zorgvuldigheidsplicht kan de feitenrechter ook rekening houden met de inhoud van de contractuele verplichtingen die inzake ontwerp en controle op de ontwerpers rusten.354 B.2. De architect als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW 170. In beginsel zal de architect niet kunnen worden beschouwd als de bewaarder van de werf in de zin van artikel 1384, eerste lid BW.355 B.3. Foutloze burenhinder: art. 544 BW 171. De ontwerpers zijn vreemd aan de banden van het nabuurschp en kunnen dus niet worden aangesproken wegens fouloze burenhinder.356 2.4. De bouwheer A. Contractuele aansprakelijkheid A.1. Algemeen 172. In haar hoedanigheid van opdrachtgever van de werken, zal de bouwheer de nodige maatregelen treffen om de uitvoering van het werk mogelijk te maken en te vergemakkelijken.357 Dit behoort tot de elementaire verplichtingen van elke opdrachtgever in het algemeen. Hiertoe behoort in de eerste plaats een informatieplicht in verband met de gegevens, waarvan zij zelf goed op de hoogte is of moet zijn, en die de aannemer zullen in staat stellen om de werken op een correcte wijze uit te voeren. Aldus zal een aanbestedende overheid, ook wanneer zij zelf geen nutsmaatschappij is, aan de aannemer kennis geven van de
354
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80; VAN GERVEN, W., en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 346-247. 355 K. UYTTERHOEVEN, “De aansprakelijkheid van de architect”, in X., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 857; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 356 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 357 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 34; W. GOOSSENS, Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge Die Keure, 2003, nrs. 979-1004; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 53.
- 84 -
kabels en leidingen, die haar eigendom zijn en die zich in het tracé van de door haar opgedragen werken kunnen bevinden.358 Deze mededeling moet spontaan gebeuren, bij voorkeur via een vermelding in het lastenboek, zodat de aannemer niet om deze inlichtingen hoeft te verzoeken. De aannemer moet zich inderdaad informeren bij de gemeente om te vernemen welke nutsmaatschappijen op haar grondgebied beschikken over ondergrondse kabels en leidingen, desgevallend rechtstreeks bij de nutsmaatschappijen zelf, indien hij redelijkerwijze kan vermoeden dat zij kabels bezitten in het tracé van de werken. Maar het kan voorkomen dat de aanbestedende overheid geen nutsmaatschappij is, en toch zelf ook kabels of leidingen op haar domein bezit, waarvan de gemeente niet op de hoogte is. In die omstandigheden is het maar normaal dat zij de aannemer over het bestaan van deze leidingen informeert. Men kan de aannemer niet verwijten zich niet te hebben ingelicht bij de aanbestedende overheid zelf over het bestaan en de ligging van haar eigen kabels, zeker niet wanneer er daaromtrent geen specifieke indicaties aanwezig zijn. 173. Het is ook de aanbestedende overheid, die er moet over waken dat allerlei nutsleidingen, die de uitvoering van de werken zouden kunnen belemmeren, tijdig verplaatst worden door de eigenaars ervan. Enkel de overheid beschikt over de bevoegdheid om de nutsmaatschappij te verplichten haar kabels en leidingen te verplaatsen. De aanbestedende overheid moet bijgevolg de nodige maatregelen treffen om er voor te zorgen dat de aannemer zijn werken kan uitvoeren. Hierbij kunnen we het voorbeeld geven waarbij de aannemer geen fout kan worden verweten wegens het beschadigen van ondergrondse kabels, indien tijdens een voorafgaande werkvergadering afspraken werden gemaakt en de aannemer ervan mocht uitgaan dat alle kabels op de plaats van de werken verwijderd, dan wel verplaatst zouden zijn.359 174. Het is een toepassing van de verplichting van elke opdrachtgever om de uitvoering van het werk mogelijk te maken. Het Hof van Beroep te Antwerpen bevestigde in een recente zaak dat “de overheid de wettelijke verplichting en de verantwoordelijkheid heeft om het bevel te geven aan de concessiehouder om te leidingen te verplaatsen. Het Vlaams Gewest had ten deze derhalve ook de verplichting er voor te zorgen dat de termijnen waartoe zij zich had verbonden werden nageleefd. Indien de wettelijke concessionaris de leidingen niet tijdig verplaatst, dient het opdrachtgevend bestuur de noodzakelijke maatregelen van ambtswege te nemen en dient
358
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 34; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 54. 359 Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. In casu ging het om ondergrondse telefoonkabels die beschadigd werden.
- 85 -
het in ieder geval in te staan voor de gevolgen van de onmogelijkheid waarin de aannemer zich bevindt om de werken aan te vatten of te beëindigen”.360 A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 175. Ook de ‘praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’, legt aan de opdrachtgever een informatieplicht op met betrekking tot de waarschijnlijke aanwezigheid van ondergrondse installaties.361 In artikel 2.1 van de praktische leidraad uitgewerkt door het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt aan de opdrachtgevers de verplichting opgelegd om de inschrijvers de nodige inlichtingen te verschaffen die hen in staat stellen om in hun offertes rekening te houden met de aanwezigheid van ondergrondse installaties.362 B. Buitencontractuele aansprakelijkheid B.1. Aansprakelijk voor eigen daad: artikelen 1382 – 1383 BW 176. De opdrachtgever kan onder meer door een schadelijdend nutsbedrijf worden aangesproken op grond van de artikelen 1382-1383 BW wanneer hij de aannemer en de architect niet op de hoogte brengt van de hem bekende aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen. Dit geldt in het bijzonder wanneer werken worden uitgevoerd op het privéterrein van de opdrachtgever.363 B.2. De bouwheer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW 177. De aanstelling in de zin van art. 1384, derde lid BW is zoals reeds werd aangeduid een feitenkwestie (uitoefening van gezag, controle, ...). Het is mogelijk dat tussen enerzijds de aannemer en/of architect en anderzijds de bouwheer sprake is van aanstelling, met name wanneer de architect en/of aannemer in ondergeschiktheid werken, volgens de instructies van de bouwheer. Deze situatie doet zich voor ingeval van door de overheid opgedragen (openbare) werken. De overheid laat zich daarbij vertegenwoordigen door een ingenieur of
360
Antwerpen 28 oktober 2003, RW 2004-05, 1183. X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 362 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 54. 363 K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 56. 361
- 86 -
architect en behoudt zich een controlerecht voor op de uitvoering van de werken, des te meer wanneer zij de mogelijkheid heeft om ambtshalve dringende veiligheidsmaatregelen en – werken te doen uitvoeren. B.3. De bouwheer als nabuur: schuldloze burenhinder: artikel 544 BW 178. De bouwheer kan in zijn hoedanigheid van eigenaar van de weg of grond ten opzichte van de eigenaar van de kabels en leidingen, in wiens omgeving zij werken zullen laten uitvoeren, worden aangesproken op grond van de schuldloze burenhinder. Ook door andere schadelijdende buren is er een vordering t.a.v. de opdrachtgever-eigenaar op basis van de schuldloze burenhinder mogelijk. De theorie van de burenhinder wordt in het volgende hoofdstuk uitvoerig besproken. 2.5. Theorie van de burenhinder A. Inleiding 179. In onze moderne samenleving is er meer en meer sprake van burenhinder. Verscheidene factoren dragen hier toe bij: bewoningsdensiteit, het appartementsgebouw, de luchtvaart, het plaatsen van communicatiemasten, enzovoort. Sommige hinder kan worden vermeden door het nemen van de geschikte en voldoende voorzorgsmaatregelen. Dit neemt niet weg dat bepaalde hinder onvermijdelijk blijft. Evenwel bestaan er grenzen en bepaalde abnormale hinder kan niet worden geaccepteerd. Ook in het kader van werken in de nabijheid van nutsleidingen kan een beroep worden gedaan op het leerstuk van de burenhinder. Sedert meer dan twintig jaar bestaat er rechtspraak die de pretoriaanse beginselen van overmatige burenhinder toepast ten voordele of ten nadele van nutsmaatschappijen, dus bijvoorbeeld schade m.b.t. de aanleg van kabels en leidingen of vernieling van de kabel of leiding door werken in de buurt.364 Men kan er dus niet meer aan voorbijgaan bij de bespreking van de wettelijke grondslagen voor aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen.
364
Zie: L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333 – 335: Kh. Brugge 17 september 1985, inzake sv. IMEWO t/ nv D.K., AR 28.185 en Gent 2 december 1988 (zelfde partijen in graad van beroep), AR 27662/85; Rb. Brugge 9 december 1985 inzake S.V. IMEWO t/ RTT, AR 30.21; Rb. Ieper 26 maart 1986, M. t/ nv Intercom en nv D & M, AR 7092 en Gent 4 februari 1994 (zelfde partijen in graad van hoger beroep), AR 28.694/86; Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 367, noot J. KOKELENBERG; Kh. Kortrijk 18 november 1993, Gaselwest/ nv V. en BVBA S.A., AR 3620/96; Rb. Ieper, 3 juni 1994, Gaselwest/ H., AR 12.725; Vred. Kortrijk 28 december 1994, inzake Gaselwest/Belgacom/BVBA R., AR 38.784.
- 87 -
B. Fout- en schuldloze aansprakelijkheid 180. Er bestaan twee vormen van burenhinder, namelijk enerzijds de schuldige burenhinder op basis van de aquiliaanse aansprakelijkheid en anderzijds de foutloze burenhinder (burenhinder sensu strictu).365 Voor hinder (elke hinder, ook de geringste) die het gevolg is van een foutieve gedraging zijn de artikelen 1382 en 1383 BW onverkort van toepassing waarbij de eigenaar die schade lijdt t.g.v. werken uitgevoerd aan het aanpalende erf of pand de verantwoordelijke voor de fout kan aanspreken. Hierbij moeten fout, schade en oorzakelijk verband worden aangetoond. De fout dient noodzakelijk de oorzaak van de hinder te zijn. Tot een fout in de zin van artikel 1382 BW kan besloten worden indien een inbreuk wordt gepleegd op de algemene zorgvuldigheidsplicht. De maatstaf voor deze plicht is een normaal, zorgzaam en omzichtige burger, die een voorzienbare en vermijdbare handeling stelde. Dit zal het geval zijn wanneer bijvoorbeeld de vereiste voorzorgsmaatregelen niet werden genomen of fouten werden begaan in de conceptie en/of uitvoering van het werk. De schadelijdende buurman kan in voorkomend geval zijn actie richten tegen de bouwheer, architect en/of aannemer, die allen hebben bijgedragen aan de fout om aldus hun in solidum veroordeling te bekomen van de gehele schade.366 Hierbij geldt het beginsel van de integrale en volledige vergoeding. (Hiervoor verwijs ik naar het deeltje hierboven inzake foutaansprakelijkheid van de aannemer, architect en bouwheer) 181. Vaak is burenhinder echter het gevolg van een niet-foutieve gedraging. Evenwel werd het snel duidelijk dat ook hier de schadelijdende buur over de mogelijkheid moest beschikken een vergoeding te bekomen, weliswaar alleen indien de situatie een zekere ernst vertoont. Bij gebrek aan enige duidelijke wettelijke regeling, werkten zowel de rechtsleer als de rechtspraak, onder leiding van het Hof van Cassatie, geleidelijk aan de leer van de burenhinder op basis van artikel 544 BW en het billijkheidsprincipe uit.367 Het recht op compensatie is gestut op het gelijk recht van de twee buren en de verbreking van het evenwicht tussen twee naburige erven welk evenwicht dient hersteld te worden. Het is dus gebaseerd op rechtsbanden die voortspruiten uit de nabuurschap. De schade is te wijten aan het bouwen zelf, dus enkel aan de bouwheer die de bouwwerkzaamheden liet uitvoeren. Volgens het Hof van Cassatie kunnen aannemers en/of architecten niet worden aangesproken op grond van artikel 544 BW, omdat zij geen
365
W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 707. 366 I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 95. 367 Twee beginselarresten: het schoorsteen- en het kanaalarrest: Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot J. DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. DALCQ.
- 88 -
rechtsbanden hebben die onstaan ten gevolge van “nabuurschap”.368 Evenwel staat deze klassieke visie van het Hof van Cassatie recentelijk ter discussie (zie verder). Daarnaast bestaat er een mogelijkheid voor de bouwheer om de aansprakelijkheid krachtens artikel 544 BW contractueel over te dragen aan de aannemer.369 Op deze foutloze burenhinder gaan we verder op in. C. Foutloze burenhinder in hoofde van de nabuur/bouwheer-eigenaar 182. De toegevoegde waarde van deze rechtsgrond blijkt vooral wanneer de fout moeilijk te bewijzen is bijvoorbeeld wanneer één opdrachtgever meerdere aannemers heeft gelast en niet duidelijk is welke van die aannemers de schade veroorzaakt heeft.370 Of wanneer de aansprakelijke aannemer failliet is. Dan is een foutloze rechtsgrond die toelaat de opdrachtgever te dagvaarden, natuurlijk welkom.371 In de twee beginselarresten van 1960 – het schoorsteenarrest (private werken) en het kanaalarrest (publieke werken) - legde het Hof van Cassatie de fundamenten van de burenhinderleer neer.372 Het Hof van Cassatie beval het herstel van burenhinder, zonder vaststelling van welke fout ook, op grond van artikel 544 BW, met name op het principe van het gelijkwaardig recht van buren op het genot van hun eigendom en derhalve op het behoud van het evenwicht welke bestond tussen hun rexpectieve rechten, rekening houdend met de normale lasten van het buurschap. Het Hof van Cassatie stelde dat hij die, zonder fout, het evenwicht verbreekt en op die manier het eigendomsrecht van de buur aantast, gehouden is tot schadevergoeding conform de traditie en het algemeen principe o.m. verwoord in artikel 11 van de Grondwet.373
368
Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Pas. 1965, I, 521. Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915; Pas. 1975, I, 934. 369 Zie infra. 370 Rb. Nijvel 2 mei 1994, Iuvis 1994, 253. 371 L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333. 372 Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot J. DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. DALCQ. 373 I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 96.
- 89 -
C.1. Toepassingsvoorwaarden 1. Hoedanigheid van nabuur 183. Voor de toepassing van de leer van de burenhinder is de hoedanigheid van nabuur vereist. Het Hof preciseerde in zijn arrest van 6 april 1960 echter niet welke kwaliteit deze naburen moeten hebben om beroep te kunnen doen op deze leer. Het liet enkel uitschijnen dat het om een conflict tussen eigenaars moest gaan, maar sloot daarbij niet uit dat ook zandere personen onder deze toepassing konden vallen. Al snel werd dan ook vanuit de rechtsleer de vraag gesteld of ook andere titularissen dan de eigenaars op de evenwichtsleer beroep kunnen doen, of aangesproken kunnen worden. Deze vaak gestelde vraag werd door het Hof van Cassatie beantwoord in het arrest van 10 januari 1974: Een vordering wegens burenhinder kan worden ingesteld tegen of door eenieder die titularis is van een attribuut van het eigendomsrecht.374 Dit begrip wordt bijzonder ruim opgevat. Enkel partijen die op basis van een persoonlijk of zakelijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht beschikken, komen in aanmerking om als buren te worden beschouwd. Vanzelfsprekend is de eigenaar hieraan onderworpen, het gaat echter ook om de vruchtgebruiker375, huurder, erfpachter of opstalhouder.376 184. Voor het gebruik van de burenhinderleer is vereist dat de houder van een recht afgeleid van het eigendomsrecht een daad of nalatigheid stelt in de exploitatie van dit recht (bijvoorbeeld het laten uitvoeren van werken) waardoor overmatige hinder wordt veroorzakt aan de naburige eigenaar van een onroerend goed. Nu is het net van ondergrondse nutsleidingen op zichzelf een onroerend goed. Bovendien geniet de nutsmaatschappij rechten afgeleid van het eigendomsrecht op het onroerend goed waar haar nutsleiding is gevestigd, ongeacht of deze op grond van een erfienstbaarheid, een concessie of een overeenkomst in de grond werd geplaatst.377 185. In vaste rechtspraak stelt het Hof van Cassatie dat aannemers en architecten niet kunnen gehouden zijn tot compensatie wegens burenhinder.378 Zij blijven immers vreemd aan de rechtsbanden die onstaan uit nabuurschap, en kunnen dus het evenwicht niet verbreken. Dat dit standpunt van het Hof niet zo vanzelfsprekend wordt geacht, wordt later besproken.
374
Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488. Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10. 376 W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 708. 377 L. VAN DORPE, “De wettelijke grondsalg van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333. 378 Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521; Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, 934. 375
- 90 -
2. Bovenmatige burenhinder 186. Voor de toepassing van de foutloze burenhinder is vereist dat er sprake is van bovenmatige burenhinder. Hieronder wordt verstaan hinder die de gewone hinder uit nabuurschap overstijgt, zodat het evenwicht tussen de naburige erven wordt verbroken. De feitenrechter beslist soeverein of de hinder al dan niet een bovenmatig karakter heeft.379 Een materiële beschadiging is niet vereist. Het volstaat dat het uitvoeren van de bouwwerken aan de naburige eigenaar hinder toebrengt die de gewone burenhinder overschrijdt.380 187. Wanneer de bouwheer-opdrachtgever een overheid is, bijvoorbeeld een gemeentebestuur gelden de regels onverkort. Ook overheden zijn compensatie verschuldigd ingeval van bovenmatige hinder. Dit principe is uitdrukkelijk bevestigd door het Hof van Cassatie.381 Het criterium van bovenmatige burenhinder is echter strenger wanneer de hinder wordt veroorzaakt door een publieke overheid gelet op de specifieke taak van deze publieke overheid: het algemeen belang behartigen. Wanneer de burenhinder wordt veroorzaakt door werken uitgevoerd in opdracht van de overheid, dient de rechter niet alleen vast te stellen dat het evenwicht tussen erven is verbroken (zoals bij hinder tussen particulieren), maar tevens dient hij na te gaan of de omvang van de hinder die door deze overheidswerken wordt veroorzaakt, de lasten overtreft die een burger in het algemeen belang verplicht moet dragen.382 3. Toerekenbaar 188. Sinds de cassatiearresten van 3 april 1998 en 12 maart 1999 moet de hinder ook toerekenbaar zijn aan een gedraging of een nalaten van de titularis van een attribuut van het eigendomsrecht.383 Evenwel bestaat over de draagwijdte van deze arresten onenigheid in rechtspraak en rechtsleer.384 189. Indien er tegelijkertijd verschillende titularissen zijn van het eigendomsrecht, zoals een eigenaar, een vruchtgebruiker, een huurder en een onderhuurder, wordt het moeilijk om te weten wie nu aangesproken moet worden indien er sprake is van overlast. In zo’n situatie zal dus moeten worden nagegaan aan wie de overlast toerekenbaar is. Deze overlast moet kunnen
379
Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, 480; Cass. 21 februari 1963, Pas. 1963, 687; Cass. 14 oktober 1976, Arr.Cass. 1977, 197. 380 Cass. 19 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 178. 381 Cass. 9 maart 1995, RW 1995-96, 402. 382 Cass. 1 oktober 1981, RW 1981-82, 2855; Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943; Cass. 24 november 1994, Pas. 1994, I, 1009. 383 Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140 en Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. 384 Zie infra.
- 91 -
worden teruggebracht tot een daad, een verzuim of enige gedraging, om toerekenbaar te zijn.385 190. De problematiek van de toerekenbaarheid dient onderscheiden te worden van het vereiste van causaal verband. Deze twee concepten situeren zich op een ander niveau. De dominante rechtsleer duidt met de term ‘toerekenbaarheid’ het verband aan tussen de bovenmatige hinder – in de zin van een schadeverwekkende gedraging of handeling – en een bepaald persoon, terwijl het oorzakelijk verband de band beschrijft tussen de bovenmatige hinder en de schade. Beide noties zijn onontbeerlijk om de juiste compensatieplichtige aan te duiden. Vele autuers, waaronder Mostin, vereenzelvigen echter nog steeds de toerekenbaarheid en het oorzakelijk verband.386 Auteurs zoals Stijns, Vuye, Romain en Bouflette pleiten er dan ook voor om deze twee begrippen strikt gescheiden te houden, om zo verdere verwarring te voorkomen.387 In een cassatiearrest van 24 april 2003, waarin het Hof van Cassatie de toerekenbaarheid en het causaal verband afzonderlijk van elkaar nagaat, om tot een conclusie te komen dat tot compensatie voor burenhinder kan worden beslist, wordt het verschil tussen beiden duidelijk vooropgestelt.388 191. Wat betreft de draagwijdte van de twee cassatiearresten389 en de gevolgen voor het begrip ‘toerekenbaarheid’, bestaat een duidelijke scheiding in de rechtsleer. Enerzijds heb je de stelling van Stijns en Vuye. Zij beschouwen de draagwijdte van deze cassatiearresten eerder beperkt. In navolging van de conclusie van procureur-generaal Dumon390, stellen zij dat er reeds sprake is van toerekenbaarheid wanneer men bewaarder391 is van het onroerend goed dat aan de basis ligt van de hinder, ook al gaat het om een accidentele gebeurtenis. Wanneer de hinder dus niet kan worden teruggebracht tot een daad van een
385
N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. C. MOSTIN, Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 84-88. 387 S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 264; J.F. ROMAIN, “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)” in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, 142-143; S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005, 238. 388 Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1035; Pas. 2003, I, 870. 389 Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140 en Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. 390 Procureur-generaal Dumon verwees in zijn conclusie bij het arrest van het Hof van Cassatie van 5 maart 1981 (Pas. 1981, I, 728) reeds naar “une imputabilité objective”. Volgens hem veronderstelt de toepassing van de burenhinderleer geen fout maar wel een objectieve toerekenbaarheid. 391 Bewaarder is diegene die voor eigen rekening een zaak gebruikt, ervan geniet of ze onder zich houdt en die erover leiding, toezicht en controle kan uitoefenen. 386
- 92 -
titularis van het eigendomsrecht, dan zal men moeten nagaan of er geen bewaarder is van het onroerend goed aan wie de hinder kan worden toegerekend. Anderzijds heb je de stelling van Bouflette en Romain. Zij delen de visie van Stijns en Vuye helemaal niet. Volgens Bouflette392 moet uit de arresten van het Hof van Cassatie afgeleid worden dat er geen sprake meer kan zijn van uit de enkele vaststelling dat een naburig pand bovenmatig hinder veroorzaakt, de eigenaar tot compensatie te veroordelen, zelfs niet indien het om een bewaarder gaat. Zelfs bij een bewaarder moet nagegaan worden of uit enige gedraging of handeling blijkt dat deze aan de oorsprong ligt van de hinder. Romain393 stelt dat de bewaarder niet sowieso toerekenbaar kan worden geacht indien er sprake is van overlast. Dit moet telkens in feite worden bewezen. Sommige rechtbanken volgen de visie van Bouflette en Romain, en gaan telkens na of in casu het hinderverwekkende feit wel toerekenbaar is aan een bepaalde persoon, zelfs indien het om een bewaarder gaat.394 Andere magistraten hebben evenwel de visie van Stijns en Vuye overgenomen in verband met het bijzonder statuut van de bewaarder inzake de toerekenbaarheid.395 Het wordt afwachten op een arrest van het Hof van Cassatie om deze onenigheden in de rechtspraak te beslechten.396 192. De problematiek van de toerekenbaarheid stelt zich eveneens wanneer de hinder veroorzaakt wordt door bouwwerken uitgevoerd door een aannemer in opdracht van een bouwheer. De meeste rechtspraak397, en dit wordt ook bevestigd door Hof van Cassatie398, stelt dat het slachtoffer van bovenmatige hinder zich kan richten tegen de opdrachtgever op basis van artikel 544 BW, zelfs wanneer de bovenmatige hinder het gevolg is van een persoonlijke fout van de aannemer of de architect. Volgens Stijns en Vuye kan de bouwheer zich niet beroepen op een vreemde oorzaak, namelijk een fout van de aannemer of de architect, zodat 392
S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage: de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005, 241. 393 J.F. ROMAIN, “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)”, in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, 157-158. 394 Rb. Doornik 18 juni 1998, Bull. Ass. 1999, 691; Antwerpen, 4 januari 1999, Bull. Ass. 1999, 684, noot D. DE MAESENEIRE. 395 Rb. Hasselt 19 september 2002, RGDC 2003, 87. 396 N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 397 Gent 7 maart 1967, RW 1967-68, 348, bekrachtigd door Cass. 14 juni 1968, RW 1968-69, 405; JT 1968, 472; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, RGAR 1969, 8177, noot R.O. DALCQ; Brussel 26 april 1969, JT 1969, 440; Gent 13 januari 1970, JT 1970, 394; RGAR 1970, 8458; Gent 25 februari 1972, RW 1971-72, 2031; Rb. Antwerpen 5 maart 1965, T.Aann. 1970, 19; Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481; Rb. Brussel 22 september 1970, JT 1970, 729. 398 Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177; Arr. Cass. 1968, 1247; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN; JT 1968, 472; RW 1968-69, 405; RGAR 1969, nr. 8177, noot R.O. DALCQ; T.Aann. 1969, 15, noot G. BRICMONT en Cass. 13 maart 1987, Pas. 1987, I, 834, Arr.Cass. 1986-87, 920, RW 1987-88, 22, RGAR 1989, nr. 11451.
- 93 -
de hinder hem niet kan worden toegerekend. De overlast veroorzaakt door de aannemer of de architect is aan de bouwheer toerekenbaar daar deze de beslissing tot bouwen heeft genomen.399 Aldus kan de hinder in verband worden gebracht met een daad van de bouwheer.400 Uit dit alles vloeit voort dat de bouwheer de gevolgen dient te dragen van de fout van zijn aannemer of architect die de burenhinder heeft veroorzaakt. De bouwheer die in solidum veroordeeld werd met de aannemer of voorlopig alleen veroordeeld werd op basis van de abnormale burenhinder, kan verhaal uitoefenen t.a.v. de aannemer/architect die een fout beging. Dit verhaal is gesteund op de aquiliaanse verantwoordelijkheid: de bouwheer is gesubrogeerd in de rechten van de derde bij toepassing van artikel 1251, 3° BW of op basis van artikel 1382 BW. Deze vordering in vrijwaring kan de vordering van het slachtoffer gebaseerd op artikel 544 BW echter niet vertragen.401 Indien de bouwheer veroordeeld wordt tot compensatie doch de burenhinder in wezen aan de aannemer of architect te wijten was, kan deze evenwel een regresvordering instellen.402 4. Schade en causaal verband 193. Effectieve materiële schade is geenszins vereist. Een foutief gebruik van een goed, of een louter psychologische schade kunnen voldoende zijn voor de rechter om tot overlast te beslissen.403 194. Ook dient er een causaal verband te bestaan tussen de niet-foutieve gedraging, nl. het gebruik van het erf of de uitgevoerde werken, en de bovenmatige hinder.404 C.2. Compensatie 195. Het verbreken van het evenwicht ligt aan de oorsprong van de vergoedingsplicht wegens burenhinder. De compensatie die hieraan tegemoet moet komen, is er met andere woorden op gericht om dit evenwicht opnieuw te herstellen. In tegenstelling tot bij de foutaansprakelijkheid
399
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 267. 400 In dezelfde zin: R. DERINE, overzicht (1965-68), TPR 1969, 701, nr. 20. 401 I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 101. 402 W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 709; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 99. 403 Cass. 19 oktober 1972, Pas. 1973, I, 177. 404 Cass. 18 januari 1990, Arr.Cass.1989-90, 659.
- 94 -
op basis van de artikelen 1382-1383 BW is er bij de foutloze burenhinder geen volledige vergoeding, maar slechts een compensatie verschuldigd. C.3 Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer 196. In principe is dus de aannemer enkel aansprakelijk voor zijn eigen fout jegens derden en zijn contractant. De foutloze aansprakelijkheid geldt, behoudens contractuele afwijking, niet voor de aannemer.405 De bouwheer kan wel de aansprakelijkheid krachtens artikel 544 BW contractueel overdragen aan de aannemer. Dit moet geschieden bij een ondubbelzinnig beding, dat in het voordeel van de aannemer moet geïnterpreteerd worden. Een clausule, waarin afgeweken wordt van de gebruikelijke aansprakelijkheidsregels en waarin de foutloze aansprakelijkheid ten laste gelegd wordt van de aannemer, moet expliciet en ondubbelzinnig zijn. De andere contractpartij moet duidelijk zien dat de betrokken clausule afwijkt van het gemene recht.406 De aannemer zal de bouwheer moeten vrijwaren wanneer hij, bij overeenkomst, jegens de bouwheer de verplichting op zich heeft genomen om de gehele aansprakelijkheid en alle risicio’s van de aanneming ten laste te nemen, zelfs buiten elke fout.407 De eis in terugbetaling of in vrijwaring ingesteld door de bouwheer tegen de aannemer is niet gesteund op de artikelen 1382 of 544 Bw, maar wel op de aannemingsovereenkomst.408 De schadelijder zelf dient zich evenwel te richten tot de eigenaar-bouwheer. Het afwentelingsbeding opgenomen in de aannemingsovereenkomst gesloten tussen de bouwheer-eigenaar en de aannemer is immers in de regel niet tegenstelbaar aan de schadelijder.409 Vaak wordt bedongen dat de aannemer een verzekering alle bouwplaatsrisico’s dient af te sluiten, die ook de aansprakelijkheid dekt inzake artikel 544 BW van de bouwheer. Deze
405
Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1049; Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177; Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915. 406 Cass. 31 oktober 1975, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN; Bergen 8 januari 1985, TBH 1985, 641, noot P. RIGAUX; Brussel 11 februari 1970, T.Aann. 1974, 104, noot Y. HANNEQUART; Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot Ph. MATHEÏ; Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1737; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 274; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 66. 407 Cass. 29 mei 1975, Arr. Cass. 1975, 1033. 408 Brussel 14 september 1967, T. Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE. 409 I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 98; S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 29; Rb. Leuven 27 februari 1968, RW 1971-72, 278; Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902.
- 95 -
clausule legt de aannemer de verplichting op om deze verzekering aan te gaan, maar betekent niet dat hijzelf aansprakelijk is voor de abnormale burenhinder.410 D. Immuniteit van de aannemers wordt in vraag gesteld 197. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie411 dat aannemers niet kunnen gehouden zijn tot compensatie wegens schuldloze burenhinder. Ook lagere rechtspraak412 en rechtsleer413 is stevig in deze zin gevestigd. Het Hof van Cassatie veronderstelt voor burenhinder het bestaan van naburige goederen waartussen een evenwicht bestaat. De aannemers blijven immers
410
M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 67. 411 Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521, conclusive Advocaat Generaal MAHOUX, RW 1964-65, 2117, noot C.C., Ann. Not. Enr. 1965, 98, noot P. MAHILLON, JT 1965, 259, noot M.-A. FLAMME, RGAR 1965, nr. 7420, noot R.O. DALCQ, Rev. Prat. Not. 1965, 85; Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177, Arr.Cass. 1968, 1247, RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, JT 1968, 472, RW 1968-69, 405, RGAR 1969, nr. 8177, noot R.O. DALCQ, T.Aann. 1969, 15, noot G. BRICMONT; Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, 934, Arr.Cass. 1975, 1033, RW 1975-76, 915; Conclusie Advocaat Generaal KRINGS bij Cass. 20 maart 1980, Pas. 1980, I, 891. 412 Gent 1 juni 1961, RW 1961-62, 743; Brussel (verenigde kamers) 19 februari 1963, JT 1963, 265, noot R.O. DALCQ; Brussel 24 februari 1964, Ann. Not. Enr. 1964, 241, noot P. MAHILLON; Gent 9 maart 1965, RW 1964-65, 2131; Brussel 2 mei 1967, Pas. 1967, II, 275; Gent 13 juni 1967, Res Jura Imm. 1967, 349; Brussel 14 september 1967, T.Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE; Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10; Gent 9 mei 1968, Pas. 1968, II, 218; Brussel 11 februari 1970, T. Aann. 1974, 103, noot Y. HANNEQUART; Brussel 24 maart 1971, Res Jura Imm. 1971, 165; Brussel 15 mei 1972, Pas. 1972, II, 147; Brussel 11 december 1973, RW 1974-75, 423; Gent 23 december 1974, RGAR 1976, nr. 9678, noot F. GLANSDORFF; Brussel 30 december 1977, RGAR 1979, nr. 10063, noot R.O. DALCQ; Brussel 18 januari 1979, JT 1979, 249; Brussel 11 mei 1982, RW 1983-84, 2823; Luik 7 oktober 1982, Res Jura Imm. 1983, 73; Luik 23 mei 1984, Jur. Liège 1984, 573; Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10; Luik 8 oktober 1986, Rev. Rég. Dr. 1986, 410; Brussel 25 februari 1988, T. Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY; Gent 2 februari 1998, T.Aann. 1999, 69; Rb. Brussel 9 maart 1965, JT 1966, 27; Rb. Brussel 22 februari 1966, Res Jura Imm. 1966, 62; Rb. Brugge 24 februari 1966, Res Jura Imm., 1966, 161; Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481, noot M.-A. Flamme; Kh. Antwerpen 5 oktober 1966, RW 1966-67, 898; Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902; Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40, noot K. VERBERNE; Rb. Brussel 10 november 1970, De Verz. 1972,1288, noot R.B.; Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563; Kh. Verviers 13 mei 1971, Jur. Liège 1971-72, 166; Rb. Luik 29 februari 1972, RGAR 1972; Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot P. MATHEÏ; Kh. Tongeren 13 januari 1977, TBH 1977, 401; Kh. Antwerpen 13 januari 1977, T. Aann. 1978, 33, noot K. VERBERNE; Rb. Antwerpen 25 november 1977, RW 1977-78, 1579; Rb. Dendermonde 27 mei 1980, Rechtspraak BFE 1981, 10; Rb. Bergen 23 april 1985, Pas. 1985, III, 56; Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559; Rb. Luik 30 januari 1996, T. Aann. 1996, 223, noot B. VAN LIERDE. 413 G. BAERT, Bestendig handboek privaatrechtelijk bouwrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 7; J. DABIN, “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage”, noot bij Cass. 6 april 1960, RCJB 1977, 121-123; R.O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi delictuelle (1987-1993)”, RCJB 1995, 579580; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap”, TPR 1983, 272 ev.; M. DEVROEY, noot bij Rb. Antwerpen 25 november 1977, T. Aann. 1980, 218; M.-A. FLAMME, noot bij Cass. 28 januari 1965, JT 1965, 259; F. GLANSDORFF, Chronique (1965-1968), JT 1968, 2; J. H. HERBOTS en C. PAUWELS, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten (1982-1987), TPR 1989, 1353-1354; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1737; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 97; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, II, Leuven, 1997-98, 240.
- 96 -
vreemd aan de rechtsbanden die onstaan uit nabuurschap, en kunnen dus het evenwicht niet verbreken. De stelling dat de aannemer vreemd blijft aan de banden van nabuurschap heeft niet alleen tot gevolg dat de aannemer niet kan worden aangesproken wegens burenhinder, maar tevens dat de aannemer zelf geen vordering wegens burenhinder kan instellen.414 De schadelijdende buur moet zijn vordering op basis van artikel 544 BW richten tot de bouwheereigenaar. De aannemers blijven wel aansprakelijk op grond van artikel 1382-1383 BW ingeval van een foutief gedrag. Maar ook de bouwheer zal zich in bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld in het geval er contractuele bedingen zijn die de aansprakelijkheid wegens burenhinder verschuiven naar de aannemer) kunnen verhalen op de aannemer.415 Wanneer de aannemer door zijn persoonlijke fout contractueel of buitencontractueel de door de eigenaarbouwheer verschuldigde compensatie heeft doen onstaan of heeft verzwaard, dan zal de aannemer op zijn beurt gehouden zijn jegens de bouwheer. Hoewel de aannemer niet aansprakelijk kan gesteld worden op grond van artikel 544 BW, zal hij gehouden zijn de bouwheer te vrijwaren wanner hij door zijn persoonlijke fout voor de eigenaar de verplichting heeft meegebracht een compenserende vergoeding te betalen of deze heeft vergroot.416 198. Het is geenszins evident om de immuniteit van de aannemer inzake burenhinder in twijfel te trekken. De rechtspraak en de rechtsleer zijn immers overweldigend unaniem.417 Bovendien lijkt de cassatierechtspraak onwrikbaar vast te staan. De recente rechtsleer laat evenwel enkele meer dissidente stemmen horen. Is de aannemer zo vreemd aan de banden van nabuurschap als men klassiek pleegt te beweren? Aannemers kunnen volgens het Hof gedurende de werken wel bewaarders zijn in de zin van artikel 1384 BW.418 Is het dan zo evident om te stellen dat de aannemer gedurende de werken geen attribuut van het eigendomsrecht uitoefent? Auteurs zoals Bouflette419, Dalcq420, Mostin421 en Vandenberghe422 oordelen dat de aannemer niet vreemd is aan de banden van
414
Brussel 25 februari 1988, T.Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY. Zie supra: Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer. 416 S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 292. 417 Na het cassatiearrest van 28 juni 1965 is er slechts één gepubliceerd vonnis waarbij de aannemer wordt veroordeeld wegens burenhinder: Rb. Brussel 14 april 1983, T. Aann. 1985, 19. Het vonnis werd bovendien hervormd in hoger beroep (Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10). 418 Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748; Cass. 28 april 1983, RW 1983-84, 1699; Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERINE; Cass. 9 juni 1983, RW 1983-84, 437; 419 S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation”, in Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Luik, Larcier, 2005, 234-236. 420 R.O. DALCQ, “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle (1980-86)”, RCJB 1987, 622. 421 C. MOSTIN, Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 75-76. 415
- 97 -
nabuurschap. Cornelis423 schrijft dat deze problematiek in concereto dient onderzocht te worden, maar dat men alvast in het algemeen niet zomaar de aansprakelijkheid van de aannemer kan uitsluiten. Ook volgens Stijns en Vuye lijkt de algemene stelling dat de aannemer vreemd is aan de banden van nabuurschap niet houdbaar. De vraag of iemand al dan niet een attribuut van het eigendomsrecht uitoefent is immers veeleer een feitenkwestie, dan wel een princiepsvraag. De rechter moet nagaan of de aannemer, op het ogenblik dat de hinder werd veroorzaakt, al dan niet beschikte over een feitelijk attribuut van het eigendomsrecht.424 Hieruit zal blijken dat de ene aannemer de andere niet is en dat het takenpakket van de aannemer van cruciaal belang zal zijn. Een aannemer van ruwbouwwerken kan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een loodgieter of elektricien, voor een langere periode bepaalde rechten laten gelden op het onroerende goed, en oefent zodoende een attribuut van het eigendomsrecht uit.425 Enkel het voorhanden zijn van een vreemde oorzaak kan de aannemer met een band van nabuurschap aan wie de hinder toerekenbaar is bevrijden van zijn aansprakelijkheid.426 Vanuit consistentiedrang wordt er in de rechtsleer gepleit voor een herziening van deze rechtspraak door het Hof van Cassatie. Of het Hof deze strekking in de rechtsleer zal opvolgen en de immuniteit van de architecten en aannemers zal opheffen, blijft een open vraag. Ook de lagere rechtspraak blijft nog steeds niet in deze zin te oordelen. Nu de rechtspraak van het Hof evenwel meer en meer de klemtoon legt op het daderschap van de hinder, komt deze immuniteit echter zwaar onder vuur te staan.427 E. Immuniteit van de architecten, ingenieurs en studiebureaus 199. Zoals bij de aannemers, wordt klassiek gesteld dat architecten en ingenieurs niet aansprakelijk zijn wegens foutloze burenhinder. Architecten, ingenieurs en studiebureaus zijn
422
H. VANDENBERGHE, Goederenrecht, Leuven, Fonteyn-Wouters, 2004, 91-93. L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, I, Antwerpen, Maklu, 1989, 676 ev. 424 S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 297. 425 Een loodgieter die een lekkende kraan komt herstellen of een elektricien die de alarminstallatie komt nakijken, blijven vreemd aan de banden van nabuurschap. De aannemer van ruwbouwwerken kan daarentegen bepaalde rechten laten gelden op het onroerend goed en dit gedurende een vrij lange periode. Zo heeft hij het recht op toegang, het recht om de opdracht uit te voeren, het recht om zijn materiaal te stapelen op de werf, het recht om te voorzien in een klein onderkomen voor werklieden, oefent hij de werfpolitie uit en kan hij de toegang tot de werf ontzeggen aan onbevoegden. 426 Cass. 24 april 2003, Pas. 2003, I, 870; Antwerpen 31 januari 1990, De Verz. 1990, 578, noot D. VAN ORSHOVEN; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 276. 427 C. BAEKELAND, “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het hof van Cassatie zich niet inhaar eigen vingers?”, TBBR 2009, 291-294; N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 423
- 98 -
immers vreemd aan de relaties van nabuurschap. Wanneer de architect tegelijk de hoedanigheid heeft van bouwheer – en aldus een attribuut van het eigendomsrecht uitoefent – dan kan hij in deze laatste hoedanigheid wel worden aangesproken wegens burenhinder. Architecten, ingenieurs en studiebureaus kunnen wel veroordeeld worden wegens fout. Hun veroordeling wegens fout, sluit niet uit dat de bouwheer tevens veroordeeld wordt op basis van artikel 544 BW wanneer de hinder bovenmatig is. 200. Zelfs mocht de rechtspraak de klassieke stelling dat de aannemer vreemd blijft aan de banden van nabuurschap verlaten, heeft dit geen gevolgen ten opzichte van de architect. De architect oefent immers op geen enkel moment, ook niet wanneer hij zijn toezichtsopdracht uitoefent, een attribuut van het eigendomsrecht uit.428 F. Verhouding artikel 1382 BW en artikel 544 BW 201. Heeft het slachtoffer van burenhinder de keuze tussen de aquiliaanse aansprakelijkheid en de evenwichtsleer? Of moet het slachtoffer één van deze twee wegen kiezen? Of mag het slechts de vordering op grond van artikel 544 BW inroepen indien dit niet gaat op grond van artikel 1382 BW? M.a.w., is de vordering op grond van artikel 544 BW subsidiair t.o.v. de vordering op grond van artikel 1382 BW? Het antwoord op deze vraag is van tweevoudig belang. Het slachtoffer van burenhinder moet immers niet aantonen dat de dader enige fout heeft begaan, wat in het geval van de aquiliaanse aansprakelijkheid wel zo is. Dit bewijs is vaak moeilijk te leveren. Daar tegenover staat evenwel dat de vergoeding die men kan verkrijgen via art. 544 B.W. kleiner is dan die op grond van art. 1382 B.W. Het slachtoffer van burenhinder heeft immers slechts recht op een “compensatie”, een herstel van het evenwicht, en niet op een integrale vergoeding. In een cassatiearrest van 27 september 1973 werd dit subsidiair karakter duidelijk afgewezen.429 De vordering op grond van art. 544 B.W. heeft een autonoom karakter, en het slachtoffer van bovenmatige hinder is dus vrij in zijn keuze. Hij kan zijn vorderingen op beide gronden laten steunen, of de ene vordering ondergeschikt maken aan de andere, of slechts één van beide instellen. Het is ook zo dat indien een eiser zijn vordering in eerste aanleg heeft gesteund op art. 1382 B.W., hij zijn vordering in hoger beroep kan laten steunen op art. 544 B.W., en omgekeerd. Er is hier dan geen sprake van een nieuw rechtsmiddel, vermits de
428
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 309-310. 429 Cass. 27 september 1973, Arr. Cass. 1974, 98, Pas. 1974, I, 89.
- 99 -
feitelijke grondslag voor de vordering niet wordt gewijzigd. Beide vorderingen bestaan dus autonoom en parallel naast elkaar.430 G. Toepassingen 202. Er bestaat evenwel niet zoveel rechtspraak die zich baseert op grond van artikel 544 BW voor het vaststellen van de aansprakelijkheid voor schade aan nutsleidingen. Kennelijk zijn de benadeelden veeleer geneigd de foutaansprakelijkheid op grond van artikel 1382 BW in te roepen als vorderingsgrond.431 Beschadiging van een ondergrondse gasleiding of elektriciteitskabel door aannemer (artikel 1382 BW) – hinder tussen naburen (artikel 544 BW) Bergen 24 juni 1996, JLMB 1997, 390 203. De werken die de bouwheer laat uitvoeren en die, zelfs zonder enige fout van hem, een breuk van de waterleiding veroorzaken, vormen een burenhinder die hem verplicht zijn buurt te vergoeden, zelfs al is de schade te wijten aan de fout van de aannemer. Niets belet de samenloop van de aansprakelijkheid wegens een aquiliaanse fouten, ten laste van de aannemer en de foutloze aansprakelijkheid wegens burenhinder, ten laste van de bouwheer. De aannemer die een fout heeft begaan, die aan de oorsprong ligt van het feit dat het verstoord evenwicht tussen de buren de normale ongemakken uit nabuurschap overschrijdt, is gehouden de eigenaar-bouwheer te vrijwaren. Vredegerecht van Torhout 2 december 1997432 204. Een gasverdeler die het recht heeft om leidingen in de openbare weg te hebben, dient beschouwd te worden als een buur in de zin van artikel 544 BW. In deze zaak wordt tegenover de gasmaatschappij, die eigenaar is van de ondergrondse gasleiding, overmatige hinder veroorzaakt door de eigenaar van de aanpalende grond, wanneer deze laatste werken laat uitvoerden waarbij een gasleiding wordt afgerukt. Een aannemer die nalaat de nodige veiligheidsmaatregelen te nemen zoals voorzien in artikel 51 KB van 26 juni 1971 en de gasleiding beschadigt, begaat een fout in de zin van artikel 1382 BW. In deze zaak heeft de gasmaatschappij enkel de aannemer, en niet de buur in gebreke gesteld, op grond van artikel 1382 BW voor de door de gasmaatschappij geleden schade. 430
N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 149. 432 Vred. Torhout 2 december 1997, Iuvis 1998, 916. 431
- 100 -
205. Evenwel kan de opdrachtgever van de werken op grond van art. 544 BW en de aannemer op grond van art. 1382 BW aangesproken worden tot vergoeding van schade voortvloeiend uit de beschadiging van de ondergrondse kabel en zij kunnen in solidum aansprakelijk worden gesteld.433 Rechtbank van Koophandel te Kortrijk 4 oktober 1999434 206. De aannemer heeft door werken uit te voeren zonder de naleving van zijn raadplegingsverplichting zoals voorzien in art. 260, § 1 ARAB en art. 192 AREI een elektriciteitskabel beschadigd. De kabeleigenaar heeft het recht om kabels in de ondergrond te plaatsen zowel op het privaat als op het openbaar domein. Wordt de kabel beschadigd, dan kan de elektriciteitsmaatschappij die eigenaar is van de beschadigde kabel de aannemer aanspreken op grond van artikel 1382 BW, maar hij kan zich ook beroepen op artikel 544 BW ten aanzien van de eigenaar van de grond. Het veroorzaken van een kabelschade behoort niet tot de normale hinder tussen naburen. De eigenaar-bouwheer en de aannemer die de werken heeft uitgevoerd, zijn in solidum gehouden de schade aan de ondergrondse kabel te vergoeden. Rechtbank van eerste aanleg te Brussel 11 februari 1994435 De aannemer voert grondwerken uit waardoor grondverzakkingen ontstaan en hierdoor wordt een gasleiding beschadigd. Volgens de rechtbank kan de aannemer niet verplicht worden op grond van art. 544 B.W. het verbroken evenwicht te herstellen, daar hij vreemd is aan de rechtsbanden die voortspruiten uit de nabuurschap. De Rechter wijst de vordering op grond van burenhinder tegen de aannemer af. Dit evenwicht moet hersteld worden door de bouwheer die evenwel, krachtens een contractueel beding, de aannemer kan doen instaan voor de compensatie jegens hem. Toerekenbaarheid – oorzakelijk verband - bewaarder Rechtbank van eerste aanleg van Bergen 9 mei 1979436: 207. Het betreft één van de weinige vonnissen waar expliciet wordt ingegaan op het vereiste van de toerekenbaarheid. De feiten waren de volgende: ten gevolge van een onvoorspelbare grondverschuiving was een gasleiding lek geslagen, hetgeen aanleiding had gegeven tot een ontploffing met zware schade. Dat dergelijke schade de maat van de gewone lasten van 433
Zie: Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2005, 1326; Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2004, 1341. Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2004, 1326. 435 Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559. 436 Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9. 434
- 101 -
nabuurschap overstijgt zal niemand betwijfelen. In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlast niet toerekenbaar is aan de gasmaatschappij en de betrokken gasmaatschappij ging dus vrijuit. De rechtbank oordeelt immers dat er geen enkel oorzakelijk verband bestaat tussen de rechten die de gasmaatschappij bezit en uitoefent en de schade, daar deze schade haar oorzaak vindt in de grondverschuiving van een terrein waarop zij geen rechten uitoefent. Aldus herleidt de rechtbank het vereiste van de toerekenbaarheid ten onrechte tot het vereiste van een oorzakelijk verband. Volgens Stijns en Vuye437 zou men – indien men het vereiste van een oorzakelijk verband toepast – niet kunnen beslissen dat de gasmaatschappij niet compensatieplichtig is. De schade zou immers zich niet hebben voorgedaan zoals ze in concreto heeft voorgedaan indien de gasmaatschappij op die plaats geen gasleiding had gelegd waarop ze haar rechten uitoefent. De juiste oplossing volgens Stijns en Vuye438 is de volgende. De gasmaatschappij is wel degelijk titularis van een attribuut van het eigendomsrecht als eigenaar van de leidingen. Bovendien is de maatschappij bewaarder van de leidingen. In beginsel kan de hinder ten gevolge van de ontploffing dan ook aan de gasmaatschappij worden toegerekend. De bewaarder kan wel aan zijn aansprakelijkheid ontsnappen door aan te tonen dat de schade te wijten is aan een vreemde oorzaak, bijvoorbeeld overmacht of een daad van een derde.
437
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 272. 438 S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 272.
- 102 -
2.5. Strafrechtelijk A. Penale sancties in sectorspecifieke regelgeving 208. Op het niet naleven van sommige verplichtingen en op het (al dan niet opzettelijk) schenden van sommige ondergrondse nutsvoorzieningen worden door bijzondere wetten strafrechtelijke sancties voorzien. Artikel 27 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening voorziet in bijzondere sancties. Zo zijn de bepalingen van de artikelen 523, 524 en 525 van het Strafwetboek439 van toepassing op feiten van gedeeltelijke of gehele vernieling van machines of inrichtingen voor de voortbrengst, de omzetting, het vervoer, de bezorging en de benutting van elektrische energie en op feiten van verhinderen van of opzettelijke aanslag op het vervoer van elektrische energie op de wettelijke toegelaten lijnen en netten. Zij die, bij gebrek aan voorzorg, zonder opzet machines of inrichtingen voor de voortbrengst, de omzetting, de bezorging en de benuttiging van elektrische energie vernielen of beschadigen of die het vervoer daarvan op de wettelijk toegelaten lijnen en netten verhinderen of stremmen, gestraft worden met de bij artikel 563 van het Strafwetboek440 bepaalde straffen”. Gelijkaardige bepalingen komen ook voor in andere bijzondere wetten. Overeenkomstig artikel 19, derde lid van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen zijn diegenen die een gasvervoerinstallatie opzettelijk vernielen of beschadigen, strafbaar overeenkomstig de wanbedrijven in artikel 523 en artikel 525 van het Strafwetboek.
439
Artikel 523 Sw.: “Hij die een machine vernielt, die aan een ander toebehoort en bestemd is voor voortbrenging, omzetting of verdeling van drijfkracht of voor het verbruik ervan voor andere dan louter huishoudelijke doeleinden, wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar en tot geldboete van vijfhonderd euro. Vernieling bestaat zodra de werking van de machine geheel of ten dele verhinderd is, onverschillig of het feit de aandrijvende dan wel de aangedreven toestellen betreft”. Artikel 524 Sw. werd opgeheven bij artikel 13 wet 31 oktober 1930, BS 20-21 oktober 1930. Artikel 525 Sw.: “Wanneer de feiten, in de twee vorige artikelen omschreven, gepleegd worden in vereniging of in bende en met behulp van gewelddaden, feitelijkheden of bedreigingen, worden de schuldigen gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. De hoofden en de aanstokers worden veroordeeld tot opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en tot geldboete van vijfhonderd euro tot vijfduizend euro. 440 Artikel 563 Sw.: “Met geldboete van vijftien euro tot vijfentwintig euro en met gevangenisstraf van een dag tot zeven dagen of met een van die straffen alleen wordt gestraft: 1° […], 2° Zij die stedelijke of landelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, opzettelijk beschadigen, 3° Daders van feitelijkheden of lichte gewelddaden, mits zij niemand gewond of geslagen hebben en mits de feitelijkheden niet tot de klasse van de beledigingen behoren; in het bijzonder zij die opzettelijk, doch zonder het oogmerk om te beledigen, enig voorwerp op iemand werpen dat hem kan hinderen of bevuilen”.
- 103 -
B. Le criminel tient le civil en état Het is mogelijk dat de foutieve gedraging (contractueel of buitencontractueel) tevens een misdrijf uitmaakt. Een strafrechtelijk misdrijf is een gedraging die door de wet met een straf gesanctioneerd is. Een misdrijf is een overtreding van een rechtsnorm en maakt dus steeds een fout uit in de zin van art. 1382 BW. Omgekeerd geldt deze regel niet. Als een misdrijf schade berokkent aan het slachtoffer, dan heeft deze recht op een schadevergoeding op grond van artikel 1382 BW. Het misdrijf maakt dan de fout uit die recht geeft op een schadevergoeding. Voor de beoordeling van de fout maakt de rechtspraak geen onderscheid tussen de strafrechtelijke en de aquiliaanse fout: in beide gevallen geldt als regel dat de lichtste fout in aanmerking moet worden genomen.441 209. De schadelijder kan de burgerlijke rechter aanspreken of een burgerlijke vordering instellen bij de strafrechter, tijdens het vooronderzoek of voor het vonnisgerecht. Als het openbaar ministerie een misdrijf niet vervolgt, kan de benadeelde zelf de strafvordering instellen. Artikel 161 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de rechtbank, indien de beklaagde schuldig bevonden wordt aan een misdrijf dat onder haar bevoegdheid valt, bij hetzelfde vonnis de straf uitspreekt en beslist over de vorderingen tot teruggave en tot schadevergoeding. Deze bepaling houdt alleen verband met de regel van artikel 4, eerste lid V.T.Sv, krachtens dewelke de burgerlijke rechtsvordering terzelfdertijd en voor dezelfde rechters kan vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden, in dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld.442 Dit is het adagium ‘le criminel tient le civil en état’. Het adagium ‘le criminel tient le civil en état’ is gebaseerd op het voorgaande artikel. Op basis van dit adagium kan er geen uitspraak worden gedaan over de burgerlijke vordering, zolang er geen uitspraak is in de strafzaak, wanneer een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld. Opdat dit adagium evenwel uitwerking zou krijgen, is vereist dat de strafvordering effectief werd ingesteld, hetzij ingevolge het openen van een gerechtelijk onderzoek op vordering van de Procureur des Konings of ingevolge een klacht met burgerlijke partijstelling, hetzij ingevolge een rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter door de Procureur des Konings of de
441
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 270. Zie algemeen: L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744. 442 L. HUYBRECHTS, “Gesplitste uitspraak over straf en schuld in correctionele en politiezaken: verleden, heden en toekomst”, T.Strafr. 2000, 72.
- 104 -
burgerlijke partij, zodat er geen schorsing is wanneer de zaak slechts het voorwerp uitmaakt van een opsporingsonderzoek.443 Het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg in de zin van art. 418 en volgende Sw. stemt overeen met de nalatigheid of onvoorzichtigheid in de zin van art. 1383 B.W.444 Dus ook in het geval van beschadiging van ondergrondse leidingen en kabels, wordt het strafrechtelijk misdrijf van onvrijwillige slagen en verwondingen gelijkgesteld met de civiele fout in de zin van de artikelen 1382 - 1383 BW445, namelijk de onvoorzichtigheid vormt een van de constitutieve elementen van de strafrechtelijke inbreuk, bestaande uit het door gebrek aan voorzorg onvrijwillig een ondergrondse kabel of leiding te hebben beschadigd446.447 C. Vonnis van de Correctionele rechtbank te Doornik van 22 februari 2010 210. In het kader van beschadiging aan kabels en leidingen en de eventuele gevolgschade, is het mogelijk dat de foutieve gedraging ook een misdrijf uitmaakt. Daarom wil ik het vonnis inzake de gasramp in Gellingen448 van de strafrechter te Doornik449 van 22 februari 2010450 als voorbeeld van zo’n strafzaak nader bespreken. Zoals reeds vermeld was er op 30 juli 2004 ingevolge graafwerkzaamheden een gasexplosie waarbij 24 doden en 132 gewonden waren. Er zijn door verschillende actoren bij het bouwproces fouten gemaakt, die ook een misdrijf uitmaken: onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel451. Er waren 14 beklaagden in deze strafzaak.452 De meesten werden vrijgesproken, maar deze zal ik niet allemaal uitvoerig bespreken. Ik beperk mij voor de vrijspraken tot de gasnetwerkbeheerder S.A.453 Fluxys en de bouwheer S.A. Husqvarna Belgium en de drie veroordeelden: de architect E. Persoons, de werfleidier K. Dewaele en het aannemersbedrijf S.A.Tramo.
443
Cass. 16 mei 2003, NJW 2003, 1399; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 203. Cass. 26 oktober 1990, Arr.Cass. 1990-91, 244. 445 Cass. 12 december 1968, Pas. 1969, I, 353. 446 Kh. Veurne 24 oktober 1979, BFE 1981, afl. 15 B, 22. 447 M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52. 448 Frans: Ghislenghien. 449 Frans: Tournai. 450 Niet gepubliceerd, maar in de bijlage kan je een kopie van het vonnis vinden. 451 Artikel 418 Sw. ev. 452 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 35. 453 Société anonyme, S.A. (Nederlands: naamloze vennootschap, nv). 444
- 105 -
211. De hoofdbeklaagde op grond van artikel 1384, eerste lid BW, namelijk de gasnetwerkbeheerder S.A. Fluxys, werd niet schuldig bevonden. Hiermee gaat de strafrechter lijnrecht in tegen hetgeen wat het Openbaar Ministerie vorderde. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet de taak was van Fluxys om te controleren of de veiligheidsmaatregelen op het terrein waren nageleefd.454 Ook was Fluxys niet op de hoogte gebracht van de beschadiging van de leiding, zodat ze onwetend de druk van de leiding verhoogden, met de rampzalige gevolgen van dien. Zo heeft de strafrechter te Doornik geoordeeld dat aan Fluxys geen enkel verzuim of gedrag kan verweten worden dat overeenstemt met een inbreuk op een bepaalde rechterlijke norm die in causaal verband staat met de schade.455 S.A. Husqvarna Belgium, het bedrijf dat nog enkele jaren geleden Diamant Board heette, was bezig met het bouwen van een nieuwe vestiging in Gellingen. Volgens de rechter maakte deze bouwheer zich enkel schuldig aan inbreuken op reglementen, maar deze inbreuken stonden niet in causaal verband met de schade.456 De bouwheer Husqvarna wordt dus vrijgesproken en krijgt geen straf.457 212. Drie andere beklaagden werden wel schuldig bevonden aan onopzettelijke doodslag en onopzettelijke slagen en verwondingen wegens gebrek aan voorzorg en voorzichtigheid: de architect, de werfleider en het aannemersbedrijf. Volgens de strafrechter te Doornik schoot de architect E. Persoons tekort als adviseur van de verschillende partijen op de werf en van de bouwheer. Zo stemde hij zonder voorbehoud in met de stabiliseringswerken met een zware machine. Voorheen waren er al werkzaamheden op het terrein uitgevoerd en de bodem was afgegraven, dus de architect had moeten beseffen dat de leidingen niet meer zo diep zouden liggen en hij nam dus een te groot risico om er met een grote graafmachine bovenop te gaan werken. Deze graafmachine raakte de ondergrondse gasleiding, met het gekende incident tot gevolg.458 De architect kreeg van de strafrechter opschorting van de uitspraak459 voor een periode van drie jaar, wat betekent dat hij wel schuldig werd bevonden, maar geen concrete straf krijgt.460 Er werd geoordeeld dat de werfleider K. Dewaele ook een fout heeft gemaakt. De werfleider is een werknemer van het aannemingsbedrijf Tramo zodat het bedrijf als aansteller ook 454
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 78. Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 94 en 256. 456 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 105-106. 457 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 114 en 256. 458 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 127. 459 Artikel 1, 1° Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 Juli 1974. 460 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 129 en 256. 455
- 106 -
aansprakelijk is voor de fout van zijn aangestelde op basis van artikel 1384, derde lid BW. Het aannemersbedrijf kreeg een boete van 165 000 euro, maar met uitstel461 van drie jaar.462 De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer wordt beperkt door artikel 18 WAO463. Zo is een werknemer slechts aansprakelijk in het geval van een grove, opzettelijke of een herhaaldelijke lichte fout. De strafrechter heeft geoordeeld dat de opzichter K. Dewaele een zware fout heeft begaan door voorafgaand de werken niet voldoende de ondergrondse leidingen te situeren en dat hij geen werkelijke peilingen heeft laten uitvoeren.464 De werfleider kreeg opschorting van de uitspraak voor een periode van vijf jaar.465 Hij werd dus schuldig bevonden, maar kreeg geen concrete straf. 213. Evenwel ging het parket in beroep tegen dit vonnis. De inleidende zitting van het proces in beroep over de gasexplosie in Gellingen vindt op 21 mei 2010 (om 9 uur) in het justitiepaleis van Bergen plaats.466
461
Artikel 1, 2° Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 Juli 1974. Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 257. 463 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 464 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 222-223. 465 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 257. 466 “Inleidende zitting proces gasramp Gellingen op 21 mei”, Het Belang van Limburg, 6 april 2010, http://www.hbvl.be/nieuws/binnenland/aid917082/inleidende-zitting-proces-gasramp-gellingen-op-21-mei.aspx. 462
- 107 -
2.7. Oorzakelijk verband A. Conditio sine qua non 214. In het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht is vereist dat er tussen de fout of de foutloze aansprakelijkheidsgrond en de schade een causaal verband bestaat. Het bestaan van zo’n causaal verband moet bewezen worden door diegene die vergoeding vordert van de geleden schade.467 Of een bepaalde fout of andere tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenissen relevant zijn of niet voor het tot stand komen van de schade, wordt in de meeste landen bepaald aan de hand van de conditio sine qua non-test. De vraag wordt gesteld of de schade ook onstaan zou zijn zonder de betrokken fout, m.a.w. of deze laatste noodzakelijk was voor het onstaan van de schade. Is het antwoord positief, dan heeft de fout niets te maken met de schade en is zij causaal irrelevant. Bij een negatief antwoord blijkt de fout een noodzakelijke voorwaarde te zijn voor de schade. Tussen fout en schade bestaat er dan een samenhang die kan omschreven worden als feitelijk causaal verband. Meestal wijst de conditio sine qua non test meerdere gebeurtenissen aan als een noodzakelijke voorwaarde voor eenzelfde schadegeval, ook al hebben deze niet alle een gelijk belang gehad. Het Belgische recht inzake causaliteit is bijzonder omdat het zich ertoe beperkt na te gaan of de fout een condititio sine qua non, een noodzakelijke voorwaarde, was van het schadegeval. Wie een fout begaat die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is aansprakelijk voor deze laatste. Er wordt geen verder onderschaid gemaakt naargelang een noodzakelijke voorwaarde een grotere of kleinere rol heeft gespeeld in het schadegeval. Ook fouten die slechts een beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toevallige, onvoorziene of abnormale gebeurtenissen. Alle noodzakelijke voorwaarden zijn, voor wat het causaal verband betreft, equivalent. Men spreekt hier dan ook over de equivalentieleer.468 B. Bewijs op grond van vermoedens 215. Wie de uitvoerder van werken wil aanspreken voor de schade die door hem werd veroorzaakt aan nutsleidingen, moet diens fout bewijzen. De fout van de aannemer kan worden vastgesteld op grond van vermoedens overeenkomstig artikel 1353 BW, indien die gewichtig, bepaald en met elkaar overeenstemmend zijn.469 Het oorzakelijk verband tussen deze fout en
467
M. VAN QUICKENBORNE, Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer, 2007, 61. H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 66-67. 469 Brussel 7 december 1992, Iuvis 1995, 433, noot P. BOUWENS. 468
- 108 -
de schade moet bewezen worden.470 Het ontbreken van gegevens over de concrete aard van de schade en het ontstaan ervan laat dan ook niet toe de aannemer aansprakelijk te stellen.471 216. Er bestaat veel rechtspraak over de aansprakelijkheid op grond van vermoedens in verband met de beschadiging van ondergrondse nutsleidingen. Zo werd beslist dat wanneer een telefoonkabel op een diepte van 0,6 m beschadigd wordt aangetroffen naast een voorlopige elektriciteitskast, blijkt dat deze kast een ondergrondse aansluiting heeft waarvoor een punt diende gegraven te worden tot 0,6 m en niemand anders werken heeft uitgevoerd, er voldoende gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens aanwezig zijn om te besluiten dat de elektriciteitsverdeler verantwoordelijk is voor de toegebrachte schade.472 Ook in de twee volgende uitspraken was het van belang dat de aannemer niet kon aantonen dat iemand anders op dezelfde plaats had gewerkt. De rechtbank te Leuven weerhield als voldoende bewijs van de beschadiging van een elektriciteitskabel door de aannemer het feit dat deze de woning aansloot op het rioleringsnet, warbij later werd vastgesteld dat de elektriciteitskabel net boven de rioleringsaansluiting werd beschadigd, de aannemer op die plaats werkte en hij niet kon aantonen dat een derde na hem op deze plaats werken had uitgevoerd.473 Ook het hof van beroep te Antwerpen volgde dergelijke redenering. Het hof stelde dat nu de aannemer op de plaats van de kortsluiting machinaal werken had uitgevoerd en uit de beschadiging blijkt dat deze door een machine werd veroorzaakt terwijl er verder geen graafwerken werden uitgevoerd op de plaats van het ongeval, dit geheel zwaarwichtige en overeenstemmende vermoedens uitmaakt, die erop wijzen dat de beschadiging werd veroorzaakt door de graafmachine van de aannemer.474 De overeenstemmende vermoedens blijven bestaan, ook al bestaat er een groot tijdsinterval tussen de werken en het veruitwendigen van de schade. Zo oordeelde het hof van beroep te Brussel dat het feit dat een periode van 14 jaar verlopen is sinds de uivoering van de werken
470
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 154. 471 Rb. Kortrijk 19 september 1997, Iuvis 1998, 908. 472 Vred. Antwerpen 22 september 1997, Iuvis 1998, 915. 473 Rb. Leuven 21 april 1993, Iuvis 1999, 1014. 474 Antwerpen 26 mei 1997, Iuvis 1999, 1173.
- 109 -
geenszins het oorzakelijk verband met de schade in het gedrang brengt aangezien dit technisch verklaarbaar is.475 In een andere zaak oordeelde de rechter dat gewichtige en bepaalde vermoedens bestaan opzichtens de aannemer van een telefoonmaatschappij die werken heeft uitgevoerd juist boven de beschadigde hoogspanningslijn en de aannemer nalaat andere oorzaken voor deze beschadiging aan te tonen. Het feit dat de schade zich slechts na twee jaar manifesteerde, is mogelijk wegens oxidatie van de kabel.476 2.8. Schade & Schadebegroting A. Schade – algemeen 217. De benadeelde moet de schade en de omvang van de schade bewijzen.477 De schade moet zeker zijn, vaststaan en mag niet louter hypothetisch zijn. Welk nadeel men heeft geleden stelt men vast op basis van een vergelijking van de huidige toestand van de benadeelde met een hypothetische toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de tot aansprakelijkheid aanleiding gebeurtenis niet had plaats gevonden. Het feit dat de schade moet vaststaan, betekent niet dat zij zich reeds actueel moet voordoen. Toekomstige schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking voor zover het gaat om de normale ontwikkeling van een actueel zekere toestand. 218. Bovendien moet er sprake zijn van de aantasting van een rechtmatig belang. Naar Belgisch recht komen in de regel als beschermde belangen in aanmerking alle mogelijke belangen en met na me de lichamelijke integriteit van de mens, zijn psychisch welzijn met inbegrip van de genegenheidbanden met anderen, de privacy en mogelijkheid tot zelfbeschikking, immateriële waarden zoals reputatie en eer, zakerlijke rechten en gebruiksrechten op roerende en onroerende goederen, louter economische belangen bij het behoud of verwerven van bepaalde vermogensbestanddelen. De schending van een feitelijk belang is voldoende.478 Schade kan enkel aanleiding geven tot een schadevergoeding, wanneer het aangetast belang rechtmatig is. Een belang is rechtmatig, wanneer het niet in strijd is met regelen van dwingend recht. Het mag ook niet stoelen op de miskenning van andermans rechten.479 Het geschonden belang moet
475
Brussel 11 februari 1999, Iuvis 2000, 1177. Rb. Kortrijk 24 september 1998, Iuvis 2000, 1197. 477 Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1990-91, 245. 478 Cass. 4 september 1972, RW 197-73, 715. 479 Artikelen 6, 1131 en 1133 BW. 476
- 110 -
tevens persoonlijk zijn. Een aansprakelijkheidsvordering kan niet gebaseerd worden op een door anderen geleden verlies of op de aanstasting van algemene of collectieve belangen. B. Soorten schade 219. Algemeen wordt er enerzijds een onderscheid gemaakt tussen patrimoniale en extrapatrimoniale schade en anderzijds tussen personenschade, zaakschade en vermogenschade. B.1. Patrimoniale – niet-patrimoniale schade 220. Indien de schadeverwekkende handeling het vermogen van de benadeelde aantast, spreekt men van patrimonale, economische of materiële schade. Het kan hier gaan om inkomensverlies of het verlies van economische waarde op de arbeidsmarkt ten gevolge van een lichamelijk letsel, om waardevermindering of herstelkosten veroorzaakt door de beschadiging van een onroerend of roerende zaak of om de derving van inkomsten. Zowel het effectief geleden verlies als de gederfde winst komen in aanmerking bij patrimoniale schade. 221. Een ander soort schade is de extrapatrimoniale, niet-economische of morele schade. Extrapatrimoniale schade is er wanneer de benadeelde pijn of verdriet heeft of zijn psychisch welbehagen om andere redenen vermindert. Dit zal dikwijls het gevolg zijn bij lichamelijk letsel of het verlies van een dierbare en bij aantasting van een andere niet-patrimoniale waarde zoals reputatie en eer. Morele schade is niet in geld te meten. Morele schadevergoeding is dan in feite ook slechts een symbolische genoegdoening die bedoelt de pijn, smart of ander moreel leed te lenigen door het toekennen van een ander voordeel, een som geld.480 B.2. Persoon-, zaak- of vermogenschade 222. Ten eerste is er de personenschade of lichamelijke schade. Deze schade is het gevolg van de aantasting van de fysieke integriteit. Deze leidt tot de dood of tot lichamelijk letsel. Deze brengt zowel patrimoniale als niet-patrimoniale schade mee. 223. Daarnaast kan er ook schade onstaan door de beschadiging of het tenietgaan van een onroerend of roerend goed. Deze schade noemt men zaakschade. Normalerwijze is zaakschade patrimoniaal van aard.
480
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 62.
aansprakelijkheidsrecht
en
andere
- 111 -
224. Als laatste schade die in aanmerking kan komen voor vergoeding kunnen we de vermogenschade vermelden. Hierbij wordt het vermogen van de benadeeld aangetast. Meestal gaat het hier om kosten of inkomensverlies als gevolg van een lichamelijk letsel of zaakschade. C. Mogelijke schade ingevolge werken in de nabijheid van ondergrondse kabels en leidingen 225. Het nutsbedrijf lijdt als eigenaar van de beschadigde ondergrondse kabel of leiding zaakschade. Deze zaakschade is patrimoniaal van aard, daar zij haar beschadigde kabel of leiding moet herstellen, wat natuurlijk ook een bepaalde kost met zich meebrengt. 226. Doordat de ondergrondse kabel of leiding beschadigd werd, leidt dit onvermijdelijk tot onderbrekingen in de levering van elektriciteit en gas en zijn er risico’s op elektrocutie, overspanning of gasontploffing waardoor de gebruikers ernstige schade kunnen oplopen of die bijzonder ernstige materiële en lichamelijke schade aan derden kunnen teweegbrengen.481 De eindafnemers ondervinden hierdoor schade doordat ze bijvoorbeeld urenlang geen gas of elektriciteit geleverd krijgen of huishoudapparaten of bedrijfsmachines worden beschadigd door een te hoge spanning. 227. Toevallige voorbijgangers (kunnen ook buren zijn) of degene die werken op de werf zelf482 kunnen geconfronteerd worden met elektrocutie of brandwonden ingevolge een gasontploffing. Zij lijden in de eerste plaats lichamelijke schade. Deze leidt tot de dood of tot een lichamelijk letsel. Deze lichamelijke schade brengt zowel patrimoniale als niet patrimoniale schade met zich mee. Bij overlijden zullen de begrafenis- en rouwkosten een eerste vorm van patrimoniale schade uitmaken. Verder lijde naasten, in het bijzonder de echtgeno(o)te en de kinderen, schade door inkomensverlies gedurende de periode waarin zij door de overledene verder zouden onderhouden zijn. Zij lijden ook niet-patrimoniale affectieschade door het verdriet dat het overlijden hen berokkent. Lichamelijk letsel dat niet de dood tot gevolg heeft, brengt voor de benadeelde zelf kosten mee vor de medische verzorging en eventuele hospitalisatie. Het letsel kan verder aanleiding geven tot een gehele of gedeeltelijke, tijdelijke of blijvende invaliditeit483, al dan niet met weerslag op de arbeidsgeschiktheid. Invaliditeit brengt patrimoniale schade mee wanneer zij een negatieve 481
A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 628. In dit geval is het ongeval een arbeidsongeval. 483 Invaliditeit is een medisch begrip dat de vermindering van anatomische of functionele aard aanduidt, onafhankelijk van de weeslag op de lucratieve activiteiten van de benadeelde. 482
- 112 -
weerslag heeft op de mogelijkheid voor de benadeelde om zijn professionele bezigheden verder uit te oefenen. De invaliditeit kan bijkomende inspanningen noodzakelijk maken om dezelfde (professionele) activiteiten te kunnen blijven uitoefenen als voorheen (schade wegens verhoogde inspanningen). Invaliditeit kan het algemeen economisch potentieel van de benadeelde op de arbeidsmarkt verminderen (schade wegens economische waardevermindering). Invaliditeit kan ook een weerslag hebben op de eigen niet-professionele activiteiten en kosten meebrengen om de hulp van derden te betalen. Lichamelijk letsel brengt extrapatrimoniale schade mee, op de eerste plaats voor de gekwetste zelf. Bijvoorbeeld: schadevergoeding voor de fysieke pijn (pijnschade), het verlies van ontspanningsmogelijkheden of het gevoel van vermindering van eigenwaarde (genoegenschade), gevoelens van vermindering van eigenwaarde of van verminderde aantrekkingskracht t.g.v. littekens, amputaties, misvormingen (esthetische schade), … 228. De buren, die bijvoorbeeld eigenaar zijn van het aanpalende erf, kunnen schade lijden ingevolge de werkzaamheden. Typevoorbeelden hiervan zijn scheuren en barsten in de muren van aanpalende woningen of ten gevolge ven wegeniswerken wordt de huisaansluiting van de riolering geraakt en lopen de naburige panden waterschade op. D. Omvang van de schadevergoeding 229. Het spreekt voor zich dat wanneer de aansprakelijkheid vaststaat, de schade vergoed moet worden. De vraag is natuurlijk welke schade daarvoor in aanmerking komt. Wanneer een fout de schade heeft veroorzaakt is de dader ervan t.a.v. de benadeelde gehouden tot volledige vergoeding van de schade, ook al werd die schade eventueel mede veroorzaakt door de samenlopende fout van een derde.484 In principe heeft de benadeelde van het schadegeval dus recht op een volledig herstel van de schade.485 230. De rechtspraak huldigt sinds geruime tijd het principe dat niet alleen de schade ten gevolge van herstellingswerkzaamheden aan de beschadigde installatie moet worden vergoed, maar ook de schade wegens onderbreking van gas- en elektriciteitsdistributie die zich bij derden voordeed. In die zin werd geoordeeld dat de aannemer die de raadplegings- en lokalisatieverplichting niet naleeft, zowel aansprakelijk is voor de kabelschade als voor de gevolgen van de stroomonderbreking die daaruit voortvloeien.486
484
Cass. 28 mei 1982, RW 1984-85, 265. Zie bijvoorbeeld: Cass. 31 mei 1995, Iuvis 1996, 548, noot F. GLANSDORFF. 486 Rb. Kortrijk 27 maart 1998, Iuvis 2000, 1191-1194 en Vred. Genk 12 mei 1998, Iuvis 2003, 1277. 485
- 113 -
231. Voor de begroting van de schade aan de installaties van de nutsbedrijven zelf werden overeenkomsten gesloten tussen de verzekeringssector en de energiesector. Deze conventies verbinden zich er toe de snelle regeling van de schadegevallen te bevorderen, zodat er zo weinig mogelijk betwisting onstaat omtrent de omvang van de schade en men zich kan toespitsen op de al dan niet aansprakelijkheid van de verschillende actoren. E. Overeenkomst BVVO – FIGAS/CETS/RTT E.1. Inleiding 232. In het kader van een dergelijke aansprakelijkheidsregeling hoeft het dan ook niet te verbazen dat de aannemers een verzekeringsovereenkomst afsluiten voor de eventuele gevolgen van een schadegeval. De complexiteit van de dossiers en de relatieve veelvuldigheid ervan hebben de verzekeringsondernemingen (BVVO487) er toe aangezet een overeenkomst af te sluiten met de verschillende verenigingen van nutsmaatschappijen voor de begroting van de schade aan het nutsbedrijf. In 1986 werd in de elektriciteitssector een overeenkomst gesloten, genoemd de conventie BVVO - CETS488.489 In 1988 kwam tevens een overeenkomst tot stand tussen de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen en het Verbond der Gasnijverheid, namelijk de conventie BVVO - FIGAS.490 In de telecomsector, meer bepaald met de RTT (thans Belgacom) werd eveneens een overeenkomst gesloten met betrekking tot schade aangebracht aan telecommunicatienetwerken, genaamd de BVVO – RTT - overeenkomst.491 BVVO – CETS/FIGAS – overeenkomst heet nu de Assuralia – Synergrid-overeenkomst.492 De overeenkomst bepaalt de modaliteiten die de verhoudingen tussen de onderneming493 en de toegetreden verzekeraars zullen beheersen, ter gelegenheid van de regeling van de schade
487
Belgisch Verbond van Verzekeringsondernemingen. Het Comité voor technische studie der Produktie en Distributie van Elektriciteit in België. 489 BVVO overeenkomst Elektriciteit, 15 januari 1986, doc. BVVO 150 A, BVVO – CETS. 490 BVVO overeenkomst Gas, 4 januari 1988, doc. BVVO 160 A-2, BVVO – FIGAS. 491 BVVO overeenkomst RTT, 13 december 1991, doc. BVVO 170 A, BVVO – RTT. 492 Het Belgisch Verbond van Verzekeringsondernemingen (BVVO), heet thans Assuralia. De beroepsfederaties CETS (elektriciteitssector) en FIGAS (gassector) zijn opgegaan in Synergrid. Synergrid is dus de federatie van de netbeheerders elektriciteit en aardgas in België. 493 De toegetreden elektriciteits- en/of gasondernemingen worden in de overeenkomst “ondernemingen” genoemd. Elke onderneming die distributie en/of transport van elektriciteit en/of gas uitoefent kan tot de overeenkomst toetreden. 488
- 114 -
veroorzaakt door zijn verzekerden aan de installaties494 die eigendom zijn of beheerd worden door de onderneming.495 E.2. Doelstelling van de overeenkomst 233. De overeenkomst heeft tot doel een éénvormige formule vast te leggen voor de bepaling van het door de onderneming geleden verlies ingevolge schade waarvan de burgerlijke aansprakelijkheid zou kunnen berusten bij een der verzekerden van de verzekeraars die tot deze overeenkomst toegetreden zijn.496 Hiertoe worden in de overeenkomst modaliteiten bepaald inzake expertise van de schade op een dusdanige wijze dat in de mate van het mogelijke de administratie- en expertisekosten worden verminderd en de afhandeling van de schadegevallen wordt bespoedigd.497 Zo wordt ondermeer een systeem uitgewerkt tot expertise van de schade door deskundigen, aangesteld door het BCE498. Hiertoe worden ook barema’s vastgesteld volgens dewelke de ondernemingen hun afrekening moeten opmaken.499 Deze barema’s voorzien heel gedetailleerd het tarief van de lonen, materiaalkosten, de kosten voor het gebruik van voertuigen en toestellen alsmede de barema’s voor winstderving, vetusteit, e.d. … De toepassing van de conventionele tarieven die voorkomen in deze overeenkomst kan aanleiding geven tot het opmaken van een schadebedrag dat lager ligt dan de werkelijke kostprijs van de reële herstellingsverrichtingen. Het gewenste evenwicht tussen de verbintensissen van de onderneming en die van de verzekeraar vormt de grondslag van deze overeenkomst. In de mate waarin de verzekeraar niet tussenkomt in de regeling van de schade, is de onderneming vrij de werkelijke kosten van de schade te eisen van de dader, die worden berekend op basis van de uitbatingsgegevens.500
494
Beoogde installaties: 1° Leidingen en neveninstallaties voor de distributie en het transport van elektrische energie en/of gas; 2° geleidingen en kabels voor telefonie, signalisatie en afstandsbediening; 3° installaties voor kathodische bescherming; 4° installaties voor openbare verlichting (palen of steuenen), verlichtingstoestellen en leidingen; 5° installaties voor teledistributie bij middel van kabels waarvan de elektriciteits- en gasondernemingen eigenaar zijn. 495 Artikel 1 BVVO – CETS/FIGAS. 496 Artikel 2, a BVVO – CETS/FIGAS. 497 Artikel 2, b BVVO – CETS/FIGAS. 498 Bureau voor Coördinatie van Expertises, organisme van de BVVO. 499 Artikel 2, c en d BVVO – CETS/FIGAS. 500 Artikel 2, tweede alinea BVVO – CETS/FIGAS.
- 115 -
E.3. Voor wie zijn deze overeenkomsten bindend 234. De contracterende partijen zijn het BVVO, CETS, BFE501, FIGAS (en RTT). De overeenkomst is bindend opzichtens de toegetreden elektriciteits- en/ of gasondernemingen en verzekeringsmaatschappijen.502 Elke onderneming die distributie en transport van elektriciteit en/of aardgas uitoefent kan tot de overeenkomst toetreden. De verzekeringsmaatschappijen kunnen toetreden met een uitgebreid503 of beperkt504 mandaat. 235. Aangezien een mathematische begroting van de schade veelal niet mogelijk is en evenmin wenselijk, dient de rechter de schade ex aequo et bono te begroten waarbij de BVVOovereenkomsten realistisch en betrouwbare richtlijnen maatstaven aanbieden.505 Door de rechtsleer506 en rechtspraak507 wordt dan ook algemeen erkend dat de begroting van de schade overeenkomstig de bepalingen van de BVVO - conventie realistisch, objectief, billijk en deskundig gebeurt en dus bewijskrachtig moet worden beschouwd. Ook sommige rechtspraak508 beschouwt de regels vervat in de BVVO - overeenkomsten als een algemeen
501
De Bedrijfsfederatie der voortbrengers en verdelers van elektriciteit in België. Heeft als doelstelling de verstandhouding en de coördinatie te bevorderen tussen de verschillende ondernemingen van de sector. Zij is gelast met de relaties met de overheid en verzekert de betrekkingen met verschillende Belgische en Internationale verenigingen. BFE is samen met CETS en FIGAS opgegaan in Synergrid. 502 In de overeenkomst “ondernemingen” en “verzekeraars” genoemd. 503 Een uitgebreid mandaat: het onderzoek van het schadegeval wordt dan toevertrouwd aan het BCE. Alle in de overeenkomst opgenomen regels gelden. 504 Met een beperkt mandaat: de verzekeringsmaatschappij houdt dan het onderzoek van het schadegeval in eigen handen en beslist zelf over de aanstelling van een deskundige. De barema’s van de overeenkomst zijn evenwel van toepassing. 505 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 105. 506 L. Van Dorpe, “Begroting van schade na vernieling van nutsleidingen”, Iuvis 1993, 63; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 105. 507 Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754; Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767; Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770; Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904; Pol. Tournai 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929; Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935; Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930; Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933; Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456; Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452. 508 Zie L. SCHUERMANS, J. SCHRYVERS, D. SIMOENS, overzicht van rechtspraak, Onrechtmatige daad, schade en schadeloosstelling, (1977-1982), TPR 1984, 804. En o.m.: Antwerpen 31 maart 1982, RW 1983-84, 89; Antwerpen 9 februari 1983, Rechtspr. B.F.E. 1983, afl. 8, 40; Kh. Turnhout 4 maart 1982, Rechtspr. B.F.E. 1982, afl. 4, 2; Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695; Vred. Roeselare 1 februari 1985, Rechtspr. B.F.E. 1986, afl. 1, 5. Vred. Pâturages 19 maart 1997, Iuvis 1997, 765; Pol. Namen 9 maart 1998, Iuvis 2000, 1060; Vred. Boussu 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. Algemeen gebruik: Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847 en Antwerpen 18 december 2002, Iuvis 2005, 1424.
- 116 -
aanvaard en toegepast gebruik. Het gezag dat aan deze overeenkomst wordt toegekend, heeft het te danken aan het feit dat er diepgaand over onderhandeld werd. 236. Zelfs wanneer de schadeveroorzaker niet is toegetreden tot de conventie en deze haar dus in principe niet tegenstelbaar is, mag ze per analogie worden toegepast, omdat ze waarborgen biedt van onpartijdigheid en deskundigheid om de omvang van de schade juist te begroten.509 E.4. De betwisting van de vergoedingen eigen personeel en de bijstandskosten 237. De nutsleidingen liggen tot in de verste uithoeken van het land verspreid en een schadegeval wordt niet op voorhand aangekondigd. Het is natuurlijk een utopie dat overal, 24 uur op 24, herstellers zouden te vinden zijn die onmiddellijk aan de slag kunnen gaan. Toch moet dringend herstel mogelijk zijn. De moderne maatschappij duldt niet dat verbruikers 8 dagen zonder stroom, gas of kabel TV worden gelaten. Vandaar dat de nutsmaatschappijen ingericht zijn om zelf herstel uit te voeren. De schadelijder die zelf zijn schade herstelt, wordt evenwel argwanend bekeken. In tegenstelling tot de derde hersteller, mag hij geen winst maken. Dit verklaart waarom hij alle posten van zijn afrekening moet detailleren, teneinde de kostprijs ervan bloot te leggen. 1.Betwisting van de vergoedingen eigen personeel 238. Er kan evenwel een juridisch probleem rijzen wanneer de nutsmaatschappij het herstel van de kabels heeft uitgevoerd met haar eigen personeel. De vraag is dan of de veroorzaker van de schade verplicht is ook de loonkosten te betalen van het personeel van de nutsmaatschappij, die de herstelling heeft uitgevoerd. Men zou dit kunnen betwijfelen om reden van het feit dat de nutsmaatschappij toch deze personeelskosten in elk geval – of er een schadegeval geweest is of niet – moet betalen op grond van haar contractuele verplichtingen als werkgever.510 239. De onderliggende redenering is dat het causaal verband tussen de fout en de schade kan doorbroken worden door een eigen juridische oorzaak.511 Hij die een wettelijke, statutaire of
509
Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929; Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930; Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463; Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754; Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456; Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452; Pol. Antwerpen 22 maart 1991, Iuvis 1993, 90; Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767; Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770; Pol. Tournai, 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760; Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935; Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456. 510 W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 48. 511 In het kielzog van het ‘Walter Kay-arrest’ (Cass. 28 april 1978, RW 1978-79, 1695) betreffende de onkosten voor berging van het gezonken schip ‘Adro’ onstond een golf van betwistingen omtrent de zogenaamde ‘onderbreking
- 117 -
contractuele verplichting uitvoert, lijdt door de loutere vervulling van deze verplichting, geen schade die in oorzakelijk verband staat met de fout, die door een derde werd begaan. Met andere woorden, wanneer de nutsmaatschappij haar personeel dat zich bezig houdt met het herstellen van de beschadigde kabels betaalt, dan voert zij een eigen verplichting uit die niet het gevolg is van de fout begaan door de aannemer. Deze stelling is gebaseerd op een theorie van De Page512, verdedigd door Procureur-Generaal Dumon513 en, na enige aarzelingen, aanvaard door het Hof van Cassatie514, maar die naderhand toch onderworpen werd aan strengere voorwaarden. Inderdaad, de vaststelling dat een uitgave haar grond vindt in een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting is op zich niet langer voldoende om het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade te doorbreken. Het bestaan van een dergelijke verplichting kan wel verhinderen dat er een oorzakelijk verband met de schade ontstaat, maar dan op voorwaarde dat de uitgave definitief voor rekening moet blijven van degene die ze ingevolgde de wet, een reglement of een contract moet verrichten, wat er ook de feitelijke oorzaak van weze.515 In het kader van beschadiging van kabels en leidingen, werd aanvankelijk ook de stelling van de doorbraak van het causaal verband toegepast wanneer het er op aan kwam de omvang van de schade vast te stellen. Hier is er geen sprake van een werknemer die door de schuld van een derde tijdelijk geen arbeidsprestaties meer kan leveren, doch spitst de discussie zich toe rond de vraag of de kosten van het personeel, die de nutsmaatschappij inzet om de schade te herstellen, in rekening kunnen gebracht worden tegenover de dader van het schadegeval, of moet men er integendeel van uitgaan dat deze kosten sowieso toch door de maatschappij moeten gedragen worden en dus niet in oorzakelijk verband staan met de fout?
van oorzakelijk verband door een eigen juridische oorzaak. Zie o.m. S. DAVID-CONSTANT, “Propos sur le problème de la causalité dans la responsabilité délictuelle et quasi-delictuelle”, JT 1988, 645; F. GLANSDORFF en C. DALCQ, “Les derniers avatars de la théorie de la rupture du lien de causalité par l’intervention d’une cause juridique propre”, RCJB 1989, 639; M.C. KRUITHOF, “De betekenis van het cassatiearrest van 9 maart 1984 in de discussie omtrent de doorbraak van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RW 1983-84, 2805; A. MEINERTZHAGENLIMPENS, “L’exécution d’une obligation légale rompt-elle le lien de causalité entre la faute et le dommage?”, RCJB 1979, 263; L. VAN DORPE, “Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RGAR 1984, 10 714; M. VAN QUICKENBORNE, “De onderbreking van het oorzakelijk verband door een juridische oorzaak”, RW 197980, 1329. 512 H. DE PAGE, “La relation causale en matière de responsabilité”, noot onder Cassatie 5 maart 1953 en Brussel, 22 januari 1955, RCJB 1955, 192; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civile, Brussel, 1964, nr.960. 513 Conclusies Procureur-Generaal DUMON, bij Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695. 514 Cass. 2 december 1977, RW 1978-1979, 209; Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695, met conclusie van Procureur-Generaal DUMON. 515 Cass. 20 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 336; Cass. 4 maart 2002, RW 2004-05, 136; Cass. 2 oktober 2002, RW 2005-06, 1013; Cass. 10 april 2003, RW 2005-06, 1259; Cass. 23 februari 2004, RW 2005-06, 303.
- 118 -
Het Hof van Cassatie paste eerst de doorbraak van het causaal verband onverminderd toe en vernietigde een aantal uitspraken, die aan een nutsmaatschappij een vergoeding hadden toegekend voor de door haar betaalde arbeidslonen.516 Wanneer echter de vordering niet omschreven werd als een vergoeding voor lonen, doch als “het derven door de nutsmaatschappij van de arbeidsprestaties van haar arbeiders gedurende de tijd die zij spendeerde aan het herstel van de schade”, dan veranderde het Hof het geweer van schouder. De arresten van de feitenrechters, die de leer van de doorbraak niet hadden toegepast en dus de vergoeding voor de personeelskosten volledig hadden toegekend, werden dan niet vernietigd.517 Als voorbeeld hiervan kan het vonnis van de correctionele rechtbank van Gent van 30 november 1990 worden gegeven. De rechter besloot tot het volgende. Het bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire verbintenis kan beletten dat er sprake zou zijn van schade in de zin van artikel 1382 BW wanneer ingevolge de bewoordingen of de geest van de overeenkomst, de wet of het reglement, de te maken onkosten of te leveren prestaties definiteif ten laste moeten blijven van diegene die ze verricht heeft ingevolge de wet, het reglement of de overeenkomst. Het is echter niet aanvaardbaar dat verbruiker, de herstelkosten en de loonkosten voortvloeiend uit schade aan installaties systematisch ten laste zouden gelegd worden van betrokken maatschappij, welke ook de oorzaak van de schade zou zijn. De verplichtingen van deze maatschappij opzichtens de verbruikers veranderen niets aan het feit dat de geleden schade te wijten is aan de fout van een derde en derhalve door deze derde dient vergoed. Indien betrokken maatschappijen verplicht zouden worden de prestaties van hun personeel ten laste te nemen (op grond van de overweging dat de lonen alleszins verschuldigd zijn ingevolge de arbeidsovereenkomsten), zou een element van de geleden schade niet vergoed worden door de dader, en dit ondanks het feit dat de toegebrachte schade volledig vergoed dient te worden. De recuperatie van deze lonen maakt in feite deel uit van de te verwachten winstmarge en een reductie van deze van deze marge kan aanleiding geven tot vergoeding. De terugbetaling van de loonkosten vormt derhalve een gegronde eis. Het Hof van Cassatie is tussengekomen met het arrest van 28 juni 1991.518 De omstandigheid dat een openbaar nutsbedrijf personeel in dienst heeft om herstellingen uit te voeren aan installaties, brengt, zelfs indien dat personeel uitsluitend daarvoor in dienst genomen is, niet
516
Cass. 26 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 106; Cass. 30 april 1980, RW 1981-82, 26. Cass. 28 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 149; Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069; Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695; Corr. Gent 30 november 1990, Iuvis 1993, 71; Kh.Brugge 19 januari 1993, Iuvis 1999, 1011. 518 Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069. 517
- 119 -
mee dat de last van de herstellingen moet worden gedragen door dat bedrijf wanneer de schade veroorzaakt is door een fout van een derde. Het vermogen van een bedrijf wordt niet op een andere wijze aangetast wanneer het bedrijf personeel in dienst neemt om te verwachten schade te herstellen. 240. We kunnen dus in elk geval stellen dat het bestaan van een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting op zich niet voldoende is om het causaal verband tussen fout en schade te doorbreken, maar dat een dergelijke doorbraak slechts mogelijk is indien uit deze verplichting blijkt dat de uitgave alleszins definitief ten laste van de schadelijder moet blijven.519 De rechter ten gronde zal dus geval per geval dienen na te gaan of deze voorwaarden vervuld zijn. Gelet op de evolutie van de energie- en telecommunicatiemarkt, die thans sterk geprivatiseerd zijn, lijkt het wel twijfelachtig dat de theorie van de doorbraak van het oorzakelijk verband nog veel toepassing zal vinden in deze materie. 2.Bijstandskosten 241. De meest betwiste post betreft de vergoeding van de bijstandskosten. Het is namelijk zo dat bij de herstelling van de beschadigde kabel of leiding verschillende kosten worden gemaakt door het nutsbedrijf. Je hebt niet alleen de prestaties van de personeelsleden zelf (de werkuren die uit de werkfiches blijken), maar ook de algemene onkosten die het nutsbedrijf moet maken. Zo moeten aangestelden zich ter plaatse begeven om de nodige bschikkingen te treffen. Vervolgens dient het dossier te worden opgevolgd. Dit gaat gepaard met tijdsverlies, telefoon-, verplaatsings – en dossierkosten. Een onafhankelijke derde-hersteller zou noodzakelijkerwijs ook een proportioneel deel van zijn algemene kosten in rekening brengen, alleen zou hij die post niet als dusdanig detailleren. 242. Artikel 8, 1 van de BVVO-overeenkomst bepaalt dat bij de prestaties van personeelsleden (werkuren) alleen de werkuren die uit de werkfiches blijken mogen in rekening worden gebracht en op verzoek kunnen worden nagezien. De conventie heeft een regeling getroffen waarbij de prestaties die niet op deze werkfiches komen omdat ze grotendeels gesystematiseerd werden, zoals bijstand van de diensten, toezicht, beheer en behandeling van materiaal in voorrad, controle van onderaannemers, boekingskosten, en andere administratieve prestaties forfaitair zullen worden begroot, in evenredigheid met de andere kosten. Immers zijn de bijstandskosten, ongeacht hun precieze benaming, net als de
519
Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069; Brussel 16 januari 2003, Iuvis 2005, 1420; Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764; Vred. Leuven 8 oktober 1996, Iuvis 1997, 768; Rb. Dendermonde 26 september 1998, Iuvis 1998, 847.
- 120 -
winstderving een vast onderdeel van de schade die de exploitant van een openbare nutsvoorziening lijdt naar aanleiding van een schadegeval en die overeenkomstig artikel 13821383 BW dienen vergoed te worden.520 243. Deze regeling met betrekking tot de bijstandskosten als onderdeel van de schade wordt berekend onder de vorm van een percentsgewijs forfait op de herstellingskosten sensu stricto. Het percentage van deze vermeerdering bedraagt 15 of 20 procent naargelang de categorie van de beschadigde installaties. Artikel 15 van de BVVO-CETS-overeenkomst voorziet een forfaitaire procentuele vermeerdering van bijstandskosten. Dit geldt als voldoende bewijs van vermoeden van werkelijkheid van deze kosten.521 De rechtspraak oordeelt dat de verhoging van 15 procent voor deze algemene bedrijfsonkosten deel uitmaakt van de schade en rechtstreeks verband houdt met het herstel.522 De verhoging van 15 % wordt in de rechtspraak als niet overdreven beschouwd en algemeen aanvaard.523 2.9. Wie draagt uiteindelijke schadelast 244. Het is gebruikelijk in het aansprakelijkheidsrecht de aandacht te vestigen op de vraag van wie de benadeelde schadevergoeding kan vorderen. Zoals reeds besproken kan de schadelijdende benadeelde kiezen jegens wie hij een vordering instelt, indien hij diens fout, de schade en het causaal verband tussen de fout en de schade kan bewijzen. Het is mogelijk dat verschillende personen een fout hebben begaan, waardoor zij in solidum zullen worden veroordeeld door de rechter.524 245. Ook een andere vraag is van belang: wie draagt uiteindelijk de schade? Er zijn immers talrijke gevallen waarin degene die door de benadeelde is aangesproken de door hem uitgekeerde schadevergoeding geheel of gedeeltelijk kan verhalen op anderen. Dit is vooral het geval wanneer meerdere personen contractueel of buitencontractueel aansprakelijk zijn voor het geheel of een deel van de schade en slechts een ervan door de benadeelde aangesproken wordt.
520
G. Lenssens, “De invorderingen van bijstandskosten dor exploitanten van openbare nutsleidingen”, Iuvis 2000, 1052. 521 Rb. Dendermonde 20 april 1990, Iuvis 1993, 77; Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237. 522 Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis 1997, 754; Rb. Antwerpen 2 februari 1996, Iuvis 1997, 755; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237; Vred. Ieper 28 januari 1994, Iuvis 1996, 556; Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764; Vred. Bossuit 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. 523 Rb. Brugge 20 november 1990, Iuvis 1993, 91; Corr. Mechelen 7 mei 1993, Iuvis 1994, 283; Vred. Ieper 7 april 1995, Iuvis 1997, 761. 524 Zie supra.
- 121 -
246. Wanneer meerdere aansprakelijken door hun fout aan de oorzaak liggen van de schade, zijn zij elk ten aanzien van de benadeelde gehouden tot vergoeding van de gehele schade. In hun verhouding tot de benadeelde is er van een verdeling geen sprake. Een verdeling gebeurt wel tussen de aansprakelijken onderling. Deze die het slachtoffer vergoed heeft, beschikt over een verhaalsrecht tegen de medeaansprakelijke tot beloop van zijn aandeel in de schadelast, in de veronderstelling natuurlijk dat de medeaansprakelijke bekend en vermogend is. Deze onderlinge bijdrage van de verschillende aansprakelijken wordt bepaald zoals bij samenloop met een fout van een benadeelde.525 247. Bij aansprakelijkheid in solidum zijn alle schuldenaren jegens de schuldeiser tot het geheel gehouden, en bevrijdt de betaling van de hele schuld door een van de schuldenaren de anderen.526 De betalende schuldenaar beschikt wel over een regresvordering tegen de medeaansprakelijken.527 Deze regresvordering is gebaseerd op 1251, 3° BW, krachtens welk indeplaatsstelling van rechtswege geschiedt ten voordele van hem die, met of voor anderen, tot betaling van een schuld gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen.528 Wanneer een van de daders de hele schade heeft vergoed – schade die hij niet alleen heeft verzoorzaakt-, heeft hij meer betaald dan zijn deel. Hij is met anderen tot betaling van een schuld gehouden, daar hij met de andere daders dezelfde schuld moet voldoen. 248. Evenwel moet hierbij volledigheidshalve gewezen worden op de beperking die voorzien is in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet. De aansteller die de derde heeft vergoed kan een regres uitoefenen tegen zijn aangestelde. In het geval deze aangestelde een werknemer is, wordt zijn aansprakelijkheid beperkt door artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet jegens de aansteller op dezelfde wijze als jegens derden. De aansteller zal enkel een regresvordering kunnen instellen tegen de werknemer indien deze werknemer persoonlijk aansprakelijk is o.g.v. artikel 1382-1383 BW en hij zich niet in de gevallen bevindt waardoor zijn persoonlijke aansprakelijkheid wordt beperkt: bedrog, zware schuld of gebruikelijke lichte schuld.
525
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 87-88. 526 M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 15. 527 M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 24. 528 Cass. 10 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 650, Pas. 1952, I, 738; Cass. 17 juni 1982, RCJB 1986, 680, met noot L. CORNELIS.
- 122 -
2.10. Hoopgevende initiatieven A. Inleiding: 249. De nood aan correcte en volledige leidinginformatie werd door de gasramp in Gellingen alvast opnieuw op de politieke agenda geplaatst. De Vlaamse overheid heeft intensief gezocht naar middelen die konden bijdragen tot het voorkomen van een gelijkaardige ramp. In overleg met de betrokken actoren heeft de toenmalige Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, actie ondernomen om het ontsluiten en uitwisselen van kabel- en leidinginformatie in Vlaanderen te verbeteren. De eerste stap daartoe bestaat uit het ontsluiten van bestaande informatie via een uniek loket, zijnde het Kabel en Leiding Informatie Portaal (KLIP). Tevens werd gestart met de opmaak van een decretaal kader in verband met het KLIP wat resulteerde in het decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwiseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, hierna genoemd het KLIP-decreet.529 Het KLIP werd ontwikkeld door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) en is operationeel.530 De tweede stap behelst het uitwisselen van informatie door het opstellen van een uitwisselingsformaat, het Informatie Model Kabels en Leidingen (IMKL). In combinatie met het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) wordt een uniforme, efficiënte en kwaliteitsvolle uitwisseling van kabel – en leidinginformatie via het KLIP mogelijk. De Vlaamse overheid werkt aan de opbouw van het GRB tegen 2014. B. KLIP 250. Het Kabel en leidinginformatieportaal, hierna KLIP te noemen, is een elektronisch informatiesysteem voor de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over kabels en leidingen tussen kabelen leidingbeheerders (KLB’s), planaanvragers en 531 openbaardomeinbeheerders (ODB’s). Het KLIP heeft als doel de directe en indirecte milieuschade, de economische schade (waaronder de schade aan kabels en leidingen zelf) en de risico’s inzake veiligheid en gezondheid ingevolge schade aan kabels en leidingen door grondwerken te voorkomen, dit door de informatie over kabels en leidingen beter te ontsluiten en uit te wisselen.532
529
BS 6 mei 2008. Het KLIP is sinds 1 maart 2007 operationeel voor de professionele planaanvragers. 531 Art. 2, § 1, 1° KLIP-decreet. 532 Art. 3 KLIP-decreet. 530
- 123 -
251. Tot nog toe diende de aannemer die grondwerken wou uitvoeren, om aan zijn informatieen lokalisatieplicht te voldoen, in eerste instantie de gemeente aan te schrijven om te weten welke kabel- en leidingbeheerders op de plaats van de werken leidingen of kabels hadden liggen. De gemeente hield een lijst bij van alle kabel-en leidingbeheerders die op haar grondgebied actief zijn. Vervolgens bezorgde de gemeente aan de aannemer een lijst met de aanwezige kabel-en leidingbeheerders waarvan zij weet had. Vaak was deze lijst echter onvolledig en niet actueel. Dikwijls ontving de plaanaavrager ook slechts een veralgemeende lijst van alle kabel- en leidingbeheerders die in een gemeente aanwezig zijn, ongeacht of deze beheerders op de plaatst van de geplande werken actief waren of niet. Daarna moest de aannemer een planaanvraagzone aanvragen op een kaart en elke kabel- en leidingbeheerder die de gemeente opgaf afzonderlijk contacteren. De kabel- en leidingbeheerder ging dan vervolgens na of hij inderdaad kabels of leidingen beheert in de door de plaanaavrager aangeduide planaanvraagzone. Indien dit het geval was dan selecteerde hij de relevante plannen die vervolgens via de gewone post werden opgestuurd. En tot slot moest de aannemer alle informatie die hij kreeg van de verschillende KLB’s, zelf op een kaart bijeenbrengen. Elke KLB stuurde zijn eigen kaart (zelf gekozen schaal, welke informatie op de kaart staat en welke niet, zelf gekozen topografische achtergrond enzovoort) naar de planaanvrager. Ten gevolge van deze grote verscheidenheid aan gebruikte systemen en modellen voor kabel- en leidinginformatie en de bedrijfsspecifieke implementatie, is het voor de planaavrager niet eenvoudig om een algemeen overzicht te verkrijgen van alle in de ondergrond aanwezige kabels en leidingen. Via het uniek loket KLIP kan de aannemer in één keer alle betrokken beheerders aanspreken. 252. Vanaf 4 september 2006 konden de kabel- en leidingbeheerders zich registreren in het KLIP en hun gebieden waarin ze actief zijn afbakenen. Vanaf 10 januari 2007 konden dan op hun beurt de professionele planaanvragers zich registreren in het KLIP. Na een testperiode werd het KLIP op 1 maart 2007 door toenmalig minister Kris Peeters opengesteld voor de professionele planaanvragers.533 Voor de planaanvragers is het KLIP echter enkel een honder procent sluitend en werkbaar instrument indien ten eerste alle kabel- en leidingbeheerders verplicht worden hun medewerking te verlenen aan het KLIP en ten tweede dat de planaanvragers de nodige garanties krijgen dat iedere betrokken KLB antwoordt op een planaanvraag. Om dit resultaat te
533
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 10.
- 124 -
bereiken en om de nodige rechtszekerheid te bieden aan de betrokkenen, is het noodzakelijk om een decretale regeling uit te werken. Dit kader werd gerealiseerd met het KLIP-decreet. C. KLIP-decreet 253. Het KLIP-decreet534 maakt het mogelijk om via één enkele elektronische aanvraag de plannen te bekomen van ‘alle beheerders’ die op de plaats van de geplande werken ondergrondse kabels en leidingen hebben liggen. Het KLIP- decreet werd gepubliceerd op 6 mei 2008, maar is niet onmiddellijk in werking getreden. Artikel 21 van het KLIP-decreet bepaalt dat “de Vlaamse Regering voor elk artikel, of onderdelen ervan, van dit decreet de datum bepaalt waarop dit decreet in werking treedt”. De inwerkingtreding van het KLIP-decreet werd dan ook geregeld door artikel 6 van het uitvoeringsbesluit van 20 maart 2009535. De hoofdstukken I, II, III, VI, VII, VIII, IX en X van het KLIP-decreet zijn in werking getreden op 1 juni 2009 en de hoofdstukken IV en V op 1 september 2009.536 Vóór de inwerkingtreding van het decreet, was het KLIP volledig gebaseerd op vrijwilligheid. Kabel- en leidingbeheerders en professionele planaavragers aanvaardden vrijwillig een aantal gebruiksvoorwaarden om te kunnen toetreden tot het KLIP. Sinds de inwerkingtreding van het KLIP-decreet zijn alle KLB’s verplicht om zich aan te sluiten bij het KLIP. Het KLIP- decreet omschrijft zeer goed de in het decreet gebruikte begrippen. Deze begrippen geven mee invulling aan het toepassingsgebied van dit decreet. Het KLIP-decreet bepaalt vervolgens de werking van het Kabel- en leidinginformatieportaal, de verplichtingen van de planaanvrager en de kabel- en leidingbeheerder nader. Tevens is er een apart luikje inzake aansprakelijkheid en handhaving.
534
Decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, BS 6 mei 2008. 535 Decr. Vl. 20 maart 2009, BS 4 mei 2009. 536 Hfdst. I Inleidende bepalingen (art. 1-2), hfdst. II Doelstelling en werking (art. 3-5), hfdst. III Verplichtingen tot registreren en invoeren en activeren in KLIP (art. 6-7), hfdst. IV verplichting tot planaanvraag (art. 8), hfdst. V afhandeling van de planaanvraag (art. 9-11), hfdst VI Openbaar domein (art. 12), hfdst VII gebruik van informatie en aansprakelijkheid (art. 13-15), hfdst VIII verwerking van persoonsgegevens (art. 16), hfdst IX handhaving (art. 17), hfdst X slotbepalingen (art. 18-21).
- 125 -
C.1. Verplichtingen planaanvrager 1. Planaanvraag indienen 254. Het indienen van een planaanvraag537 alvorens grondwerken uit te voeren is verplichtend opgelegd: Elke persoon die op het grondgebied van het Vlaamse Gewest grondwerken zal uitvoeren, is verplicht om ten vroegste veertig dagen op voorhand een uiterlijk twintig werkdagen voor de aanvang van de werken via het KLIP een planaavraag in te dienen. Deze verplichting geldt niet in geval van overmacht en voor grondwerken die manueel worden uitgevoerd. De verplichting geldt tevens niet indien het grondwerken betreft op grond die eigendom is of in het beheer is van de persoon die de grondwerken zal uitvoeren en indien die persoon weet dat er sinds de voorgaande planaavraag aan de aanwezigheid en de ligging van de kabels en leidingen538 iets is veranderd.539 255. Het begrip ‘grondwerken’ wordt nader omschreven in artikel 2, §1, 10 ° van het KLIPdecreet.540 Deze definitie moet in zijn meest ruime betekenis worden geïnterpreteerd en bevat dus niet alleen vergunningplichtige werken, bijvoorbeeld in de zin van artikel 99, § 1 van het Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, maar ook alle werken of werkzaamheden die niet vergunningplichtig zijn, bijvoorbeeld in de zin van het Besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is.541 Een ruime definitie is noodzaelijk om alle mogelijke situaties te omvatten van werken die schade en de bijhorende gevolgen kunnen veroorzaken. Omgekeerd is het echter niet de bedoeling om werken die dat overduidelijk niet kunnen veroorzaken onder het begrip grondwerken te vatten. Het is dus een feitenkwestie die in concreto beoordeeld moet worden.542
537
Planaanvraag: aanvraag die via het KLIP is ingediend om informatie over de ligging van kabels en leidingen in de planaavraagzone te verkrijgen. (Art. 2, §1, 8° KLIP-decreet) Planaanvraagzone: gebied waarop een plaanaavraag betrekking heeft en waar dus grondwerken zullen worden uitgevoerd. (Art. 2, § 1, 7° KLIP-decreet) 538 Kabels en leidingen: alle ondergrondse infrastructuur die bestemd is voor de transit, het transport, de transmissie of de distributie van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, energie of informatie. (art. 2, §1, 2° KLIPdecreet) 539 Artikel 8 KLIP-decreet. 540 Grondwerken: alle activiteiten die een impact hebben op het grondoppervlak of de ondergrond en schade kunnen veroorzaken aan kabels en leidingen. (Art. 2, §1, 10° KLIP-decreet) 541 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 18. 542 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 18-19.
- 126 -
256. In dit decreet wordt geopteerd voor een raadplegingstermijn, ongeacht het type leiding of kabel. Dit is ook logisch omdat een planaanvraag slechts op één moment gebeurt, maar wel onmiddellijk alle informatie over alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders oplevert. Het ontwerp van decreet vereist geen aanpassingen van de raadplegingstermijnen in de sectorale wetgeving. Voor de kabels en leidingen die sectorale raadplegingsverplichtingen kenne, kan het decreet ingeschoven worden in die regeling. Indien de al bestaande sectorale raadplegingstermijnen niet langer zijn dan twintig werkdagen, dan zorgt het ontwerp van decreet er enkel voor dat in die sectoren de planaanvragen vroeger zullen gebeuren. Indien de al bestaande raadplegingstermijnen langer zijn dan uiterlijk twintig werkdagen, dan zorgend ie er voor dat de planaanvragen nog vroeger zullen gebeuren dan uiterlijk twintig werkdagen, zoals in het decreet voorzien. In dit laatste geval wordt dan in feite met de sectorale raadplegingstermijn voldaan aan de verplichting van deze bepaling. In de meeste gevallen zal echter de omgekeerde situatie zich voordoen, waarbij met de raadplegingstermijn in deze bepaling voldaan kan worden aan de raadplegingstermijn in de verschillende sectorale regelgevingen. Daarin worden meestal slechts minimumtermijnen voorgeschreven, maar deze hoeven uiteraard geenszins uitgeput te worden. Er zijn geen raadplegingstermijnen die meer dan veertig werkdagen bedragen zodat deze termijn ook geen problemen stelt. Alle andere sectoriale verplichtingen blijven ongewijzigd bestaan. Dit betekent niet dat een planaanvrager zo maar kan beginnen met de grondwerken na het verstrijken van de termijn van twintig werkdagen. Dit kan pas als hij alle plannen heeft ontvangen en alle andere sectorale verplichtingen vervuld heeft.543 Indien dergelijke planaanvraag reeds jaren of maanden vooraf werd gedaan, dan zal de planaanvrager nogmaals een planaanvraag moeten indienen voor de eigenlijke aanvang van de werken. Hiermee wordt vermeden dat mededelingen van plannen op planaanvragen die ingediend zijn lange tijd voor de eigenlijke aanvang van de werken geen accuraat beeld meer geven aan de aanwezigheid en ligging van de kabels en leidingen. 2. Registratie door professionele planaanvragers 257. Wat betreft de planaanvrager werd er in het decreet een onderscheid gemaakt tussen een “professionele planaavrager”544 en een “particuliere planaanvrager”545. Het onderscheid
543
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24-25. 544 Professionele planaanvrager: persoon die in het kader van zijn beroepsactiviteiten of taken van publiek belang op het grondgebied van het Vlaamse Gewest ofwel grondwerken zal uitvoeren, ofwel betrokken is bij de voorbereiding en planning van dergelijke werken, en zich in die hoedanigheid geregistreerd heeft in het KLIP. (art. 2, § 1, 5° KLIP-decreet) Onder ‘persoon’ dient begrepen te worden elke natuurlijke of rechtspersoon die zich moet
- 127 -
tusssen professionele en particuliere planaavrager werd in dit decreet ingebouwd omdat er een groot verschil is tussen iemand die dagelijks en beroepshalve of in uitvoering van taken van publiek belang voor grote zones planaanvragen moet doen en iemand die misschien éénmaal in zijn leven, bijvoorbeeld voor de bouw van een huis, een planaanvraag doet.546 Beide groepen hebben niet dezelfde noden en in het decreet wordt dan ook de mogelijkheid geboden om nadere en afzonderlijke modaliteiten te bepalen voor het afhandelen van de planaanvragen van de professionele planaanvragers enderzijds en de particuliere planaanvragers anderzijds.547 Ook hebben beide groepen andere verplichtingen.548 Wanneer er in het artikel enkel sprake is van planaanvrager dan heeft dit betrekking op zowel de professionele als de particuliere planaanvragers.549 258. Opdat een persoon zich zou kunnen beroepen op de hoedanigheid van professionele planaanvrager, met de eventueel daarbij horende ‘nadere en afzonderlijke modaliteiten’ in het KLIP, moet hij aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen. Ten eerste moet hij effectief beroepshalve met grondwerken, of met de planning ervan, bezig zijn en ten tweede moet hij zich registreren voor dit profiel in het KLIP. Degene die effecitef professioneel met grondwerken bezig is, maar zich niet registreert, heeft dezelfde mogelijkheden als een particuliere planaanvrager. Omgekeerd kan iemand zich niet als professioneel planaanvrager registreren, terwijl hij in de praktijk niet op professionele wijze bezig is met grondwerken of de planning ervan. Op deze registratie wordt immers een controle uitgevoerd door het AGIV.550 Het is dus de professioneel die de keuze heeft of moet maken om zich al dan niet te registreren. In tegenstelling tot voor de kabel- en leidingbeheerder heeft het geen zin om een verplcihting in die zin op te leggen omdat de professionele planaanvrager niet noodzakelijk is voor de correcte en integere werking van het KLIP. Gelet op de vele voordelen van het KLIP zullen in de praktijk de’ meeste professionele planaanvragers zich echter spontaan registreren. De particuliere
informeren over de ligging van kabels en leidingen in de ondergrond. (Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 17.) 545 Particuliere planaanvrager: persoon die niet als professionele planaanvrager geregistreerd is in het KLIP. (art. 2, §1, 6° KLIP-decreet) 546 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 17. 547 Artikel 9, eerste lid KLIP-decreet. 548 Zie bijvoorbeeld artikel 4, 2° en artikel 13 KLIP-decreet waar enkel verwezen wordt naar de ‘professionele plaanaanvrager’. 549 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 31. 550 Artikel 4, 2° KLIP-decreet.
- 128 -
planaanvrager moet zich niet registreren en kan met het oog op het uitvoeren van grondwerken vrij gebruik maken van het KLIP.551 3. Onderzoeksplicht 259. Uit de verplichting tot het aanvragen van kabel- en leidinginformatie vloeit uiteraard rechtstreeks voort dat de planaanvrager de verkregen informatie moet benutten. Omgekeerd mag hij er niet blindelings op vertrouwen en blijft hij een eigen onderzoeksplicht behouden. De inhoud van de overgemaakte kabel- en leidinginformatie heeft slechts een indicatieve waarde, maar geeft wel een sterke aanwijzing, die eventueel moet worden aangevuld met bijkomend onderzoek, wat lokalisatie van de leidingen door de planaanvrager kan impliceren.552 C.2. Verplichtingen Kabel- en leidingbeheerder 260. In artikel 2, § 1, 3° van het KLIP-decreet wordt de kabel- en leidingbeheerder of KLB gedefinieerd als: “Elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van zijn beroepasactiviteiten of taken van publiek belang instaat voor het beheer van kabels en leidingen of binnen uiterlijk vijftig werkdagen dit beheer op zich zal nemen”. Hieronder vallen zowel de netbeheerders van de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit, de beheerders van de vervoers- en distributienetten voor (aard)gas, de beheerders van elektronische communicatienetten, de beheerders van netten voor waterdistributie, de beheerders van netten voor afvalwaterinzameling, als de beheerders van directe kabels en leidingen en de beheerders van militaire of private netwerken van kabels en leidingen (bijvoorbeeld de pijpleidingen van het Ministerie van Defensie, het glasvezelnetwerk van een universiteit, ...). Het eigendomsstatuut speelt geen rol. Elke persoon die beroepshalve kabels en leidingen beheert, of het nu kabels en leidingen zijn voor netten met een openbare nutsfunctie, dan wel kabels en leidingen die enkel voor privégebruik dienen, valt on het toepassingsgebied. 261. Er wordt verwezen naar personen die kabels en leidingen beheren in het kader van “beroepsactiviteiten of taken van publiek belang”. Dit maakt duidelijk dat kabels en leidingen die mogelijks in beheer zijn van particulieren niet onder het toepassingsgebied van dit decreet vallen. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij particulieren ondergrondse kabels en leidingen aanleggen binnen hun eigendommen. Bijvoorbeeld om binnen de huiskabel de water-
551
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 34. 552 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 25.
- 129 -
en elektriciteitsleiding van het woonhuis te verbinden met het tuinhuis. De ondergrondse kabels en leidingen van dergelijke kleinschalige particuliere projecten, meestal binnen één perceel gelegen, vallen niet onder het toepassingsgebied. 262. Een kabel- en leidingbeheerder heeft drie verplichtingen. Allereerst moet hij zich registreren bij het KLIP. Daarnaast moet hij de KLB-zone553 in het KLIP invoeren en actueel houden. En als laatste verplichting moet hij antwoorden op planaanvragen. 1. Registratie in het KLIP 263. Artikel 6, § 1 van het KLIP-decreet voert de verplichting in voor alle kabel- en leidingbeheerders die actief zijn op het grondgebied van het Vlaamse Gewest om zich te registreren in het KLIP. Dit moet in voorkomend geval gebeuren tegen uiterlijk de vijftigste werkdag voorafgaand aan het ogenblik dat hij in het kader van zijn beroepsactiviteiten of taken van publiek belang kabels en leidingen op het grondgebied van het Vlaams Gewest begint te beheren. In tegenstelling tot de professionele planaanvragers en de openbaardomeinbeheerders hebben de kabel- en leidingbeheerders dus geen keuze om zich al dan niet te registreren. Het KLIP kan enkel het beoogde resultaat bereiken indien het volledig is zodat de medewerking van alle kabel- en leidingbeheerders vereist is.554 De Vlaamse Regering kan op basis van artikel 20 wel een afzonderlijke KLB of een categorie van KLB’s wegens gegronde redenen vrijstelling verlenen van de verplichting tot registreren. Zoals in het artikel tevens voorzien volgt daar logischerwijs ook uit dat de kabel- en leidingbeheerder dan geen KLB-zone moet invoeren en actueel houden en geen planaanvragen via het KLIP moet behandelen. Deze vrijstellingsmogelijkheid biedt de mogelijkheid om enige afwijking van het rigide systeem van verplichtingen mogelijk te maken.555
553
Belangenzone kabel- en leidingbeheerder of KLB-zonde: alle gebieden waarin een bepaalde KLB kabels en leidingen beheert of binnen uiterlijk vijftig werkdagen dit beheer op zich zal nemen. (art. 2, §1, 4° KLIP-decreet) Dit kan voor een bepaalde kabel- en leidingbeheerder één aaneengesloten gebied zijn of vele verspreide gebieden, maar het geheel van alle gebieden wordt samengevat onder de noemer ‘belangenzone kabel- en leidingbeheerder’. Ongeacht in hoeveel gebieden een kabel- en leidingbeheerder achtief is, heeft hij dus slechts één KLB-zone. 554 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23. 555 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 27.
- 130 -
2. Invoeren en actueel houden van KLB-zone in het KLIP 264. Artikel 6, § 1 van het KLIP – decreet voert tevens een verplichting in voor alle in het KLIP geregistreerde kabel- en leidingbeheerders om op elektronische wijze de gebieden op te geven waarin ze kabels en leidingen beheren, en dit uiterlijk de vijfenveertigste werkdag voorafgaand aan het ogenblik waarop ze op het grondgebied van het Vlaams Gewest kabels en leidingen beginnen te beheren. Dit is een essentieel en noodzakelijk gegeven opdat de doelstelling van het decreet zou bereikt kunnen worden. Opdat grondwerkers zoveel mogelijk schadegevallen zouden kunnen voorkomen, is het noodzakelijk dat ze een exhaustief en correct overzicht hebben van alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders. Dit decreet beoogt dan ook net te verhelpen aan de huidige situatie waarbij een grondwerker geen enkele garantie heeft op volledigheid en correctheid van de mogelijks aanwezige kabel- en leidingbeheerders en hij bij grondwerken vaak nog verrast wordt door kabels en leidingen waarvan hij geen weet had.556 Er is sprake van de KLB-zone ‘in te voeren en te activeren’. Er is een wezenlijk verschil tussen beide begrippen. Het is niet omdat de gegevens ingevoerd zijn, dat ze reeds geactiveerd zijn. Het ‘invoeren’ heeft betrekking op het inbrengen of uploaden van een elektronisch bestand met daarin gegevens over de KLB-zone. Het ‘activeren’ heeft betrekking op het feit vanaf welke datum het KLIP deze gegevens mag aanspreken en gebruiken.557 265. Even belangrijk is uiteraard dat deze zone up-to-date wordt gehouden en dus verplicht artikel 6, § 2 van het KLIP- decreet elke KLB tevens om elke wijziging aan de KLB-zone in het KLIP in te voeren. Er is dus niet alleen de verplichting voor de KBL om initieeel zijn KLB-zone via het KLIP in te voeren en te activeren. Een KLB-zone is geen statisch gegeven en kan uiteraard wijzigingen ondergaan, die dan ook moeten bijgehouden worden. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen een uitbreiding en een schrapping van gebieden in de KLB-zone om zo problemen te vermijden met planaanvragen die tussentijds zouden gebeuren.558 266. De bepalingen van artikel 6 dienen samen gelezen en begrepen te worden met de verplichting van de planaanvrager uit artikel 8 van het KLIP-decreet. Door de verplichtingen die in artikel 6 aan de KLB worden opgelegd, heeft de planaanvrager de zekerheid dat indien hij zijn
556
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23. 557 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 28. 558 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23.
- 131 -
planaanvraag ten vroegste veerstig werkdagen en ten laatste twintig werkdagen voor de aanvang van de grondwerken indient, hij tijdens deze periode gegarandeerd alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders gevat heeft, indien hij vervolgens de grondwerken twintig werkdagen later effectief start.559 267. Aangezien de kabel- en leidingbeheerder zelf, zonder enige tussenkomst, rechtstreeks de informatie die hij zelf in eigen beheer heeft, inbrengt in het KLIP is hij, zoals artikel 7 bepaalt als enige verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens. Hij dient dus correcte en volledige informatie in te voeren in het KLIP. Een planaanvrager zal zich immers onder meer op deze informatie baseren alvoerens hij met grondwerken zal starten. Indien de gegevens over de KLBzone niet juist zouden zijn, kan enkel de betrokken kabel- en leidingbeheerder, de enige persoon die volledige kennis behoort te hebben over alle gebieden waarin hij actief is, hiervoor aangesproken worden. Ook de informatie die de beheerder verstrekt aan het AGIV voor de werking van het KLIP, bijvoorbeeld bij een registratie als kabel- en leidingbeheerder, dient naar waarheid te zijn.560 3. Beantwoorden planaanvragen 268. Tegenover de verplichting van de planaanvrager tot het opvragen van kabel- en leidinginformatie binnen een bepaalde periode voor de aanvang van de grondwerken, is in artikel 11 van het decreet de verplichting opgenomen voor de KBL’s om alle noodzakelijke en nuttige inlichtingen te verstrekken om schadegevallen en de bijhorende gevolgen door grondwerken te vermijden. Het KLIP verplicht de KBL echter niet om op een specifieke manier te antwoorden op de planaanvraag. Dit alles blijft geregeld door de specifieke, toepasselijke sectorale wetgeving. In dit proces vervult het AGIV geen enkele rol. De kabel- en leidingbeheerder dient de informatie rechtstreeks over te maken aan de planaanvrager. De modaliteiten en termijnen die gelden om te antwoorden blijven degene die gelden in de sectorspecifieke regelgeving, zo er al één is. Indien er geen sectorspecifieke regeling bestaat, kan worden teruggevallen op de regels van deze bepaling. Zo zal aan de antwoordverplichting onder andere voldaan kunnen worden door het overmaken van de plannen. Dit impliceert ecter niet dat de KLB’s verplicht worden om plannen op te maken. Immers, ook in de sectorale regelgeving bestaat geen eenduidige
559
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24. 560 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24.
- 132 -
verplichting voor KBL’s om plannen op te stellen en bij te houden. Ze moeten echter wel in staat zijn om de gegevens mee te delen die zij in het kader van hun activiteiten verzamelen en die het de planaanvrager mogelijk maken om de kabels en leidingen van de KBL’s te lokaliseren. De antwoordverplichting is ruim omschreven maar het antwoord moet nuttig zijn voor de planaanvrager om de kabels en leidingen te kunnen lokaliseren. Kabel- en leidingbeheerders zullen in het algemeen steeds de specifieke situatie moeten beoordelen waarop een planaanvraag betrekking heeft en waar nodig een afgevaardigde naar de plaats van de geplande werken moeten sturen. Dit kan bijvoorbeeld aangewezen zijn in zones met veel kabels en leidingen. Nogmaals dient benadrukt te worden dat deze bepaling niet betekent dat een planaanvrager zo maar kan beginnen met de grondwerken na het verstrijken van de termijn van twintig dagen. Indien hij op dat moment nog niet alle kabel- en leidinginformatie zou hebben ontvangen en hij toch de grondwerken zou starten, dan kan hij bij een schadegeval, geheel of gedeeltelijk, aansprakelijk gesteld worden voor de schade.561 269. Tot aan de invoering van het IMKL562 in het KLIP, kan een planaanvrager aan elke KLB vragen om alle informatie over de kabels en leidingen schriftelijk te bezorgen. Als een KLB geen plannen of informatie over zijn kabels en leidingen ter beschikking heeft of kan stellen, maar wel weet dat hij kabels en leidingen in de plaanvraagzone beheert of zal beheren, moet hij voor de aanvang van de grondwerken contact opnemen met de planaanvrager en hem alle inlichtingen verschaffen en bijstand verlenen om tot lokalisatie van de kabels en leidingen te kunnen overgaan.563 270. Artikel 5 van het KLIP-decreet bepaalt uitdrukkelijk dat het gebruik van het KLIP in het kader van planaanvragen kosteloos is voor alle betrokken partijen. De Vlaamse overheid draagt de kosten van het KLIP en garandeert zo het bestaan ervan op lange termijn. Het beschikken over correcte informatie is een belangrijk element in het vermijden van graaf- en gevolgschade. Financiële drempels zouden het gebruik van het KLIP voor planaanvragen ongunstig kunnen beïnvloeden.564 De KBL mag dus geen kosten aanrekenen aan de planaanvrager voor het
561
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 26. 562 Het informatiemodel kabels en leidingen (IMKL) is één van de randvoorwaarden om te komen tot de elektronische uitwisseling van kabel- en leidinginformatie via het KLIP 563 L. Van Parys, “Ondergrondse kabels en leidingen” in Knijf, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 108. 564 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 22-23.
- 133 -
verstrekken van de kabel- en leidinginformatie. Ook niet wanneer deze vraagt om de informatie schriftelijk te bezorgen. Dit is ook logisch want de opgevraagde informatie moet net voorkomen dat de kabel- en leidingbeheerder schade zal lijden.565 C.3.Aansprakelijkheid en handhaving 1. Informatie 271. Artikel 13 van het KLIP-decreet verbiedt een kabel- en leidingbeheerder, professionele planaanvrager, openbaardomeinbeheerder of het AGIV om de informatie di ontvangen wordt via het KLIP te gebruiken voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van de verplichtingen in het kader van dit decreet. Zo komt de kabel- en leidingbeheerder bijvoorbeeld in het kader van de planaanvraag in het bezit van gegevens van de planaanvragers. Het is dan niet toegelaten dat hij deze gegevens zal gebruiken om in het kader van commerciële activiteiten deze planaanvragers met offertes, bestekken of publiciteitsfolders te benaderen.566 2. AGIV 272. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) is slechts een doorgeefluik van het KLIP en in artikel 14 wordt duidelijk afgebakend dat het agentschap voor een aantal zaken niet verantwoordelijk kan gesteld worden.567 Zo kan het AGIV niet verantwoordelijk gesteld worden voor foutieve, laattijdige of ontbrekende planaanvragen. Alleen de planaanvrager zelf is er verantwoordelijk en dus aansprakelijk voor dat een planaanvraag tijdig, volledig en correct wordt ingediend.568 273. Evenmin kan het AGIV verantwoordelijk gesteld worden voor foutieve of laattijdige informatie, die verstrekt wordt door de KLB’s aan de planaanvragers. De KLB’s verschaffen de
565
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 26. 566 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 567 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41. 568 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41.
- 134 -
gevraagde informatie immers rechtstreeks aan de planaanvragers, het AGIV wordt daar niet bij betrokken.569 274. In de laatste zin van artikel 14 van het KLIP-decreet voorzien dat het AGIV evenmin verantwoordelijk is voor een foutieve, laattijdige of ontbrekende informatiedoorstroming van het AGIV naar de planaanvragers. In de huidige stand van de regelgeving is er geen sprake van enige substantiële vorm van informatiedoorstroming van het AGIV richting de planaanvragers. De informatiedoorstroming naar de particuliere planaanvrager in het kader van het KLIP vindt plaats op hetzelfde moment dat de particuliere planaanvrager zijn planaanvraag doet. Het resultaat van de informatiedoorstroming is voor de particuliere planaanvrager onmiddellijk duidelijk. Loopt er iets mis dan kan hij onmiddellijk opnieuw proberen. Een foutieve, laattijdige of ontbrekende informatiedoorstroming naar de professionele planaanvrager betekent ten eerste niet noodzakelijk dat deze informatie foutief, laattijdig of niet werd overgemaakt aan de kabel-en leidingbeheerders. De professionele planaanvrager zal trouwens snel merken dat hij geen plannen krijgt opgestuurd, waardoor een normaal zorgvuldig professioneel planaanvrager snel tot de conclusie moet komen dat er miscchien iets misgelopen is. Er mag verwacht worden dat de professionele planaanvrager de nodige stappen onderneemt om bij een gebeurlijk voorval zo snel mogelijk te wijzen op een eventueel probleem. Bovendienheeft de professionele planaavrager er zelf alle belang bij om coöperatief op te treden omdat eventuele problemen met de planaanvraag via het KLIP, de professionele planaanvrager niet ontslaat van zijn verplichting om de nodige informatie over de ligging van kables en leidingen in te winnen alvorens te starten met de grondwerken.570 275. Het AGIV kan uiteraard ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele schadegevallen en de bijhorende gevolgen door een planaanvrager of een KLB, of door derden. Dit laatste is zo evident dat het niet werd opgenomen in het decreet.571 3. Kabel- en leidingbeheerder 276. Elke KLB die zich niet of niet-tijdig registreert in het KLIP, of zijn KLB-zone niet invoert en activeert in het KLIP, zoals bepaald in artikel 6, §1 KLIP-decreet, of die zijn KLB-zone niet
569
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 570 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 571 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27; W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41-42.
- 135 -
bijhoudt zoals voorzien in artikel 6, §2 KLIP-decreet, of die geen gevolg geeft aan een planaanvraag, zoals voorzien in de artikel 9 tot 11, is aansprakelijk voor de schade die hiervan het gevolg is.572 Indien een KLB zich niet of niet-tijdig registreert of zijn gegevens niet oplaadt of up-to-date houdt, dan zullen zijn kabels en leidingen bij een planaanvraag niet gedetecteerd worden en zal hij geen planaanvraaag ontvang en vervolgens de planaanvrager geen kabel- en leidinginformatie met alle mogelijke gevolgen van dien. Als de KLB geen gevolg geeft aan een correct doorgegeven planaanvraag, verkrijgt de planaanvrager niet de vereiste informatie, tevens met alle mogelijke gevolgen van dien. Om de kabel- en leidingbeheerder voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen, is het verantwoord om de aansprakelijkheid volledig in zijn richting te schuiven zodat de onwetende planaanvrager die een kabel of leiding raakt van de nalatige kabelen leidingbeheerder, niet het slachtoffer wordt van aansprakelijkheidsvorderingen, hetzij van derden voor de gevolgschade, hetzij van de nalatige KBL zelf voor de schade aan de kabels en leidingen.573 277. In geval van overdracht door een KLB van kabels en leidingen aan een of meerdere andere KLB’s, is er een solidaire aansprakelijkheid tussen de betrokken KLB’s, voor de schade die het gevolg is van het feit dat er geen gevolg wordt gegeven aan de planaanvraag, zoals voorzien in de artikelen 9 tot 11. Evenwel is het toegelaten dat de betrokken KLB’s op voorhand contractueel overeengekomen dat slechts één van de betrokken KLB’s de gehele aansprakelijkheid ter zake op zich zal nemen. In voorkomend geval is enkel die contractueel aangewezen KLB aansprakelijkheid.574 278. Om de bepalingen van het decreet houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen te kunnen handhaven zijn er specifieke strafsancties (geldboetes) in het decreet opgenomen. Ook de bepalingen van hoodstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op die strafsancties. De volgende personen worden gestraft met een geldboete van 50 tot 100 000 euro: 1° Elke KLB die zich niet of niettijdig registreert in het KLIP of die zijn KLB-zone niet invoert en activeert in het KLIP, zoals bepaald in artikel 6, § 1; 2° Elke in het KLIP geregistreerde KLB die zijn KLB-zone niet bijhoudt zoals voorzien in artikel 6, §2; 3° elke persoon die volgens dit decreet een planaanvraag moet indienen en die geen of niet tijdig een planaanvraag heeft ingediend; 4° elke persoon die ter uitvoering van dit decreet opzettelijk foutieve informatie verstrekt, de verkregen informatie
572
Artikel 15, §1 KLIP-decreet. Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27-28. 574 Artikel 15, §2 KLIP-decreet. 573
- 136 -
gebruikt voor andere doeleinden dan bepaald in dit decreet of op gelijk welke andere wijze oneigenlijk gebruik maakt van het KLIP.575 D. Verhouding tussen KLIP en KLIM 279. Kabels en leidingen zijn in eerste instantie een gewestelijke bevoegdheid, maar grotere leidingen, zoals aardgasleidingen, vallen onder de bevoegdheid van de federale overheid. Naast het Vlaamse KLIP bestaat er dan ook een federaal meldpunt voor boven- en ondergrondse hoogspanningskabels en leidingen voor het vervoer van gas of andere gevaarlijke producten. Dat federale loket heet het Kabel- en leidinginformatiemeldpunt, of kortweg KLIM.576 Het KLIM was eerder operationeel dan het KLIP, ook al was het KLIP als eerste initiatief aangekochtigd en opgestart. Dit is te wijten aan het feit dat het KLIM maar van toepassing is op een twintigtal beheerders die onder de federale Gaswet vallen en de beheerder van het hoogspanningsnet, die in Vlaanderen slechts een paar duizend km ondergrondse kabels en leidiginen vertegenwoordigen. Voor het KLIP gaat het over meer dan 300 kabel- en leidingbeheeerders en over meer dan 500 000 km kabels en leidingen.577 280. Het resultaat was wel dat er voor het Vlaamse grondgebied twee afzonderlijke planaanvraagsystemen tot stand waren gekomen, waarbij geen enkel over alle informatie kon beschikken. Zo moest een aannemer dus twee planaanvragen indienen, en werden zijn aanvragen via verschillende procedures en binnen andere termijnen afgehandeld. Het risico was dus reëel dat een planaanvrager slechts één van de twee systemen zou raadplegen en daardoor belangrijke informatie zou missen. De oplossing werd gevonden in het uitwerken van een intermediaire communicatiecomponent tussen het KLIM en het KLIP. Op 23 maart 2009 vond dan ook de koppeling plaats tussen het (Vlaamse) Kabel- en leidingportaal en het (federale) Kabel- en leiding informatiemeldpunt. Zo blijven de twee systemen in Vlaanderen bestaan, maar de planaanvrager kan ongeacht of hij nu het KLIP of het KLIM gebruikt, ook automatisch alle informatie van het andere systeem
575
Artikel 17 KLIP-decreet. L. Van Parys, “Ondergrondse kabels en leidingen” in Knijf, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 108. 577 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 45. 576
- 137 -
bekomen. Vanaf de inwerkingtreding578 van het KLIP-decreet, zijn alle kabel- en leidingbeheerders verplicht zich te registreren in het KLIP of het KLIM. Zo zijn de gebruikers van een van beide internettoepassingen absoluut zeker dat ze de plannen ontvangen van alle kabelen leidingbeheerders. Voor Vlaanderen betekent dit dat de extra raadpleging bij de gemeente niet meer nodig is. In Brussel en Wallonnië blijft de extra check bij de gemeente wel nodig.579 E. IMKL & GRB 281. Naast het ontsluiten van bestaande informatie via een uniek loket, zijnde het KLIP, is er een tweede stap nodig. Deze tweede stap behelst het uitwisselen van informatie door het opstellen van een uitwisselingsformaat, het Informatie Model Kabels en Leidingen (IMKL). In combinatie met het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) wordt een uniforme, efficiënte en kwaliteitsvolle uitwisseling van kabel- en leidinginformatie via het KLIP mogelijk.580 282. Het is momenteel niet mogelijk om de verschillende kabel- en leidinginformatie te integreren en digitaal samen te voegen tot één plan dat dan ter beschikking zou kunnen gesteld worden van de planaanvrager. Dit heeft te maken met het feit dat elke kabel- en leidingbeheerder zijn eigen kaart hanteert met eigen schaal, eigen symbolen, eigen topografische achtergrond, zelf bepaalt welke informatie op de kaart staat en welke niet, … Ten gevolge van deze grote verscheidienheid aan gebruikte systemen en modellen voor kabel- en leidinginformatie en de bedrijfsspecifieke implementaties, is het voor de planaanvrager niet eenvoudig om een goed inzicht te krijgen in alle kabel- en leidinginformatie die hij ontvangt en die hij moet roberen te integreren tot één overzicht. Indien er echter een gestandardiseerd uitwisselingsformaat beschikbaar zou zijn, dan zou het heel wat eenvoudiger zijn. Het AGIV werd belast met de ontwikkeling van het IMKL.581 Het doel van dit uitwisselingsformaat is de informatie over kabels en leidingen van KLB’s te standaardiseren zodat deze informatie via het KLIP, niet alleen ontsloten, maar ook rechtstreeks uitgewisseld kan worden. 283. Het IMKL is noodzakelijk om in een tweede fase van het KLIP de individuele plannen van de kabel- en leidingbeheerders te integreren tot één digitaal plan dat voor de planaanvrager
578
Tussen 1 juni en 1 september 2009 moeten de KLB’s die zich nog niet vrijwillig hebben laten registreren bij het KLIP, zich verplicht registreren. (KLIP-uitvoeringsbesluit gepubliceerd, 5 mei 2009, http://www.agiv.be/gis/nieuws/?artid=918) 579 “KLIP en KLIM aan elkaar gekoppeld”, 23 maart 2009, http://www.agiv.be/gis/nieuws/?artid=890. 580 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 4. 581 Artikel 4, 4° KLIP-decreet.
- 138 -
onmiddellijk bruikbaar is. In het IMKL wordt vastgelegd welke informatie over kabels en leidingen oop welke wijze wordt vastgelegd en uitgewisseld. Visualisatieaspecten zoals kleur, lijndikte, lijnsoort, maar ook maatvoering, weergave, nauwkeurigheid, … komen in dit model aan bod. Naast de inhoudelijke standaarden dient ook een aantal technische standaarden afgesproken te worden binnen dit model. Door het IMKL zal informatie van verschillende typen leidingen, leidingnetten en kabel- en leidingbeheerders vertaald kunnen worden naar een gemeenschappelijke ontsluitingsomgeving. Met het IMKL blijven de KBL’s nog steeds hun eigen kabel- en leidinginformatie decentraal beheren, maar zal de informatie wel uitgewisseld en geïntegreerd kunnen worden tot één uniform en bruikbaar plan dat onmiddellijk beschikbaar is. Net zoals het KLIP, zal het IMKL in samenwerking met de sector en de gebruikers ontwikkeld en geïmplementeerd worden. De eerste stappen voor de opmaak van het IMKL werden reeds gezet. 284. Een tweede essentiële voorwaarde om de planafhandeling via het KLIP te laten verlopen is om de via het IMKL uitgewisselde informatie te kunnen projecteren op een gemeenschappelijke en uniforme achtergrond. In Vlaanderen zal het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) deze uniforme topografisch achtergrond vormen. Het GRB is een zeer gedetailleerd uniform topografisch referentiekader voor tal van toepassingen waarbij centimeternauwkeurig digitaal kaartmateriaal vereist is, zoals bijvoorbeeld voor kabel- en leidingregistratie. De Vlaamse overheid werkt sinds enkele jaren aan de opbouw van een gebiedsdekkend GRB. Zoals decretaal voorzien582, zal een voor gans Vlaanderen gebiedsdekken GRB gerealiseerd worden tegen eind 2013.583 285. Door het ontwikkelen en implementeren van het IMKL in het KLIP en de aanmaak van het GRB wordt de langetermijnoplossing voorzien.584
582
Artikel 11 Decreet 16 april 2004 houdende het Grootschalig Referentie Bestand, BS 5 juli 2004. W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 46-47. 584 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 7. 583
- 139 -
Besluit Schadegevallen m.b.t. nutsleidingen komen dagelijks voor. Het is dan ook belangrijk om te weten wie je als schadelijder kan aanspreken tot vergoeding van de geleden schade. Aangezien de elektriciteit en aardgas die bij jou thuis wordt geleverd vooreerst een hele weg moet afleggen via boven- en ondergrondse netwerken en er verschillende partijen instaan voor het goede verloop hiervan, kan het wel eens gebeuren dat er iets misloopt. Zo heeft de eindafnemer soms last van pannes, onderbrekingen,… met alle gevolgen van dien. De schadelijder kan de distributienetbeheerder aansprakelijk stellen op basis van sectorspecifieke wetgeving, wet productaansprakelijkheid of op basis van de voorwaarden van de netbeheerder zelf voorzien in het aansluitingsreglement. Schade in het kader van nutsleidingen wordt meestal veroorzaakt ingevolge werken in de nabijheid van ondergrondse nutsleidingen. Elke partij die in het bouwproces betrokken is, heeft bepaalde verplichtingen te voldoen. Het is dus niet alleen de aannemer die de ondergrondse kabel of leiding effectief beschadigt (bijvoorbeeld met een graafmachine), maar ook de andere betrokken partijen, zoals de bouwheer, de architect en het nutsbedrijf, kunnen in solidum aansprakelijk zijn indien zij hun verplichtingen niet zijn nagekomen. Zo kunnen zij, volgens de desbetreffende concrete omstandigheden, contractueel, extracontractueel of zelfs strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de aangerichte schade. Aangezien beschadiging van kabels en leidingen veel voorkomt, hebben de verzekeringssector en de energiesector BVVO-overeenkomsten gesloten waarbij de schadebegroting van de schade die de nutsbedrijven lijden wordt geregeld op een uniforme en vereenvoudigde wijze. Er gebeuren veel schadegevallen ingevolge werkzaamheden nabij ondergrondse kabels en leidingen omdat er geen plannen zijn van de nutsleidingen die duidelijk en actueel de ligging ervan aangeven. Zo is het in het huidige systeem bijna onmogelijk om beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen te vermijden. Om hieraan een oplossing te bieden heeft de overheid gekozen voor een langetermijnoplossing. In Vlaanderen werd het KLIP (federaal: KLIM) opgericht. Via de ontwikkeling en de implementering van het IMKL in het KLIP en de aanmaak van het GRB zullen er duidelijke en eenvormige plannen zijn van de ondergrondse nutsleidingen zodat beschadiging hiervan zal vermeden worden. Evenwel is het wachten tot 2014 vooraleer het helemaal operationeel zal zijn.
- 140 -
Bibliografie Wetgeving: • • • • • • • • •
• •
• • • • •
Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939. Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming van 27 september 1947, BS 3 oktober 1947. (ARAB) Wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere producenten door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. (Gaswet) Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer, BS van 16 maart 1966. Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971. Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties van 10 maart 1981, BS 29 april 1981. (AREI) KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978, err. BS 30 augustus 1978. KB van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. (Raadplegingsbesluit) Wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. (Wet productaansprakelijkheid) Algemene Aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, A.A.V. Bijlage bij het KB van 26 september 1996 tot de bepaling van de Algemene Uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies van Openbare werken, BS 18 oktober 1996. Wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 11 mei 1999. (Elektriciteitswet) Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 22 september 2000. (Vlaams Elektriciteitsdecreet) Decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt, BS 3 oktober 2001. (Vlaams Gasdecreet) Decreet 16 april 2004 houdende het Grootschalig Referentie Bestand, BS 5 juli 2004. Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (200708). - 141 -
•
•
Wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen en van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 26 maart 2007. KLIP-Decreet: Decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, BS 6 mei 2008.
Rechtspraak: • • • • • • • • • • •
• • • • • • • • • • • • • • • • •
Cass. 15 februari 1886, Pas. 1886, I, 75. Cass. 13 februari 1930, JT 1930, 182. Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209. Cass. 25 maart 1943, Arr.Verbr. 1943, 68. Cass. 24 mei 1945, Arr.Verbr. 1945, 161. Cass. 4 december 1950, Pas. 1951, I, 201. Brussel 5 oktober 1951, Res Jura Imm. 1953, 191. Cass. 10 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 650, Pas. 1952, I, 738. Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98. Cass. 22 januari 1960, Pas. 1960, I, 580. Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot DALCQ. Gent 1 juni 1961, RW 1961-62, 743. Cass. 2 oktober 1961, Pas. 1962, I, 128. Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, 480. Cass. 7 maart 1962, Pas. 1962, I, 764. Brussel (verenigde kamers) 19 februari 1963, JT 1963, 265, noot R.O. DALCQ. Cass. 21 februari 1963, Pas. 1963, 687. Brussel 24 februari 1964, Ann. Not. Enr. 1964, 241, noot P. MAHILLON. Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Pas. 1965, I, 521. Rb. Antwerpen 5 maart 1965, T.Aann. 1970, 19. Gent 9 maart 1965, RW 1964-65, 2131. Rb. Brussel 9 maart 1965, JT 1966, 27. Rb. Brussel 22 februari 1966, Res Jura Imm. 1966, 62. Rb. Brugge 24 februari 1966, Res Jura Imm., 1966, 161. Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481. Kh. Antwerpen 5 oktober 1966, RW 1966-67, 898. Gent 7 maart 1967, RW 1967-68, 348. Brussel 2 mei 1967, Pas. 1967, II, 275. - 142 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1049. Gent 13 juni 1967, Res Jura Imm. 1967, 349. Brussel 14 september 1967, T. Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE. Cass. 15 december 1967, Arr.Cass. 1968, 551. Cass. 8 januari 1968, Pas. 1968, I, 590. Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902. Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10. Luik 18 april 1968, T.Aann. 1971, 252. Gent 9 mei 1968, Pas. 1968, II, 218. Cass. 14 juni 1968, RW 1968-69, 405; JT 1968, 472; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, RGAR 1969, 8177, noot R.O. DALCQ. Cass. 12 december 1968, Pas. 1969, I, 353. Brussel 26 april 1969, JT 1969, 440. Cass. 27 november 1969, Arr.Cass. 1970, 306. Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, 394. Gent 13 januari 1970, JT 1970, 394; RGAR 1970, 8458. Brussel 11 februari 1970, T.Aann. 1974, 104, noot Y. HANNEQUART. Rb. Brussel 10 november 1970, De Verz. 1972,1288, noot R.B. Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563. Brussel 24 maart 1971, Res Jura Imm. 1971, 165. Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40. Rb. Brussel 22 september 1970, JT 1970, 729. Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563. Cass. 23 september 1971, Arr.Cass. 1972, 88. Gent 25 februari 1972, RW 1971-72, 2031. Rb. Luik 29 februari 1972, RGAR 1972. Brussel 15 mei 1972, Pas. 1972, II, 147. Cass. 4 september 1972, RW 197-73, 715. Cass. 19 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 178. Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot Ph. MATHEÏ. Cass. 27 september 1973, Arr. Cass. 1974, 98, Pas. 1974, I, 89. Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395. Brussel 11 december 1973, RW 1974-75, 423 Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488. Cass. 15 februari 1974, RW 1974, 1715. Cass. 3 mei 1974, Arr.Cass.1974, 989. Gent 23 december 1974, RGAR 1976, nr. 9678, noot F. GLANSDORFF. - 143 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Kh. Tongeren 13 maart 1975, De Verz. 1975, 235. Cass. 18 april 1975, Arr.Cass. 1975, 917. Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915; Pas. 1975, I, 934. Cass. 31 oktober 1975, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN. Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269. Cass. 14 oktober 1976, Arr.Cass. 1977, 197. Kh. Tongeren 13 januari 1977, TBH 1977, 401. Kh. Antwerpen 13 januari 1977, T. Aann. 1978, 33, noot K. VERBERNE. Luik 13 april 1977, JL 1977-78, 65. Brussel 27 april 1977, Pas. 1978, II, 4. Rb. Antwerpen 25 november 1977, RW 1977-78, 1579. Cass. 2 december 1977, RW 1978-1979, 209. Brussel 30 december 1977, RGAR 1979, nr. 10063, noot R.O. DALCQ. Cass. 28 februari 1978, Pas. 1978, I, 741. Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695. Cass. 27 oktober 1978, Pas. 1979, 246. Brussel 18 januari 1979, JT 1979, 249. Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9. Cass. 26 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 106. Kh. Veurne 24 oktober 1979, BFE 1981, afl. 15 B, 22. Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, 484. Cass. 20 maart 1980, Pas. 1980, I, 891. Rb. Dendermonde 27 mei 1980, Rechtspraak BFE 1981, 10. Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139. Cass. 26 juni 1980, Arr.Cass. 1980, 1362. Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748. Luik 19 maart 1981, BFE 1982, afl. 12, 3, noot. Cass. 30 april 1980, RW 1981-82, 26. Vred. Sint-Gilles 10 juni 1981, T.Vred. 1987, 111. Antwerpen 30 juni 1981, RW 1981-82, 1625. Kh. Kortrijk 9 juli 1981, BFE 1982, afl. 1, 6, noot. Cass. 1 oktober 1981, RW 1981-82, 2855. Antwerpen 10 februari 1982, RW 1982-83, 1410. Kh. Turnhout 4 maart 1982, Rechtspr. B.F.E. 1982, afl. 4, 2. Cass. 17 maart 1982, Pas. 1982, I, 842. Antwerpen 31 maart 1982, RW 1983-84, 89. Cass. 7 mei 1982, Arr.Cass. 1982, 1102. - 144 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Brussel 11 mei 1982, RW 1983-84, 2823. Cass. 28 mei 1982, RW 1984-85, 265. Cass. 17 juni 1982, RCJB 1986, 680, met noot L. CORNELIS. Luik 23 juni 1982, Het Bouwbedrijf 25 februari 1983, 18. Cass. 28 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 149. Luik 7 oktober 1982, Res Jura Imm. 1983, 73. Vred. Leuven 22 november 1982, BFE 1983, afl. 2, 4, noot. Vred. Nijvel 12 januari 1983, BFE 1984, 25. Antwerpen 9 februari 1983, Rechtspr. B.F.E. 1983, afl. 8, 40. Cass. 18 februari 1983, Pas. 1983, I, 183. Rb. Brussel 14 april 1983, T. Aann. 1985, 19. Cass. 28 april 1983, RW 1983-84, 1699. Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERIN. Cass. 9 juni 1983, RW 1983-84, 437. Kort Ged. Rb. Brussel 5 oktober 1983, JT 1985, 530. Luik 12 oktober 1983, Pas. 1984, II, 14. Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695. Kort Ged. Rb. Brussel 30 januari 1984, RRD 1984, 333, noot B. HAUBERT. Kort Ged. Rb. Bergen 11 april 1984, JT 1985, 527. Luik 23 mei 1984, Jur. Liège 1984, 573. Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181. Cass. 13 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 528. Bergen 8 januari 1985, TBH 1985, 641, noot P. RIGAUX. Vred. Roeselare 1 februari 1985, Rechtspr. B.F.E. 1986, afl. 1, 5. Cass. 1 maart 1985, RW 1985-86, 801. Rb. Bergen 23 april 1985, Pas. 1985, III, 56. Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1986, 66. Bergen 29 mei 1985, RGAR 1986, 11078. Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 66. Cass. 11 oktober 1985, Arr.Cass. 1986, 172. Bergen 6 november 1985, De Verz. 1986, 733. Vred. Sint-Niklaas 12 maart 1986, T. Vred. 1986, 248. Cass. 4 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1050. Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10. Luik 8 oktober 1986, Rev. Rég. Dr. 1986, 410. Luik 26 november 1986, JLMB 1987, 719. Antwerpen 20 januari 1987, RW 1986-87, 2722, noot E. DIRIX. - 145 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Bergen 27 februari 1987, JT 1988, 29. Cass. 13 maart 1987, Pas. 1987, I, 834, Arr.Cass. 1986-87, 920, RW 1987-88, 22, RGAR 1989, nr. 11451. Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514. Cass. 29 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 264 Brussel 13 november 1987, JL 1987, 1460; RGAR 1989, nr. 11.485. Brussel 25 februari 1988, RRD 1988, 208, noot X. DELGRANGE; T. Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY. R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62, noot P. DE VROEDE. Cass. 29 september 1988, Arr.Cass. 1988-89, 122. Brussel 3 oktober 1988, RGAR 1989, nr. 11553. Cass. 19 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 496. Antwerpen 8 maart 1989, RW 1991-92, 920. Brussel 12 september 1989, DCCR 1990, 251, noot P. DE VROEDE. Cass. 27 oktober 1989, RW 1989-90, 619. Brussel 21 november 1989, RGAR 1991, nr. 11888. Cass. 18 januari 1990, Arr.Cass.1989-90, 659. Antwerpen 31 januari 1990, De Verz. 1990, 578, noot D. VAN ORSHOVEN. Rb. Brussel 2 februari 1990, JLMB 1990, 1248. Rb. Dendermonde 20 april 1990, Iuvis 1993, 77. Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1990-91, 245. Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 367, noot J. KOKELENBERG. Antwerpen 3 oktober 1990, Iuvis 1993, 39. Rb. Brussel 12 oktober 1990, TBBR 1991, 408. Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. Rb. Brugge 20 november 1990, Iuvis 1993, 91. Corr. Gent 30 november 1990, Iuvis 1993, 71. Cass. 24 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 562. Pol. Antwerpen 22 maart 1991, Iuvis 1993, 90. Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943. Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069. Kh. Brussel 7 november 1991, T.Aann. 1998, 25. Cass. 28 november 1991, Arr.Cass. 1991-92, 284. Kh. Hasselt 16 december 1991, Iuvis 1998, 892. Luik 31 maart 1992, JLMB 1993, 1298. Gent 20 mei 1992, TBBR 1993, 451, noot P. VAN DER WIELEN. Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061. - 146 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Brussel 7 december 1992, Iuvis 1995, 433, noot P. BOUWENS. Kh.Brugge 19 januari 1993, Iuvis 1999, 1011. Rb. Leuven 21 april 1993, Iuvis 1999, 1014. Kh. Namen 4 mei 1993, Iuvis 1997, 645. Corr. Mechelen 7 mei 1993, Iuvis 1994, 283. Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493. Luik 26 mei 1993, JLMB 1994, 1274. Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237. Cass. 2 september 1993, Arr. Cass. 1993, 658. Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754. Brussel 2 december 1993, T. Aann 1998, 13. Kh. Brussel 11 december 1993, Iuvis 1999, 1015. Vred. Ieper 28 januari 1994, Iuvis 1996, 556. Gent 4 februari 1994, RW 1995-96, 1236. Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559. Kh. Brugge 15 februari 1994, Iuvis 1994, 280, noot. Kh. Brugge 19 april 1994, Iuvis 1999, 1020. Rb. Nijvel 2 mei 1994, Iuvis 1994, 253. Cass. 24 november 1994, Pas. 1994, I, 1009. Cass. 2 maart 1995, Arr.Cass. 1995, 263. Cass. 9 maart 1995, RW 1995-96, 402. Antwerpen 29 maart 1995, Iuvis 1996, 507. Vred. Ieper 7 april 1995, Iuvis 1997, 761. Cass. 31 mei 1995, Iuvis 1996, 548, noot F. GLANSDORFF. Gent. 2 juni 1995, Iuvis 1997, 635. Cass. 14 juni 1995, Arr . Cass. 1995, 60. Rb. Leuven 21 september 1995, Iuvis 1997, 649. Gent 5 oktober 1995, RW 1997-98, 950. Vred. Landen 22 november 1995, Iuvis 1997, 673. Rb. Brugge 8 januari 1996, Iuvis 1997, 751. Rb. Luik 30 januari 1996, T. Aann. 1996, 223, noot B. VAN LIERDE. Rb. Antwerpen 2 februari 1996, Iuvis 1997, 755. Cass. 1 maart 1996, Arr.Cass 1996, 214. Brussel 4 maart 1996, Iuvis 1996, 605. Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764. Cass. 26 april 1996, Arr .Cass. 1996, 371. Kh. Charleroi 3 mei 1996, Iuvis 1997, 758. - 147 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Vred. Beringen 24 mei 1996, Iuvis 2000, 1199. Vred. Antwerpen 5 juni 1996, Iuvis 1998, 801. Kh. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. Rb. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767 Vred. Zottegem 13 juli 1996, T.Aann. 1997, 46, noot B. VAN LIERDE. Gent 4 oktober 1996, Iuvis 1999, 1008. Rb. Leuven 4 oktober 1996, Iuvis 2000, 1183. Vred. Leuven 8 oktober 1996, Iuvis 1997, 768. Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770. Antwerpen 16 december 1996, AJT 1996-97, 555, noot P. LEFRANC. Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904. Rb. Turnhout 3 maart 1997, Iuvis 1998, 903. Vred. Pâturages 19 maart 1997, Iuvis 1997, 765. Pol. Tournai 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760. Rb. Kortrijk 21 april 1997, Iuvis 2000, 1066, noot. Gent 25 april 1997, TGR 1998, 4. Brussel 16 mei 1997, Iuvis 2000, 1170. Antwerpen 26 mei 1997, Iuvis 1999, 1173. Vred. Westerlo 30 mei 1997, T.Aann. 1999, 385. Antwerpen 13 mei 1997, T.Aann. 1998, 366. Rb. Kortrijk 19 september 1997, Iuvis 1998, 908. Vred. Antwerpen 22 september 1997, Iuvis 1998, 915. Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847. Rb. Charleroi 8 oktober 1997, Iuvis 1998, 907. Gent 17 oktober 1997, Iuvis 2000, 1062, noot. Antwerpen 4 november 1997, RW 1999-2000, 48. Bergen 24 november 1997, Iuvis 1998, 891. Rb. Antwerpen 2 december 1997, Iuvis 1999, 982. Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-98, 1293. Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929. Rb. Brugge 19 januari 1998, Iuvis 1998, 912. Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933. Gent 2 februari 1998, T.Aann. 1999, 69. Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1147. Pol. Namen 9 maart 1998, Iuvis 2000, 1060. Antwerpen 23 maart 1998, RW 1998-99, 223. - 148 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Rb. Kortrijk 27 maart 1998, Iuvis 2000, 1191-1194. Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935. Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140. Rb. Nijvel 8 april 1998, Iuvis 1999, 960. Kh. Charleroi 9 april 1998, Iuvis 2000, 1194. Rb. Nijvel 20 april 1998, Iuvis 1999, 985. Vred. Genk 12 mei 1998, Iuvis 2003, 1277. Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49, noot M. NEUT. Rb. Doornik 18 juni 1998, Bull. Ass. 1999, 691. Rb. Kortrijk 24 september 1998, Iuvis 2000, 1197. Rb. Dendermonde 26 september 1998, Iuvis 1998, 847. Vred. Bossuit 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. Vred. Louveigné 3 november 1998, T.Aann. 1999, 44, noot. Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2000, 1208. Gent 11 december 1998, Iuvis 2001, 1232. Antwerpen, 4 januari 1999, Bull. Ass. 1999, 684, noot D. DE MAESENEIRE. Cass. 7 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 9. Rb. Antwerpen 5 februari 1999, Iuvis 2004, 1335. Brussel 11 februari 1999, Iuvis 2000, 1177. Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930. Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. Cass. 25 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 183. Brussel 21 april 1999, Iuvis 2000, 1179. Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181. Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2005, 1326. Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319. Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. Rb. Antwerpen 25 mei 2000, T.Aann. 2000, 353. Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182. Cass. 22 november 2000, RW 2002-03, 421. Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN. Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot. Cass. 20 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 336. Vred. Hamme 5 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 331, noot. Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323. Vred. Tienen 13 augustus 2001, T.Aann. 2001, 335. Kh. Gent 14 november 2001, TGR 2002, afl. 3, 140. - 149 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl.8, nr. 13.609. Cass. 4 maart 2002, RW 2004-05, 136. Kh. Gent 6 maart 2002, TGR 2002, afl. 3, 135. H.v.J. 25 april 2002, C-183/00, Sanchez. Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589. Rb. Hasselt 19 september 2002, RGDC 2003, 87. Cass. 2 oktober 2002, RW 2005-06, 1013. Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463. Cass. 8 november 2002, RW 2004-05, 1259. Antwerpen 18 december 2002, Iuvis 2005, 1424. Brussel 16 januari 2003, Iuvis 2005, 1420. Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174. Vred. Enghezée 20 januari 2003, Iuvis 2005, 1474. Cass. 30 januari 2003, RW 2006-07, 855. Cass. 6 februari 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 2, 338. Rb. Veurne 6 februari 2003, Iuvis 2005, 1444. Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459. Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457. Antwerpen 3 maart 2003, TBBR 2005, 411. Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456. Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. Cass. 10 april 2003, RW 2005-06, 1259. Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1035; Pas. 2003, I, 870. Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452. Cass. 30 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1079. Cass. 16 mei 2003, NJW 2003, 1399. Gent 5 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 94, noot P. FONTAINE. Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. Kh. Hasselt 23 september 2003, RW 2005-06, afl. 13, 511. Rb. Luik 30 september 2003, Iuvis 2005, 1451. Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448. Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433. Antwerpen 28 oktober 2003, RW 2004-05, 1183. Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431.
- 150 -
•
• • • •
• • • • • •
Cass. 12 februari 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 2, 229, concl. DUBRULLE; NJW 2004, afl. 80, 914; Pas. 2004, afl. 2, 256; CDPK 2004, afl. 2, 259, concl. O.M.; RCJB 2005, afl. 2, 201, noot D. DE ROY; RW 2006-07, afl. 20, 828; TBP 2005, afl. 3, 183. Cass. 23 februari 2004, RW 2005-06, 303. Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. Cass. 23 juni 2005, TBO 2005, 228, met noot K. CALCOEN. Cass. 6 april 2006, www. cass. be; Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5 (weergave W. GELDHOF); Pas. 2006, afl. 4, 802; NJW 2007, afl. 163, 460, noot I. BOONE; TBBR 2007, afl 3, 188; RW 2009-10, afl. 5, 190. Gent 13 september 2006, TGR-TWVR 2007, 90. Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1257, noot L. PHANG. Kh. Brussel 31 januari 2007, T.Aann. 2007, afl. 2, 168; T.Aann. 2008, afl. 2, 181. Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. Kh. Gent 13 mei 2009, T.Aann. 2009, afl. 3, 264, noot W. ABBELOOS. Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 1-286. (zie bijlage)
Rechtsleer: • • • • • • • • • •
ABBELOOS, D., en ABBELOOS, W., “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. ABBELOOS, W., “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 3351. ABBELOOS, W., “De onoverwinnelijke onwetendheid in bouwzaken” (noot bij Kh. Gent 9 oktober 1991), TGR 1992, 48-50. APS, M., “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 147-158. BAEKELAND, C., “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het hof van Cassatie zich niet in haar eigen vingers?”, TBBR 2009, 291-294. BAERT, G., “Samenwerking bouwheer-aannemer? Medewerkingsplicht? Een metafoor”, T. Verz. 2000, 39-55. BAERT, G., Bestendig handboek privaatrechtelijk bouwrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, losbladig. BOCKEN, H., “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 335-379. BOCKEN, H. en BOONE, I., Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 217. BOUFLETTE, S., “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005,
- 151 -
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
CALCOEN, K., “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken” (noot onder Cass. 23 juni 2005), TBO 2005, 230-240. CLAEYS, I., “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden, ...” in X., Buitencontractuele aansprakelijkheid – Reeks Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2004, 1-42. CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744. COUSY, F., “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, nr. 175, 149-177. DABIN, J., “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage”, noot bij Cass. 6 april 1960, RCJB 1977, DALCQ, R.O., en SCHAMPS, G., “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi delictuelle (1987-1993)”, RCJB 1995, 579-580. DAVID-CONSTANT, S., “Propos sur le problème de la causalité dans la responsabilité délictuelle et quasi-delictuelle”, JT 1988, DEBAENE, M., en VAN GRUNDERBEEK, A., “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 10-17. DELFORCHE, N., “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1154-1165. DEMBOUR, J., Droit administratif, Luik, Faculté de droit, 1978, 538. DEMUYNCK, I., “De consument en de onrechtmatige contractuele bedingen”, in Merchiers, Y.(ed.), Consumentenrecht, Brugge, Die Keure, 1998, 49-122. DEOM, D., Le statut juridique des enterprises publiques, Brussel, Story, 1990, 411. DE PAGE, H., “La relation causale en matière de responsabilité”, noot onder Cassatie 5 maart 1953 en Brussel, 22 januari 1955, RCJB 1955, DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civile, Brussel, 1964, nr.960. DERIDDER, L., “Over net beheer”, in DEKETELAERE, K., Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 31-33. DERIDDER, L., en VERMEIR, T., Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 315. DERINE, R., “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 261-292. DILLEN, F., “Verplichtingen van de distributienetbeheerder voor elektriciteit op Vlaams niveau”, Iuvis 2004, 1299-1311. DIRIX, E., “Algemene contractsvoorwaarden en monopolies” (noot onder Antwerpen 20 januari 1987), RW 1986-87, 2724 FAGNART, J.L., ‘L’obligation “in solidum” dans la responsabilité contractuelle’, R.C.J.B. 1975
- 152 -
• • • • • • • •
• •
• • • • • • • • •
FLAMME, M.-A., Traité théorique et pratique des marchés publics, précédé d’un essai de théorie générale des contrats de l’Administration en droit belge et en droit comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 34 (RBIB.BUR 674 BE 017; RBIB.PUB 320 BE 005) FLAMME, M.-A., “De la rencontre de canalisations et de câbles au cours de travaux publics”, JT 1966, 113. GLANSDORFF, F., en DALCQ, C., “Les derniers avatars de la théorie de la rupture du lien de causalité par l’intervention d’une cause juridique propre”, RCJB 1989, 639. GELDHOF, W., “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5. GOOSSENS, W., “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS, D., e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 697-709. GOOSSENS, W., Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge Die Keure, 2003, 1327. HUYBRECHTS, L., “Gesplitste uitspraak over straf en schuld in correctionele en politiezaken: verleden, heden en toekomst”, T.Strafr. 2000, 72-74. JOCQUÉ, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, 1-101. KOKELENBERG, J., VAN SINAY, TH. en VUYE, H., “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1689-1857. KRUITHOF, M.C., “De betekenis van het cassatiearrest van 9 maart 1984 in de discussie omtrent de doorbraak van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RW 1983-84, 2807-2816. KRUITHOF, R., BOCKEN, H., DE LY, F., en DE TEMMERMAN, B., “Overzicht van rechtspraak (1981-1992): verbintenissen”, TPR 1994, 171-721. LAUWAERT, S., “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1617-1628. Lenssens, G., “De invorderingen van bijstandskosten door exploitanten van openbare nutsleidingen”, Iuvis 2000, 1043-1052. LUCAS, N., “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. MAST, A., Précis de droit administratif belge, Brussel, Story-Scientia, 1966, 441. MEINERTZHAGEN-LIMPENS, A., “L’exécution d’une obligation légale rompt-elle le lien de causalité entre la faute et le dommage?”, RCJB 1979, MORTIER, J., “Het juridisch kader inzake (ondergrondse) hoogspanningsleidingen in het Vlaams Gewest”, MER 2000, 2-30. MOSTIN, C., Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 163. OPDEBEECK, I., “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 77-112. - 153 -
• • • • • • •
•
•
• • •
• • •
PEETERS, B., “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 137-148. PEETERS, G., ”Toepasselijkheid van de Wet Handelspraktijken 1991 op de contractuele en reglementaire verhouding tussen de intercommunale elektriciteitsverdeler en de gebruiker?”, Iuvis 1995, 444-447. PEETERS, N., “Verbintenissen met meerdere subjecten”, in J. ROODHOOFT e.a., Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Antwerpen, 2000, nr. 2721. NEUT, N., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 51-55. PHANG, L., “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, 1264-1274. PHILIPPE, D., “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story – Scientia, 1999, 7-36. RAEYMAEKERS, W., “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K., e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 1-47. ROMAIN, J.F., “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)” in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, SCHOUPS, M., en DE SMEDT – QUINTELIER, C., “Aanneming en aansprakelijkheid”, in SROKA, S., en JUDO, F., Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 45-69. SCHOORS, T., “Energie- en contractenrecht”, in DEKETELAERE, K., Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1553-1614. STIJNS, S., en VUYE, H., Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 532. STIJNS, S., “Over passieve hoofdelijkheid en in solidum-gehoudenheid, over gemeenschappelijke fouten en samenlopende fouten. Herinnering aan verdrongen beginselen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Cassatie van 9 december 1993, Rec. Cass. 1994, 49-56. VAN DE GEHUCHTE, D., De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 192. VANDENBERGHE, H., Goederenrecht, Leuven, Fonteyn-Wouters, 2004, 91-93. VANDEN BORRE, T., “Het federale energiebeleid in het jaar van de lopende zaken en van de volle rechtsmacht”, in DEKETELAERE, K., Jaarboek Energierecht 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 35-181.
- 154 -
• • • • • • • •
• •
• • • • • • • • • • •
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314. VANDEPUTTE, R., De overeenkomst, Brussel, 1977, 128-131. VAN DORPE, L., “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 327-335. Van Dorpe, L., “Begroting van schade na vernieling van nutsleidingen”, Iuvis 1993, 57-70. VAN DORPE, L., “Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RGAR 1984, nr. 10 714. VAN GERVEN, W., en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719. VAN INNIS, A., “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 623- 630. VAN OEVELEN, A., “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583. VAN PARYS, L., “Ondergrondse kabels en leidingen” in DE KNIJF, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 85-110. VAN QUICKENBORNE, M., “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 47. VAN QUICKENBORNE, M., Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer, 2007, 160. VAN QUICKENBORNE, M., “De onderbreking van het oorzakelijk verband door een juridische oorzaak”, RW 1979-80, 1329-1374. VANSWEEVELT, T., “Artikel 2 W. 25 februari 1991” in X, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer. VERMEIR, T., “Kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K., SCHOUPS, M., en VERBEKE, A., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 275. VERMEIR, T., “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 51-74. VERMEIR, T., en MASSCHELEIN, H., “Schade aan kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K. en VERBEKE, A., Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 1-20. VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193. WIGNY, P., Droit administratif. Principes généraux, Brussel, Bruylant, 1962, 445. X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 263-270. UYTTERHOEVEN, K., “De aansprakelijkheid van de architect”, in X., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 857. UYTTERHOEVEN, K., “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in ADRIAANSENS, C., en SAGAERT, V. (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 51-90. - 155 -