CODE VAN GOEDE PRAKTIJK voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens (en particuliere woningen) DEEL 1 – Referentiedocument
Februari 2011
Een publicatie van:
Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
titel:
Eindredactie:
CODE VAN GOEDE PRAKTIJK voorkomen en beheersen van milieuhinder van luchten dampafvoersystemen van commerciële keukens (en particuliere woningen) Vlaamse overheid – departement Leefmilieu, Natuur en Energie afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid Koning Albert II-laan 20 bus 8, B-1000 Brussel Gunther Van Broeck, Gisela Vindevogel
Medeauteurs:
PRG Odournet NV Industrieweg 114 H, 9032 GENT Gert De Bruyn, Toon Van Elst Ingenium NV Nieuwe Sint-Annadreef 23, 8200 BRUGGE Pieter Sturbois, Nicolas Vyncke LDR Milieuadvocaten Kasteellaan 141, 9000 GENT Tom Malfait, Lies du Gardein, Isabelle Larmuseau Acoustical Engineering NV Oudestraat 25 /1, 2860 SINT-KATELIJNE-WAVER Nele Ranschaert, Christian Busschots
Datum:
Februari 2011
Verantwoordelijke uitgever: Jean-Pierre Heirman secretaris-generaal departement Leefmilieu, Natuur en Energie
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 1 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
1 Inhoudsopgave 1
Inhoudsopgave
2
2
Lijst met terminologie en afkortingen
6
3
Status van dit document
10
4
Probleemstelling
11
5
Leeswijzer bij de code van goede praktijk
13
6
Basisinfo over geur, rook en geluid
14
6.1 Geur 6.1.1 Karakteristieken van geurwaarneming 6.1.2 Geurhinder 6.1.3 Hoe kan geur gemeten worden ?
14 14 17 19
6.2 Rook – zwevend stof 6.2.1 Wat is rook? 6.2.2 Hoe kan rook gemeten worden?
21 21 23
6.3 Geluid 6.3.1 Wat is geluid ? 6.3.2 Voor én door de mens 6.3.3 Hoe kan geluid gemeten worden ? 6.3.4 Hoe kan geluid beheerst worden?
24 24 29 30 31
Afbakening toepassingsgebied
33
7.1 Afvoer van kook- en bakdampen
33
7
7.2 Luchtafvoer van kleinschalige verbrandingsinstallaties, de aan- en afvoer van basisventilatie en afzuigsystemen van sigarettenrook 34
8
9
7.3 Afbakening toepassingsgebied in tabelvorm
34
Socio-economische situering van de sector
35
8.1 Algemeen
35
8.2 Georganiseerde belangenverenigingen
35
8.3 Socio-economische en ruimtelijke kenmerken
36
EPB-regelgeving
43
9.1 Situering
43
9.2 Krachtlijnen van de EPB-regelgeving 9.2.1 Toepassingsgebied 9.2.2 Berekeningsmethode 9.2.3 De EPB-eisen 9.2.4 Aard van de werken en bestemming van het gebouw 9.2.5 De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen
44 44 44 44 45 46
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 2 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
9.2.6 9.2.7 9.2.8 9.2.9
Uitzonderingen en afwijkingen De procedure Handhaving Relevantie voor commerciële keukens
46 46 47 47
9.3 Energieprestatiecertificaat
49
9.4 Potentieel nadelig effect van de EPB regelgeving
50
10 Kwantitatieve inschatting van de hinderproblematiek
51
10.1 De mening van de burger 10.1.1 Geur 10.1.2 Geluid
51 51 52
10.2 De burger klaagt
52
10.3 De mening van gemeenten en sector 10.3.1 Gemeenten bevraagd 10.3.2 Een peiling bij de sector
55 55 56
11 Juridisch kader
59
11.1 Milieutechnisch en stedenbouwkundig: inventarisatie 11.1.1 Voorafgaandelijk 11.1.2 Overzicht 11.1.3 Toelichting en relevante rechtspraak 11.1.4 Ingedeelde inrichtingen
59 59 59 60 70
11.2 De juridische implicaties en de juridische waarde van de NBN-normen 11.2.1 Wat is een norm? 11.2.2 Wat is de juridische draagwijdte en waarde van een norm? 11.2.3 Besluit
74 74 75 76
11.3 Hoe wordt in de praktijk met deze problematiek omgegaan
77
12 Inventaris / overzicht gangbare dampafvoersystemen
78
12.1 Overzicht van de normen met betrekking tot het toepassingsgebied van de studie 12.1.1 Overzicht documenten in verband met ventilatie 12.1.2 Overzicht documenten in verband met stookinstallaties 12.1.3 Overzicht documenten in verband met brandpreventie
78 78 78 79
12.2 Ventilatie algemeen 12.2.1 Basisventilatie 12.2.2 Intensieve ventilatie
79 79 80
12.3 Schematische voorstelling van een systeem voor de intensieve ventilatie van een keuken 80 12.3.1 Algemeen 80 12.3.2 Schematische voorstelling 80 12.3.3 Toevoer van compensatielucht 82 12.4 Toestellen voor luchtafvoer uit de keuken 12.4.1 Algemeen 12.4.2 De dampkap 12.4.3 Het ventilatieplafond
86 86 86 89
12.5 Ventilatiedebieten 12.5.1 Het afvoerdebiet
91 91
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 3 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12.5.2 Het toevoerdebiet (compensatielucht)
96
12.6 Kanaalwerk
97
12.7 Ventilatoren
97
12.8 Vermindering van het energieverbruik 12.8.1 Algemeen 12.8.2 Snelheidsregeling 12.8.3 Warmterecuperatie
100 100 101 101
12.9 Schoorstenen en ventilatiemonden 12.9.1 Afblaas luchtafvoersystemen van keukens 12.9.2 Schoorsteen van stookinstallaties van commerciële keukens
103 103 108
13 Behandelingstechnieken
120
13.1 Geur en rook 13.1.1 Algemeen 13.1.2 Vetfilters 13.1.3 UV-filtering 13.1.4 Lucht(/deeltjes)filters 13.1.5 Elektrostatische filtering 13.1.6 Actief kool filtering 13.1.7 Neutralisatie 13.1.8 Procesgeïntegreerde maatregelen 13.1.9 Overige luchtbehandelingstechnieken voor kook- en bakdampen op industrieel niveau 13.1.10 Samenvattend overzicht met aanduiding van de belangrijkste algemene principes
120 120 120 122 123 126 126 127 128 128 129
13.2 Geluid 13.2.1 Algemeen 13.2.2 Technieken ter beheersing van geluid 13.2.3 Karakterisatie geluid van gangbare ventilatiesystemen
132 132 136 142
14 Brandbestrijding
143
15 Indicatieve kostprijzen van systemen
145
15.1 Kost voor het verminderen van de geur-/rookemissies 15.1.1 Hoogtechnologische dampkappen met UV-filtering 15.1.2 Extractiegroepen 15.1.3 Geurneutralisatie 15.1.4 Elektrostatische filtering 15.1.5 Reiniging van kanalen door een gespecialiseerde firma 15.1.6 Kostprijs vervanging filter
145 145 145 147 147 147 147
15.2 Kost voor het verminderen van de geluidshinder 15.2.1 Ventilator ingebouwd in omkasting 15.2.2 Akoestische afscherming/wand 15.2.3 Geluidsdempers 15.2.4 Frequentiesturing
148 148 148 148 149
16 BBT voor commerciële keukens
150
17 Steun voor ondernemingen die investeren in maatregelen om de milieuhinder te beperken
153
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 4 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Literatuurlijst
154
Lijst met nuttige links
159
Bijlagen
160
Bijlage A
Schematisch overzicht afbakening onderzoeksgebied
161
Bijlage B
Resultaten enquêtering
162
Bijlage C
Bijlagen uit Vlarem II
166
Bijlage D
Voorbeeld van een gemeentelijk bouwreglement en een gemeentelijk actieplan
172
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 5 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
2 Lijst met terminologie en afkortingen Lijst met terminologie Terminologie m.b.t. geur- en rook(hinder)aspecten Term
Definitie
Aërodynamische diameter
De aërodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje, met een soortelijke massa van 1 g/cm3 dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje.
Aërosol
Gas met daarin fijne vaste stofdeeltjes en/of vloeistofdruppels
Diffuse emissies
Niet-geleide emissie. Een emissie niet afkomstig van een bron (uitlaat, schoorsteen) waarvoor bepaalde fysische kenmerken bestaan (ligging, afmetingen) én dus geen meetbare volumestroom (debiet).
Dispersiemodellering
Zie ‘Verspreidingsberekeningen’
Geurbron
Een geurbron is een bron die geur verspreidt. Dit betekent niet dat zo’n bron automatisch tot geurhinder aanleiding geeft. Een voorbeeld hiervan is parfum.
Geurconcentratie
Aantal geureenheden of snuffeleenheden per volume-eenheid (ouE/m³ volgens de Europese CEN norm EN13725 in geval van geureenheden; se/m³ volgens de snuffelmeetmethode). De getalwaarde van de geurconcentratie, uitgedrukt in ouE/m³, is het aantal keer dat de geurhoudende lucht met geurvrije lucht moet verdund worden om de geurdrempel te bereiken. De getalwaarde van de geurconcentratie, uitgedrukt in se/m³, is eveneens een verdunningsmaat, berekend uit verspreidingsberekeningen.
Geureenheid
De hoeveelheid van een geurmengsel die, verdeeld in 1 m³ geurvrije lucht, door 50 % van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht.
Geuremissie
Hoeveelheid geur per tijdseenheid (ouE/uur of se/uur). Het product van het volumedebiet van een bron in m³/uur en de geurconcentratie.
Geurimmissie
Geurconcentratie in ouE /m³ of se/m³ op leefniveau.
Hedonisch karakter
Geeft aan in welke mate een geurwaarneming als aangenaam ervaren wordt.
Hinder
Het cumulatieve resultaat van een herhaalde stankverstoring die zich laat kenmerken door gewijzigd gedrag. Dit gedrag kan actief zijn (klagen, ramen sluiten, minder in de tuin zitten) of passief (gesignaleerd door bijvoorbeeld afwijkende beantwoording van enquêtes en of interviews). Geurhinder kan leiden tot een aantasting van welbevinden waardoor ons welzijn negatief wordt beïnvloed. Geurhinder treedt op als mensen een geur, die ze in hun leefomgeving (woon, werk, recreatie) waarnemen: - als onaangenaam beoordelen, en - als de waarneming meerdere malen plaatsvindt, en - als ze zich aan de waarneming niet gemakkelijk kunnen onttrekken, en - als ze de betreffende geur beschouwen als een negatieve invloed op hun welbevinden.
Immissieconcentratie
Geurconcentratie op leefniveau (ouE /m³ of se/m³).
Microsmatisch
De mens wordt als microsmatisch aangeduid, d.w.z. dat de reuk vergeleken met die van de meeste dieren een veel geringere rol speelt bij het gebruik van zijn zintuigen naar de omgeving toe.
Olfactometrie
Meetmethode waarbij onder strikt genormeerde omstandigheden de geurconcentratie van een monster bepaald wordt d.m.v. een verdunningsapparaat en een panel geselecteerde waarnemers. De meetmethode is op Europees niveau gestandaardiseerd cf. Europese CEN norm EN13725.
Percentielwaarde
Percentage van de tijd dat een bepaalde uitgemiddelde concentratie niet wordt overschreden. De fractie van meet- of rekenwaarden die een bepaalde vooropgestelde drempel overschrijdt.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 6 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Roet
Is een specifieke fractie van fijn stof. Het bestaat uit koolstofdeeltjes met een groot inwendig oppervlak en ontstaat bij onvolledige verbranding van vaste –en in beperkte mate- gasvormige brandstoffen.
Rook
Het zichtbaar mengsel van de gassen, dampen en fijne vaste deeltjes die bij een kook- of verbrandingsproces worden vrijgesteld.
Snuffeleenheden
De uit geurzonebepaling afgeleide hoeveelheid geur, verdeeld over 1 m³. Eén snuffeleenheid komt overeen met de geurconcentratie in het veld waar de geur van de bron door een snuffelploeg nog net kan worden waargenomen, dit is ter hoogte van de maximale geurwaarnemingsafstand. De snuffeleenheid wordt afgekort als ‘se’.
Snuffelploeg
Groep van panelleden waarmee geurmetingen in het veld worden uitgevoerd.
Snuffelploegmetingen
Geurconcentratiemetingen die met behulp van een snuffelploeg worden uitgevoerd.
Tracergas
Gas dat gebruikt wordt bij tracergasmetingen. Een gas dat van nature niet in de atmosfeer voorkomt, door zijn inertie geen toxische bijwerkingen heeft en in lage concentraties ook goed meetbaar is.
Tracergasmetingen
Meetmethode die toelaat door detectie van een tracergas de verspreiding van lucht uit een ruimte op te volgen.
Verspreidingsberekeningen
Berekeningen met betrekking tot de verspreiding van geurlucht in de buitenlucht.
Terminologie m.b.t. geluids(hinder)aspecten Decibel (dB)
De eenheid van geluidsdrukniveau is de decibel (dB). De decibel wordt gedefinieerd als de logaritme van de verhouding tussen een gemeten grootheid en een referentiewaarde. Deze referentiewaarde geeft dan een geluidsdrukniveau van 0 decibel, het beginpunt van de geluidsschaal.
Emissie
Uitstoot van geluid of stoffen in de omgevingslucht.
Immissie
De bij de ontvanger aankomende hoeveelheid geluid of stoffen.
Impactzone
De zone waar hinder kan optreden.
Spectrum
Het spectrum van een golfverschijnsel is een beschrijving van de in het signaal voorkomende golflengtes en hun sterkte. Meestal wordt een spectrum weergegeven als een grafiek waarin op de verticale as de amplitude wordt uitgezet tegen de frequentie op de horizontale as. Voor geluidsgolven spreekt men over een (geluids)spectrum. Het (geluids)spectrum vertelt of er veel lage dan wel veel hoge tonen in een geluid voorkomen.
Specifieke geluid (Lsp)
Het specifieke geluid is een component van het omgevingsgeluid die kan worden toegeschreven aan één of meer welbepaalde geluidsbronnen van een inrichting en die akoestisch gezien, kan geïdentificeerd worden.
Tertsbanden
Eén-derde octaafbanden.
Tonaliteit
Tonaal geluid: geluid waarvan het tonale karakter in het frequentiegebied van 50 Hz tot 10.000 Hz wordt aangetoond door: -
een lineaire tertsbandanalyse (waarde van minstens één tertsband tenminste 5 dB hoger dan waarde van beide aanliggende tertsbanden),
-
hoorbaarheid en smalbandanalyse.
dB(A)-waarde
A-gewogen geluidsniveau. Door deze weging toe te passen worden de lineaire niveaus aangepast aan de gevoeligheid van het menselijk oor.
LAeq,T
A-gewogen equivalent, constant geluidsdrukniveau, dat gedurende het tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk (veranderlijk) A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende dezelfde periode.
LAmax,T
Het maximaal geluidsdrukniveau geregistreerd in de periode T.
LAN,T
A-gewogen procentueel geluidsdrukniveau, dat gedurende N % (1, 5, ..., 95, 99) van het tijdsinterval T overschreden wordt.
LA1,T
De waarde overeenkomend met de piekniveaus.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 7 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
LA10,T
De gemiddelde waarde van de piekniveaus, vb. bij druk verkeersgeluid.
LA50,T
De gemiddelde waarde van het geluidsdrukniveau (bij een Gaussische verdeling).
LA95,T
De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur).
Terminologie m.b.t. juridisch kader Best Beschikbare Technieken
Het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken.
Ingedeelde inrichting
Hinderlijke inrichting waarvoor een milieuvergunning klasse 1 of 2 dient aangevraagd te worden, of waarvoor een melding dient te gebeuren.
VLAREM I
Besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, B.S., 26 juni 1991.
VLAREM II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, B.S., 31 juli 1995.
Terminologie m.b.t. technische en bouwkundige aspecten Axiale ventilator
Ventilator waarbij de lucht verplaatst wordt evenwijdig met de as van de ventilator.
Centrifugale ventilator
Ventilator waarbij de lucht verplaatst wordt loodrecht op de as van de ventilator.
Dubbelaanzuigende centrifugale ventilator
Centrifugale ventilator die de lucht aanzuigt aan beide zijden van de ventilatoras.
Enkelaanzuigende centrifugale ventilator
Centrifugale ventilator die de lucht aanzuigt aan 1 zijde van de ventilatoras.
Gasverbruiktoestel type C:
Gesloten toestel waarbij luchtaanvoer- en rookgasafvoer rechtstreeks met de buitenlucht verbonden zijn. -
Type C1: toestel type C individueel aangesloten op een horizontale luchtaanvoer en rookgasafvoer
-
Type C3: toestel type C individueel aangesloten op een verticale luchtaanvoer en rookgasafvoer
-
Type C5: toestel type C met afzonderlijke leidingen voor de luchtaanvoer en rookgasafvoer, waarbij de leidingen mogen uitmonden in zones met een verschillende druk.
Mechanische luchttoevoer
Gedwongen toevoer van lucht in een lokaal door gebruik te maken van een ventilator in de luchttoevoer.
Natuurlijke luchttoevoer
De luchttoevoer wordt van buiten aangezogen in een lokaal zonder gebruikt te maken van een ventilator in de luchttoevoer.
Terminologie m.b.t. brandveiligheid Brandreactie
Geheel van eigenschappen van een bouwmateriaal met betrekking tot zijn invloed op het ontstaan en op de ontwikkeling van een brand.
RF
Combinatie van 3 criteria : brandstabiliteit, vlamdichtheid en thermische isolatie. Dit begrip is van toepassing op wanden, deuren, ramen, doorgangen doorheen wanden,…
Ro
Van toepassing op kanalen. De Ro brandtest wordt toegepast op een kanaal dat deels in de oven zit en deels eruit steekt. Criteria voor het gedeelte uit de oven: stabiliteit, vlamdichtheid en thermische isolatie. Criteria voor het gedeelte in de oven: stabiliteit van het luchtkanaal en van de ophanging. (De ‘o’ staat voor ‘overdracht van brand’).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 8 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Lijst met afkortingen Afkorting
Term
a.d.
Aërodynamische diameter
BBT
Best Beschikbare Techniek
dB
Decibel
LA…
Zie terminologie m.b.t. geluids(hinder)aspecten
Lp
Geluidsdrukniveau
Lsp
Specifieke geluid
Lw
Geluidsvermogenniveau
LNE
Het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid
LHRMG
De afdeling LHRMG omvat drie diensten: -
dienst Lucht en Klimaat
-
dienst Hinder en Risicobeheer
-
dienst Milieu & Gezondheid.
PM
Particular Matter (zie ook terminologie m.b.t. geur- en roet(hinder)aspecten)
RVS
Roest vrij staal
RF, Ro
Zie terminologie mbt brandveiligheid
TSP
Total suspended particles of totaal stof
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 9 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
3 Status van dit document In de loop van 2009 werd in opdracht van toenmalig minister van leefmilieu Hilde CREVITS een studieopdracht uitgevoerd waarin werd onderzocht hoe geluids- en geurhinder van luchtafvoersystemen van commerciële keukens kan worden voorkomen en beheerst. Deze opdracht was in handen van een multidisciplinair team van consultants met specialisaties in geurhinder (PRG Odournet), geluidshinder (Acoustical Engineering), engineering van keukeninstallaties (Ingenium) en rechtsleer (LDR Milieuadvocaten). Dit team werd begeleid door een comité van vertegenwoordigers van belanghebbende overheidsinstanties en vakorganisaties. Vanuit de sector ‗commerciële keukens‘ waren dit Fed. Ho.Re.Ca. Vlaanderen, Navefri (Vereniging van Frituristen) en de Landsbond der Beenhouwers, Spekslagers en Traiteurs van België. Vanuit de overheid waren de steden Antwerpen, Gent, Brugge en Genk vertegenwoordigd, en verder maakten ook het WTCB (het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf) en Ventibel (de sector organisatie voor ventilatie) deel uit van het begeleidingscomité. Inmiddels is dit basisdocument door mijn eigen diensten vertaald in een ontwerp code van goede praktijk, wat uiteindelijk moet leiden tot een algemeen aanvaarde code van goede praktijk, met richtlijnen, raadgevingen en tips ter voorkoming en beheersing van milieuhinder (vnl. geur- en geluidshinder) van lucht- en dampafvoersystemen ten behoeve van enerzijds de uitbaters van commerciële keukens (restaurants, frituren, grootkeukens, etc.), anderzijds van de overheden die de verantwoordelijkheid hebben hun burgers te beschermen tegen abnormale burenhinder. Waar in de code in de eerste plaats dampafvoersystemen worden bedoeld, komen ook de luchtafvoer van verwarmingstoestellen en luchtverversingssystemen aan bod. Zo kan de code bij uitbreiding ook als leidraad dienen voor de aanpak van gelijkaardige particuliere activiteiten die voor lokale milieuhinder zorgen. Huidig minister van leefmilieu Joke SCHAUVLIEGE verklaarde al in haar beleidsnota 2009-2014 dit initiatief, dat door haar voorganger werd opgezet, verder te zullen ondersteunen. Naar aanleiding van enkele vragen in het Vlaams Parlement hierover in november 2010 bevestigde zij dit nogmaals. Een draagvlak bij de overheidsinstanties voor deze code van goede praktijk lijkt inmiddels reeds bereikt. Om tot een algemeen draagvlak te komen – dus ook bij de commerciële keukens zelf die de code als werkinstrument kunnen gebruiken – is het evenwel belangrijk dat alle vakorganisaties die actief zijn in Vlaanderen in de ruime sector van de ‗commerciële keukens‘ het document ondersteunen. Mijn diensten plannen eind 2010 – begin 2011 een consultatieronde bij alle relevante vakorganisaties. Tijdens deze consultaties zullen wij nagaan bij de verschillende vakorganisaties of een algemeen draagvlak voor deze code van goede praktijk aanwezig is, of, indien dit niet geval zou zijn, onder welke voorwaarden dit draagvlak tot stand kan komen. Op het moment dat de code van goede praktijk wordt gedragen door alle bedrijven en organisaties binnen de horecasector in de meest ruime zin van het woord, staat niets de publicatie en verspreiding van een definitieve code nog in de weg. [in de definitieve code zal hier een paragraaf ingaan op de mate waarin verschillende overheidsdiensten/vakorganisaties/deelsectoren hebben meegewerkt bij de totstandkoming van de code van goede praktijk en de code wel of niet of in beperkte mate ondersteunen. Er zal tevens gewezen worden op het gegeven dat vakorganisaties/deelsectoren die niet meewerken absoluut geen voordeel halen door niet mee te werken (het tegendeel is eerder waar), de code is in dezelfde mate van toepassing op hen, de betrokken overheden maken immers geen onderscheid] Ik hoop dat snel een consensus rond deze code van goede praktijk kan worden bereikt, zodat dit interessante werkinstrument op korte termijn haar weg kan vinden naar allen die er nuttig gebruik van kunnen maken. Jean-Pierre Heirman, secretaris-generaal [dag] [maand] 2011
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 10 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
4 Probleemstelling Enquêteresultaten tonen aan dat de milieuwrevel als gevolg van geleide luchtafvoeren in woongebieden (geurhinder van verbrandingsgassen en kookdampen, rook- en roetneerslag, lawaai van ventilatoren) een steeds groeiende bron van ergernis vormt. Terwijl voor deze vormen van burenhinder een stijgende trend wordt opgemerkt in de Schriftelijke Leefomgevingsenquêtes (SLO) die in opdracht van het departement LNE regelmatig worden uitgevoerd bij 5000 willekeurig geselecteerde burgers in Vlaanderen, is er voor de meeste andere bronnen een status-quo of zelfs licht dalende trend in de geurhinder waar te nemen. Verschillende factoren kunnen aan de basis liggen van de verhoogde hinderpercentages, zoals:
De verhoogde gevoeligheid van burgers,
Het verhoogde gebruik van kachels als alternatief voor andere, relatief duurdere, fossiele brandstoffen,
De nieuwe ventilatie-eisen voor woningen (EPB regelgeving), waardoor meer dan vroeger ventilatie gestuurd dient te worden, met soms aanvoeropeningen op ondoordachte plaatse n (in de nabijheid van een luchtafvoer)
De milieuhinder die door horeca-inrichtingen in woonzones wordt veroorzaakt valt niet te onderschatten. Zo bedroeg volgens het SLO het aantal geurgehinderden van horeca-inrichtingen in 2007 1.3%, wat, doorvertaald naar de ganse bevolking in Vlaanderen, neerkomt op 78.000 burgers in Vlaanderen. Hieronder worden enkele voorbeelden getoond van situaties waar hinder bij omwonenden wordt ervaren:
» Onoordeelkundig geconstrueerde afvoer van pizzaoven zorgt voor geurhinder bij buren
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 11 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
» Dampkapafvoeren (zonder terugslagklep) van 2 woningen liggen te dicht bijeen, met geurhinder tot gevolg Naast geurhinder zorgen dergelijke activiteiten ook nogal eens voor geluidshinder en soms ook voor roet of rookhinder bij omwonenden.
» Rookhinder door verbranding van hout (of afval?) in de kachel van een particulier
De overheid beschikt, gezien dergelijke activiteiten meestal niet als hinderlijke inrichting zijn ingedeeld volgens VLAREM en er bijgevolg vanuit BBT kenniscentra geen aandacht aan wordt besteed, momenteel over weinig handvaten om eventuele knelpuntsituaties aan te pakken. De algemene zorgplicht speelt een belangrijke rol als vangnetbepaling, maar dikwijls is de vertaling ervan naar concrete handeling een moeilijkheid. Het bestaande beleidskader zorgt nog voor te veel onduidelijkheid en rechtsonzekerheid voor de veroorzakers van de hinder enerzijds, en biedt ook te weinig houvast (wegens te beperkte normatieve inhoud) aan instanties die de hinder moeten beoordelen en eventueel sanctioneren anderzijds. Omwonenden moeten al te dikwijls hun toevlucht zoeken tot het vredegerecht, waar zij zich dienen te beroepen op het algemeen burgerlijk recht, in het bijzonder de figuur van de burenhinder vervat in artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek enerzijds en de regels met betrekking tot de gewone burgerlijke aansprakelijkheid vervat in artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek anderzijds. De rechter zal in concreto beoordelen of de veroorzaker van de hinder al dan niet aan de algemene zorgvuldigheidsplicht is tekortgeschoten. Omdat er, voor de activiteiten die buiten het stelsel van de hinderlijke inrichtingen vallen geen beste beschikbare technieken gedefinieerd zijn, omdat er weinig normatieve bepalingen zijn en omdat het verzamelen van bewijslast geen evidentie is, is dit telkens een moeilijke opdracht.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 12 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
5
Leeswijzer bij de code van goede praktijk
De aandacht in deze code van goede praktijk gaat in eerste instantie naar de beheersing van de hinder veroorzaakt door dampafvoersystemen (kook- en bakdampen) van commerciële keukens (restaurants, snackbars, frituren, fastfoodzaken, catering-keukens, grootkeukens e.d.), maar ook de luchtafvoer van verwarmingstoestellen (verbrandingsgassen) en luchtverversingssystemen komen aan bod. Bij uitbreiding kan de code ook dienen als leidraad voor de aanpak van gelijkaardige particuliere activiteiten die voor lokale milieuhinder zorgen. De code van goede praktijk dient beschouwd als praktische handleiding bij de implementatie of optimalisatie van lucht- en dampafvoersystemen. De code van goede praktijk is ook een naslagwerk in dit kader voor ondernemingen, beroepsopleidingen, vergunningverlenende en toezichthoudende overheden en rechterlijke machten. Het document omvat een inventarisatie van zowel het achtergrondkader (o.a. situering (hinder)probleem, juridisch kader en milieutechnische aspecten) alsook een duidelijke inventarisatie van de gangbare lucht- en dampafvoersystemen die hun toepassing vinden bij deze commerciële keukens en de vertaling ervan naar BBT. Het document van de code van goede praktijk is opgebouwd in twee delen. DEEL 1 omvat het volledige achtergrondkader en de inventarisatie van de bestaande systemen om de milieuhinder bij commerciële keukens te beheersen. DEEL 2 omvat de praktische leidraad. Het kan aanzien worden als een beknopt overzichtelijk instrument dat door uitbaters van commerciële keukens, de overheid, opleidingscentra, … kan gehanteerd worden om problemen te voorkomen en te verhelpen. In DEEL 2 zijn verwijzingen naar DEEL 1 opgenomen zodat op eenvoudige manier meer gedetailleerde informatie over een onderwerp kan bekomen worden. De code is een vertaling in concrete handelingen van de algemene zorgplicht, die in een groot aantal milieu- en stedenbouwkundige wetten en normen ligt vervat. Het instrument ‗code van goede praktijk‘ is zelf geen formele verplichting, maar dient te worden beschouwd als een sensibiliserend werkinstrument voor de sector en een handreiking voor de overheden. In de Vlaamse milieuregelgeving wordt het begrip ―code van goede praktijk‖ als volgt gedefinieerd (Art. 1.1.2 van Titel II van het VLAREM): geschreven en publiek toegankelijke regels met betrekking tot de bouw, het transport, het plaatsen, het uitbaten, het onderhouden en het eventueel ontman telen van een inrichting of een onderdeel ervan, met inbegrip van de toepasselijke productnor men en de bij de betrokken beroepscategorieën algemeen aanvaarde regels van goed vakmanschap. Worden in elk geval beschouwd als code van goede praktijk:
de toepasselijke bepalingen in de Belgische wetten, decreten en besluiten,
de Belgische normen
de normen uitgegeven door het Comité Européen de Normalisation (C.E.N.),
de normen uitgegeven door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO),
de normen uitgegeven door de International Organisation for Standardisation (I.S.O.),
de regels uitgegeven dor de erkende controle-instellingen of de milieudeskundigen, erkend in de toepasselijke disciplines,
de regels uitgegeven door de constructeurs of verdelers van installaties of onderdelen ervan; in geval van onderlinge tegenstrijdigheden is bovenvermelde volgorde bepalend Het is uiteraard de intentie om met voorliggende code van goede praktijk aan te sluiten bij boven vermelde definitie.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 13 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
6 Basisinfo over geur, rook en geluid 6.1 Geur 6.1.1
Karakteristieken van geurwaarneming
De reuk is een chemisch zintuig dat reageert op de aanwezigheid van verbindingen (geurmoleculen) in de ademhalingslucht. Het reukzintuig bestaat uit enkele cm² speciaal weefsel (reukepitheel) helemaal bovenaan in de neusholte. De lucht dient als transfermedium om de geurstoffen naar het reukzintuig te brengen. De werking van het reukzintuig steunt op het principe dat chemische informatie (geurstoffen in de omgeving) wordt vertaald in elektrische signalen die in de hersenen worden geïnterpreteerd. Gevoeligheid en selectiviteit Een geurperceptie treedt op wanneer de concentratie van de geurstof een welbepaalde waarde (geurdrempel) overschrijdt. Omdat individuele geurdetectiedrempels erg sterk van mekaar kunnen verschillen en omdat de individuele drempel ook in de tijd kan variëren onder invloed van vb. de leeftijd, fysiologische conditie en hormonale cycli, wordt bij de bepaling van drempels altijd met een panel van proefpersonen gewerkt. Op die manier wordt getracht individuele verschillen uit te middelen. Wanneer geurdrempels in de literatuur vermeld worden, dan betreft het paneldrempels. Deze worden gedefinieerd als de concentratie van een zuivere stof, die door 50 % van een panel op basis van de geur onderscheiden kan worden van zuiver lucht. Wanneer één enkele verbinding onderzocht wordt, kan de drempelwaarde in concentratie-eenheden (µg/m3) gegeven worden. In onderstaande Tabel 1 worden enkele voorbeelden getoond van verbindingen, met hun respectievelijke individuele geurdrempelwaarden, die aanwezig kunnen zijn in de emissielucht van vb. een friteuse of een grill. Tabel 1: Overzicht van enkele verbindingen met hun respectievelijke geurdrempelwaarde Component
Geurdrempelwaarde (µg/m³) [Devos et al., 1990]
Enkele verbindingen met een lage geurdrempelwaarde pentanal
22
2-heptenal
63
2-nonenal
1
2-decenal
2
Enkele verbindingen met een hoge geurdrempelwaarde octaan
27 540
nonaan
6 760
ethanol
54 954
2-methyl-1-propanol
2 570
Wanneer men met mengsels van verbindingen te maken heeft, dan wordt het veel moeilijker om concentraties te hanteren en wordt het resultaat weergegeven als het verdunningsgetal. Dit getal geeft dan aan hoe vaak stanklucht met zuivere lucht moet verdund worden om een mengsel te verkrijgen dat op basis van de geur door de helft van een panel van zuivere lucht kan onderscheiden worden. Deze getalwaarde is dan gelijk aan het aantal geureenheden per m 3 en wordt de geurconcentratie van een
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 14 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
luchtstroom genoemd (zie ook verder in § 6.1.3). In onderstaande Tabel 2 worden enkele voorbeelden getoond van geurconcentraties gemeten in de emissielucht van commerciële keukens. Tabel 2: Enkele voorbeelden van de geurconcentraties van emissielucht van commerciële keukens Type emissielucht
Geurconcentratie [ouE/m³] (1)
Friteuse
17 800
Restaurant 1 (algemene kookactiviteiten)
7 100
Restaurant 2 (algemene kookactiviteiten)
3 800
Soepbereiding in grootkeuken
1 500
ouE = europese geureenheid (zie ook verder in § 6.1.3) De vermelde geurconcentratie is telkens deze van de emissielucht zonder specifieke aanvullende luchtbehandeling de waarden zijn richtinggevend en zullen steeds afhankelijk zijn van een hele reeks factoren. Bron: Odournet
Algemeen wordt de mens als een microsmatisch organisme beschouwd die, waarmee bedoeld wordt dat het menselijk reukzintuig in vergelijking met dat van de meeste andere dieren minder gevoelig is. Toch is ook de mens in staat om erg lage concentraties van bepaalde verbindingen waar te nemen. Een verbinding als 2-decenal heeft een geurdrempelwaarde van 2 µg/m3 (cf. Tabel 1). Dit betekent dat 1 g product vermengd in 500.000 m 3 lucht resulteert in een mengsel dat door de helft van de bevolking kan waargenomen worden. Dit volume lucht komt overeen met de inhoud van een loods met een hoogt e van 10 meter en een oppervlakte gelijk aan tien voetbalvelden. Een niet onaardige prestatie. Een tweede kenmerk van het reukzintuig is de specificiteit, waarmee bedoeld wordt dat de gevoeligheid voor verschillende verbindingen sterk uiteenloopt. Zelfs kleine veranderingen in de structuur van een geurmolecule kunnen grondige veranderingen in de geurkwaliteit veroorzaken. In de eerste plaats blijkt dat de vervanging van een hetero-element door een ander, een drastisch effect op de geurdrempel kan hebben. Zo verhouden de drempels van methaanthiol [CH3SH] (geurdrempelwaarde 2 µg/m3, met een onaangenaam geurkarakter) en methanol [CH3OH] (geurdrempelwaarde 186.208 µg/m3, met een aangenamer, zuur/zoet geurkarakter) zich ongeveer als 1:100.000 terwijl het enige scheikundig verschil is dat een zwavelatoom vervangen werd door een zuurstofatoom. Beide atomen zijn bovendien chemisch verwant (staan dicht bij mekaar in de tabel van Mendeljev). De zwavelverbindingen kunnen bijvoorbeeld vrijgesteld worden bij de verwerking van uien of kolen. De geurintensiteit Wanneer steeds hogere concentraties van een geurstof worden aangeboden, dan treedt er een st eeds sterkere geurimpressie op waarbij de geurintensiteit volgens een machtenwet verandert in functie van de concentratie: I = k. Cn Met
I: geurintensiteit C: stimulusconcentratie k en n: experimenteel te bepalen parameters
De exponent n in de machtenwet is kleiner dan 1, waardoor een concentratiestijging of daling een minder dan evenredige intensiteitsverandering tot gevolg heeft. Als vuistregel kan gesteld worden dat de intensiteit van een geurimpressie verandert met de vierkantswortel van de concentratie. Zo gaat vb. een stimulusverandering met een factor 10, gepaard met een intensiteitsverandering met een factor 3,2.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 15 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Het geurkarakter Het geurkarakter is de verbale omschrijving van de aard van de geur. Daar waar de mens beschikt over een specifieke smaakterminologie (zoet, zuur, zout, bitter), kan hij geuren moeilijk benoemen. Meestal wordt bij de verbale omschrijving van het geurkarakter verwezen naar een typische geurbron (vb. trimethylamine ruikt naar vis, butylacetaat naar banaan) ofwel worden begrippen uit andere sensorische domeinen gebruikt (vb. butanol ruikt zoet). Het verbaal omschrijven van een geurprikkel vereist een bewuste activiteit, namelijk het opzoeken in het geheugen van een ervaring die met de geur kan geassocieerd worden. Dit betekent dat ieder individu over een eigen geurdatabank beschikt en dat hij enkel hieruit kan putten bij het benoemen van geuren. Het omschrijven van geuren is dus gedeeltelijk een leerproces. Zo zullen personen die in een labo of scheikundige sector werken, de typische geur van molecules met een ‗amine-groep‘ ook omschrijven als een ―amine-geur‖. Personen, die over deze ervaring niet beschikken zullen de geur eerder als een ―visgeur‖ omschrijven. Verschillen in geurwaarneming Wat betreft de geurwaarneming zijn er grote verschillen zowel tussen individuen onderling (Berglund et al., 1971) als bij eenzelfde individu (Stevens et al., 1988). Behalve verschillen in gevoeligheid van het olfactorisch systeem kunnen ook andere factoren een rol spelen bij de geurwaarneming zoals: -
leeftijd: de leeftijdsgroep van 30 tot 50 jaar gevoeliger is voor geurhinder dan de andere leeftijdsgroepen. De grootste daling in geurgevoeligheid zou volgens Doty et al. (1984) optreden na de leeftijd van 60 jaar, waarschijnlijk te wijten aan een verminderde regeneratie van de olfactorische receptoren;
-
geslacht: bij vrouwen kon aangetoond worden dat de geurgevoeligheid van vrouwen varieert in functie van hun hormonale cyclus (Köster, 1965; Köster, 1968; Good et al., 1976);
-
rookgedrag (en eetgedrag);
-
en tijdsaspecten.
De geurwaarneming wordt ook beïnvloed door verschijnselen als adaptatie en gewenning. Adaptatie komt voor wanneer continu bepaalde concentraties van een geurcomponent aangeboden worden, waardoor de intensiteit van de waargenomen impressie vrij snel daalt. Bij blootstelling aan hoge concentraties geurstoffen, verdwijnt de respons niet volledig, terwijl blootstelling aan lage concentraties tot gevolg heeft dat de respons na ongeveer 1 minuut verdwijnt (Köster, 1971). Wanneer de stimulus wegvalt, herstelt zich de gevoeligheid van het reukzintuig. Dit verschijnsel is ook uit het dagelijks leven voldoende gekend. Als iemand vb. een kamer binnenkomt waar gerookt werd dan zal de geur onmiddellijk opvallen: na een kort verblijf in de kamer lijkt de geur verdwenen. Naast adaptatie zou het zintuig ook onderhevig zijn aan gewenning. Algemeen wordt gesteld dat bij regelmatige blootstelling aan een bepaalde geur de gevoeligheid voor die geur afneemt. Vooral bij personen, die in hun arbeidsmilieu permanent eenzelfde geur waarnemen, zou gewenning voorkomen. In hoeverre het hier evenwel om een zuiver fysiologisch ofwel om een psychologisch fenomeen gaat, is niet duidelijk. Gewenning is afhankelijk van de intensiteit en het hedonisch karakter en treedt niet op wanneer het hedonisch karakter en de intensiteit te extreem zijn. Schamp en Lootens (1984) vonden ee n positief verband tussen de verblijftijd en de geurklachten rond een dierenafvalverwerkingsbedrijf. Personen die meer dan vijf jaar in de buurt van de bron woonden, waren significant meer gehinderd dan de groep die pas recent in de buurt is komen wonen. Gelijkaardige resultaten werden ook gevonden in de nabijheid van een slibverwerkingsbedrijf (Matser, 1989). Gewenning zal ook uitblijven indien de geurbron niet gekend is (Engen, 1986). Al deze effecten samen zorgen ervoor dat individuen die aan eenzelfde dosis blootgesteld worden toch de geur verschillend kunnen waarnemen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 16 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
6.1.2
Geurhinder
Definitie van geurhinder In het visiedocument ‗De weg naar een duurzaam geurbeleid‘ (LNE, 2008) wordt geurhinder gedefinieerd als het gecumuleerde resultaat van een herhaalde blootstelling aan een geur. Hinder is m.a.w. volgens deze definitie een lange termijn beleving. Iemand wordt als gehinderd beschouwd indien hij of zij aangeeft tenminste tamelijk gehinderd te zijn door een geurbron bij inachtneming van een voldoende lange periode (meestal wordt hier 12 maanden genomen). Dit houdt in dat eenmalig optredende geurhinder volgens deze definitie en vanuit beleidsstandpunt niet noodzakelijk als ‗geurhinder‘ wordt beschouwd. Het is immers moeilijk voor een momentaan en éénmalig optredend probleem een gestructureerde beleidsaanpak voor te stellen. Wat uiteraard niet betekent dat accidenteel optredende problemen niet moeten worden aangepakt. Een kordate ad hoc aanpak blijft in die gevallen aanbevolen. (LNE, 2008). Fundamenteel kan geurhinder aanzien worden als een dosis-responsfenomeen. Volgende figuur geeft een overzicht van de verschillende deelprocessen bij het ontstaan van geurhinder. Overzicht van de verschillende deelprocessen bij het ontstaan van geurhinder: EMISSIE atmosferische
dispersie
IMMISSIE fysiologie
zintuig
GEURPERCEPTIE psychologische
factoren
INDIVIDUELE RESPONS sociologische
factoren
COLLECTIEVE RESPONS
Emissie Het begint bij de emissie van chemische verbindingen door een of andere bron. De aard en de hoeveelheid van de geëmitteerde stoffen, maar ook de kenmerken van de bron zelf zullen de ernst van het probleem bepalen. Zo kan gesproken worden van puntbronnen (bv. een schouw) of verspreide bronnen (bv. lekken, openstaande deuren). Verschillende types van bronnen zullen elk op een andere manier bijdragen tot het probleem en zullen ook op een andere manier moeten gesaneerd worden. Immissie De geëmitteerde stoffen verspreiden zich in de atmosfeer. Als gevolg van de turbulentie worden de componenten niet alleen meegevoerd in de gemiddelde windrichting, maar ook verspreid in richtingen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 17 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
loodrecht op de gemiddelde windrichting. Hierdoor daalt de concentratie van de geurstoffen in functie van de afstand tot de bron (atmosferische dispersie). Zo leidt de lozing van geurstoffen uit een continue bron tot het beeld van een schoorsteenpluim. De bronhoogte, lokale turbulenties en klimatologische (en de topografische) omstandigheden bepalen welke concentraties aan componenten in de leefomgeving rondom de bron aanwezig zullen zijn (immissie). Algemeen kan gesteld worden dat hoe hoger het emissiepunt boven het aardoppervlak gelegen is, hoe groter de verdunning zal zijn. Bij de bepaling van het emissiepunt speelt niet alleen de geometrische bronhoogte een rol, maar moet ook rekening gehouden worden met een extra pluimstijging die optreedt wanneer de gassen uit de schoorsteen komen. De grootte van deze pluimstijging is afhankelijk van de snelheid van de gassen en van hun temperatuursverschil met de omgeving. Geurperceptie Wanneer de immissieconcentratie (=concentratie in de omgeving) van geurstoffen groter is dan de detectielimiet van het zintuig, dan treedt geurperceptie op. Individuele respons De reactie op de geurperceptie wordt bij ieder individu beïnvloed door psychologische factoren en kan sterk verschillen. Personen die veel thuis zijn blijken meer gehinderd te worden. Iemand die economisch afhankelijk is van de bron is geneigd de nadelige gevolgen ervan gemakkelijker te tolereren. Tenslotte bestaat er ook zoiets als een gevoeligheid voor hinder in het algemeen, in die zin dat wie snel geurhinder ervaart ook vlugger hinder ondervindt van vb. lawaai. Collectieve respons Een éénmalige onaangename geurwaarneming zal hoogstens leiden tot een tijdelijke ontevredenheid en de waarneming wordt gewoon geregistreerd. Wanneer de intensiteit en de frequentie van de geurwaarnemingen stijgen, treedt het collectief hindergevoel op. Meerdere individuen voelen zich gehinderd en gaan zich in groep opstellen tegenover het probleem. In de volgende paragrafen wordt geurhinder beschouwd als een collectief hindergevoel, waarbij een deel van de bevolking aanstoot neemt aan geur in de omgevingslucht. Geurhinder manifesteert zich in de eerste plaats op het psychisch-mentale vlak als een gevoel van onbehagen en lagere appreciatie van de woonomgeving. Het hindergevoel gaat veelal samen met een gevoel van onrust, omdat de onaangename geurwaarnemingen geassocieerd worden met gevaar voor toxiciteit. Een dergelijke regelmatig terugkerende onrust i.v.m. de eigen gezondheid vormt een ernstige mentale belasting. Op het sociaal vlak uit het gevoel van hinder zich door het ontstaan van actiegroepen wanneer zich een probleem voordoet. De mens voelt zich minder machteloos binnen een groep dan als individu. In veel mindere mate heeft geurhinder ook effect op het fysisch vlak. Niet-toxische fysiologische reacties zijn meestal het gevolg van een inwerking op het centraal of autonoom zenuwstelsel . Uit enquêtes en uit vaststellingen ter plaatse blijkt dat perioden van ernstige geurhinder gepaard kunnen gaan met hoofdpijn, verstoring van de slaap en verlies van eetlust (Cavalini, 1992). Klachten als symptoom van geurhinder Omdat geurhinder in de eerste plaats een verstoring is van de kwaliteit van het leefmilieu, zijn spontane klachten de meest directe respons. Het spontaan indienen van klachten is een eerste symptoom van het bestaan van een geurprobleem. Nochtans kan de omvang van spontaan geuitte klachten geen volledig beeld schetsen van de geurhinderproblematiek. Bij het melden van klachten spelen immers meer factoren een rol dan het waarnemen van geur of het optreden van hinder.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 18 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Veel klagers bespreken de hinder eerst met anderen (gezinsleden, buren) alvorens mondeling te melden, te bellen of te mailen en daarbij blijkt meestal dat anderen evenveel hinder ervaren. Meer dan de helft van de klagers is dan ook overtuigd met zijn of haar klacht ook voor andere bewoners in de buurt te melden. Omwonenden hebben vaak ook het plan om mondeling te melden, te bellen of te mailen, maar doen het uiteindelijk toch niet. Redenen hiervoor kunnen zijn:
er is op het moment van hinder geen goede gelegenheid om te melden,
de overweging dat het toch niet helpt,
de veronderstelling dat anderen wel zullen melden,
geen zeurpiet willen zijn.
De belangrijkste motieven van klagers zijn:
de gevoelde noodzaak dat de overheid op de hoogte is van de situatie,
de hoop dat de situatie onmiddellijk wordt aangepakt en/of wordt onderzocht,
de opvatting dat de hinder absoluut niet te tolereren is.
Er wordt pas geklaagd wanneer deze motieven zeer sterk aanwezig zijn, wat aangeeft dat de drempel om te klagen vrij hoog is. Het niet melden kan gebaseerd zijn op het niet opmerken van het probleem of op de neiging van sommigen om geen of minder aandacht te schenken aan het probleem.
6.1.3
Hoe kan geur gemeten worden ?
Bij de aanpak van een geurprobleem kunnen metingen op verschillende niveaus in de verstoringsketen worden uitgevoerd. Geurconcentratiemetingen (olfactometrie) en chemische metingen zijn nuttig op het niveau van de emissies, zijnde de luchtstromen die via schoorstenen en afblaasopeningen worden vrijgesteld. Olfactometrie De geurconcentratie van een afvalgas kan objectief gemeten worden met behulp van olfactometrie. De afvalgassen, afkomstig van de emissiebron, worden verzameld in zakken en in het laboratorium geanalyseerd met behulp van een olfactometer conform de Europese norm (EN13725). Een olfactometer is een toestel waarin de stanklucht verdund wordt met geurvrije lucht. Een reeks van verdunningen wordt aangeboden aan een panel van geoefende waarnemers en beoordeeld op aanwezigheid van geur. Bij de verdunning waarbij de helft van het panel het monster nog kan onderscheiden van geurvrije lucht, bevat de aangeboden lucht per definitie een geurconcentratie van 1 geureenheid per m³. De geurconcentratie van een monster is in getalwaarde gelijk aan die verdunning van het monster, waarbij de helft van het panel de verdunde afvallucht nog net kan onderscheiden van geurvrije lucht. Olfactometrische analyses geven inzicht in de hoeveelheid geëmitteerde geur. In onderstaande foto‘s wordt een geurpanel getoond bij uitvoering van een olfactometrische analyse / geurconcentratiemeting.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 19 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Foto van een geurpanel Chemische metingen Bij geurproblemen is het vaak belangrijk te weten welke componenten verantwoordelijk zijn voor het geurprobleem, en meer specifiek welke vluchtige organische componenten dit zijn. Dit kan bepaald worden aan de hand van een analytische techniek met een voldoende lage detectielimiet, namelijk door middel van gaschromatografie in combinatie met massaspectrometrie (GC-MS). Voor uitvoering van een GC-MS-analyse worden ter plaatse luchtmonsters genomen van de geëmitteerde lucht in hiertoe geschikte zakken. Het luchtmonster wordt in het laboratorium geanalyseerd. Dergelijke analyses geven informatie over de samenstelling (aard en concentratie van de verschillende verbindingen) van de afvallucht. Dit is belangrijk bij de evaluatie van een geschikte luchtzuiveringstechniek of voor de verbetering ervan. Snuffelploegmetingen Volledigheidshalve wordt hierbij ook de methodiek van de sensorische omgevingsstudie vermeld. Deze methodiek zal echter over het algemeen minder snel van toepassing zijn bij de commerciële keukens, uitgezonderd dan deze waarbij de impact van de geurbronnen verder dan vb. 50 à 100 m reikt. Door middel van een sensorische omgevingsstudie wordt een inschatting gemaakt van de immissiesituatie rond de geurbron, zijnde de geurwaarneembaarheid in de omgeving van de bron. Zo‘n sensorisch onderzoek omvat een aantal afbakeningen van het geurverspreidingsgebied (snuffelmetingen) in de omgeving rond de geurbron. De bedoeling is om telkens de geurpluim te bepalen. Dit is de maximale afstand windafwaarts van de geurbron tot waar de geur bij een bepaalde meteorologische toestand kan waargenomen worden. Met behulp van een bi-gaussiaanse verspreidingsformule en de meteorologische parameters kan de geuremissie van het bedrijf in kwestie op dat ogenblik berekend worden. Via simulatie met een mathematisch verspreidingsmodel kan aan de hand van de berekende geuremissiewaarden een gemiddelde immissietoestand op jaarbasis worden bepaald. De snuffelploegmetingen worden in Vlaanderen uitgevoerd volgens de Code van goede praktijk ―Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen‖ (Bilsen et al., 2008 / [www.emis.vito.be thema lucht code van goede praktijk] ). Ook op Europees niveau is hiervoor een standaardmethodiek in opmaak, namelijk binnen de werkgroep ―CEN/TC264/WG27: Determination of odour exposure in ambient air field inspection‖. Dampdichtheids- of tracergasmetingen: In het kader van geurproblemen die kunnen optreden in aangrenzende gebouwen rond een (commerciële) keuken wordt hierbij ook de techniek van de tracergasmetingen beschreven.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 20 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Tracergasmetingen laten toe om te bepalen of lucht vanuit de keuken op een of andere manier zich kan verspreiden naar een andere ruimte (vb. boven gelegen appartement). Het gebruikte tracergas is SF 6 (zwavelhexafluoride), dat van nature niet in de atmosfeer voorkomt en door zijn inertie geen toxische bijwerkingen heeft. In een ruimte wordt een hoeveelheid SF 6 gebracht tot een bepaalde concentratie is verkregen, waarna de gastoevoer wordt stopgezet. Vervolgens wordt in de te onderzoeken ruimte met een foto -akoestische detector bepaald of er SF 6-gas gemeten kan worden, en zo ja waar de hoogste concentraties worden opgetekend. Een criterium (cf. DCMR Milieudienst Rijnmond (NL) (ref. DCMR-rapport BML 94-015)) dat hierbij gebruikt kan worden voor het bepalen van de dampdichtheid van een afscheidingen tussen twee ruimtes luidt als volgt: ―Een afscheiding wordt als dampdicht beschouwd, wanneer een tracergas dat in een constante concentratie in de ruimte aan de ene zijde van de afscheiding is gebracht, na een periode van 15 minuten in een concentratie lager dan 1 % van die waarde aan de andere zijde van die afscheiding voorkomt‖.
6.2 Rook – zwevend stof 6.2.1
Wat is rook?
Algemeen Algemeen kan gesteld worden dat ‗rook‘ het zichtbaar mengsel is van de gassen, dampen en fijne vaste deeltjes die bij een kook- of verbrandingsproces worden vrijgesteld. Waar witte rook hoofdzakelijk zal bestaan uit waterdamp, zal zwarte rook hoofdzakelijk bestaan uit roet (zie ook verder in tekst). Zowel witte als zwarte rook bestaat uit zeer kleine deeltjes/partikels (druppeltjes of vaste deeltjes) die zich in de lucht of luchtstroom bevinden. Dit mengsel van afzonderlijke deeltjes (vloeibare of vaste), met uiteenlopende samenstelling en afmetingen wordt ‗zwevend stof‘ genoemd. Zo is vb. zwarte rook fijn stof van roetdeeltjes. (VMM, 2007) Een gas met daarin rondzwevende stofdeeltjes heet een aërosol. Rook, stof, nevel, damp, mist en roet zijn allemaal meer gekende termen van deze aërosolen en hebben een andere naamgeving in functie van hun oorsprong en samenstelling. (Friedlander SK, 2000) Rook en dampen zullen over het algemeen uit zeer kleine deeltjes bestaan die gevormd worden in de gasfase. Roet verwijst over het algemeen naar de kleine koolstofdeeltjes die vrijkomen bij de verbranding van brandstoffen. Mist en nevel worden gevormd uit vloeistofdruppeltjes. Relatie met „fijn stof‟ en „grof stof‟ Stofdeeltjes worden ingedeeld in fracties naargelang hun grootte. Die wordt uitgedrukt in µm en meet de maximale aërodynamische diameter (a.d.) van een bolvormig deeltje dat zich in de lucht voortbeweegt als een stofdeeltje. Een fractie bevat bijvoorbeeld alle stofdeeltjes met een a.d. kleiner dan 10 µm. PM staat daarbij voor particulate matter. (VMM, 2007) PM 0.1
: ultrafijne deeltjes met een a.d. kleiner dan 0.1 µm;
PM 2.5
: kleine en ultrakleine deeltjes met een a.d. kleiner dan 2.5 µm;
PM 10-2.5
: grove deeltjes met een a.d. groter dan 2.5 µm en kleiner dan 10 µm;
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 21 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
PM 10
: alle deeltjes met een a.d. kleiner dan 10 µm;
TSP
: totaal stof of total suspended particles zijn alle stofdeeltjes.
Vaak gebruikt men de term ‗fijn stof‘ voor zowel PM10 als PM2,5. ‗Grof stof‘ is dan de fractie met een a.d. groter dan 10 µm. De grootte van het deeltje bepaalt overigens ook zijn gedrag in de lucht. De a.d. van een deeltje is dus meteen een indicatie van zijn gedrag. Het ‗grof stof‘ wordt enkel lokaal verspreid, terwijl het ‗fijn stof‘ wordt meegenomen door de wind en over afstanden van 100 tot 1.000 km per etmaal wordt verspreid. (VMM, 2007) Rook afkomstig van de damp- en luchtafvoersystemen uit de keuken De rook afkomstig van de damp- en luchtafvoersystemen uit de keukens, die de vrijgestelde bakdampen afvoeren, zal bestaan uit deze componenten die vrijgesteld worden tijdens het bereiden van maaltijden. Het zichtbare gedeelte van deze dampen zal hoofdzakelijk bestaan uit o.a. waterdamp en mogelijk ook zeer fijne vetdruppeltjes. In de rook(pluim) zullen ook vluchtige organische componenten aanwezig zijn die de geurwaarneming veroorzaken. De componenten (water, vluchtige organische componenten die de geurwaarneming veroorzaken, …) die via de rook van de damp- en luchtafvoersystemen uit de keukens vrijgesteld worden, kunnen bij de concentraties waarmee ze in de omgeving verspreid worden als onschadelijk beschouwd worden voor de gezondheid van de mens. Door verdunningseffecten zal het visueel waarneembare gedeelte van de rookpluim afkomstig van een commerciële keuken, zich eerder beperken tot de nabije omgeving. De zwaardere deeltjes, zoals vb. grotere vetdeeltjes zullen ook in de eerder nabije omgeving neerslaan. Roet De belangrijkste bron van roetproductie bij de burger is de huisverwarming. Ook bij de commerciële keukens zal roet voornamelijk zijn oorsprong vinden bij de verwarmingsinstallatie. Roet is een afvalstof die ontstaat ten gevolge van een onvolledige verbranding van vaste (vb. hout, steenkool), vloeibare (vb. stookolie, …) en –in beperkte mate- gasvormige (vb. aardgas, …) brandstoffen. Er ontstaat meer roet wanneer bij verbranding op hoge temperatuur er zowel een zuurstoftekort en een onvoldoende vermenging van verbrandingsgassen is. (OVAM, 2009) Roet bestaat uit koolstofdeeltjes met een groot inwendig oppervlak. Hierdoor bezit roet zeer sterk adsorberende eigenschappen waardoor andere stoffen zich hier makkelijk op vasthechten. (MMK, 2007) Roet is een gevaarlijke, zelfs kankerverwekkende stof. Dit is te wijten aan de aanwezigheid van een hele reeks Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK‘s). PAK‘s ontstaan bij het verstoken van brandstoffen. De PAK‘s worden ofwel naar de lucht geëmitteerd ofwel in het roet of de assen opgestapeld. (OVAM, 2009) De gezondheidsrisico‘s op lange termijn zijn afhankelijk van de stoffen die er aan gebonden zijn (PAK‘s, dioxines, …). Op korte termijn kan roetverspreiding o.a. irritatie van de ademhalingswegen en ogen veroorzaken. (MMK, 2007) Roet is een specifieke fractie van PM10 of m.a.w. van ‗fijn stof‘. De verspreiding van ‗fijn stof‘ kan gebeuren over zeer verre afstanden (100 tot 1.000 km per etmaal i.f.v. meteocondities) (VMM, 2007). Hiervoor zal het ‗fijn stof‘ zich wel eerst in de hogere luchtlagen moeten begeven. Als de roetfractie ook deze luchtlagen bereikt kan er bijgevolg ook een verspreiding over dergelijke grote afstanden van het roet plaatsvinden.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 22 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
6.2.2
Hoe kan rook gemeten worden?
Bepaling van de rookindex: Een eenvoudige methode om een indicatie te hebben van het roetgehalte van verbrandingsgassen is de bepaling van de rookindex. De rookindex wordt bepaald door met behulp van een genormaliseerde rookindexpomp een welbepaalde hoeveelheid rookgassen door een genormaliseerd filterpapiertje te trekken. Dit filterpapier filtert de onverbrande brandstofdelen uit de rookgassen, wat resulteert in een witte, grijze of zwarte vlek op het filterpapier. Deze vlek wordt visueel vergeleken met tien referentievlekken op een zogenaamde Bacharach-schaal. Het nummer van de referentievlek die het best de grijswaarde van de gemeten vlek benadert bepaalt de rookindex van de rookgassen. Het handmodel van de rookindexpomp mag vervangen worden door een elektromechanische versie die zodanig geregeld wordt dat het juiste volume aan rookgassen door het filterpapier getrokken wordt. Een gelijkwaardige opto-elektronische methode voor de bepaling van de rookindex mag eveneens gebruikt worden. Deze methode wordt beschreven in NBN T95-102 (1979, Bepaling van het zwartingsgetal van verbrandingsgassen – methode door filtratie op papier (Bacharach schaal)). De rookindex mag maximaal 3 bedragen. Synoniemen voor ‗rookindex‘ die in de literatuur worden teruggevonden zijn: de grijswaarde, de Bacharachschaal of –index en het zwartingsgetal. Een verwante methode die hierbij ook aangehaald kan worden, is de bepaling van de grijswaarde van de rookpluim volgens de Ringelmann-methode. Hierbij wordt de rookpluim visueel vergeleken met een grijswaardeschaal van 0 tot 4. Deze methode beoogt meer een bepaling van de densiteit van de rook. Bepaling van de samenstelling van de aërosolen (rook): Complexere methodes waarbij voornamelijk de bepaling van de samenstelling van de rookpluim beoogd wordt, komen in principe neer op het bepalen en identificeren en/of kwantificeren van de aërosolen (rookdeeltjes) aanwezig in de luchtstroom. Bij deze meetmethodes kunnen enerzijds de optische technieken aangeduid worden en anderzijds de technieken waarbij een staal van de lucht- of dampstroom wordt genomen voor verdere analyse in het labo. Bij de technieken met staalname van de lucht- of dampstroom dient opgelet te worden dat er geen condensatie optreedt. Dit is voornamelijk een probleem bij warme en vochtige afgassen. Net deze hete en vochtige afgassen kunnen verwacht worden bij de dampafvoersystemen van commerciële keukens. De technieken met staalname van de luchtstroom, en verdere analyse in het labo voor bepaling van de samenstelling, zullen in dit kader dan ook eerder hun toepassing vinden voor vb. de bepaling van PAK‘s (Poly Aromatische Koolwaterstoffen) in roetbelaste luchtstromen na verbrandingsinstallaties. De optische meetmethodes zijn gebaseerd op het principe dat een stralingsveld of lichtbundel door de rook wordt geleid. De mate en wijze van transmissie van het stralingsveld of lichtbundel, maken het mogelijk om deeltjesaantallen en –groottes te bepalen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 23 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
6.3 Geluid 6.3.1
Wat is geluid ?
Geluid kan gedefinieerd worden als een door het gehoororgaan waarneembare trillende beweging. Het is een kleine verandering in de luchtdruk, die zich (door de lucht) voortplant. Deze verstoring plant zich voort (in lucht, in water of in een ander medium) en brengt de oorvliezen aan het trillen. Geluid kan worden waargenomen wanneer het trommelvlies van het oor in trilling wordt gebracht en het gehoororgaan deze trillingen verwerkt tot signalen die door de hersenen worden geïnterpreteerd. Een geluidsbron veroorzaakt veranderingen in (lucht)druk die zich als een geluidsgolf voortbewegen. Wanneer zo'n geluidsgolf het trommelvlies bereikt, wordt deze aan het trillen gebracht in overeenstemming met de frequentie van de geluidsgolf. Geluid wordt gemeten met een microfoon. De geluidsgolf neemt ook energie met zich mee, maar die energie is relatief gering. Het natuurkundige fenomeen van geluid wordt bestudeerd in de akoestiek. Daarnaast wordt het ervaren van geluid door mensen bestudeerd in de psycho-akoestiek. Bovenstaande verklaring geeft aan dat geluid gekwantificeerd kan worden door het meten van de fysische grootheid die in zijn evenwicht verstoord wordt. In de praktijk wordt meestal de geluidsdruk gemeten. Geluidsdruk De geluidsdruk is de verhouding van de kracht per oppervlakte-eenheid en heeft als eenheid de Pascal (Pa). Het meest gekende instrument waarmee drukken in lucht worden gemeten is de barometer. De drukvariaties die veroorzaakt worden door weersveranderingen zijn echter veel te traag om door het menselijke oor waargenomen te worden. Wanneer deze drukvariaties vlugger voorkomen (tenminste 20 keer per seconde) kunnen zij door het menselijke gehoororgaan waargenomen worden en spreekt men van geluid. De grootte (of de amplitude) van de drukvariaties wordt gemeten met behulp van een microfoon. Het zwakste geluid dat een menselijk oor kan waarnemen (de gehoordrempel) heeft een amplitude van 20 micropascal (2 x 10-5 Pa). De grootte waarbij gevaar voor blijvend letsel van het menselijke oor optreedt (pijndrempel) heeft een grootte die tien miljoen keer groter is, nl. 200 Pascal (2 x 102 Pa). Geluidsdrukniveau Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is tien miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd:
Lp= 10.log(p²/p0²) (dB)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 24 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Hierin is p de gemeten (effectieve) geluidsdruk in Pa en p de referentiedruk. Voor metingen van 0 drukvariaties in lucht is p = 2 x 10-5 Pa. 0
In Tabel 3 is van een aantal bekende geluiden, de effectieve geluidsdruk evenals het geluidsdrukniveau gegeven. Tabel 3: Overzicht van de geluidsdruk en geluidsdrukniveaus van een aantal bekende geluiden Geluidsdruk (Pa)
Bron
Geluidsdrukniveau (dB)
200
Pijngrens
140
Motor straalvliegtuig op 50 meter
130
Pneumatische chipperinstallatie 20
Propellervliegtuig
120
Snijbrander op 1 m Ketelmakerij
110
Drilboor op 1 m 2
Houtbewerkingmachine op 1 m
100
Kogelmolen cementfabriek op 1 m Trein aan 120 km/u op 25 m
90
Hydraulische kraan op 1 m 2 x 10
-1
Trein aan 60 km/u op 25 m
80
Koffiemolen op 1 m Stofzuiger op 1 m
70
In een treinwagon 2 x 10-2
Ventilatorkachel op 1 m
60
Gespreksniveau Zingende vogels
50
Kantoorniveau 2 x 10
-3
Ventilator pc
40
Woonkamerniveau Leeszaal bibliotheek
30
Slaapkamer 2 x 10
-4
Gefluister
20
Omroepstudio Bijna onhoorbaar
10
Vallend blad 2 x 10
-5
Absolute stilte
0
Gehoordrempel
Decibel (dB) Hoewel Lp een verhouding is, en dus feitelijk dimensieloos, is het gebruikelijk Lp uit de drukken in decibel. De eenheid van geluidsdrukniveau is de decibel (dB). De decibel wordt gedefinieerd als het
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 25 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
logaritme van de verhouding tussen een gemeten grootheid en een referentiewaarde. Deze referentiewaarde geeft dan een geluidsdrukniveau van 0 decibel, het beginpunt van de geluidsschaal. Zo kan bijvoorbeeld een gemeten geluidsdruk van 2 x 10 -5 Pa (gehoordrempel) uitgedrukt worden als een geluidsdrukniveau van 0 dB. Een gemeten geluidsdruk van 200 Pa (pijndrempel) kan uitgedrukt worden als een geluidsdrukniveau van 140 dB. De grote verhouding van 1 tot 10 miljoen (Pa) wordt nu gereduceerd tot een verhouding van 0 tot 140 (dB). Het hanteren van deze logaritmische schaal (decibel schaal) leidt tot relatief kleine en gemakkelijk te hanteren getallen. Bovendien komt de logaritmische benadering vrij goed overeen met de logaritmische gevoeligheid van ons oor, zodat de decibelschaal veel beter de menselijke ervaring van relatieve luidheid weergeeft dan bv. de Pascalschaal. Frequentie Het gehoororgaan is niet enkel gevoelig voor de grootte van de drukvariaties, maar ook voor de frequentie. De frequentie van het geluid is het aantal drukvariaties per seconde en heeft als eenheid de Hertz (Hz). Het menselijke gehoororgaan is gevoelig voor frequenties tussen 20 en 20.000 Hz. Geluiden met een frequentie lager dan 20 Hz zijn niet hoorbaar voor de mens en worden ―infrageluid‖ genoemd. Geluiden met een frequentie hoger dan 20.000 Hz zijn eveneens niet hoorbaar voor de mens en worden ―ultrageluid‖ genoemd. Octaafbanden In het algemeen bestaat het geluid niet uit één toon van een bepaald geluidsdrukniveau, maar is het een samenstelling van vele tonen. Het menselijke oor heeft echter, naast een beperkt onderscheidingsvermogen in geluidsdrukniveau, ook een beperkt onderscheidingsvermogen in fre quentie. Dit betekent dat indien de frequenties van twee verschillende geluidsbronnen te dicht bij elkaar liggen, zij niet meer van elkaar onderscheiden kunnen worden. Men heeft dan ook zelden behoefte aan een vergaande verdeling van het geluid in verschillende tonen. In de praktijk beperkt dit zich meestal tot het vaststellen van geluidsdrukniveaus in frequentiebanden. Vaak worden banden genomen met een breedte van 1 octaaf, dat wil zeggen dat de verhouding tussen de hoogste en de laagste frequentie in de band 2 op 1 is. De middenfrequentie van de octaafband wordt als aanduiding genomen en is 2 maal de laagste frequentie. Zo loopt de octaafband van 31,5 Hz van 22,4 Hz tot 44,7 Hz. Een andere in de praktijk veel toegepaste bandbreedte is een derde octaaf of tertsband. Wegingscurven Naast een weergave in octaafbanden of één-derde octaafbanden kan men het geluidsdrukniveau van het complete geluid in één totaal weergeven. Dit noemt men het ‗over-all niveau‘. Het over-all niveau wordt bekomen door optelling van alle afzonderlijke niveaus. De aldus bekomen waarde is een lineaire waarde en heeft als eenheid de dB. Het menselijke oor is echter niet in gelijke mate gevoelig voor geluiden van verschillende toonhoogten en gelijke geluidsdrukniveaus. Om nu toch een geluid, bestaande uit een samenstelling van verschillende tonen, in één waarde uit te drukken die de indruk van het geluid op het gehoor vastlegt, zijn frequentie karakteristieken vastgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ―weging‖ van de geluidsdruknive aus van de verschillende tonen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 26 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Om de frequentieafhankelijke gevoeligheid van het menselijke oor na te bootsen, wordt in het meetinstrument een filter ingebouwd met dezelfde frequentierespons als het oor. Deze filter wordt een A-filter genoemd. Geluidsdrukniveaus die met een meetinstrument met A-filter zijn gemeten, worden Agewogen geluidsdrukniveaus genoemd, en hebben als eenheid de dB(A). Naast de A-weging bestaan er nog andere internationaal vastgestelde wegingscurven; deze worden in de praktijk echter zelden gebruikt. Men merkt dadelijk op dat bij de A-weging de lage frequenties sterk worden onderdrukt, wat overeenkomt met de fysische ervaring van het menselijke oor. Met andere woorden; lage tonen moeten een hoger geluidsdrukniveau hebben dan hoge tonen om even luid te klinken. Soort geluid In deze paragraaf worden een aantal soorten geluid onderscheiden en getypeerd. In de praktijk zijn de meeste geluiden fluctuerend, d.w.z. dat het geluidsdrukniveau voortdurend en in belangrijke mate varieert in functie van de tijd. De variaties kunnen zowel periodisch als niet periodisch zijn. Continu geluid: de variaties in het geluidsdrukniveau zijn verwaarloosbaar klein. Intermitterend geluid: het geluidsdrukniveau valt meerdere keren abrupt terug tot het niveau van het omgevingsgeluid, waarbij het geluidsdrukniveau tijdens de verhoging constant is en aanhoudt gedurende een periode in de orde van grootte van 2 seconden of meer. Impulsachtig geluid: het geluidsdrukniveau van het omgevingsgeluid dat verstoord wordt door zeer kortstondige gebeurtenissen, bestaande uit (één of meer) geluidstoten, die minder dan 2 seconden duren. Tonaal geluid: wanneer het geluidsdrukniveau van een bepaalde frequentieband beduidend hoger is dan het niveau in de aangrenzende frequentiebanden. In Vlarem II wordt tonaliteit als volgt gedefinieerd: wanneer in een één-derde octaafband spectra het niveau van een één-derde octaafband het niveau van de aangrenzende één-derde octaafbanden met 5 dB of meer overschrijdt. Luchtgeluid: is geluid dat afkomstig is van een bron die rechtstreeks de lucht in trilling brengt (stembanden, een fluit, een radio). Bij de overdracht van luchtgeluid van een ruimte naar een andere brengt de bron de lucht in trilling. Deze brengt de scheidingsconstructie in trilling en deze brengt op zijn beurt de lucht in het andere vertrek in trilling. Er bestaat geen rechtstreeks contact tussen de geluidbron en de scheidende muren. De overdracht gebeurt als volgt: bron – lucht – (constructie – lucht -) ontvanger. Een radio of tv-toestel, gesprekken,.. zijn daarom bronnen van luchtgeluid. Contactgeluid: is geluid dat afkomstig is van een bron die rechtstreeks een constructie (wand of vloer) in trilling brengt, waarna die constructie de lucht weer in trilling brengt (klopboor, voetst appen, slaande deuren, sanitair). De constructie wordt dus direct in trilling gebracht. We kunnen de overdracht beschrijven als: bron - constructie – lucht - ontvanger. Het geloop op trappen, het heen en weer geloop van de bovenbuur, het dichtslaan van deuren, en heel veel andere voorbeelden van mechanische aanstoting van de gebouwconstructie kunnen aanleiding geven tot deze waarneembare geluiden.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 27 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Geluidsvoortplanting: Geluidsvoortplanting is het voortplanten van geluid door de lucht of door andere media. Het geluid ontstaat bij een bron en plant zich voort in de lucht (of een ander medium), via een traject (overdracht) naar een mogelijke ontvanger (zie Figuur 1).
overdracht
Figuur 1: Voorstelling van geluidsvoortplanting
Geluidscriteria Er worden verschillende geluidscriteria gebruikt waarvan onderstaand de belangrijkste besproken worden. Het equivalent continu A-gewogen geluidsdrukniveau LAeq,T: Het equivalent geluidsdrukniveau is een maat voor de energie van het geluid over de beschouwde meettijd. Het is het geluidsdrukniveau dat, indien het de hele tijd continu aanwezig was geweest, evenveel energie zou veroorzaken als het reële fluctuerende geluidsdrukniveau over dezelfde tijd. Wanneer de meettijd voldoende lang is, wordt een stabiel niveau bekomen. De geluidsfluctuaties hebben er geen invloed meer op. De waarde van het geluidsdrukniveau is dan ook representatief en reproduceerbaar. Het equivalente geluidsdrukniveau is dus eigenlijk een gemiddelde effectieve waarde. Het niveau dat N% van de tijd wordt overschreden L AN,T: In gevallen, waarbij het geluidsdrukniveau over de meetperiode sterk varieert, kan het gewenst zijn om de meting statistisch te analyseren. Het geluidsdrukniveau wordt dan ingedeeld in intervallen met klassen van een bepaalde breedte afhankelijk van de totale geluidsschommelingen, b.v. een breedte van 5 dB. Een elektronisch systeem kan het percentage tellen van de waarnemingstijd dat het geluid in een bepaalde klasse blijft. Door van de cumulatieve probabiliteit te vertrekken, kan bepaald worden welk geluidsniveau tijdens de waarneemperiode T gedurende 1% (L A1-niveau), 10 % (LA10-niveau), 50% (LA50-niveau) of 95% (LA95-niveau) van de tijd werd overschreden. Aan deze niveaus kan men volgende praktische betekenis geven:
LA1 de waarde overeenkomend met de piekniveaus,
LA10 de gemiddelde waarde van de piekniveaus,
LA50 de gemiddelde waarde van het geluidsdrukniveau (bij een Gaussische verdeling),
LA95 de waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). Deze parameter karakteriseert het steeds aanwezige geluid.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 28 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Belangrijk hierbij is dat steeds rekening gehouden wordt met de activiteitenperiode: Dag: er is veel eigen geluid, deel bewoners is niet thuis, Avond: is een rustperiode, minder eigen geluid, veel bewoners zijn thuis, Nacht: geen eigen geluid. Geluidsvermogenniveau Naast geluidsdrukniveau wordt in de praktijk veel gebruik gemaakt van geluidsvermogenniveau. Het geluidsdrukniveau dat door een geluidsbron wordt veroorzaakt, is een maat voor de sterkte van die bron. In een situatie waarin dit niveau heerst, wordt het geluidsdrukniveau echter vaak mede door andere factoren bepaald, zoals bijvoorbeeld de afstand tot de bron, reflecties, ... . Het geluidsvermogenniveau daarentegen is een frequentie-afhankelijke grootheid die op verschillende manieren uit metingen kan bepaald worden, maar die onafhankelijk is van andere factoren. Het geluidsvermogenniveau LW wordt gedefinieerd als:
LW = 10.log(W/W0)
W0 = 10-12 W (referentievermogen)
Een luidspreker die een akoestisch vermogen van 10 Watt produceert, brengt een geluidsvermogenniveau van 130 dB voort. Vermogenniveaus van geluidsbronnen kunnen niet rechtstreeks gemeten worden, maar worden berekend uit geluidsdrukmetingen.
6.3.2
Voor én door de mens
Geluid is voor horende mensen erg belangrijk; het wordt onder andere als volgt gebruikt en ervaren:
voor onderlinge communicatie: spraak en gehoor,
als waarschuwingssignaal, bijvoorbeeld bij een toeter van een auto, een overweg, een brandalarm, … ,
voor amusement en ontspanning: muziek, film, … ,
als aangenaam achtergrondgeluid: muzak, soundscaping, … ,
als hinderlijk lawaai: verkeer, machines, ongewenste muziek, geroep, hondengeblaf, … .
In onze hedendaagse samenleving is het gebruik van toestellen, machines, voertuigen, … zowel op de arbeidsplaats als in het huishouden, volledig ingeburgerd. De machines verlichten de arbeid van de mensen, voertuigen zorgen ervoor dat alles en iedereen bereikbaar wordt, … maar deze hebben onder andere als nadeel dat ze lawaai maken. Soms is dit lawaai hinderlijk, dan weer niet. De vraag die we ons dan kunnen stellen is: “Wanneer is lawaai hinderlijk?” of “Wat is geluidshinder?‖. Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden omdat er vele factoren een rol spelen . Milieuhinder, of specifiek geluidshinder is een onaangenaam zintuiglijk gevoel dat zich voordoet ten gevolge van een verstoring van het milieu. Kenmerkend is het lokale, maar direct merkbare karakter ervan. Dit is typisch het geval bij geluidshinder. Nogal wat factoren, zowel objectieve als subjectieve, zullen uitmaken of iemand al dan niet gehinderd wordt: niet enkel de geluidssterkte, maar ook de
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 29 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
gevoeligheid van het menselijke oor, de frequentie, de tijdsduur, het tijdstip (dag, avond, nacht), ... zijn belangrijke factoren. In ernstige hindersituaties kan dit leiden tot lichamelijke ongemakken, slaapverstoring, gezondheidsklachten, de waardedaling van woningen of de aantasting van materiële goederen, ... .
6.3.3
Hoe kan geluid gemeten worden ?
Geluidsmetingen Geluidsmetingen kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd:
Ambulante geluidsmetingen: worden bemand uitgevoerd gedurende een beperkte tijdsperiode (van enkele seconden tot ca. 15 minuten). Tijdens deze metingen wordt het verloop van LAeq,1sec gemeten en/of worden de metingen uitgevoerd in tertsbanden (frequentiemetingen). Het doel is individuele geluidsbronnen te bepalen, nagaan of er tonaliteit in de omgeving is veroorzaakt door de onderzochte inrichting, … .
Continue geluidsmetingen: worden uitgevoerd via een onbemande meetpost gedurende een periode van meerdere uren tot dagen (van 24 uur tot enkele weken). Hier worden de statistische parameters bepaald, met de bedoeling de geluidskwaliteit van een omgeving te karakteriseren en/of te toetsen aan milieukwaliteitsdoelstellingen.
Bij continue geluidsmetingen worden steeds alle geluiden die een omgeving karakteriseren opgemeten, dit in tegenstelling tot ambulante metingen waar zowel bronmetingen als omgevingsmetingen worden uitgevoerd. Bij een bronmeting wordt één typische geluidsbron opgemeten, bij omgevingsmetingen worden eveneens alle geluiden opgemeten. Afhankelijk van de doelstelling van de geluidsmetingen en het type geluidsbron(nen) wordt gekozen voor ambulante of continue geluidsmetingen. In de praktijk betekent het vaak dat ambulante geluidsmetingen worden aangevuld met continue geluidsmetingen om alle relevante geluidsinformatie te verkrijgen. In onderstaande foto‘s wordt een ambulante en continue geluidsmeting getoond.
Ambulante geluidsmeting
Continue geluidsmeting
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 30 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Geluidsmodellering Naast het uitvoeren van geluidsmetingen of als aanvulling ervan, kan een prognose van het geluidsklimaat in een welbepaalde omgeving gemaakt worden via geluidsmodellering. Op basis van gekende of berekende geluidsvermogenniveaus kan de specifieke bijdrage van een installatie en/of bedrijf naar de omgeving toe bepaald worden. Deze bepaling gebeurt aan de hand van een computersimulatiemodel. De overdrachtsberekeningen worden uitgevoerd met het computersimulatiemodel conform ISO 9613, d.w.z. berekeningen met downwindcondities (d.i. met een wind vanuit de bronnen in de richting van de ontvanger, zijnde een worst case scenario). De resultaten worden uiteindelijk verwerkt tot kleurenkaarten waarop de afname van het geluidsdrukniveau visueel wordt voorgesteld. Onderstaande Figuur 2 toont een dergelijke kleurenkaart.
Figuur 2: Kleurenkaart van een geluidsmodellering 6.3.4
Hoe kan geluid beheerst worden?
Hieronder volgt een korte, algemene beschrijving volgens welke principes geluidsoverdracht bestreden kan worden: De massawet De massawet is het belangrijkste principe in de luchtgeluidsisolatie. Deze wet stelt dat door de m assa van wanden te vergroten (dus zwaarder te maken) een betere geluidsisolatie verkregen wordt. Dit geldt enkel voor massieve wanden. Des te zwaarder de wand, des te kleiner de trillingsoverdracht.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 31 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Het massa-veer massaprincipe Het massa-veer-massaprincipe is na de massawet een tweede manier om luchtgeluid te dempen. Het principe vertrekt van twee massa‘s die van elkaar gescheiden worden door een veer. Die veer kan lucht of een isolatiemateriaal zijn. De dikte van de veer is bepalend voor de mate waarin trillingen worden gedempt. Het systeem werkt als volgt: het geluid botst tegen de eerste massa en brengt deze aan het trillen. De veer tussen de beide massa‘s vangt deze trilling op en fungeert als schokdemper. Het geluid wordt vervolgens sterk verzwakt doorgegeven aan de tweede massa. De uitvoering van akoestische maatregelen/werken dient zeer secuur te gebeuren. Ieder luchtlek of iedere harde verbinding tussen twee constructiedelen is een mogelijke passage voor geluidstrillingen. Onnauwkeurig werken kan de inspanningen volledig tenietdoen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 32 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
7 Afbakening toepassingsgebied 7.1 Afvoer van kook- en bakdampen De aandacht in deze code van goede praktijk gaat in eerste instantie naar de beheersing van de hinder veroorzaakt door lucht- en dampafvoersystemen (kook- en bakdampen) van ‗commerciële keukens‘. De term ‗commerciële keuken‘ wordt navolgend verder gedefinieerd: In eerste instantie kan een opdeling gemaakt worden volgens de NACEBEL 2008 indeling. Volgende sectoren, volgens NACEBEL-code (2008) zijn door deze code van goede praktijk vervat:
56.101 Eetgelegenheden met volledige bediening: Deze eetgelegenheden hebben als hoofdactiviteit het verstrekken van maaltijden aan hun klanten. Deze klanten bestellen hun maaltijd aan tafel en er is bovendien een volledige bediening aan tafel voorzien. De klanten betalen de rekening na het nuttigen van hun maaltijd. (bron: FOD economie – helpdesk KBO-BCE)
56.102 Eetgelegenheden met beperkte bediening Deze eetgelegenheden hebben als hoofdactiviteit het verstrekken van maaltijden aan hun klanten. De klanten komen hun maaltijd bestellen aan een buffet of toog of kunnen hun bestelling plaatsen via telefoon, fax, internet of gelijk welk ander communicatiemiddel. Ze betalen de rekening vóór het nuttigen van hun maaltijd. De klanten hebben evenwel de mogelijkheid tot consumptie ter plaatse. (bron: FOD economie – helpdesk KBO-BCE)
56.210 Catering Deze subklasse omvat: het verstrekken van bereide maaltijden en kleine eetwaren voor meestal eenmalige gebeurtenissen (event- en partycatering) zoals: huwelijken, bruiloften, feesten, recepties, banketten, cocktails, lunches en andere speciale feestelijke gelegenheden. (bron: FOD economie – helpdesk KBO-BCE)
56.290 Overige eetgelegenheden.
Volgende type-inrichtingen kunnen bijgevolg onder hoger vermelde NACEBEL-codes gecatalogeerd worden: grootkeukens, restaurants, taverne-restaurants, café-restaurants, afhaalrestaurants, frituren, fastfoodzaken, snackbars, traiteurs, feestzalen met eetgelegenheid, kantines en cateringbedrijven. De code van goede praktijk richt zich in hoofdzaak naar het type activiteiten/ondernemingen die niet als hinderlijke inrichting volgens Vlarem zijn ingedeeld. Voor de niet als hinderlijke ingedeelde inrichtingen zijn momenteel immers weinig handvaten beschikbaar om eventuele knelpuntsituaties aan te pakken. Om een afbakening te kunnen maken met de grotere keukens, die een meer industrieel karakter hebben, wordt een maximum luchtdebiet van 20.000 m³ per uur van de kook- en bakdampafvoer van de desbetreffende inrichting vooropgesteld tot dewelke de code van goede praktijk van toepassing is. De commerciële keukens zoals beschreven in de afbakening van het studiegebied omvatten naast deze die verkopen aan ‗particulieren‘ in principe ook deze die verkopen aan ‗derden‘. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een grootkeuken die warme maaltijden bereidt: deze vallen in principe dan ook onder de catering-bedrijven en/of ‗overige eetgelegenheden‘.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 33 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Voorliggend document richt zich in eerste instantie naar deze ondernemingen die een commerciële keuken als hoofdactiviteit hebben. Dit neemt echter niet weg dat de code van goede praktijk ook toepasbaar is voor de ‗warme‘ keuken van gemengde bedrijven, zoals vb. slagers met een traiteurdienst, etc.
7.2 Luchtafvoer van kleinschalige verbrandingsinstallaties, de aan- en afvoer van basisventilatie en afzuigsystemen van sigarettenrook Voor deze systemen beperkt de code zich tot (stedenbouw)technische aspecten (vb. inplanting schouwen en ventilatieopeningen t.o.v. naburige woongelegenheden, aspecten die een goede verspreiding kunnen geven zoals ventilatie- en uittredesnelheid, dimensionering en vormgeving van de luchtafvoer enz.) De code richt zich in eerste instantie naar de ‗commerciële keukens‘ (zie hoger). De bespreking van de ―luchtafvoer van kleinschalige verbrandingsinstallaties, de aan- en afvoer van basisventilatie en afzuigsystemen van sigarettenrook‖ zal in deze code van goede praktijk zich dan ook richten tot de gangbare systemen die toegepast worden bij de commerciële keukens. Om te vermijden dat er een overlapping zou zijn met bestaande regelgeving (of regelgeving in opmaak) wordt een verwijzingstabel opgemaakt voor de installaties/systemen waarvoor een bestaande regelgeving bestaat die toepasbaar is.
7.3 Afbakening toepassingsgebied in tabelvorm Het afgebakende toepassingsgebied wordt schematisch weergegeven in tabelvorm in Bijlage A.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 34 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
8 Socio-economische situering van de sector 8.1 Algemeen De ‗commerciële keuken‘ die in deze code van goede praktijk wordt besproken omvat type-inrichtingen zoals restaurants, taverne-restaurants, café-restaurants, afhaalrestaurants, frituren, fastfoodzaken, snackbars, traiteurs, feestzalen met eetgelegenheid, cateringbedrijven en grootkeukens. Deze type-inrichtingen hebben allemaal als hoofdactiviteit het bereiden van maaltijden en het verstrekken van deze maaltijden of eetwaren aan hun klanten. Binnen de hoger aangehaalde type-inrichtingen onderscheiden de grootkeukens zich van vb. de horecazaken door het feit dat de grootkeukens over het algemeen aanzien kunnen worden als gemeenschapsrestauratie. De grootkeukens richten zich tot collectiviteit en hebben een diens tverlenend karakter. Deze dienstverlening richt zich dan tot het bedrijfsleven of overheidsdiensten, gezondheidsinstituten en onderwijsinstellingen. De traiteur- en cateringkeukens zijn m.b.t. het feit dat ze maaltijden in grote hoeveelheden (kunnen) maken, verwant met de grootkeukens.
8.2 Georganiseerde belangenverenigingen Horeca: In Vlaanderen wordt de horeca-sector vertegenwoordigd door de Federatie Ho.Re.Ca Vlaanderen die werd opgericht in 1976. De leden kunnen bij de Federatie terecht voor juridisch advies, infosessies, documenten, belangenverdediging, tal van kortingen,... De werkzaamheden van de Federatie zijn gericht op de belangenbehartiging van haar leden. Ze helpt hen uit te groeien tot professionele ondernemingen waarbij o.m. hoogstaande kwaliteitsnormen, klantgerichtheid, rentabiliteit, sociaal en ethisch ondernemen centraal staan. Frituren: De belangenvereniging voor de frituuruitbaters in Vlaanderen (en België) is de nationale vereniging Navefri vzw. Navefri werd in 1984 gesticht teneinde de specifieke belangen van deze sector te behartigen. Frituren behoren weliswaar tot de grote horeca-familie, maar hebben op heel wat punten heel eigen kenmerken, zowel wat het assortiment als de exploitatievoorwaarden betreft. Naast het opkomen voor de economische leefbaarheid van het beroep van friturist, zet Navefri zich ook in voor de erkenning van dit uniek cultureel en gastronomisch erfgoed. Grootkeukens en gemeenschapsrestauratie: Bij de grootkeukens kan enerzijds De Vereniging van Vlaamse Grootkeukenkoks aangeduid worden, dewelke in 1982 opgericht werd als vzw met als doel om tot een samenwerking te komen tussen de verschillende provinciale grootkeukenverenigingen:
West-Vlaamse Grootkeukenkoks
Oost-Vlaamse Grootkeukenkoks
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 35 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Vlaams-Brabantse Grootkeukenkoks
Antwerpse Grootkeukenclub
Grootkeukenkoks Limburg.
De verschillende grootkeukenkoks-verenigingen richten zich voornamelijk naar de koks werkzaam binnen de grootkeukens. Naast de verenigingen van de grootkeukenkoks kan ook nog de Vereniging van Gemeenschapsrestauratie België (VGRB) onderscheiden worden. De VGRB is een vzw die in 1971 werd opgericht om de belangen van ondernemingen en instellingen te behartigen, die zelf of via derden aan gemeenschapsrestauratie doen en daarbij geen winst nastreven. Bemora: De Belgian Modern Restaurants Association is een horeca-branchegroepering die de Belgische restaurantketens verenigt. Deze bedrijven werken met meer dan 20 personeelsleden en zijn actief op meerdere verkooppunten. De leden zijn AC Restaurants, Carestel, Quick, Colmar, Le Pain Quotidien, Lunch Garden, McDonald‘s, La Place, The Foodmaker en Pizza Hut. Landsbond der Beenhouwers, Spekslagers en Traiteurs van België: De slagers zijn verenigd in de Landsbond der Beenhouwers, Spekslagers en Traiteurs van België zijn honderdste verjaardag. Deze vereniging werd op 27 maart 1894 opgericht. Dank zij de bundeling van krachten ontstond een nationale gesprekspartner, die met de overheid en andere instanties op nationaal vlak kon dialogeren. De doelstelling van het overkoepelend orgaan zijn o.a. : -
alle plaatselijke slagersverenigingen samenbrengen en laten aansluiten bij één overkoepelend orgaan;
-
de voorlichting en vorming verzorgen van de syndicaten en van de individuele leden.
8.3 Socio-economische en ruimtelijke kenmerken In onderstaande paragraaf worden een aantal structuurkenmerken getoond per deelsector en dit op basis van de NACEBEL-codes zoals weergegeven bij de ‗Afbakening van het onderzoeksgebied‘ in § 6.3.1. In onderstaande Tabel 4 wordt hiervan nog een overzicht gegeven waarbij ook de conversie van de oude NACEBEL-codes (dit is t.e.m. 2007) naar de nieuwe (d.i. vanaf 2008) worden weergegeven. Tabel 4. Overzicht onderzochte deelsectoren met corresponderende NACEBEL-codes (conversietabel NACEBEL 2003 NACEBEL 2008) NACEBEL 2008 (cf. huidige codes) Omschrijving
NACEBEL 2003 (codes t.e.m. 2007) NACEBEL-code 2008
NACEBEL-code 2003
Eetgelegenheden met volledige bediening
56.101
55.301
Restaurants van het traditionele type
Eetgelegenheden met beperkte bediening
56.102
55.302
Fastfoodzaken, snackbars, frituren en dergelijke
Overige eetgelegenheden
56.290
55.510 en 55.521
Catering
56.210
55.522
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
Oude omschrijving
Kantines en Catering Uitzendkoks en verzorgen van feesten en recepties
pagina 36 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Overzicht totaal aantal arbeidsplaatsen en werkgevers Op basis van de grafieken in Figuur 3 en Figuur 4 wordt een overzicht gegeven van het verloop van het totaal aantal arbeidsplaatsen en werkgevers per deelsector. De getoonde gegevens zijn voor het volledige Vlaamse Gewest op basis van de kwartaalcijfers voor de periode van het eerste kwartaal van 2005 t.e.m. het derde kwartaal van 2008 (bron RSZ).
60000 Totaal commerciële keukens
Aantal arbeidsplaatsen
50000 40000
Eetgelegenheden met volledige bediening
30000
Eetgelegenheden met beperkte bediening Catering
20000
Overige eetgelegenheden
10000
08 -3 20
08 -1 20
07 -3 20
07 -1 20
06 -3 20
06 -1 20
05 -3 20
20
05 -1
0
Kwartaal
Figuur 3: Overzicht per deelsector van het totaal aantal arbeidsplaatsen in het Vlaamse Geweest voor de periode 2005-2008
12000 Totaal commerciële keukens
Aantal werkgevers
10000 8000
Eetgelegenheden met volledige bediening
6000
Eetgelegenheden met beperkte bediening
4000
Catering
2000
Overige eetgelegenheden
08 -3 20
08 -1 20
07 -3 20
07 -1 20
06 -3 20
06 -1 20
05 -3 20
20
05 -1
0
Kwartaal
Figuur 4: Overzicht per deelsector van het totaal aantal werkgevers in het Vlaamse Geweest voor de periode 2005-2008
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 37 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Uit Figuur 3 en Figuur 4 kan afgeleid worden dat het grootste aandeel van de ‗commerciële keukens vertegenwoordigd wordt door de ‗eetgelegenheden met volledige bediening‘. Op basis van de gemiddelde cijfers van de laatste vier jaar blijken er hiervan in totaal ca. 5850 werkgevers In Vlaanderen te zijn waar ca. 27.320 personen tewerkgesteld zijn. De tweede belangrijkste deelsector binnen de ‗commerciële keukens‘ zijn de ‗eetgelegenheden met beperkte bediening‘. Hiervan zijn in Vlaanderen ca. 3090 werkgevers met ca. 10.800 arbeidsplaatsen. De Catering-sector in Vlaanderen omvat een 750-tal werkgevers met ca. 4.850 arbeidsplaatsen. De overige eetgelegenheden, dewelke dan voornamelijk kantines e.d. omvatten, telt een 75-tal werkgevers met zo‘n 2.290 arbeidsplaatsen. Hieruit kan afgeleid worden dat deze laatste categorie vooral grotere ondernemingen betreft. De volledige sector van de ‗commerciële keukens‘ omvat in Vlaanderen ca. 10.000 werkgevers en ca. 45.000 arbeidsplaatsen, waarmee is aangetoond dat we hier op vlak van werkgelegenheid met een voor Vlaanderen zeer belangrijke sector te maken hebben. Uit de figuren kan ook afgeleid worden dat het aantal werkgevers en arbeidsplaatsen in de periode 2005 2008 globaal gezien vrij constant is gebleven. Wel kan een beperkte schommeling i.f.v. het jaarverloop opgemerkt worden, dit vooral dan naar het aantal arbeidsplaatsen. Overzicht van de verdeling van het aantal arbeidsplaatsen per vestigingseenheid In Tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de verdeling van de vestigingen i.f.v. het aantal arbeidsplaatsen per vestigingseenheid. Hieruit blijkt dat er bij ca. 70 % van alle commerciële keukens in Vlaanderen minder dan 5 personen werkzaam zijn. Bij de ‗eetgelegenheden met beperkte bediening‘ is dit zelfs ca. 80 %. De uitzondering zijn de ‗overige eetgelegenheden‘ waar er een meer gespreide verdeling is i.f.v. het aantal arbeidsplaatsen per vestigingseenheid. In deze categorie zijn er zelfs ca. 10 % van de vestigingen met 50 tot 500 arbeidsplaatsen. Tabel 5: Overzicht van de verdeling van het aantal werknemers per vestigingseenheid – gemiddelden van de kwartaalcijfers van de periode 2005 – 2007 voor het Vlaams Gewest (bron: RSZ) Aantal vestigingseenheden in Vlaanderen Aantal werknemers per vestigingseenheid 0 tot 4
5 tot 9
10 tot 19
20 tot 49
50 tot 99
Eetgelegenheden met volledige bediening
4018
1258
539
163
12
1
0
Eetgelegenheden met beperkte bediening
2624
375
118
83
3
1
1
Catering
475
153
95
41
7
2
1
Overige eetgelegenheden
33
19
8
15
4
1
4
7149
1805
760
303
25
5
6
Totaal ‘commerciële keukens’
100 tot 199 200 tot 499
Corresponderende relatieve aandelen (%) van de vestigingseenheden in Vlaanderen Aantal werknemers per vestigingseenheid 0 tot 4
5 tot 9
10 tot 19
20 tot 49
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
50 tot 99
100 tot 199 200 tot 499
pagina 38 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Aantal vestigingseenheden in Vlaanderen Aantal werknemers per vestigingseenheid 0 tot 4
5 tot 9
10 tot 19
20 tot 49
50 tot 99
100 tot 199 200 tot 499
Eetgelegenheden met volledige bediening
67
21
9
3
0,2
0,0
0,0
Eetgelegenheden met beperkte bediening
82
12
4
3
0,1
0,0
0,0
Catering
61
20
12
5
1
0,3
0,1
Overige eetgelegenheden
39
22
10
18
4
1
4
Totaal ‘commerciële keukens’
71
18
8
3
0,3
0,1
0,1
Overzicht van het aantal vestigingseenheden i.f.v. hun ruimtelijke situering In Tabel 6 en Tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de ruimtelijke situering per deelsector en dit tot op arrondissementsniveau (bron RSZ). De weergegeven cijfers/totalen zijn de gemiddelde aantallen (vestigingseenheden en arbeidsplaatsen) van de kwartaalcijfers van 2007 (2 de en 4de kwartaal). In beide tabellen zijn de arrondissementen gesorteerd op basis van afnemend totaal aantal arbeidsplaatsen en totaal aantal vestigingseenheden. Uit de tabellen kan afgeleid worden dat er in het arrondissement Antwerpen een significant hoger aantal commerciële keukens gevestigd is, namelijk 1749 vestigingseenheden met 9908 arbeidplaatsen. Vervolgens, doch met ca. slechts de helft van het aantal vestigingseenheden (en telkens ca. een derde van het aantal arbeidsplaatsen) kunnen de arrondissementen Brugge (845 vestigingseenheden en 3502 arbeidsplaatsen) en Gent (816 vestigingseenheden en 3502 arbeidsplaatsen) aangeduid worden.
Tabel 6: Verdeling van het aantal ARBEIDSPLAATSEN per arrondissement voor het Vlaamse Gewest (bron : RSZ) Arrondissement
Eetgelegenheden met volledige bediening
Eetgelegenheden met beperkte bediening
Overige eetgelegenheden
Catering
TOTAAL
ANTWERPEN
6249
2587
428
645
9908
HALLE-VILVOORDE
1840
864
1037
630
4369
GENT
2274
801
140
383
3598
BRUGGE
2578
760
1
164
3502
TURNHOUT
1742
876
94
558
3268
LEUVEN
1987
641
5
323
2956
HASSELT
1714
657
107
255
2731
MECHELEN
1206
423
39
218
1885
KORTRIJK
932
357
65
414
1767
OOSTENDE
1146
554
9
53
1761
AALST
773
415
1
169
1358
SINT-NIKLAAS
775
387
4
125
1289
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 39 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Arrondissement
Eetgelegenheden met volledige bediening
Eetgelegenheden met beperkte bediening
Overige eetgelegenheden
Catering
TOTAAL
TONGEREN
787
237
0
114
1138
VEURNE
662
376
4
22
1063
MAASEIK
567
303
2
101
972
DENDERMONDE
655
120
3
130
907
ROESELARE
442
213
14
216
884
IEPER
540
145
0
51
736
OUDENAARDE
431
90
4
73
597
EEKLO
200
90
1
56
347
TIELT
119
30
7
72
227
DIKSMUIDE
97
35
5
25
159
Tabel 7: Verdeling van het aantal VESTIGINGSEENHEDEN per arrondissement voor het Vlaamse Gewest (bron: RSZ) Arrondissement
Eetgelegenheden met volledige bediening
Eetgelegenheden met beperkte bediening
Overige eetgelegenheden
Catering
TOTAAL
ANTWERPEN
1004
630
12
104
1749
BRUGGE
568
242
1
35
845
GENT
495
252
9
61
816
HALLE-VILVOORDE
447
181
7
72
706
LEUVEN
412
208
3
45
667
TURNHOUT
353
226
6
52
636
HASSELT
348
219
4
26
597
MECHELEN
300
155
4
40
498
OOSTENDE
310
152
3
17
481
KORTRIJK
230
119
5
56
410
AALST
207
100
1
41
349
SINT-NIKLAAS
170
121
1
33
323
VEURNE
187
110
1
7
304
MAASEIK
159
112
1
23
295
TONGEREN
164
104
1
22
291
DENDERMONDE
157
53
2
22
234
ROESELARE
106
69
5
38
217
IEPER
93
54
12
159
OUDENAARDE
103
32
1
14
149
EEKLO
56
39
1
11
106
TIELT
45
28
1
11
84
DIKSMUIDE
35
16
1
7
58
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 40 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Overzicht van een aantal financiële karakteristieken: (bron: FOD Economie – algemene directie statistiek en economische informatie) In onderstaande Tabel 8 wordt nog een overzicht gegevens met een aantal financiële cijfers van de sector. Het betreft hier wel gegevens op nationaal niveau (regionaal niet beschikbaar). De gegevens bij FOD zijn ook enkel beschikbaar tot op NACEBEL-code met duiding tot op 3 cijfers (i.p.v. 5 zoals weergegeven in Tabel 4) en gegroepeerd volgens de NACEBEL-code 2003 553+554+555. Deze categorieën stemmen overeen met de „eetgelegenheden met volledige bediening‟, „eetgelegenheden met beperkte bediening‟, „catering‟, „overige eetgelegenheden‟, maar ook „cafés en bars, discotheken, dancings, e.d. en andere drinkgelegenheden. Ter situering ten opzicht van de voornaamste economische sectoren in België, word en hiervoor ook de totale cijfers weergegeven in Tabel 8, alsook het relatief aandeel van de ‗commerciële keukens en drinkgelegenheden e.d.‘ ten opzichte van het totaal van de voornaamste economische sectoren. Als voornaamste economische sectoren worden door de FOD Economie volgende categorieën opgegeven:
Winning van delfstoffen
Industrie
Productie en distributie van elektriciteit, gas en water
Bouwnijverheid
Handel, reparatie van auto's en huishoudelijke artikelen
Horeca
Vervoer, opslag en communicatie
Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven.
Tabel 8: Overzicht financiële gegevens sector op nationaal niveau – commerciële keukens + café‟s, bars, discotheken en andere drinkgelegenheden (bron: FOD Economie) omzet
personeelskosten
(in 1000 €)
(in 1000 €)
2003
7 179 437
1 423 260
2004
7 245 740
2005
werkzame personen
toegevoegde waarde(1) per werkzame persoon
personeelskosten t.o.v. toegevoegde waarde
(in €)
(in %)
132 206
18 361
59
1 408 215
134 160
18 959
55
7 982 180
1 599 473
137 819
20 417
57
2006
7 946 000
1 636 500
145 059
19 450
58
Gemiddelde 2003 -2006:
7 588 339
1 516 862
137 311
19 297
57
5,7 %
24,4 %
-
2 400 409
78 970
57
Relatief aandeel t.o.v. de totalen van de voornaamste economische sectoren 1,1 %
-
Totalen van de voornaamste economische sectoren Gemiddelde 2003 -2006:
673 662 385
-
1: toegevoegde waarde: omzet en andere bedrijfsopbrengsten, verminderd met de aankoop van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen, diensten en diverse goederen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 41 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Financiële draagkracht van commerciële keukens: De sector van de commerciële keukens omvat zowel zeer kleine ondernemingen als zeer grote ondernemingen. Uit Tabel 5 blijkt dat in Vlaanderen het grootste aandeel dit van de zeer kleine ondernemingen betreft (71 % met minder dan 5 werknemers) en slechts een zeer klein aandeel dit van de grotere ondernemingen (0,5 % met meer dan 50 werknemers). De kleine ondernemingen zullen eerder de restaurants, frituren, snackbars e.d. omvatten, waar dit bij de grotere ondernemingen voornamelijk vb. de fastfoodketens, restaurantketens, grootkeukens, e.d. zullen zijn. De (algemeen) beschikbare financiële data van de sector zijn echter enkel beschikbaar voor alle categorieën samen (‗eetgelegenheden met volledige bediening‘, ‗eetgelegenheden met beperkte bediening‘, ‗catering‘, ‗overige eetgelegenheden‘), en zelfs ‗cafés en bars, discotheken, dancings, e.d. en andere drinkgelegenheden vallen onder het zelfde geheel (cf. bron FOD Financiën). Dit gegeven maakt het niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen de financiële data van de kleine en grote ondernemingen. Om toch enige duiding te kunnen geven, worden hierbij in onderstaande Tabel 9 enkele financiële data weergegeven zoals vermeld in Trends Top 30.000 (2007) van de onderneming met de grootste omzet in Vlaanderen binnen de sector en deze met de kleinste omzet (binnen de Top 30.000 (alle s ectoren) voor Vlaanderen, data 2005). In deze versie van de code van goede praktijk is de interpretatie van deze data vooralsnog niet gebeurd. Tabel 9: Financiële data van twee individuele ondernemingen uit de Horeca sector Parameter (data 2005)
1
Lunch Garden (restaurantketen)
Mundo Pain (restaurant / tea-room)
Omzet
€ 85.393.000
€ 807.000
Bruto toegevoegde waarde
€ 39.750.000
€ 269.000
Winst na belastingen
€ 4.149.000
€ 91.000
Afschrijvingen
€ 2.436.000
€ 79.000
Rentabiliteit van het eigen vermogen
267,51
-
Personeelskosten op de toegevoegde waarde
77,3 %
94,5 %
Investeringen in vaste materiële activa
€ 2.374.000
€ 565.000
Current ratio (liquiditeit)
0,82
0,11
Graad van financiële onafhankelijkheid
8,9 %
20,8 %
Bron: Trends Top 30.000 (2007)
De financiële draagkracht of meer specifiek de investeringsruimte voor milieu-investeringen van een sector of onderneming is van groot belang om de haalbaarheid van hinderreducerende technieken en maatregelen te kunnen inschatten (en bijgevolg om te oordelen of een techniek of maatregel als BBT kan worden gecatalogeerd). Doordat commerciële keukens op financiëel-economisch vlak niet onder één noemer te vatten zijn, is het moeilijk hierover algemene uitspraken te doen. Bij het overwegen van bepaalde milieuinvesteringen zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden of de implementatie van een techniek of maatregel verantwoord is. Het spreekt voor zich dat op dit vlak de grote ondernemingen een hogere financiële draagkracht zullen hebben dan zeer kleine ondernemingen. Het is gekend dat de huidige economische crisis zeker ook voelbaar is in de sector van de commerciële keukens, alhoewel het beeld hiervan binnen de sector niet éénduidig is.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 42 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
9 EPB-regelgeving 9.1 Situering Op 16 februari 2005 trad het Kyoto-Protocol in werking. In het licht van de doelstellingen van het Kyotoprotocol (vermindering broeikasgassen) keurde Europa op 16 december 2002 de richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestaties van gebouwen goed. In uitvoering van deze Europese richtlijn, keurde het Vlaams Parlement op 7 mei 2004 het decreet houdende de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van het energieprestatiecertificaat goed. Dit decreet werd op 22 december 2006 reeds vervangen door een nieuw decreet (hierna: Energieprestatiedecreet), inmiddels reeds gewijzigd bij decreet van 18 juli 2008. In uitvoering van het energieprestatiedecreet werd door de Vlaamse regering op 11 maart 2005 het besluit tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnen klimaat van gebouwen goedgekeurd (hierna: het besluit), reeds verschillende keren gewijzigd. Dit besluit legt de methode op waarmee de energieprestatie van gebouwen moet worden berekend, legt de eisen vast op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen, bepaalt de gebouwen of werken waarvoor de eisen niet gelden of waarvoor een afwijking kan worden gekregen en bepaalt de effectieve invoeringsdatum van de energieprestatieregeling. Om uitvoering te geven aan de resultaten van de in 2008 uitgevoerde tweejaarlijkse evaluatie van de energieprestatieregelgeving, was een wijziging van het EPB-decreet van 22 december 2006 én een wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 nodig. Op 20 maart 2009 en 8 mei 2009 werd dan ook respectievelijk een wijzigingsbesluit en wijzigingsdecreet definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering. In het wijzigingsdecreet van 8 mei 2009 zijn aanpassingen opgenomen om uitvoering te geven aan enkele gewenste wijzigingen op het vlak van de procedures en handhavingskader. De voornaamste wijziging in het wijzigingsbesluit van 20 maart 2009 is de verstrenging van de EPB-eisen vanaf 2010. Het wijzigingsbesluit van 20 maart 2009 omvat daarnaast nog een aantal kleinere aanpassingen om tegemoet te komen aan bepaalde evaluatieconclusies. De energieprestatieregeling vervangt volledig de isolatiereglementering zoals die vanaf 1 september 1992 van toepassing was op woongebouwen. Bij deze oude regeling moest bij nieuwbouw van woongebouwen worden voldaan aan een aantal thermische eisen, waarvan de bewijsstukken reeds bij het indienen van de aanvraag tot het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning moesten worden ingediend, wat uiteraard kon leiden tot niet-conformiteit van de ingediende isolatie-eisen en de uiteindelijke isolatie van het gebouw. Tevens maakte deze regeling deel uit van de wetgeving op de ruimtelijke ordening, wat tot een aantal knelpunten op het gebied van de controle en handhaving aanleiding kon geven. De nieuwe energieprestatieregeling koppelt de isolatie-eisen los van de regelgeving op de ruimtelijke ordening en voert een eigen decretaal kader in voor de energieprestaties en de binnenklimaateisen, dat zich niet langer beperkt tot woongebouwen. Tevens wordt voorzien in beter toepasbare handhavingsmaatregelen, beter uitgewerkte procedures, doeltreffender sancties en een efficiëntere controleprocedure. Zo wordt het moment van bewijs van conformiteit met de geldende eisen verschoven tot na de voltooiing van de werken.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 43 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
9.2 Krachtlijnen van de EPB-regelgeving 9.2.1 Toepassingsgebied De energieprestatieregeling is van toepassing op elk gebouw of op elk deel van een gebouw met een afzonderlijk gebruik of met een verschillende bestemming, op voorwaarde dat
er voor de uitvoering van de werkzaamheden aan het gebouw of aan een deel van het gebouw een stedenbouwkundige vergunning is vereist 1. Deze EPB-eisen gelden eveneens voor nietvergunningsplichtige werken die samen met vergunningsplichtige werken worden uitgevoerd.
er in het gebouw energie verbruikt wordt om het te verwarmen of te koelen voor gebruik door mensen, en er dus een specifieke binnentemperatuur wordt gecreëerd.
9.2.2
Berekeningsmethode
Het besluit bepaalt de te gebruiken methode om de energieprestaties van gebouwen te berekenen en beschrijft alle parameters die de Europese richtlijn opsomt. Bijlage I bepaalt hoe de energieprestatie van een woongebouw berekend wordt (EPW-methode). Bijlage II bepaalt de methode om de energieprestatie van kantoor- en schoolgebouwen te berekenen (EPUmethode). Deze methodes zijn ingewikkelde berekeningen die als dusdanig in deze bijdrage niet worden behandeld. In praktijk zijn voor deze berekeningen softwareprogramma‘s ontwikkeld.
9.2.3
De EPB-eisen
Er zijn drie soorten eisen:
Thermische isolatie-eisen
Energieprestatie-eisen
Binnenklimaateisen
Thermische isolatie-eisen Er zijn twee eisen op het vlak van thermische isolatie: het maximale peil van de globale warmte -isolatie (K) van het gebouw en de maximale warmtedoorgangscoëfficiënten (U-waarden) van de scheidingsconstructies. Voor bepaalde scheidingsconstructies gelden minimale R-waarden of warmteweerstandswaarden in de plaats van maximale U-waarden.
1
De EPB-regelgeving geldt enkel in geval de stedenbouwkundige vergunning na 1 januari 2006 werd aangevraagd.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 44 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Het K-peil wordt steeds berekend voor het volledige gebouw, ook als het gebouw verschillende wooneenheden of bestemmingen bevat. Een gebouw met een K-peil lager dan het maximale K-peil is voldoende geïsoleerd. Omdat er toch grote verschillen kunnen zijn tussen de isolatiegraden van verschillende delen, geldt er voor elke afzonderlijke scheidingsconstructie ook een maximale U-waarde of een minimale R-waarde. Bijlage III van het besluit legt deze maximale U-waarden en minimale Rwaarden op voor alle scheidingsconstructies tussen het beschermde volume en de buitenomg eving, de grond, een kruipkelder of kelder, een aangrenzende onverwarmde ruimte,… tussen twee beschermde volumes op aanpalende percelen, tussen twee wooneenheden, tussen een wooneenheid en de gemeenschappelijke delen van een gebouw, of tussen twee delen van een gebouw met een verschillende bestemming. Energieprestatie-eisen Dit is de belangrijkste nieuwe eis in de energieprestatieregelgeving: het maximale E-peil. Het E-peil is het peil van het primair energieverbruik. Het moet berekend worden voor elk deel van een gebouw dat afzonderlijk gebruikt wordt én voor elk deel dat een verschillende bestemming heeft. Binnenklimaateisen Deze eisen hebben enerzijds betrekking op minimumeisen voor de ventilatie. De ventilatievoorzieningen voor woongebouwen moeten de bepalingen van bijlage V van het besluit , in combinatie met de Belgische norm NBN D50-001 van 1991 naleven. De ventilatievoorzieningen voor niet-residentiële gebouwen moeten de bepalingen van bijlage VI van het besluit, in combinatie met de daarin vermelde Europese normen, naleven. Voor ventilatievoorzieningen gelden minimumeisen die in de verschillende ruimten van het gebouw moeten worden gerealiseerd. Per ruimte moet de verslaggever (zie verder) beschrijven op welke manier de luchttoevoer-, luchtdoorstroom- en luchtafvoerdebieten worden gehaald. Anderzijds gelden ook regels om het risico op oververhitting van woongebouwen in de zomer te beperken. Immers, gebouwen met een grote beglazingsoppervlakte in verhouding tot het beschermde volume kunnen in de zomer oververhit geraken, waarna vaak een energieverslindende koelinstallatie wordt geplaatst. Een doordachte oriëntatie van het gebouw, afdoende zonnewering, het gebruik van beglazing met een hoge zonnetoetredingsfactor (g-waarde) kunnen de risico‘s aanzienlijk beperken. Met het oog op het beperken van het risico gelden maximale oververhittingsfactoren .
9.2.4
Aard van de werken en bestemming van het gebouw
De geldende EPB-eisen zijn afhankelijk van enerzijds de aard van het werk en anderzijds de bestemming van het gebouw. Aard van het werk Het besluit maakt een onderscheid tussen nieuwbouw, herbouw, ontmanteling, gedeeltelijke herbouw met een bouwvolume groter dan 800 m³ gedeeltelijke herbouw met minstens één wooneenheid, …. Bestemming van het gebouw Daarnaast wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de verschillende functies van een gebouw. In het besluit is sprake van 5 bestemmingen:
Wonen
Kantoor
School
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 45 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Industrie
Andere specifieke bestemming
9.2.5
De haalbaarheidsstudie voor grote gebouwen
Bij nieuwe gebouwen met een beschermd volume van meer dan 1000 m³ moet tevens de haalbaarheid van alternatieve systemen (vb warmtekrachtkoppeling, warmtepompen, …) worden onderzocht in een studie. Deze studie dient uiterlijk één maand na de indiening van de stedenbouwkundige aanvraag te worden ingediend bij het VEA, dit via een rapporteringsformulier dat door het VEA op haar website ter beschikking wordt gesteld. De studie zelf dient gedurende 3 jaar door de bouwheer ter beschikking te worden gehouden.
9.2.6
Uitzonderingen en afwijkingen
Het besluit voorziet in een aantal volledige of gedeeltelijke vrijstellingen en in een aantal afwijkingsmogelijkheden. Zo zijn er bijvoorbeeld geen EPB-eisen van toepassing bij het indienen van een aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning voor een gebouw met een beschermd volume kleiner dan 3000 m³ en indien geen tussenkomst van een architect is vereist. Hetzelfde geldt ingeval een tijdelijke vergunning wordt gevraagd en de duur van deze vergunning de 2 jaar niet overschrijdt. Voor beschermde monumenten en bestaande gebouwen die deel uitmaken van een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, zijn enkel de EPB-eisen bij herbouw en uitbreiding van toepassing. Voor bepaalde categorieën van gebouwen, kan een vrijstelling van een of meer EPB-eisen worden toegestaan, bijvoorbeeld wanneer het behalen van de EPB-eisen technisch, functioneel of economisch niet haalbaar is. Voor gebouwen die gebruik maken van innovatieve bouwconcepten of technologieën waarop de in de bijlagen bij het besluit vermelde berekeningswijzen niet kunnen worden toegepast en voor zover de prestatieniveaus van het gebouw minstens gelijkwaardig zijn aan de gestelde eisen, kan een alternatieve berekeningswijze worden toegepast (zie hierover tevens het M.B. van 10 april 2007). Voor het volledig overzicht van de mogelijke vrijstellingen en afwijkingen, wordt verwezen naar het besluit van 11 maart 2005 en de wijziging van 9 mei 2008.
9.2.7
De procedure
In de procedure wordt een onderscheid gemaakt tussen de aangifteplichtige en de verslaggever. De aangifteplichtige is degene die verplicht is tot het naleven van de EPB-eisen. Hij is er verantwoordelijk voor dat het gebouw voldoet aan de energieprestatieregeling. In principe is de aangifteplichtige de houder van de stedenbouwkundige vergunning, tenzij bij promotieverkoop van een woning, appartement, … aan een natuurlijke persoon. In dit geval wordt de koper de houder van de stedenbouwkundige vergunning, maar de promotor-bouwheer blijft de aangifteplichtige (de aangifteplicht kan onder voorwaarden wel worden overgedragen aan de koper). De verslaggever omschrijft correct de uitgevoerde maatregelen die de energieprestatie en het binnenklimaat van het gebouw bepalen, hij berekent of het gebouw voldoet aan de EPB -eisen en maakt na het einde van de werkzaamheden een correcte EPB-aangifte op. De taak van verslaggever kan worden opgenomen door de architect zelf, maar ook door derden indien ze voldoen aan bepaalde diplomavereisten (architect, industrieel of burgerlijk ingenieur, bio-ingenieur)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 46 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
De startverklaring Voor de aanvang van de werken dient de aangifteplichtige een verslaggever aan te stellen. De verslaggever dient de startverklaring in naam van de aangifteplichtige elektronisch in bij het VEA (Vlaams Energieagentschap). Hij ontvangt hiervan een elektronisch bestand, dat hij dient af te drukken en als papieren versie dient te bewaren. De startverklaring is een schriftelijke verklaring met de startdatum van de werkzaamheden en een overzicht van de prestaties inzake EPB die voor het gebouw worden nagestreefd. De EPB-aangifte Ten laatste 6 maanden na de ingebruikname van het gebouw, dient de verslaggever de EPB-aangifte in naam van de aangifteplichtige elektronisch in bij het VEA. De EPB-aangifte is een document waarin de verslaggever alle uitgevoerde maatregelen tot naleving van de EPB-eisen beschrijft en verklaart of de resultaten al dan niet conform de eisen zijn. De verslaggever bewaart de papieren afdruk gedurende 5 jaar, de aangiftepichtige gedurende 10 jaar.
9.2.8
Handhaving
Overtredingen tijdens de voormelde procedure kunnen aanleiding geven tot administratieve geldboetes, zowel voor de aangifteplichtige als voor de verslaggever. Zo kan de de aangifteplichtige worden beboet als 1) niet voldaan is aan de volgende administratieve verplichtingen (het naleven van de vormvereisten voor de EPB-aangifte, het respecteren van de termijnen voor het indienen van de EPB-aangifte) en 2) niet voldaan is aan de EPB-eisen, met name als de verslaggever in de EPB-aangifte stelt dat niet is voldaan aan een of meer EPB-eisen De verslaggever wordt beboet als uit controle door de administratie blijkt dat de in de EPB-aangifte vermelde materialen en technieken verschillen van de daadwerkelijk gebruikte materialen en toegepaste technieken. De verslaggever moet binnen de 60 dagen na het opleggen van de boete een correcte EPB-aangifte indienen. Als na deze correctie blijkt dat het gebouw niet voldoet aan de EPB-eisen, wordt de aangifteplichtige beboet voor het niet naleven van de EPB-eisen.
9.2.9
Relevantie voor commerciële keukens
Voor zover een stedenbouwkundige vergunning is vereist voor het uitvoeren van werken aan een horecainrichting (of andersoortige commerciële keuken) of indien een nieuw gebouw wordt opgericht, dienen de EPB-eisen in acht te worden genomen. Het is immers zo dat ook in horeca-gebouwen een specifieke binnentemperatuur ten behoeve van mensen wordt gecreëerd. Zoals hoger gezegd, wordt voor de EPB-eisen een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de aard van het werk en anderzijds de functie van het gebouw. Vanzelfsprekend vallen ‗horeca‘ en ‗commerciële keuken‘ onder de categorie van ‗andere specifieke bestemming‘. Afhankelijk van de aard van het werk, zijn thans volgende EPB-eisen van toepassing (rode kader), uiteraard voor zover geen vrijstellingen kunnen gelden (vb. beschermde gebouwen, gebouwen op de inventaris van het bouwkundige erfgoed, … zie hoger):
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 47 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Bron: www.energiesparen.be UPDATE: Voor bestemming wonen mag vanaf 2010 het E peil nog maximaal 80 bedragen. De maximale U-waarden worden eveneens strenger, ook voor andere specifieke bestemmingen.
Dit betekent dat voor horecagebouwen enkel een K-peil eis (slechts bij bepaalde werkzaamheden), maximale U-waarden of minimale R-waarden en ventilatievoorzieningen gelden. De te volgen procedure en de eventuele sancties werden hoger omschreven. Indien een nieuw horeca-gebouw of commerciële keuken van meer dan 1000 m² (bruikbare vloeroppervlakte) wordt opgericht, dient tevens een haalbaarheidsstudie naar alternatieve systemen te worden gedaan, volgens hoger vermelde procedure. In een Ministerieel Besluit van 11 januari 2008 heeft de minister bepaald welke alternatieve systemen moeten worden onderzocht. Voor de horeca bepaalt het besluit het volgende:
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 48 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Te onderzoeken alternatieve systemen:
Stads/blokverwarming of –koeling indien beschikbaar (1)
Te onderzoeken technologie: Horeca
Warmtekrachtkoppeling
Warmtepomp onder bepaalde voorwaarden
Warmtekrachtkoppeling
Warmtepomp voor verwarming
Bio-massaketel
Zonneboiler of warmtepompboiler
Fotovoltaïsche zonnepanelen
X
X
X
X
X
X
X
X
Met verblijf
X
X
Zonder verblijf en < 3000 m²
X
X
Zonder verblijf en ≥ 3000 m²
X
X
X
Gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening op basis van hernieuwbare energiebronnen
X
Bron: Uittreksel bijlage bij M.B. 11/01/2008
9.3 Energieprestatiecertificaat Een energieprestatiecertificaat bevat informatie over de energetische kwaliteit of energieprestatie van een gebouw. Door het certificaat kunnen potentiële kopers of huurders de energetische kwaliteit van gebouwen op de markt afwegen en vergelijken. Voor deze certificaten wordt een onderscheid gemaakt tussen publieke gebouwen, residentiële gebouwen en niet-residentiële gebouwen. Voor gebouwen waarvoor een E-peil geldt, dient gelijktijdig met de EPB-aangifte een energieprestatiecertificaat te worden opgemaakt. Aangezien voor horeca-gebouwen geen E-peil geldt, is er dus geen certificaatvereiste bij de bouw/verbouwing van zulk gebouw. Wel is er een specifieke regeling voor de verkoop/verhuur van ‗niet-residentiële gebouwen‘. Hieronder wordt verstaan: alle gebouwen, behalve residentiële gebouwen, alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m², tijdelijke gebouwen die niet langer dan twee jaar worden gebruikt, gebouwen die gebruikt worden voor erediensten en religieuze activiteiten, industriepanden, werkplaatsen of niet voor bewoning bestemde gebouwen van een landbouwbedrijf. Horeca-gebouwen vallen dus onder de definitie (voor zover ze groter zijn dan 50 m²). De eigenaar van een horeca-gebouw zal dus verplicht zijn bij de verkoop/aankoop en de (ver)huur ervan een energieprestatiecertificaat voor te leggen op verzoek van de kandidaat-koper/huurder en over te dragen bij de verkoop of een kopie ervan te bezorgen bij verhuur. Het energieprestatiecertificaat wordt opgemaakt door een energiedeskundige type D en is geldig voor een periode van 10 jaar. In de authentieke akte naar aanleiding van de verkoop neemt de notaris de verklaring van de koper en verkoper op of de koper voor het verlijden van de akte op de hoogte is gebracht van het bestaan en de inhoud van het certificaat en of het certificaat ter beschikking is gesteld van de koper. Het besluit van de Vlaamse regering van 5 december 2008 houdende de invoering van het energieprestatiecertificaat bij niet-residentiële gebouwen is reeds gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 2 maart 2009, doch de minister dient de inwerkingtreding van de bepalingen omtrent het energieprestatiecertificaat voor niet-residentiële gebouwen nog te bepalen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 49 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
9.4 Potentieel nadelig effect van de EPB regelgeving De EPB regelgeving is van groot belang voor ieder nieuw gebouw, verbouwing of uitbreiding, dus ook voor de horecasector en de commerciële keukens. Daar waar de regelgeving zich richt op de energieprestaties en energetische kwaliteit van de gebouwen, lijkt er geen directe relevante in het kader van het voorkomen en beheersen van milieuhinder. Daar waar het gaat om het regelen van het binnenhuisklimaat, en dus het voorzien van voldoende ventilatie, dient men zich wel degelijk bewust te zijn van mogelijke nadelige effecten van het zich in regel stellen met de EPB-regelgeving. Voorzieningen nodig om te voldoen aan de ventilatie-eisen uit de EPB-regelgeving kunnen immers als onaangenaam gevolg hebben dat een geur- of rookprobleem ontstaat of als vervelender ervaren wordt (o.a. door het aanzuigen van de lucht in de buurt van een nabijgelegen schoorsteen of dampafvoerpijp een nabijgelegen commerciële keuken). Het is dan ook van belang dat reeds in de ontwerpfase hiermee rekening wordt gehouden.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 50 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
10 Kwantitatieve inschatting van de hinderproblematiek 10.1 De mening van de burger De Vlaamse overheid peilt op regelmatige basis naar geur-, geluids- en lichthinder in Vlaanderen. Dit gebeurt in de zogenaamde Schriftelijke LeefomgevingsOnderzoeken (SLO), een regelmatige bevraging bij 5000 willekeurig geselecteerde burgers in Vlaanderen die inmiddels 3 maal werd uitgevoerd (SLO0 mat de situatie in 2000, SLO1 in 2003 en SLO2 in 2007). Een volgende meting wordt uitgevoerd in 2013 (situatie 2012). De opmerkelijkste resultaten m.b.t. de deelaspecten geur en geluid worden hieronder weergegeven.
10.1.1 Geur De percentages van de ‗tamelijk‘, ‗ernstig‘ en ‗extreem‘ gehinderden door geur in Vlaanderen worden getoond in Tabel 10. Tabel 10: GEUR - vergelijking SLO2 met SLO1 en SLO0 – tamelijk, ernstig en extreem gehinderden SLO0
SLO1
SLO2
2000
2003
2007
Tamelijk + ernstig + extreem
Tamelijk + ernstig + extreem
Tamelijk + ernstig + extreem
%
%
%
Verkeer en vervoer
14,5
12,5
13,2
Buren
10,3
10,8
12,8
n.v.t.
4,3
5,9
KMO en industrie
8,5
6,8
6,5
Land- en tuinbouw
6,2
6,1
6,4
Water en -zuivering
5,7
5,3
5,5
Handel, diensten, recreatie en toerisme
1,3
1,4
1,6
0,7
1,2
1,3
18,7
15,4
15,3
Bron
schoorsteenafvoer
horeca Totaal*
* : het percentage dat hier als totaal is weergegeven is geen aggregatie van de subcategorieën maar geeft de algemene hinder door geur weer. 1 : de cijfers uit SLO0 en SLO1 voor ―Buren ― en ―Recreatie en toerisme‖ kunnen niet zonder meer met elkaar vergeleken worden wegens verschillen in de vraagstelling tussen de beide onderzoeken. Bron: LNE
Uit Tabel 10 kan afgeleid worden dat er een licht stijgende trend is in het aantal gehinderden door de subsector „Horeca‟ en dit ondanks het feit dat voor geurhinder in het algemeen (cf. totaal in Tabel 10) voor Vlaanderen een lichte afname wordt opgetekend. Mogelijke verklaringen van de toename van het aantal gehinderden kunnen vb. zijn: de verhoogde gevoeligheid van de burgers, de verhoogde mondigheid van burgers en de neveneffecten van de nieuwe ventilatie-eisen voor woningen (EPB-regelgeving). Indien immers naar het verloop van het totaal aantal ‗commerciële keukens‘ gekeken wordt in de periode van 2005 – 2008 wordt hier globaal gezien een gelijkaardig aantal vestigingen vastgesteld (cf. § 3.4).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 51 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Bij de geurhinder veroorzaakt door ‗Buren‘ wordt voor de subcategorie schoorsteenafvoer een duidelijke stijging van het aantal gehinderden opgetekend (4,3 % in 2003 5,9 % in 2007). Ook hier kan naast de verhoogde mondigheid en gevoeligheid van de burgers, de implementatie van de nieuwe ventilatie-eisen ook aan de bron liggen. Ook kan verwacht worden dat de stijgende olieprijzen van de voorbije jaren een oorzaak kunnen zijn van het stijgend aantal gehinderden. Particulieren maken immers mogelijk meer gebruik van alternatieve verwarming (houtkachels, open haarden) voor de woningverwarming.
10.1.2 Geluid In onderstaande Tabel 11 wordt een overzicht gegeven van de ‗tamelijk‘, ‗ernstig‘ en ‗extreem‘ gehinderden door geluid in Vlaanderen. De geluidshinder van de luchtafvoersystemen van de commerciële keukens zullen hierbij deels vervat zitten onder de subcategorieën ‗zelfstandige beroepsactiviteiten‘ en ‗handel en diensten‘. Tabel 11: GELUID - vergelijking SLO 2 met SLO1 en SLO0 – tamelijk, ernstig en extreem gehinderden SLO0
SLO1
SLO2
2000
2003
2007
Tamelijk + ernstig + extreem
Tamelijk + ernstig + extreem
Tamelijk + ernstig + extreem
%
%
%
Verkeer en vervoer
35,3
32,2
29,9
Buren
14,0
16,4
16,4
n.v.t.
1,4
1,2
Recreatie en toerisme
6,9
13,8
13,6
KMO en industrie
12,9
11,1
12,6
zelfstandige beroepsactiviteiten
2,6
2,6
2,5
handel en diensten
2,2
1,8
2,0
Landbouw
3,4
3,7
4,0
Totaal*
30,7
29,5
26,9
Bron
verwarmings- en aircoinstallaties
* : het percentage dat hier als totaal is weergegeven is geen aggregatie van de subcategorieën maar geeft de algemene hinder door geluid weer. 1 : de cijfers uit SLO0 en SLO1 voor ―Buren ― en ―Recreatie en toerisme‖ kunnen niet zonder meer met elkaar vergeleken worden wegens verschillen in de vraagstelling tussen de beide onderzoeken. Bron: LNE
Bij vergelijking van de resultaten voor de subcategorieën ‗zelfstandige beroepsactiviteiten‘ en ‗handel en diensten‘ blijft het aantal gehinderden door geluid relatief constant. Voor het ‗totaal‘hindergevoel door geluid wordt een dalende trend vastgesteld.
10.2 De burger klaagt Burgers kunnen bij hun gemeente terecht met meldingen van milieuhinder. In de meeste gemeenten staat de milieudienst in voor de opvolging van deze meldingen. De registraties van deze meldingen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 52 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
gebeurt dan meestal in de Vlaamse milieuklachtendatabank, gekend onder de benaming MKROS (milieuklachten registratie- en opvolgingssysteem). Momenteel maakt ongeveer 80% van alle gemeenten er gebruik van. Hierna wordt een impressie gegeven van de meldingen over milieuhinder (registraties in MKROS sedert 2006) die worden toegeschreven aan een commerciële keuken enerzijds (ongeveer 200 meldingen), of de schoorsteen van een burger anderzijds (600-tal meldingen). Omdat niet alle klachten geregistreerd worden in MKROS mag aangenomen worden dat het totaal aantal reële klachten m.b.t. de hinder afkomstig van de lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens en van de schoorsteenafvoeren van particulieren in Vlaanderen nog vele malen hoger ligt dan uit deze gegevens kan afgeleid worden. Zo wordt bvb. door de Stad Antwerpen aangegeven dat er –seizoensgebonden dagelijks klachten in dit kader worden ontvangen. Het moment van de melding is duidelijk periode-gevoelig, zoals blijkt uit beide onderstaande figuren. Geurhinder van horeca-inrichtingen kent een piek in de zomer, terwijl milieuhinder (roet-, rook- en geurhinder) van een houtkachel of open haard een piek kent tijdens de koudere wintermaanden. Aantal klachten over geurhinder van een horeca inrichting in functie van de maand van melding 30
25
Aantal klachten
20
15
10
5
em be r ec D
ov N
O
kt o
be
r
em be r
be r
s
te m Se p
li
us tu Au g
Ju
ni Ju
M ei
Ap ril
aa rt M
ar i br u Fe
Ja
nu ar i
0
maand van melding
Figuur 5: Periodegevoeligheid van de geurhinder van een horeca inrichting
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 53 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Aantal klachten over roet- of rookhinder van een particuliere schoorsteenafvoer (van een houtkachel of open haard) in functie van de maand van melding 35
30
Aantal klachten
25
20
15
10
5
ec
em be r
em be r D
er
ov
be r
kt ob N
O
s
te m Se p
li
us tu Au g
Ju
ni Ju
M ei
Ap ril
aa rt M
br u Fe
Ja
nu ar i
ar i
0
maand van melding
Figuur 6: Periodegevoeligheid van de roet- en rookhinder van een particuliere schoorsteen De geregistreerde klachten die toegeschreven kunnen worden aan de damp- en of luchtafvoer van commerciële keukens zijn weergegeven in Tabel 12 (weergegeven aantallen zijn richtinggevend). In de tabel is ook een omschrijving van de bron opgenomen. De meeste meldingen gaan over geurhinder. Meldingen over geluidshinder en rookhinder afkomstig van de damp- of luchtafvoersystemen van commerciële keukens zijn eerder beperkt in aantal. Tabel 12: MKROS-systeem periode januari ‟06 – december ‟09: overzicht geregistreerd aantal klachten m.b.t. de damp- en luchtafvoersystemen in de Horeca Aantal meldingen van milieuhinder
Omschrijving van de bron
horeca (weinig gespecificeerd)
120
Toiletgeur, afvalcontainer, rottend vlees, vuilniscontainer, afzuiging niet in werking, geen afzuiging aanwezig, vleesgrill op binnenkoer zonder schouw, verluchtingsrooster
restaurant (weinig gespecificeerd; zowel grotere als kleinere)
30
Slecht werkende schoorsteenafvoer, geur roken van vis, te lage schouw
frituur
18
frietgeur
Taverne/snackbar/tearoom/ broodjeszaak
10
Afvoer dampkap, te lage afvoer
Restaurant ‗exotische keuken‘
10
Chinese, Spaanse, Griekse, Pakistaanse keuken, etc.
café
5
BBQ in tuin café
Pita/kebab zaak
4
Grillen van vlees, overvolle afvalcontainer
Pizzeria
3
Afzuiginstallatie, pizzageur
Type commerciële keuken
Totaal periode jan. '06 - jan '09:
ca 200
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 54 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Uit Tabel 12 blijkt dat de geregistreerde klachten afkomstig zijn van een breed gamma restauranttypes, frituren en fastfoodzaken. Een grootkeuken werd niet specifiek vermeld als bron. Uit de beschikbare gegevens kan ook afgeleid worden dat het grootste aantal meldingen gebeurt in grootsteden. Logischerwijze is dit ook gerelateerd aan het aantal vestigingseenheden in deze steden (cf. Tabel 7 in paragraaf 8.3). Om dezelfde reden zijn ook kustgemeentes/steden concentratiegebieden met klachten over milieuhinder van commerciële keukens. Een overzicht van de frequentie van de hinder die werd opgegeven bij de registratie van de klachten m.b.t. geurhinder, wordt grafisch getoond in Figuur 7. Uit deze figuur kan afgeleid worden dat voor deze meldingen waar een frequentie werd geregistreerd, de frequentie van de hinder hoog is (altijd/meermaals per dag/meermaals per week). Aantal klachten overt geurhinder van een horeca inrichting in functie van de frequentie van hinder
40
35
30
Aantal klachten
25
20
15
10
5
0 Altijd
Eenmalig
Meermaals per dag
Meermaals per jaar
Meermaals per maand
Meermaals per week
Niet Relevant
Onbekend
frequentie van hinder
Figuur 7: Overzicht van de opgegeven frequentie van de hinder bij geurklachten van een horeca inrichting
10.3 De mening van gemeenten en sector 10.3.1 Gemeenten bevraagd Uit een bevraging in de loop van 2009 bij 31 ad random geselecteerde gemeenten naar de kennis en ervaringen van gemeenten met problematiek van milieuhinder veroorzaakt door lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens werden 11 reacties ontvangen. De hierna weergegeven resultaten zijn bijgevolg eerder indicatief, doch kunnen wel enige trend aangeven. Volgende vragen werden gesteld:
Kent u de wettelijke bepalingen in dit kader ?
Hebt u reeds problemen of ervaringen in dit kader gehad m.b.t. klachten over geluid/geur/roet/rook ?
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 55 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Zijn er u adviezen gekend in dit kader ?
Zijn er opleidingen door u gevolgd/gekend in dit kader ?
Bijna de helft van de milieuambtenaren geeft aan het wettelijk kader m.b.t. geur en geluid te kennen (geluid 5/11; geur 4/11); het wettelijk kader m.b.t. roet en rook is slechts bij twee van de elf milieuambtenaren gekend (2/11). Enkele gaven aan dat deze bepalingen gekend zijn als gevolg van de gevolgde Vlaremopleiding. Er wordt aangegeven dat de meeste problemen geurproblemen zijn (6/11), gevolgd door geluidsproblemen (3/11) en problemen met roet of roek (2/11). M.b.t. geluid werd een airco-unit en een ventilator vermeld. Als geurbronnen werden 3 frituren, een restaurant en een pitazaak vermeld. Het aantal gekende adviezen is zeer beperkt (geluid: 3/11; geur 1 advies gekend; roet/rook geen adviezen gekend). Als adviesbronnen wordt de hogere overheid, collega‘s, leveranciers en adviesbureau‘s vermeld. Opleidingsmogelijkheden blijken er voornamelijk te zijn m.b.t. geluid (5/11), voor geur en roet/rook zij de mogelijkheden beperkt (telkens 2 van de 11 respondenten heeft er weet van). Als er al k ennis is van een opleiding gaat het telkens om de Vlaremopleiding. Deze beperkte enquêtering legt alvast een aantal knelpunten bloot:
het wettelijk kader is onvoldoende gekend, ofwel te onduidelijk of ontoereikend, en daardoor zijn uitspraken of adviezen m.b.t. deze problematiek nog moeilijk te vinden. Het lijkt erop dat vooralsnog in Vlaanderen, bij gebrek aan toetsingskader, op ad hoc basis wordt beoordeeld;
geurhinder is de voornaamste potentiële bron van milieuhinder bij commerciële keukens;
er is onvoldoende aanbod aan opleidingen m.b.t. de aanpak van dergelijke, niet ingedeelde hinderlijke activiteiten
Een overzicht van de resultaten van deze enquêtering is weergegeven in Bijlage B.
10.3.2 Een peiling bij de sector Via de hulp van enkele vakorganisaties (HoReCa Vlaanderen, Navefri en Bemora) werden in de loop van 2009 ca. 1.550 enquêtes verzonden binnen de sector. Volgende deelsectoren werden aangeschreven: -
1.250 leden van HoReCa Vlaanderen (restaurants en hotels) aantal ontvangen en ingevulde enquêtes: 10/1.250
-
250 fituristen (leden Navefri) aantal ontvangen en ingevulde enquêtes: 20/250
-
10 fastfood- en restaurantketens (leden Bemora) aantal ontvangen en ingevulde enquêtes: 2/10
-
29 (regionale) bestuursleden van de Vereniging Van Grootkeukenkoks aantal ontvangen en ingevulde enquêtes: 1/29
-
13 (grootkeukens) van opleidingscentra aantal ontvangen en ingevulde enquêtes: 5/13.
Totale respons: 38 / 1.552 Hieruit blijkt dat de totale respons zeer beperkt was. We beperken ons hieronder dan ook tot het aangeven van enkele algemene trends.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 56 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Naast de vragen die ook aan de gemeenten werden gesteld, werd nog het volgende gevraagd:
Worden er bij u een aantal preventieve maatregelen toegepast ?
Kent u een aantal technische aspecten van uw installatie ?
Van de 38 deelnemende ondernemingen beweert een kwart het wettelijk kader te kennen. 10 tot 20 % van de ondernemingen geeft aan problemen of ervaringen in dit kader te hebben (geluid: 6/35; geur 3/35; roet en rook: 2/35). Er zijn bij ca 20% van de ondernemingen adviezen gekend. Deze adviezen blijken uit verschillende kanalen te komen: leverancier, architect, opleidingscentrum, sectororganisatie, collega, adviesbureau, overheid, … En opnieuw ca 20 % heeft opleiding gevolgd in dit kader. Een groot deel (23/35) van de ondervraagde ondernemingen geeft aan een aantal preventieve maatregelen toe te passen om geluidshinder te voorkomen, een relatief groot deel (13/24) geeft ook aan preventieve maatregelen toe te passen om geurhinder te voorkomen. Een vrij groot aantal (10/25) geeft ook aan maatregelen te treffen om roet en rook te vermijden. Aangaande de technische aspecten van de installatie, werd het volgende meegegeven door de deelnemende ondernemingen: Debiet installatie: -
het grootste deel van de respondenten die de technische kenmerken van zijn installatie kent, geeft een luchtafvoerdebiet lager dan 5.000 m³ per uur op (18/32). Geen enkele respondent geeft aan een installatie te hebben met een debiet hoger dan 20.000 m³ per u ur.
Locatie dampafvoer t.o.v. kroonlijst/nok eigen gebouw en buren: -
Het grootste aantal gaf aan hoger dan de nok t.o.v. het eigen gebouw te emitteren (19/32)
-
Ongeveer de helft gaf aan lager dan de nok van buren te emitteren (14/31), de andere helft hogere dan de kroonlijst nok t.o.v. de buren (14/31)
Locatie dampafvoer, afstand t.o.v. de buren: -
het grootste aantal (13/31) gaf aan op meer dan 20 m afstand t.o.v. de buren de emitteren
-
bij een bijna even groot deel (11/31) bevindt de luchtafvoer zich op een afstand van 5 tot 10 m van de buren.
Volgende preventieve maatregelen worden voorzien (opgegeven in dalende vorm van voorkomen en met aanduiding resp. aantal respondenten): -
-
geluid: o
omkasting ventilator (24)
o
motor inpandig geplaatst (11)
o
geluidsdemper (9)
geur/roet/rook: o
vetfilter (19)
o
schoorsteen en ventilatiemonden (7)
o
actief koolfilter (3)
o
oxidatie (1)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 57 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
o
elektrostatische filter (1)
o
warmtewisselaar (1)
Een overzicht van de resultaten van deze enquête is weergegeven in Bijlage B. Conclusie bevraging sector: Er werd slechts een zeer beperkt aantal reacties bekomen van het totaal aangeschrevenen 38/1.552. Het bekomen resultaat kan dan ook als weinig representatief beschouwd worden voor de volledige sector, doch enige trends kunnen opgetekend worden. Deze zullen weliswaar afkomstig zijn van personen met een verhoogde interesse in dit onderwerp (vb. door eerdere ervaringen). Om deze reden zullen dan ook relatief gezien hoge percentages (10-20%) bekomen worden m.b.t. het aantal respondenten dat reeds het wettelijk kader, adviezen, opleidingen e.d. in dit kader kent. Ook het groot aantal dat reeds preventieve maatregelen toepast, ondersteunt dit vermoeden. Uit de beschrijving van de technische installaties blijkt dat het grootste deel kleinere installaties zullen zijn (< 5.000 m³/h) die hun luchtafvoer wel boven de nok van het eigen dak emitteren, maar in veel gevallen ook lager dan de nok van de buren. Een groot deel bevindt zich ook in de zeer nabije omgeving van de buren. Om geluidshinder te voorkomen wordt blijkbaar vrij algemeen een omkasting van de ventilator toegepast. Als maatregel om geur/roet/rook-emissies te vermijden wordt vrij algemeen een vetfilter aangegeven. Aanvullende filterinstallaties (actief kool, oxidatie, …) blijken maar zeer beperkt toegepast te worden.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 58 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
11 Juridisch kader 11.1 Milieutechnisch en stedenbouwkundig: inventarisatie 11.1.1 Voorafgaandelijk Onderstaand overzicht houdt geen rekening met de specifieke bepalingen en voorwaarden uit het milieuvergunningsdecreet en het VLAREM I en II (algemene en sectorale voorwaarden). Aangezien de code van goede praktijk in eerste instantie de horeca en commerciële keukens tot voorwerp heeft en deze in een groot deel van de gevallen niet aan een milieuvergunnings- of meldingsplicht onderworpen zijn (geen ingedeelde inrichtingen), zullen deze bepalingen immers slechts een beperkte toepassing hebben. Om een toch zo compleet mogelijk beeld van de regelgeving te bieden en als referentiekader, worden deze bepalingen wel in een afzonderlijk onderdeel kort toegelicht (§ 11.1.4). Gelet op het voorwerp van deze code, worden de federale normen (o.a. de productnormen) buiten beschouwing gelaten. Nu reeds mag worden opgemerkt dat de relevante wetsbepalingen een algemeen tot zeer algemeen karakter vertonen. Er is weinig tot geen specifieke wetgeving met betrekking tot niet ingedeelde inrichtingen. Veelal betreft het zelfs artikelen die door de jurisprudentie toepasselijk verklaard werden op milieuhinder in het algemeen of zelfs op burenhinder (bv. artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek). Op heden bestaat er in Vlaanderen immers geen geharmoniseerd kader inzake (geur-, geluid-, roet- en rook) hinderbestrijding voor inrichtingen die niet ingedeeld zijn conform het milieuvergunningsdecreet en VLAREM I en II. Dit is niet eigen aan Vlaanderen. Ook in een vergelijkbare code van goede praktijk in Groot -Brittanië (DEFRA, 2005: “Guidance on the control of odour and noise from commercial kitchen exhaust systems” ) wordt vastgesteld dat er geen specifieke wetgeving voor handen is. In deze code wordt voornamelijk verwezen naar de wetgeving inzake ruimtelijke ordening (bouwreglement en stedenbouwkundige vergunningen), productnormering en ventilatieverplichtingen.
11.1.2 Overzicht
wetgeving
bepaling
Artikel 1382/1383 Burgerlijk Wetboek
Klassieke foutaansprakelijkheid
Artikel 1384,lid 1 Burgerlijk Wetboek
Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
Artikel 544 Burgerlijk Wetboek
Burenhinder
Artikel 561, 1° Strafwetboek
Nachtlawaai
Artikel 557, 4° Strafwetboek
‗werpen‘ van voorwerpen
Artikel 559, 3° Strafwetboek
idem
Artikel 563, 3° Strafwetboek
idem
Artikel 88 Veldwetboek
idem
Artikel 4.1.2.1 § 1 VLAREM II Politiereglement Wetgeving inzake ruimtelijke ordening
Best beschikbare technieken Openbare overlast Stedenbouwkundige vergunningen Verkavelingsvergunningen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 59 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
wetgeving
bepaling BPA‘s of RUP‘s Stedenbouwkundige verordeningen
11.1.3 Toelichting en relevante rechtspraak Gelet op hun algemene draagkracht, zal de meerderheid van de bovenstaande bepalingen toepasse lijk zijn op de verschillende vormen van hinder (geluid, geur, roet en rook) die veroorzaakt worden door de luchtafvoersystemen van commerciële keukens. Slechts enkele bepalingen gelden specifiek voor geluidshinder en rook- en roethinder. Aangezien de meeste wetsbepalingen hun invulling kregen door de jurisprudentie, wordt het onderdeel rechtspraak dan ook hier besproken. A) Algemene bepalingen Artikel 1382/1383 Burgerlijk Wetboek Artikel 1382/1383 BW zal aangewend worden door derden die menen door het gebruik van de luchtafvoerinstallatie schade te lijden. Opdat zij beroep op deze artikelen zouden kunnen doen, is vereist dat zij het volgende aantonen:
Fout in hoofde van de exploitant
Deze fout kan zowel bestaan uit een aantasting van de algemene zorgvuldigheidsnorm als uit de overtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling (van strafrechtelijke, administratieve of welke aard ook). Overtreding van één van onderstaande wettelijke bepalingen kan dus aanleiding geven tot een bijkomende vordering op basis van artikel 1382/1383BW. Naast en boven wetten en reglementen staat de zorgvuldigheidsnorm volgens dewelke men redelijke voorzorgen moet nemen om schade aan andermans persoon en goederen te voorkomen. De toepassing van de zorgvuldigheidsnorm op milieuhinder is uiteraard in ruime mate een kwestie van casuïstiek. Toch spelen enkele steeds terugkerende beoordelingselementen een belangrijke rol. Zo wordt veel belang gehecht aan de naleving van de regelen van goed vakmanschap en de overeenstemming van de exploitatiewijze met de stand van de techniek. Ook wordt rekening gehouden met de voorzorgsmaatregelen die de exploitant al dan niet genomen heeft. De verwijzing naar de stand van de techniek laat de rechter evenwel een ruime beleidsvrijheid met betrekking tot de eisen die concreet gesteld worden. Zo zullen sommige rechters oordelen dat gebruik gemaakt moet worden van de meest vooruitstrevende techniek, terwijl anderen oordelen dat gekeken moet worden naar wat economisch haalbaar is voor een bepaalde bedrijfstak of individueel bedrijf. Onderstaand worden een aantal voorbeelden zorgvuldigheidsnorm wat betreft milieuhinder:
gegeven
van
rechterlijke
toetsing
aan
de
Vrederechter Beveren 10 april 1990: De uitbater van een frituur dagvaardt de exploitant van een varkensfokkerij op basis van art. 1382 en art. 544 BW wegens reukhinder. Nu blijkt dat het varkensbedrijf is gelegen in een landelijke gemeente, moet een bewoner die zich aldaar vestigt in de onmiddellijke nabijheid van een varkensbedrijf, de gewone ongemakken gedogen volgens de rechter. Tevens dient de geur van
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 60 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
een varkensfokkerij als normaal te worden beschouwd omdat het bedrijf van verweerder, net zoals het erf van eiseres in een landbouwzone is gelegen, zodat eiseres bij het oprichten van haar handelsbedrijf met deze toestand moet rekening houden. Bij 2 plaatsbezoeken wordt geen reukhinder waargenomen. De stallingen van verweerder blijken zeer modern, en hij leeft de voorwaarden van zijn vergunning, die aan eiseres voldoende waarborg moet bieden stipt na. Daarenboven dient te worden gesteld dat de verplichting om anderen zo weinig mogelijk schade te berokkenen geen resultaatsverbintenis is waarbij de behoorlijkheidsnorm dient te worden getoetst aan de redelijke en normale zorgvuldigheid die de exploitant van een varkensbedrijf in acht moet nemen, rekening houdend met de omvang van het bedrijf, de vestigingsplaats, de omgeving, het klimaat en de gebruikelijke regels van de beroepstechniek. Hof van Beroep Antwerpen, 17 februari 1988: Eisers wonen in de nabijheid van een koperraffinaderij, verweerster. Koperemissies afkomstig van verweerster tasten de bodem van eisers aan zodanig dat het hun onmogelijk wordt er schapen op te kweken of het perceel te gebruiken als moestuin. Eisers vinden dat er aldus een minderwaarde van hun eigendom ontstaat en eisen schadevergoeding. In eerste aanleg wordt hun vordering afgewezen. Voor het Hof van Beroep worden respectievelijk schending van de artikelen 1382 en 544 van het Burgerlijk Wetboek opnieuw ingeroepen. Betreffende de vordering op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek stelt het Hof van Beroep dat een fout in de zin van artikel 1382 mogelijk blijft buiten elke overtreding van een wettelijke of reglementaire norm, daar de algemene zorgvuldigheidsnorm van toepassing is op de milieuverstoring. Zich baserend op een krantenartikel waaruit blijkt dat de onderneming zich bewust is van het vergiftigingsprobleem stellen eisers dat er een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm is. Het Hof oordeelt dat de kennis of het voorzienbaar karakter van de hinder en de eventueel eruit voortvloeiende schade als dusdanig geen bewijs is van een fout door gebrek aan voorzorg. Het Hof van Beroep weerlegt dit door te stellen dat de verplichting om anderen zo weinig mogelijk schade te berokkenen geen resultaatsverbintenis is, en de behoorlijkheidsnorm dient getoetst te worden aan de redelijke en normale zorgvuldigheid die de uitbater van een gelijkaardige nijverheid, in vergelijkbare omstandigheden, in acht dient te nemen. Vervolgens stelt het hof vast dat eisers nalaten het bewijs te leveren van de door hen ingeroepen onzorgvuldigheid. Dat zij enkel een opsomming geeft van door hen als schadelijk aangemerkte feiten die in verbinding zouden kunnen staan met een verhoogd kopergehalte van de bodem. Zij tonen echter niet aan dat het bedrijf van geïntimeerde op een defectueuze, in de sector ongebruikelijke wijze zou worden uitgeoefend. Zij tonen zelfs niet de mogelijkheid van enig technisch alternatief aan. Het onderhandelen door geïntimeerde van investeringsmogelijkheden impliceert niet dat geen correcte exploitatie wordt toegepast. Het Hof stelt vast dat de exploitatie reeds aanwezig was voordat eisers hun eigendom daar verwierven. Met betrekking tot het middel afgeleid uit artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek stelt het Hof vast dat er door de eisers geen rechtsmisbruik aangetoond wordt en evenmin dat het evenwicht tussen de respectievelijke erven verbroken is. Het Hof van Beroep wijst de vordering af wegens niet gegrond.
Schade
De schade die derden eventueel kunnen oplopen door het gebruik van de luchtafvoerinstallatie kan zeer uiteenlopend zijn. Er kan sprake zijn van gezondheidsschade, aantasting van het rustig woongenot, materiële schade,..
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 61 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Deze schade dient door de eisende partij bewezen te worden. Waar nodig kan de rechter een bijkomende onderzoeksmaatregel opleggen. Vrederechter Borgerhout, 30 april 1981 : Eisers wonen op de derde verdieping van een appartementsgebouw, dat grenst aan het pand waar verweerders een frituur uitbaten. Eisers ondervinden lawaaihinder veroorzaakt door de afzuigkap van de frituur. Zij vorderen de veroordeling van de verweerders om onmiddellijk het gebruik van de dampkap in de frituur te stoppen tot dat de nodige isolatiewerken zijn uitgevoerd en bij gebreke hieraan te voldoen om hen te horen machtigen om deze werken te doen uitvoeren op kosten, gevaren en risico's van verweerders. De eerste verweerder werpt op dat de eis te zijnen aanzien zonder voorwerp is omdat hij totaal vreemd is aan de commerciële activiteit van tweede verweerster. De vrederechter volgt deze argumentatie niet en verwijst naar een schrijven dat de eerste verweerder zelf richtte aan de burgemeester betreffende deze problematiek, evenals naar de verhoren door de politie, tijdens dewelke eerste verweerder geen gewag maakte van het feit dat hij niets met de desbetreffende handelsactiviteit zou te maken hebben. De vordering wordt zowel ten overstaan van de tweede als van de eerste verweerder ontvankelijk verklaard. De vrederechter overweegt dat de attesten, die verweerders voorleggen van andere buren, die geen hinder ondervinden, eensluidende verklaringen zijn, die wellicht door verweerders werden opgesteld en ter ondertekening werden voorgelegd. De vrederechter oordeelt dat de desbetreffende verklaringen geen enkele precisering bevatten betreffende de periode waarop ze betrekking hebben en dat ze de vaststellingen van de verbalisanten niet kunnen teniet doen. De vrederechter oordeelt dat zich een onderzoeksmaatregel opdringt en stelt een deskundige aan.
Oorzakelijk verband tussen fout en schade
Opdat er sprake zou zijn van een causaal verband dient aangetoond te worden dat de schade zich niet zou kunnen hebben voorgedaan zonder de fout (equivalentieleer). Uit de praktijk blijkt dat dit één van de voornaamste hinderpalen is. Ter illustratie wordt verwezen naar de rechtspraak hierover: Rechtbank Gent, 6 april 1992: “Uit de ploegverslagen van de stokerij die aan het proces-verbaal van plaatsopneming werden gevoegd blijkt dat de stookinstallatie op 12 en 13 mei 1987 constant in werking was. Er kan dus niet worden getwijfeld aan het feit dat er rookgassen waren die de betrokken schouw verlieten. Onafgezien de vraag of deze rookgassen aanleiding gaven tot rookvorming en of deze roet op autolak kon invreten, waarover geen enkel bewijs wordt voorgelegd, dient te worden onderzocht of het wel die rookgassen waren die op 13 mei 1987 terechtkwamen op het beschadigde voertuig. Uit de verklaring van de getuige blijkt niet duidelijk dat hij persoonlijk de roet op de voertuigen zag neerdwarrelen. Geen enkel ander stuk laat toe een dergelijk ondubbelzinnig verband te leggen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet naar voldoening van recht bewijst dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het door haar vernoemd schadeverwekkend feiten de door haar verzekerde geleden schade. Op die gronden verklaart de rechtbank de eis toelaatbaar doch ongegrond”. Rechtbank van Koophandel Brussel, 8 juni 1972: De stad Vilvoorde eigenaar van het domein "Trois Fontaines", gelegen naast de industriële installaties (een fabriek van chemische producten en een cokesoven) van de twee verweerders,
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 62 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
vordert vergoeding van de schade toegebracht aan de beplantingen van dit domein door de emanatie van schadelijke gassen, van stof en rook voortkomende van de inrichtingen van verweerders. Eiser baseert zijn vordering op art.1382 BW en art.544 BW. De rechtbank oordeelt dat ook al was het domein, op het moment dat eiser er eigenaar van werd, onderhevig aan de invloeden van een belangrijke industriële agglomeratie, dit niet betekent dat in hoofde van de diverse industrieën een recht ontstaat meer te vervuilen dan het strikt onvermijdelijke. De rechtbank vervolgt echter dat in casu niet vaststaat dat de schade aan de beplantingen veroorzaakt werd door de emissies van verweerders. Wanneer de rechter oordeelt dat de aansprakelijkheidsvordering gegrond is, zal hij zoveel als mogelijk een herstel in natura proberen te bewerkstelligen, hetgeen impliceert dat hij de exploitatie aan banden kan leggen of voorzorgsmaatregelen kan bevelen. De overtredingen van dergelijke bevelen en verbieden zijn niet strafrechtelijk gesanctioneerd, maar kunnen wel gekoppeld zijn aan een dwangsom. Vrederechter Borgerhout, 13 februari 1959: Eiser, eigenaar van een pand dat paalt aan de eigendom van verweerder, vordert dat verweerder, die een gieterij uitbaat, zou worden veroordeeld tot het dichtmaken van het dak boven de gieterij, tot het verhogen van alle schouwen van de gieterij tot 5 meter boven de nokken van de daken, tot het verhogen van alle luchtkokers en tot het verwijderen van alle machines waarvoor geen toelating werd aangevraagd. - Hoewel verweerder reeds m.b.t. de door hem ten nadele van eiser veroorzaakte hinder werd veroordeeld, verspreidt het bedrijf van verweerder nog steeds verstikkende gassen en dampen. - De vrederechter oordeelt dat de vordering gegrond is. Artikel 1384, lid 1 Burgerlijk Wetboek Op basis van dit artikel kan een exploitant aangesproken worden voor de schade die door een gebrek in zijn luchtafvoerinstallatie veroorzaakt wordt. Een bewijs van een fout is hierbij niet vereist. Het feit dat de exploitant het gebrek niet kende, is dus irrelevant. De exploitant zal enkel aan de verplichting tot het betalen van een schadevergoeding ontkomen indien hij kan bewijzen dat de schade niet door het gebrek veroorzaakt werd. Volgens de rechtspraak dient onder gebrek begrepen te worden ‗ieder abnormaal kenmerk‘. De luchtafvoerinstallatie moet dus kenmerken vertonen die afwijken van wat men normaalwijze mag verwachten bij luchtafvoerinstallaties. Het feit dat een luchtafvoerinstallatie op zich schadelijk kan zijn voor het milieu volstaat dus niet. De rechtspraak preciseerde dat onder abnormaal o.a. een afwijking in de structuur, vorm of bestanddelen verstaan kan worden. Ter illustratie hierbij kan verwezen worden naar het arrest van het Hof van Cassatie van 18 september 1980: De eiseres tekent cassatieberoep aan tegen een vonnis van de vrederechter, waarbij zij, in toepassing van artikel 1384, al. 1 B.W., veroordeeld wordt tot het betalen van een schadevergoeding voor schade die veroorzaakt werd aan de carrosserie van een auto door de uitstoot afkomstig van haar bedrijf. De eerste rechter oordeelde dat industriële installaties die, buiten elke accidentele emissie, stofdeeltjes uitstoten, die van nature schade veroorzaken aan de carrosserie van auto's, als een gebrekkige zaak dienen te worden aanzien in de zin van artikel 1384, al. 1 B.W., tenzij de exploitant kan aantonen dat de uitstoot onvermijdelijk is. Het Hof van Cassatie overweegt dat een gebrek in de zin van artikel 1384, al. 1 B.W. elke abnormale eigenschap van een zaak is, die schade kan veroorzaken. Het Hof is van oordeel dat de
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 63 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
vrederechter zijn beslissing niet naar recht verantwoordt daar waar hij beslist dat de industriële installaties van eiseres aangetast zijn door een gebrek in de zin van artikel 1384, al. 1 B.W., door de loutere overweging dat elke industriële installatie die stofdeeltjes uitstoot geacht wordt gebrekkig te zijn, zonder na te gaan of de installaties van eiseres in casu een abnormale eigenschap vertoonden. Het Hof van Cassatie is van oordeel dat de verantwoordelijkheid bepaald overeenkomstig art. 1384 B.W. in hoofde van de persoon die een zaak onder zijn toezicht of bewaring heeft enkel speelt voor zover het gebrek in deze zaak zelf bewezen is. De beslissing is niet naar recht verantwoord daar waar het gebrekkig karakter van de desbetreffende installaties afgeleid wordt uit het bestaan van schade, zonder na te gaan of de uitstoot te wijten was aan een gebrek in de installaties of hun gebrekkige werking en men zich alsdusdanig steunt op de loutere overweging dat eiseres niet aantoonde dat de schade onvermijdbaar was. Het middel wordt gegrond geacht. Het bestreden vonnis wordt vernietigd. Het slachtoffer moet het bewijs leveren van het gebrek. De rechtspraak verlicht zijn bewijslast echter door genoegen te nemen met een negatief bewijs: het volstaat dat geen andere oorzaak dan een gebrek het ontstaan van de schade kan verklaren. In de praktijk vindt artikel 1984, lid 1 vooral toepassing bij accidentele schade die ontstaat door een defect in de machine. Artikel 544 Burgerlijk Wetboek De aansprakelijkheid voor burenhinder is van jurisprudentiële oorsprong en is gebaseerd op artikel 544BW dat het eigendomsrecht regelt. De toepassingsvoorwaarden voor burenhinder kunnen dus niet in de wet teruggevonden worden, maar dienen uit de bestaande rechtspraak afgeleid te worden. Deze rechtsfiguur werd gevestigd door de arresten van het Hof van Cassatie van 6 april 1960 (de schoorsteen– en kanaalarresten). Vooral het schoorsteenarrest verdient hier enige toelichting. In casu werd door één van de partijen de gemene muur verhoogd (zoals hem toegestaan werd op basis van artikel 658 BW). Tengevolge van deze verhoging raakte de schoorsteen van de nabijgelegen eigendom verstikt. Hoewel er hier op geen enkel moment een fout werd begaan, oordeelde het Hof van Cassatie dat artikel 544 BW aan iedereen een gelijkwaardig genot van zijn eigendom toestaat. Hieruit vloeit voort dat het evenwicht tussen twee naburige eigendommen gevrijwaard moet blijven, wanneer dit niet het geval is dient er een compensatie verstrekt te worden. Om iemand op basis van burenhinder aan te spreken, dient dus aangetoond te worden dat er sprake is van overlast, d.w.z. hinder die de grenzen van het nabuurschap overtreft en het evenwicht tussen de naburige eigendommen verstoort. Het is niet vereist dat een fout in hoofde van de aansprakelijk gestelde uitbater wordt aangetoond. Vanzelfsprekend dient de verzoekende partij wel aan te tonen dat de schade die zij meent te lijden in oorzakelijk verband staat met de aangevoerde hinder. De sanctie in geval van burenhinder is geen volledig herstel, maar wel een compensatie (schadevergoeding). De toepassing van de burenhinderleer veronderstelt de hoedanigheid van nabuur. Er wordt evenwel geenszins vereist dat de erven aanpalend zijn. Nabuurschap kan eveneens op afstand bestaan. Abstracte criteria om uit te maken wanneer er overlast is, zijn er niet. De rechter apprecieert van geval tot geval of de hinder de normale lasten van het nabuurschap overschrijdt of niet. Concreet voor deze code, betekent dit dus dat als derden aannemelijk kunnen maken dat het gebruik van het luchtafvoersysteem een stoornis oplegt die de grens van de ongemakken van nabuurschap overschrijdt en derhalve overlast uitmaakt, vergoeding van de exploitant kunnen krijgen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 64 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Onderstaand worden een aantal gevallen uit te praktijk weergegeven waarbij de rechter oordeelde dat er sprake was van overlast. Vrederechter Sint-Truiden, 13 november 1980: Eisers ondervinden hinder van de zwarte rook die uit de schouw van verweerster komt, en die voortkomt van de stookinstallatie die de serres van verweerster moet verwarmen. - De vrederechter gaat ter plaatse en stelt vast dat de rookverspreiding de gewone ongemakken van het nabuurschap overtreft. - Eisers dienden op 4 jaar tijd 3 maal hun gevels te verven wegens de snelle bevuiling. - De vrederechter oordeelt dat fout, schade en causaal verband werd aangetoond en raamt de vergoeding van de schade op 20.000 BF. De vrederechter veroordeelt verweerster eveneens om aan zijn serre-verwarmingsinstallatie zodanige wijzigingen en/of verbeteringen aan te brengen dat geen zwarte rook meer uit de schouw komt, dit binnen de 14 dagen na betekening van het vonnis, en onder verbeurte van een dwangsom van 200 BF per dag vertraging. Vonnis over vordering ingesteld tot het verkrijgen van schadevergoeding voor schade geleden door eigenaar van boomgaard ten gevolge van emissies uit een nabijgelegen steenbakkerij. De eigenaar roept burenhinder in en vordert twee vormen van schadevergoeding. Vergoeding voor schade geleden tot 6 jaar voor 1937 en vergoeding van schade die in de toekomst zal geleden worden ten gevolge van een verminderde oogst. De rechtbank weigert vergoeding toe te kennen voor de toekomst omdat de omvang van de schade die in de toekomst zal geleden worden te onzeker en variabel is. Met betrekking tot de reeds geleden schade wordt een expert aangesteld die opdracht krijgt om na te gaan in welke mate emissies uit de steenbakkerij van verweerder schade hebben veroorzaakt aan de boomgaard, of andere oorzaken aan de basis liggen van de geleden schade, in welke mate er in casu sprake kan zijn van overmatige burenhinder gelet op het feit dat de boomgaard gelegen is in een steenbakkerij-gebied en welke voorzorgsmaatregelen zouden kunnen genomen worden door verweerder. Inzake de bepaling van overmatige hinder wijst de rechtbank erop dat rekening moet gehouden worden met de plaatselijke omstandigheden en dat bepaalde lasten in een stedelijk of industriëel gebied dienen te worden getolereerd terwijl dezelfde lasten in een rustig gebied aanleiding zouden kunnen geven tot schadevergoeding.
Artikel 4.1.2.1 §1 VLAREM II Hoewel deze bepaling terug te vinden is in de VLAREM-wetgeving, is deze toch van toepassing op niet ingedeelde (niet vergunningsplichtige) activiteiten. Overeenkomstig dit artikel dient de exploitant als een normaal zorgvuldig persoon steeds de best beschikbare technieken toe te passen, zowel bij de keuze van behandelingsmethodes op het niveau van emissies als bij de keuze van de productietechnieken, grondstofbeheersing en dergelijke meer. Om na te gaan welke techniek de best beschikbare is, kan verwezen worden naar de BBT- databank die voor de verschillende hinderaspecten en verschillende activiteiten een lijst van best beschikbare technieken ontworpen heeft (http://www.emis.vito.be/DBBT/index.asp?pageChoice=Start). Voor activiteiten die zijn begrepen in deze code zijn in de BBT databank vooralsnog geen maatregelen opgenomen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 65 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Gemeentelijke administratieve sancties Sinds 13 mei 1999 voorziet de wetgever de mogelijkheid voor de gemeenten om de inbreuken op hun lokale politieverordening zelf te sanctioneren door middel van gemeentelijke administratieve sancties in plaats van door middel van politiestraffen opgelegd door de politierechter. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is evenwel dat men enkel gedragingen die nog niet in een andere wetgeving gesanctioneerd zijn in de politieverordeningen kan opnemen. Deze inbreuken worden vastgesteld door de politie of door de gemeentelijke ambtenaren die hiertoe opgeleid werden. Er zijn vier soorten sancties :
een administratieve geldboete van maximum € 250; een al dan niet tijdelijke schorsing van een vergunning; een al dan niet tijdelijke intrekking van een vergunning; een al dan niet tijdelijke sluiting van een inrichting.
De administratieve geldboete wordt opgelegd door de sanctionerend ambtenaar, de andere drie sancties behoren tot de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen. Tegen de hogervermelde sancties kunnen volgende acties ondernomen worden:
indienen verweerschrift binnen de vijftien dagen; als de boete mogelijks hoger zal zijn dan € 62,50 : mondeling verhoor mogelijk; inzage dossier; recht op bijstand door advocaat; beroep mogelijk bij de politierechtbank
Aangezien iedere gemeente een ander politiereglement opstelt, zal voor iedere inrichting nagegaan moeten worden welke specifieke bepalingen opgenomen werden. Ter illustratie kan verwezen worden naar onderstaande bepalingen uit het politiereglement van de stad Puurs: Onderafdeling 2. Geurhinder en luchtverontreiniging artikel 119. Het is verboden rook, roet, stof of geuren voort te brengen die de buren kunnen hinderen of de lucht kunnen verontreinigen. Indien men activiteiten uitvoert waarbij rook, stof, geuren, dampen, giftige of bijtende gassen die buren kunnen hinderen of de lucht kunnen verontreinigen ontstaan, is men ertoe gehouden alle mogelijke maatregelen te treffen om de hinder naar de omwonenden te vermijden of zoveel mogelijk te beperken. Onverminderd het voorgaande zijn barbecues toegelaten in private tuinen. artikel 122. Schouwen en de luchtafvoeropening van dampkappen moet zodanig geplaatst worden dat de geurhinder voor buren tot een minimum wordt beperkt.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 66 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Wetgeving inzake ruimtelijke ordening Hoewel het decreet ruimtelijke ordening geen specifieke bepalingen omtrent milieuhinder bevat, kan de ruimtelijke ordening dit aspect toch via een aantal andere instrumenten regelen. Deze instrumenten zijn: stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen, BPA‘s of RUP‘s en stedenbouwkundige verordeningen. Aangezien deze instrumenten slechts een beperkte territoriale draagwijdte hebben, kunnen hieruit evenwel geen algemeen geldende bepalingen afgeleid worden. Waar de stedenbouwkundige verordening van stad X bijvoorbeeld een voorschrift inzake luchtafvoersystemen bevat, zal dit voorschrift vanzelfsprekend geen uitwerking kunnen vinden in stad Y (voor een voorbeeld van een gemeentelijk bouwreglement zie Bijlage D). Bovendien is er heel wat discussie over de vraag in hoeverre milieuhygiënische voorschriften al dan niet kunnen worden opgenomen in stedenbouwkundige wetgeving. B) Specifieke bepalingen voor geluidshinder Artikel 561,1° Strafwetboek Artikel 561, 1° van het strafwetboek handelt specifiek over nachtlawaai: Zij die zich schuldig maken aan nachtgerucht of nachtrumoer waardoor de rust van de bewoners kan worden verstoord, worden gestraft met: geldboete van 10fr. tot 20 fr. en met een gevangenisstraf van 1 dag tot 5 dagen of met één van die straffen alleen 2. Indien een inbreuk op dit artikel wordt vastgesteld, zal de politie een PV opmaken. Dit PV wordt overgemaakt aan het parket van de politierechtbank, die binnen een periode van 2 maanden zal dienen te beslissen over de al dan niet vervolging van de inbreuk. Indien beslist wordt om niet te vervolgen of indien het parket binnen deze termijn geen beslissing neemt, wordt de zaak overgemaakt aan de administratieve overheid. Deze kan dan alsnog een administratieve sanctie opleggen. Belangrijk om te vermelden is dat bij de vaststelling van nachtlawaai geen geluidsmetingen vereist zijn en dat er geen beperkingen inzake decibels worden opgelegd. Het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van nachtlawaai overeenkomstig artikel 561,1° Sw. zal bijgevolg overgelaten worden aan de soevereine beoordelingsbevoegdheid van de politierechter of de sanctionerend ambtenaar.
2
Geactualiseerde bedragen: 55 tot 110 euro.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 67 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Ter illustratie kan gewezen worden op de uitspraak van de Correctionele Rechtbank van Brugge van 7 juni 1989: Door een omwonende van een danszaak worden verschillende klachten neergelegd wegens nachtlawaai. Als gevolg hiervan worden de exploitanten van de danszaak vervolgd voor de correctionele rechtbank te Brugge. De beklaagden betwisten de strafbaarheid van de door hen gepleegde feiten, stellende dat uit een contradictoire vaststelling is gebleken dat de resultaten binnen de wettelijke normen, zoals bepaald in de kaderwet van 18 juli 1973 en het uitvoeringsbesluit van 24 februari 1977 houdende de vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare inrichtingen, liggen. De correctionele rechtbank is evenwel van oordeel dat de reglementering betreffende de geluidshinder geen afbreuk doet aan art. 561 SW en verwijst hierbij naar een Cassatiearrest van 30 oktober 1984(R.W., 1985-1986, 1193 e.v.).Als nachtgerucht kan worden beschouwd elk gerucht dat de nachtrust van anderen verstoort, zelfs al geschiedt het in de normale uitoefening van een beroep. Elk nachtgerucht is verboden. In geen geval kunnen commerciële of financiële redenen de afwezigheid van gepaste maatregelen verantwoorden. De verplichtingen die volgens uit het nabuurschap dienen nageleefd te worden. In casu was er volgens de Rechtbank duidelijk sprake van een nachtgerucht in zin van art. 561 SW. Er kan in dit kader niet worden getwijfeld aan de objectieve vaststellingen van de verbalisanten. De door de burgerlijke partij gevorderde morele schadevergoeding wordt door de rechtbank als meer dan redelijk beschouwd. Het voordurend gestoord zijn in de nachtrust heeft immers nefaste invloeden en leidt tot vermoeidheid, spanningen en dergelijke meer...
Vanzelfsprekend zal het bovenstaande artikel enkel uitwerking hebben op de geluidshinder die gedurende de nacht (24u – 06u) door luchtafvoerinstallaties veroorzaakt wordt. Opdat men veroordeeld zou kunnen worden voor nachtlawaai, is evenwel vereist dat er opzet of een foutieve nalatigheid in hoofde van de exploitant bewezen wordt: Hof van Cassatie, 4 september 1990: Het misdrijf nachtlawaai vereist opzet of een foutieve nalatigheid. In casu had de uitbater niet de nodige maatregelen getroffen om de rust van de omwonenden niet te verstoren. Dit maakte een foutieve nalatigheid uit, die een toepassing van art. 561 SW verantwoordt. C) Specifieke bepalingen voor rook – en roethinder Artikel 557, 4°; 559, 3° en 563, 3° Strafwetboeken artikel 88 veldwetboek
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 68 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Deze artikelen stellen ‗het werpen van voorwerpen die iemand kunnen hinderen of bevuilen‘ strafbaar met een geldboete van 15 tot 25 frank en/of een gevangenisstraf van één dag tot zeven dagen3. Door het Hof van Cassatie4 werd bepaald dat deze bepalingen van toepassing zijn op elke verspreiding van rook. Meer bepaald werd gesteld dat ‗het verspreiden van rook over het erf van een buur waardoor dit aangetast wordt, het werpen is van een voorwerp dat iemand kan hinderen of bevuilen‘. Ook de lagere rechtspraak maakt toepassing van dit artikel voor rookhinder: Politierechtbank Roeselare, 23 juni 1988: “De rechtbank stelt dat de tenlastelegging bewezen voorkomt. De stof-, roet- en zwavelneerslag afkomstig uit de schouwen en stookketels van de serres van betichte vallen onder de omschrijving van art. 557, 4° SW en de uitstoot geschiedde via een technische installatie die bediend werd door of op instructie van betichte. Het is irrelevant dat de betichte de normen opgelegd in het politiereglement en de vergunningen heeft nageleefd. De ingeroepen economische noodzaak in functie van de tomatenteelt wordt afgewezen. Door te kiezen voor een produkt dat bij ons bijna voortdurend verwarming vereist heeft de betichte bewust een abnormale geconcentreerde luchtvervuiling veroorzaakt waarvan de sporen in zijn onmiddellijke omgeving terug te vinden zijn. Aan betichte kan niet het recht ontnomen worden zijn bedrijf uit te bouwen maar dit kan niet uitgevoerd worden ten koste van schade aan derden. De bewoordingen van art. 557, 4° SW moeten worden geacht uitwasemingen te bedoelen die rechtstreeks definieerbare schade toebrengen of die het evenwicht in de abnormale lasten van een moderne doch ecologisch steeds meer bewuste samenleving verstoren. De rechtbank stelt dat opzet in hoofde van de betichte blijkt uit het feit dat hij zich langere tijd bewust was van de problematiek doch nagelaten heeft werkelijke afdoende maatregelen te treffen. De feiten worden samengevoegd wegens eendaadse samenloop.” D) Procedure Vanzelfsprekend zullen de bovenstaande wetsbepalingen voornamelijk relevant zijn wanneer er een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Wat de inbreuken op artikel 1382, 1383, 1384 lid 1 en 544 BW betreft, zullen deze procedures hoofdzakelijk gevoerd worden voor de vrederechter. Om dergelijke procedure op te starten dient degene die meent geur-, geluid, rook- en roethinder te ondervinden aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden van de voornoemde artikelen en dient deze over te gaan tot dagvaarding voor de vredrechter van de horeca-inrichting die geacht wordt aansprakelijk te zijn voor deze hinder. Deze dagvaarding dient door een gerechtsdeurwaarder betekend te worden aan de verwerende partij. Deze
3
4
Geactualiseerde bedragen: 75 euro tot 125 euro. Hof Van Cassatie 12 april 1983
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 69 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
laatste zal binnen een termijn van ongeveer 10 dagen na ontvangst van de dagvaarding voor de vrederechter moeten verschijnen. Wanneer het om een eenvoudige of dringende zaak gaat, kan het zijn dat er door de vrederechter reeds op de inleidingszitting uitspraak wordt gedaan. In de andere gevallen dienen de partijen hun standpunten schriftelijk uiteen te zetten vooraleer het geschil voor de vrederechter gepleit wordt. Indien men niet onmiddellijk wil overgaan tot dagvaarding, kan men ook op de vrederechter beroep doen om tot een minnelijke schikking te komen (verzoeningszitting). Hiervoor dient een brief naar de vrederechter verstuurd worden, met de vermelding van (1) naam, voornaam en adres (2) naam, voornaam en adres van de tegenpartij (3) een korte uiteenzetting van de feiten (4) wat men wil bereiken met de verzoeningszitting (5) en de vraag tot oproeping van de partijen. Voor de schending van de artikelen 557, 4°; 559, 3°, 561,1° en 563, 3° Strafwetboek dient er een procedure voor de strafrechter gevoerd te worden. Deze procedure neemt een aanvang ofwel nadat de Procureur des Konings beslist heeft om verder gevolg te geven aan het proces-verbaal dat naar aanleiding van de inbreuk op de voornoemde artikelen door de politie werd opgesteld, ofwel na een klacht met burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter (in dit laatste geva l kan de onderzoeksrechter overigens niet tot seponering overgaan) Meer info: www.just.fgov.be E) Besluit Uit bovenstaande analyse blijkt dat er omtrent de onderzochte problematiek relatief weinig rechtspraak bekend is. Hoewel dit gedeeltelijk valt toe te schrijven aan het feit dat de procedure voor dergelijke zaken hoofdzakelijk op het niveau van de vrederechter gevoerd wordt en deze rechtspraak slechts in geringe mate gepubliceerd wordt, valt dit toch grotendeels te verklaren door de bereidheid tot het afsluiten van een minnelijke regeling en de verzoeningszittingen voor de vrederechter. Recent werd er echter een vonnis geveld door de rechtbank van eerste aanleg te Brugge waarbij de exploitatie van een visrestaurant – gelegen op de gelijkvloerse verdieping van een appartementsgebouw – verboden werd. Dit vonnis was echter niet gebaseerd op één van bovenstaand vermelde wettelijke bepalingen, maar vond daarentegen zijn grondslag in de basisakte van het appartementsgebouw waarin er een uitdrukkelijk verbod voor hinderlijke inrichtingen in het appartementsgebouw werd ingeschreven. Aangezien dit vonnis bovendien een geïsoleerd geval is, wordt er hier niet verder op ingegaan.
11.1.4 Ingedeelde inrichtingen Onderstaand worden de toepasselijke bepalingen uit het milieuvergunningsdecreet en het VLAREM I en II weergegeven. Deze bepalingen zullen vanzelfsprekend enkel toepassing vinden wanneer een commerciële keuken, hotel, frituur of restaurant aan de milieuvergunningsplicht onderworpen zou zijn.
Artikel 22 Milieuvergunningsdecreet, artikel 43, § 2 en artikel 43ter I (de milieuzorgplicht)
Overeenkomstig deze artikelen dient de exploitant van een ingedeelde inrichting als een normaal zorgvuldig persoon de nodige maatregelen te nemen opdat bij de exploitatie van de inrichting de buurt niet zou hinderen door geur, rook, stof, geluid, trillingen, niet ioniserende stralingen, licht en dergelijke meer. Deze zogenaamde ‗milieuzorgplicht‘ heeft een algemene strekking en omvat alle vormen van hinder en schade die door de exploitatie (kunnen) worden veroorzaakt voor de buurt. Exploitanten die, ondanks de naleving van de hun verleende milieuvergunning, toch hinder en schade aan derden aanrichten, kunnen dus een inbreuk plegen op de algemene zorgvuldigheidsnorm én op het strafbaar gestelde artikel 22
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 70 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Milieuvergunningsdecreet, en voor elk van deze inbreuken op grond van artikel 1382 B.W. aansprakelijk worden gesteld.
Algemene milieuvoorwaarden
Algemene milieuvoorwaarden zijn die voorwaarden die door alle ingedeelde inrichtingen nageleefd dienen te worden. Relevant voor deze code zijn: Artikel 4.4.2.1 tot en met artikel 4.4.2.e.v. VLAREM II juncto bijlage 4.4.1. In deze artikelen worden een aantal algemene installatievoorschriften vermeld met het oog op de beheersing van de luchtverontreiniging, die door alle ingedeelde inrichtingen dienen nageleefd te worden (behalve wanneer er sectoraal of in de milieuvergunning zelf andere waarden opgelegd worden). Meer in het bijzonder wordt bepaald dat de installaties dienen te worden ontworpen, gebouwd en geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, zodat de van deze installaties afkomstige luchtverontreiniging maximaal wordt beperkt en zo mogelijk zelfs wordt voorkomen. De installaties zullen daartoe worden uitgerust en geëxploiteerd met middelen ter beperking van de emissies die met de beste beschikbare technieken overeenkomen. Onverminderd de bepalingen van art. 4.4.2.1. dienen de afvalgassen op de plaats waar ze ontstaan opgevangen en, na de eventueel noodzakelijke zuivering, in de omgevingslucht geloosd derwijze dat de van toepassing zijnde emissie- en immissievoorschriften zijn nageleefd. Wanneer de afvalgassen via een schoorsteen of ander afvoerkanaal worden geloosd, dient deze onverminderd de verplichtingen van art. 4.4.2.3. voldoende hoog te zijn met het oog op een vanuit milieuoogpunt en voor de volksgezondheid voldoende spreiding van de geloosde stoffen. Tenzij anders vermeld in de vergunning moeten dampen, nevels en stofhoudende afvalgassen op de plaats waar ze ontstaan worden opgezogen. Zo nodig moeten ze naar een zuiveringsinstallatie worden geleid. Vervolgens dienen ze in de atmosfeer geloosd te worden via een schoorsteen met een zodanige hoogte dat de omgeving niet gehinderd wordt. De schoorsteen moet ten minste 1 m hoger zijn dan de nok van het dak van de woningen, bedrijfs- en andere gebouwen die gewoonlijk door mensen bezet zijn, gelegen in een straal van 50 meter rond de schoorsteen. Dit geldt niet voor bestaande inrichtingen, tenzij anders vermeld. De afvalgassen dienen in elk geval via één of meer schoorstenen of andere geleide kanalen geloosd wanneer de totale emissies afkomstig van de inrichting voor één of meer van de volgende verontreinigende stoffen de hierna aangegeven emissiewaarde (onder emissiewaarde wordt hier verstaan: de gemiddelde waarde per bedrijfsuur van de emissies over één kalenderweek onder de inzake luchtverontreiniging meest ongunstige normale bedrijfsomstandigheden) overschrijdt: Parameter
emissiewaarde in kg/uur
Stikstofoxiden (uitgedrukt in NO)
40
Zwaveldioxide
60
totaal stof
15
Lood
0,5
Cadmium
0,01
Thallium
0,01
Chloor
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
20
pagina 71 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Parameter
emissiewaarde in kg/uur
Chloorwaterstof en anorganische gasvormige chloorverbindingen (uitgedrukt in Cl)
20
Fluorwaterstof en anorganische gasvormige fluorverbindingen (uitgedrukt in F)
1
Koolmonoxide
1.000
Finaal wordt ook de minimumhoogte van de schoorsteen bepaald wanneer de emissies van verontreinigende stoffen meer bedragen dan de emissiewaarden vermeld in bovenstaande tabel. In dergelijk geval dient de minimumhoogte van de schoorsteen of geleid kanaal bepaald overeenkomstig het schoorsteenhoogte- en verspreidingsberekeningssysteem weergegeven in bijlage 4.4.1. bij dit besluit of volgens een andere gelijkwaardige code van goede praktijk aanvaard door de Afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen. In geval de werkelijke hoogte van de schoorsteen of geleid kanaal om stedenbouwkundige redenen, om redenen van ruimtelijke ordening of enige andere reden, lager is dan de minimumhoogte resulterend uit het in § 1 vermelde berekeningssysteem, worden de toelaatbare emissies van verontreinigende stoffen verder beperkt tot de grenswaarden die volgens het in het eerste lid vermelde berekeningssysteem geen aanleiding geven tot een overschrijding van de overeenkomstig dit reglement van toepassing zijnde milieukwaliteitsnormen voor de lucht. Artikel 4.4.3.1 VLAREM II juncto bijlage 4.4.2. In bijlage 4.4.2 van het VLAREM II worden een aantal emissiegrenswaarden opgenomen die door alle ingedeelde inrichtingen nageleefd dienen te worden (behalve wanneer er sectoraal of in de milieuvergunning zelf andere waarden opgelegd worden). Bijlage 4.4.2 van het VLAREM II is opgenomen in Bijlage C van deze code van goede praktijk. Artikel 4.5.1.1 juncto bijlage 4.5.4, 4.5.5 en 2.2.2 In bijlage 4.5.4 van het VLAREM II worden een aantal richtwaarden voor het L A95,1h-niveau van het omgevingsgeluid in open lucht opgenomen die door alle ingedeelde inrichtingen nageleefd dienen te worden (behalve wanneer er sectoraal of in de milieuvergunning zelf andere waarden opgelegd worden) . Bijlage 4.5.4 van het VLAREM II is opgenomen in Bijlage C. Voor fluctuerende, incidentele, impulsachtige en intermitterende geluiden bestaan eisen aan het L Aeq,1sniveau in bijlage 4.5.5 van het VLAREM II (zie Bijlage C van deze code van goede praktijk). Er bestaan eveneens eisen aan het LAeq-niveau van het geluid binnenshuis in bewoonde vertrekken die een gemene muur of vloer hebben met de ingedeelde inrichting. Deze eisen worden gegeven in bijlage 2.2.2 van het VLAREM II (zie Bijlage C van deze code van goede praktijk) en ze worden eveneens gesteld in functie van de periode: overdag, ‘s avonds en ‘s nachts. De meetmethode en meetomstandigheden voor het bepalen van het omgevingsgeluid door een ingedeelde inrichting in open lucht en binnenshuis worden beschreven in bijlage 4.5.1 van het VLAREM II.
Sectorale milieuvoorwaarden
Gelet op de relatief geringe hinder die uitgaat van commerciële keukens (dit ter vergelijking met bijvoorbeeld chemische bedrijven en verbrandingsovens) werden er geen sectorale milieuvoorwaarden ingevoerd voor de activiteiten van horeca of commerciële keukens op zich.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 72 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Er is geen aparte rubriek voorzien voor activiteiten van de horeca of commerciële keukens. De rubriek 45 (voedingsindustrie) komt nog het meeste in de buurt, maar deze rubriek heeft betrekking op de opslag, bewerking en verwerking van dierlijke en plantaardige producten (bijvoorbeeld slachthuizen, vetsmelterijen, visverwerking, koffiebranderijen, etc.). De rubriek 45.4.d. van bijlage 1 van VLAREM I heeft betrekking op ‗verkoopspunten van producten van dierlijke oorsprong (vlees, vis en gevogelte) alsook de aan die verkoopspunten verbonden uitsnijderijen‘. Het gaat om meldingsplichtige inrichtingen van de derde klasse. Traditioneel wordt deze rubriek niet gebruikt door de horeca maar enkel door winkels en groothandels die dierlijke producten verkopen. Strikt genomen kan deze rubriek evenwel zo worden geïnterpreteerd dat deze ook van toepassing is op de horeca (met uitzondering van de vegetarische restaurants). Zij kunnen bovendien voor andere rubrieken onder de sectorale milieuvoorwaarden vallen (lozen van afvalwater, opslag en/of verwerking van afvalstoffen, opslag van gevaarlijke producten – bijvoorbeeld stookolie, opslag van gassen – bijvoorbeeld zware airco).
Bijzondere milieuvoorwaarden
Bijzondere milieuvoorwaarden zijn die voorwaarden die door de vergunningsverlenende overheid in de individuele vergunning of naar aanleiding van een melding worden opgelegd. Wanneer een commerciële keuken dus over een milieuvergunning beschikt, zal moeten nagegaan worden of er bijzondere milieuvoorwaarden werden opgelegd en zo ja welke deze voorwaarden precies zijn. De vergunningverlenende overheid kan bijvoorbeeld maatregelen opleggen om rook-, roet-, geur- of geluidshinder te beperken.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 73 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
11.2 De juridische implicaties en de juridische waarde van de NBN-normen Hierna zal worden nagegaan wat er precies kan worden begrepen onder een norm, en meer in het bijzonder onder een NBN-norm. Ook wordt onderzocht wat de exacte juridische draagwijdte en waarde is van een dergelijke norm.
11.2.1 Wat is een norm? Normen zijn technische specificaties van een product, van een manier van werken of van een manier om iets te produceren. Op die manier scheppen normen eenduidigheid en vormen het regels of richtlijnen die door een erkende instelling worden goedgekeurd en uitgevaardigd. Meer in het bijzonder kan het gaan om een internationale normalisatie-instelling, waarbij men spreekt van een internationale norm of ISO-norm, dan wel om een Europese of Belgische instelling (bvb. het NBN of het BEC), waarbij het een Europese (CEN) of een Belgische (NBN) norm betreft. Normen zijn openbaar en de wet veronderstelt dat aannemers de normen in hun sector kennen. Een resolutie van de Raad van de EU van 10 november 1999 geeft de volgende omschrijving: ―Normalisatie is een vrijwillige activiteit gebaseerd op consensus en tot stand gebracht tussen de betrokken partijen in een geest van openheid en transparantie, binnen de schoot van onafhankelijke en erkende normalisatie instellingen, een activiteit die leidt tot het aannemen van normen waarvan de navolging gebeurt op vrijwillige basis.‖ In België definieert de wet van 3 april 2003 betreffende de normalisatie een norm als volgt: ―Art. 2 – 1° : Norm: een technische specificatie die door een erkende instelling met normatieve activiteiten met het oog op een herhaalde en voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is en die tot één van de categorieën van normen behoort bedoeld in artikel 1, 4°, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad, van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften.‖ Een norm weerspiegelt bijgevolg de regels van goed vakmanschap met betrekking tot een product, dienst of productieproces. Met betrekking tot deze code lijken voornamelijk de volgende normen van belang:
NBN D 50-001
Deze norm is van toepassing op nieuwe gebouwen of gedeelten hiervan, bestemd als woning. Zij is tevens van toepassing op gebouwen of gedeelten hiervan waarin omvangrijke renovatiewerken werden uitgevoerd en als woning dienen. De norm kan eveneens van toepassing worden verklaard op gedeelten van gebouwen met een woon- of verblijfsfunctie, in zover het gebruik van deze ruimten vergelijkbaar is met dat van woongebouwen. Deze norm geeft algemene aanwijzingen maar geen specifieke eisen betreffende de noodzakelijke openingen voor de toevoer van verse lucht en afvoer van verontreinigde lucht van niet-dichte verbrandingstoestellen (zoals stookketels, warmwaterboilers, enz.). Deze specificaties worden behandeld in de desbetreffende normen of, maken, bij gebrek aan normen, deel uit van een afzonderlijke berekening.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 74 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
NBN EN 13779:2004
Deze in België bekrachtigde Europese norm heeft betrekking op het ontwerp van mechanische ventilatiesystemen voor niet-residentiële gebouwen bestemd voor menselijke bezetting. De voorschriften uit deze norm hebben op zich geen normatieve waarden en dienen enkel gebruikt te worden indien er geen andere voorschriften van toepassing zijn.
NBN B 61-001
Deze norm bezorgt aan architecten en aan ontwerpers van warmte-installaties voorschriften inzake nieuwe stookafdelingen en schoorstenen. Met sommige van deze voorschriften dient reeds rekening gehouden te worden bij het opmaken van het bouwvoorontwerp. Zij bezorgt geen voorschriften inzake uitrustingen die in stookafdeling zullen worden opgesteld.
NBN B 61-002
Deze norm bepaalt de algemene technische- en veiligheidseisen voor centrale verwarmingsketels, al dan niet met productie van sanitair warm water, met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW. Deze norm is van toepassing met voorbehoud van alle wettelijke bepalingen, reglementen en/of normen die van toepassing zijn voor het gebruik van dergelijke brandstoffen en voor de inrichting van de lokalen waarin de installaties zijn opgesteld. Deze norm is niet van toepassing voor verbrandingstoestellen die enkel gebruikt worden voor de verwarming van het lokaal waarin ze zijn opgesteld .
11.2.2 Wat is de juridische draagwijdte en waarde van een norm? Normen kunnen geldingskracht hebben op nationaal, Europees of wereldvlak, en dit voor zowel bedrijven als individuen. De vraag is evenwel of deze normen juridisch afdwingbaar zijn, of daarentegen slechts een indicatie vormen voor de rechtsonderhorige. De naleving van normen op zich is juridisch niet afdwingbaar. Het is echter wel mogelijk dat afdwingbare regelgeving, zoals een wet of een koninklijk besluit, verwijst naar specifieke normen. In dat geval krijgen deze normen een meer afdwingbaar karakter, dat ze dan ontlenen aan de regelgeving die naar deze normen verwijst. Specifiek voor deze code kan verwezen worden naar het EPB-Besluit van 11 maart 2005. In bijlage VI van dit besluit wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van een aantal NBN-normen met betrekking tot ventilatiesystemen voor niet-residentiële gebouwen, hetgeen vanzelfsprekend implicatie heeft voor de juridische draagwijdte van de deze normen. Meer bepaald wordt verwezen naar volgende normen: -
NBN EN 12792:2003 NBN EN 12599:2000 NBN EN 13779:2004 NBN EN 13141-1:2004 NBN EN 13141-2:2004 NBN EN 1027:2000 NBN EN 13829:2001
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 75 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Men kan dan ook besluiten dat normen in sommige (regelgevende) gevallen toch juridisch afdwingbaar zijn, maar voor bedrijven veeleer een technisch hulpmiddel zijn over de na te leven specificaties voor producten, materialen of diensten. Dezelfde redenering geldt voor contracten die verwijzen naar normen, gelet op artikel 1134 BW (―Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die ze hebben aangegaan, tot wet‖). Wanneer partijen in hun overeenkomst uitdrukkelijk naar een norm verwijzen, kunnen ze dit naderhand niet van zich afschuiven onder het mom dat de naleving van een norm enkel vrijwillig is. Deze afdwingbaarheid is echter hoofdzakelijk van belang voor de installateurs van ventilatiesystemen maar niet zozeer voor exploitanten die in hun bedrijfsuitvoering gebruik maken van een ventilatiesysteem. Wanneer de norm verplichtend werd doordat er in een wet naar verwezen wordt of hij deel uitmaakt van de overeenkomst tussen partijen, zal diegene die geen rekening hield met de norm aansprakelijk kunnen worden gesteld nu niet werd uitgevoerd wat door de wet of de overeenkomst werd opgelegd. Ook wanneer de norm niet door de wet verplicht werd gemaakt en de overeenkomst geen melding maakt van enige norm, kan de aansprakelijkheid van diegene die geen rekening hield met de norm echter nog steeds in het gedrang komen. Overeenkomsten moeten immers eveneens uitgevoerd worden volgens de regels van de kunst of de regels van goed vakmanschap. Dit betreft een toepassing van de algemene zorgvuldigheidsplicht op grond van artikel 1382 BW en de specifieke milieuzorgplichten van artikel 22 Milieuvergunningsdecreet, artikel 43, § 2 en artikel 43ter Vlarem I. Ook kan hiervoor verwezen worden naar artikel 4.1.2.1§1 Vlarem II (‗Best Beschikbare Technieken‘)(zie hiervoor ook hoger). Indien een norm niet wettelijk of decretaal verplicht werd gesteld, kan het niet naleven van een norm met andere woorden nog steeds laten vermoeden dat één en ander niet gebeurde volgens de regels van de kunst. De rechtbank kan derhalve een partij via de omweg van de regels van de kunst (die iedereen moet in acht nemen) aansprakelijk stellen voor het niet naleven van een norm, ook al werd die norm op geen enkele manier verbindend verklaard. Naar analogie kan in dit verband worden verwezen naar twee uitspraken waarbij men de geldende NBN-norm heeft gehanteerd als objectieve maatstaf om na te gaan of de zorgvuldigheidsverplichting al dan niet werd geschonden. In de betrokken gevallen heeft de rechter het niveau van het lawaai vergeleken met de toen geldende regels inzake akoestiek in gebouwen (NBN S 01400-1), nu dergelijke regels een objectieve drempel vastleggen (Antwerpen 25 juni 1981, Pas. 1982, III, 6 en Brussel, 15 januari 1985, T. Aann., 1987, 145, noot R. HOTERMANS, ―Troubles de voisinage. Isolation acoustique‖). Deze visie moet evenwel opnieuw worden genuanceerd, nu het niet naleven van de norm slechts een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid doet ontstaan. In bepaalde gevallen zou men immers kunnen voorhouden dat het naleven van een norm niet aangewezen was. Zo bestaat de mogelijkheid dat er in specifieke omstandigheden sprake is van een technisch ongepaste uitvoeringswijze. Daarnaast is het in welbepaalde gevallen niet onmogelijk dat er aanvaardbare alternatieven bestaan.
11.2.3 Besluit Als algemeen beginsel kan worden gesteld dat een NBN-norm niet juridisch afdwingbaar is. Indien dergelijke normen, of een aantal onderscheiden bepalingen ervan, in regelgeving (wet, decreet, ordonnantie, verordening) zijn opgenomen, is er wel sprake van een (algemene) juridische afdwingbaarheid, die deze normen ontlenen aan de juridische grondslag van de regelgeving waarin zij werden opgenomen. Daarnaast kunnen normen eveneens afdwingbaar worden gesteld op grond van een contractuele basis tussen partijen. Dit is zowel het geval indien een norm werd opgenomen in een overeenkomst als in het bestek voor de uitvoering van werken, zodat partijen zich dan niet kunnen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 76 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
verschuilen achter de stelling dat een (niet in regelgeving opgenomen) norm vrijblijvend zou zijn. In dergelijk geval is de afdwingbaarheid echter beperkt tussen de diverse contractspartijen. Bijkomend dient te worden opgemerkt dat het feit dat een norm niet in regelgeving, noch in een overeenkomst of bestek werd opgenomen, geenszins een vrijgeleide betekent voor de rechtsonderhorige (burger of bedrijf). In dit verband geldt immers nog steeds de gemeenrechtelijke zorgvuldigheidsplicht op grond van artikel 1382 BW, op basis waarvan de rechtsonderhorige verplicht is om zich als een normaal zorgvuldig persoon te gedragen en de milieuzorgplichten. Dergelijke houding impliceert onder meer het naleven van de regels van goede praktijk en goed vakmanschap. Nu deze regels ook de naleving van NBN normen omvatten, kan een rechtbank in een gerechtelijke procedure steeds op deze rechtsgrond kunnen terugvallen.
11.3 Hoe wordt in de praktijk met deze problematiek omgegaan Aangezien de hinder van de afvoerinstallaties van commerciële keukens voornamelijk op lokaal vlak voelbaar is, worden de meeste initiatieven dan ook op dit niveau genomen. Meer concreet zal de gemeentelijke milieudienst, wanneer zij met een klacht inzake milieuhinder geconfronteerd wordt, nagaan of het al dan niet om een ingedeelde inrichting gaat. Is dit het geval, dan wordt gebruik gemaakt van de bepalingen uit de milieuvergunningswetgeving (milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II). Is dit niet het geval, dan ligt de behandeling van de klacht wat moeilijker, tenzij één en ander is geregeld in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening of politiereglement. Uit interviews met een aantal gemeentelijke milieudiensten – in het bijzonder de stad Antwerpen en de stad Gent – is gebleken dat in deze gevallen vooreerst gekeken wordt of er geen aanknopingspunt kan gevonden worden in de gemeentelijke bouwreglementen (o.a. bepalingen i.v.m. schouwhoogte) of in andere gemeentelijke reglementen (vnl. politiereglementen). In sommige gemeenten (o.a. de stad Gent) wordt de klacht in dat geval overgemaakt aan de dienst stedenbouw, die nagaat of er geen bouwovertredingen werden begaan. Kan er geen aanknopingspunt gevonden worden, dan staat de gemeentelijke milieudienst in principe machteloos en brengt zij de klager hiervan dan ook op de hoogte. Hierbij deelt de gemeente de klager mee dat zij niet bevoegd is, maar dat er op basis van artikel 544 BW (burenhinder) of artikel 1382 BW (schade uit onrechtmatige daad) wel een procedure voor de rechtbank kan gestart worden. Niettemin dient opgemerkt te worden dat een aantal milieudiensten van gemeenten – ook al beschikken zij in principe niet over een specifiek regelgevend kader binnen hun bevoegdheidsdomein – toch via bemiddeling een oplossing trachten te bekomen (bijvoorbeeld door aan de exploitant een aantal hinderbeperkende maatregelen te suggereren). Veel zal hierbij natuurlijk afhangen van de bereidheid van de exploitant om maatregelen te nemen. Indien deze weigert iets te ondernemen staat de gemeentelijke milieudienst immers vrij machteloos aangezien zij niet over harde juridische instrumenten beschikt. Gemeenten die bepalingen hieromtrent in een politiereglement hebben opgenomen, hebben uiteraard wel een stok achter de deur. Voorbeelden van dergelijke bepalingen zijn te vinden in de type politiereglementen die door de Vlaamse overheid ter beschikking worden gesteld (zie http://samenwerkingsovereenkomst.lne.be). Daarnaast wordt op gemeentelijk niveau ook heel wat gesensibiliseerd en geïnformeerd met betrekking tot deze problematiek (zie o.a. gemeente Brasschaat die een document met betrekking tot de procedure voor geluidsoverlast ter beschikking stelt van haar burgers – zie Bijlage D).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 77 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12 Inventaris / overzicht gangbare dampafvoersystemen 12.1 Overzicht van de normen met betrekking tot het toepassingsgebied van de studie In deze eerste paragraaf wordt een overzicht gegeven van relevante Belgische normen en besluiten in verband met ventilatie- en verwarmingssystemen voor commerciële keukens. Voor de juridische afdwingbaarheid van deze normen wordt verwezen naar het hoofdstuk ―Jur idisch Kader‖ (§ 11.2.2).
12.1.1 Overzicht documenten in verband met ventilatie
Het EPB-besluit van de Vlaamse Overheid. Het EPB-besluit van 11 maart 2005 werd uitvoerig besproken in hoofdstuk 9 van deze code van goede praktijk.
NBN D 50-001, ventilatievoorzieningen in woongebouwen Deze norm dateert uit 1991 en bepaalt de eisen op het gebied van luchtverversing in woongebouwen. Bijlage 5 van het EPB-besluit verwijst naar deze norm. Sommige bepalingen zijn overgenomen als eis, andere als aanbeveling. Daarnaast bevat de norm nog bijkomende bepalingen die niet werden overgenomen in het EPB-besluit.
NBN EN 13779:2007 Ventilation for non-residential buildings – Performance requirements for ventilation and room-conditioning systems, European Standard, 2007. Deze in België bekrachtigde Europese norm spitst zich toe op het ontwerp van mechanische ventilatiesystemen voor niet-residentiële gebouwen bestemd voor menselijke bezetting. Bijlage 6 van het EPB-besluit is geïnspireerd op de versie van 2004, maar de norm bevat nog aanvullende bepalingen en richtlijnen voor goede praktijk. De versie van 2007 bevat ook bepalingen over de afblaasopeningen van stookinstallaties, maar wordt onder volgende paragraaf niet expliciet herhaald.
12.1.2 Overzicht documenten in verband met stookinstallaties
NBN B 61-001, Stookafdelingen en schoorstenen De huidige versie van deze Belgische norm dateert van 1986 en is tijdens de opmaak van dit document in revisie. De norm is van toepassing op elke nieuwe stookafdeling, schoorsteen en verbindingen met de schoorsteen, voor zover dat het totaal nuttige warmtevermogen van generatoren, opgesteld in de stookplaats, gelijk is aan of groter is dan 70 kW. Onder de term stookplaats wordt verstaan elk vertrek waarin verbrandingstoestellen staan die fluïda op temperatuur en eventueel onder druk brengen. Deze fluïda dienen voor de centrale verwarming of de luchtbehandeling van gebouwen, of om ze van warm water of van stoom te voorzien.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 78 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
NBN B 61-002, Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en rookafvoer. Deze Belgische norm dateert van 2006 en bepaalt de technische- en veiligheidseisen voor centrale verwarmingsketels, al dan niet met productie van sanitair warm water, met e en nominaal vermogen kleiner dan 70 kW.
NBN D 51-003:2004+A1:2005, binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen – Algemene bepalingen Dit is een norm in verband met aardgasinstallaties, maar bevat ook een bijlage over de muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruiktoestellen type C 1, C3 en C5 waarvan het nominale vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kW is.
12.1.3 Overzicht documenten in verband met brandpreventie
Basisnormen brandpreventie Het KB van 7 juli 1994 en latere wijzigingen en aanvullingen (4 april 1996, 18 december 1996, 19 december 1997, 4 april 2003 en 13 juni 2007) tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
12.2 Ventilatie algemeen 12.2.1 Basisventilatie De eisen voor de basisventilatie van keukens zijn opgenomen in het EPB-besluit van de Vlaamse Overheid van 11 maart 2005, bijlage 6: Ventilatie in niet residentiële gebouwen. Er dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwerpbezetting van 1 persoon per 10 m2 vloeroppervlakte van de keuken. Indien de bezetting van de keuken gekend is, en die hoger is dan de minimale ontwerpbezetting, dan moet met de hoogste waarde rekening gehouden worden. Volgende hoeveelheden buitenlucht moeten minimaal toegevoerd worden bij afwezigheid van rokers:
Hoge luchtkwaliteit (IDA 1): meer dan 54 m3/h/pers.
Middelmatige luchtkwaliteit (IDA 2): 36 – 54 m3/h/pers.
Aanvaardbare luchtkwaliteit (IDA 3): 22 – 36 m3/h/pers.
Bij aanwezigheid van rokers moeten minimaal volgende hoeveelheden buitenlucht toegevoerd worden:
Hoge luchtkwaliteit (IDA 1): meer dan 108 m3/h/pers.
Middelmatige luchtkwaliteit (IDA 2): 72 – 108 m3/h/pers.
Aanvaardbare luchtkwaliteit (IDA 3): 43 – 72 m3/h/pers.
Voor de regeling van de ventilatie zijn er de volgende mogelijkheden:
Klokregeling
Aanwezigheidsdetectie
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 79 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Automatische regeling naar gelang de bezetting (bv. gekoppeld aan een priksysteem)
Directe regeling (pollutiesensors)
De afvoerlucht van keukens mag niet hergebruikt of doorgesluisd worden en moet dus direct naar buiten worden afgevoerd. De basisventilatie van de keuken kan deel uitmaken van het centrale basisventilatiesysteem van het gebouw, maar dit kan aanleiding geven tot kanaalvervuiling (vet, rook) en geurhinder. Een andere methode om te voldoen aan de eisen van de basisventilatie is opgenomen in volgende paragraaf.
12.2.2 Intensieve ventilatie De basisventilatiedebieten van een keuken zijn bijna nooit toereikend voor de kook- en bakdampafvoer. In keukens dient dus bijna altijd een intensief ventilatiesysteem aanwezig te zijn dat geschikt is voor de afvoer van vettige en rokerige lucht en waarvan het debiet veel hoger ligt dan de g eëiste debieten in het EPB-besluit. Dit systeem kan ook instaan voor de basisventilatie als de intensieve ventilatie gea ctiveerd wordt door een regeling volgens § 12.2.1. Uit energetische overwegingen is het sterk aangeraden om snelheidsregeling (bv. frequentieregeling) toe te passen om het debiet aan te passen in functie van de keukenactiviteiten (ontbijt, voorbereidingen, werkelijke kookactiviteiten, ...). Dit kan ofwel automatisch op basis van temperatuur- en pollutiemetingen ofwel manueel met een bedieningspaneel waarbij het keukenpersoneel het debiet stapsgewijs kan verhogen in functie van de kookactiviteit. In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op de systemen voor intensieve ventilatie in ke ukens.
12.3 Schematische voorstelling van een systeem voor de intensieve ventilatie van een keuken 12.3.1 Algemeen Een systeem voor de intensieve ventilatie van keukens bestaat uit:
Een luchtafvoersysteem
Toevoer van compensatielucht
In deze paragraaf wordt een schematische voorstelling gegeven van het intensieve ventilatiesysteem van een keuken en wordt het aspect toevoer van compensatielucht verder uitgewerkt. Het luchtafvoersysteem wordt in volgende paragrafen in detail uitgewerkt.
12.3.2 Schematische voorstelling Onderstaande schematische voorstelling geeft een beeld van een uitgebreid systeem voor de inte nsieve ventilatie in een keuken met mechanische luchttoevoer. De vereiste configuratie van de installatie is natuurlijk afhankelijk van de exacte toepassing. De onderdelen van de installatie worden verder besproken.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 80 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
a: kookapparatuur b: dampkap of ventilatieplafond met minimaal vetfiltering en eventueel UV-filtering c: geluidsdemper d: flexibele aansluiting e: bijkomende grof- en fijnfiltering f: absoluutfilter g: actief kool filter h: warmteterugwinning i: ventilator j: flexibele aansluiting k: geluidsdemper l: afblaasschacht m: luchtinblaasrooster n: geluidsdemper o: flexibele aansluiting p: ventilator q: bijkomende klimatisatie (koeling, naverwarming, bevochtiging) r: verwarmingsbatterij s: luchtfilters u: geluidsdemper v: aanzuigrooster w: sokkel
Figuur 8 : Schematische voorstelling van een systeem voor intensieve ventilatie van een keuken met mechanische luchttoevoer
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 81 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12.3.3 Toevoer van compensatielucht 12.3.3.1
Algemeen
Bij de toevoer van compensatielucht in keukens dienen volgende eisen in acht genomen te worden:
De luchtafvoer kan pas correct werken als er voldoende compensatielucht ter beschikking is
De verspreiding van de geuren uit de keuken dient vermeden te worden
Er mag geen lucht aangezogen worden uit niet-hygiënische ruimtes
Tocht en te koude luchtaanvoer zijn te vermijden.
Deze luchtaanvoer kan op volgende methoden gebeuren:
Natuurlijk Bij natuurlijke luchtaanvoer dient de luchtweerstand van deze luchtaanvoer ingerekend te worden bij de berekening van de opvoerhoogte van de afzuigventilator. Luchtaanvoeropeningen dienen oordeelkundig ingeplant te worden om tocht te vermijden. De volgende eisen voor basisventilatie in EPB bijlage VI kunnen hier als aanbeveling dienen: o
boven 1m 80
o
neerslag- en insectenwerend
o
inbraakveilig.
De opgelegde regelbaarheid van de roosters uit het EPB is hier niet als aanbeveling overgenomen. De openingen zijn essentieel voor de correcte werking van het luchtafvoersysteem en mogen niet volledig of gedeeltelijk afgesloten worden bij werking. Gebruik van openstaande ramen en deuren als luchttoevoer wordt bij voorkeur vermeden. Deze kunnen ook vooral in de zomer zorgen voor bijkomende lawaai- en geurhinder naar de omgeving en worden vaak geopend wanneer dit niet mag.
Mechanisch: Bij mechanische luchttoevoer kan er op een gecontroleerde wijze aan de eisen voldaan w orden. De mechanische luchttoevoer bedraagt typisch 80 à 90 %, waarbij de overige compensatielucht natuurlijk wordt aangevoerd. De luchttoevoer dient te worden gefilterd volgens de bepalingen van EN 13779 met als minimum een eindfilter F7 en bij voorkeur een eindfilter F9 (classificatie volgens EN 779). Mechanische luchttoevoer heeft ook de mogelijkheid om de keuken te klimatiseren. De temperatuur in keukens wordt best beperkt tot 26 à 28 °C, behalve seizoensgebonden kortstondige overschrijdingen bij hoge buitentemperaturen. Koeling van de keuken is normaal strikt genomen niet nodig, behalve als hogere comforteisen nagestreefd worden of in bepaalde keukenzones bijkomende eisen worden opgelegd door de vigerende hygiënische wetgeving. Omdat comfortabele condities betreffende de luchtvochtigheid in keukens niet altijd gerealiseerd kunnen worden, wordt het in de Duitse norm VDI 2052:1999 aanvaardbaar geacht
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 82 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
om de vochtigheid van de lucht te beperken tot maximaal 16,5 g water per kg droge lucht. Hierbij wordt condensatie vermeden op oppervlaktes met een temperatuur hoger of gelijk aan 22°C. Een minimale relatieve vochtigheid van 30 % kan als comfortlimiet beschouwd worden, waarbij occasionele lagere waarden aanvaardbaar zijn. Omwille van de grote dampverspreiding bij normale keukenoperaties is bevochtiging minder gebruikelijk. Indien bevochtiging wordt toegepast dient dit op een hygiënische manier te gebeuren en dus met behulp van stoombevochtiging. Omwille van comfortredenen moet de gemiddelde luchtsnelheid veroorzaakt door de compensatielucht onder de limietcurve van Figuur 9 liggen.
Figuur 9 : Aanvaardbare gemiddelde luchtsnelheid in de ruimte in functie van de ruimtetemperatuur De mechanische compensatielucht kan toegevoerd worden via:
de dampkap
het ventilatieplafond
ventilatieroosters
een combinatie van bovenstaande.
12.3.3.2
Toestellen voor mechanische luchtaanvoer in de keuken
Toevoer van lucht via de dampkap Zoals verder wordt uitgelegd is het rechtstreeks inbrengen van lucht intern in de dampkap geen geldige manier om compensatielucht toe te voeren. Wel zijn er dampkappen waarbij de lucht bijvoorbeeld via een afzonderlijk compartiment en een geperforeerde zijde aan de voorkant binnengebracht wordt in de ruimte (en dus niet intern in de dampkap). Om condensatie te vermijden dient het toevoerplenum geïsoleerd te zijn. Dit dient te gebeuren met onbrandbare isolatiematerialen en waarbij het moet worden uitgesloten dat vezels de toevoerlucht en dus het voedsel kunnen contamineren. Door een onevenwicht tussen de afzuigcapaciteit en compensatiecapaciteit van dergelijke dampkappen is het echter niet aangewezen deze dampkappen te gebruiken als compensatie voor comfortventilatie.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 83 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 10 : Dampkap met luchttoevoer via gescheiden kanaal aan de frontzijde
Toevoer van lucht via het ventilatieplafond Het ventilatieplafond wordt verder meer in detail besproken. Bij toepassing van ventilatieplafonds wordt de compensatielucht toegevoerd via geperforeerde toevoercassettes of inblaassecties tussen de afzuigsecties. Zie ook verder Figuur 22 en Figuur 23. Toevoer van lucht via ventilatieroosters Toevoer van lucht via ventilatieroosters kan op verschillende manieren gebeuren. De meeste toegepaste types zijn:
Toevoerroosters voor wandinbouw
Verdringingsrooster voor inbouw in de wand, het plafond of voor plaatsing in een hoek van het lokaal of in de hoek tussen de wand en het plafond
Plafondroosters met horizontale uitblaas
Plafondwervelrooster
Lijnroosters.
Figuur 11 : Toevoerrooster voor inbouw in de wand
Figuur 12 : Verdringingsroosters
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 84 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 13 : Wervelrooster (links) en lijnrooster (rechts)
Figuur 14 : Plafondroosters met horizontale uitblaas Het gebruikte type van roosters heeft een invloed op de luchtbeweging in het lokaal. Hoe meer turbulenties de toevoer van lucht veroorzaakt, hoe moeilijker de dampen gevangen en afgevoerd worden door de luchtafvoertoestellen. In de Duitse norm VDI 2052:1999 worden correctiefactoren opgegeven voor het extractiedebiet in functie van de wijze van luchttoevoer.
Tabel 13 : Correctiefactor volgens de wijze van luchttoevoer Wijze van luchttoevoer
Correctiefactor op het te voorziene afzuigdebiet
Laminaire luchtstroom (verdringing) Toevoer via plafond
1,10
Toevoer in de werkomgeving
1,05
Gemengde luchtstroom Roosters in verticale vlakken
1,25
Roosters in het plafond
1,20
Toevoer van lucht via een combinatie van bovenstaande Het is natuurlijk ook mogelijk om verschillende toevoersystemen te combineren om voldoende lucht inblaas te kunnen verwezenlijken. Zo kan bijvoorbeeld luchtaanvoer via de dampkap gecombineerd worden met verdringingsroosters .
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 85 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12.4 Toestellen voor luchtafvoer uit de keuken 12.4.1 Algemeen De luchtafvoer in professionele keukens gebeurt ofwel met behulp van een dampkap ofwel met behulp van een ventilatieplafond. Traditioneel worden dampkappen en ventilatieplafonds uitgevoerd in roestvast staal RVS 304. Dit materiaal is een hoogwaardig materiaal dat er goed uitziet, een lange levensduur heeft, bestand is tegen vocht, vet en vuil en makkelijk onderhouden kan worden. Hoogwaardiger roestvast stalen materialen (vb. RVS 316) kunnen ook worden toegepast.
12.4.2 De dampkap 12.4.2.1
Types dampkappen
Voor de afvoer van bak- en kookdampen zijn de dampkappen in 3 groepen onder te verdelen:
Traditionele dampkappen
Traditionele inductiedampkappen
Dampkappen met verhoogde efficiëntie
Bij traditionele inductiedampkappen wordt 50 % van de compensatielucht onbehandeld en rechtstreeks in de dampkap ingebracht. Recent onderzoek wijst uit dat de interne compensatielucht niet meer dan 15 % mag bedragen zonder overstroom van lucht vanuit de dampkap naar de ruimte te kri jgen (Zie ook Best Practice Commercial Kitchen Ventilation van de Foodservice Consultants Society International). De Duitse norm over ventilatie in keukens (VDI 2052: 1999) stelt bijkomend dat het afzuigdebiet verhoogd moet worden met het debiet dat intern in de dampkap wordt ingebracht. Traditionele inductiedampkappen waarin meer dan 15 % van de lucht rechtstreeks intern in de dam pkap wordt toegevoerd, zijn in alle omstandigheden af te raden. Het debiet dat intern binnengebracht wordt, moet dus zeker kleiner zijn dan 15 % van het berekende afvoerdebiet volgens de methodes die verder beschreven zijn. Het berekende afvoerdebiet moet verhoogd worden met het debiet dat intern in de dampkap wordt ingebracht. Het intern binnenbrengen van lucht is dus enkel nuttig als een techniek om de efficiëntie van de dampkap te verhogen en wel zo dat de efficiëntie in die mate verhoogt dat de daling van het benodigde afvoerdebiet groter is dan de hoeveelheid intern ingebrachte lucht. Het gebruik van kleine jets voor het fictief verlagen van de ophanghoogte van de dampkap is één van de technieken die gebruikt worden in dampkappen met verhoogde efficiëntie (vangluchttechniek). De mate van verhoging van de efficiëntie moet blijken uit proeven van onafhankelijke labo‘s volgens bestaande internationale normen. De verschillende types van dampkappen voor de afvoer van kook- en bakdampen hangen af van hun opstelling (Zie Figuur 15 t.e.m. Figuur 20)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 86 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 15: Muurophanging
Figuur 16: Enkel eiland
Figuur 17: Dubbel eiland
Figuur 18: Muurophanging laag opgesteld
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 87 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 19: Achterkant ophanging 12.4.2.2
Figuur 20: Wenkbrauw
Opstelling en afmetingen van dampkappen
De afmetingen van de dampkap worden bepaald door afmetingen van de keukenapparatuur. In de meeste gevallen is een overhang van 300 mm aan alle vrije zijden van het keukenblok typisch om de verticale luchtstroom te vangen en in te sluiten. In sommige gevallen dient het overhangende deel verhoogd te worden tot 600 mm à 900 mm aan bepaalde zijdes indien het keukenapparatuur betreft met opengaande deuren of keukenapparatuur betreft met hoge belasting opgesteld op de rand van het keukenblok. De ophanghoogte van de dampkap is tevens bepalend voor een goede afzuig van de thermische convectiestroom. De typische ophanghoogte van de onderkant van de dampkap ligt tussen de 2 m en de 2,1 m. De berekeningsmethoden voor afvoerdebieten van dampkappen (zie verder) houden rekening met een interne hoogte van de dampkap van ca. 400 mm om voldoende lucht te kunnen insluiten. Het voorzien van een groter insluitvolume kan een oplossing bieden waar de benodigde afvoerdebieten niet gehaald kunnen worden. Bij het ontbreken van voldoende buffering van de dampen dienen de afvoerdebieten opgevoerd te worden rekening houdend met pieken die kunnen optreden bij bijvoorbeeld het openen van toestellen. De ideale afstand tussen het laagste punt van de vetfilter en het hoogste punt van het kookoppervlak bedraagt 450 mm à 1350 mm. Deze minimale afstand is nodig om het gevaar op oververhitting en brand in de filter te vermijden en hangt af van het gebruikte type vetfilter.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 88 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 21: Opstelling en afmetingen van dampkappen 12.4.3 Het ventilatieplafond 12.4.3.1
Algemeen
Het ventilatieplafond is een alternatieve vorm van luchtverdeling en -afzuig in keukens. Bij ventilatieplafonds is de luchttoevoer en -afvoer verdeeld over het volledige plafondoppervlak. Het voordeel van ventilatieplafonds ligt in het behoud van het visuele overzicht over de gehele ke uken. In ruimtes met beperkte beschikbare hoogte kan toepassing van een dampkap tevens praktische problemen geven. Het ventilatieplafond is eveneens een interessant alternatief als de keukenapparatuur over een grote oppervlakte verspreid staat, zeker als deze apparatuur geen intensieve vet- en geuroutput heeft.
12.4.3.2
Cassettesysteem
Het ventilatieplafond is opgebouwd uit inblaas- en afzuigcassettes. De cassettes kunnen op eenvoudige wijze uit het plafond gehaald worden en gereinigd worden in de vaatwas. De afzuigcassettes hebben een onderkant met holle bogen omwille van buffering van de dampen en zijn voorzien van vetfilters.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 89 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Sommige vetfilters op de markt zorgen voor een luchtwerveling met beperkte hoogte boven het ventilatieplafond. Bij deze systemen kan het volstaan om een vrije hoogte van ca. 30 cm b oven het plafond te hebben om vetaanslag aan het ruwbouwplafond te vermijden. Indien de leverancier dit niet kan garanderen dient het ruwbouwplafond met epoxyverf behandeld te worden. Bij dit systeem lopen geen afzuigkanalen boven het plafond maar wordt op centrale punten afgezogen.
Figuur 22 : Ventilatieplafond cassettesysteem 12.4.3.3
Modulair plenum systeem
Het ventilatieplafond is opgebouwd uit V-vormige afzuigzones met daartussen inblaaszones. Dit systeem kan naar opbouw beschouwd worden als een modulair dampkapsysteem. De afzuigzones zijn ofwel rechtstreeks aangesloten op kanalen of worden via centrale punten afgez ogen. In het tweede geval is behandeling van de ruwbouwplaat met een epoxyverf aangewezen.
Figuur 23 : Modulair plenum ventilatieplafond
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 90 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12.5 Ventilatiedebieten 12.5.1 Het afvoerdebiet Het is belangrijk dit debiet voor elke specifieke toepassing nauwkeurig te bepalen. Het effectief va ngen van de kook- en bakdampen is de eerste voorwaarde om de problematiek rond afblaas van keukenlucht te beheersen. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
Voldoende debiet om de verspreiding van kook- en bakdampen in de keuken te vermijden
Voldoende debiet om condensatie in de dampkap te vermijden
Eventueel voldoende debiet om het nodige toegevoerde luchtdebiet voor koeling af te voeren bij specifieke eisen naar binnencondities
Overdimensionering van het debiet zorgt voor hoge extra installatiekosten en operation ele kosten en risico op extra geluidsoverlast
Het afvoerdebiet van een dampkap kan op verschillende manieren bepaald worden.
12.5.1.1
Methode gebaseerd op thermische convectie
Deze methode is uitgewerkt in de Duitse Richtlijn VDI 2052:1999. De norm omvat alle nodige informatie en formules om de convectieve luchtstroom die gecreëerd wordt door de keukenapparatuur te bepalen. Het hoofddoel van een goed luchtafzuigsysteem is om deze convectieve luchtstroom af te voeren en geen verspreiding ervan in de ruimte toe te laten. Deze methode vereist dat alle keukenapparatuur opgesteld in de keuken nauwkeurig gekend is. Per toestel wordt rekening gehouden met:
Type toestel
Vermogen van het toestel
Afmetingen van het toestel
Energiebron van het toestel.
De berekening houdt ook rekening met:
de opstelling van de luchtafzuig zoals muurdampkap, ventilatieplafond, eilanddampkap, …(zie ook Figuur 24)
de toevoerwijze van de compensatielucht (zie Tabel 13).
typische gelijktijdigheidsfactoren afhankelijk van de toepassing
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 91 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 24 : Reductiefactoren afzuigdebiet volgens opstellingswijze van de dampkap Als laatste stap van de berekening wordt een controleberekening uitgevoerd om na te gaan of er geen risico is op condensatie. Eventueel dient het debiet hiertoe verhoogd te worden. De bovenstaande berekening garandeert niet dat de binnentemperatuur comfortabel is omdat ze geen rekening houdt met warmte afgegeven door straling van de keukenapparatuur, overige interne warmtelasten (personen, verlichting,…) en externe warmtewinsten (zonnewinsten, …). Aangezien de warmteafgifte door convectie van de keukentoestellen op 50 % wordt ondersteld in de Duitse norm kan de warmteafgifte door straling ook op 50 % ondersteld worden en de gelijktijdigheidsfactor eigen aan de toepassing gebruikt worden. Op deze manier wordt het gevraagde debiet om een comfortabele luchttemperatuur te bereiken een typisch HVAC-vraagstuk. Bovenstaande berekeningen laten dus toe in alle gevallen het correcte debiet te bepalen voor standaard keukenafzuigapparatuur. Het is raadzaam om de installateur van uw luchtafvoerinstallatie de berekening volgens deze methode te laten voorleggen om het voorgestelde luchtafvoerdebiet te verantwoorden.
Figuur 25 : Thermische convectiestroom
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 92 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Sommige fabrikanten gaan echter op zoek naar dampkapsystemen met hogere efficiëntie om verder het vereiste debiet te verminderen (zie hoger). De Duitse richtlijn houdt hier geen rekening mee. Er bestaat een Amerikaanse norm ASTM F1704 waardoor de verhoogde efficiëntie van deze nieuwe technieken t.o.v. standaard dampkappen om de convectieve luchtstroom te vangen door onafhankelijke laboratoria kan vastgelegd worden. Het is aanvaardbaar dat bij dampkappen met een bewezen verbeterde efficiënte het debiet om de convectieve luchtstroom te vangen evenredig vermindert. Dit kan in sommige gevallen leiden tot besparingen op de operationele kosten en de hinder voor de omgeving verminderen.
12.5.1.2
Berekening aan de hand van het aantal lopende meter dampkap
Een andere toegepaste methode is om het aantal m werkvlak te vermenigvuldigen met 1.000 m ³/h. Het spreekt voor zich dat deze methode enkel als eerste inschatting gebruikt kan worden voor ―sta ndaard‖ grootkeukens. In het Amerikaanse ASHRAE Handbook wordt een meer specifieke tabel opgenomen in functie van het aantal meter dampkap. De tabel houdt rekening met:
de opstelling van de dampkap
de belasting van de kookapparatuur
Tabel 14 : Minimale afzuigdebieten voor dampkappen Minimale afzuigdebieten voor dampkappen (m3/h per lopende meter dampkap)
Type dampkap Muurophanging
Laag belastende keukenapparatuur
Medium belastende keukenapparatuur
Sterk belastende keukenapparatuur
Heel sterk belastende keukenapparatuur
900 - 1080
1260 - 1620
1080 - 2160
+ 1980
1440 - 1620
1620 - 2160
1620 - 3420
+ 3060
Dubbel eiland
900 - 1080
1080 - 1620
1440 - 2160
+ 2880
Wenkbrauw
900 - 1440
900 - 1440
niet aanbevolen
niet aanbevolen
Achterkant ophanging
540 - 1080
1080 - 1620
1620 - 2160
niet aanbevolen
Enkel eiland
In verband met de belasting van de keukenapparatuur worden in Ashrae de volgende richtlijnen gegeven:
Laag belastende keukenapparatuur: ovens, steamers, kleine ketels (tot 200°C)
Medium belastende keukenapparatuur: grote ketels, grillplaten en braadpannen (tot 200°C)
Sterk belastende keukenapparatuur: rechtopstaande grillsystemen, grillen op houtskool en woks (tot 315°C)
Heel sterk belastende keukenapparatuur: baktoestellen met vaste brandstoffen (tot 370°C).
Deze lijst geldt in feite enkel voor in laboratorium geteste dampkappen, die op deze manier in Amerika een bepaald keurmerk krijgen. Recente studies tonen aan dat de ondergrens van deze debieten in feite onvoldoende is voor toepassing buiten laboratoriumomstandigheden omwille van de luchtve rstoring die optreedt in een werkelijke keuken. De correctiefactoren uit VDI 2052:1999 betreffende de toevoerwijze
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 93 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
van de compensatielucht kunnen hiertoe gebruikt worden. De waarde van het met deze tabel bekomen resultaat hangt sterk af van de juiste inschatting van de belasting van verschillende keukenapparatuur onder één grote dampkap.
12.5.1.3
Berekening aan de hand van de warmteafgifte van de keukenapparatuur
Deze methode werd toegepast in de oudere versies van de Duitse norm VDI 2052 en maakt geen onderscheid tussen convectieve warmteafgifte en warmteafgifte door straling. Deze methode is dus eigenlijk achterhaald door de evolutie van de wetenschappelijke achtergrond.
12.5.1.4
Berekening aan de hand van kengetallen van constructeurs en leveranciers van keukenapparatuur
Constructeurs en leveranciers van keukenapparatuur geven in bepaalde gevallen afzuigdebieten op voor de verschillende types keukenapparatuur. Afhankelijk van de constructeur of leverancier gaat het om veilige of gemiddelde waarden. Best wordt verduidelijking gevraagd over de geldigheid van deze debieten (opstelling dampkap, wijze van toevoer van compensatielucht, ..). Algemene toepassing van veilige waarden kan leiden tot een overgedimensioneerde installatie met hogere installatiekost, hogere operationele kosten (energieverbruik) en hogere geluidsproductie. In andere gevallen is het mogelijk dat in het CE-attest van een keukentoestel een minimaal extractiedebiet is opgegeven. Dit debiet dient in elk geval gehaald te worden. Dit is vooral het geval bij keukenapparatuur met geïntegreerde dampkap (bv. een frituurtoestel).
12.5.1.5
Berekening aan de hand van de horizontale instroomsnelheid van het volume beschermd door de dampkap
We berekenen het debiet als volgt: V = x . U . wx . 3600 (m3/h) Met: V = afvoerdebiet (m3/h) x = afstand tussen bovenkant apparatuur en onderkant dampkap U = omtrek van de dampkap wx = instroomsnelheid (m/s) Het afvoerdebiet wordt zo gekozen dat de instroomsnelheid tussen 0,2 en 0,5 m/s ligt afhankelijk van het type toestellen:
0,2 m/s voor minder vereisende keukenapparatuur (boiler, bain marie, …)
0,5 m/s voor veeleisende keukenapparatuur (rechtopstaande grillsystemen, …).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 94 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 26 : Berekening van het luchtdebiet op basis van de instroomsnelheid Dit is op zeer eenvoudige wijze te berekenen en in een vroeg stadium te bepalen. De enige nodige gegevens zijn de omvang en opstelling van de dampkap en een inschatting van de keukenapparatuur. Alles valt of staat natuurlijk met de juiste inschatting van de instroomsnelheid. Dit kan tot belangrijke over- of onderdimensionering leiden en dus de oorzaak zijn van hogere operationele kosten en installatiekosten of problemen tijdens uitbating. Eenmaal de keukenapparatuur gekend is, wordt dus beter een meer gedetailleerde berekening gemaakt. Bij centrale dampkappen van traditionele grootkeukens (bv. bedrijfsrestaurant) ligt deze waarde normaal niet hoger dan 0,25 m/s.
12.5.1.6
Berekening aan de hand van het ventilatievoud
Deze methode wordt net als de eerste methode vermeld in de Duitse norm VDI 2052:1999. Op basis van de volledige keukenoppervlakte wordt het extractiedebiet bepaald. Deze grafiek is gebaseerd op de methode van het ventilatievoud waarbij met een plafondhoogte van 3 m gerekend is. Waar mogelijk dient onderscheid gemaakt te worden per keukensector (kookkeuken, braa dkeuken,…)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 95 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 27 : Luchtafvoerdebiet in functie van keukenoppervlakte We merken op dat er op geen enkele manier rekening gehouden wordt met de densiteit van de keukenapparatuur. Bij zeer hoge densiteit is het mogelijk dat de vereiste ventilatievouden tot o ngeveer 2,5 keer zo groot zijn dan deze in de tabel. Deze globale benadering mag dus zeker niet blindelings toegepast worden en kan enkel gehanteerd worden als een eerste inschatting. Zo is het tevens vermeld in de Duitse norm.
12.5.1.7
Berekening aan de hand van het aantal maaltijden
Er bestaan ook aanduidingen voor het afzuigdebiet die gebaseerd zijn op het aantal maaltijden die per uur geserveerd worden. Het extractiedebiet in l/s wordt dan bepaald onder de vorm van 10 à 15 keer het aantal maaltijden per uur. Dit betekent 36 m 3/h à 54 m 3/h per maaltijd per uur. Deze methode staat dus volledig los van de belastende aard van de keukenapparatuur en/of de opstelling in de ruimte. De methode is dus enkel toepasbaar als eerste inschatting. Bij frituren wordt het extractiedebiet in sommige gevallen bepaald op basis van het aantal kg frieten dat per keer wordt voorgebakken.
12.5.2 Het toevoerdebiet (compensatielucht) Zoals hoger vermeld bedraagt de compensatielucht van een mechanisch toevoersysteem 80 à 90 % van het benodigde afvoerdebiet en moet dit verhoogd worden met het eventuele debiet dat intern in de dampkap wordt binnen gebracht.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 96 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12.6 Kanaalwerk Het kanaalwerk voor afblaaslucht dient resistent te zijn voor vet, basen en zuren. Volgende materialen worden hiervoor normaal gebruikt:
roestvast staal 304 (bij voorkeur)
gegalvaniseerd staal.
Eveneens dienen dichtingen bestand te zijn tegen vet, basen en zuren. Plooien aan de onderkant van horizontale kanalen dienen vermeden te worden en verbindingsflenzen worden bij dergelijke kanalen zijdelings en boven voorzien. De kanalen moeten gereinigd kunnen worden met vloeibare reinigingsmiddelen. Hiertoe dienen inspectieluiken voorzien te worden ter hoogte van aftakkingen, sectieveranderingen, bochten en tussengeschakelde kanaaleenheden. Bij rechte kanalen dienen ze om de ca. 3 m voorzien te worden en dit afwisselend aan de ene en aan de andere kant van het kanaal. De inspectieluiken dienen zo g eplaatst te worden dat ze bij exploitatie vlot bereikbaar zijn. In onderstaande tabel vindt u de aanbevolen en maximale luchtsnelheden in kanalen voor toepassing in restaurants volgens de Regie der Gebouwen:
Vertrekkanaalstuk, indien niet in bezette zone o
Aanbevolen snelheid: 8 m/s
o
Maximale snelheid: 11 m/s
Kanaalstukken in bezette zones o
Aanbevolen snelheid: 5 m/s
o
Maximale snelheid: 7 m/s
Eindkanaalstukken o
Aanbevolen snelheid: 4 m/s
o
Maximale snelheid: 6 m/s.
Debietregelkleppen zijn soms nodig, maar moeten tot een minimum beperkt worden. De regelkleppen in de extractielucht van dampkappen hebben bij voorkeur lamellen uit RVS. Het werkingsmechanisme moet buiten de luchtstroom liggen.
12.7 Ventilatoren De ventilatoren voor de luchtafvoer van dampkappen dienen geschikt te zijn voor het aanw ezige vocht. Hun motoren hebben minimaal beschermingsklasse IP 55 indien in de luchtstroom geplaatst. De motoren zijn voorzien van thermische veiligheden die de motor uitschakelen bij oververhitting. Het is aan te raden om ventilatoren te gebruiken met motoren buiten de luchtstroom. Temperatuur bestendigheid van 40°C tot 60°C voor de afzuiglucht van dampkappen van keukens met laag tot gemiddeld belastende keukenapparatuur blijkt in de praktijk te volstaan. Bij hoog tot zeer hoog belastende keukenapparatuur zijn een motor buiten de luchtstroom en aangepaste temperatuursbestendige ventilatoren noodzakelijk. Bij de berekening van de opvoerhoogte van ventilatoren moet rekening gehouden worden met de stijgende drukverliezen bij werking door vervuiling van filters en kanalen. Door gebruik te maken van
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 97 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
snelheidsregeling kan de snelheid en dus het werkingspunt van de ventilator automatisch aangepast worden in functie van een debietmeting. In praktijk worden ventilatoren met metalen schoepen gebruikt omdat deze minder snel in onbalans raken door vetophoping dan kunststofventilatoren. Bij toepassing van kunststofventilatoren wordt de temperatuurbestendigheid ook belangrijk. Centrifugale ventilatoren met voorwaarts gebogen schoepen dienen vermeden te worden omdat zij geen zelfreinigende werking hebben en sneller in onbalans raken. Axiale ventilatoren zijn minder geschikt omwille van de beperkte opvoerhoogte. Om het drukverlies over de vetfilters te overwinnen zullen al vlug hoge snelheden nodig zijn die lawaaihinder veroorzaken. Industriële hoge temperatuur ventilatoren zijn zwaar van uitvoering, hebben een beperkt capaciteitsbereik en zijn te lawaaierig voor toepassing in commerciële keukens. De nodige voorzieningen moeten getroffen worden voor afvoer van condensaat of regeninslag in het luchtafblaaskanaal (bv. condensafvoer geïntegreerd in de ventilator). De ventilatoren komen voor in direct aangedreven vorm en met riemaandrijving. Riemaandrijving zorgt voor bijkomende onderhoudskosten, maar laat toe de ventilator eenvoudiger af te stellen voor de werkelijke gevraagde omstandigheden of aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. Deze afstelling zorgt voor optimalisatie van het rendement voor de specifieke toepassing. Bij direct gedreven ventilatoren dient deze specifieke afstelling te gebeuren door frequentieomvorming. Volgende ventilatoren worden vaak toegepast:
Centrifugale of gecombineerde centrifugaal/axiaal kanaalventilatoren Dit is de goedkoopste oplossing. De ventilatoren zijn minder robuust dan de overige oplossingen. De ventilatoren moeten bereikbaar zijn voor onderhoud en reiniging. De ventilatoren zijn direct gedreven.
Figuur 28 : Kanaalventilator
Centrifugale dakventilatoren met verticale uitblaas en motor buiten de luchtstroom Dit is de meest compacte oplossing naar benodigde binnenoppervlakte. Hoewel deze ventilatoren duurder zijn dan de vorige, is dit nog steeds een budgetvriendelijke oplossing. Er is wel een goede bereikbaarheid van het dak vereist voor reiniging en onderhoud. De ventilatoren zijn direct gedreven.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 98 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 29 : Dakventilator
Enkelaanzuigende centrifugale ventilatoren met motor buiten de luchtstroom Deze ventilator voor binnen en buitenopstelling is robuuster en makkelijker te onderhouden, maar duurder dan de vorige oplossingen. Indien een akoestische omkasting vereist is, dient rekening gehouden te worden dat deze omkasting geluiddempende buitenroosters moet bevatten om de motor te koelen. De ventilatoren zijn direct aangedreven of riem aangedreven.
Figuur 30 : Enkelaanzuigende centrifugaalventilator
Dubbelaanzuigende centrifugale ventilatoren met achterwaarts gebogen schoepen en met motor in de luchtstroom Typische ventilator gebruikt in luchtbehandelingskasten voor buiten- of binnenopstelling. Deze luchtbehandelingskasten zorgen voor akoestische demping en hebben toegangsdeuren voor eenvoudig onderhoud. De luchtbehandelingskasten bevatten in sommige gevallen bijkomende filter- en warmterecuperatiesystemen. De ventilatoren zijn direct aangedreven of riem aangedreven.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 99 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 31 : Dubbelaanzuigende centrifugaalventilator
Het direct gedreven vrijlopend wiel met achterwaarts gebogen schoepen (vrijloopventilator) Dit is een alternatieve centrifugale ventilator zonder spiraalhuis voor toepassing in luchtbehandelingskasten die direct gedreven is. De voordelen van dit type zijn: o
Eenvoudig reinigbaar door het ontbreken van een spiraalhuis
o
Er is een nauwkeurige debietregeling mogelijk via frequentieregeling en zo kan op eenvoudige manier het correcte debiet bij filtervervuiling behouden blijven.
Het intrinsieke rendement is over het algemeen iets lager dan de traditionele centrifugaal ventilatoren.
Figuur 32 : Vrijloopventilator
12.8 Vermindering van het energieverbruik 12.8.1 Algemeen Een luchtafvoersysteem voor de afvoer van bak- en kookdampen kan tot een groot energieverbruik leiden. Zoals hoger vermeld is het in eerste instantie belangrijk om het ventilatiedebiet correct te dimensioneren en zo overdimensionering (en natuurlijk ook onderdimensionering )te vermijden. Het energieverbruik kan verminderd worden door:
Snelheidsregeling van de ventilatoren waardoor het luchtdebiet aangepast wordt in functie van de heersende keukenactiviteit (belasting en bezetting).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 100 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Energierecuperatie uit de warme lucht die afgeblazen wordt om de verse lucht voor te verwarmen.
12.8.2 Snelheidsregeling Bij snelheidsregeling past men het volledige ontwerpdebiet toe tijdens vollast van activiteiten en bezetting maar wordt dit debiet verminderd in deellast. In zijn eenvoudigste vorm kan dit door een snelheidskeuzeschakelaar te voorzien op de dampkap waarmee het debiet trapsgewijs kan geregeld worden. In dit geval wordt de energiebesparing en de goede werking van het luchtafvoersysteem wel bepaald door de inschatting en het energiebewustzijn van het personeel. De snelheidsregeling kan ook automatisch gestuurd worden op basis van temperatuurmetingen, infraroodmetingen en/of pollutiemetingen. De vermindering van het debiet heeft niet enkel een voordeel op het vlak van energie, het is ook een manier om de hinder te verminderen. De lawaaiproductie van een ventilator daalt bij een dalende belasting. Dit betekent dat bij snelheidsregeling het maximale geluidsniveau alleen voorkomt bij vollast, maar dat de productie van lawaai bij deellast wordt verminderd. Het verbruik van ventilatoren stijgt niet enkel met het debiet, maar ook met de opvoerhoogte. Dit betekent dat men er baat bij heeft om de luchtafvoerinstallatie goed te onderhouden en dus de kanalen en filters geregeld te reinigen of te vervangen.
Indien de automatische regeling de wijziging in het drukverlies van de installatie compenseert, zal een vervuilde installatie leiden tot een verhoogde ventilatorsnelheid en een hoger energieverbruik.
Indien de automatische regeling de wijziging in het drukverlies van de installatie niet compenseert zal een vervuilde installatie leiden tot een slechte werking, waardoor de problematiek van het vangen van bak- en kookdampen niet meer wordt beheerst.
Ook bij onderhoud gaat het energetisch voordeel gepaard met een voordeel op het vlak van de hinder. Hoe beter de installatie onderhouden wordt, hoe minder geurhinder er zal zijn voor de omgeving.
12.8.3 Warmterecuperatie Bij een energierecuperatiesysteem in de afblaaslucht van keukens wordt de warmte uit de afvoerlucht gebruikt om de verse lucht voor te warmen. Er dient steeds onderzocht te worden of een energierecuperatiesysteem economisch haalbaar is. Dit zal vooral afhangen van:
het concept: een warmterecuperatiesysteem is niet in alle gevallen even makkelijk realiseerbaar
de duur dat de installatie in dienst is: bij snelheidsregeling moet bijkomend rekening gehouden worden met werking in vollast en deellast
Men moet er zich wel van bewust zijn dat energierecuperatie ook leidt tot stijgende drukverliezen en een verhoogd elektrisch energieverbruik (ventilatoren). De berekening van de economische haalbaarheid dient daar dus ook rekening mee te houden. Ook mag men bij de berekening natuurlijk enkel de recuperatiewarmte in rekening brengen die nuttig gebruikt kan worden (ventilatielucht moet niet voorverwarmd worden op warme dagen).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 101 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
De gebruikte warmteuitwisselingstechnieken zijn heatpipes, waterglycolbatterijen en platenwarmtewisselaars. Regeneratieve warmtewisselaars zoals een warmtewiel of een statisch regeneratiesysteem met wisselkleppen zijn niet geschikt voor deze toepassing omwille van de hoge relatieve vochtigheid van de afblaaslucht en de aanwezigheid van o.a. vetten in de afblaaslucht. Deze aanwezigheid van o.a. vetten leidt ook tot bijzondere aandachtspunten voor de wel toegepaste systemen:
Voldoende voorfiltering te voorzien met minimaal vetfilters en fijnfilters
Warmtewisselaars met gladde oppervlakken
Warmtewisselaars bestand tegen de aanwezige vetten, zuren of basen
Voldoende afstand tussen platen of lamellen behouden
Steeds zorgen voor verticaal geplaatste lamellen of platen
Lamellen dienen uit een voldoende stijf materiaal te bestaan om ze te kunnen reinigen (geen aluminium lamellen).
Figuur 33 : Heatpipe
Figuur 34 : Waterglycolbatterijen
Figuur 35 : Platenwarmtewisselaar
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 102 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
12.9 Schoorstenen en ventilatiemonden 12.9.1 Afblaas luchtafvoersystemen van keukens 12.9.1.1
Plaatsing van de luchtafblaasopeningen (algemeen geval)
De norm NBN EN 13779:2007 definieert aanbevelingen in verband met de luchtafblaas van ventilatiesystemen naar de omgeving. De eisen hangen af van de vervuilingsgraad van de afgeblazen lucht. Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van de verschillende luchtvervuilingsklasses:
EHA 1: afblaaslucht met lage vervuilingsgraad: burelen, klaslokalen, …
EHA 2: afblaaslucht met gemiddelde vervuilingsgraad: eetzalen, keukens voor enkel warme dranken, kleedkamers,…
EHA 3: afblaaslucht met hoge vervuilingsgraad: toiletten, keukens, sauna‘s, rooklokalen
EHA 4: afblaaslucht met zeer hoge vervuilingsgraad: dampkappen voor professioneel gebruik, grills, andere lokale keukenafblaas, parkeergarages, …
Bovenstaand overzicht toont aan dat deze norm ook kan toegepast worden voor de plaatsing van de luchtafblaasopeningen van andere met commerciële keukens gerelateerde vertrekken: bv. de eetzaal, rokersruimtes, parkeergarages, … Hier wordt in deze code van goede praktijk niet verder specifiek op ingegaan. De afblaas van kook- en bakdampen van professionele keukens valt onder klasse EHA 4. Deze norm beveelt aan dat de afblaasopening geplaatst wordt op de top van het dak. De afblaaslucht wordt dus tot boven het dak van het hoogste deel van het gebouw geleid en verticaal uitgeblazen. In de aanbevelingen van de norm wordt tevens de minimale afstand tot de dichtstbijzijnde luchtaanzuigopening bepaald. Dit gaat in eerste instantie om luchtaanzuigopeningen voor mechanische ventilatiesystemen, maar de norm vermeldt ook dat de principes kunnen toegepast worden voor andere toepassingen (bv. natuurlijke ventilatie) als rekening gehouden wordt met de specifieke noden van deze systemen. De luchtaanzuigopening kan in ruime zin dus ook een venster of zelfs een terras zijn voor menselijke bezetting. De minimale afstand is afhankelijk van de klasse van vervuilingsgraad van de afgeblazen lucht en het hoogteverschil tussen luchtafblaas en luchtaanzuig. In Figuur 36 geldt de bovenste grafiek voor het geval dat de luchtafblaas hoger gelegen is dan de luchtaanzuig. De onderste grafiek geldt in het geval dat de luchtafblaas lager gelegen is dan de luchtaanzuig. De getallen in de cirkeltjes wijzen op de luchtververvuilingsklasse. Voor de afvoer van kook- en bakdampen is dus enkel EHA 4 (4 in een cirkel) van toepassing. Voor EHA 4 hangt de afstand tevens af van het afgeblazen luchtdebiet. Dit wordt weergegeven in m 3/s in de rechthoekjes:
Lijn 1: 0,3 m³/s = 1.080 m³/h
Lijn 2: 1,5 m³/s = 5.400 m³/h
Lijn 3: 3 m³/s = 10.800 m³/h
Lijn 4: 6 m³/s = 21.600 m³/h.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 103 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 36 : Minimale afstand tussen afblaasopeningen en luchtinlaten Bovenstaande Figuur 36 werd in kader van deze code van goede praktijk voor commerciële keukens geëvalueerd met specifieke aandacht op het vermijden van geurhinder naar omliggende woningen toe. De evaluatie werd uitgevoerd aan de hand van een dispersiemodellering met het ISC-model (US-EPA). Er werd voor dit model geopteerd aangezien hierbij zowel de thermische als kinetische pluimstijging mee in rekening wordt gebracht, wat bij het IFDM-model (cf. meer algemeen toegepast in Vlaanderen) niet mogelijk is. Voor de evaluatie werd er uitgegaan van de afblaaslucht van ‗algemene kookactiviteiten‘ zonder luchtbehandelingstechniek (uitgezonderd vetverwijdering) met een geuremissieconcentratie van 5.000 ouE/m³ (cf. meetwaarden uit praktijk, zie ook Tabel 2 in § 6.1) met een emissietemperatuur van 30 °C. De berekeningen werden uitgevoerd met luchtsnelheden van 6 m/s, met aanvullende evaluatie bij 10 m/s. Als toetsingskader werd een immissieconcentratie-band van 1,5 ouE/m³ tot 3,5 ouE/m³ 98-percentiel gehanteerd. Het vooropgestelde toetsingskader werd afgeleid op basis van de nuleffectenladder uit het
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 104 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
visiedocument ‗De weg naar een duurzaam geurbeleid‘ (LNE, 2008). De 1,5 ouE/m³ (98P) werd gekozen voor ‗neutrale‘ geuren en de 3,5 ouE/m³ (98P) voor ‗aangename‘ geuren. Uit de evaluatie aan de hand van de dispersiemodellering kan afgeleid worden dat: -
de situatie waarbij de ‗luchtafblaas van onbehandelde lucht‘ lager gelegen is dan de ‗luchtaanzuig‘, overeenstemmend met de onderste grafiek in Figuur 36, beter vermeden wordt teneinde geurproblemen te vermijden;
-
voor de situatie waarbij de ‗luchtafblaas van onbehandelde lucht‘ hoger gelegen is dan de ‗luchtaanzuig‘, overeenstemmend met de bovenste grafiek in Figuur 36, er aanvullend telkens een minimaal hoogteverschil gehanteerd dient te worden. Dit minimaal hoogteverschil is afhankelijk van het geëmitteerde luchtdebiet en zal groter zijn bij hogere debieten. De bovenste grafiek uit Figuur 36 werd bijgevolg bijgewerkt, rekening houdend met deze minimaal te hanteren hoogteverschillen. De aangepaste grafiek wordt getoond in Figuur 37.
10
h (m)
8 1.000 m³/h
6
5.000 m³/h 10.000 m³/h
4
20.000 m³/h 2 0 0
5
10
15
20
Minimale horizontale afstand (m)
Figuur 37: Minimaal te hanteren hoogteverschilen voor de situatie waarbij „onbehandelde afblaaslucht‟ van een commerciële keuken hoger wordt geëmitteerd t.o.v. de „luchtaanzuig‟ In onderstaand voorbeeld wordt het gebruik van de grafiek in Figuur 37 geïllustreerd: Voorbeeld: Afblaas van een dampkap voor een commerciële keuken van 5.000 m 3/h. De afblaas gebeurt boven het dak en hoger dan de omliggende gebouwen. De horizontale afstand tot het dichtste opengaande raam is 8 m. Wat is de nodige verticale afstand tussen de onderkant van de afblaasopening en de bovenkant van het dichtstbijzijnde raam? Oplossing: De afblaasopening ligt hoger dan de luchtaanzuigopening: de grafiek in Figuur 37 is van toepassing. Het debiet is 5.000 m 3/h: de paarse lijn is van toepassing. Als we de horizontale afstand van 8 m uitzetten, dan verkrijgen we via het snijpunt met bovenvermelde lijn een verticale afstand van 4 m. Resultaat: De nodige verticale afstand tussen de onderkant van de afblaasopening en de bovenkant van het dichtstbijzijnde open raam bedraagt 4 m.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 105 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
De grafiek in Figuur 37 werd opgemaakt voor luchtstromen waarvan het geurkarakter als ‗aangenaam‘ wordt ervaren, alsook voor de geuren die als ‗neutraal‘ worden ervaren. De dispersiemodellering met toetsing t.o.v. 1,5 ou E/m³ (98P) (cf. neutrale geuren) toonde aan dat binnen de van toepassing zijnde impactszone er slechts een relatief beperkt verschil werd opgetekend in vergelijking met de modellering t.o.v. 3,5 ou E/m³ (98P) (cf. aangename geuren). Om deze reden, en om het gebruik van de grafiek zo algemeen mogelijk te maken, wordt geopteerd om slechts één algemene grafiek te hanteren voor de verschillende mogelijke geuren afkomstig van de kook- en bakdampen van een commerciële keuken. Bij opmaak van de grafiek in Figuur 37 werd uitgegaan van een afblaasluchtsnelheid van 6 m/s. Een aanvullende evaluatie werd uitgevoerd op basis van een afblaasluchtsnelheid van 10 m/s. Deze snelheidsverhoging zorgde voor een betere dispersie naar de omgeving toe, doch het te hanteren minimaal hoogteverschil was relatief beperkt. Om deze reden wordt dan ook aanbevolen de figuur op basis van 6 m/s als basis te hanteren, waarbij weliswaar hogere luchtsnelheden nog tot een beter resultaat (lagere geurwaarneming in de omgeving) kunnen leiden. Dit ligt aan de basis van een ―jetsysteem‖ waarbij de afblaaslucht met hoge snelheid verticaal wordt uitgeblazen door gebruik te maken van een convergerend eindstuk. De hoge uitblaassnelheid ka n wel voor lawaaihinder zorgen. Deze oplossing kan ook toegepast worden in bestaande situaties. Hierbij zal meestal wel een bijkomende ―jetventilator‖ nodig zijn om dit bijkomend drukverschil te overwinnen. Bijvoorbeeld zorgt een convergentie van DN 400 naar 230 mm bij 3.000 m 3/h voor een uitblaassnelheid van 20 m/s, een effectieve pluimhoogte van 3,45 m (bij windsnelheid 4 m/s), een geluidsvermogen van ca. 60 dB(A) en een bijkomend drukverlies van ca. 300 Pa. Voor de bepaling van de effectieve pluimhoogte door de snelheid van de luchtafblaas is een beroep gedaan op een formule toegepast in ―Guidance on the Control of Odour and Noise from Commercial Kitchen Exhaust Systems‖ uit Groot-Britannië. In dit document wordt de effectieve pluimhoogte geschat via de volgende formule: ΔH = 3.W.d/U Waarbij, W (m/s) is de uitblaassnelheid ter hoogte van de afblaasmond, U (m/s) is de windsnelheid ter hoogte van de afblaasuitlaat, d (m) is interne diameter van het afblaaskanaal. Hierbij moet W/U minstens gelijk zijn aan 1,5. Indien W/U groter is dan 4 wordt een stabiele pluim verkregen.
12.9.1.2
Uitvoering
Bij de afblaas van de lucht uit keukens dient naast bovenstaande bepalingen ook rekening gehouden te worden met volgende algemene richtlijnen van goede praktijk:
de hoogte van de luchtafblaas moet rekening houden met de hoogte van de omliggende gebouwen
afblaas dient zover mogelijk van de buren te liggen
de positie van de luchtafblaas wordt gekozen zodat de hinder bij de overheersende windrichting minimaal is
minimaal 1 m boven de nok van het dak afblazen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 106 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
voldoen aan stedenbouwkundige aspecten: beschermde gebouwen of omgevingen.
de lucht moet ongehinderd verticaal afgeblazen worden
regeninslag in het afblaaskanaal moet afgevoerd worden.
In Figuur 38 vindt u een aantal voorbeelden van goede uitvoering.
Figuur 38 : Voorbeelden van verticale luchtafblaas
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 107 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Indien gebruik gemaakt wordt van regeninslagwerende dakkappen dient het drukverlies in rek ening gebracht te worden bij de opvoerhoogte van de extractieventilator. De dakkappen mogen de verticale afblaas niet verhinderen. In Figuur 39 vindt u een voorbeeld van een geschikte dakkap (deflectorkap) en een ongeschikte dakkap (kruiskap). Dakkappen die de vertikale afblaas verhinderen zorgen voor een verhoogd risico op geurhinder en mogen niet worden toegepast.
Goede uitvoering: deflectorkap
Verkeerde uitvoering: kruiskap
Figuur 39: Regeninslagwerende dakkappen (links correcte uitvoering; rechts verkeerde uitvoering)
12.9.1.3
Bijkomende berekeningsmethode volgens NBN EN 13779 sinds 2007
Sinds de versie van 2007 van de NBN EN 13779 is er een bijkomende methodiek opgenomen om de afstand tussen luchtafvoer en luchtaanvoer te bepalen. Deze is van toepassing voor:
Afvoer van ventilatie-installaties EHA 1 en EHA 2 tot 0,5 m3/h of 1.800 m3/h
Afvoer van stookinstallaties op gas met relatief propere verbranding
Afvoer van stookinstallaties op andere brandstoffen
Dit is voor commerciële keukens dus enkel van toepassing op de stookinstallaties en dit wordt in onderstaande paragraaf 12.9.2 verder besproken.
12.9.2 Schoorsteen van stookinstallaties van commerciële keukens 12.9.2.1 Algemeen Voor CV ketels gelden de volgende normen:
NBN B 61-001, Stookafdelingen en schoorstenen (vanaf 70 kW)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 108 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
NBN B 61-002, Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en rookafvoer.
Verder in deze paragraaf behandelen we alleen het aspect van de inplanting van de schoorsteenmond volgens deze normen. Bij de afvoer van rookgassen van stookinstallaties op basis van natuurlijke trek (rookgassen worden niet mechanisch afgevoerd) zijn bijkomende bijzondere eisen van toepassing. Rond een gebouw kunnen er op bepaalde ogenblikken namelijk onder- en overdrukzones voorkomen als gevolg van het effect van de wind op het dak en/of op omliggende hindernissen. Zowel in NBN B 61-001 en NBN B 61-002 worden hieromtrent specifieke bepalingen opgelegd. Bij het plaatsen van een installatie met natuurlijke trek dient steeds van de installateur geëist te worden dat de positie van de schoorsteenmond voldoet aan bovenstaande normen. Indien dit niet mogelijk is, moet voor een verwarmingssysteem met mechanische afvoer gekozen worden. Op deze specifieke eisen voor installaties met natuurlijke trek wordt in het kader van deze code van goede praktijk niet verder ingegaan. Een goede uitvoering is om de schouwmond bij een puntdak (gelijk aan of meer dan 23° dakhelling) dicht bij de nok en minimum 1 m erboven te voorzien. Bij daken met een kleinere helling wordt de schouwmond best 2,5 m hoger dan de dakrand voorzien. Bij aanwezigheid van naburige hindernissen kan het nodig zijn om de schouw op te trekken tot ca. 1 m boven de nok van de naburige hindernissen. Bij bepaling van de over- en onderdrukzones zijn in sommige gevallen minder strikte eisen toelaatbaar. Er dient ook een voldoende trekhoogte te zijn. Algemeen wordt een minimale trekhoog te van 4 m geëist, maar in sommige gevallen kan deze kleiner zijn. Verder dienen de nodige voorzorgen genomen te worden zodat:
de rookgassen niet te snel afkoelen
er voldoende luchttoevoer is
de schouwen luchtdicht zijn
de eisen naar helling en maximale doorgangsweerstand gerespecteerd worden
de doortocht van de rookgassen niet gehinderd wordt door een fout ontworpen schoorsteenkap, maar dat een aangepaste kap (zie NBN EN 13502) wordt gebruikt of dat er voldoende ruimte wordt voorzien tussen de schoorsteenmond en de kap of dekplaat. Een juist ontworpen schoorsteenkap heeft een stabiliserend effect op de trek en verhindert regeninslag. De doorlaat in de kap is minstens gelijk aan de sectie van de schoorsteen.
In de volgende paragrafen wordt wel dieper ingegaan op de eisen uit de normen aangaande hinder ter hoogte van de buren en ter hoogte van luchtinlaten. Ook in de volgende normen staan bepalingen over de positie van de schoorsteenmond:
NBN EN 13779:2007 Ventilation for non-residential buildings – Performance requirements for ventilation and room-conditioning systems, European Standard, 2007 NBN D 51-003:2004+A1:2005, Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van verbruikstoestellen – Algemene bepalingen
De eisen in alle vermelde normen zijn minimale eisen en het is steeds raadzaam bij de leverancier van de verbrandingsinstallatie te informeren over bijzondere omstandigheden en opgedane ervaringen. We merken hier op dat hinder van stookinstallaties ook in grote mate verminderd kan worden door het gebruik van reine brandstoffen. In dit opzicht genieten gasinstallaties een duidelijke voorkeur. Het is zeker niet toelaatbaar dat in zogenaamde allesbranders minderwaardigere brandstoffen -andere dan goed brandhout (geschikte houtsoort, voldoende droog, …)- worden gebruikt.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 109 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Het gebruik van houtkachels is zelfs af te raden als het windstil of mistig is. Er is een minder goede verbranding, de rook slaat neer en kan de omgeving vervuilen en de buren hinderen. Bovendien vergroot de kans dat er ook binnen meer schadelijke stoffen vrijkomen. Tenslotte kan het vermijden van hinder door rookgassen in sommige gevallen gepaard gaan met energiebesparing door toepassing van alternatieve verwarmingssystemen (vb. warmtepomp).
12.9.2.2 Inplantingsvoorschriften schouwen volgens NBN B 61-001 (vanaf 70 kW) Deze norm is van toepassing voor verbrandingstoestellen die water of stoom op temperatuur brengen en die dienen voor de centrale verwarming of de luchtbehandeling van gebouwen of om ze van water of van stoom te voorzien. Voor dakstookplaatsen met atmosferische ketels dient de schoorsteen minimaal een hoogte van 1,5m tussen dakdoorvoer en schoorsteenmond te hebben, maar het is een goede praktijk om deze minimale afstand voor alle ketels te voorzien.
In Tabel 15 worden de mogelijke inplantingen bepaald van de schoorsteenmond ten opzichte van de naburige bewoning, afhankelijk van:
de gebieden omschreven in Figuur 40
de afstand ―d‖ tussen de schoorsteen en de vensters, de deuren en de verluchtingsopeningen van naburige gebouwen
het nuttig nominale vermogen der generatoren die aangesloten zijn op de schoorsteen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 110 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Tabel 15: Zones waarin de schoorsteenmond toegelaten is
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 111 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 40: Gebieden in verband met hinderzones voor bewoners van naburige gebouwen Aangezien huidige norm dateert van 1986 en momenteel in revisie is het zeker aan te raden de methodiek van de volgende recentere normen ook op deze installaties ter controle toe te passen in afwachting van een nieuwere versie van de norm. Indien een bestaande toestand tot hinder leidt, is het raadzaam om de uitstroomsnelheid van de verbrandingsgassen te verhogen. Dit kan door bijvoorbeeld gebruik te maken van een convergerend element of een gelijkaardige inrichting met hetzelfde effect.
12.9.2.3 Inplantingsvoorschriften schouwen volgens NBN B 61-002 (kleiner dan 70 kW) Deze norm is van toepassing voor centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70kW. In deze norm wordt onder andere de minimale afstand tussen de uitmonding van een afvoerkanaal en de luchtinlaatopeningen van gebouwen bepaald. De mond van het afvoerkanaal moet op voldoende afstand gelegen zijn van iedere opening die lucht toelaat in een gebouw (specifieke luchttoevoeropeningen zowel als ramen, deuren, toevoeropening van een ventilatiesysteem, …). Deze afstand moet zo bepaald worden dat de factor f (verdunningsfactor) niet groter is dan:
0,01 voor ketels op gas
0,0015 voor ketels op lichte stookolie
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 112 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
De waarde van f wordt bepaald met volgende formule (bron: NBN B 61-002):
Waarbij:
Pn: het nominale vermogen van de centrale verwarmingsketel (kW)
l: de lengte (m) van de lijn die de mond van het afvoerkanaal verbindt met de luchttoevoeropening, waarbij deze lijn de contouren van de tussenliggende obstakels volgt
Δh: het hoogteverschil tussen de mond en de opening (m)
s1 en s2: de verdunningscoëfficiënten: de waarde ervan hangt af van de onderlinge ligging van de uitmonding en de opening; voor deze onderlinge ligging worden 17 verschillende situaties geschetst die aanleiding geven tot verschillende waarden van de verdunningsfactoren.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 113 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 41: Verschillende situaties voor de bepaling van de verdunningscoëfficiënten
Tabel 16: Verdunningscoëfficiënten in functie van de situatie en de brandstof
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 114 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Er wordt wel in de norm vermeld dat onder sommige atmosferische omstandigheden nog hinder kan optreden voor de buren, hoewel aan bovenstaande bepalingen voldaan is. De berekening uit deze norm is niet geldig voor zware stookolie, kolen en hout. Om in deze situaties toch een minimale eis op te leggen, verwijzen we naar de volgende paragraaf over de norm EN 137 79.
12.9.2.4 Inplantingsvoorschriften volgens NBN EN 13779:2007 Deze norm is algemeen van toepassing op ventilatiesystemen in niet-residentiële gebouwen. Ook in deze norm wordt uitgegaan van de berekening van de verdunningsfactor voor de 17 verschillende situaties zoals vermeld in bovenstaande norm. Er zijn echter volgende verschillen:
De berekening en de coëfficiënten voor lichte stookolie zijn in deze norm geldig voor alle andere brandstoffen dan gas, dus ook voor vaste brandstoffen. Daarentegen worden in de deze norm de situaties 3, 4, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 voor andere brandstoffen dan gas niet toegelaten.
De berekening voor gas in de situaties 3 en 15 is iets strenger in NBN EN 13779 dan in de NBN B 61-002. In deze situatie zijn Δh en l gelijk. Het is de som van de verdunningscoëfficiënten die hier van belang is. Deze som is in het geval van NBN EN 13779 gelijk aan 500 wat tot een strengere eis leidt. Het is aan te raden de strengste eis en dus voor deze situaties NBN EN 13779 te gebruiken.
De opgelegde eis voor gasgestookte installaties in situatie 2 is in NBN B 61-002 strenger dan in NBN EN 13779. Voor dit geval dient de strengste eis en dus NBN B 61-002 gehanteerd te worden
12.9.2.5 Inplantingsvoorschriften schouwen volgens NBN D 51-003:2004+ A1:2005 In de norm NBN D 51-003:2004+A1:2005 ―Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van verbruikstoestellen – Algemene bepalingen‖ staan bijkomende eisen opgelegd aan de muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruiktoestellen type C1, C3 en C5 waarvan het nominale vermogen kleiner of gelijk is aan 30kW. Onder wandopening wordt verstaan:
Een opening die door zijn bestemming niet afsluitbaar is, bv. de ventilatieopening van een lokaal
Een opening die normaal afgesloten is, maar die kan geopend worden bv. de deuren en de ramen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide types openingen, maar er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen een uitmonding op een dak en een uitmonding in een verticale wand. Een aantal van de maatregelen hebben als doel de technische werking te garanderen. De andere maatregelen zijn er om de hinder voor personen te beperken. Dit betreft de opstellingen 4, 5, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 van Figuur 42. Het is dan ook code van goede praktijk om bij alle schouwmonden in een stedelijke omgeving steeds minstens te voldoen aan de maatregelen om de hinder voor personen te beperken, ongeacht het type ketel en aanvullend op de bepalingen uit hoger vermelde normen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 115 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 42-1
Figuur 42-2
Figuur 42-3
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 116 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 42-4
Figuur 42-5
Figuur 42-6
Figuur 42: Opstelling van wanddoorvoeren voor gasverbruiktoestellen type C 1, C3 en C5 waarvan het nominale vermogen kleiner dan of gelijk is aan 30 kW volgens NBN D 51-003:2004 Hieronder volgt de legende beperkt tot de opstellingen in verband met de hinder voor personen. Voor de technische eisen verwijzen we naar de norm zelf:
Opstelling 4: De afstand L tussen een wandopening en een eindstuk dat hoger gelegen is, wordt als volgt bepaald: o
indien ΔH < 0,50 m dan is L ≥ 2 m;
o
indien 0,50 m ≤ ΔH ≤ 1 m dan is L ≥ 1 m.
Opstelling 5: De afstand L tussen een wandopening en een eindstuk dat lager gelegen is (met uitmonding in het dak of in een verticale wand) voldoet aan: L + ΔH > 4 m.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 117 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Opstelling 9: Voor het bepalen van de afstand van een eindstuk uitmondend op een dak of in een wand tot een andere wand die er een hoek mee maakt en waarin zich al dan niet wandopeningen bevinden: zie opstelling 17 en 18.
Opstelling 11: De afstanden van een eindstuk uitmondend op een verticale wand onder een balkon of een galerij, al dan niet opengewerkt, zijn aangegeven op Figuur 42-6. Deze afstanden gelden niet wanneer het afvoersysteem verlengd wordt tot voorbij de voorzijde van het balkon of de galerij. Er moet dan nagegaan worden in hoeverre er hinder is voor wandopeningen in de verticale wand boven het terras of de galerij.
Opstelling 12: Het eindstuk bevindt zich op een horizontale afstand van minstens 1 m ten opzichte van de perceelsgrens
Opstelling 13: het eindstuk geplaatst op een wand die evenwijdig loopt met de perceelsgrens, is minstens 2 m verwijderd van deze grens.
Opstelling 14: Indien het eindstuk van een toestel type C 11, met een nominaal vermogen kleiner dan 11 kW, in de nabijheid van een venster gelegen is dat deel uitmaakt van het lokaal waarin het toestel geïnstalleerd is en indien dit uitsluitend bestemd is om dit lokaal te verwarmen, dienen er geen specifieke afstanden tot dit venster gerespecteerd te worden.
Opstelling 15: De afstanden tussen een eindstuk in een vlakke gevel en vensters of deuren die kunnen worden geopend, worden als volgt bepaald (in het grijs getinte deel zijn geen vensters of deuren aanwezig):
o
Indien d > 0,25 m dan moet de horizontale afstand b aangehouden worden
o
Indien d ≤ 0,25 m dan mag de horizontale afstand b beperkt worden tot a.
Opstelling 16: De afstanden tussen het eindstuk in een gevel met uitsprong en die gevel worden als volgt bepaald (in het grijs getinte deel zijn geen vensters of deuren aanwezig): o
Het eindstuk mag niet op deze plaats uitmonden als z > 0,50 m of y > 0,40 m
o
Is z ≤ 0,10 m of y > 5 m dan gelden de waarden van Figuur 42-2.
Opstelling 17: De afstanden tussen een eindstuk in een gevel nabij een hoek met een aangrenzend gevelvlak waarin zich geen wandopeningen bevinden en vensters of deuren die kunnen worden geopend, worden als volgt bepaald (in het grijs getinte deel mogen geen vensters of deuren uitmonden): o
Indien w < 0,50 m of e > 5 m dan gelden de waarden van Figuur 42-2
o
Is 0,50 m ≤ w ≤ 1 m, dan zijn a en e ≥ 0,50 m
o
Is w > 1 m, dan is a ≥ 0,75 m en e ≥ 1 m.
De waarden b, d en c zijn deze van Figuur 42-2.
Opstelling 18: De afstanden tussen een eindstuk in een gevel nabij een hoek met een aangrenzend gevelvlak waarin zich wandopeningen bevinden en vensters of deuren die kunnen worden geopend, worden als volgt bepaald (in het grijs getinte deel mogen geen vensters of deuren uitmonden): o
Indien w < 0,50 m of f > 5 m dan gelden de waarden van Figuur 42-2
o
Is 0,50 m ≤ w ≤ 1 m, dan is a ≥ 0,50 m en f ≥ 2,50 m
o
Is w > 1 m, dan is a ≥ 0,75 m en f ≥ 2,50 m.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 118 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Opstelling 19: Indien een eindstuk uitmondt in een gevel op 2,20 m of meer boven de grond dient er geen bescherming voorzien ter voorkoming van het zich branden
Opstelling 20: Indien een eindstuk uitmondt in een gevel op minder dan 2,20 m boven de grond en op een toegankelijke plaats dan wordt het voorzien van een doeltreffende bescherming tegen het zich branden
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 119 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
13 Behandelingstechnieken 13.1 Geur en rook 13.1.1 Algemeen Indien de afblaas van luchtafvoersystemen van een commerciële keuken niet kan voldoen aan voorgaande paragraaf 12.9.1, of indien ook onder deze omstandigheden omwonenden nog gehinderd worden door de vrijgestelde lucht of damp, is het sterk aan te raden om de geur- en/of rookinhoud van de afgevoerde lucht te verminderen om hinder en klachten te vermijden. In onderstaande tekst wordt een overzicht gegeven van de bestaande technieken om dit te realiseren. Een belangrijke opmerking hierbij is dat de nood aan ver doorgedreven filtering de installatie- en operationele kosten sterk verhoogt omwille van:
de installatiekost en onderhoud van de filters
de hogere te overwinnen drukverliezen met als gevolg een hoger energiegebruik van de ventilatoren.
Een zeer belangrijk aspect hierbij is ook het onderhoud en de reiniging van de installaties. Dit enerzijds om een goede werking van de installatie zelf te kunnen blijven garanderen en anderzijds ter vermijding van afzettingen op het verdere leidingwerk. Vervuilde afvoerleidingen zullen immers ook aanleiding geven tot sterk verhoogde geuremissies en dit zelfs op momenten dat er geen kookactiviteiten zijn.
13.1.2 Vetfilters De eerste filterstap bestaat traditioneel uit vetfilters die in de dampkap of het ventilatieplafond zijn geïntegreerd. Bij het ontbreken van een vetfilter of bij doorslag van de vetfilter zullen de vetdeeltjes zich afzetten op de verdere kanalen en technische installaties. Hierdoor zullen de onderhoudskosten sterk oplopen. De vetaanslag op de kanaalwanden zal bovendien ook een continue geurbron zijn zodra de ventilatie wordt aangeschakeld, zonder dat er kookactiviteiten dienen te zijn. Door het schoorsteeneffect bestaat ook de kans dat op momenten waarbij het ventilatieysteem nog niet is ingeschakeld (en er geen kookactiviteiten zijn) er belangrijke geuremissies optreden afkomstig van het vervuilde leidingwerk. Dit fenomeen wordt bevestigd op basis van praktijkervaring. Vetfilters bereiken hun typische efficiëntie pas bij deeltjes vanaf ca. 8 tot 10 µm. Bij kleinere deeltjes neemt de efficiëntie snel af. Vetfilters zijn een belangrijke eerste stap om de geurverspreiding te beperken, maar zullen op zichzelf onvoldoende zijn om de geuremissies dermate te reduceren opdat geen hinder meer zou kunnen optreden. Volgende componenten worden niet gestopt in de vetfilters:
Geurcomponenten die niet gebonden zijn aan (vet)deeltjes (componenten aanwezig in de gasfase)
Een heel belangrijk aandeel van de deeltjes kleiner dan 10 µm
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 120 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Een klein tot belangrijk aandeel van de deeltjes gelijk aan of groter dan 10 µm afhankelijk van het gekozen filtertype.
Een aanvullende techniek zal dan ook nodig zijn om de geur- en rookinhoud van de lucht- en dampafvoer voldoende te reduceren indien dit nodig is om hinder te vermijden. Bij de mechanische vetfilters kunnen volgende types onderscheiden worden: meerlagige filters of mesh filters, baffle filters en cycloon filters. Een ander type vetfilter dat nog beschikbaar is op de markt, is het watermistsysteem. In onderstaande tekst worden de verschillende systemen verder toegelicht. Meerlagige filters of mesh filters De vetten worden opgevangen in meerdere lagen filtermedium. Deze goedkope filters hebben een lage efficiëntie (40 à 50 %) waardoor nog een groot aandeel van de vetten in het luchtkanaal terecht komt. Het aanvankelijk lage drukverlies stijgt snel met de vervuilingsgraad. De vlugge vervuiling van de filters betekent een intensief onderhoud en een reëel brandgevaar bij onvoldoende onderhoud.
Figuur 43 : Mesh filter Baffle filters De met vet beladen lucht wordt meerdere malen snel van richting veranderd. De vetdruppels kunnen die snelle richtingsveranderingen niet volgen en slaan neer op de bladen van de baffle filters. De drup pels worden verzameld in een lekbak. Deze filters zijn eveneens goedkoop en hebben een typische efficiëntie van 65 à 80 %. Het drukverlies ligt hoger dan dat van de meerlagige filters maar blijft eerder constant tussen twee onderhoudsbeurten.
Figuur 44 : Baffle filter
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 121 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Cycloon filters De lucht wordt doorheen de filter in een wervelbeweging gebracht. Door de centrifugale kracht wordt het vet op de filterwanden neergeslagen. De efficiëntie bedraagt 80 à 95 %. Doordat het vet te rug afgevoerd wordt, blijft het drukverlies eerder constant tussen twee onderhoudsbeurten en is er weinig brandgevaar.
Figuur 45 : Cycloonfilter
Filters waarbij het vet afgevoerd wordt, kunnen uitgerust worden met een waterwassysteem. Deze waterwassystemen hebben weinig invloed op de efficiëntie van de vetverwijdering uit de afzuiglucht, maar zorgen voor een reiniging van het afzuigplenum en de vetfilters in de dampkap. Via een regelpaneel wordt op vaste tijdstippen warmwater met detergent in het dampkapsysteem gesproeid. Het gebruikte water wordt afgevoerd. Dit waterwassysteem vermindert de nood aan manueel onderhoud en zorgt voor een bijkomende bescherming tegen brand. Dit systeem vergt een warmwateraansluiting en een afvoeraansluiting en zorgt voor een belangrijke meerkost, ook al omdat, zeker bij grotere installaties, afvalwaterbehandeling (vetafscheider) nodig is. Watermistsysteem Op de internationale markt zijn ook dampkappen met een continu watermistsysteem verkrijgbaar. Dit type is op vandaag minder gebruikelijk op de Belgische markt. Bij dit systeem worden de dampen door de mist geleid waardoor de vetdeeltjes afkoelen, vaster en groter worden en neervallen waardoor ze afgevoerd worden. Dit systeem is vooral geschikt voor werking met vaste brandstoffen (vb. barbecue, grill) omdat hierbij gloeiende deeltjes afgekoeld en afgevoerd worden. Deze dampkappen kunnen ook voorzien worden van een waterwassysteem zoals hierboven beschreven. Dit is wel een duur systeem en heeft nood aan een koud- en warmwateraansluiting en een afvoeraansluiting. De typische efficiëntie is wel zeer hoog (90 à 98 %). Bij al deze systemen dient rekening gehouden te worden met de aanbevolen snelheid van de binnenkomende lucht in het filtersysteem zoals opgelegd door de fabrikant van de filter.
13.1.3 UV-filtering UltraViolet licht (UV) is een vorm van elektromagnetische straling net buiten het deel van het spectrum dat met het menselijk oog waarneembaar is. Ultraviolette straling is verdeeld in 3 categorieën: UV-A, UV-B, UV-C. Deze categorieën zijn bepaald door hun golflengte.
UV-A straling heeft een golflengte die het dichtst ligt bij deze van het zichtbaar licht
UV-B straling heeft een kortere, meer energetische golf
UV-C straling heeft de kortste golf van de drie en is het meest krachtig.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 122 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Voor de filtering van afgevoerde lucht van keukens wordt UV-C gebruikt. Deze filtering kan gebeuren geïntegreerd in de dampkap of het ventilatieplafond of kan gebeuren in een bijkomende sectie van e en luchtbehandelingsgroep. UV-filtering volgt op een mechanische vetfilter met hoge efficiëntie om eerst de deeltjes van meer dan 8 µm in grote mate te stoppen. Het principe van de UV-filters werkt als volgt. De aanwezige (geur)moleculen in de luchtstroom worden geoxideerd door zuurstofradicalen. De zuurstofradicalen worden geproduceerd door inwerking van de UV-straling op zuurstofmoleculen waarbij ozon ontstaat. De UV-straling zorgt er voor dat de geproduceerde ozonmoleculen (O 3) splitsen in een zuurstofmolmecule (O2) en een zuurstofradicaal (O -). Dit laatste is hoog reactief en kan aanwezige (geur)moleculen oxideren. Vettige substantie bevat chemisch gezien componenten met dubbele bindingen, die reactiever zijn dan enkele bindingen. De hoog reactieve zuurstofradicalen kunnen reageren met de dubbele bindingen en de molecule doen afbreken. Hierdoor wordt een grote molecule gebroken in kleinere moleculen die (mogelijk) minder geurhoudend zijn. Optimaal en bij voldoende reactieve zijden kan de grote molec ule afgebroken worden tot CO 2 (koolstofdioxide) en H2O (water). Koolstofdioxide en water zijn onschadelijk en geurloos. Daarenboven zullen CO 2 en H2O niet blijven kleven aan de afzuigkanalen. In dit opzicht is het interessant deze filtering te integreren in het ventilatieplafond of de dampkap om de kosten voor het reinigen van de kanalen te verminderen. De totale reactietijd is ca. 2 seconden. Opgemerkt dient wel te worden dat de afbraak tot CO 2 en H2O zeker niet steeds volledig zal plaatsvinden.
Figuur 46 : UV- filtering Uit testen is gebleken dat de geur van het bakken van frieten hierdoor met 55 % kan verminderd worden en de geur van het bakken van hamburgers met 45 %. Bij systemen met gebrekkig onderhoud en onvoldoende voorafgaande vetdeeltjesverwijdering, wordt de geurreductiecapaciteit zeer snel teniet gedaan. UV-C filtering houdt geen rook tegen. De overmaat aan ozon moet opgenomen worden door een volgende actief koolfilter wanneer de afblaaslucht zich niet voldoende kan verspreiden en er bijvoorbeeld op straatniveau wordt uitgeblazen.
13.1.4 Lucht(/deeltjes)filters De luchtfilters, of meer specifiek deeltjesfilters, worden vooral gebruikt om:
installatie-onderdelen te beschermen tegen deeltjes (aërosolen): warmterecuperatiesystemen, actief koolfilters, enz.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 123 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
rook tegen te houden.
In het kader van de luchtafvoersystemen van keukens wordt dit type filters over het algemeen omschreven als ‗luchtfilters‘. Om deze reden zal in het vervolg van de tekst ook verder gewerkt worden met deze term. De luchtfilters zijn onderverdeeld in groepen en in klassen, volgens hun rendement (« efficiency »). Men onderscheidt volgende groepen:
Groep G: filters voor grof stof
Groep F: filters voor fijn stof
Groep H: filters HEPA (met een zeer hoog rendement)
Groep U: filters ULPA (met een zeer geringe penetratie).
In iedere groep worden meerdere klassen gedefinieerd. De volgende tabel bepaalt de verschillende klassen van luchtfilters van de klasse van een filter G of F volgens de norm NBN EN 779. Tabel 17 : Luchtfilters van de klasse G of F Groep van de filter
Grof (G)
Fijn (F)
Klasse van de filter
Einddrukverlies (*)
Aanvangsvlekrendement
Gemiddeld gravimetrisch rendement
Gemiddeld vlekrendement
EA (%)
Am (%)
EA < 20
Am < 65
-
Em (%)
G1
250 Pa
G2
250 Pa
65 Am < 80
-
G3
250 Pa
80 Am < 90
-
G4
250 Pa
90 Am
-
F5
450 Pa
-
40 Em < 60
F6
450 Pa
-
60 Em < 80
F7
450 Pa
-
80 Em < 90
F8
450 Pa
-
90 Em < 95
F9
450 Pa
-
95 Em
20 EA < 98
(*) Het hier bepaalde einddrukverlies is het maximale einddrukverlies bij de proef op de filter. Het bepaalt het einde van de proef ingeval dat geen enkele van de grenswaarden vermeld in punt 6.5.1.4. van de norm NBN EN 779 bereikt werden.
De luchtfilters met zeer hoog rendement (filters HEPA, groep H) en met zeer geringe penetratie (filters ULPA, groep U) worden geklasseerd volgens de norm NBN EN 1822. De volgende tabel bepaalt de verschillende klassen in functie van de resultaten van de proeven beschreven in voornoemde norm.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 124 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Tabel 18 : Luchtfilters van de klasse H of U Groep van de filter
HEPA (H)
ULPA (U)
Klasse van de filter
Globale waarde
(1)
Locale waarde
(1)
Rendement
Penetratie
Rendement
Penetratie
E (%)
P (%)
E (%)
P (%)
H10
85
15
-
-
H11
95
5
-
-
H12
99,5
0.5
-
-
H13
99,95
0,05
99,75
0,25
H14
99,995
0,005
99,975
0,025
U15
99,999 5
0,000 5
99,997 5
0,002 5
U16
99,999 95
0,000 05
99,999 75
0,000 25
U17
99,999 995
0,000 005
99,999 9
0,000 1
(1) De proeven worden uitgevoerd met een aërosol waarvan de gemiddelde diameter van de deeltjes moet overeenstemmen, voor het beproefde filtermedium, met de afmetingen van de deeltjes waarvoor de penetratie het hoogst is (MPPS) .
Progressieve filtering (d.i. in opeenvolgende stappen) van de afgevoerde lucht kan gebruikt worden om geurproblemen met lage intensiteit op te lossen door geurende deeltjes tegen te houden. Enkel de geurcomponenten die gebonden zijn aan (vb. stof/vet/roet)deeltjes worden hierbij verwijderd. De geurcomponenten aanwezig in gasvormige toestand worden niet tegengehouden door dit type filters. Typisch gebeurt de filtering in maximaal drie stappen:
Groffiltering Naast de vetfiltering in de dampkap wordt hier nog een bijkomende filter voorzien voor afvoer van de grote vetpartikels. De typisch hiertoe gebruikte filters zijn plaatfilters G3 of G4 of een bijkomende vetfilter.
Fijnfiltering Fijnfiltering wordt gebruikt voor bescherming van de nageschakelde installatie of absoluutfilter door de kleinere vetdeeltjes tegen te houden. Typisch wordt hiervoor zakkenfilters gebruikt met een filterklasses F5 tot F7.
Absoluutfiltering De absoluutfiltering zorgt ervoor dat meer dan 99 % van de deeltjes tegen gehouden worden. Typisch wordt een type H11 gebruikt. Absoluutfilters zorgen evenwel voor zeer hoge drukverliezen, maar houden deeltjes tegen tot kleiner dan 0,3 µm. Deze stap wordt e nkel voorzien wanneer het tegenhouden van rook wordt beoogd.
Figuur 47 : Plaatfilter
Figuur 48 : Zakkenfilter
Figuur 49 : Absoluutfilter
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 125 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
13.1.5 Elektrostatische filtering Bij elektrostatische filtering worden de deeltjes elektrisch geladen en aangetrokken op ee n collectorplaat. Elektrostatische filters kunnen voorzien worden van een geïntegreerde wasinstallatie waardoor ze zelfreinigend worden. Niet zelfreinigende elektrostatische filters dienen minimaal wekelijks gereinigd te worden. Elektrostatische filtering wordt gebruikt om vaste en vloeibare deeltjes uit de lucht te filteren en is in het bijzonder geschikt voor natte rook. Naar geurcontrole toe betekent dit dat de elektrostatische filter vooral het vet vastgeklit aan roetdeeltjes, of meer algemeen de deeltjesgebonden geurmoleculen, verwijdert. Het globale geurrendement kan bijgevolg relatief beperkt verwacht worden. Voor de elektrostatische filter dienen de nodige vetfilters en een voorfilter (grove luchtfilter) voorzien te worden om te verhinderen dat de filter zeer snel vervuild raakt door vetdruppeltjes of grote deeltjes die doorheen de vetfilters dringen.
Figuur 50 : Elektrostatische filter Elektrostatische filtering in dampkappen wordt internationaal toegepast maar is op heden in België minder gebruikelijk. Door het gebruik van hoge spanningen is er ook een zeker brandgevaar.
13.1.6 Actief kool filtering Actieve kool is veruit het meest gekende materiaal dat gebruikt wordt voor adsorptiefiltering. Bij adsorptie worden de componenten uit de lucht gevangen op het oppervlak van de actieve kool. De actieve kool wordt zo geproduceerd dat deze een zeer grote inwendige oppervlakte heeft. De grote zorg bij actief koolfilters bij keukendamp toepassingen is dat de filters zeer vlug verzad igd geraken bij hoog vetgehalte en hoge relatieve vochtigheid of hun actieve oppervlakte verliezen door afzetting van bijvoorbeeld roet- of stofdeeltjes. De nodige voorfiltering en waterafscheiding zijn dus vereist om enerzijds de operationele kosten van actief kool filters te beperken, en anderzijds ook om een voldoende geurverwijderingsrendement te kunnen realiseren. Hoe hoger de ingaande luchttemperaturen, hoe lager de (geur)verwijderingsefficiëntie van de actief koolfilters zal zijn. Hoge (> 40 °C ) omgevingstemperaturen in de keuken zelf dienen ook in dit kader vermeden te worden.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 126 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Actief koolfiltering volgend op UV-filtering zorgt er vooral voor dat het overtollige ozon geadsorbeerd wordt wanneer vb. de kookactiviteit niet op maximale capaciteit werkt. Bij voorafgaande UV-filtering kan actief koolfiltering eveneens de resterende geurcomponenten en ozon adsorberen op kritische uitblaaslocaties. Bij dit type systeem kunnen standtijden van de filters bereikt worden tot meer dan 1 jaar.
Figuur 51 : Actief koolfilter 13.1.7 Neutralisatie Bij geurneutralisatie worden bepaalde stoffen aan de afgevoerde lucht toegevoegd met als doel te reageren met de aanwezige geurcomponenten of om de aanwezige geurmoleculen te maskeren met een andere –meer aangename- geur. Hierbij zijn verschillende systemen op de markt:
Systemen met enzymen van plantenextracten met als doel aanwezige geurmoleculen af te breken.
Systemen met chemicaliën die de geurende componenten omzetten in geurloze producten via een chemische reactie. Deze chemicaliën kunnen schadelijk zijn voor mens en milieu en dienen dus met de nodige zorg toegepast worden. Ze zijn te vermijden in gevallen dat de vrije verspreiding van de afgevoerde lucht verhinderd wordt.
Geurmaskeerders die ervoor zorgen dat het waargenomen geurkarakter wijzigt. De geur zelf wordt niet verwijderd. Dergelijke systemen zijn eerder te vermijden omdat ze niet de werkelijke oorzaak aanpakken.
Via verstuivers worden de neutraliserende stoffen in het afzuigkanaal gebracht. De dosering en de exacte samenstelling van de neutraliserende stoffen is afhankelijk van de specifieke toepassing. Bij sommige systemen kan overdosering eveneens leiden tot overlast. De dosering kan automatisch bijgestuurd worden op basis van bijvoorbeeld temperatuur of relatieve vochtigheid van de afgezogen lucht of op basis van de heersende windrichting.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 127 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 52 : Geurneutralisatie Geurneutralisatie wordt vooral toegepast op het moment dat een bestaande installatie voor geuroverlast zorgt en de voorziene geurbestrijdingstechnieken niet blijken te voldoen. Een grondige reiniging en geoptimaliseerde onderhoudsfrequentie kan naar verwachting echter ook reeds veel verhelpen. In de literatuur zijn weinig of geen data te vinden m.b.t. de geurverwijderingsefficiënties die dergelijke ‗geurneutralisatie‘-systemen kunnen realiseren. Veel zal hierbij immers ook afhangen van het type product en de gerealiseerde contacttijd tussen de luchtfase en water/productfase.
13.1.8 Procesgeïntegreerde maatregelen De toepassing van procesgeïntegreerde maatregelen houdt in dat het ‗productieproces‘ dermate wordt aangepast zodat de geur- en/of rookemissies gereduceerd worden. In een commerciële keuken zullen de eigenlijke kookactiviteiten de ‗productieprocessen‘ zijn. Aanpassing van het kookproces zonder de kwaliteit of het karakter van het eindproduct te wijzigen zal bijgevolg ook niet eenvoudig zijn. Een voorbeeld dat wel aangehaald kan worden is de wijziging van een houtskoolgrill naar een elektrische grill. De hoeveelheid aërosolen (kleine deeltjes) die gevormd wordt bij het elektrisch grillen is immers vele malen kleiner dan deze die vrijkomt bij grillen boven houtskool. Het traditionele, ambachtelijke imago van grillen boven houtskool verdwijnt weliswaar wanneer overgeschakeld wordt naar elektrisch grillen.
13.1.9 Overige luchtbehandelingstechnieken voor kook- en bakdampen op industrieel niveau Volledigheidshalve worden nog enkele luchtbehandelingstechnieken vermeld die ook kunnen toegepast worden om de geuremissies van kook- en bakdampen te reduceren, maar die eerder hun toepassing op industrieel niveau zullen vinden. Gaswassing: Een gaswasser is een reinigingsinstallatie waarbij een gasstroom in intensief contact wordt gebracht met vloeistof met als doel bepaalde gasvormige componenten naar de vloeistof te laten overgaan. Gaswassing wordt ook wel absorptie genoemd. De mate waarin gasvormige componenten kunnen overgaan naar de vloeistoffase is afhankelijk van de oplosbaarheid van deze componenten in de vloeistof. Om de oplosbaarheid te verhogen of de producten na oplossing om te zetten waardoor de evenwichtsconcentratie niet zo snel bereikt wordt, worden soms chemicaliën toegevoegd. Een verlaging van de temperatuur heeft ook een gunstig effect op het rendement.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 128 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Er zijn verschillende types gaswasinstallaties, maar de types zijn vooral gericht op industriële toepassing. Het gebruik van gaswassing voor commerciële keukens is niet gebruikelijk. Eveneens kan opgemerkt worden dat het gebruik op industrieel niveau van gaswassing van vb. bakdampen over het algemeen als weinig succesvol wordt ervaren.
Figuur 53 : Gaswasinstallatie Naverbranding: Een techniek die op industrieel niveau wel aanzien wordt als efficiënt om de geuremissie van bakdampen (vb. industriële friteuses) te reduceren is naverbranding. Dit wordt dan over het algemeen ook gecombineerd met warmterecuperatie en/of stoomproductie. Toepassing van naverbranding als techniek is zowel qua investering als operationele kost (gasverbruik) zeer duur. Deze techniek kan dan ook aangeduid worden als niet realistisch voor gebruik bij commerciële keukens.
13.1.10 Samenvattend overzicht met aanduiding van de belangrijkste algemene principes Volgende algemene principes zijn van belang bij geur- en rookbestrijding:
Er dient steeds gestreefd te worden om de uitblaas van de afblaaslucht voldoende hoog t.o.v. het gebouw en de omgevende gebouwen uit te voeren om plaatsing van aanvullende luchtbehandelingstechnieken te vermijden.
Implementatie van aanvullende luchtbehandelingstechnieken leidt snel tot grote installatiekosten en operationele kosten waaronder ook energieverbruik.
Alle installaties dienen voorzien te worden van bij voorkeur efficiënte vetfilters om de grote geurende vetdeeltjes zoveel mogelijk te elimineren en de technische installaties voldoende te beschermen.
UV-filtering kan een efficiënte aanvulling zijn op hoog efficiënte vetfilters om de overblijvende vetten en hun geuren te reduceren en de volgende installaties te beschermen. Op deze wijze kunnen onderhoudskosten verminderd worden en de efficiëntie van de desgevallend nageschakelde technieken verhoogd worden.
Luchtfilters worden toegepast om installatieonderdelen te beschermen en rook te elimine ren. Deze filtering zorgt voor grote bijkomende opvoerhoogtes en dus energieverbruik. Door de bescherming van nageschakelde installaties en leidingwerk worden onderhoudskosten voor deze onderdelen wel gereduceerd.
Elektrostatische filtering is vooral geschikt om (natte) rook te elimineren.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 129 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Actief koolfiltering is van toepassing om geurende vluchtige bestanddelen te elimineren en overtollige ozon na UV-filtering op te nemen. Voldoende voorfiltering en waterafscheiding zijn onontbeerlijk om voldoende standtijden en verwijderingsefficiënties van de actief koolfilters te kunnen bekomen. Dit betekent dat dit het energieverbruik terug sterk opdrijft en de hiermee gepaard gaande operationele kosten, doch onderhoudskosten kunnen hierdoor gereduceerd worden.
Neutralisatie wordt vooral toegepast om aan bestaande geurhinder een oplossing te bieden. Een grondige reiniging en geoptimaliseerde onderhoudsfrequentie van de aanwezige installatie kan naar verwachting echter ook reeds veel verhelpen.
Toepassing van procesgeïntegreerde maatregelen zullen over het algemeen weinig toepasbaar zijn gelet op de directe link tussen het productieproces (kookproces) en de kwaliteit/karakter van het eindproduct (bereide gerecht).
Het gebruik van gaswassing is niet gebruikelijk bij commerciële keukens en wordt eerder toegepast in industriële situaties. Het gebruik van naverbranding als luchtbehandelingstechniek is evenmin realistisch vanuit economisch standpunt, voor gebruik bij commerciële keukens.
In onderstaande Tabel 19 wordt een samenvattend overzicht gegeven van mogelijke combinaties van nageschakelde technieken die toegepast kunnen worden bij commerciële keukens ter reductie van de geur- en rookemissies. Voorafgaand aan de implementatie van deze technieken wordt aanbevolen steeds te streven naar een voldoende hoge uitblaas t.o.v. eigen gebouw en omliggende gebouwen. Ook de plaatsing van efficiënte vetfilters en een goed en frequent onderhoud zal onontbeerlijk zijn om problemen te vermijden. De verwachte geurverwijderingsefficiënties voor de combinatiemogelijkheden vermeld in Tabel 19 kunnen als volgt aangeduid worden:
efficiënte vetverwijdering dit dient de basis te zijn in combinatie met een goed en frequent onderhoud;
een verdere verwijdering van de kleinere deeltjes via een sequentiële luchtfilter zal voor een verdere geurverwijdering zorgen; een restgeuremissie kan echter nog verwacht worden gezien niet-deeltjesgebonden geurcomponenten niet verwijderd zullen worden;
een verhoging van de geurverwijdering kan bekomen worden door plaatsing van een aanvullende UV-filter of actief koolfilter (in de voorgestelde combinaties);
een nog hogere geurverwijdering kan bekomen worden door plaatsing van een nageschakelde UV-filter in combinatie met een daaropvolgende actief koolfilter.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 130 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Tabel 19 : Overzicht geschikte combinaties nageschakelde luchtbehandelingstechnieken Combinatiemogelijkheden ter reductie van GEUR-emissies C = combinatiemogelijkheid Efficiënte vetfilter
Combinatiemogelijkheden ter reductie van ROOK-emissies
C1
C2
C3
C4
C1
C2
x
x
x
x
x
x
C3
Watermistsysteem
C1
C2
x
x
x
Luchtfilter grof fijn absoluut
x x (x)1
x x (x)1
Elektrostatische filter
x x x
x (x) x
UV-filter
x
Actief koolfilter Neutralisatie *
Combinatiemogelijkheden ter reductie van GEUR + ROOK-emissies
(x)
(x)
(x)
(x)
1
x x x
C4
x
x
x
x
x x
x
x (x)
C3
1
(x)
1
x
x
x
(x)
(x)
(x)
x
(x)
(x)
*: in principe kunnen deze ‗neutralisatie/maskerings‘-producten steeds in het afvoerkanaal verneveld worden. De werkingsefficiëntie van deze producten is onzeker. 1: zie verdere duiding in onderstaande tekst
Aanvullende duiding bij Tabel 19: reductie geuremissies:
-
alle nageschakelde technieken dienen steeds geplaatst te worden na een efficiënte vetfilter; indien dit niet gebeurt zullen de installaties zeer snel bevuild worden met een volledige reductie van de geurverwijderingsefficiënties;
indien geopteerd wordt om een sequentiële luchtfilter te plaatsen (C4), wordt bij aanvullende behandeling –en als er zich significante geurproblemen voordoen- geadviseerd een actief koolfilter te gebruiken i.p.v. een UV-filter . Bij de combinatie van sequentiële luchtfilters (waarbij alle deeltjes verwijderd worden en vervolgens enkel nog niet-deeltjesgebonden geurcomponenten dienen verwijderd te worden) en een actief koolfilter worden hogere geurverwijderingsefficiënties verwacht t.o.v. de combinatie luchtfilters en nageschakelde UV-filter;
een optimaal geurverwijderingsrendement kan bekomen worden indien na de sequentiële luchtfilters een UV-filter en vervolgens een actief koolfilter wordt geplaatst. Het plaatsen van de actief koolfilter na een UV-filter zal ook nodig zijn indien de afblaas plaatsvindt in besloten ruimtes of vb. op straatniveau. De actief koolfilter zal immers het te veel aan ozon geproduceerd in de UV-filter ondervangen.
een absoluutfilter wordt in principe enkel gebruikt indien (ook) rookafscheiding wordt beoogd.
reductie rookemissies:
indien enkel de verwijdering van rookpartikels beoogd wordt, is het gebruik van een UVfilter niet zinvol. UV-filtratie verwijdert immers geen partikels (werkt voornamelijk in op vluchtige organische componenten);
bij gebruik van een elektrostatische filter dient ook steeds een voorafgaande efficiënte vetverwijdering plaats te vinden; indien dit niet gebeurt, zal de elektrostatische filter snel vervuild worden en zijn efficiëntie verliezen;
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 131 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
-
reductie geur- EN rookemissies:
aangezien er ten behoeve van de rookverwijdering al een ver doorgedreven deeltjes verwijdering dient plaats te vinden, zal de resterende luchtstroom hoofdzakelijk nog bestaan uit niet–deeltjesgebonden geurcomponenten (vluchtige organische verbindingen); hiervoor wordt een hogere geurverwijdering verwacht bij gebruik van een actief koolfilter t.o.v. een UV-filter in deze combinatie; de combinatie van beide nageschakelde technieken zal weliswaar nog een hogere geurverwijderingseffciëntie realiseren;
voor de combinatie C3 zal een goede rookverwijdering bekomen worden; de geurreductie wordt beperkter ingeschat;
het gebruik van een actief koolfilter in combinatie met een watermistsysteem wordt afgeraden; de vochtige luchtstroom na het watermistsysteem zal immers de efficiëntie van de actief koolfilter reduceren.
13.2 Geluid 13.2.1 Algemeen Aangezien ventilatiesystemen van keukens vaak operationeel zijn tijdens geluidsgevoelige periodes van de dag (vroeg in de ochtend, maar vooral ‘s avonds en ‘s nachts) dient voldoende aandacht geschonken te worden aan het mogelijk geproduceerde geluid van de toestellen en de randapparatuur. Verschillende factoren karakteriseren het totale geluid - afkomstig van een (damp)afzuig- of ventilatiesystemen gebruikt in een (commerciële) keuken - dat bij een woning in de buurt (ontvanger) waargenomen kan worden. Bij geluid onderscheiden we de bron(nen), de overdrachtsweg en het geluid bij de ontvanger (zie Figuur 1 in § 6.3.1). Zowel bij de bron(nen), als bij de overdrachtsweg en de ontvanger kunnen maatregelen genomen worden om geluid te verminderen. De ontvanger wordt hier buiten beschouwing gelaten.
13.2.1.1 Bronnen Het ventilatortype: wordt er gebruik gemaakt van een centrifugale of radiale motor, met welk type rotorbladen ? Het vermogen van de installatie: meestal betekent een hoger vermogen een hoger geluidsdrukniveau, maar dit is geen zekerheid (type, ouderdom, …). Nodige warmte-afvoer: deze beïnvloedt het afzuig- of ventilatiedebiet, wat op zijn beurt het type en/of het vermogen van de installatie zal bepalen. Een doordachte keuze van het ventilatortype dient gemaakt te worden in functie van de ‗geldende geluidsnormen‘ en de technische en economische mogelijkheden. Bepaal samen met uw leverancier welk type toestel het meest geschikt is voor uw activiteiten (ventilatiedebiet, vermogen, …) in functie van de behoefte. Bij ondoordachte dimensionering kunnen te hoge ventilatorsnelheden optreden waardoor onnodig lawaai wordt gegenereerd. Overdimensionering van het toestel, om op een lager toerental of ritme te kunnen functioneren, kan soms aangewezen zijn.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 132 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
In onderstaande figuren worden enkele kleurenkaarten weergegeven, waarop de impact van ventilatiesystemen met een verschillend geluidsvermogenniveau gevisualiseerd wordt. In Figuur 54 is een toestel voorzien met een geluidsvermogenniveau Lw = 100 dB(A), bij Figuur 55 met een geluidsvermogenniveau Lw = 90 dB(A) en bij Figuur 56 met een geluidsvermogenniveau Lw = 80 dB(A). Het toestel is telkens geplaatst aan de achtergevel van een woning in een woonblok, op 4 m hoogte.
Figuur 54: De impact op de omgeving (berekeningshoogte = 4m) van een toestel aan de achtergevel van een woonblok, bronhoogte = 4 m, LW = 100 dB(A).
Figuur 55: De impact op de omgeving (berekeningshoogte = 4m) van een toestel aan de achtergevel van een woonblok, bronhoogte = 4 m, LW = 90 dB(A).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 133 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 56: De impact op de omgeving (berekeningshoogte = 4m) van een toestel aan de achtergevel van een woonblok, bronhoogte = 4 m, LW = 80 dB(A). Let op: in de laatste figuur is te zien dat bij een geluidsvermogenniveau van 80 dB(A), het geluidsdrukniveau bij de naburige woningen nog steeds meer dan 50 dB(A) bedraagt en nog 45 à 47 dB(A) aan de tegenoverliggende achtergevels op ongeveer 20 m van de bron. De figuren zijn ter illustratie en geven fictieve voorbeelden weer.
13.2.1.2 Geluidsoverdracht Plaats van de afzuig- of ventilatiemotor Een eerste vraag die zich stelt is of het toestel binnen in een technisch lokaal geplaatst kan worden. Hierdoor zal vermoedelijk voldoende geluidsafscherming naar de omgeving toe verkr egen worden. Hierbij dient echter wel nog steeds voldoende aandacht besteed te worden aan de afvoerkanalen en het uitblaasrooster of de schouw. Indien een toestel niet binnen geplaatst kan worden, zal buiten naar een geschikte plaats dienen gezocht te worden. Wat is een geschikte plaats? Er kan niet zomaar éénduidig bepaald worden wat wel of niet een geschikte plaats is. Dit is sterk afhankelijk van locatiegebonden factoren zoals afstand tot de dichtstbijgelegen woningen, mogelijke afscherming door de typische ‗koterijen‘ achteraan, mogelijk reflecties door dezelfde ‗koterijen‘, zijn er geluidsgevoelige zones in de onmiddellijke omgeving (binnentuinen) waar mogelijk een laag achtergrondgeluidsniveau heerst, … Aandachtspunten:
Indien een toestel binnen geplaatst wordt, dient bij de plaatsing voldoende aandacht besteed te worden zodat er geen structuurgeluid kan optreden. Bij aanwezigheid van starre verbindingen tussen de geluidsbron (trillingsbron) en starre wanden van de (technische) ruimte, worden trillingen overgebracht op deze wanden en ontstaat er structuurgeluid dat bij woningen met een gemeenschappelijke muur en/of vloer geluidshinder kan veroorzaken. Het geluid kan tevens via het buizensysteem ‗verspreid‘ worden. Om structuurgeluid te vermijden, dienen starre verbindingen vervangen te worden door soepele/ontkoppelde verbindingen.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 134 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Ter illustratie worden enkele kleurenkaarten weergegeven, waarop de impact van ventilatiesystemen op een verschillende locatie visueel voorgesteld worden (Figuur 57 t.e.m. Figuur 59). In Figuur 57 is een toestel voorzien met een geluidsvermogenniveau Lw = 80 dB(A) op een plat dak achteraan op een bijgebouw, bij Figuur 58 eenzelfde installatie maar met een afschermmuur naar de rechtse buur. In Figuur 59 wordt dezelfde installatie getoond geplaatst op een platdak op de hoogste verdieping.
Figuur 57: De impact op de omgeving (berekeningshoogte = 4m) van een toestel aan de achtergevel van een woonblok, bronhoogte = 4 m, LW = 80 dB(A).
Figuur 58: De impact op de omgeving (berekeningshoogte = 4m) van een toestel op een plat dak achteraan met afscherm muur naar rechtse buur, bronhoogte = 4 m, LW = 80 dB(A).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 135 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 59: De impact op de omgeving (berekeningshoogte = 4m) van een toestel aan op een plat dak op de hoogste verdieping, bronhoogte = 10 m, LW = 80 dB(A). Plaats van de uitlaat van het systeem Net zoals bij de keuze van de locatie van een toestel kan niet zomaar éénduidig bepaald worden wat wel of niet een geschikte plaats is voor aanzuig- en/of afblaasrooster of schouw. Dit is opnieuw sterk afhankelijk van locatiegebonden factoren zoals afstand tot de dichtstbijgelegen woningen, mogelijke afscherming door de typische ‗koterijen‘ achteraan, mogelijk reflecties door dezelfde ‗koterijen‘, zijn er geluidsgevoelige zones in de onmiddellijke omgeving (binnentuinen), waar mogeli jk een laag achtergrondgeluidsniveau heerst, … . De plaats van deze luchtmonden en eventuele andere eindeenheden dient zorgvuldig uitgezocht te worden. Indien geen geschikte locatie gevonden kan worden (stedelijke situaties, geluidsgevoelige zones in de onmiddellijke omgeving, …), is het aangewezen om reeds in de conceptfase rekening te houden met een geluidsdempend rooster of demper op de schouw.
13.2.2 Technieken ter beheersing van geluid 13.2.2.1 Aan de bron Keuze van geluidsarme toestellen. Vaak bestaan er in het productgamma stillere toestellen. Aandachtspunten:
Bij de keuze van een geluidsarm toestel mag niet enkel naar het geluidsvermogen gekeken worden. Het nodige afvoerdebiet moet steeds toereikend blijven voor de toepassing, zodat hierdoor geen andere problemen gecreëerd worden.
13.2.2.2 Bij de overdracht Omkasting en/of akoestische wand Een omkasting kan het geluid van de ventilator reduceren, maar er dient steeds rekening mee gehouden te worden dat een omkasting een groter afstralende oppervlakte betekent. Het stijgend
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 136 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
geluidsdrukniveau binnenin de omkasting omwille van reflecties kan worden ingeperkt door het aanbrengen van geluidsabsorptie zoals minerale wol. Cruciaal voor de goede werking van de omkasting is het vermijden van geluidslekken, die vooral kunnen voorkomen ter hoogte van aanvoer- en afvoeropeningen doorheen de omkasting.
Ventilator geïntegreerd in een omkasting
Omkasting rond ventilatorgroep
Figuur 60: Omkasting rond ventilatoren Voor het plaatsen van een akoestische omkasting, kan best steeds contact opgenomen worden met de leverancier van het toestel. Vaak bestaan er in het productgamma reeds op maat gemaakte oplossingen. Een omkasting zal zowel geluidsisolerend als absorberend uitgevoerd worden. De mate van geluidsreductie van de omkasting is afhankelijk van het type en de uitvoering van de omkasting. Voor een reductie van > 20 dB(A) is het van belang dat kieren, openingen, luiken, leidingdoorvoeren e.d. zeer consequent worden afgedicht. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat: indien 3% van de oppervlakte van de omkasting open is, de geluidsreductie maximaal 10 dB(A) zal zijn. Om circa 20 dB(A) te kunnen reduceren mag er nog slechts 0,3% open omkasting zijn. Voor circa 30 dB(A) reductie is dit maximaal 0,03 %. Een andere belangrijke voorwaarde voor het bereiken van een hoge geluidsreductie is geluidsabsorptie in de omkasting. Algemeen kan gesteld worden dat een standaard akoestische omkasting ter hoogte van de woonomgeving voor een reductie van ca. 10 à 15 dB(A) kan zorgen. Aandachtspunten:
Doorvoeropeningen van akoestische omkastingen moeten zo klein mogelijk zijn en steeds geluidwerend zijn uitgevoerd (rubber afdichtingen).
Opletten voor structuurgeluid: geluidsafstraling van een star oppervlak (omkasting) d oor trillingsoverdracht kan leiden tot een verhoging ipv een verlaging van het geluidsdrukniveau.
Het plaatsen van een omkasting vraagt ruimte. Bij bestaande situaties kan dit een probleem zijn omdat er onvoldoende ruimte beschikbaar is.
Een omkasting zorgt voor een belemmering op de noodzakelijke afvoer van warmte van de apparatuur. Het bijhorend toevoeren van (geconditioneerde) koellucht is niet altijd uitvoerbaar. Houd hiermee voldoende rekening.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 137 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Een omkasting dient steeds gesloten te zijn: luiken voor onderhoud dienen steeds vakkundig afgesloten te worden. Het plaatsen van de apparatuur in een omkasting die aan de bovenzijde open is, kan een oplossing bieden voor warmteafvoer, maar hierdoor wordt er uiteraard een geringere geluidsreductie behaald (cf. akoestische wand).
Indien de geluidshinder zich specifiek in één welbepaalde richting voordoet, is een volledige omkasting misschien niet nodig en kan een akoestische wand langs de kritische zijde al voldoende zijn. Aandachtspunten:
Opletten voor structuurgeluid: indien er starre verbindingen zijn tussen het scherm en de geluidsbron (trillingsbron) worden trillingen overgebracht op het scherm en ontstaat een groot afstralend oppervlak waardoor de geluidsreductie te niet gedaan kan worden.
Geluidsdemping Geluidsdempers: Geluiddempers worden in vele uitvoeringen en varianten geleverd, afhankelijk van de toepassing en gewenste geluidsreductie. Hierbij wordt rekening gehouden met dempingspectra, capaciteit, aërodynamische weerstand, stromingsgeluid, temperatuur, druk, medium, vervuiling, materiaalsoort en uiteraard prijs- kwaliteitverhouding. Het meest gebruikte dempertype in kanaalwerk is ongetwijfeld de coulissendemper. Het principe van een demperhuis met gemonteerde coulissen maakt het mogelijk om eindeloze variaties te ontwerpen en hoge dempingswaarden te verkrijgen, ook in specifieke frequentiebanden en dit bij willekeurige stromingsvolumes variërend van 500 tot 1.000.000 m³/u. Enkele voorbeelden worden getoond in Figuur 61. Het getoonde type met regenkap belemmert wel een optimale verticale uitstoot van de luchtstroom en wordt bijgevolg dan ook best vermeden indien er zich naast geluidsproblemen ook geurproblemen voordoen. De demper wordt geplaatst waar het geluid moet gedempt worden. Op Figuur 8 in § 12.3.2 wordt weergegeven op welke plaatsen geluidsdemping kan voorzien worden.
Type te plaatsen op schouw (met regenkap)
Type te plaatsen in rechthoekig kanaalwerk
Figuur 61: Coulissendemper
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 138 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Op de uitlaat van schouwen kunnen ook dempers gebruikt worden. Er bestaan in principe twee verschillende akoestische dempers: akoestische absorptiedempers, akoestische reflectiedempers. In de praktijk is echter iedere demper in zekere mate hybride, zowel werkend volgens het absorptieprincipe als het reflectieprincipe. Een absorptiedemper is een geluidsdemper waarbij een teveel aan geluidstrillingen door een laag geluidsdempend materiaal (staal-, steen- of glaswol) worden opgenomen door middel van absorptie. Absorptiedempers worden onder meer toegepast in uitlaten van motorfietsen. Een reflectiedemper is een geluidsdemper die werkt volgens het principe, dat de interferentie van twee geluidsgolven met dezelfde frequentie leidt tot een staande golf met een daling van de geluidsdruk op bepaalde plaatsen (de knopen). Doordat de reflectiedemper alleen werkt op specifieke bij het ontwerp vastgelegde frequenties, is deze in het bijzonder geschikt voor systemen die een constant geluid produceren, zoals scheepsmotoren en ventilatoren. Geluiden met variabele frequenties hebben meer effect van een absorptiedemper. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het type geluidsdemper in een geïnstalleerd systeem van buitenaf niet zichtbaar is. Ook de geluidsdemper zelf is van buitenaf niet altijd zichtbaar. Vaak is de afmeting van de geluidsdemper wel iets groter dan de afmeting van de overige kanalen, waardoor hij in deze gevallen wel opvalt.
Figuur 62: Doorsnede geluidsdemper in cilindrisch kanaalwerk Aandachtspunten:
De geluidsdempers voor de afzuiglucht dienen bestand te zijn tegen vocht, vet en hoge temperaturen. Rechtstreeks contact met vezelige materialen zoals de minerale wol is te vermijden door een aangepaste bescherming. In het meest ideale geval zijn de geluidsdempers volledig glad, waterbestendig, eenvoudig reinigbaar en chemisch resistent conform VDI 2052.
De dempers dienen voldoende toegankelijk te zijn en kunnen vlot verwijderd worden (onderhoud of vervanging).
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 139 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Geluidsdempend rooster: Geluiddempende ventilatieroosters zijn ontwikkeld om geluiduittreding via ventilatie-openingen te reduceren (zowel het aanzuig- als het afblaasrooster). De roosters bestaan uit aërodynamisch gevormde lamellen voor hoge geluiddemping, gecombineerd met lage luchtweerstand. Algemeen kan gesteld worden dat een standaard geluidsdempend rooster voor een reductie van ca. 10 à 20 dB(A) kan zorgen. De roosters kunnen op maat gemaakt worden.
Figuur 63: Schematische weergave opbouw geluidsdempend rooster
Figuur 64: Foto doorsnede geluidsdempend rooster Aandachtspunten:
Een geluidsdempend rooster zorgt voor een belemmering van de noodzakelijke afvoer van warmte van de apparatuur. Houd hiermee voldoende rekening, zorg ervoor dat nog steeds voldoende luchtafvoer mogelijk blijft.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 140 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Doorgangen van leidingen en kanalen Ook bij leidingen en kanalen dienen de nodige voorzorgen getroffen te worden om te beletten dat geluid of trillingen door aggregaten of kanalen overgebracht worden. Hiertoe kunnen trillingsdempers en/of voetstukken met akoestische isolatie voorzien worden voor alle aggregaten en toestellen die trillingen kunnen overzetten op de gebouwconstructie. De overgangen in de geometrie van kanalen kunnen geleidelijk gebeuren, om het ontstaan van geluid in de kanalen door turbulentie te vermijden. De geluidsafstraling in kanalen wordt bepaald door de volgende factoren:
het geluidsvermogen in het kanaal,
de plaats van de kanalen (al dan niet door geluidsgevoelige ruimten),
de lucht- en structuurgeluidsisolatie van de kanaalwand.
Mogelijke maatregelen om deze geluidsafstraling te vermijden, zijn:
afstralend oppervlak te beperken (zo kort mogelijk leidingen: liefst vertikaal),
het geluidsvermogen in het kanaal beperken door een geluidsdemper te plaatsen,
het traject van het kanaalwerk voorzien door minder gevoelige ruimtes,
de geluidsisolatie van de kanaalwand verhogen (grotere plaatdikte, omkasting, inbouw in een leidingenkoker of in een geluidsisolerend verlaagd plafond).
Aandachtspunten:
De bereikbaarheid van de kanalen moet steeds gegarandeerd blijven.
Opletten voor mogelijke geluidslekken bij doorvoeringen door wanden en/of plafonds.
Bij de plaatsing van het kanaalwerk dient voldoende aandacht besteed te worden zodat er geen structuurgeluid kan optreden: indien er starre verbindingen zijn tussen de geluidsbron (trillingsbron) en starre wanden in de ruimte, worden trillingen overgebracht op de wanden ervan en kan er structuurgeluid ontstaan.
Om structuurgeluid te vermijden, dienen de starre verbindingen vervangen te worden door soepele/ontkoppelde verbindingen. In onderstaande figuur wordt een voorbeeld gegeven van een soepele verbinding/ophanging.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 141 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 65: Soepele ophanging/verbinding
13.2.3 Karakterisatie geluid van gangbare ventilatiesystemen Via de eerder in de tekst gemaakte inventarisatie van de gangbare ventilatiesystemen is in onderstaande Tabel 20 een beperkt overzicht gemaakt van mogelijke daarbij horende geluidsvermogenniveaus. Deze zijn louter indicatief en kunnen per leverancier wijzigen. Verder dient opgemerkt dat dit meetgegevens zijn, verkregen in labo-omstandigheden. Het geluidsvermogen opgemeten in een specifieke praktijksituatie kan hiervan steeds afwijken, door de typische plaatsomstandigheden, alsook door de toestand van de installatie (onderhoud, defecten, losse onderdelen, …). Tabel 20 : Indicatieve geluidsvermogens voor gangbare ventilatiesystemen Beschrijving type
Debiet (m³/u)
axiaal ventilator
3.000
radiale dakventilator
5.000
82
centrifugale ventilator
5.000
77
binnen en buiten
10.000
78
binnen en buiten
10.000
75
binnen en buiten
2.900
69
centrifugale dakventilator
Geluidsvermogenniveau (dB)
met demping
Geluidsdrukniveau (dB(A))
Opstellingsplaats
70 op 1m 75
buiten
48 op 4m
buiten
37 op 10m 4.100
74
53 op 4m
buiten
42 op 10m 5.800
85
64 op 4m
buiten
53 op 10m 7.900
89
68 op 4m
buiten
57 op 10m 10.000
86
79
buiten
hoe het geluidsdrukniveau werd opgemeten is niet vermeld in de diverse technische fiches, voor correct informatie hieromtrent moet rechtstreeks contact opgenomen worden met de fabrikant.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 142 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
14 Brandbestrijding Een belangrijk aspect bij brandbestrijding in keukens is het effectieve onderhoud en de rein iging van filters en kanaalwerk. Het KB van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen en de latere wijzigingen van dit KB leggen volgende eisen op specifiek in verband met keukens:
Collectieve keukens, eventueel met inbegrip van het restaurant, worden van de andere gebouwdelen gescheiden met RF-wanden o
RF 1h in lage en middelhoge gebouwen
o
RF 2h in hoge gebouwen
Elke doorgang naar de rest van het gebouw wordt afgesloten o
In lage en middelhoge gebouwen door een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur RF 1/2h. Deze deuren draaien in de vluchtrichting van de keuken weg.
o
In hoge gebouwen afgesloten hetzij door een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur RF 1h, hetzij door een sas van minimum 2 m 2 dat begrensd wordt door wanden RF 2h en door zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren RF 1/2h. Deze deuren draaien in de vluchtrichting van de keuken weg.
Tussen keukens en restaurants mogen horizontale en verticale transportsystemen voor vaatwerk ingericht worden; loopt dit transportsysteem door andere lokalen, dan dient het gevat te worden in kokers met RF-wanden. o
RF 1/2h in lage gebouwen
o
RF 1h in middelhoge gebouwen
o
RF 2h in hoge gebouwen
In collectieve keukens hebben de verlaagde plafonds een stabiliteit van 1/2h.
Wanneer de keuken niet gecompartimenteerd is ten opzichte van het restaurant (met de nodige RF-wanden en deuren), is elk vast frituurtoestel voorzien van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie naar het frituurtoestel onderbreekt.
De lucht afgezogen uit keukens mag niet opnieuw worden rondgestuurd; hij moet naar buiten worden afgevoerd.
De kanalen voor de afvoer naar buiten van de verontreinigde lucht van collectieve keukens zijn vervaardigd uit materialen met brandreactie A0. In de keuken hebben deze afzuigkanalen en hun ophangsystemen bovendien een stabiliteit bij brand van 1/2h.
De horizontale afzuigkanalen, buiten de keuken en in de andere compartimenten dan dit waarin de keuken gelegen is, voldoen aan volgende eisen: o
Lage en middelhoge gebouwen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 143 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
o
Ofwel zijn ze geplaatst in kokers met wanden Rf 1h
Ofwel zijn ze Ro 1h
Hoge gebouwen
Ofwel zijn ze geplaatst in kokers met wanden Rf 2h
Ofwel zijn ze Ro 2h
De verticale afzuigkanalen in de andere compartimenten dan dit waarin de keuken gelegen is, voldoen aan volgende eisen: o
o
Lage en middelhoge gebouwen
Ofwel liggen ze buiten het gebouw
Ofwel zijn ze geplaatst in kokers met wanden Rf 1h
Ofwel zijn ze Ro 1h
Hoge gebouwen
Ofwel liggen ze buiten het gebouw
Ofwel zijn ze geplaatst in kokers met wanden Rf 2h
Ofwel zijn ze Ro 2h
De vloerbekledingen, bekledingen van verticale wanden en plafonds en valse plafonds zijn in collectieve keukens uit materialen met een brandreactie A0 volgens de Belgische klassificatie en respectievelijk A2 FK-s1 en A2-s1,d0 volgens de Europese klassificatie.
Bijkomende eisen kunnen opgelegd worden door andere instanties (de plaatselijke brandweer, gasmaatschappij, keuringsorganisatie, verzekeringsmaatschappij, …). Hieronder volgt een overzicht van bijkomende voorschriften die in sommige gevallen gehanteerd worden. Ze zijn minstens aan te bevelen als code van goede praktijk.
Vooraleer gastoestellen op te starten in de keuken dient de dampkap actief te zijn en de gasafvoer wordt afgesloten bij het falen van de ventilatie.
Een automatische blusinstallatie in de dampkap dient aanwezig te zijn bij de aanwezigheid van vaste bak- en braadtoestellen (en dus niet enkel bij frituren).
Een noodknop aan de ingang van de keuken die de gastoevoer en de elektriciteitstoevoer naar de keuken afsluit
Gasdetectie in de keuken
Een drukknop om na een brand de extractie te activeren voor rookafzuig.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 144 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
15 Indicatieve kostprijzen van systemen 15.1 Kost voor het verminderen van de geur-/rookemissies De kost van bijkomende installaties om de geur-/rookhinder te beperken hangt af van:
de grootte van de installatie
het soort eten dat gemaakt wordt
het type kookapparatuur dat aanwezig is
lokale omstandigheden
nieuwe ontwikkelingen op technisch vlak.
In deze sectie wordt een indicatieve kostprijs opgegeven voor de toepassing van bijkomende technieken om de geur-/rookemissies van de afgezogen lucht te verminderen. Deze prijzen zijn louter richtinggevend en gebaseerd op een eerder traditionele keuken. Het prijsoverzicht wordt gegeven in functie van de toegepaste techniek en dat voor enkele verschillende afmetingen of luchtafvoerdebieten. De prijzen zijn gebaseerd op cijfermateriaal van 2009.
15.1.1 Hoogtechnologische dampkappen met UV-filtering In deze paragraaf worden enkele richtprijzen gegeven van hoogtechnologische dampkappen met vangluchttechnologie (zie ook § 12.4.2.1), hoog efficiënte cycloonfilters en UV-technologie. De opgegeven prijs is een louter indicatieve budgetprijs voor het toestel excl. BTW. Deze brutoprijzen, waar de installateur nog korting op krijgt, zijn inclusief levering op de werf, maar exclusief plaatsing. Voor deze dampkappen wordt de prijs gegeven in functie van de afmetingen:
muurdampkap: lengte x breedte x hoogte: 3.000 mm x 1.300 mm x 555 mm: 12.000 EUR
muurdampkap: lengte x breedte x hoogte: 8.000 mm x 1.300 mm x 555 mm: 30.000 EUR
eilanddampkap: lengte x breedte x hoogte: 6.000 mm x 2.600 mm x 555 mm: 48.000 EUR.
15.1.2 Extractiegroepen De gekozen luchtafvoerdebieten zijn toegespitst op typisch voorkomende waarden in commerciële keukens:
tot ca. 3.000 m 3/h: brasserie, frituur, …
tot ca. 5.000 m 3/h: typisch restaurant
tot ca. 10.000 m 3/h: restaurant met uitgebreide faciliteiten.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 145 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
De uitvoering van de luchtgroepen is gebaseerd op binnenopstelling met binnenplaat uit gegalvaniseerd staal. Niet inbegrepen in de prijs is de levering op de werf, de plaatsing, de controle- en regelapparatuur, de elektrische borden en leidingen, de geluidsdempers, enz…. De opgegeven prijs is een louter indicatieve brutoprijs voor het toestel excl. BTW, waar de installateur nog een korting op krijgt. De prijs gaat uit van een gemiddelde basisuitvoering maar kan nog sterk variëren naargelang de specifieke selectie. Hierbij zullen duurdere modellen voordelen hebben naar toegankelijkheid van de componenten, onderhoudskosten en mogelijks ook geluid. Er zijn bijvoorbeeld bijkomende secties voor reiniging en onderhoud, de binnenplaat is in RVS 304, de lagers van de ventilatoren zijn zwaarder uitgevoerd, de snelheid van de ventilator is lager, …. Bij goedkopere varianten is belangrijk dat de toegankelijkheid in de groep nog eenvoudig is en dat de kwaliteit van de materialen voldoende is om werking te garanderen en de onderhoudskosten binnen de perken te houden. Te kleine ventilatoren kunnen ook zorgen voor overmatig lawaai. Afhankelijk van de complexiteit en de grootte van de installatie kan de levering, de plaatsing, de luchttechnische aansluiting op het kanaalwerk, de regeling en de elektrische voorzie ningen oplopen van ca. 1.500 EUR tot ca. 20.000 EUR. Ook merken we op dat de prijs van afzonderlijke modules een stuk duurder kan zijn dan wanneer ze deel uitmaken van de volledige luchtgroep.
Tot ca. 3.000 m 3/h o
enkel de extractieventilator: 2.250 EUR
o
extractieventilator met groffiltering en fijnfiltering: 3.250 EUR
o
extractieventilator met groffiltering, fijnfiltering en absoluutfiltering: 4.250 EUR
o
extractieventilator met groffiltering, fijnfiltering, absoluutfiltering en actief koolfiltering: 8.000 EUR
o
extractieventilator met UV-filtering, groffiltering, fijnfiltering, absoluutfiltering en actief koolfiltering: 18.000 EUR.
Tot ca. 5.000 m 3/h o
enkel de extractieventilator: 2.350 EUR
o
extractieventilator met groffiltering en fijnfiltering: 4.000 EUR
o
extractieventilator met groffiltering, fijnfiltering en absoluutfiltering: 6.500 EUR
o
extractieventilator met groffiltering, fijnfiltering, absoluutfiltering en actief koolfiltering: 12.000 EUR
o
extractieventilator met UV-filtering, groffiltering, fijnfiltering, absoluutfiltering en actief koolfiltering: 22.000 EUR.
Tot ca. 10.000 m 3/h o
enkel de extractieventilator: 3.600 EUR
o
extractieventilator met groffiltering en fijnfiltering: 5.500 EUR
o
extractieventilator met groffiltering, fijnfiltering en absoluutfiltering: 9.500 EUR
o
extractieventilator met groffiltering, fijnfiltering, absoluutfiltering en actief koolfiltering: 18.000 EUR
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 146 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
o
extractieventilator met UV-filtering, groffiltering, fijnfiltering, absoluutfiltering en actief koolfiltering: 32.000 EUR.
15.1.3 Geurneutralisatie Hier gaat het vaak om installaties ontworpen voor industriële toepassingen op basis van hogedrukvernevelsystemen die ook op de afblaas van keukens worden toegepast. Dit leidt tot investeringen van 10.000 EUR tot 20.000 EUR afhankelijk van het specifieke systeem en de gebruikte bestanddelen. Er dient steeds opgepast te worden dat bij deze systemen geen andere hinder of gezondheidsproblemen voor personen kunnen optreden. De prijs is zo goed als onafhankelijk van het luchtdebiet. Internationaal zijn ook goedkopere toestellen specifiek gericht op keukens op de markt, maar of ze het gewenste effect hebben, blijft onzeker en is afhankelijk van de specifieke situatie en het gebruikte systeem. Geurneutralisatiesystemen kunnen wel eenvoudig toegepast worden in bestaande situaties.
15.1.4 Elektrostatische filtering Elektrostatische filtering is niet gebruikelijk in België voor toepassing in commerciële keukens. Internationaal wordt dit wel toegepast. Volgens de Britse code ―Guidance on the Control of Odour and Noise from Commercial Kitchen Exhaust Systems‖ is de elektrostatische filter goedkoper dan de combinatie van groffilter, fijnfilter en HEPAfilter. Hierbij dient opgemerkt te worden dat elektrostatische filtering ook vaak vermeden wordt omwille van het inherente brandgevaar.
15.1.5 Reiniging van kanalen door een gespecialiseerde firma De kostprijs van een reinigingsbeurt van kanalen door een gespecialiseerde firma hangt af van:
De omvang van het kanaalnet
De bereikbaarheid van het kanaalnet
De toegankelijkheid van de kanalen zelf (toezichtsluiken)
Als richtwaarde kan de kostprijs voor het reinigen van de kanalen tussen de 500 en de 2.000 EUR geraamd worden. Indien bij installatie voldoende aandacht geschonken wordt aan de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de kanalen kan de jaarlijkse onderhoudskost voor het reinigen van de kanalen sterk beperkt worden.
15.1.6 Kostprijs vervanging filter Om een inschatting van de onderhoudskost te maken wordt hier ook nog een brutoprijs excl. BTW van de meest voorkomende filterelementen gegeven:
Tot ca. 3.000 m 3/h o
groffilter en fijnfilter: 65 EUR
o
absoluutfilter: 500 EUR
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 147 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
o
actief koolfilter: 1.750 EUR
Tot ca. 5.000 m 3/h o
groffilter en fijnfilter: 105 EUR
o
absoluutfilter: 800 EUR
o
actief koolfilter: 3.900 EUR
Tot ca. 10.000 m 3/h o
groffilter en fijnfilter: 230 EUR
o
absoluutfilter: 1.600 EUR
o
actief koolfilter: 7.000 EUR
15.2 Kost voor het verminderen van de geluidshinder Hieronder volgt een kort overzicht van mogelijke kostprijzen van de verschillende aanpassingen aan de installaties om de geluidshinder te beperken.
15.2.1 Ventilator ingebouwd in omkasting Voor deze opbouw moet gerekend worden op een meerprijs van ca. 15 tot 20 %, ten opzichte van de aankoopprijs van de ventilator zonder omkasting.
15.2.2 Akoestische afscherming/wand Het gaat hier om afscherming ontworpen voor industriële toepassingen, maar deze kan ook toegepast worden voor het afschermen van een ventilator. Een akoestische scherm kan opgebouwd worden uit verschillende modules. Voor een dergelijk systeem wordt gerekend aan 220 à 240 EUR/m² scherm.
15.2.3 Geluidsdempers In deze paragraaf volgen een aantal budgetprijzen van geluidsdempers geschikt voor keukenextractie. Deze geluiddempers kunnen toegepast worden om het ventilatorlawaai te dempen dat verspreid wordt doorheen de kanalen. Dit kan dus zowel naar binnen toe (voor de ventilator) als naar buiten toe (na de ventilator). Er worden budgetprijzen gegeven voor 2 types geluiddempers geschikt voor keukenextractie. Het eerste type betreft geluiddempers waarbij rechtstreeks contact met vezelige materialen zoals minerale wol wordt vermeden met een aangepaste bescherming:
3.000 m3/h: 550 EUR
5.000 m3/h: 700 EUR
10.000 m3/h: 900 EUR.
Het tweede type betreft geluiddempers die volledig glad, waterbestendig, eenvoudig reinigbaar en chemisch resistent zijn conform VDI 2052:
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 148 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
3.000 m3/h: 1.650 EUR
5.000 m3/h: 2.050 EUR
10.000 m3/h: 3.700 EUR.
15.2.4 Frequentiesturing Voor het installeren van een frequentiegestuurde regeling kan geen éénduidige prijs gegeven worden. De kostprijs is niet goedkoop en wordt bepaald door volgende factoren:
het aantal apparaten,
studie nodig voor elk project afzonderlijk.
Wel dient opgemerkt te worden dat de investering zichzelf terugbetaalt, omwille van de hoge energiewinst doordat slechts de nodige lucht afgezogen wordt.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 149 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
16 BBT voor commerciële keukens Art. 4.1.2.1. §1 van het Titel II van het VLAREM stelt dat de exploitant als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken moet toepassen ter bescherming van mens en milieu, en dit zowel bij de keuze van de behandelingsmethodes op het niveau van de emissies, als bij de keuze van bronbeperkende maatregelen (aangepaste productietechnieken en –methoden, grondstoffenbeheersing en dergelijke meer). Deze verplichting is een algemene milieuvoorwaarde voor ingedeelde inrichtingen maar geldt eveneens voor wijzigingen aan ingedeelde inrichtingen, alsook voor activiteiten die op zich niet vergunnings- of meldingsplichtig zijn. Ook commerciële keukens, die veelal niet over een milieuvergunning dienen te beschikken of geen meldingsplicht hebben, worden geacht de beste beschikbare technieken toe te passen bij de uitoefening van hun activiteiten. In titel I van het VLAREM wordt ―beste beschikbare techniek‖ als volgt gedefinieerd: Het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken; a) ―technieken‖: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld; b) ―beschikbare‖: op zodanige schaal ontwikkeld dat technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn; c)
―beste‖: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;
Wanneer in het kader van deze code van goede praktijk sprake is van BBT, dan betekent dit concreet dat het gaat om maatregelen die minstens een positief effect hebben op één of meerdere van volgende milieuthema‘s: geurhinder, geluidshinder en rookhinder, waarbij de beschouwde maatregel wel is afgewogen tegen eventuele nadelige effecten binnen andere milieucompartimenten (energieverbruik, water, bodem, afval). De maatregel zal ook op de markt verkrijgbaar en redelijk in kostprijs zijn. De techniek bevindt zich dus niet meer in experimenteel stadium, maar heeft zijn waarde effectief in de bedrijfspraktijk bewezen. De kostprijs wordt redelijk geacht indien deze haalbaar is voor een ‗gemiddeld‘ bedrijf van vergelijkbare grootte uit de beschouwde sector en niet buiten verhouding is tegenover het behaalde milieuresultaat. Ook organisatorische maatregelen komen in aanmerking. Het mag duidelijk zijn dat wat voor de ene onderneming een BBT is, dit niet noodzakelijkerwijze ook voor de andere onderneming zal zijn. Deze interpretatie sluit aan bij de interpretatie die het BBT kenniscentrum van VITO hieraan geeft. Om vergunningverleners en ondernemingen te ondersteunen bij het concretiseren van BBT, werden de voorbije 10 jaar heel wat BBT studies uitgevoerd, en dit zowel op Vlaams niveau in de schoot van het Vlaamse BBT kenniscentrum als op Europees niveau in de schoot van de Europese Commissie. De behandelde sectoren wiens activiteiten het dichtst aanleunen bij de commerciële keukens zijn de groente- en fruitverwerkende nijverheid, de drankenindustrie (beiden Vlaamse BBT studies) en de ‗Food, Drink an Milk Industries‘ (Europese BREF). Een overzicht en evaluatie van de voornaamste maatregelen en technieken die in de Vlaamse context als BBT voor commerciële keukens kunnen overwogen worden is in onderstaande tabel opgenomen. Deze
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 150 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
lijst is een selectie van maatregelen en technieken die worden voorgesteld in voorgaande hoofdstukken van dit referentiedocument, in de Britse code van goede praktijk en in bovenvermelde BBT studies. De maatregelen en technieken in onderstaande lijst zijn doelbewust algemeen omschreven, zodat voor elk van de voorgestelde maatregelen of technieken dikwijls uit een aantal alternatieve uitvoeringswijzen kan gekozen worden. Hiermee bieden we voldoende bewegingsruimte aan de ondernemingen zodat zij voor hun specifieke situatie de meest optimale technische oplossing kunnen kiezen. Deze werkwijze wijkt enigszins af van de werkwijze binnen BBT studies waarbij verschillende concrete technische uitvoeringswijzen expliciet in de BBT lijst worden opgenomen. Dit houdt evenwel in dat geen van de technieken en maatregelen in de onderstaande lijst, tenzij expliciet aangegeven, door alternatieven kunnen worden vervangen. Of m.a.w. een onderneming zal elke maatregel of techniek die de BBT toetsing heeft doorstaan moeten toepassen. Voor een deel van deze maatregelen en technieken zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden of het voor de onderneming in zijn context om een BBT maatregel gaat. Indien er zich toch nog problemen zouden voordoen, ook bij toepassing van BBT, kan het nodig zijn dat er door het bevoegde gezag bijkomende voorwaarden worden gesteld m.b.t. de uitvoering en het onderhoud van een nageschakelde techniek, de plaatsing van de afvoerpijp, het voorkomen en beperken van diffuse geuremissies en het beperken van incidentele geur- of geluidspieken tot specifieke, minder gevoelige tijdstippen (bvb. overdag op werkdagen). Tabel 21 : BBT Evaluatie van maatregelen en technieken toepasbaar bij commerciële keukens
Dampen afvoeren conform de norm NBN EN 13779:2007 (cfr. Schoorstenen en ventilatiemonden: minimaal te hanteren hoogteverschillen)
+
+
Regelgeving behoeft geen BBT evaluatie
nieuwe installatie
Andere (bv
+
Globaal
Rook
+
energie)
Geluid
BBT
bestaande installatie
Voldoen aan milieuregelgeving, gemeentelijke stedenbouwkundige verordening (bouwreglement) en politiereglement
Globaal
Bewezen
Best
Geur
Principes van een milieubeheersysteem toepassen (à la EMAS/ EN ISO 14001:1996/Milieuaudit/…)*
Technisch haalbaar
Techniek
Economisch haalbaar
Beschikbaar
ja
ja
ja
ja
?
+
0
+
0
vgtg
ja
OF/EN: indien hier niet aan kan worden voldaan: doelmatige end-of-pipe techniek toepassen
?
+
+
+
0
vgtg
ja
Goede huisvader: regelmatig onderhoud (reinigen, vervangen indien nodig)) en nazicht van de installatie, correct gebruik van de installatie
+
+
+
+
ja
ja
Diffuse emissies zoveel mogelijk
+
+
+
+
ja
ja
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 151 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
vermijden (open ramen en deuren) Dampen afzuigen en door een efficiënt verwisselbare of reinigbare vetfilter voeren
+
0
0
0
ja
ja
Gebruik van een deflectorkap
+
0
+
0
ja
ja
Debiet op nood afstemmen/ snelheidsregeling/schakelautomaat met tijdsturing
?
+
+
+
+
vgtg
ja
Verantwoorde opstelling/inplanting van een ventilator of/en afvoerpijp in functie van de geluidsoverlast
?
?
0
+
0
0
vgtg
ja
OF/EN: indien hier niet aan kan worden voldaan: geluiddemper, geluidwerend scherm, omkasting
?
0
+
0
0
vgtg
ja
Geschikte ventilator toepassen
?
0
+
0
±
vgtg
ja
Trillingswerende opstelling van een ventilator
?
0
+
0
0
vgtg
ja
Gebruik installatie binnen nominale/optimale werkingsgebied (correcte dimensionering)
+
+
+
+
ja
ja
Vervangen van de installatie indien nodig
?
+
+
+
+
vgtg
nvt
ja
ja
Voldoen aan HACCP wetgeving**
Regelgeving behoeft geen BBT evaluatie
*bedrijfsinterne code van goede praktijk: o.m. bewustmaking van het personeel van de m ogelijke milieuhinderaspecten die met goed beheer kunnen vermeden worden, verantwoordelijkheden vastleggen, extern communiceren over eventuele tijdelijke op til staande of gebeurlijke accidentele hinder , milieubewust ontwerp en keuze van de installatie en uitrusting (met inachtname van mogelijke hinderaspecten), onderhoudsprogramma opstellen en onderhoudsacties registreren, regelmatig reinigen en tijdig (laten) ledigen van de restafvalcontainter, verstandig omspringen met gebruik en plaatsing van vuilniszakken, enz. **vele maatregelen ter bevordering van de hygiëne en voedselveiligheid in de keuken hebben een positief effect op het ontstaan van geuremissies en bijgevolg mogelijk optredende geurhinder. ?: haalbaarheid in concrete situatie te beoordelen vgtg: van geval tot geval te beoordelen nvt: niet van toepassing +: positief effect ±: soms een positief effect, soms een negatief effect /of/ haalbaarheid functie van de context 0: geen/verwaarloosbare impact
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 152 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
17 Steun voor ondernemingen die investeren in maatregelen om de milieuhinder te beperken Een globaal overzicht van steunmaatregelen voor ondernemingen is terug te vinden op www.vlaanderen.be/subsidiedatabank, of www.agentschapondernemen.be (de brochure ‗subsidieleidraad voor het bedrijfsleven – U werkt energie- en milieubewust‘ (versie oktober 2009). Hou er wel rekening mee dat deze steunmaatregelen kunnen wijzigen. Sommige maatregelen kunnen aangepast worden, sommige kunnen verdwijnen, nieuwe maatregelen kunnen in het leven geroepen worden. Informeer u steeds over de status van een steunmaatregel bij de instantie die de steun toekent. Volgende steunmaatregelen zijn mogelijk van toepassing wanneer een onderneming investeert in een maatregel of techniek om de milieuhinder te beperken:
Duuurzame technologische ontwikkeling: aanvullende steunregeling voor ondernemingen die een kmo-innovatieproject aanvrage bij het IWT. Criteria: reductie van emissies, verminderen van afval en van andere milieuhinder. Meer info: www.iwt.be/dto
Kmo-portefeuille: steun bij de aankoop van ondernemerschapsbevorderende diensten die verleend worden door erkende dienstverleners. De dienst kan bestaan uit advies of technologieverkenning. Meer info: www.kmo-portefeuille.be
PRODEM: kmo‘s kunnen goedkoop beroep doen het onderzoekscentrum VITO om milieu- of energietechnologieën te evalueren. PRODEM gaat onder meer op basis van tests in het bedrijf op zoek naar de meest geschikte oplossing of investering voor de specifieke situatie van het bedrijf. Meer info: www.vito.be
Investeringsaftrek: fiscaal voordeel waarbij men bepaald percentage van de aanschaffingswaarde van de investering mag aftrekken van de belastbare winst. Komt onder meer in aanmerking: investeringen in rookafzuig- of verluchtingssystemen in een rookkamer in horeca-inrichtingen, milieuvriendelijke investeringen in O&O. Meer info: http://fiscus.fgov.be/
Bedrijfsadvies door het Vlaams Agentschap Ondernemen. Meer info: www.vlao.be
Ecologiepremie voor KMO‘s via call. De ecologiepremie bedraagt 40% voor kleine en middelgrote ondernemingen en kan oplopen tot maximum 1.750.000 euro per aanvraag. De steun wordt berekend op de ecologische meerkost van de in aanmerking komende investeringscomponenten. Jaarlijks worden drie oproepen georganiseerd waarop ondernemingen met hun investeringsproject kunnen intekenen. De ontvankelijke projecten worden op objectieve wijze beoordeeld en gerangschikt. Het voor de oproep beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld over de gunstig gerangschikte investingsprojecten tot de beschikbare budgettaire enveloppe is opgebruikt. Er wordt gewerkt met een limitatieve technologieënlijst: een lijst met een limitatieve opsomming van technologieën die beschouwd worden als ecologie-investeringen en die voor ecologiesteun in aanmerking kunnen komen. De bevoegde minister stelt deze lijst vast en kan die per oproep wijzigen. Voor de 3e oproep van 2009 (call 2009/3) kwam voor de sector ‗Horeca en grootkeukens‘ de technologie ‗gasgestookte (stoom)convectieoven‘ in aanmerking. Het valt te verwachten dat deze technologie, die vooral vanuit energetisch en luchtkwalitatief oogpunt (lage NOx en CO emissies) is geselecteerd, ook op vlak van geur- en roethinder goed scoort. Meer info: www.vlaanderen.be/ecologiepremie
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 153 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Literatuurlijst Referenties literatuur m.b.t. geur- en rookaspecten
Berglund B., Berglund U. & Ekman G., Individual psychophysical functions for 28 odorants, Perception and Psychophysics, 9 (1971), 379-384.
Bilsen I., De Fré R. en Bosmans S. (2008). Code van goede praktijk ―Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelmploegmetingen‖. Ref. 2008/MIM/R/022 expertisecentrum Milieumetingen. Onderzoek uitgevoerd door het referentielaboratorium Lucht in opdracht van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, januari 2008.
Cavalini P., It's an ill wind that brings no good. Studies on odour annoyance and the dispersion of odorant concentrations from industries, University Press, Groningen, 1992.
Devos M., Patte F., Rouault J., Laffort P. en Van Gemert L.J. Standardized Human Olfactory Thresholds, IRL Press at Oxford University Press : New York (US), 1990.
Doty R.L., Shaman P., Darm M., Development of the University of Pennsylvania smell identification test: a standardized micro-encapsulated test of olfactory function. Physiology and Behaviour, 32 (1984), 489-502.
Engen T., Perception of odor and irritation, Environmental International, 12 (1986), 177 -187.
EN 13725:2003. Air Quality - Determination of odour concentration by dynamic olfactometry, CEN : Brussel, 2003. www.cen.eu/cenorm
Friedlander S.K. Smoke, Dust, and Haze. Fundamentals of Aerosol Dynamics (2nd edition). Oxford University Press, New York, 2000.
Good P.R., Geary N. & Engen T., The effect of estrogen on odor detection, Chemical senses and Flavor, 2 (1976), 45-50.
Köster E.P., Olfactory sensitivity and the menstrual cycle, International Rhinology, 3 (1965), 5764.
Köster E.P., Olfactory sensitivity and the ovulatory cycle duration, Olfactologica, 1 (1968), 43.
Köster E.P., Adaptation and Cross-adaptation in Olfaction, Academic dissertation, University of Utrecht, The Nederlands: Bronder-Offset, Rotterdam, 1971.
LNE, 2008. Visiedocument ―De weg naar een duurzaam geurbeleid‖, versie 6.7. Document van de Vlaamse overheid, departement Leefmilieu, Natuur en energie, september 2008. http://www.lne.be/themas/hinder-en-risicos/geurhinder/geurbeleid
Matser E.J., Stankonderzoek bij een composteringsbedrijf. Milieu, 1 (1989), 1-7.
MMK, 2007. Draaiboek Stook je gezondheid niet op - praktisch draaiboek illegaal verbranden. Realisatie van de Medisch Milieukundigen (MMK‘s) bij LOGO‘s (OCL vzw), juni 2007. www.mmk.be
OVAM, 2009. Wat je moet weten over roet, www.ovam.be
Schamp N. & Lootens A. (1984). Begroting van geurhinder, Verslag van 1/2/1984-30/11/1984 van het onderzoeksproject in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 154 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Stevens J.C., Cain W.S. & Burke R.J., Variability of olfactory tresholds. Chemical Senses, 13 (1988), 643-653.
VMM, 2007. Milieurapport Vlaanderen (MIRA), Achtergrondducument, Thema Verspreiding van zwevend stof, december 2007. www.milieurapport.be
Referenties literatuur m.b.t. geluidsaspecten
Chris Busschots, Aanvullende vorming milieucoördinator thema Beheersingstechnieken geluid en trillingen, 2008.
Paul Mees, Lawaai in gebouwen ten gevolge van comfortinstallaties, hogere cursus akoestiek 2003
INTEC Industriële Geluidbeheersing, Werken aan stilte met een optimale kwaliteit.
Systemair, Productcatalogus 2003.
Guidance on the Control of Odour and Noise from Commercial Kitchen Exhaust Systems, Departement for Environment, Food an Rural Affairs, 2005. http://www.defra.gov.uk/environment/quality/noise/research/kitchenexhaust/index.htm
Referenties literatuur m.b.t. situering sector
Trends Top 30.000 (2007). De 30.000 grootste bedrijven van België. Uitgeverij Biblo, Brussel.
Websites vakorganisaties (zie lijst met nuttige links)
Data RSZ en FOD Financiën.
Referenties literatuur m.b.t. juridisch kader Wetgeving
Decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, B.S. 17 september 1985.
Besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, B.S., 26 juni 1991.
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, B.S., 31 juli 1995.
Decreet van 22 december 2006 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en tot wijziging van artikel 22 van het REG-decreet, B.S. 27 maart 2007.
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, B.S. 20 augustus 2009
Rechtspraak
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 155 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Vred. Borgerhout, 13 februari 1959, onuitg.
Kh. Brussel, 8 juni 1972, onuitg.
Cass. 18 september 1980, R.W. 1981-1982, 29-31.
Vred. Sint-Truiden 13 november 1980, onuitg.
Vred. Borgerhout 30 april 1981, onuitg.
H.v.B. Antwerpen 17 februari 1988, R.W., 1989-1990, 50-51
Pol. Roeselare 23 juni 1988, T.Vred. 1988, 281-283
Vred. Beveren 10 april 1990 , T.Vred., 1990, 374
Rechtbank Gent, 6 april 1992, onuitg.
Rechtsleer
De Cock K., ―De wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid‖, in Jaarboek milieurecht 1999, LeuVeM, die Keure, 2004,
De Waele F. en Lameire W., De energieregelgeving in het Vlaamse Gewest. Dossier milieuwetgeving, Kluwer, 2008.
Referenties literatuur m.b.t. technische en bouwkundige aspecten
NBN EN 13779:2007 Ventilation for non-residential buildings – Performance requirements for ventilation and room-conditioning systems, European Standard, 2007
EPB-besluit van de Vlaamse Overheid van 11 maart 2005, bijlage 6: ventilatie in niet residentiële gebouwen
NBN B 61-001, Stookafdelingen en schoorstenen, Belgische norm, 1986
NBN B 61-002, Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en rookafvoer, Belgische norm, 2006
NBN D 51-003:2004+A1:2005 Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van verbruikstoestellen – algemene bepalingen, Belgische norm, 2005
KB van 7 juli 1994 en latere wijzigingen en aanvullingen (4 april 1996, 18 december 1996, 19 december 1997, 4 april 2003 en 13 juni 2007) tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen
Guidance on the Control of Odour and Noise from Commercial Kitchen Exhaust Systems, Departement for Environment, Food an Rural Affairs, 2005. http://www.defra.gov.uk/environment/quality/noise/research/kitchenexhaust/index.htm
VDI Richtlinien 2052 Raumlufttechnische Anlagen für Küchen, Verein Deutscher Ingenieure, 1999. www.vdi.de
Ashrae Handbook 1999, American Society of Heating, Refrigerating and Airconditioning Engineers, 1999. www.ashrae.org
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 156 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Commercial Kitchen Ventilation: Best Practice, Design and Specification Guidelines, Foodservice Consultants Society International, North Amerika, 2006
NBN EN 779:2003: Luchtfilters voor ventilatiedoeleinden - Bepaling van de filterprestatie, Belgische norm, 2003
NBN EN 1822: Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA), Belgische norm, 1998/2000
Halton Kitchen Design Guide, Halton, 2007. www.halton.be
Referentielijst figuren
Figuur 9, Figuur 24, Figuur 25, Figuur 27: VDI Richtlinien 2052 Raumlufttechnische Anlagen für Küchen, Verein Deutscher Ingenieure, 1999
Figuur 15, Figuur 16, Figuur 17, Figuur 18, Figuur 19, Figuur 20, Figuur 21, Figuur 38, Figuur 50, Figuur 52, Figuur 53: Guidance on the Control of Odour and Noise from Commercial Kitchen Exhaust Systems, Departement for Environment, Food an Rural Affairs, 2005
Figuur 36: NBN EN 13779:2007 Ventilation for non-residential buildings – Performance requirements for ventilation and room-conditioning systems, European Standard, 2004
Figuur 23: Halton Kitchen Design Guide, Halton, 2007
Figuur 45, Figuur 46: Halton Foodservice
Figuur 10, Figuur 12: www.halton.be
Figuur 11, Figuur 14: www.trox.be
Figuur 13: www.trox.be en www.aldesbenelux.com
Figuur 22: www.magec.be
Figuur 33,
Figuur 28, Figuur 29, Figuur 32: www.rucon.be
Figuur 30: www.rucon.net en www.vandewalle.com
Figuur 31: www.rucon.net en www.airvision.be
Figuur 39: presentatie geuractiviteitenbesluit Nederland
Figuur 40: NBN B 61-001, Stookafdelingen en schoorstenen, Belgische norm, 1986
Figuur 41: NBN B 61-002, Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW - Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en rookafvoer, Belgische norm, 2006 verwerkt door O.C.B. (www.ocb.be)
Figuur 42: NBN D 51-003:2004+A1:2005 Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van verbruikstoestellen – algemene bepalingen, Belgische norm, 2005
Figuur 43: filtersunlimited.securesites.net
Figuur 44: www.cleanair.com
Figuur 47, Figuur 49: www.camfilfarr.com
Figuur 34, Figuur 35, Figuur 51: www.gea-happel.be
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 157 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Figuur 48: www.nedfilter.nl
Figuur 60: foto omkasting rond ventilatorgroep: Sonorcontrol /foto geïntegreerde ventilator: foto van Acoustical Engineering NV
Figuur 61: www.alpha-akoestiek.nl/coulissendempers en www.alara-lukagro.nl
Figuur 62: www.hogenu.nl
Figuur 63 en Figuur 64: www.noisecontrol.nl
Figuur 65: foto van Acoustical Engineering NV
Referentielijst Tabellen
Tabel 13: VDI Richtlinien 2052 Raumlufttechnische Anlagen für Küchen, Verein Deutscher Ingenieure, 1999
Tabel 14: Ashrae Handbook 1999, American Society of Heating, Refrigerating and Airconditioning Engineers, 1999
Tabel 15: NBN B 61-001, Stookafdelingen en schoorstenen, Belgische norm, 1986
Tabel 16: NBN B 61-002, Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW - Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en rookafvoer, Belgische norm, 2006
Tabel 17: NBN EN 779:2003: Luchtfilters voor ventilatiedoeleinden - Bepaling van de filterprestatie, Belgische norm, 2003
Tabel 18: NBN EN 1822: Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA), Belgische norm, 1998/2000
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 158 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Lijst met nuttige links Vakorganisaties Asforcol
www.asforcol.be
Bemora vzw:
www.fedis.be Bemora
Hoofden Facilitaire Dienst van Verzorgingsinstellingen:
www.hfdv.be
HoReCa Vlaanderen vzw:
www.fedhorecavlaanderen.be
Landsbond der Beenhouwers, Spekslagers en Traiteurs van België vzw: http://corporate.skynet.be/beenhouwers-bouchers Navefri vzw:
www.navefri-unafri.be
Ventibel vzw:
www.ventibel.be
Vereniging van Gemeenschapsrestaurateurs België vzw:
www.vgrb.be
Vereniging Vlaamse Grootkeukenkoks vzw:
www.vvg.be
Overheden en instanties Brussels Instituut voor milieubeheer. Geluid en HVAC: Handleiding goede praktijken en beste beschikbare technologieën, versie april 2009: www.ibgebim.be; http://www.leefmilieubrussel.be/Templates/Professionnels/informer.aspx?id=3444&langtype=2067 VITO – Emis: codes van goede praktijk en BBT:
www.emis.vito.be/
Federale Overheidsdienst Justitie:
www.just.fgov.be
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten:
www.vvsg.be
Vlaams Energieagentschap:
www.energiesparen.be
Vlaamse Overheid – Leefmilieu:
www.lne.be
Samenwerkingsovereenkomst tussen gemeenten en Vlaamse overheid: www.samenwerkingsovereenkomst.be UK government – Department for Environmental Food and Rural Affairs: www.defra.gov.uk/environment/quality/noise/research/kitchenexhaust/index.htm Vlaamse overheid – Ruimtelijke Ordening :
www.ruimtelijkeordening.be
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf:
www.wtcb.be
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 159 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Bijlagen
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 160 van 172
Bijlage A
Ventilatie-installaties
Schematisch overzicht afbakening onderzoeksgebied
Basisventilatie
Intensieve ventilatie
Woongebouwen
- Bijlage V van het EPB-besluit van 11 maart 2005 + NBN D 50-001 - Inplantingsvoorschriften tussen luchtaanvoer en luchtafvoer uit NBN EN 13779 zijn bij uitbreiding toepasbaar als aanbevelingen
Niet-residentiële gebouwen
- Bijlage VI van het EPB-besluit van 11 maart 2005 + NBN EN 13779 (inclusief inplantings-voorschriften tussen luchtaanvoer en luchtafvoer)
Woongebouwen
- NBN D 50-001 - Inplantingsvoorschriften tussen luchtaanvoer en luchtafvoer uit NBN EN 13779 zijn bij uitbreiding toepasbaar als aanbevelingen
Niet-residentiële gebouwen
Afvoer van kook- en bakdampen van commerciële keukens Overige intensieve ventilatiesystemen (afvoer van sigarettenrook, tunnels, …)
Verbrandingsinstallaties
Woongebouwen
< 70 kW
CV-ketels (gasvormige, vloeibare en vaste brandstoffen)
- Code van goede praktijk + NBN EN 13779 -Inplantingsvoorschriften tussen luchtaanvoer en luchtafvoer: NBN EN 13779 - NBN B 61-002: Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW - Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van verbrandingsgassen - NBN D 51-003 bijlage G: Muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C1, C3 en C5 waarvan het nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kW is - Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779 zijn bij uitbreiding toepasbaar als aanbevelingen voor brandstoffen waar NBN B61-002 geen oplossing biedt
Andere verbrandings- installaties (kachels, haarden, ovens, …)
- NBN D 51-003 bijlage G: Muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C 1, C3 en C5 waarvan het nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kW is - Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779 toepasbaar als aanbevelingen
>= 70 kW
Niet-residentiële gebouwen
< 70 kW
CV-ketels (gasvormige, vloeibare en vaste brandstoffen)
- NBN B 61-001 (momenteel in revisie): Stookafdelingen en schoorstenen
Andere verbrandings- installaties (kachels, haarden, ovens, …)
- Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzicht van luchttoevoer: NBN EN 13779 toepasbaar als aanbevelingen
CV-ketels (gasvormige, vloeibare en vaste brandstoffen)
- NBN B 61-002: Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW - Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van verbrandingsgassen - NBN D 51-003 bijlage G: Muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C 1, C3 en C5 waarvan het nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kW is
- Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779 toepasbaar als aanbevelingen
- Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779 Andere verbrandings- installaties (kachels, haarden, ovens, …)
- NBN D 51-003 bijlage G: Muurdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C 1, C3 en C5 waarvan het nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 30 kW is - Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779
>= 70 kW
Kleurencode
Maakt deel uit van het onderzoeksgebied en wordt in detail uitgewerkt in de code van goede praktijk
CV-ketels (gasvormige, vloeibare en vaste brandstoffen)
- NBN B 61-001 (momenteel in revisie): Stookafdelingen en schoorstenen
Andere verbrandings- installaties (kachels, haarden, ovens, …)
- Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779
Maakt deel uit van de code voor de inplanting van schouwmonden om hinder te vermijden
Verwijzingstabel voor installaties buiten huidig onderzoeksgebied wordt in de code van goede praktijk opgenomen maar niet verder uitgewerkt.
- Inplantingsvoorschriften afvoer ten opzichte van luchttoevoer: NBN EN 13779
pagina 161 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Bijlage B
Resultaten enquêtering
Resultaten enquêtering gemeentes Weergave van de resultaten van de enquêtering van Vlaamse gemeenten, uitgevoerd in de loop van 2009 in het kader van de voorbereiding van de opmaak van voorliggende code van goede praktijk. Het aantal ontvangen ja/neen-antwoorden wordt grafisch uitgezet. Het totaal aantal bevraagde gemeenten bedroeg 31. Van 11 gemeenten werd een reactie ontvangen.
Kent u de wettelijke bepalingen in dit kader? 10 8 6
Ja
4
Neen
2 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Hebt u reeds concreet problem en of ervaringen in dit kader m bt: 12 10 8
Ja
6 4 2 0
Neen
Geluid
Geur
Roet/Rook
Zijn er u adviezen bekend in dit kader ? 12 10 8
Ja
6
Neen
4 2 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 162 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Zijn er opleidingen door u gevolgd/bekend in dit kader? 10 8 6
Ja
4
Neen
2 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Resultaten enquêtering sector Weergave van de resultaten van de enquêtering van de sector [horeca (restaurants, hotels), frituren, fastfood- en restaurantketens, grootkeukens] in Vlaanderen, uitgevoerd in de loop van 2009 in het kader van de voorbereiding van de opmaak van voorliggende code van goede praktijk. Het aantal ontvangen ja/neen-antwoorden wordt grafisch uitgezet. Het totaal aantal bevraagde ‗commerciële keukens‘ bedroeg 1.552. Er werden 38 reacties ontvangen.
Kent u de wettelijke bepalingen in dit kader? 35 30 25 20
Ja
15
Neen
10 5 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Hebt u reeds concreet problem en of ervaringen in dit kader m bt: 40 30 Ja
20
Neen
10 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 163 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Zijn er u adviezen bekend in dit kader ? 35 30 25 20
Ja
15 10 5 0
Neen
Geluid
Geur
Roet/Rook
Zijn er opleidingen door u gevolgd/gekend in dit kader? 40 30 Ja
20
Neen
10 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Worden er bij u een aantal preventieve maatregelen toegepast? 25 20 15
Ja
10
Neen
5 0 Geluid
Geur
Roet/Rook
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 164 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Technische kenmerken van de installaties:
Verdeling i.f.v. debiet installatie 20 15 10 5
m ³/h >
20 .0 00
m ³/h -2 0. 00 0
m ³/h 15 .0 00
-1 5. 00 0 10 .0 00
5. 00 0
<
-1
0. 00 0
5. 00 0
m ³/h
m ³/h
0
Locatie damp/luchtafvoer: 20 15 T.o.v. eigen gebouw 10
T.o.v. buren
5 0 Lager dan kroonlijst
Tussen kroonlijst en nok
Hoger dan nok
Afstand t.o.v. buren: 14 12 10 8
Afstand t.o.v. buren
6 4 2 0 <5m
5 - 10 m
10 - 20 m
> 20 m
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 165 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Bijlage C
Bijlagen uit Vlarem II
Bijlage 4.4.2 van het VLAREM II: Parameter
Emissiegrenswaarde
meetmethode continu
1° stofdeeltjes totaal, met inbegrip van fijn stof, bij een massastroom van : a) ≤ 200 g/h 150,0 mg/Nm3 fotocel BETA-stralen b) 200 tot 500 g/h — tot 31 december 2011 : 150,0 VDI 2066/4 & 6 mg/Nm3; — vanaf 1 januari 2012 : 20,0 mg/Nm3 — tot 31 december 2011 : 50,0 mg/Nm3; c) 500 of meer g/h — vanaf 1 januari 2012 : 20,0 mg/Nm3
discontinu NBN T95101 NBN X44-002 ISO 9096; NPR 2788; VDI 2066/1,2,3 & 7
Van de voornoemde emissiegrenswaarde van 20 mg/Nm3 voor de parameter ″stofdeeltjes totaal, met inbegrip van fijn stof″, kan conform artikel 1.2.2.1 van Vlarem II worden afgeweken. De individueel afwijkende emissiegrenswaarde mag in dit geval echter maximaal 50 mg/Nm3 bedragen. 2° de volgende damp- of gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 10 g/u of meer: - arseenwaterstof 1,0 mg/Nm3 DIN 38405 - chloorcyaan 1,0 mg/Nm3 - fosgeen 1,0 mg/Nm3 - fosforwaterstof 1,0 mg/Nm3 3° de volgende damp- of gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 50 g/u of meer: - broom en zijn damp- of gasvormige 5,0 mg/Nm3 ionchromatografie na verbindingen, uitgedrukt in staalname conform VDI broomwaterstof 3480/1 - chloor 5,0 mg/Nm3 VDI 3488/1 en 2 - cyaanwaterstof 5,0 mg/Nm3 ionchromatografie ion selectieve electrode colorimetrie DIN 38405 - fluor en zijn damp- of gasvormige 5,0 mg/Nm3 NBN T95-501 en 502; verbindingen, uitgedrukt in VDI 2470/1 fluorwaterstof 3 5,0 mg/Nm gaschromatografie VDI - zwavelwaterstof 3486/1 en 2 4° damp- of gasvormige anorganische 30,0 mg/Nm3 VDI 3480/1 chloorverbindingen (chloorcyaan niet in begrepen), bij een massastroom van 300 g/u of meer 5° de volgende damp- of gasvormige anorganische stoffen, bij een massastroom per stof van 5 kg/u of meer: - SOx (als SO2) 500,0 mg/Nm3 ISO 7935 (performantie- NBN T95-201 en ISO 7934; karakteristieken van VDI 2462 automatische toestellen) 500,0 mg/Nm3 NEN 2039; NBN T95-301; - NOx (als NO2) VDI 2456 diverse VDI 2456/1,2,8 & 10 (toestelgebonden) - CO (afkomstig van productie100,0 mg/Nm3 VDI 2459/6 installaties met volledige oxidatieve verbrandingsprocessen, include. naverbranding) 6° de volgende stoffen, bij een massastroom van 0,5 g/u of meer: - benzo(a)pyreen 0,1 mg/Nm3 - dibenz(a,h)antraceen 0,1 mg/Nm3
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 166 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Parameter
Emissiegrenswaarde
meetmethode continu
discontinu
- 2-naftylamine 0,1 mg/Nm3 - beryllium en zijn verbindingen in 0,1 mg/Nm3 inadembare vorm uitgedrukt in Be - chroom VI-verbindingen, zoals 0,1 mg/Nm3 calciumchromaat, uitgedrukt in Cr - ethyleenimine 0,1 mg/Nm3 7° de volgende stoffen, bij een massastroom van 5 g/u of meer: - arseentrioxide en arseenpentoxide, 1,0 mg/Nm3 uitgedrukt in As - arseenzuren en hun zouten, 1,0 mg/Nm3 uitgedrukt in As - chroomIII-, strontium- en 1,0 mg/Nm3 zinkchromaat, uitgedrukt in Cr - 3,3-dichloorbenzidine 1,0 mg/Nm3 - dimethylsulfaat 1,0 mg/Nm3 - nikkel (nikkelmetaal, nikkelsulfide en sulfidische ertsen, nikkeloxide en 1,0 mg/Nm3 nikkelcarbonaat, nikkeltetracarbonyl), uitgedrukt in Ni 8° de volgende stoffen, bij een massastroom van 25 g/u of meer: - acrylonitril 5,0 mg/Nm3 - benzeen 5,0 mg/Nm3 - 1,3-butadieen 5,0 mg/Nm3 - 1-chloor-2,3-epoxypropaan 5,0 mg/Nm3 (epichloorhydrine) - 1,2-dibroomethaan 5,0 mg/Nm3 - 1,2-epoxypropaan 5,0 mg/Nm3 - ethyleenoxyde 5,0 mg/Nm3 - hydrazine 5,0 mg/Nm3 - vinylchloride 5,0 mg/Nm3 9° de volgende organische stoffen, bij een massastroom van 100 g/u of meer: - aceetaldehyde 20,0 mg/Nm3 - acrylzuur 20,0 mg/Nm3 - alkylloodverbindingen 20,0 mg/Nm3 - aniline 20,0 mg/Nm3 - benzylchloride 20,0 mg/Nm3 - bifenyl 20,0 mg/Nm3 - chlooraceetaldehyde 20,0 mg/Nm3 - chloorazijnzuur 20,0 mg/Nm3 - chloormethaan 20,0 mg/Nm3 - a-chloortolueen 20,0 mg/Nm3 - 1,2-dichloorbenzeen 20,0 mg/Nm3 - 1,2-dichloorethaan 20,0 mg/Nm3 - 1,1-dichloorethyleen 20,0 mg/Nm3 - dichloorfenolen 20,0 mg/Nm3 - di-ethylamine 20,0 mg/Nm3 - dimethylamine 20,0 mg/Nm3 - 1,4-dioxan 20,0 mg/Nm3 - ethylacrylaat 20,0 mg/Nm3 - ethylamine 20,0 mg/Nm3 - fenol 20,0 mg/Nm3 - formadehyde 20,0 mg/Nm3 - 2-furaldehyde 20,0 mg/Nm3 - kresolen 20,0 mg/Nm3
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 167 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Parameter
Emissiegrenswaarde
meetmethode continu
discontinu
- maleïnezuuranhydride 20,0 mg/Nm3 - methylacrylaat 20,0 mg/Nm3 - methylamine 20,0 mg/Nm3 - 4-methyl-m-fenyleendiisocyanaat 20,0 mg/Nm3 - mierezuur 20,0 mg/Nm3 - nitrobenzeen 20,0 mg/Nm3 - nitrokresolen 20,0 mg/Nm3 - nitrofenolen 20,0 mg/Nm3 - nitrotoluenen 20,0 mg/Nm3 - 2-propenal 20,0 mg/Nm3 - pyridine 20,0 mg/Nm3 - 1,1,2,2-tetrachloorethaan 20,0 mg/Nm3 - tetrachloormethaan 20,0 mg/Nm3 - thioalcoholen (mercaptanen) 20,0 mg/Nm3 - thio-ethers 20,0 mg/Nm3 - o-toluïdine 20,0 mg/Nm3 - 1,1,2-trichloorethaan 20,0 mg/Nm3 - trichloormethaan 20,0 mg/Nm3 - trichloorfenolen 20,0 mg/Nm3 - tri-ethylamine 20,0 mg/Nm3 - xylenolen (behalve 2,4-xylenol) 20,0 mg/Nm3 10° de volgende organische stoffen, bij een massastroom van 2.000 g/u of meer: - azijnzuur 100,0 mg/Nm3 - 2-butoxyethanol 100,0 mg/Nm3 - butyraldehyde 100,0 mg/Nm3 - chloorbenzeen 100,0 mg/Nm3 - 2-chloor-1,3-butadieen 100,0 mg/Nm3 - 2-chloorpropaan 100,0 mg/Nm3 - cyclohexanon 100,0 mg/Nm3 - 1,4-dichloorbenzeen 100,0 mg/Nm3 - 1,1-dichloorethaan 100,0 mg/Nm3 - di-(2-ethylhexyl)ftalaat 100,0 mg/Nm3 - M,N-dimethylformamide 100,0 mg/Nm3 - 2,6-dimethylheptaan-4-on 100,0 mg/Nm3 - 2-ethoxyethanol 100,0 mg/Nm3 - ethylbenzeen 100,0 mg/Nm3 - furfuryalcohol 100,0 mg/Nm3 - 2,2-iminodi-ethanol 100,0 mg/Nm3 - isopropenylbenzeen 100,0 mg/Nm3 - isopropylbenzeen 100,0 mg/Nm3 - 2-methoxyëthanol 100,0 mg/Nm3 - methylacetaat 100,0 mg/Nm3 - methylcyclohexanon 100,0 mg/Nm3 - methylformiaat 100,0 mg/Nm3 - methylmethacrylaat 100,0 mg/Nm3 - naftaline 100,0 mg/Nm3 - propionaldehyde 100,0 mg/Nm3 - propionzuur 100,0 mg/Nm3 - styreen 100,0 mg/Nm3 - tetrachloorethyleen 100,0 mg/Nm3 - tetrahydrofuran 100,0 mg/Nm3 - tolueen 100,0 mg/Nm3 - 1,1,1-trichloorethaan 100,0 mg/Nm3 - trichloorethyleen 100,0 mg/Nm3
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 168 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Parameter
Emissiegrenswaarde
meetmethode
discontinu - trimethylbenzeen 100,0 mg/Nm3 - vinylacetaat 100,0 mg/Nm3 - 2,4-xylenol 100,0 mg/Nm3 - xylenen 100,0 mg/Nm3 - zwavelkoolstof 100,0 mg/Nm3 11° de volgende organische stoffen, bij een massastroom van 3.000 g/u of meer: - aceton 150,0 mg/Nm3 - alkylalcohol 150,0 mg/Nm3 - 2-butanon 150,0 mg/Nm3 - butylacetaat 150,0 mg/Nm3 - chloorethaan 150,0 mg/Nm3 - dibutylether 150,0 mg/Nm3 - dichloordifluormethaan 150,0 mg/Nm3 - 1,2-dichloorethyleen 150,0 mg/Nm3 - dichloormethaan 150,0 mg/Nm3 - di-ethylether 150,0 mg/Nm3 - di-isopropylether 150,0 mg/Nm3 - dimethylether 150,0 mg/Nm3 - ethylacetaat 150,0 mg/Nm3 - ethyleenglycol 150,0 mg/Nm3 - 4-hydroxy-4-methyl-2-pentanon 150,0 mg/Nm3 - methylbenzoaat 150,0 mg/Nm3 - 4-methyl-2-pentanon 150,0 mg/Nm3 - N-methylpyrrolidon 150,0 mg/Nm3 - olefinische koolwaterstoffen (behalve 150,0 mg/Nm3 1,3-butadieen) - paraffinische koolwaterstoffen 150,0 mg/Nm3 (behalve methaan) - pinenen 150,0 mg/Nm3 - trichloorfluormethaan 150,0 mg/Nm3 De VDI 2457/1 methode wordt algemeen toegepast voor de bepaling van organische componenten, tenzij er aanvaardbare componentspecifieke methodes zijn vastgelegd. 12° de volgende stofvormige anorganische stoffen bij een massastroom van 1 g/u of meer: (*) - cadmium en zijn verbindingen 0,2 mg/m3 (uitgedrukt in Cd) - kwikzilver en zijn verbindingen 0,2 mg/m3 (uitgedrukt in Hg) - thallium en zijn verbindingen 0,2 mg/m3 (uitgedrukt in Tl) NPR 2817 ontwerp en VDI 2268 worden algemeen toegepast, ter bepaling van metalen, A.A. (atomaire absorptie), I.C.P (Inductive Coupled Plasma emission Spectrometrie) D.C.P. (Direct Current Plasma emission spectrometrie) en FRX na stofmeting kunnen worden toegepast voor bepaling van bovenvermelde metalen. 13° de volgende stofvormige anorganische stoffen bij een massastroom van 5 g/u of meer(*): - arseen en zijn verbindingen 1,0 mg/m3 (uitgedrukt in As) - nikkel en zijn verbindingen 1,0 mg/m3 (uitgedrukt in Ni) - seleen en zijn verbindingen 1,0 mg/m3 (uitgedrukt in Se) NPR 2817 ontwerp en VDI 2268 worden algemeen toegepast, ter bepaling van metalen, A.A. (atomaire absorptie), I.C.P (Inductive Coupled Plasma emission Spectrometrie) D.C.P. (Direct Current Plasma emission spectrometrie) en FRX na stofmeting kunnen worden toegepast voor bepaling van bovenvermelde metalen. 14° de volgende stofvormige anorganische stoffen bij een massastroom van 25 g/u of meer (*):
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
continu
pagina 169 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Parameter
Emissiegrenswaarde
meetmethode continu
discontinu - antimoon en zijn verbindingen, 3 5,0 mg/m uitgedrukt in Sb - lood en zijn verbindingen, uitgedrukt 5,0 mg/m3 in Pb - chroom en zijn verbindingen 5,0 mg/m3 uitgedrukt in Cr - kobalt en zijn verbindingen 5,0 mg/m3 (uitgedrukt in Co) - licht oplosbare cyanide en zijn 5,0 mg/m3 verbindingen, uitgedrukt in CN - licht oplosbare fluoride en zijn 5,0 mg/m3 verbindingen, uitgedrukt in F - koper en zijn verbindingen, 5,0 mg/m3 uitgedrukt in Cu - mangaan en zijn verbindingen, 5,0 mg/m3 uitgedrukt in Mn - platina en zijn verbindingen, 5,0 mg/Nm3 uitgedrukt in Pt - vanadium en zijn verbindingen, 5,0 mg/Nm3 uitgedrukt in V - tin en zijn verbindingen, uitgedrukt 5,0 mg/Nm3 in Sn NPR 2817 ontwerp en VDI 2268 worden algemeen toegepast, ter bepaling van metalen, A.A. (atomaire absorptie), I.C.P (Inductive Coupled Plasma emission Spectrometrie) D.C.P. (Direct Current Plasma emission spectrometrie) en FRX na stofmeting kunnen worden toegepast voor bepaling van bovenvermelde metalen. 15° de volgende vezelachtige silicaten (asbest): - actinoliet - amosiet (bruin asbest) - anthofylliet Overeenkomstig de methode vastgesteld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse - chrysotiel (wit asbest) regering van 14 december 1988 houdende vaststelling van maatregelen ter voorkoming - crocidoliet (blauw asbest) en bestrijding van verontreiniging van de lucht door asbest - tremoliet uitgedrukt in asbest, bij een afvalgasstroom van: - 5.000 m3/uur of meer 0,1 mg/Nm3 3 - < 5.000 m /uur 500 mg asbest/uur
Bijlage 4.5.4 van het VLAREM II: GEBIED
RICHTWAARDEN IN dB(A) IN OPEN LUCHT Overdag
„s Avonds
„s Nachts
1° Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie
40
35
30
2° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3° of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen
50
45
45
3° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning
50
45
40
4° Woongebieden
45
40
35
5° Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning
60
55
55
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 170 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
5bis° Agrarische gebieden
45
40
35
6° Recreatiegebieden, uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie
50
45
40
7° Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgelegd
45
40
35
8° Bufferzones
55
50
50
9° Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning
55
50
45
Bijlage 4.5.5 van het Vlarem II: AARD VAN HET GELUID
-
Fluctuerend
-
Incidenteel
-
Impulsachtig
-
Intermitterend
RICHTWAARDEN UITGEDRUKT ALS LAeq,1s in dB(A)
Overdag
„s Avonds
„s Nachts
Toepasselijke waarde +15
Toepasselijke waarde + 10
Toepasselijke waarde + 10
Toepasselijke waarde +20
Toepasselijke waarde + 15
Toepasselijke waarde + 15
Bijlage 2.2.2. van het VLAREM II: GEBIED
RICHTWAARDEN IN dB(A) IN OPEN LUCHT Overdag
„s Avonds
„s Nachts
1° Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie
30
25
25
2° Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning
36
31
31
3° woongebieden en alle andere gebieden uitgezonderd deze sub 1° en sub 2°
33
28
28
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 171 van 172
Vlaamse overheid – afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid
Bijlage D Voorbeeld van een gemeentelijk bouwreglement en een gemeentelijk actieplan Voorbeeld gemeentelijk bouwreglement: Algemeen Bouwreglement Stedenbouwkundige verordening van de Stad Gent. (24 pagina‘s)
Voorbeeld gemeentelijk actieplan: Gemeente Brasschaat: Procedures aanpak hinderlijke inrichtingen, horeca en geluid. (21 pagina‘s)
Code van goede praktijk voor het voorkomen en beheersen van milieuhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens - ontwerpversie
pagina 172 van 172