DE WAARHEID ALS OBSTAKEL: OVER OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN TUSSEN DE GODSDIENSTEN Voordracht gehouden op 21 maart 2009 bij het Platform voor Religie en Levensbeschouwing Prof Ab de Jong, Leerstoel Vergelijkende godsdienstwetenschap, Institute for Religious Studies,Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden
DAMES EN HEREN: Het is een grote eer voor mij u hier te mogen toespreken, te mogen luisteren naar een voordracht over het Baha’í-geloof en te mogen meedoen met de daarop volgende gespreksgroepen. Mevrouw Dautzenberg heeft mij gevraagd een half uur te spreken over wat eigenlijk een van de centrale thema’s van de vergelijkende godsdienstwetenschap is, namelijk overeenkomsten en verschillen tussen de religies. Die vraag, dat weet u zelf heel goed, kan op vele manieren beantwoord worden. In hoofdzaak zou ik twee manieren van elkaar willen onderscheiden. De ene is een gelovige manier, die zich in belangrijke mate bezighoudt met betekenis, de andere een wetenschappelijke manier, die meer gericht is op functie. Van deze twee manieren, waarvan ik straks voorbeelden zal proberen te geven, is de wetenschappelijke duidelijk beperkter. Dat heeft te maken met een aantal algemene beperkingen waar godsdienstwetenschappers aan gebonden zijn en die moet ik kort uiteenzetten. Het begrip “religie” of “godsdienst” als een verschijnsel dat we tegenkomen in alle culturen van de wereld en in alle periodes van de geschiedenis van de mensheid, is van relatief jonge datum. Dat geldt ook voor een heleboel “religies” of “tradities” die we vandaag de dag in nette systemen proberen onder te brengen. Er zijn veel manieren om dat te laten zien. In verreweg de meeste culturen van de mensheid bestaat geen woord dat “religie” betekent. Als we ons nu even beperken tot de oudheid, kun je zeggen dat in vrijwel alle beschavingen van de antieke wereld ‘religie’ niet gezien werd als een apart domein van het leven en daarom ook niet gebruikt werd op momenten dat mensen van een bepaalde regio, of van een bepaald volk, duidelijk wilden maken “wie” ze waren. In plaats daarvan hoorde wat wij nu “religie” noemen in een grotere groep van voorstellingen en handelingen die je zou kunnen benoemen als “gebruiken en voorschriften”. De Griekse schrijver Herodotus, door sommigen gezien als de “vader van de geschiedenis”, schreef in de vijfde eeuw voor Christus een lang en bijzonder belangrijk boek over de oorlogen tussen Grieken en Perzen, waarin hij op gepaste momenten kleine of grotere beschrijvingen opnam van wat hij de nomoi, de “wetten”, van andere volkeren noemde. Hij doet dat heel uitgebreid voor Egypte, maar ook voor de Perzen, de Scythen en allerlei andere culturen. De onderwerpen die hij behandelt zijn eigenlijk een soort van lijst van instellingen en gebruiken van die volkeren die hij beschrijft die afwijken van of overeenkomen met de instellingen en gebruiken die Grieken hadden. Daar zitten passages in die gaan over wat wij nu “religie” noemen. Die zijn er door godsdiensthistorici uitgehaald, omdat ze een bijzonder belangrijke bron vormen voor reconstructies van die verschillende religies. Voor ons is nu even van belang ze terug te plaatsen in hun oorspronkelijke setting. Over de Perzen zegt Herodotus dat ze geen tempels hebben, geen godenbeelden en geen altaren, maar dat ze hun goden in de openlucht vereren, onder leiding van een priester. Dit is allemaal waar, voor zijn periode, maar daar gaat het nu even niet om, want Herodotus gaat door met beschrijvingen van het feit dat de Perzen hun verjaardag vieren, hoe ze elkaar begroeten, wat voor kleren ze aanhebben, wat ze eten en drinken, wat ze vinden van paardrijden en oorlogsvoering, van liegen enz.enz. Met andere woorden, die aspecten van de Perzische cultuur die wij nu eruit lichten als 1
behorende bij hun “religie” zijn voor Herodotus onderdeel van een veel breder geheel, dat we waarschijnlijk het beste “cultuur” kunnen noemen. Dat is ook tot op de dag van vandaag hoe de meeste godsdienstwetenschappers religie bestuderen, als onderdeel van cultuur. Daarover zal ik het later nog hebben. In de meeste contexten, met andere woorden, is religie een onderdeel van de cultuur, dat niet als een apart domein van die cultuur gezien wordt. Het wordt actief in bepaalde contexten – bij feestelijke en droevige gebeurtenissen, zowel huwelijk en dood, in verband met de kalender, zoals bij feesten, enz. Verder biedt het de ruimte voor mensen om er veel of minder aan te doen. Veelvormigheid is hier een hoofdkenmerk: er is een bepaalde vorm van religie die verband houdt met de staat, of de stad, of een andere overkoepelende sociale structuur en die wordt uitbesteed. Er is een vorm van religie die vooral van belang is voor de banden binnen de familie, en vooral de banden met de voorouders, en die vindt plaats in huiselijke kring. Er is een vorm van religie die periodiek mensen ongeveer het zelfde laat doen en er is een vorm van religie die actief wordt in, laten we zeggen, crisissituaties: in het geval van ziekte, hopeloze liefde, of wraak. Er zijn dan ook mensen die er veel aan doen en mensen die er weinig aan doen en daarvoor is ruimte. Religies in deze zin hebben niet alleen geen naam voor zichzelf, maar ook meestal geen idee van hun eigen geschiedenis – het is er altijd geweest – en leggen de mensen geenszins op wat ze moeten geloven, maar wel – in sommige contexten – wat ze moeten doen. Het is moeilijk, eigenlijk onmogelijk, om er helemaal niets aan te doen want omdat religie volledig verweven is met de sociale textuur van de samenleving is niets doen een bijzondere vorm van asociaal gedrag, met mogelijk verstrekkende gevolgen voor de gemeenschap als geheel. Dit patroon van religie vinden we tot op de dag van vandaag eigenlijk overal, onder katholieken in Frankrijk evenzeer als onder moslims in Iran. Religie is een aanbod, waar de meeste mensen in bepaalde gevallen gebruik van maken en waar sommige mensen veel meer aan willen doen dan anderen. De opkomst van een ander type religie, namelijk tradities die stellen de enig juiste te zijn, kunnen we historisch vrij goed traceren. Het eerste voorbeeld van dit type religie dat we kennen is het zoroastrisme, de godsdienst van Iran voor de komst van de Islam en de religie waar ik mij het meest mee bezighoud. Ik wil u daar niet al te lang mee vervelen, dat kan misschien later op de dag nog, maar in het optreden van Zarathustra, de stichter van deze religie, komen we voor het eerst een aantal verschijnselen tegen die ons nu zo bekend voorkomen dat we ze vaak met religie als geheel associëren. Ik noem er twee. De eerste is de gedachte dat de religie op een bepaald moment in de geschiedenis van de wereld is verschenen en daarmee die geschiedenis zin geeft. Het optreden van Zarathustra, waar we in concrete zin niets over kunnen zeggen (neemt u nu maar even voor het gemak aan een datering rond 1000 v.Chr. en een plaats ergens in Centraal-Azië) wordt gezien in de traditie als een keerpunt in de geschiedenis van de mensheid en wordt verbonden, ook voor het eerst in de geschiedenis, met de notie van een lineaire tijd. Dat wil zeggen: de wereld is op een bepaald moment begonnen, toen de goede God de wereld schiep, en zal op een vaststaand moment ophouden te bestaan, althans zoals we hem nu kennen. De geschiedenis, met andere woorden, heeft een doel, een vaststaand eindpunt, waarna een eeuwigheid zal aanbreken. Het is een lijn, met een begin en een eind. Dit in tegenstelling tot de veel meer verbreide notie in de oudheid en tot op de dag van vandaag dat de tijd een cyclish of liever helix-vormig karakter heeft, waarin periodiek de wereld vergaat en weer opnieuw ontstaat, of de nog veel meer voorkomende afwezigheid van “grootse” visies op tijd en doel. Gekoppeld aan deze lineaire tijd is het tweede novum van het zoroastrisme, namelijk de gedachte dat je religie bepaalt wie je bent. Om het concreet voor te stellen: er ontstaat een groep van mensen binnen een samenleving, die op grond van een bewuste 2
keuze zeggen: deze weg ga ik volgen; ik doe niet meer mee met wat jullie doen, want ik geloof iets anders. We zien dat, letterlijk, in de verklaring, een soort geloofsbelijdenis, waarmee zoroastriërs toetraden tot de gemeenschap, want die tekst is bewaard gebleven. Daarin zweren zij de oude goden af, verklaren hun geloof in de god Ahura Mazda, beloven zich te houden aan de regels en voorschriften van de religie, en beloven niet langer de leden van de gemeenschap schade toe te brengen. Dit verschijnsel, het ontstaan van een nieuw type religie, heeft zich op meerdere plaatsen in de wereld en verschillende periodes van de geschiedenis voorgedaan. Belangrijk is om te bedenken dat deze religies de oudere vormen van religie, zoals ik die zojuist schetste – religie als aanbod – niet vervangen, maar aanvullen. Van het zoroastrisme, om deze religie nog eenmaal te noemen, kun je constateren dat het zich heel snel heeft verspreid, tot het moment dat het de dominante religie van alle Iraniërs was geworden, en zich vervolgens min of meer heeft omgevormd tot een religie van het traditionele type. Dat wil zeggen: de theologie van het zoroastrisme pretendeert dat de religie een oproep heeft voor de hele mensheid, belooft ook een gelukkig leven na dit leven alleen voor diegenen die aan die oproep gehoor hebben gegeven, maar heeft zich in de praktijk vrijwel helemaal beperkt tot de Iranese wereld. Het moderne zoroastrisme is daarvan het beste voorbeeld: het is al heel lang niet meer mogelijk zoroastriër te worden, het is een etnisch-religieuze gemeenschap geworden, die daarom ook nu onder heel zware demografische druk staat. Het zoroastrisme sterft in rap tempo uit. Maar het gaat ons nu even niet om de specifieke religies, maar om types van religie en we zijn nu volledig aangekomen bij het type religie waar de titel “de waarheid als obstakel” op slaat. Dit zijn de zogenaamde “openbaringsgodsdiensten”, die het model van het zoroastrisme volgen (overigens zonder hier een historisch verband te willen suggereren). De beste voorbeelden zijn uiteraard het christendom en de Islam, met daartussen nog het Manicheïsme, dat echter is uitgestorven. Dit zijn alledrie religies die een heel concreet beeld hebben van de eigen geschiedenis, die begint op een heel specifiek moment, die beweren in het leven van Jezus, in de geschriften van Mani, of in de tekst van de Koran definitieve informatie bemiddeld te hebben gekregen van Gods bedoeling met de mensheid en de wereld. Die informatie vervangt wat mensen eerder dachten en deden en wijst die eerdere gedachten en handelingen daarom af. Op grond daarvan wordt vereist dat de “waarheid” van de openbaring wordt geloofd; toetreden tot de gemeenschap is een bewuste keuze en een exclusieve keuze. Daarbij behoren twee dingen: ten eerste de gedachte dat die keuze gemaakt moet worden om uiteindelijk, in het hiernamaals, behouden te blijven. Ten tweede dat die keuze redelijk gemakkelijk gemaakt wordt, doordat de religie zich in zijn essentie goed laat samenvatten en wel in de vorm van een logisch consistent geheel. Zonder dat ik hier op een of andere manier deze religies onrecht wil doen, zou ik zeggen dat het goed mogelijk is het christendom, de Islam, het Manicheïsme en het Zoroastrisme samen te vatten op één bladzijde, waaruit ook nog naar voren zou komen dat alles met elkaar netjes samenhangt. Er zit een zekere logica in, als men bereid is een aantal basiselementen op gezag aan te nemen. Als je dat zou proberen met de Griekse religie of met het Hindoeïsme, dan is dat volledig onmogelijk, omdat je dan geconfronteerd wordt met een onoverzienbare hoeveelheid verhalen, rituelen, ideeën zonder dat daar een duidelijke connectie tussen is. Zowel op het terrein van de theologie als op het terrein van het ritueel is dit type religie een heel economisch type. Maar door die eenvoud en door die exclusiviteit en door die uiteindelijke stap dat je iets op gezag moet aannemen, wordt het binnen en tussen deze religies veel moeilijker een dialoog op gang te brengen. Daarover straks nog meer. 3
Het is eerst tijd om te nuanceren. Ik weet dat Islam en Christendom bestaan in een grote variëteit en dat ze zich beide hebben vertaald en nog steeds vertalen in absolute hoogtepunten van kunst, cultuur, filosofie en spiritualiteit. Als wetenschapper past het mij niet daar al te diep op in te gaan, want onze taak is niet religies of culturen te beoordelen, maar ze te analyseren, interpreteren en verklaren. Wat ik bedoel met “economisch” is niet dat het niet ingewikkeld is, want de Islamitische doctrine van de éénheid van God heeft geleid tot buitengewoon diepzinnige en bijzonder ingewikkelde wijsgerige en theologische denksystemen, en dat geldt uiteraard ook voor de tweenaturenleer en de gedachte van de Drieëenheid. De versobering van het ritueel in beide tradities heeft ontegenzeglijk geleid tot een ijzersterke traditie die een eenheid in ervaring produceert, maar het contrast met veel andere religies is wel heel erg groot: er zijn Hindoe-rituelen waar zestien verschillende priesters zes dagen lang tegelijkertijd allerlei verschillende dingen doen. Een verdere nuance is uiteraard nodig op het rigide beeld dat ik schetste van het tweede type religie. Dat heeft te maken met de aard van de godsdienstwetenschap. Godsdienstwetenschappers bestuderen namelijk voornamelijk religie als een sociaal verschijnsel en veel minder (dan wenselijk zou zijn) de religieuze dimensie van individuen. Kort gezegd: eerder het systeem dan de ervaring. Natuurlijk geloven niet alle christenen of alle moslims hetzelfde; natuurlijk speelt de “waarheidsclaim” niet voor alle gelovigen dezelfde rol. Natuurlijk is er een zingevingsdimensie waarin gelovigen uit verschillende tradities het snel met elkaar eens kunnen worden, en een historische dimensie (“traditie”) die met zich meebrengt dat mensen zich in een bepaalde traditie thuisvoelen, omdat die vertrouwd is, niet omdat ze het theologische systeem van a tot z kennen of accepteren. “Intensiteit” van religiositeit, die varieert van wat we nu “ietsisme” noemen tot wat we nu “fundamentalisme” noemen, is een heel slecht in kaart gebrachte dimensie van religie, gedeeltelijk ook omdat veel godsdienstwetenschappers zich bezighouden met de geschiedenis van religies en bronnen uit het verleden daar minder informatie over geven. Voordat ik kom tot een aantal afsluitende opmerkingen, wilde ik nog een derde en nog jonger type religie bespreken. Dit zijn religies die de eerdere tradities niet zozeer willen vervangen, maar eerder willen insluiten of overstijgen. Misschien, dat zullen we straks horen, hoort het Baha’i-geloof tot deze categorie, maar er zijn in ieder geval meer voorbeelden te bedenken. De vroegste voorbeelden vind je eigenlijk in mystieke literatuur, vooral uit India en dit mondt dan uiteindelijk uit in bijvoorbeeld de religie van de Sikhs, waarin doelbewust een poging is ondernomen Islam en Hindoeïsme met elkaar samen te laten smelten. In dit specifieke geval bijvoorbeeld het monotheïsme van de Islam met de devotionele of bhakti-traditie van het Hindoeïsme. Het Sikhisme heeft zich, onder andere door voortdurende tegenwerking, wel weer gehergroepeerd tot een religie meer van het tweede type, met steeds strikter gedefinieerde voorschriften, en dat is misschien ook het lot van dit soort tradities. In het Westen is sinds de negentiende eeuw een constante onderstroom waarneembaar van spiritualiteit waarin gezocht wordt naar wat religies verbindt en waarin wat dan gevonden is centraal wordt gesteld. Ik woon zelf in Leiden en dat is naast Katwijk, waar de tempel van de Soefi-beweging staat en dat is een typisch voorbeeld van die beweging. Dames en heren, het is bijna tijd om af te ronden. Godsdienstwetenschappers, dat hebt u inmiddels wel door, hebben een afstandelijke benadering van religie. Ze doen dan ook nooit mee met een interreligieuze dialoog, omdat ze niet een religie maar de studie van religie als menselijk verschijnsel vertegenwoordigen. Wat ik over dialoog kan zeggen, en daarmee eigenlijk over overeenkomsten en verschillen tussen de religies, blijft daarom ook wat 4
afstandelijk. Vergelijken en classificeren zijn de basisstrategieën van menselijk leren. Bij iedere nieuwe situatie, bij ieder nieuw persoon, bij ieder nieuw land waar we komen, zijn we ogenblikkelijk en onbewust bezig de indrukken die je krijgt in te passen in de categorieën waar je toch al in denkt. Binnen die categorieën is grote variatie mogelijk, omdat je op dat moment al het verschijnsel in je eigen categorie hebt ondergebracht. Nederlanders interpreteren bijvoorbeeld een moskee en een Hindoetempel snel in de categorie “heilig gebouw = kerk” en dat helpt in zekere zin, omdat je verwacht dat in zo’n gebouw, dat belangrijk is voor de gelovigen die daar gebruik van maken, andere regels gelden dan in een gemeentehuis of een museum. Pas als we verschijnselen tegenkomen waar we eigenlijk geen “eigen” klasse voor hebben, wordt het moeilijk iets te begrijpen. Een bekend voorbeeld zijn reinheidsregels, die in de meeste religies van de wereld van cruciaal belang zijn, maar niet in de westerse vormen van christendom. Ieder jaar weer merk ik aan mijn studenten dat ze het echt moeilijk vinden daarmee om te gaan. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de scheiding van kerk en staat, of voor de scheiding van religie en cultuur. Voor ons is dat zo langzamerhand een ervaringsfeit, een klasse waar we normaal in denken. Je moet sommige dingen uit elkaar houden. Buiten Nederland ligt dat echt anders. Het onderscheid tussen religie en cultuur is, bijvoorbeeld, voor veel wetten cruciaal, want als iets behoort tot de religie valt het onder de godsdienstvrijheid, maar als iets valt onder “cultuur” niet. Er is geen godsdienstwetenschapper te vinden in de wereld die kan accepteren dat dit verschil echt is; dat zou namelijk betekenen dat religie iets anders is dan cultuur en dat is niet zo. Bij beide types religie die ik u probeer te presenteren zijn er problemen met betrekking tot wederzijds begrip. In de eerste klasse, waar religie feitelijk helemaal ingeweven is in cultuur en samenleving (en, in het geval van de antieke godsdiensten, daarmee ook uitgestorven is) is het een probleem “religie” als zodanig te isoleren van andere aspecten van de cultuur. Wat moet je dan nog bespreken, wat moet je dan nog weten van de ander? Bij het tweede type, in zijn harde vorm, is er het echte probleem van botsende visies, omdat die visies geassocieerd worden met “waarheid” die beleden moet worden. Christenen belijden dat Jezus gekruisigd is; dat is een fundament van hun religie. Moslims geloven dat Jezus niet gekruisigd is. Ze kunnen niet allebei gelijk hebben. Net zoals het voor christenen ondenkbaar is een openbaring van God te accepteren die gekomen is na Jezus’ opstanding, is het voor moslims ondenkbaar een profeet te accepteren die kwam na Muhammad. We zullen daar straks misschien over horen, want Baha’u’llah was zo’n profeet, die actief was in Iran in de negentiende eeuw. In Iran zelf worden Baha’i’s dan ook gezien en behandeld als afvallige moslims. Hun religie is niet erkend en de gelovigen zijn niet beschermd, hetgeen periodiek heeft geleid tot bloedige vervolgingen en de vernieling van heilige plaatsen. Dat is een te sombere noot om mee te eindigen. Een van de dialooggroepen waar we straks in zullen spreken heeft als titel “lang leve de verschillen”. Daar hoop ik uiteraard naartoe te gaan, want voor iedere godsdienstwetenschapper geldt dat verschillen interessanter zijn dan overeenkomsten; die moeten namelijk nog verklaard worden. Wie die verschillen wil “vieren”, in wederzijds respect, doet er denk ik verstandig aan te vertellen aan zijn buurman wat hem drijft en hoe de traditie waarin hij staat door zijn vertrouwde natuur hem daarin ondersteunt. Op dat terrein, het domein van betekenis en zingeving, is dialoog denk ik bij uitstek mogelijk. Maar op dat terrein, en vanaf dit moment, zwijgt de wetenschap. Ik dank u hartelijk voor uw aandacht.
5