[Typ hier]
Voorbeeld efficiënte inpassing lwoo en pro binnen passend onderwijs. 11 mei 2015
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Deze handreiking is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met: -
het Singelland College; Samenwerkingsverband Koers VO; Samenwerkingsverband Parkstad VO;
Inleiding Sinds 1 augustus is passend onderwijs ingevoerd en hebben scholen een zorgplicht. Dat betekent dat ze ervoor verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een plek bieden. De school zoekt in overleg met de ouders een passende plek. Op de eigen school of, als de school niet de juiste begeleiding kan bieden, op een andere reguliere of speciale school.
Op 1 januari 2016 worden ook het lwoo en het pro onderdeel van passend onderwijs. Hierdoor worden de samenwerkingsverbanden verantwoordelijk voor alle vormen van onderwijsondersteuning die leerlingen nodig hebben.
Samen met het Singelland College, de samenwerkingsverbanden Koers VO en Parkstad VO en het Ministerie van OCW heeft het Steunpunt Passend Onderwijs de mogelijkheden onderzocht hoe lwoo en pro op een efficiënte wijze binnen passend onderwijs ingepast kunnen worden. In deze notitie treft u één voorbeeld aan hoe dit vorm te geven. De werkgroep is nog bezig met de verdere uitwerking van deze vorm van efficiënte inpassing.
In deze notitie treft u de uitkomsten van de gevoerde gesprekken aan en worden handvatten geboden hoe lwoo en pro op een efficiënte wijze ingepast kan worden.
1
Hoofdvraag: Hoe zorgen we ervoor dat we tot een geslaagde inpassing in passend onderwijs komen? Hoe werken we hier naar toe? Wat wordt er anders als we met onderstaande groepen gaan werken?
1. Doelgroepen lwoo en pro: Binnen de populatie van lwoo- en pro-leerlingen kunnen we de volgende subgroepen onderscheiden:
De ‘echte’ pro-leerlingen: kunnen geen vmbo-diploma halen; De ‘echte’ lwoo-leerlingen: zijn prima in staat een vmbo-diploma te halen als zij extra ondersteuning krijgen; De leerlingen in het grijze gebied: leerlingen die met de juiste ondersteuning net wel of net niet een vmbo-diploma kunnen halen. Zij zijn gebaat bij een praktijkgerichte aanpak, toeleiding naar mbo (al dan niet met vmbo-diploma) In deze categorie vallen ook leerlingen die vmbo-leerwerktraject of entree-opleiding (mbo niveau 1) binnen het vmbo volgen. Soms zijn het leerlingen die niet gemotiveerd zijn voor een school, maar wel voor een arbeidsgericht traject.
Deze deelgroepen krijgen elk een eigen aanpak/benadering. De ‘echte’ pro-leerling:
Krijgt een OPP (is ook verplicht); Wordt in principe toegeleid naar werk, eventueel naar begeleid werk; Afstemming met po. Het po moet ervoor zorgen dat deze groep meteen in het pro terecht komt, goede advisering is noodzakelijk.
De ‘echte’ lwoo-leerling:
Krijgt geen OPP (is niet verplicht bij aanwijzing lwoo); Wordt toegeleid naar het mbo, net als andere vmbo-leerlingen; Lwoo is extra ondersteuning, leerlingen ontvangen andere ondersteuning dan reguliere vmbo-leerlingen. De ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats in de klas, zoveel mogelijk geïntegreerd met onderwijs. Dat kan bijvoorbeeld in kleine groepen: vooral in leerwegen bb en kb. Gl en Tl leerlingen hoeven niet per se aangewezen te worden op lwoo. Het kan ook zo zijn dat het swv deze leerlingen op een andere manier extra ondersteuning biedt. 2
Vooral omdat het in deze leerwegen vaak niet loont om aparte groepen voor lwoo te creëren. De vraag is of er een lwoo-indicatie nodig is als er een individueel arrangement wordt afgesproken. Of kan het ook op een andere manier, zoals je ook een Havo-leerling extra ondersteuning zou bieden. De leerlingen in het grijze gebied:
Deze groep vergt de meest vernieuwende aanpak en vormt de grootste uitdaging. De inzet moet gepleegd worden om overgangen soepel te maken: dus niet focussen op het ‘halen van het vo’, maar op ondersteunen tijdens de hele (school)loopbaan, het doel is om de leerling zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst in het mbo of op de arbeidsmarkt. . Onderwijs is altijd praktijkgericht en soms diplomagericht. Voor deze groep kinderen is het wenselijk om jaarlijks te monitoren. Hoe gaat het met deze leerling, zit je op koers, heeft de leerling extra ondersteuning nodig (of bijvoorbeeld een andere vorm), moet er bijgestuurd worden? Deze leerlingen hebben daarom een OPP. Het OPP helpt om de leerling te volgen en zijn onderwijsloopbaan te evalueren en daarop te sturen. In het opp staat het uitstroomperspectief beschreven. Dat uitstroomperspectief is leidend voor de plek waar de jongere onderwijs volgt. Zal de jongere doorstromen naar de arbeidsmarkt? Is de jongere in staat om een vmbo- of mbo-diploma te behalen of zijn branchegerichte certificaten (niveau pro) het hoogst haalbare? Als het uitstroomperspectief verandert, betekent dat ook iets voor de plek waar de leerling onderwijs volgt. Flexibiliteit (het kunnen wisselen) tussen lwoo en pro is noodzakelijk. Inzetten op de juiste instroom: starten in pro of in lwoo? Advies van basisschool is zowel leidend in deze inschatting, als een kwetsbaar punt. Niet de LVS-toetsen zijn van belang (het gaat niet alleen om leerresultaten en intelligentie, maar ook om sociaal-emotioneel functioneren, psychische problemen en motivatie), maar de inschatting die de leerkracht in het po maakt: warme overdracht is bij deze doelgroep cruciaal.
Op welke manier creëren we voor de jongeren in het grijze gebied een aanpak/benadering? 1) De brief van de minister over kwetsbare jongeren en de vakmanschapsroute biedt opening. Hierin worden maatregelen beschreven waarmee jongeren een zo goed mogelijk perspectief geboden kan worden en is er extra ruimte voor maatwerk en ondersteuning. 2) Het zorgen voor een warme overdracht, het creëren van overlegsituaties waarbij PO en VO met elkaar in gesprek gaan, elkaars wereld leren kennen. Dit is te realiseren door in de regio afspraken over de advisering te maken. 3) Niet lwoo en pro mengen, vmbo moet diplomagericht blijven. Een mengvorm verlaagt de status van het vmbo.
3
4) De regelgeving geeft geen belemmeringen om deze groep leerlingen flexibel of in het lwoo of in het pro onder te brengen. Een leerling met een pro-tlv mag naar het lwoo, en een leerling in het lwoo én een OPP kan via de regeling bijzondere groepen naar het pro. Er is geen beperking om een OPP vast te stellen, mag je geven wanneer je wilt. Belemmeringen zijn:
Het swv vo gaat niet over po of mbo. Investeren in afspraken, wederzijds vertrouwen en dezelfde denkwijze over deze leerlingen. Het advies van het po over het niveau van de leerling is bindend. Dat kan belemmerend werken bij de juiste plaatsing van deze categorie leerlingen. Het is van belang om dit gezamenlijk te bespreken. Wat als vanuit de ondersteuning van het swv een andere inschatting wordt gemaakt over het niveau van de leerling? Dit vraagt om flexibiliteit van PRO: kan leerlingen na het eerste leerjaar binnenkrijgen. Binnen het swv met PRO bespreken.
Verantwoording van de middelen lwoo en pro Het is momenteel lastig na te gaan waar de middelen naar toe gaan. Hoe stel je vast dat het geld bij de leerling terecht komt die het ook daadwerkelijk nodig heeft? Enerzijds is het voor de hand liggend om verantwoording te eisen over de middelen die scholen ontvangen voor lwoo en pro. Anderzijds is het ook goed om aan te sluiten bij de verantwoording die van vso-scholen, of reguliere scholen die extra middelen ontvangen voor ondersteuning, wordt geëist over de inzet van de middelen. Hoeveel verantwoording wordt geëist, hangt dus ook af van de wijze waarop het al is geregeld in het swv voor andere vormen van ondersteuning.
Wat levert verantwoorden op? -
mensen denken na over wat doen we met de middelen; bewustwording creëren; waar gaan de middelen naar toe, welk resultaat levert dit op; voldoen daar waar de opdracht aan verstrekt is; zit niet in de cijfers, gaat om toegevoegde waarde (sfeer etc.).
Het swv moet zich minimaal t.o.v. inspectie én eigen besturen kunnen verantwoorden over gebruik van de middelen.
4
Hoe ziet de toewijzing LWOO/PRO eruit? Momenteel verplichting tot PCL. Dat hoeft straks niet meer. Hoe ziet de route er dan uit? Wie vervult dan welke rol?
Schoolmodel Sommige swv-en hanteren voor de zware ondersteuning (vso) al het schoolmodel. Dat gaat uit van vertrouwen in de inschatting van de scholen. Dat wordt gekopieerd voor de toewijzing van lwoo en pro. De scholen gaan zelf de inschatting maken (al dan niet met behulp van de po-school) of een leerling naar het lwoo of pro zou moeten gaan.
De vo-school verzamelt alle gegevens uit test- en screeningsinstrumenten; De vo-school controleert of de leerling voldoet aan de criteria. Indien er sprake is van tegenstrijdige criteria, schat de school in of de leerling beter op zijn plaats is bij lwoo of bij pro (of zelfs vso); De school schakelt 2 deskundigen in, die adviseren over de ondersteuning. o In sommige swv-en zijn die deskundigen ingehuurd door de vmbo- of proschool. o In andere gevallen heeft het swv een aantal deskundigen in de arm genomen die adviseren. Vervolgens gaat de aanvraag voor ondersteuning naar het swv: de toelatingscommissie. Die commissie besloot voorheen al over toelating tot vso, die nemen ook de formele ondersteuningstoewijzing voor lwoo en pro op zich. Deze commissie doet geen inhoudelijke toetsing meer. Dat gebeurt op de school. Indien pro-tlv: leerling kan worden ingeschreven op school, indien aanwijzing op lwoo: leerling was al ingeschreven op vmbo, school schrijft leerling nu in als lwooleerling.
De voordelen zijn:
Op basis van vertrouwen in de scholen; Afspraken over het verdelen van de middelen is goed mogelijk.
De nadelen zijn:
Vertrouwen is nu nog lastig neer te zetten; Het swv bepaalt niet inhoudelijk, maar is wel verantwoordelijk; Dreiging: van minder bureaucratie naar meer bureaucratie; Hoe houd je LWOO-doorverwijzingen binnen de perken?
5
Expertisemodel
In andere swv-en ligt er bij de toewijzing van ondersteuning meer nadruk bij het swv. Er is een commissie voor toelating, die dossiers inhoudelijk beoordeelt. In dat geval kan de oude PCL voor lwoo en pro geïntegreerd worden met de commissie die nu al de tlv-s voor het vso afgeeft. De school die aanvraagt verzorgt rapportage. De school schakelt 2 deskundigen in, die adviseren over de ondersteuning. o In sommige swv-en zijn die deskundigen ingehuurd door de vmbo- of proschool. o In andere gevallen heeft het swv een aantal deskundigen in de arm genomen die adviseren.
De school maakt specifiek voor verwijzing naar lwoo of pro als tweede deskundige gebruik van een deskundige op lwoo en pro. De eerste deskundige is verplicht: een orthopedagoog of een psycholoog.
Commissie checkt op compleetheid en aanvraag wordt dan in behandeling genomen. PCL doet ook toewijzing naar VSO. Voor- en nadelen: oude werknemers van de RVC worden ingeschakeld bij de beoordeling van dossiers.
De voordelen zijn: •
Gehanteerde criteria zijn / blijven helder;
•
LWOO indicaties kunnen goed binnen de perken gehouden worden;
•
SWV betaalt en bepaalt.
De nadelen zijn: •
Vertrouwen wordt extern geplaatst;
•
Dreiging: van minder bureaucratie naar meer bureaucratie;
Deskundigen RVC zijn betrekkelijk duur.
Gemeenschappelijke elementen in deze aanpakken:
1 commissie voor alle toelating creëren. Hier de ruimte voor nemen om dit voor elkaar te krijgen. Hier ligt mogelijke winst. Deskundigen worden ingeschakeld door de school, niet door het swv (mogelijk faciliteert het swv de deskundigen wel).
6
De stempel voor lwoo en pro moet voor 1 oktober gezet worden. Als dat niet lukt, ontvangt de school geen bekostiging voor de leerling. Afspraak met het swv is, dat alle scholen hun aanvragen proberen voor de zomervakantie in te dienen. De commissie voor toelating heeft een spoedprocedure voor aanvragen na de zomervakantie.
Wat moet er met deskundigen? Onder passend onderwijs is vastgelegd dat deskundigen moeten adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Met het Besluit passend onderwijs is vastgelegd door welke type deskundigen het samenwerkingsverband zich moet laten adviseren. Dit zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts. In de Wet integratie lwoo en pro in passend onderwijs is geregeld dat deze deskundigen ook moeten adviseren over de toelaatbaarheid tot het pro en het aangewezen zijn op het lwoo. Omdat de beoordeling of een leerling is aangewezen op lwoo of toelaatbaar is tot het pro een specifieke deskundigheid vereist, is een deskundige op het terrein van vmbo en pro toegevoegd als tweede (aanbevolen) deskundige voor de toewijzing van lwoo en pro. Deze deskundigheid was ook aanwezig in de rvc’s. Samenwerkingsverbanden kunnen er bij de toewijzing van lwoo en pro voor kiezen om deze deskundige als tweede verplichte deskundige te laten adviseren. Dit is met name van belang voor leerlingen die zich op het grensvlak van lwoo en pro bevinden.
7