Passend onderwijs en gemeenten Passen de plannen voor Passend Onderwijs en Jeugdzorg? Checklisten voor afstemming tussen onderwijsinstellingen en gemeenten, gericht op uw bestaande taken en op de taken die op u afkomen Jan de Vos, BMC Henk Keesenberg, WK Onderwijsadvies Oktober 2012
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
3
Inhoud 1. Vooraf
5
2. Inleiding
7
3. Opzet
9
4. OOGO – Ondersteuningsplan (oogo-op)
11
5. Jeugdzorg en CJG
13
6 Begeleiding Wmo
17
7. Uitkering en Wet werken naar vermogen
21
8. Indicatiestelling
24
9. Onderwijsachterstanden en LEA (REA)
27
10. Leerplicht
31
11. Vroegtijdig schoolverlaten en RMC
34
12. Onderwijsh uisvesting
37
13. Leerlingenvervoer
42
14. Procedures en volgorde
45
Bijlage 1
49
Bijlage 2
51
Colofon
52
4
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
5
1. Vooraf Passend Onderwijs raakt het gemeentelijke beleid. Ideaal is één beleid van de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs, scholen, jeugdzorginstellingen en de gemeenten met gecombineerde arrangementen van onderwijs en jeugdzorg. Onderwijs en educatie, zelfstandig maatschappelijk functioneren werktoeleiding, begeleiding en behandeling worden vanuit één visie afgestemd op de vraag naar en de mogelijkheden van een kind ten aanzien van onderwijs, opvoeding en maatschappelijk perspectief. Zover is het nog niet, maar er zijn mogelijkheden. Het beleid van Rijk, gemeenten, jeugdinstellingen en scholen is nog niet zover, maar de afstemming en samen werking is groeiende. In de nabije toekomst zijn er in plaats van vele versnipperde beleidstrajecten twee hoofdtrajecten, te weten het onderwijsbeleid van school besturen en samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs en het jeugdbeleid van de gemeente samen met de instellingen voor de jeugdzorg. Vragen die daarbij aan de orde kunnen zijn: • Op welke wijze kan de samenwerking tussen de gemeenten in de regio op het terrein van Passend Onderwijs en zorg voor jeugd vorm krijgen (gezamenlijke visieontwikkeling)? • Op welke wijze kan de samenwerking tussen gemeenten en Passend Onderwijs vorm krijgen, dat wil zeggen ten aanzien van de bestuurlijke inbedding, de beleidsmatige afstemming, de afstemming en samenwerking van de zorg structuren in en om de scholen? • Op welke wijze komt de betrokkenheid van beleidsvelden als Voortijdig Schoolverlaten en Werk en Inkomen tot uitdrukking? • Wat wordt de werkwijze met betrekking tot afstemming zorgplannen (Passend Onderwijs en Jeugdzorg), zowel procedureel als inhoudelijk. In de tijd loopt een en ander nog niet synchroon. Als eerste zullen de samen werkingsverbanden Passend Onderwijs ontstaan. Schoolbesturen maken gezamen lijk een ondersteuningsplan en gaan hierover in overleg met de gemeenten. In 2015 zullen de gemeenten verantwoordelijk worden voor het jeugdzorgbeleid. Mogelijk wordt ook later de begeleidingsfunctie van de huidige AWBZ overgeheveld naar de gemeenten, alsook de Wet werken naar vermogen. Op termijn kan er zo een geïntegreerd beleid ontstaan. Dit vergt waarschijnlijk een groeiproces van jaren. In veel gemeenten zal de samenwerking eind 2013 nog niet gerealiseerd zijn. Vandaar nu eerst de checklist ‘Passend Onderwijs en gemeenten’, geredeneerd vanuit het Ondersteuningsplan Passend Onderwijs. Gemeenten hebben nu al een aantal raakvlakken met onderwijs en jeugdbeleid. Vervoer, huisvesting, leerplicht zijn hier voorbeelden van. Wetende dat er in de toekomst veel meer mogelijkheden zullen ontstaan dan op dit moment, is deze checklist gemaakt. Het geeft een eerste overzicht van onderwerpen waar de gemeenten én de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs vanaf 2013 mee te maken krijgen.
6
De checklist is nu dan ook bedoeld als een eerste oriëntatie en ordening voor het OOGO tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs over het ondersteuningsplan Passend Onderwijs. In de nabije toekomst zal een verdere ontwikkeling richting samenwerking te zien zijn. Deze checklist zal daarmee veranderen en transformeren. BMC en WK onderwijsadvies zullen daar graag aan bijdragen.
Henk Keesenberg (WK onderwijsadvies) Jan de Vos (BMC)
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
7
2. Inleiding De Eerste Kamer heeft in oktober 2012 ingestemd met het wetsvoorstel Passend Onderwijs. Vanaf het schooljaar 2014-2015 zullen de Samenwerkingsverbanden (SWV’s) Passend Onderwijs primair onderwijs en voortgezet onderwijs (PO en VO) aan het werk gaan aan de hand van de eerste ondersteuningsplannen. De SWV’s Passend Onderwijs bestaan uit alle samenwerkende schoolbesturen in een regio. Het doel van de samenwerkingsverbanden is het organiseren van een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra ondersteuning binnen en tussen de scholen. Dit met als doel dat leerlingen een ononderbroken ontwik kelingsproces kunnen doormaken en om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs te geven. Op 1 januari 2015 treedt de stelselwijziging Jeugd in werking. Gemeenten hebben naar verwachting dan de volledige bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, ook wat de huisvesting betreft. De stelselwijziging jeugd is net als Passend Onderwijs niet controversieel verklaard bij de val van het kabinet-Rutte. Dat geldt niet voor de hieronder genoemde decentralisaties. Het gaat hier om de AWBZ en de Wet werken naar vermogen (Wwnv). • De begeleidingsfunctie van de AWBZ wordt gedecentraliseerd naar gemeenten en ingekaderd binnen de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) • De decentralisatie naar gemeenten vindt plaats in het kader van de nieuwe Wwnv. Zij zijn controversieel verklaard in juni 2012 en daarmee is de invoering afhankelijk van het beleid van het kabinet dat na de verkiezingen van 12 september 2012 zal ontstaan. Vanwege de relevantie en de (mogelijk gewijzigde) invoering zijn deze twee decentralisaties wel genoemd in deze checklist. De extramurale begeleiding van de AWBZ komt mogelijk te vallen onder de Wmo, met als doel de ondersteuning dichter bij de burger te brengen. Het gaat hier wat betreft de jongeren om begeleiding van kinderen met een licht verstan delijke beperking, met een auditieve of visuele beperking, met een lichamelijke beperking, met een meervoudige beperking of met psychiatrische problematiek. De begeleiding kan zowel op school als thuis worden ingezet. De Wwnv heeft als doel dat mensen ongeacht hun beperking eerst proberen zelf een baan vinden. Als dat niet lukt kunnen ze een beroep doen op de gemeente. Uitgangspunt is de beoordeling over hetgeen mensen wel kunnen, vandaar de term ‘(Wet) werken naar vermogen’. De uitvoering vindt (grotendeels) plaats door de gemeente; die staat het dichtst bij de burger en krijgt (bijna) alle budgetten. Vooral voor kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) is de Wwnv van belang, deels in combinatie met de jeugdzorg en de huidige AWBZ.
8
Gemeenten en samenwerkingsverbanden moeten verplicht op overeenstemming gericht overleg (OOGO) voeren over zowel het ondersteuningsplan van de samen werkende schoolbesturen als de plannen voor de jeugdzorg van de gemeenten(n). Samen met de gemeenten geven zij vorm aan de beleidsdoelstelling ‘één kind, één gezin, één plan, één aanpak’ voor onderwijs en zorg. In deze checklist wordt een overzicht geschetst van de onderwerpen die voor beide bestuurlijk verantwoordelijken van belang zijn bij de wederzijdse OOGO’s. De OOGO’s zullen voor het eerst in het schooljaar 2013-2014 gevoerd worden. Uiteraard kan in de tussenliggende periode volop oriënterend en verdergaand met elkaar worden gesproken. Schoolbesturen en gemeenten kennen elkaar immers en werken al op veel terreinen meer of minder intensief samen. Het is een checklist in ontwikkeling, net als de samenwerking tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden in ontwikkeling is. Ook de invoering van de decentralisaties AWBZ en Wmo en de Wwnv wordt nog definitief vormgegeven in wet- en regelgeving. De checklist is per (globaal) onderwerp opgesteld. De checklist vormt een kapstok voor het overleg. De hoofdonderwerpen zijn geduid en op hoofdpunten uitgewerkt. Eigen beleid van gemeenten en samenwerkingsverbanden kan gemakkelijk in de checklist worden ingepast.
9
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
3. Opzet Een analyse van de Wet passend onderwijs op basis van de relevante wettelijke eisen voor het ondersteuningsplan (zie bijlage 2) vormt het uitgangspunt voor de checklist. Eerst is van belang welke onderdelen uit het Ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband mogelijk gevolgen hebben voor gemeenten. Een analyse leert dat het hier in elk geval gaat om de volgende tien onderwerpen: 1. jeugdzorg en CJG 2. begeleiding Wmo (controversieel) 3. uitkeringen Wet werken naar vermogen (controversieel) 4. indicatiestelling 5. onderwijsachterstanden en LEA 6. leerplicht 7. vroegtijdig schoolverlaten en RMC 8. onderwijshuisvesting 9. leerlingenvervoer 10. procedures Deze onderwerpen worden ieder voor zich in deze checklist uitgewerkt op de volgende onderdelen. • een ‘is-wordt’-beschrijving (paragraaf ‘Hoe is het en hoe wordt het?’); • ouders en voor hen relevante aspecten; • enkele mogelijke scenario’s om het onderwerp vorm en inhoud te geven; • checklist. De checklists vormen de kern van het boek . Elke checklist wordt als volgt opgebouwd: ONDERWERP
Beleid SWV in ondersteuningsplan ja/nee
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’ Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
OOGO met als doel
ja/nee
Samenwerkingsverbanden weten zo welke vragen gemeenten kunnen stellen. Gemeenten hebben hiermee een overzicht van de onderwerpen die voor hen van belang kunnen zijn. Voordat met de checklisten voor de inhoudelijke onderwerpen wordt begonnen, wordt in hoofdstuk 4 geschetst wat OOGO is. Omdat het eerste OOGO over het ondersteuningsplan van het SWV Passend Onderwijs zal gaan (en nog niet over het plan van de gemeenten ‘Zorg voor de Jeugd’) wordt daar als eerste op gefocust. Deze handreiking is bedoeld voor mensen die werken bij gemeenten en in het onderwijs.
10
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
11
4. OOGO – Ondersteuningsplan (oogo-op) In de Wet passend onderwijs is in artikel 18a van de Wpo en in artikel 17a van de Wvo aangegeven dat het SWV Passend Onderwijs eerst OOGO over het ondersteunings plan moet voeren met de gemeenten voordat het plan kan worden vastgesteld. De wetgever stelt het volgende:
Wetsvoorstel en Memorie van Toelichting over OOGO-OP Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over het concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met B&W van de betreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het Samenwerkingsverband VO/PO waarvan het gebied geheel of gedeeltelijke samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met B&W vindt plaats overeenkomstig een procedure vastgesteld door het samenwerkingsverband én B&W van de desbetreffende gemeente of gemeenten. De procedure bevat een procedure voor het beslechten van geschillen. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de Inspectie. Memorie van Toelichting en Nota n.a.v. het verslag (Eerste Kamer) Het is van groot belang om de bestaande ondersteuningsbehoeften en zorgvragen effectief en integraal aan te pakken. Daartoe zullen de werkprocessen voor de onderwijs- en opvoedondersteuning én de zorg- en begeleiding waar mogelijk worden verbonden. Afstemming tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten is dan inderdaad cruciaal. De betrokkenen voeren op overeenstemming gerichte overleggen over een afgestemd beleid met betrekking tot het terrein ‘jeugd – onderwijs – zorg’ via: • het ondersteuningsplan passend onderwijs en • de gemeentelijke plannen voor de zorg voor jeugd (inclusief de Wmo-begeleiding (eerder AWBZ).
Dit OOGO wordt in deze notitie ‘OOGO-OP’ (ondersteuningsplan) genoemd. Dit om een onderscheid te maken met het OOGO over de onderwijshuisvesting (OOGO-OH) of overleg over de Lokaal (en/of Regionaal) Educatieve Agenda. Van belang is dat er een reglement voor het OOGO-OP wordt opgesteld, inclusief een geschillenregeling.
12
Formeel zijn de bevoegdheden over het ondersteuningsplan als volgt verdeeld: • Het SWV Passend Onderwijs stelt het ondersteuningsplan vast. • Gemeenten stellen de plannen inzake het plan ‘Zorg voor de Jeugd’ vast. • Voordat ieder zijn eigen plan vaststelt, vindt er verplicht OOGO plaats. • Inzet van het OOGO is overeenstemming tussen samenwerkingsverband en B&W van de betreffende gemeente(n). • Als overeenstemming niet wordt gevonden, dient er een geschillenprocedure gevolgd te worden. • Over de procedure voert het samenwerkingsverband overleg met B&W . Mogelijk komt er een landelijke modelregeling en/of een landelijke geschillen commissie. PO-raad en VO-raad zullen die samen met de VNG kunnen afspreken. Het Rijk wil de afstemming ondersteunen (Nota n.a.v. het verslag – EK pag. 4) en de betrokken departementen, onderwijsraden, VNG en Jeugdzorg NL ondersteunen om te komen tot een goed ondersteuningsaanbod voor alle betrokkenen. Omdat er nu nog geen landelijke voorziening voor geschillen is, is in bijlage 2 een modelreglement voor een ‘eigen geschillencommissie’ opgenomen. Dit modelreglement is ontleend aan het bestaande reglement voor het OOGO-RPO tussen samenwerkende schoolbesturen in het voortgezet onderwijs en gemeenten in het kader van het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO), dat overal in het land wordt gehanteerd. Hiervoor is gekozen, omdat het gaat over OOGO-RPO dat valt onder de verantwoordelijkheid van de gezamenlijke schoolbesturen in relatie tot het OOGO-OH (onderwijshuisvesting = verantwoordelijkheid gemeente). Er is niet gekozen voor een bindend inhoudelijk advies, maar voor een bindend procedureel advies. Dit om een zorgvuldige procedure te garanderen en recht te doen aan de formele beleidsverantwoordelijkheid van de gemeenten en de SWV’s Passend Onderwijs. Er zijn twee verschillende samenwerkingsverbanden: één voor het PO en één voor het VO. Dit laat uiteraard onverlet dat er veel overlap is, in het bijzonder als het gaat om de overgang PO – VO. Er zijn echter meer terreinen – zeker voor gemeenten – denkbaar waar samenhang nadrukkelijk aanwezig kan zijn. De wetgever geeft ook aan dat er afstemming moet zijn tussen het SWV PO en het SWV VO.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
13
5. Jeugdzorg en CJG Hoe is het en hoe wordt het? Passend onderwijs wordt in samenhang met de gemeentelijke plannen voor de jeugdzorg vormgegeven. De Stelselwijziging Zorg voor de Jeugd (kortweg: stelwijziging Jeugd) vindt plaats in 2015. Doel is: ‘Geen kind buiten spel’. Er zijn vanaf 2015 nog twee bestuurlijk verantwoordelijke partijen in het jeugd domein. Dat zijn de SWV’s Passend Onderwijs en de (samenwerkende) gemeenten. Op dit moment is de jeugdzorg nog in een stadsgewest of provinciaal georganiseerd. Het eerste ondersteuningsplan Passend Onderwijs heeft betrekking op het school jaar 2014-2015 en zal dus rekening moeten houden met de stelselwijziging Jeugd. De gemeenten krijgen de centrale rol voor de jeugdzorg. In zowel het wetsvoorstel Passend Onderwijs als het wetsvoorstel over de stelselwijziging Jeugd staat dat OOGO is voorgeschreven. Dit gaat zowel over het ondersteuningsplan (samen werkende schoolbesturen met elke gemeente) als over gemeentelijke plannen voor jeugdbeleid (elke gemeente met de schoolbesturen). Bij het eerste ondersteunings plan zal er nog geen gemeentelijk plan voor de jeugd liggen. Bij de volgende ondersteuningsplannen wel. Elke gemeente heeft nu een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het CJG kan omschreven worden als een laagdrempelig informatiepunt waar ouders en jongeren terecht kunnen met hun vragen over gezondheid, opgroeien en opvoeden. Een CJG biedt advies, ondersteuning en hulp op maat. Veel gemeenten subsidiëren schoolmaatschappelijk werk ten behoeve van de relatie school, gezin en (jeugd)hulpverlening. Gemeenten vullen het CJG verschillend in. Er is nu geen wettelijk omschreven invulling voor het CJG (zie www.cjg.nl). Bij de stelselwijziging Jeugd wordt het CJG doorontwikkeld. De taken worden in elk geval: • monitoren en screenen; • ondersteunen, voorlichting, advies en informatie; • zo veel mogelijk zelf bieden van hulp en eventueel zo vroeg mogelijk specialistische hulp inschakelen; • integrale zorg rondom het gezin organiseren; • samenwerking met het onderwijs.
14
De samenwerking tussen jeugdzorg/jeugdhulp en het onderwijs heeft in de stelselwijziging ook betrekking op het niveau van kind en gezin. Onderwijsondersteuning en jeugdzorg dienen samen te werken vanuit de filosofie ‘één kind, één gezin, één plan, één aanpak’ voor onderwijs en zorg. Doel is om vanaf 2014-2015 op gemeentelijk niveau en op het niveau van het samenwerkingsverband te werken aan een zo goed mogelijke integrale zorg voor jeugdigen.
Ouders Voor ouders is het van belang om te weten dat ze bij het CJG/jeugdzorg onder steuning, voorlichting, advies en informatie kunnen krijgen over met name de relatie van het onderwijs aan hun kind met eventuele ondersteuning van jeugdhulp. Ook is het de taak van de SWV’s Passend Onderwijs om ouders goed voor te lichten en eventueel een bemiddelende rol te vervullen bij de schoolkeuze en het ontwikkelingsprofiel. De relatie met jeugdzorg of maatschappelijk werk kan hierbij aan de orde zijn. Op dit moment is er in veel gemeenten schoolmaatschappelijk werk aanwezig. Vaak wordt dit door de gemeente betaald en is het ondergebracht bij school besturen, de schoolbegeleidingsdienst (detacheringen naar schoolbesturen) of instellingen voor (algemeen) maatschappelijk werk. Het schoolmaatschappelijk werk kan op uitvoeringsniveau een verbindende factor zijn in de relatie tussen school, passend onderwijs, ouders en eventuele externe hulpverlening voor het gezin.
Enkele mogelijke scenario’s Op dit moment wordt de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg voorbereid in een 35-tal landelijk gefinancierde pilots ‘Voorloper in de verbinding tussen zorg voor de jeugd en passend onderwijs’. Deze pilotprojecten werken voorbeelden uit en ontwikkelen instrumenten voor de relatie passend onderwijs en jeugdzorg. Thema’s zijn: 1. ondersteuning en herstel van het ‘gewone leven’; 2. integrale zorgtoewijzing en de organisatie hiervan; 3. nieuwe arrangementen van onderwijs en zorg (onderwijs met AWBZ en GGZ); 4. een soepele overgang van school naar werk. 5. Ook de bestuurlijke organisatie in de relatie tussen schoolbesturen en gemeenten is een aandachtspunt bij de vormgeving van deze thema’s.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
Voorbeelden van uitwerkingen in de voorloperprojecten en in andere gemeenten zijn: • Integrale zorgarrangementen van de schoolbesturen en de gemeenten, waarbij het CJG transformeert en er aandacht is voor - samenhang in het aanbod; - samenhang in de toewijzing; - gezamenlijke werkprocessen; - ontvlechting van onderwijs en jeugdzorg; - één loket en/of een gebundelde aanmelding; - integratie van het CJG met zorgadviesteams (ZAT’s). • Indicatie - hulpverleners en scholen beslissen over arrangementen zonder een aparte procedure voor indicatiestelling met een indicatiecommissie; - versterking draagvlak voor indicatiebeslissingen; - criteriaontwikkeling voor verwijzing op een zo objectief mogelijke manier; - verminderen van de bureaucratie; - ‘Eigen Kracht-conferenties’, waarin de ondersteuning zeer divers kan zijn maar altijd wordt aangedragen en gekozen door de jongere zelf. • Efficiënte overlegstructuren tussen gemeente, SWV’s Passend Onderwijs, zorgpartners in de regio. • Arrangementen waarin onderwijs en zorginstellingen gezamenlijk én het onderwijs én de zorg en begeleiding verzorgen. Dit kunnen flexibele arrange menten zijn wat betreft aanbod, omvang, plaats en tijd en met een gezamenlijke inzet van leraren en hulpverleners. • Verbeterde aansluiting tussen school en werk, tussen onderwijs, jeugdzorg en arbeidsmarkt - met inzet van schoolmaatschappelijk werk en trajectcoaches voor arbeidstoeleiding; - binnen een school waarin docenten en jeugdzorghulpverleners in een aanpak met de naam ‘School als Werkplaats’ gezamenlijk de driehoek ‘onderwijs – zorg –werk’ sluitend maken. NB De meest vergaande vorm van afstemming is dat de samenwerkende gemeenten samen met de SWV’s Passend Onderwijs (PO en VO) één afgestemd (bestuurlijk gedragen) beleid voeren aangaande onderwijs, jeugdzorg en gezin, waarin scholen en jeugdzorginstellingen samen optrekken. Vanuit het perspectief van ‘één plan, één gezin, één aanspreekpunt’ is ook een samenhangende aanpak op alle leefdomeinen van een gezin een mogelijke ambitie. Dat betreft dan ook de leefdomeinen: inkomen, wonen en participatie.
15
16
Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: Jeugdzorg
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel:
• Een bestuurlijk gedragen en structurele afspraak tussen het SWV Passend Onderwijs en de gezamenlijke jeugdzorginstelling over
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee – doel:
- informatieverstrekking aan ouders - onderlinge informatieverstrekking tussen jeugdzorg en onderwijs - afstemming bij het maken van een plan/ aanpak wanneer én op school én in het gezin hulp wordt verleend - afspraken over de uitvoering van een gezamenlijke aanpak binnen onderwijs en jeugdzorg • Inzet van door de gemeente bekostigd schoolmaatschappelijk werk ook ten behoeve van de relatie tussen school en gezin en eventuele externe zorg. • OOGO gevoerd tussen (samenwerkende) schoolbesturen en (samenwerkende) gemeenten over het ondersteuningsplan van het SWV Passend Onderwijs en het gemeentelijk jeugdbeleid.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
17
6. Begeleiding Wmo Het voorstel tot wijziging van de Wmo is op 5 juni 2012 controversieel verklaard.
Hoe is het en hoe wordt het? • AWBZ Op dit moment wordt functionele begeleiding vergoed uit de AWBZ. Het gaat om de volgende begeleiding gericht op mensen met: • somatische problematiek; • psychogeriatrische problematiek; • psychiatrische problematiek; • een verstandelijke beperking; • een lichamelijke beperking; • een zintuiglijke beperking. Uitgezonderd de begeleiding bij psychogeriatrische problemen komen ook kinderen voor deze vormen van begeleiding in aanmerking. Het gaat om mensen die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of probleemgedrag. Om voor begeleiding in aanmerking te komen, dient een indicatieprocedure bij het CIZ (Centraal Indicatie Orgaan) gevolgd te worden. Het CIZ indiceert en het zorgkantoor verzorgt vervolgens de vergoeding. Voor kinderen tot 18 jaar gaat de indicatieprocedure via Bureau Jeugdzorg. Het doel van de functie begeleiding, zoals omschreven in het Besluit Zorgaanspraken AWBZ, is bevordering, behoud of compensatie van zelfred zaamheid, zodat opname in een instelling of verwaarlozing wordt voorkomen. De begeleiding kan ook worden ingezet om mantelzorgers te ontlasten. Ouders van kinderen met een verstandelijke, lichamelijk, meervoudige psychia trische of zintuiglijke beperking kunnen gebruikmaken van de AWBZ. Na toe kenning van een voorziening voor functionele begeleiding hebben ouders de keus. Ze kunnen voor de begeleiding van hun kind gebruikmaken van het aanbod van een zorgaanbieder (die wordt dan rechtstreeks betaald door het zorgkantoor) of zelf via een zogenoemd PGB (persoonsgebonden budget) de zorg regelen. • Schrappen AWBZ en compensatiebeginsel in de Wmo Vanaf 2013 (of later, afhankelijk van de invoering van de wijziging van de Wmo) maakt extramurale begeleiding, vervoer en kortdurend verblijf deel uit van de Wmo voor nieuwe cliënten en voor mensen die een herindicatie aanvragen. Vanaf 2014 geldt dit ook voor alle bestaande cliënten.
18
In de Wmo wordt begeleiding opgenomen als onderdeel van het compensatie beginsel. Gemeenten worden verantwoordelijk voor het bieden van arrangemen ten die gericht zijn op participatie en zelfredzaamheid. Het resultaat staat centraal. Dat is een verschil met de huidige situatie in de AWBZ. Momenteel wordt begelei ding geleverd op basis van een individuele aanspraak, waarbij de financiering en sturing eerder gericht is op het product dan op het resultaat. Expliciet wordt gesproken over het schrappen van een functie uit de AWBZ en het aanpassen van de wettekst van de Wmo. Er is geen sprake van ‘een overheveling van de AWBZ-functie extramurale begeleiding’. Bestaande rechten gaan dus niet ‘over’. Dit heeft tot gevolg dat een gemeente een grotere beleidsruimte heeft voor de uitvoering van nieuwe verplichtingen in de Wmo. Het één-op-één inkopen van het bestaande aanbod is wettelijk niet aan de orde. Het oogmerk van de transitie is veeleer om de mogelijkheden van de Wmo voor het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren in de lokale context te optimaliseren. Dat kan ook de school zijn. Dat vraagt om slimme combinaties van individuele en algemene voorzieningen en vrijwilligerswerk, waarbij de mate van zelforganiserend vermogen van de cliënt het bepalende uitgangspunt is bij de ondersteuning. Kernpunten in de nieuwe wet zullen naar verwachting zijn: • de formulering van de compensatieplicht op het terrein van begeleiding; • het vervoer van en naar de locatie waar de begeleiding wordt aangeboden; • de ondersteuning van de mantelzorg. Voor jongeren, vooral die met een licht verstandelijke beperking (lvb), psychische problematiek en/of gedragsproblemen is de AWBZ nu en de Wmo straks van belang. Het gaat om twee soorten zorg, die vooral voor de jongeren met een lvg en/of psychische problematiek een begeleidingsfunctie vervult: de intramurale en de extramurale zorg. Vooral de extramurale zorg is voor het onderwijs van belang. Nu worden 10.000 jongeren van 4-23 jaar begeleid door een OBC, een Ortho pedagogisch Behandelcentrum. Hiermee is ook de relatie met jeugdzorg aan de orde. Gemeenten krijgen door de decentralisatie van de begeleidingsfunctie van de AWBZ ook de taak om de arbeidsmatige dagbesteding te regelen. Mensen, ook jongeren met een variatie aan problematieken, maken gebruik van de dag besteding, waar vooral sociaal emotionele begeleiding wordt gegeven. Deze dagbesteding is vaak bovenlokaal georganiseerd. Samenwerking tussen gemeenten en met het voortgezet (speciaal) onderwijs en het praktijkonderwijs is relevant. In het hoofdstuk over de Wwnv wordt verder ingegaan op de dagbesteding, temeer omdat er een ontwikkeling is om de huidige functies van de dagbesteding te verbinden met de sociale werkplaatsen.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
19
Ouders Kinderen kunnen een PGB hebben op grond van de huidige AWBZ. De gemeenten zullen na invoering van de wijziging van de Wmo voor de kinderen die nu al een PGB hebben de bekostiging overnemen. Herindicatie van de PGB zal onder verantwoordelijkheid van de gemeente plaatsvinden. Vanuit de gedachte ‘één kind, één plan’ is afstemming van de indicatie met ook het onderwijs en inzet van middelen van belang. Ouders bepalen nu zelf welke begeleiding hun kind op grond van een PGB krijgt en wie deze uitvoert. Soms nemen ouders zelf deze begeleiding op zich. Ook wordt soms in combinatie met een LGF (leerlinggebonden financiering/‘rugzakje’) een koppeling en bundeling van twee budgetten gerealiseerd voor begeleiding in de school. Tot nu toe werd een LGF-rugzak toegekend door de (landelijke) Commissie van Indicatie (CvI). De school maakt nu een handelingsplan. Ouders tekenen voor het handelingsplan. Dat verandert bij de invoering van passend onderwijs. Het samenwerkingsverband bepaalt straks of een leerling in aanmerking komt voor extra ondersteuning. Het ontwikkelings-perspectief van een kind is hierbij bepalend. Het ontwikkelingsperspectief of de bijstelling hiervan wordt in een verplicht op overeenstemming gericht overleg (OOGO) tussen ouders en school vastgesteld. Uiteindelijk bepaalt de school (formeel het schoolbestuur) vanuit zijn professionele verantwoordelijkheid het ontwikkelingsperspectief gericht op het uitstroom niveau van de leerling. De vorderingen worden (minimaal) jaarlijks met de ouders geëvalueerd. Goed overleg tussen ouders en school is noodzakelijk bij de opstelling, bijstelling en evaluatie van een ontwikkelingsperspectief. Vooral als er een koppeling is tussen de huidige PGB-gelden (straks Wmo) en de rugzak in het kader van de LGF (straks het samenwerkingsverband). Als ouders het niet eens zijn met de school is er de mogelijkheid om een onderwijsconsulent in te schakelen of een procedure te starten bij een (tijdelijke) landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Enkele mogelijke scenario’s Van belang is een aantal scenario’s die de relatie tussen school en gezin, onderwijs en jeugdzorg en begeleiding binnen en buiten school kunnen versterken. Samenwerking tussen samenwerkingsverband en gemeenten is hierbij van belang. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen de school en de ouders. Mogelijke scenario’s waar de samenwerking betrekking op kan hebben zijn: • indicatietrajecten voor extra onderwijsondersteuning en begeleiding via Wmo/PGB (zie ook het hoofdstuk ‘Indicatie’); • bundeling van gelden: extra ondersteuningsbudgetten gekoppeld aan Wmo-ondersteuningsgelden voor begeleiding; • verzorgen van gemeenschappelijke begeleidingsarrangementen binnen en buiten schooltijd, eventueel door gemeenschappelijk personeel van school en jeugdzorg(instelling);
20
• regeling van vervoer voor zowel het onderwijs als de begeleiding via de Wmo (zie ook het hoofdstuk ‘Leerlingenvervoer’; • Samen met werkgevers (Kamer van Koophandel) verzorgen van stagemogelijkheden. Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: BEGELEIDING Wmo
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
• indicatietrajecten voor extra onderwijs ondersteuning en begeleiding via Wmo/PGB op elkaar afstemmen;
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel:
• bundeling van gelden: extra ondersteuningsbudgetten gekoppeld aan Wmoondersteuningsgelden voor begeleiding; • verzorgen van gemeenschappelijke begeleidingsarrangementen binnen en buiten schooltijd, eventueel door gemeenschappelijk personeel van school en jeugdzorg(instelling); • regeling van vervoer voor zowel het onderwijs als de begeleiding via de Wmo.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
21
7. Uitkering en Wet werken naar vermogen Het voorstel tot wijziging van de Wwnv is op 5 juni 2012 controversieel verklaard.
Hoe is het en hoe wordt het? Op dit moment hebben we in Nederland een viertal regelingen om mensen die (gedeeltelijk) kunnen werken aan een baan te helpen in combinatie met een (tijdelijke) uitkering. Deze vier regelingen zijn niet op elkaar afgestemd en kennen eigen procedures. Het zijn: • Wwb: Wet werk en bijstand, uitgevoerd door de gemeente en voor jongeren gekoppeld aan de WIJ. Er wordt veelal gesproken over Wwb/WIJ; • WIJ: Wet Investeren in Jongeren, uitgevoerd door de gemeente en bedoeld voor werkloze jongeren die een baan zoeken; • Wsw: Wet sociale werkvoorziening voor mensen die (alleen) in een beschutte omgeving kunnen werken, uitgevoerd door de gemeente; • Wajong: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, uitgevoerd door UWV en het Rijk en bedoeld voor jonggehandicapten. Kinderen die niet meer leerplichtig zijn en volwassenen, ook die met een arbeids beperking, kunnen gebruikmaken van deze regelingen. Dit is deels ook afhankelijk van hun gezinssituatie en het inkomen van de andere leden van het gezin. In het kabinetsakkoord zijn de hoofdlijnen van een nieuwe wettelijke regeling beschreven. Samengevat: • Doel is in eerste instantie dat mensen zelf een baan vinden. Als dat niet lukt, kunnen ze een beroep doen op de gemeente. Doel is dan om zo veel mogelijk mensen die kunnen werken aan een (liefst reguliere) baan te helpen. • Dit moet gebeuren via het ontwikkelen van deze mensen in en door een baan, liefst bij een reguliere werkgever en anders in een beschutte werkomgeving. • Uitgangspunt is de beoordeling over hetgeen mensen wel kunnen, vandaar de term ‘(Wet) werken naar vermogen’. • Uitvoering vindt (grotendeels) plaats door de gemeente. De gemeente staat het dichtst bij de burger en krijgt (bijna) alle budgetten. • Inkomensondersteuning krijgen mensen als aanvulling op de middelen die iemand zelf kan verwerven/heeft. • De Wajong blijft bestaan (het UWV indiceert) voor alleen die jongeren die volstrekt niet in staat zijn om te werken. Zij krijgen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.
22
Voor kinderen met een licht verstandelijke beperking (lvb) is de Wwnv van belang, deels in combinatie met de jeugdzorg en de huidige AWBZ. In het hoofdstuk over de Wmo is het werk van de OBC’s en de dagbesteding aangegeven. Vooral de arbeidsmatige dagbesteding en de huidige sociale werkvoorziening (beschut werk) zullen door gemeenten in samenhang aangestuurd kunnen worden bij de decentralisatie van de AWBZ en de invoering van de Wwnv. Een regionale aanpak is hierbij van belang. De relatie met het onderwijs is er vooral met het voortgezet (speciaal) onderwijs (cluster 3 en 4) en natuurlijk het praktijkonderwijs. Eén van de functies van het onderwijs is arbeidstoeleiding. Voor de kwetsbare kinderen met een lvg en/of psychische problematiek in het voortgezet (speciaal) onderwijs kan de nieuwe opzet van de dagbesteding/sociale werkvoorziening in relatie met een nieuw uitkeringenstelsel een vervolg zijn, nadat de leerling de school verlaten heeft.
Ouders Voor ouders met een kind met een lvb en/of gedragsproblematiek ontstaat een stapeling van maatregelen als het kind de school gaat verlaten. Gemeenten voeren hierin de regie. Vergoedingen en uitkeringen gaan veranderen, met mogelijke inkomenseffecten. De indicatiestelling verandert, integratie van begeleidingsvormen kan aan de orde komen, terwijl tot slot ook het gehele vervoer van leerlingen, Wmo en sociale werkvoorziening onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Wat de effecten exact zullen zijn is pas duidelijk na vaststelling van met name de beide decentralisaties ‘AWBZ naar Wmo’ en de ‘Wwnv”.
Enkele mogelijke scenario’s Gemeenten voeren de leerplicht uit en verstrekken uitkeringen. Er is een verband tussen deze twee verantwoordelijkheden. Op het moment dat een gemeente ontheffing van de leerplicht geeft, kan dat leiden tot het recht op een uitkering in combinatie met een arbeidsmarkt-toeleidend traject in het kader van de Wmo of de Wwnv. Daarnaast zijn de eerder in het hoofdstuk beschreven regelingen ten aanzien van de begeleiding van de Wmo van belang. Kort samengevat: • indicatietrajecten voor extra onderwijsondersteuning en begeleiding; • bundeling van gelden voor ondersteuning en begeleiding; • verzorgen van gemeenschappelijke begeleidingsarrangementen; • regeling van vervoer voor zowel het onderwijs als de begeleiding.
23
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: Wet werken naar vermogen (Wwnv)
Beleid SWV in ondersteuningsplan
ja/nee • relatie leerplicht en het vervolg hierna; aansluiting van het v(s)o op de toeleiding naar werk of de arbeidsmatige dagbesteding; • indicatietrajecten voor extra onderwijsondersteuning en begeleiding via Wmo/PGB op elkaar afstemmen; • bundeling van gelden: extra ondersteuningsbudgetten gekoppeld aan Wmoondersteuningsgelden voor begeleiding; • verzorgen van gemeenschappelijke begeleidingsarrangementen binnen en buiten schooltijd; • regeling van vervoer voor zowel het onderwijs als de begeleiding via de Wmo.
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel:
24
8. Indicatiestelling Hoe is het en hoe wordt het? In de huidige situatie kan in het onderwijs bij verschillende loketten een indicatie worden verkregen. In het primair onderwijs zijn er samenwerkingsverbanden Weer Samen naar School (WSNS). Voor toelating tot het speciaal basisonderwijs dienen ouders een beschikking voor het speciaal basisonderwijs aan te vragen bij een permanente commissie leerlingenzorg (PCL). Er zijn in Nederland circa 250 samenwerkings verbanden met ieder een eigen PCL met eigen criteria. In het voortgezet onderwijs is er een regionale verwijzingscommissie (RVC). Deze RVC werkt met landelijke criteria en bepaalt de toelaatbaarheid (op verzoek van een school voor voortgezet onderwijs) voor het leerwegondersteunend onderwijs of het praktijkonderwijs. Tot slot kennen we de regionale expertisecentra (REC’s). Zij houden een commissie voor de indicatiestelling (CvI) in stand. Deze CvI bepaalt – aan de hand van landelijke criteria – de toelaatbaarheid voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs van ofwel cluster 2, ofwel cluster 3, ofwel cluster 4. Deze beschikking geeft ouders – in plaats van de toelating tot een speciale school – het recht op leerlinggebonden financiering (de ‘rugzak’). De reguliere school verzorgt dan het onderwijs en ontvangt daarvoor middelen en vanuit het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt ambulante begeleiding verzorgd. Voor kinderen met een visuele beperking bepalen de instellingen voor het onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen zelf de toelaatbaarheid. Vanaf 1 augustus 2014 is er sprake van een nieuw stelsel voor passend onderwijs. Er zijn dan circa 75 samenwerkingsverbanden voor het primair onderwijs en circa 75 voor het voortgezet onderwijs. De SWV’s PO bepalen de toelaatbaarheid met betrekking tot het cluster-3- en -4-onderwijs tot het speciaal basisonderwijs aan de hand van eigen criteria. De SWV’s VO bepalen de toelaatbaarheid met betrekking tot het voortgezet speciaal onderwijs cluster 3 en 4, ook aan de hand van eigen criteria. Ook regelen de SWV’s (zowel PO als VO) welke extra ondersteuning er nodig is voor kinderen op een reguliere school. De toelaatbaarheid en ondersteuning voor kinderen met auditieve, communica tieve en visuele beperkingen worden geregeld door de instelling voor die kinderen (zie www.simea.nl en www.eduvip.nl). Voor de toelating tot de jeugdzorg zijn er de Bureaus Jeugdzorg die het indicatieproces verzorgen (zie www.bureaujeugdzorg. nl). Voor het gebruik kunnen maken van de AWBZ is er het Centrum Indicatiestelling Zorg (zie www.ciz.nl). Deze laatste vormen van indicatiestelling zullen – naar het zich laat aanzien – verzorgd worden door de gemeenten.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
25
Ouders Voor ouders wordt het in de toekomst dus een stuk eenvoudiger: Voor het onderwijs zijn het de samenwerkingsverbanden en voor zorg zijn het de gemeenten die in vrijwel alle gevallen het eerste aanspreekpunt vormen voor onderwijs, ondersteuning en/of begeleiding. In het onderwijs zijn er onderwijsconsulenten die ouders kunnen helpen en indien men een conflict heeft over bijvoorbeeld het afgeven van een verklaring voor het speciaal onderwijs is er een landelijke geschillencommissie passend onderwijs (een samenwerkingsverband dient een bezwarencommissie te hebben).
Enkele mogelijke scenario’s Enkele jaren geleden is er een project gestart met als titel ‘Integraal indiceren’ (zie www.integraalindiceren.info). Op de hiervoor genoemde site worden verschillende mogelijkheden geschetst om het indicatieproces gezamenlijk op te pakken. Een tweede scenario is dat ouders via een onderwijsloket en/of een gemeentelijk loket naar de informatie worden geleid die voor hen van belang is. Er zijn dan verschillende en aparte trajecten, maar de ingangen zijn wel goed op elkaar afgestemd. Te denken valt aan een centraal loket voor het SWV PO en/of VO dat zich over meerdere gemeenten uitstrekt en per gemeente een ingang biedt via het CJG. Zie voor veel suggesties www.nji.nl. Een derde scenario heeft betrekking op onderwijs en zorg. Sommige leerlingen hebben extra zorg nodig. Het Nederlands Jeugdinstituut ondersteunt daarom zorg- en adviesteams in het basis- en voortgezet onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Ook vindt u hier informatie over sociale veiligheid op school en over reboundvoorzieningen, die tijdelijke opvang bieden aan leerlingen met gedragsproblemen.
26
Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: INDICATIESTELLING
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg
OOGO met als doel
• Er is in het OP rekening gehouden met de afstemming tussen de diverse gemeenten en het SWV PO en/of het SWV VO over de trajecten en procedures bij de indicatie stelling voor onderwijsondersteuning en jeugdzorg.
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel
• Indicatietrajecten zijn op elkaar afgestemd door PO en VO en er wordt gewerkt met transparante criteria. • Er wordt gewerkt met trajectbegeleiders (het liefst dezelfde voor alle trajecten). • Er is een heldere afspraak over de communicatie met betrekking tot indicatietrajecten.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
27
9. Onderwijs achterstanden en LEA (REA) Hoe is het en hoe wordt het? In 2006 is het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid veranderd. De LEA (Lokaal Educatieve Agenda) is ingevoerd. Het Rijk stelt via een specifieke uitkering onderwijsachterstandgelden aan gemeenten beschikbaar. Gemeenten moeten dit ter beschikking stellen aan rechtspersonen die onderwijsachterstanden bestrijden. Alle gemeente voeren alleen of gezamenlijk (regionaal) overleg met de school besturen en vaak ook andere instellingen (kinderopvang, peuterspeelzalen, jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, welzijnswerk) in het kader van de Lokaal (Regionaal) Educatieve Agenda (LEA of REA). Er is een overlegverplichting zonder dat hierbij nadere richtlijnen over de wijze van overleg zijn gegeven. Het enige wat daarbij geldt als richtlijn zijn de onderwerpen. Deze onderwerpen kunnen deels ook een directe relatie hebben met passend onderwijs en daarmee met het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De verplichte onderwerpen voor de LEA zijn in de wet van 7 juli 2006 beschreven. De verplichting gaat over een overleg tussen gemeente en bevoegdgezagsorganen van scholen. Het overleg dient minimaal eens per jaar plaats te vinden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de volgende onderwerpen: • het bestrijden van onderwijsachterstanden. Dit gaat in elk geval over de verbetering van de beheersing van de Nederlandse taal voor kinderen die een taalachterstand hebben. Criteria voor de toewijzing van extra gelden voor scholen worden door B&W opgesteld. Ouders moeten schriftelijk toestemming geven voor de toelating van de leerlingen tot het extra taalonderwijs; • overleg over het bevorderen van integratie en het voorkomen van segregatie; • afstemming over inschrijving- en toelatingsprocedures; • doorlopende leerlijn van voorschoolse educatie naar basisonderwijs, mede in het kader van een evenwichtige verdeling over de scholen van de leerlingen met een onderwijsachterstand. Binnen de LEA komen vaak ook andere onderwerpen die het lokaal jeugdbeleid raken aan de orde.
28
Voorbeelden zijn: • brede scholen/integrale kindcentra; • schakelfuncties, zoals een CJG en het schoolmaatschappelijk werk (zie ook het hoofdstuk over jeugdzorg en CJG); • zorgstructuren in en rondom de school (jeugdgezondheidsdienst, jeugdzorg); • aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt; • voorkomen voortijdig schoolverlaten. De LEA is soms heel breed en kan daardoor eigenlijk gaan over alles wat te maken heeft met de relatie gemeente – jeugd – onderwijs. Aandacht vraagt een efficiënte overlegstructuur met heldere procedures en verantwoordelijkheden. Dit omdat zowel het OOGO-OP als het LEA een verplicht overleg is van gemeente en schoolbesturen. Andere instellingen (jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, welzijn/maatschappelijk werk/ kinderopvang) kunnen in het LEA een rol spelen. Ook geldt dat er één LEA is voor primair en voortgezet onderwijs samen. Graag wijzen we ook op een handreiking van Oberon ‘De LEA: van 3 naar 4 kolommen’ (zie www.oberon.nl).
Ouders Ouders bepalen op welke school zij hun kind aanmelden. Het schoolbestuur heeft de zorgplicht en bepaalt of het kind op school de gewenste ondersteuning geboden kan worden. Als dat op de school van aanmelding niet goed mogelijk is, wordt met de ouders gesproken over het eventueel plaatsen van het kind op een andere school. De ouders moeten altijd instemmen met de plaatsing van hun kind op een school. Zij bepalen waar hun kind wordt ingeschreven. NB De zorgplicht geldt niet als er alleen sprake is van taalproblematiek (artikel 40 lid 3 Wpo en artikel 27 lid 2b Wvo en artikel 40 lid 4 WEC). Formeel speelt in het kader van de zorgplicht het feit of scholen al dan niet veel kinderen vanuit een bepaalde bevolkingsgroep hebben ingeschreven geen rol. Voor ouders van kinderen met een Nederlandsentaalachterstand (veelal ouders die van huis uit /thuis niet Nederlands spreken) geldt dat ze schriftelijk moeten instemmen met de deelname van hun kind aan het extra taalonderwijs in het kader van ’schakelklassen’, die door de gemeente worden gesubsidieerd. Voor jonge kinderen kan een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf met een gericht taalontwikkelingsprogramma van belang zijn. Ouders moeten weten dat derge lijke voorzieningen in het kader van de Voorschoolse Educatie beschikbaar zijn. Ook hier geldt dat ouders bepalen of hun kind eraan deelneemt.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
29
Enkele mogelijke scenario’s De LEA is breed en nu nog niet afgeperkt wat betreft de onderwerpen. Bij invoering van passend onderwijs blijft de LEA bestaan. Vooral aangaande een aantal ver plichte onderwerpen binnen de LEA zijn er relaties met passend onderwijs: • Bestrijden onderwijsachterstanden die meestal via zogenoemde ‘schakelklassen’ wordt gegeven: Hier gaat het om aparte groepen die extra taalonderwijs krijgen. Ook kunnen kinderen van verschillende scholen hier gezamenlijk onderwijs krijgen, afhankelijk van samenwerking tussen scholen binnen een bestuur of van verschillende besturen in een gemeente. Dit kan binnen en buiten schooltijd. Een aantal schoolbesturen geeft ‘preteaching’ vaak ook deels onder schooltijd aan leerlingen met een taalachterstand. De leerlingen krijgen dan ‘voorinstructie’ op het leergebied taal, lezen, spelling, grammatica, zodat ze goed zijn voorbereid om de reguliere lessen te kunnen volgen in de eigen groep. In gemeenten met een AZC is soms een aparte school of locatie voor anderstaligen gevestigd. Steeds vaker gaan ook kinderen van ‘nieuwkomers’ die in andere gemeente wonen naar een dergelijke school voor anderstaligen. Dit raakt ook het leerlingenvervoer. Tot slot wordt in het kader van het bestrijden van onderwijsachterstanden ook extra huiswerkbegeleiding voor kinderen in het voortgezet onderwijs met een taalachterstand verzorgd. • Afstemming inschrijving- en toelatingsprocedures: bedoeld is hier om via afstemming te voorkomen dat er ‘zwarte en witte’ scholen ontstaan. De meeste gemeenten en schoolbesturen kiezen voor een beleidslijn richting ‘kleurrijke of gemengde’ scholen. • De doorgaande lijn in het kader van de VVE (voor- en vroegschoolse educatie) kan bevorderd worden door een gelijkluidende pedagogische en didactische aanpak én/of door fysieke afstemming van peuterspeelzaal en basisschool. Het in een brede school of kindcentrum huisvesten van peuterspeelzalen, kinderopvang en basisscholen die vanuit eenzelfde pedagogische en onderwijskundige visie werken kan bevorderend werken voor de doorgaande lijn. Dit raakt ook de ´onderwijshuisvesting´. • Eventuele wijkgerichte aanpak van het CJG in relatie tot het brede schoolbeleid van een gemeente en schoolbesturen; dit kan ook het huisvestingsbeleid raken. • Het beleid aangaande Voortijdig Schoolverlaten en het RMC (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Schoolverlaten); zie hiervoor ook de hoofdstukken over ‘RMC en schoolverlaten’ en ‘leerplicht’. • Projecten en afspraken in het kader van de relatie onderwijs – arbeidsmarkt en de Wwnv kunnen de mogelijkheden vergroten voor jongeren met een onder steuningsvraag die van school komen, zodat zij eerder aan het werk kunnen en niet in een uitkeringssituatie belanden. Zie hiervoor ook het hoofdstuk ‘Wet werken naar vermogen’. Nadere informatie kan gevonden worden op de website www.delokaleeducatieveagenda.nl.
30
Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: LEA EN ONDERWIJSACHTERSTANDEN
Beleid SWV in ondersteunings-plan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
• In het OP is rekening gehouden met het beleid van de (samenwerkende) gemeente(n) in het kader van de Lokaal of Regionaal Educatieve Agenda op de volgende terreinen (verplichte LEA-onderwerpen);
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel:
• extra onderwijs in de Nederlandse taal voor kinderen in een achterstandsituatie in de gemeente; • eventueel afspraken over anderstaligenonderwijs voor kinderen uit een andere gemeente (school voor anderstaligen); • doorgaande lijn voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente; • goede informatieverstrekking aan ouders wat betreft bovengenoemde onderwerpen.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
31
10. Leerplicht Hoe is het en hoe wordt het? a. Huidige regeling leerplicht Door het kabinet-Balkenende III is de leerplicht per 1 augustus 2007 verhoogd (van partieel leerplichtig vanaf 16 jaar naar volledig leerplichtig tot 18 jaar) voor jongeren die geen ‘startkwalificatie’ hebben gehaald (beleidsterm van het kabinet die staat voor een diploma op minimaal mbo-niveau 2 of minimaal havo of vwo). Dit wordt ook wel de ‘Kwalificatieplicht’ genoemd. Hiermee wil het kabinet voortijdige schooluitval bestrijden. In de Leerplichtwet is vastgelegd dat ouders ervoor moeten zorgen dat hun kinderen bij een school staan ingeschreven en dat zij de school bezoeken. Vanaf de leeftijd van 12 jaar zijn leerplichtige jongeren zelf ook verantwoordelijk voor regelmatig schoolbezoek van de school waar zij staan ingeschreven. Het aan regels binden van schoolverzuim om regelmatig schoolbezoek te verzekeren is een manier om te bereiken dat zo veel mogelijk jongeren zo veel mogelijk lesuren bijwonen.
b. Kwalificatieplicht Na het laatste schooljaar van de leerplicht begint de kwalificatieplicht voor jongeren die nog geen startkwalificatie hebben gehaald. Door de kwalificatieplicht moeten meer jongeren een startkwalificatie halen. Een startkwalificatie is een havo-, vwo- of mbo-diploma (niet niveau 1). De overheid ziet dit niveau als minimumvereiste voor een goede participatie in de maatschappij. Met de kwalificatieplicht wordt de leerplicht verlengd tot de dag dat de jongere een startkwalificatie heeft gehaald of tot de dag dat de jongere 18 jaar wordt. De kwalificatieplicht verplicht alle jongeren een volledig onderwijsprogramma te volgen, al dan niet via een combinatie van werken en leren (bijv. de beroeps begeleidende leerweg in het mbo). De kwalificatieplicht is geregeld in de Leerplichtwet. Regels voor verlof, vrijstel lingen en verzuim zijn voor jongeren tussen 5 en 18 jaar dus ook gelijk. Het maakt niet uit of een jongere leerplichtig of kwalificatieplichtig is. De kwalificatieplicht betekent ook dat alle scholen in- en uitschrijvingen en verzuim van leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen of deelnemers melden aan de leerplichtambtenaar van de gemeente waar de leerling of deelnemer woont. In- en uitschrijvingen moeten binnen zeven dagen worden gemeld, verzuim na drie dagen. De kwalificatieplicht geldt niet als de jongere een diploma of getuigschrift van de praktijkschool heeft of op een speciale school zit omdat hij zeer moeilijk leert of een verstandelijke en/of een lichamelijke beperking heeft. Het uitstroomprofiel is dan (beschermde) arbeid. De leerplicht en de kwalificatieplicht blijven een verantwoordelijkheid van gemeenten. Wel kan in het SWV VO besloten worden dat leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs eerder dan vaak nu het geval is de school dienen te verlaten. Het SWV kan hierop sturen door in de verklaring die men afgeeft voor het voortgezet speciaal onderwijs een bepaalde termijn op te nemen. Nadere informatie kunt u vinden op www.leerplicht.net.
32
Ouders Het is voor ouders van belang dat men zich bij het afgeven van een verklaring goed laat informeren over de tijdsduur van de verklaring en de motivatie om een bepaalde tijdsduur te hanteren. De handhaving van de leerplicht in combinatie met de zorgplicht van de school besturen in de SWV’s betekent dat er geen thuiszitters zijn en dat lange wachttijden voor indicaties en/of arrangementen niet (meer) voorkomen. Zie ook www.leerplicht.net.
Enkele mogelijke scenario’s In principe zegt de wetgever bij passend onderwijs niet veel over de leerplicht. Wel wordt gekeken naar de afstemming tussen de handhaving van de leerplicht en mogelijke thuiszitters en/of lange wachttijden tijdens indicatieprocedures binnen het onderwijs. Een van de meest voorkomende vormen van afstemming is het participeren van leerplichtambtenaren in de zorgadviesteams. Goede monitoring van de indicatieprocedures met een evaluatiemoment (ouder panel) liggen voor de hand. De Inspectie van het Onderwijs heeft als een van de speerpunten bij het toezicht op de samenwerkingsverbanden het voorkomen van thuiszitters en wachtlijsten. Nadere informatie kan ook gevonden worden op de website www.zat.nl. Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor:
LEERPLICHT
Beleid SWV in ondersteunings-plan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
• De positie en de taken van de leerplicht ambtenaar zijn duidelijk.
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel:
• Er is een gemeenschappelijk deel in de monitor en/of er wordt gebruikgemaakt van de gegevens die gemeenten en onderwijs opvragen. • Er is afstemming over de communicatie met betrekking tot de leer- en kwalificatieplicht.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
33
34
11. Vroegtijdig schoolverlaten en RMC Hoe is het en hoe wordt het? Al vanaf begin jaren negentig van de vorige eeuw is er vanuit de overheid ruime aandacht voor het onderwerp voortijdig schoolverlaten. Jaarlijks verlaten ruim 35.000 jongeren het onderwijs zonder over een startkwalificatie (beroepsonderwijs-, havo- of vwo-diploma) te beschikken. Volgens de Inspectie van het Onderwijs is het vooruitzicht van jongeren zonder startkwalificatie veelal langdurige of frequente werkloosheid, een gebrekkig ontwikkelingsperspectief in het arbeidsproces en mogelijk zelfs criminaliteit. Redenen genoeg om het probleem van voortijdig schoolverlaten (VSV) serieus aan te pakken. Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is om voortijdige schoolverlaters (VSV’ers) een betere uitgangspositie in de maat schappij te geven in 1994 de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie ingesteld. In 2001 werd de regeling verder uitgewerkt in de RMC-wetgeving. Het centrale doel van de RMC-functie is het scheppen van voorwaarden voor jongeren tot 23 jaar om de voor hen hoogst haalbare en meest passende onderwijs- en/of arbeidsmarkt positie te bereiken. Iedere jongere tot 23 jaar moet dus een passende plaats in het onderwijs of op de arbeidsmarkt kunnen vinden. Het kabinet-Rutte heeft de doelstelling voor het tegengaan van voortijdig schoolverzuim (vsv) aangescherpt. Het aantal nieuwe VSV’ers mag in 2016 nog maar maximaal 25.000 zijn. Het voorkomen van schooluitval is geen gemakkelijke opgave. Het begint met goede kwaliteit van het onderwijs. Kwalitatief goed en uitdagend onderwijs zorgt ervoor dat jongeren geboeid worden en blijven gedurende hun hele onderwijsloopbaan. Voor een effectieve aanpak van vsv is bovendien goede samenwerking met partners in de keten nodig. De vsv-aanpak ‘Aanval op Schooluitval 2008-2011’ moedigde scholen aan om schooluitval te verlagen en verbeterde de regionale samenwerking. Daardoor daalde het aantal nieuwe VSV’ers in de afgelopen jaren enorm. Dat succes wordt voortgezet met nieuwe prestatiegerichte convenanten voor de periode 2012 tot en met 2015. Het Rijk steunt de vsv-aanpak met in totaal circa 110 miljoen euro per jaar. Wat goed gaat wordt behouden en verbeteringen die mogelijk zijn worden doorgevoerd. Uitgangspunten daarbij zijn resultaatgericht heid, administratieve eenvoud, continuïteit en borging van de vsv-aanpak na 2015. De inzet en samenwerking van diverse partijen is noodzakelijk voor het slagen van de Aanval op Schooluitval. Scholen, gemeenten, RMC’s, jeugdzorg, maatschap pelijk werk, werkgevers, CWI’s, politie, justitie en ouders zetten zich samen met OCW in om het aantal nieuwe schooluitvallers terug te brengen.
35
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
OCW heeft in alle 39 RMC-regio’s convenanten afgesloten met contactgemeenten en onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroeps onderwijs. Het doel is in de periode schooljaar 2007-2008 tot en met schooljaar 2010-2011 een reductie van 40% van het aantal nieuwe VSV’ers te realiseren ten opzichte van het aantal VSV’ers in het schooljaar 2005-2006. In het voorjaar van 2012 worden nieuwe convenanten afgesloten voor een periode van drie jaar.
Ouders Voor ouders en zeker ook leerlingen in het mbo is het van belang dat er snelle informatie beschikbaar is bij dreigende schooluitval: waar moet ik zijn en wie kan mij helpen?
Enkele mogelijke scenario’s In het hele land zijn projecten opgezet die leerzaam en inspirerend zijn voor anderen. Onder het mom ‘het wiel niet opnieuw uitvinden’ biedt OCW voorbeeld projecten aan, gerangschikt naar thema (zie www.aanvalopschooluitval.nl en www.rmcnet.nl). Thema’s die hierbij aan de orde komen zijn bijvoorbeeld: • uitval in de klas; • integrale aanpak; • loopbaanoriëntatie; • van vmbo naar mbo. Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
• Er is aandacht voor een preventieve aanpak.
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel:
• Het is bekend waar leerlingen en/of ouders informatie kunnen krijgen. • Er is een gezamenlijke monitor. • Er zijn gezamenlijke activiteiten. • Er is sprake van concrete aanpakken bij de overgang tussen vmbo en mbo. • Er zijn gezamenlijke contacten met het bedrijfsleven.
36
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
37
12. Onderwijshuisvesting Hoe is het en hoe wordt het? Gemeenten zijn wettelijk verplicht om te voorzien in adequate huisvesting voor het primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Ze ontvangen in het Gemeentefonds jaarlijks een budget van het Rijk om de zorgplicht voor hun schoolgebouwen te regelen. Schoolbesturen kunnen bij de gemeente een bijdrage in de kosten van de huisvesting van het onderwijs aanvragen. Na het OOGO tussen gemeente en schoolbesturen en (eventueel) advies van de Onderwijsraad, stelt de gemeente een huisvestingsprogramma en -overzicht op. Ook bepaalt de gemeente hoe dit wordt uitgevoerd. We noemen dit het OOGO-OH (Onderwijshuisvesting). De Wpo en de Wvo geven aan dat gemeenten op grond van deze zorgplicht een onderwijshuisvestingsverordening opstellen. Gemeenten hebben de onderwijs huisvestingsverordening vaak (grotendeels) ontleend aan de modelverordening onderwijshuisvesting die landelijk door de VNG is opgesteld. Veel gemeenten werken met de constructie van een Integraal Huisvestingsplan (IHP). In een IHP worden de huisvestingsknelpunten voor de langere termijn inzichtelijk gemaakt. De bevindingen worden gekoppeld aan een toekomstvisie en ramingen van de kosten (van zowel aanpassingen en uitbreidingen als onderhoud). Bij de totstandkoming van een IHP gelden de volgende aandachtspunten: 1. capaciteit van de bestaande gebouwen in relatie tot de verwachte behoefte aan ruimte (leerlingenprognoses); 2. meerjarig onderhoud ; 3. relevante wet- en regelgeving (bijv. brandveiligheid); 4. onderwijskundige ontwikkelingen. Na het vaststellen van het IHP door de schoolbesturen en de gemeente is de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs alleen op de achtergrond actief als formeel vangnet dat voorziet in de vraagstukken die buiten het IHP vallen. Het IHP kent geen wettelijke en juridische status, maar dient beschouwd te worden als een contract waarover consensus bestaat tussen gemeente en schoolbesturen. Dit wordt gerealiseerd in het OOGO-OH tussen gemeente en schoolbesturen. Hiermee ontstaat een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoe ring van het huisvestingsbeleid en de inzet van middelen. Het programma wordt uitgevoerd binnen de door de gemeenteraadvastgestelde financiële kaders. Het wetsvoorstel Passend Onderwijs is een nieuwe onderwijskundige ontwik keling. Het is de bedoeling dat kinderen – ook als ze extra ondersteuning nodig hebben – waar mogelijk binnen de reguliere scholen onderwijs krijgen. Soms kan een school zelf niet voldoen aan de onderwijsbehoefte van een kind. Dan kan gekozen worden voor een (tijdelijk of partieel) onderwijs-zorgarrangement voor de leerling en/of een meer definitieve doorverwijzing naar een andere school. Hiertoe
38
maken de samenwerkende schoolbesturen in het regionale ondersteuningsplan afspraken, onder andere via (tijdelijke) onderwijsarrangementen en/of de zorg- en ondersteuningsprofielen van scholen. In het wetsvoorstel Passend Onderwijs is geregeld dat het SWV Passend Onderwijs OOGO voert over het ondersteuningsplan. We noemen dit het OOGO-OP (= ondersteuningsplan). Dat OOGO-OP kan deels ook over de onderwijshuisvesting gaan, omdat het ondersteuningsplan hiervoor gevolgen kan hebben. Daarmee zijn er twee vormen van OOGO ontstaan met verschillende en deels dezelfde partners: 1. OOGO – OH (onderwijshuisvesting) tussen de schoolbesturen met scholen in een gemeente én de (eigen) gemeente over huisvestingsaanvragen en de toekenning hiervan door de gemeente. 2. OOGO – OP (ondersteuningsplan) tussen alle schoolbesturen in een SWV Passend Onderwijs en alle gemeenten in de regio over het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Voor het SWV PO geldt een apart OOGO, net als voor het SWV VO. In het hoofdstuk ‘Procedures’ worden alle procedures op een rijtje gezet. In dit hoofdstuk wordt alleen het OOGO-OH verder uitgewerkt, omdat dat direct gerelateerd is aan de onderwijshuisvesting.
Ouders Kinderen zijn vanaf 4 jaar toelaatbaar en vanaf 5 jaar leerplichtig. Een ouder meldt zijn of haar kind aan bij de door de ouder gewenste school. Scholen vallen onder een schoolbestuur. Elk individueel schoolbestuur heeft de zorgplicht voor alle door de ouders aangemelde leerlingen met een extra ondersteuningsvraag. Het regionale ondersteuningsplan van het SWV Passend Onderwijs bevat afspraken van de gezamenlijke schoolbesturen over het onderwijs aan kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. Dit is ook van belang als een schoolbestuur zichzelf niet in staat acht om op de door de ouders gewenste school de goede ondersteuning te geven. Die afspraken, in combinatie met de vraag van de ouders, kunnen leiden tot nieuwe leerlingenstromen binnen een gemeente en/of over de gemeentegrenzen heen. Nieuwe leerlingenstromen leiden tot een veranderende huisvestingsbehoefte qua plaats en kwaliteit en mogelijk tot nieuwe vervoersbewegingen (relatie met leerlingenvervoer).
Enkele mogelijke scenario’s • Onderwijshuisvesting Onderwijskundige ontwikkelingen zijn (mede) bepalend voor de kwalitatieve onderwijshuisvestingsbehoefte. Samenwerkingsverbanden kunnen kiezen voor onderwijs-zorgarrangementen. Combinaties van huisvestingsbeleid van scholen en zorginstellingen zijn dan aan de orde. Gemeenten worden vanaf 2015 immers
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
39
ook verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Gedacht kan worden aan gezamenlijk gebruik van gedifferentieerde zorgschoolgebouwen en/of een onderwijs-zorg campus met veel verschillende ruimtes qua omvang en/of functie. Bij nieuwbouw kan het inhoudelijk en financiële meerwaarde hebben wanneer ‘gewone’ en speciale scholen relatief dicht bij elkaar gehuisvest worden. Ook kan een combinatie met een revalidatiecentrum (cluster 3) of een jeugdzorginstelling (cluster 4) voordelen bieden. Personeel kan sneller en gemakkelijker onderling communiceren en eventueel gezamenlijk delen van het onderwijs en de begeleiding verzorgen. Kinderen kunnen gemakkelijker tijdelijk in een passend onderwijs- of zorg arrangement geplaatst worden. In een samenwerkingsverband en/of door enkele samenwerkende schoolbesturen en zorginstellingen zelf kunnen dergelijke combinaties in de richting van een onderwijs- en zorgcampus wenselijk worden geacht. In een aantal samenwerkingsverbanden kunnen nieuwe vormen van zorg en ondersteuning voor kinderen die nu naar het speciaal (basis)onderwijs gaan ontstaan. Welke zorgvoorzieningen er zijn/komen staat in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Verandering van leerlingenstromen heeft vooral gevolgen voor het vervoer (zie hoofdstuk 13), maar kan bij concentratie van voorzieningen gevolgen hebben voor de onderwijshuisvesting. De vraag is of de gemeenten(n) in een samenwerkingsverband hierop in gaan spelen (plusklas bij een basisschool, structuurklassen in het VO) in het kader van de onderwijshuis vesting. Hier is sprake van concentratie van bepaalde groepen leerlingen met een specifieke ondersteuningsvraag. Dat kan niet alleen leiden tot een grotere ruimte behoefte, maar mogelijk ook tot kwalitatieve aanpassingen (bijv. rolstoeltoegan kelijkheid, lift, werken met kleinere groepen in kleinere ruimten). In het onder steuningsplan kan door de schoolbesturen aangegeven worden of alle scholen of maar enkele scholen dit gaan doen. In het geval er sprake is van symbioseonderwijs (inschrijven op het (voortgezet) speciaal onderwijs en deels onderwijs volgen in het regulier onderwijs of andersom) op enkele gespecialiseerde reguliere scholen, zullen vooral deze scholen een extra huisvestingsbehoefte hebben. Omdat de leerlingen met een specifieke tijdelijke hulpvraag van vele scholen in het samenwerkingsverband op deze scholen geconcentreerd worden, zal er op relatief weinig scholen een omvangrijke leegstand ontstaan. Als een school een ondersteuningsprofiel heeft voor een bepaalde doelgroep en de gemeente waarin die school staat draagt zorg voor aanpassingen in het gebouw, dan is die school mogelijk aantrekkelijk voor ouders, ook als ze in een andere gemeente wonen. Dat raakt de vervoerskostenregeling van de gemeente waar die ouders wonen. Gemeenten kunnen zo elkaars huisvestings- en vervoerskosten beïnvloeden.
40
• OOGO – OH over de onderwijshuisvesting: gemeentelijke én regionale benadering Het is van belang om het thema ‘Passend Onderwijs en onderwijshuisvesting’ goed in proces te zetten. Dat is niet zo simpel. Verschillende scenario’s zijn mogelijk. Gemeente(n) en samenwerkingsverband dienen samen een procedure vast te stellen. In elk geval kan naar de volgende punten gekeken worden: 1. Alle gemeenten hebben basisscholen. OOGO-OH vindt ieder jaar plaats per gemeente. Binnen een gemeente met zowel basisonderwijs als speciaal en/of voortgezet onderwijs geldt dat alle schoolbesturen met scholen in die gemeente, van zowel primair als (voortgezet) speciaal onderwijs als voortgezet onderwijs, aan het OOGO-OH met die gemeente deelnemen. 2. Gemeenten kunnen een verschillend onderwijshuisvestingsbeleid voeren. Dat geldt zowel voor de inhoudelijke keuzes als voor de beschikbare budgetten. Centrumgemeenten huisvesten vaak (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs en voortgezet onderwijs. Dat kan betekenen dat een SWV Passend Onderwijs in de ene gemeente met een andere beleidslijn te maken heeft dan in een andere. 3. Ook door andere ontwikkelingen kunnen huisvestingsvragen ontstaan. Groei en demografische krimp kunnen leiden tot extra ruimtebehoefte of leegstand. Uit financieel oogpunt is het voor gemeenten van belang om de beschikbare gebouwen zo optimaal mogelijk te bezetten en niet te bouwen voor leegstand. Keuzes van het SWV Passend Onderwijs in relatie tot de beschikbare huisvesting kunnen in onderling overleg in een regio tussen gemeenten en schoolbesturen worden afgestemd. Gemeenschappelijk gebruik van gebouwen door verschillende scholen bij onder wijs-zorgarrangementen kan efficiënt gebruik en/of synergie in vierkante meters/ kwalitatieve behoefte aan vaklokalen en/of sportvoorzieningen opleveren. Initiatieven gericht op gemeenschappelijke begeleiding van kinderen in school en in de zorg (en mogelijk ook het gezin) kunnen ook via gemeenschappelijke huisvesting gestimuleerd worden. Deze gemeenschappelijke huisvesting in één gebouw en/of een cluster van gebouwen van én schoolbesturen én (jeugd)zorg instellingen kan op termijn financieel voordeel opleveren. Dit kan vanaf 2015 door gemeenten gestuurd worden, wanneer de gemeente(n) ook voor de huisvesting van de jeugdzorg financieel verantwoordelijk zijn. De gemeente kan interne tijdswinst en minder procedures te doorlopen hebben wanneer er een koppeling plaatsvindt tussen de OOGO’s en eventueel ook met andere overlegprocedures. Zie hiervoor het hoofdstuk ‘Procedures’ (hoofdstuk 14).
Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor:
41
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
ONDERWIJSHUISVESTING EN OOGO-OH
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
Eventuele grote wijzigingen in leerlingen stromen door:
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee doel:
• gespecialiseerde scholen voor (nieuwe) groepen leerlingen in één of meer gemeenten; • uitbreiding van het aanbod voor onder steuning op een bepaalde school voor (nieuwe) groepen leerlingen in één of meer gemeenten; • tijdelijke plaatsingen of partiële plaatsingen; • verbrede toelating bij het (V)SO.
• wensen en beleidslijnen in het ondersteuningsplan gericht op intensieve samen werking tussen jeugdzorg, basisonderwijs, speciaal onderwijs en/of voortgezet onderwijs met hieraan gekoppeld: • gemeenschappelijk huisvesting in één gebouw en/of • in een onderwijs- en (jeugd) zorgcampus.
Relatie met groei en krimp: • Komen er ruimtes/gebouwen vrij als gevolg van leerlingendaling bij bepaalde scholen als gevolg van demografische krimp? • Is er extra behoefte aan onderwijsruimtes als gevolg van leerlingengroei?
42
13. Leerlingenvervoer Hoe is het en hoe wordt het? Gemeenten hebben een eigen regeling voor het leerlingenvervoer. Voor het basis- en voortgezet onderwijs geldt een andere regeling dan voor het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs). Criteria voor het toekennen van een vervoersvergoeding hebben te maken met de afstand tot de dichtstbijzijnde school van de door de ouders gewenste denominatie, de leeftijd van de kinderen en eventueel een eigen bijdrage van de ouders. Indien meer kinderen dicht bij huis passend onderwijs kunnen volgen, verminderen de vervoerskosten. In de wet is voor het voortgezet speciaal onderwijs opgenomen dat er alleen sprake is van leerlingenvervoer als dit noodzakelijk is in verband met een handicap en dit ook is aangegeven. De regeling houdt rekening met de van de ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is – Wvo nieuw artikel 4 4e lid – 1e volzin. Opmerkelijk is dat in de Memorie van Toelichting staat dat er een verkennend onderzoek komt naar de mogelijkheden van eventuele doordecentralisatie van het leerlingenvervoer.
Ouders Uiteraard is een heldere adviesprocedure – toekenningsprocedure van een vergoeding leerlingenvervoer – voor ouders relevant. Ouders dienen bij invoering van de wetswijzigingen Passend Onderwijs te weten of een gemeente of samenwerkende gemeenten al dan niet binnen de criteria voor passend onderwijs van het samenwerkingsverband vervoer zal/zullen bekostigen. Voor ouders is het van belang of gemeenten (binnen een samenwerkingsverband) dezelfde of een sterk verschillende vervoerskosten regeling hanteren. Anders kan dit financiële aspect voor ouders ook bij eventuele verhuizingen een rol spelen.
Enkele mogelijke scenario’s In een aantal samenwerkingsverbanden kunnen nieuwe vormen van zorg en ondersteuning voor kinderen die nu naar het speciaal (basis)onderwijs gaan, ontstaan. De vraag is of de gemeente(n) in een samenwerkingsverband hierop in gaat (gaan) spelen (plusklas bij een basisschool, structuurklassen in het VO) in het kader van het leerlingenvervoer. Welke zorgvoorzieningen er zijn/komen staat in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Plaatsing van leerlingen tussen basisscholen en/of VO-scholen kan soms ook in het belang van het kind zijn, zonder dat dit al in het ondersteuningsplan geregeld is met ondersteuningsprofielen van basisscholen en/of VO-scholen.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
43
In situaties van tijdelijke plaatsingen in het kader van onderzoek naar de vraag of de school de gewenste ondersteuning kan aanbieden, kan een leerling tijdelijk vervoer nodig hebben (10 weken). Gemeenten zullen hierover een uitspraak doen. Ook kan het zijn dat een leerling met een (V)SO- of een SBO-indicatie toch op een basisschool in het samenwerkingsverband onderwijs kan volgen. Als die ene passende basisschool op grotere afstand van de woonplaats van de ouders ligt, komt ook het vervoersvraagstuk mogelijk aan de orde. Uiteraard geldt dit ook voor het VO en het VSO. In het geval dat er sprake is van symbioseonderwijs (inschrijven op het (V)SO en deels onderwijs volgen in het regulier onderwijs of andersom) geldt ook de vraag hoe het leerlingenvervoer voor een deel van de week of elke dag bekostigd wordt. Vervoersregelingen hangen ook samen met het huisvestingsbeleid. In het hoofdstuk ‘Onderwijshuisvesting’ is dit aangegeven. Als een school een onder steuningsprofiel heeft voor een bepaalde doelgroep en de gemeente waarin de school staat draagt zorg voor aanpassingen in het gebouw, dan is die school mogelijk aantrekkelijk voor ouders, ook als ze in een andere gemeente wonen. Dat raakt de vervoerskostenregeling van de betreffende gemeente waar de ouders wonen. Gemeenten kunnen elkaars (vervoers)kosten beïnvloeden. Eveneens geldt dat bij de eventuele decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo van de gemeenten en de invoering van Wwnv de gemeenten ook verantwoordelijk worden voor meer dan alleen het leerlingenvervoer. Ook het vervoer naar de huidige sociale werkvoorziening en de arbeidsgerelateerde dagbesteding wordt dan door de gemeenten geregeld. Mogelijk kan de gemeente via een gemeenschap pelijke aanbesteding kosten besparen bij combinaties van alle vervoersarrange menten die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen. Voor gemeenten (en voor het onderwijs) is thuisnabijheid een veelgehoorde ambitie. Zeker daar waar speciale voorzieningen verder weg liggen zal dit ook de wens van de ouders zijn. Indien hier sprake van is, kan gezamenlijk optrekken tot een win-winsituatie leiden: de gemeente investeert in bijvoorbeeld extra klaslokalen op een SBO-school. Hierdoor hoeven leerlingen niet meer naar een cluster-4-school 25 kilometer verderop. De gemeente zorgt via een versnelde procedure voor huisvesting en geeft de SBO-school ook extra ruimtes voor bijvoorbeeld een conciërge en een orthopedagoog. De gemeente heeft vervolgens minder kosten voor leerlingenvervoer en ook het nieuwe samenwerkingsverband heeft hier financieel voordeel bij, want een leerling in het SBO is bijna de helft goedkoper dan een leerling in cluster 4. De laatste afstemmingsmogelijkheid zit in een eventuele combinatie van leerlingenvervoer en Wmo-vervoer en/of vervoer naar voorzieningen voor sociaal werk.
44
Bij het doornemen van het OP is er voor de gemeente aandacht voor:
Quick scan leerlingenvervoer LEERLINGENVERVOER
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
Veel gemeenten kampen met stijgende kosten voor het leerlingenvervoer. Daar moet iets aan gedaan worden, ja/nee ja/nee Ja – • Er is een duidelijk beeld van eventuele want in het sombere perspectief van grote bezuinigingen worden ook de kosten van het leerlingenvervoer kritisch doel: conform/ gespecialiseerde scholen. tegen het licht gehouden. Een voorwaarde voor verantwoord bezuinigen is een duidelijk inzicht in de uitvoering Nee … van het dit ontbreekt maarenal te vaak. BMC kan gemeenten inzicht verschaffen in de stand van (aandachts• Er leerlingenvervoer, zijn veel tussenvarianten van speciaal zaken regulier in het leerlingenvervoer en in de mogelijkheden voor kostenbesparing. punt) onderwijs. • Er is sprake van tijdelijke en/of partiële plekken. Snel inzicht • Er zijn in combinatie met van de Wij bieden u arrangementen met een snelle scan een overzicht therapie /behandeling buiten de school. mogelijkheden en onmogelijkheden voor kostenbesparing op het leerlingenvervoer in uw gemeente. Wij bie• In het (V)SO werkt men aan (of is er een den inzicht in de factoren die de kosten van het leerlinplanning voor) verbrede toelating. genvervoer beïnvloeden, maar we laten ook zien welke mogelijkheden er zijn om deze factoren en daarmee de • Er is aandacht voor mogelijke vervoers kostencombinaties te beïnvloeden. van leerlingenvervoer en vervoer in het kader van de Wmo. Deskundig oordeel Een scherpe kijk met `vreemde maar deskundige ogen` op het beleid, de organisatie en de middelen levert vaak verrassende ‘eyeopeners’ op. Met deze deskundige, maar vooral onafhankelijke blik, kijken we naar de mogelijkheid om maatregelen te nemen die binnen de ruimte van de wet vallen. Daarbij kan worden gedacht aan het hanteren van verschillende kilometergrenzen, het invoeren van een drempelbedrag, het vragen van een financiele bijdrage van ouders en de mogelijkheid tot terugvordering van btw.
Ook kijken we naar uw organisatie en bedrijfsvoering en naar de verstrekking van vervoersvoorzieningen. Het resultaat De quick scan resulteert in een concreet en praktisch inzicht in de stand van zaken van het leerlingenvervoer in uw gemeente, maar ook in de wet- en regelgeving, de verantwoordelijkheden van de gemeenten, de uitvoering van beleid en de kosten van het leerlingenvervoer. Wij signaleren knelpunten in beleid en uitvoering en we geven uiteraard de mogelijkheden voor kostenbeheersing aan. We laten ook de gevolgen van kostenbeheersing voor de (kwetsbare) leerlingen zien. Zo bieden we voldoende informatie voor politieke en ambtelijke discussies en afwegingen om een weloverwogen besluit tot kostenreductie te kunnen nemen. Uiteraard blijven de voorstellen binnen de grenzen van de wetgeving en jurisprudentie en worden ze op maat gemaakt voor de lokale situatie.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
45
14. Procedures en volgorde Hoe is het en hoe wordt het? In de wet is in de Memorie van Toelichting een verwachte planning gepresenteerd. Samen met de reguliere andere procedures die een samenwerkingsverband moet volgen geldt samengevat het volgende stappenplan voor het eerste onder steuningsplan, dat uiterlijk 1 mei 2014 moet worden vastgesteld door het bestuur van het samenwerkingsverband: • Stappenplan in 15 stappen voor het eerste ondersteuningsplan 1. nieuwe wetgeving Passend Onderwijs en vaststelling regio-indeling samen werkingsverbanden (zomer 2012); 2. schooljaar 2012-2013 en schooljaar 2013-2014: voorbereiding • vormgeving samenwerkingsverband; • inrichting ondersteuningsplanraad; • vormgeving ondersteuningsplan; • overleg met gemeenten en ondersteuningsplanraad; 3. vorming van een rechtspersoon als bestuur van het samenwerkingsverband (uiterlijk 1 november 2013); 4. formele vorming van een ondersteuningsplanraad (uiterlijk eind 2013); 5. concept ondersteuningsplan in het bestuur SWV PO en VO (uiterlijk najaar 2013); 6. afstemming met de aangrenzende SWV’s PO en VO (najaar 2013); 7. concept ondersteuningsplan bespreken in het OOGO-OP met de gemeente(n) (uiterlijk begin 2014) vanuit de mogelijkheden tot afstemming met het voorgenomen gemeentelijke jeugdbeleid (vanaf 2015); 8. voorgenomen besluit ondersteuningsplan door het bestuur van het samen werkingsverband (uiterlijk 1 januari 2014); 9. instemming door de ondersteuningsplanraad (uiterlijk half april 2014) met het voorgenomen besluit (de aanbieding van het voorgenomen besluit aan deze nieuwe raad dient per 1 februari plaats te vinden) (overgangsartikel IXa); 10. vaststellen ondersteuningsplan door het bestuur van het samenwerkings verband en dit plan toesturen aan de Inspectie (voor 1 mei 2014); 11. afstemmen door elk schoolbestuur van het vastgestelde ondersteuningsplan op het meerjarenbeleidplan/de jaarplannen van het bestuur zelf (voorgenomen besluit uiterlijk mei 2014);
46
12. overleg met de GMR van het schoolbestuur over het voorgenomen besluit van het meerjarenbeleidplan/de schoolplannen van de scholen (uiterlijk begin juni 2014); 13. vaststellen bestuursbeleid meerjarenbeleid, inclusief zorg en begeleiding (ook gekoppeld aan de formatieve aspecten) (uiterlijk half juni 2014); 14. doorvertalen van het zorgbeleid van het bestuur naar elk schoolplan/jaarplan (instemming MR schoolplan en advies MR over het ondersteuningsprofiel van de school (voor zomervakantie 2014); NB Uiteraard kan de afstemming van de punten 11 t/m 14 ook al veel eerder plaatsvinden; formeel is er dan echter nog geen vastgesteld ondersteuningsplan. 15. zorgplicht wordt ingevoerd en het onderwijs en extra ondersteuning aan de zorgleerling wordt door de school/door de leraar volgens de Wet passend onderwijs gegeven (1 augustus 2014). Hierbij is uitgegaan van een regulier traject. Er gelden voor formele besluit vormings- en overlegtrajecten tevens geschillenregelingen, die weken en soms maanden in beslag kunnen nemen.
Ouders De ouders zijn bij dit proces betrokken via de medezeggenschapsorganen. • School: MR - advies over ondersteuningsprofiel school; - instemming met schoolplan. • Bestuursniveau GMR: - advies over financieel meerjarenbeleid, waaronder ook het zorg- en ondersteuningsbeleid. • Samenwerkingsverband: ondersteuningsplanraad - instemming met ondersteuningsplan. Daarnaast geldt voor ouders (los van het ondersteuningsbeleid) dat ze in het kader van het ontwikkelingsprofiel voor hun eigen kind met het schoolbestuur OOGO voeren.
Enkele mogelijke scenario’s Voor de gemeente gelden de volgende procedures. Per gemeente kunnen er inhoudelijk en qua tijdsplanning verschillen zijn. In elk geval raken de volgende gemeentelijke procedures het ondersteuningsplan. De procedures kunnen door de gemeente al dan niet in samenwerking met andere gemeenten worden opgepakt:
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
47
• Elke gemeente heeft de eigen procedure voor het vaststellen van de gemeente begroting. Omdat deelonderwerpen beleidsmatige en/of financiële gevolgen kunnen hebben, is de vertaling naar de gemeentebegroting aan de orde. • Afspraak/besluit om als gemeente zelf en/of als samenwerkende gemeenten het overleg met de samenwerkingsverbanden te voeren. Bij samenwerking tussen gemeenten zal een formele intergemeentelijke afspraak gemaakt worden. • OOGO – OP met de SWV’s PO en VO en eventueel landelijk met het SWV (PO en/of VO) voor reformatorisch onderwijs over plannen van een gemeente die de diverse ondersteuningsplannen Passend Onderwijs PO en VO raken. Voor zover het gaat over het gemeentelijke jeugdbeleid is afstemming met OOGO-Jeugd verplicht vanaf 2015 (in werking treden van de decentralisatie jeugdzorg). De onderwerpen die in het OOGO-OP aan de orde komen zijn in dit boekje beschreven. Het gaat onder andere om: - leerplicht en schoolverzuim ; - voortijdig schoolverlaten en RMC (regio); - LEA; - Wmo; - indicatiestelling; - leerlingenvervoer; - onderwijshuisvesting; - decentralisatie jeugdzorg (eventuele gevolgen LEA-onderwerpen); - decentralisatie AWBZ en inpassing in de Wmo (gevolgen – uitbreiding Wmo: controversieel verklaard); - decentralisatie Wwnv (Sociale Werkvoorziening en uitkeringen jongeren: controversieel verklaard). • LEA met de schoolbesturen over vele onderwerpen: - leerplicht, verzuim, CJG, GGD, SMW, jeugdzorg, integratie, schakelklassen, achterstandenbeleid, VVE, Kindcentra et cetera; - decentralisatie jeugdzorg (eventuele gevolgen LEA-onderwerpen) (2015); - decentralisatie AWBZ (gevolgen – uitbreiding Wmo) (1 maart 2013) controversieel; - Decentralisatie Wwnv (Sociale Werkvoorziening) (1 maart 2013) controversieel; • OOGO-OH met de schoolbesturen in de gemeente over de onderwijshuisvesting • Interne gemeentelijke procedures voor elk (deel)plan, afhankelijk van de interne mandaatregelingen - ambtelijk voorstel; - B&W; - commissie; - gemeenteraad.
48
Bij het doornemen van het OP is er aandacht voor: PROCEDURES
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
• Vertaling gemeentebegroting
ja/nee
Ja – conform/ Nee … (aandachtspunt)
ja/nee Doel:
• Eigen gemeentelijke procedures voor plannen - jeugdzorg; - Wmo; - leerplicht; - RMC; - onderwijshuisvesting; - LEA ; - leerlingenvervoer; - ……………. afgestemd met de OOGO-OP-procedures voor het PO en het VO en gerelateerd aan OOGOJeugd (vanaf 2015) • Intergemeentelijke aanpak
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
49
Bijlage 1 Overzicht van de wettelijke eisen met betrekking tot het ondersteuningsplan Per 1 mei 2014 moeten alle SWV’s PO en VO een ondersteuningsplan (OP) hebben ingediend. Dit plan moet voldoen aan een aantal voorwaarden op grond van de Wet passend onderwijs.
Procedureel Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast (Wpo art.18a, lid 7). Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten. Het overleg vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen (Wpo art.18a, lid 9). Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan overleg heeft plaatsgevonden met het Samenwerkingsverband VO waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband (Wpo art.18a, lid 9). Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de Inspectie (Wpo art.18a, lid 10). Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan (Wpo art. 14a) Verantwoording vindt plaats via het jaarverslag (Memorie van Toelichting).
De inhoud van het plan kan worden ontleend aan de wetgeving en het referentiekader.
50
Wet en Memorie van Toelichting Het ondersteuningsplan omvat in elk geval (Wpo art.18a, lid 8): • de wijze waarop een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra onder steuning binnen en tussen de scholen wordt georganiseerd, met als doel dat leer lingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen; • de afspraken (procedure en criteria) die de bevoegdgezagsorganen hebben gemaakt over de verdeling, besteding en toewijzing van de middelen voor extra ondersteuning en de voorzieningen voor extra ondersteuning aan de scholen, inclusief een meerjarenbegroting; • de procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs; • de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor leerlingen van wie de duur van de toelaatbaarheidsverklaring is afgelopen; • de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben; • de manier waarop ouders worden geïnformeerd over de voorzieningen voor extra ondersteuning in het samenwerkingsverband; • de afspraken die zijn gemaakt over de overdracht van het budget voor lichte ondersteuning aan de scholen voor speciaal basisonderwijs; • de afspraken die zijn gemaakt over de overdracht van middelen voor zware ondersteuning voor leerlingen die na de jaarlijkse teldatum van 1 oktober instromen in het speciaal onderwijs, vergelijkbaar met het SBO; • de afspraken die zijn gemaakt over de overdracht van middelen (personeel en materieel) aan het samenwerkingsverband door scholen bij een ontoereikend budget voor lichte ondersteuning; • de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs dan wel het voortgezet verblijf op de school voor speciaal onderwijs cluster 3 en 4 (ARTIKEL XVII, lid 1) (dit geldt voor het eerste ondersteuningsplan). Het schoolondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het ondersteuningsplan. Toevoegingen referentiekader2 • de wijze van samenwerking en afstemming met de (landelijke) voorziening(en) voor cluster 1 en 2; • de afspraken over de basisondersteuning; • de wijze waarop in samenwerking met ketenpartners de multidisciplinaire beoor deling en integrale indicering en aanpak vorm krijgen op schoolniveau en op het niveau van het samenwerkingsverband; • de afspraken tussen en binnen SWV PO en VO omtrent een effectieve overdracht van leerlingen naar een andere sector, school of opleiding.
1
1 Het referentiekader is een set richtinggevende uitspraken van de brancheorganisaties PO, VO, AOC en MBO-raad.
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
Bijlage 2 Modelreglement voor het oogo ten aanzien van het ondersteuningsplan Artikel 1 Deze procedure is gebaseerd op artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs. Artikel 2 Deze procedure regelt het op overeenstemming gericht overleg tussen het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs (van de schoolbesturen in de regio) en burgemeester en wethouders van de betrokken (samenwerkende) gemeente(n). Artikel 3 Bovengenoemd overleg vindt plaats over het concept-ondersteuningsplan zoals dat is vastgesteld door het bestuur van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs in de gemeente(n). Het overleg richt zich met name op de gevolgen van het conceptondersteuningsplan voor voorzieningen die onder de formele verantwoordelijkheid van de gemeente(n) vallen. Artikel 4 In het overleg wordt vastgesteld of er overeenstemming is tussen het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs en de gemeente(n) over de gevolgen van het concept-ondersteuningsplan voor relevante onderdelen van het gemeentelijke beleid. Artikel 5 Indien over één of meer voor de gemeente relevante onderdelen van het conceptondersteuningsplan geen overeenstemming wordt bereikt tussen het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs en de betreffende gemeente(n), wordt een en ander voorgelegd aan een commissie van drie personen. Van deze commissie wordt één lid aangewezen door het bestuur van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs, één door (gezamenlijke) burgemeester en wethouders van de bij dit geschil betrokken gemeente(n) en één lid door beide gezamenlijk. Deze commissie toetst of de procedure die erop gericht is om overeenstemming te bereiken op het punt van geschil correct is verlopen en doet over de juistheid van de procedure een bindende uitspraak tegenover het bestuur van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs. De uitspraak vindt plaats voor de eerst mogelijke datum van indiening van het Ondersteuningsplan bij de Inspectie (1 mei , minimaal eenmaal in de vier jaar). Artikel 6 In die gevallen waarin deze procedure niet voorziet beslissen het bestuur van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs en burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente(n) samen.
51
52
Colofon Tekst en eindredactie Jan de Vos, BMC Henk Keesenberg, WK onderwijsadvies
Adviezen Frans Thomassen Johan van Triest Peter Paul Doodkorte Frans Vos
Vormgeving en opmaak Mooijekind design en communicatie, Loenen (Gld)
Druk Repro BMC
Informatie www.bmc.nl www.wkonderwijsadvies.nl
Oktober 2012
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
53
54
Passe nd o nd e rw i js e n ge m e e nte n
55
Smallepad 34 3811 MG Amersfoort P osta d res
Postbus 490 3800 AL Amersfoort t e le fo o n
033 - 496 52 00