Voor wie wat wil weten over
Het Przewalski Paard door Jan G. Bouman 1986 Stichting tot Behoud en ter Bescherming van het Przewalski Paard
1
Inhoud Afstammingsgeschiedenis van het paard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Waarom is het paard zo belangrijk? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Hoe ziet een Przewalski-paard er uit? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 Waar leefden de Przewalski-paarden? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Wie heeft het Przewalski-paard herontdekt?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Hoe leefden de Przewalski-paarden in het wild? . . . . . . . . . . . . . . 10 De vangst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 Het transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 Przewalski-paarden in gevangenschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Hoe ging het met de Przewalski paarden in het wild? . . . . . . . . . . . 20 Hoe kreeg het Przewalski-paard zijn laatste kans? . . . . . . . . . . . . . 23 Hustai Nationaal Park in Mongolië . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Przewalski-paarden terug in het wild . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Hoe zeker is het behoud van Przewalski-paarden in Hustai Nationaal Park . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 Hoogtepunten in de geschiedenis van het Przewalski-paard. . . . . . 33
Afstammingsgeschiedenis van het Paard
Het Przewalski-paard is het enige, nog in leven zijnde, echte wilde paard. Het is het laatste oer-wildpaard, dat nog op de wereld leeft. In het wild is het zo goed als zeker uitgestorven. Het grootste deel van de nu nog levende Przewalski-paarden is te vinden in meer dan honderd dierentuinen, verspreid over de gehele wereld. Je zegt zo gemakkelijk: “het laatste oerwildpaard”, maar wat betekent dat eigenlijk?
60 Miljoen jaar geleden Zestig miljoen jaar geleden leefde er in vochtige bossen, tussen varens en struikgewas, een klein diertje, zo groot als een vos, dat men Eohippus noemde. Het at blaadjes en twijgen en had aan zijn voorvoeten vier en aan zijn achtervoeten drie tenen. Dat was de allereerste voorvader van onze huidige huispaarden en pony’s. Nu is zestig miljoen jaar een onvoorstelbaar lange tijd. Om er toch een beetj
idee van te krijgen gaan we het vergelijken met de gewone klok. Je weet wel, twaalf uur, elk uur zestig minuten, elke minuut zestig seconden. Een seconde zou dan ongeveer veertienhonderd jaar zijn. In die tijd ontwikkelde dit kleine diertje zich tot het ons bekende paard. Het bosdiertje werd steppedier, het trok de wijde grasvlakten op. Daarvoor moesten zijn kiezen en tanden veranderen en zich aanpassen. Ook veranderden zijn benen en voeten en geleidelijk aan werd het een eenhoevig paard,
3
het paard dat we thans kennen. Het kleine diertje werd ook steeds groter. Al die veranderingen gingen geleidelijk. Was er veel veranderd, dan kreeg dit paardachtige dier een nieuwe naam. Die namen zijn vaak erg moeilijk. Om er enkele te noemen: na Eohippus kwam Orohippus, miljoenen jaren later kwam Mesohippus en daarna Miohippus. Pliohippus leefde tien tot een miljoen jaar geleden. Het was de eerste paardachtige, dat een echte hoef had en al veel leek op de thans levende paarden. Uit Pliohippus ontwikkelden zich Plesippus. Plesippus is de stamhouder van alle nu levende paardachtigen, zoals de zebra’s, de Grevy-zebra’s, de wilde ezels, de Aziatische halfezels en de Przewalski-paarden. Zijn schouderhoogte was ongeveer 142 cm. Al die jaren hebben de paardachtigen zich stand kunnen houden, wat beslist niet gemakkelijk was. De kleine Eohippus werd bedreigd door gigan tisch grote looproofvogels, zoals de Diatryma en door grote roofdieren, zoals de sabeltandtijger Eusmilus. Vijfentwintig miljoen jaar geleden werd de wereld geteisterd door aardbevingen en vulkanische uitbarstingen. Grote overstromingen overspoelden het land. Vele dieren kwamen daarbij om het leven. Mesohippus, een nakomeling van Eohippus, overleefde het geluk kig. Twintig miljoen jaar later werden de toen levende paardachtigen, die nog maar een schouderhoogte hadden van ruim een meter, bejaagd door primitieve wolven, die wel twee keer zo groot waren als de ons nu bekende wolven. De wolven jaagden in troepen. Toch wisten de wilde paarden ook deze geva rlijke vijand te overleven. Toen braken, een miljoen jaar geleden, de ijstijden aan. De gletschers drongen op. Alles werd door ijs en sneeuw bedekt. De steppedieren, waaronder de paardachtigen, moesten grote afstanden afleggen om nieuwe weidegronden
4
te vinden. Ook deze moeilijkheden wisten ze te overwinnen. Ze bleven in groten getale de wereld bevolken. Dertigduizend jaar geleden kwamen de wilde paarden in aanraking met de prehistorische mens. Zij maakten jacht op de wilde paarden. Het natuurlijk evenwicht gaf de wilde paarden echter genoeg mogelijkheden om te overleven. In veel grotten kan men tekeningen vinden van wilde paarden, die onze prehistorische voorouders daar tekenden. De mensen kwamen geleidelijk aan tot ontwikkeling. Hun aantal nam snel toe en ze verspreidden zich over de gehele wereld. Zij brachten land in cultuur en fokten vee. Zij wisten enkele wilde paarden na jarenlang fokken te temmen en als huispaard te gebruiken. Was het wilde paard vroeger een gewenste prooi van de mens, nu werd het zijn vijand. Wilde hengsten ontvoerden de tamme merries, die bij de mensen woonden. Kudden wilde paarden graasden op de door de mens in cultuur gebrachte gronden. De wilde paarden werden teruggedrongen naar de meest afgelegen en onvruchtbare gebieden, die voor de mensen van geen belang waren. Hun laatste toevluchtsoord was het half-steppe/half-woestijnachtige, zuidwestelijke deel van Mongolië In 1968 zijn de laatste wilde paarden, die de naam Przewalski-paard gekregen hebben, daar voor het laatst gezien. Na zestig miljoen jaar de wereld bevolkt te hebben, stierven ze in het wild uit.
Waarom is het Przewalski-paard zo belangrijk? Huispaarden stammen af van verschillende soorten wilde voorouders. De bostarpan en de steppetarpan, ook wilde voorouders van de huispaarden, stierven zo rond het einde van de negentiende eeuw uit. Er bestaat nu nog maar een wilde soort: het Przewalski-paard. Het Przewalski-paard, dat zoals al verteld is, in het wild is uitgestorven, kwam na 1968 alleen nog in dierentuinen en privé-parken voor. De tijd, dat er alleen wilde paarden leefden, ligt al ver achter ons. Drieduizend jaar voor Christus, zijn de mensen begonnen met het domesticeren, d.w.z. het tot huispaard maken, van de wilde paarden. Ze wisten op listige wijze enkele wilde paarden te vangen. De meest wilde paarden werd geslacht. De meest makke paarden werden in stevige omheiningen gehouden en als fokdier gebruikt. Dit ging steeds zo door. De meest wilde veulens die bij de mens in gevangenschap geboren werden, werden weer geslacht en de meest makke werden aangehouden. Zo ontstond langzamerhand het huispaard. In het allereerste begin werden huispaarden alleen gehouden om hun vlees. Men hoefde dan niet meer zoveel op jacht. Later heeft de mens het paard geleerd om wagens en sleden te trekken. Nog later ging men ze berijden. Huispaarden werden daarom zeer belangrijk voor de mensen. Door het gebruik van huispaarden kon men grote vrachten goederen vervoeren en
5
grote afstanden afleggen. Men ging hen ook gebruiken in oorlogen. Immers een mens op een paard is veel groter en sneller, dus gevaarlijker, dan een mens te voet. De mens ontdekte dat hij het land veel sneller en beter kon bewerken met een paard. Nog geen honderd jaar geleden was het paard, gespannen voor een koets of een wagen, hèt vervoermiddel. Bakkers, melkboeren en groentemannen kwamen met hun koopwaar, geladen op een door paarden getrokken wagen langs de huizen. Postkoetsen, beladen met mensen en zakken post, doorkruisten vele landen. Zo was er de paardentram, getrokken door twee stevige paarden. Duizenden pony’s trokken, diep onder de grond, de kolenwagentjes door de schachten van de mijnen. Nog in de Tweede Wereldoorlog sneuvelden er tien miljoen paarden. Langzamerhand kwamen auto’s, treinen, vliegtuigen en passagiersschepen in opmars. Het leek alsof in de westerse landen het paard niet meer belangrijk was. Niets is minder waar: op het ogenblik wordt in de westerse landen het paard op alle mogelijke manieren gebruikt voor sport en ontspanning. Paarden die hard kunnen lopen of hoog kunnen springen worden soms voor meer dan een miljoen gulden verkocht. In minder rijke landen wordt naast de auto, de trein en het vliegtuig, het paard nog wel gebruikt, vooral in de landbouw. In de minder-ontwikkelde landen heeft het huispaard nog zijn oude functies. Als je dit gelezen hebt, zal je kunnen begrijpen dat het erg belangrijk is dat de wilde voorouder van onze huispaarden, waar we zo veel aan te danken hebben, blijft voortbestaan en niet uitsterft.
Hoe ziet een Przewalski-paard er uit? Het Przewalski-paard is een paard en lijkt daar ook op. Toch zijn er een paar duidelijke verschillen. Het is een zwaar gebouwd, niet groot paard. De schouderhoogte is ongeveer 130 cm. De nek is kort en stevig. Het Przewalski-paard heeft een beige-brui-
6
ne vacht. De buik is iets lichter getint. Over de rug loopt een donkere streep, de aalstreep. Op zijn benen heeft het zebrastrepen. De manen staan rechtovereind; integenstelling tot wat bij fjordenpaarden het geval is, vallen de manen van een Przewalski-paard niet om als ze niet bijgeknipt worden. De manenkam stopt tussen de oren, het Przewalski-paard heeft dan ook geen voorlok. De neus is wit; men noemt dit ook wel “meelneus”. Ook de staart verschilt met die van een huispaard. Bij het huispaard begint de staart met startharen boven bij de bips. Bij het Przewalski-paard is het bovenste stuk van het staartbeen kort-behaard. Pas daarna beginnen de lange haren te groeien. Ezels hebben ook zo’n staart. Bij zandstormen kan hij zijn staart dicht tegen de bips drukken en deze afsluiten tegen de scherpe zandkorrels. In de manen en staart zitten veel zwarte haren. De chromosomen zijn ook verschillend. Wat dat is, is moeilijk uit te leggen. Toch willen we het even noemen: het huispaard heeft 64 chromosomen, het Przewalski-paard heeft er twee meer: 66. Het is niet mogelijk een Przewalski-paard te temmen of te berijden. Het is wel geprobeerd, maar niet gelukt. In het wild zijn ze niet te benaderen. Ze vluchten reeds weg op een afstand van 300 tot 400 meter. In dierentuinen is dat in de loop der tijden veranderd. Ze leven daar al meer dan negentig jaar. Men kan ze wel aanraken, maar ze blijven zeer onbetrouwbaar. Een Przewalski-paard kan men geen halster omdoen. Om ze in een veewagen te brengen moeten ze eerst verdoofd worden. Hoeven kappen, als dat nodig mocht zijn, kan alleen onder verdoving.
Waar leefden de Przewalski-paarden? Tien tot vijftien duizend jaar geleden leefden er in Europa en Azië wilde paarden. Een deel ervan zou later de naam Przewalski-paard krijgen. Dat ze ook in Europa voorkwamen weten we uit de grote hoeveelheid grottekeningen, die onze voorouders in de prehistorie maakten in Spaanse en Franse grotten. Voor die mens was het wilde paard alleen nog maar jachtbuit. Het aantal mensen op onze wereldbol nam toe. Men ging grond in cultuur brengen en wilde dieren domesticeren. Nu kun je begrijpen dat wilde paarden zich niets van het werk van de mensen aantrokken. De wilde hengsten ontvoerden tamme merries en ook ontzagen de wilde paarden de met veel moeite aangelegde weilanden en bouwgronden niet. Daardoor was het voor de mensen van groot belang, de wilde paarden uit te roeien of te verdrijven. Vooral in West-Europa was de bevolkingstoename groot. Het gevolg was dat er daar omstreeks het jaar 1500 van onze jaartelling geen wilde paarden meer voorkwamen. Nog wel in Oost-Europa en Azië. Maar ook daar nam de bevolking toe en werd er steeds meer land in cultuur gebracht. De wilde paarden, die later de namen bostarpan, steppetarpan en Przewalski-paard kregen, werden almaar verder in oostelijke richting verdreven. Rond het jaar 1900 stierven de tarpans uit. Het Przewalski-paard werd teruggedrongen tot in het zuidwesten van Mongolië. Daar leefden nog maar weinig mensen en de grond was
7
er zo onvruchtbaar dat het, met de toen bekende middelen, weinig zin had om ze voor landbouw geschikt te maken. Mongolië ligt in het hart van Azië. In het noorden en westen grenst dit grote en uitgestrekte land aan de Russische Federatie en Kazachstan, in het zuiden aan China. Het is een groot en uitgestrekt land. Het is achtenveertig maal groter dan Nederland; net zo groot als Spanje, Portugal, Frankrijk en GrootBrittannië bij elkaar. Er wonen maar twee en een half miljoen mensen. Soms waren de Chinezen er de baas, soms de Russen. Sinds 1923 wordt het Volksrepubliek Mongolië genoemd, een communistische staat met veel Russische invloed. Nadat de Sovjetunie uiteengevallen was in zelfstandige republieken werd Mongolië weer geheel onafhankelijk. Er worden nu weer vrije verkiezingen gehouden. De temperaturen in Mongolië zijn zeer verschillend. In de zomer kan de temperatuur oplopen tot 36° C. en in de winter dalen tot -35° C. Ook de temperatuurverschillen tussen dag en nacht zijn groot. Er valt weinig regen. Het no rden wordt soms geteisterd door zware sneeuw. Het gebied waar de Przewalski-paarden het laatst voorkwamen ligt in het zuidwesten van Mongolië en Sinkiang, de aangrenzende Chinese provincie. Het is een uitgebreid woestijn-steppegebied, dat wordt gevormd door uit de uitlopers van het Altaigebergte en de Gobiwoestijn. Er zijn geen steden. In het gebied trekken de Mongoolse nomaden met hun kudden van plaats naar pla ts. De grond is bijzonder zouthoudend, waardoor er zeer speciale planten groeien, zoals de bladerloze saxaul, die wel drie meter hoog wordt en veel vocht in zich opneemt. In het voorjaar, de regentijd, wordt alles groen en bloeien er vele bloemen in de prachtigste kleuren. Al snel begint alles door hitte te verdorren, dan verschroeien de planten en blijft een troosteloze woestenij over. De drinkplaatsen drogen op. De nomaden trokken tweemaal per jaar door het gebied, van drinkplaats naar
8
drinkplaats. In de winters stierven grote hoeveelheden vee. Sinds 1923 is daar onder Russische invloed langzamerhand verandering in gekomen. Om de drinkplaatsen heen lagen de meest vruchtbare stukken land. Daar werd de grond in cultuur gebracht om hooi te winnen voor de winter. Hierdoor werden de drinkplaatsen constant bezet en moesten de Przewalski-paarden zich terugtrekken naar nog meer onherbergzame en voedselarme streken. Dit is een van de redenen waarom ze daar zijn uitgestorven. Een andere reden is de jacht die op hen gemaakt werd.
Wie heeft het Przewalski-paard herontdekt? Op eind van de 19e en in het begin van de 20e eeuw werd Rusland geregerd door tsaren. In 1917 werd de laatste tsaar, Nicolaas II, afgezet. Rusland lag voor een deel in Europa en voor een groot deel in West- en Midden-Azië. Van dit laatste deel was in die tijd nog maar heel weinig bekend. Om over deze verre gebieden meer te weten te komen werden er expedities uitgerust. Kolonel Nikolai Przewalski was een van de ontdekkingsreizigers. Hij maakte drie reizen door Midden-Azië. Kolonel Przewalski was van Poolse afkomst en in dienst van de tsaar. Van zijn tweede ontdekkingsreis, die plaats vond tussen 1876 en 1878, keerde hij ziek terug. Bij zijn terugkeer kreeg hij van het hoofd van de grenspost een schedel en een huid van een wild paard cadeau, dat door Kirgizische jagers was geschoten. Aanvankelijk twijfelde kolonel Przewalski, of hij wel met een echt wild paard te doen had. Iedereen dacht immers dat de wilde paarden uitgestorven waren. Toch nam hij de huid en de schedel mee naar Sint Petersburg. Op de universiteit liet hij het door een geleerde, Poliakov geheten, onderzoeken en deze stelde vast dat hier werkelijk sprake was van een wild paard. Op zijn derde reis door Midden-Azië, die hij in 1879 en 1880 maakte, ontdekte hij twee groepen Przewalski-paarden, die zo gauw ze hem zagen wegvluchtten. Hij zag geen kans er een onder schot te krijgen. In de wetenschap is het gewoonte dat een nieuw ontdekt dier de naam van zijn ontdekker krijgt. Zo kwam het wilde paard van Mongolië aan de naam: “Przewalski-paard”. Tien jaar later, in 1882, gingen twee Russische jagers, de gebroeders Grum Grshimaelo, op jacht in Midden-Azië. Ze schoten een aantal Przewalskipaarden. Net als kolonel Przewalski namen ze de schedels en huiden mee naar Sint Petersburg. Ook die werden onderzocht. Steeds meer kwam men tot de overtuiging dat er nog echte wilde paarden bestonden en dat die nog niet
9
waren uitgestorven.
Hoe leefden Przewalski-paarden in het wild? We hebben jullie verteld hoe de Przewalski-paarden er uit zien, waar ze leefden en hoe ze ontdekt werden. We denken dat het nu tijd wordt om te vertellen hoe ze leefden. Przewalski-paarden leefden in groepen, die rondzwierven over grote gebieden. Er zijn twee soorten groepen: familiegroepen en hengstengroepen. Je vraagt je misschien af waarom we schrijven over groepen en niet over kudden. Wel, dat zit zo: een kudde is een groep bij elkaar behorende dieren, die gehoed wordt door een herder. Bij Przewalski- paarden in het wild, is daar natuurlijk geen sprake van. Daarom hebben we het over groepen. Een familiegroep bestaat uit een hengst en drie of vier merries met veulens en enkele jaarlingen. Een hengstengroep, de naam zegt het al, bestaat uit hengsten, met aan het hoofd meestal een wat oudere hengst. De familiegroep Een familiegroep wordt geleid door een oudere hengst, die zijn groep beschermt tegen wilde dieren en hen naar drinkplaatsen en weidegronden brengt. In het voorjaar dekt hij zijn merries. Alle merries zijn niet gelijk: er is e e n rangorde. De merrie, die het hoogst in rangorde s t a a t , sluit meestal de rij als ze optrekken n a a r a n d e r e gebieden. De hengst loopt in het a l g e meen voor op. De laagst in de rangorde s t a a n d e merrie heeft niet veel te vertellen. Bij het water drinken aan de bron is zij altijd als laatste aan de beurt. Het zijn meestal de jonge merries of de merries, die er pas bijgekomen zijn, die het laagst in rangorde staan. In de groep is er zo af en toe strijd om hoger in rangorde te komen. Maken de merries het te bont dan grijpt de hengst in. In dreighouding gaat hij naar ze toe. Dit is meestal al voldoende om de vechtenden te scheiden. Anders jaagt hij ze uit elkaar, wat gebeurt door slaan met de achterbenen. Er kunnen rake klappen uitgedeeld worden. Toch gebeuren er bijna geen ongelukken. Na zo gevecht wordt het gelijk weer rustig en begint een ieder te grazen.
10
Paarden hebben ook verzorgingsgedrag. Met de tanden beknabbelen ze elkaars huid, dat vinden ze fijn, maar het maakt ook hun huid schoon. De merries beknabbelen ook hun veulens. Zo’n familiegroep blijft jaren bij elkaar. Jonge hengstveulens worden na anderhalf, twee jaar uit de groep gejaagd; jonge merries meestal wat later. Jonge hengsten sluiten zich dan aan bij een hengstengroep. Jonge merries gaan op zoek naar een andere familiegroep of worden veroverd door een hengst uit een hengstengroep. De hengstengroep De hengstengroep bestaat alleen uit hengsten. Een oudere hengst heeft de leiding. Ook in een hengstengroep is er een rangorde. Als de jonge hengsten drie tot vier jaar in zo’n hengstengroep leven, hebben ze veel geleerd. De mogelijkheid bestaat dan dat ze zelf een familiegroep vormen. Soms doen ze dat met enkele, uit familiegroepen weggejaagde jonge merries. Soms binden ze de strijd aan met een hengst van een familiegroep. Dat kan er heet aan toe gaan. Als de hengst van de familiegroep nog gezond en sterk is, dan moet de aanvaller het soms met de dood bekopen. Hoe zo’n ontmoeting verloopt kunnen jullie op de volgende bladzijde zien. Een ontmoeting met een andere familiehengst verloopt anders. De ontmoeting van twee familiehengsten
11
In de vrije natuur vonden soms ontmoetingen plaats tussen twee familiegroepen. Als de groepen elkaar op een bepaalde afstand genaderd waren, stapten de hengsten uit hun eigen familiegroep om elkaar te ontmoeten. A. trots naderden ze elkaar en roken aan elkaars snuit B. daarna beroken ze elkaars flanken C. vervolgens dreigden ze elkaar, duwden en schopten met de achterbenen D. dan stapten ze trots naast elkaar, met het hoofd omhoog E. gezamenlijk beroken ze hun mesthoop F. daarna duwden en beten ze met de schouders tegen elkaar G. dan liepen ze allebei trots terug naar hun eigen groep.
De ontmoeting van een familiehengst met een hengst uit een hengstengroep
Bij zulke ontmoetingen ging het er heel wat ruwer aan toe. A t/m F is hetzelfde als bij de ontmoeting van twee familiehengsten. Daarna ging het als volgt: H. ze steigerden en sloegen met hun voorbenen I. daarna gaven ze elkaar rake klappen met de achterbenen J. tenslotte werd de overwonnene door de overwinnaar weggejaagd.
12
Terwijl dit alles zich afspeelde bleven de merries rustig op enige afstand dorgrazen. Als de ontmoeting achter de rug was, keerden de hengsten terug naar hun eigen groep en dreef de hengst van de familiegroep zijn merries weg. Als een hengst uit een hengstengroep de overwinnaar is, dan komt dat mestal doordat de hengst uit een familiegroep oud is of een onherstelbaar ongeluk heeft gehad. In alle andere gevallen overwint meestal de hengst van een familiegroep. Door zijn kracht en door zijn jarenlange ervaring is het zeer moeilijk hem te verslaan. Als de hengst uit de hengstengroep verslagen wordt, kan dit zijn dood betekenen. Zulke ontmoetingen komen echter weinig voor. Veulens In het voorjaar werden de merries gedekt. Na zo’n elf maanden, dus weer in het vorjaar, werden de veulens geboren. Pasgeboren veulens slapen veel, drinken dikwijls bij hun moeder en spelen met elkaar. Soms zijn ze heel ondeugend. Naarmate ze ouder worden gaan ze minder slapen, eten ze vaker en spelen ze minder. Zo om en nabij het tweede levensjaar spelen ze nog maar heel af en toe. De moeder zal haar veulen altijd verdedigen tegen de andere merries en tegenover de hengst. Als ze echter aangevallen wordt door wolven, dan neemt heel de groep de verdediging op zich. Jonge hengsten mogen in de familiegroep blijven zolang ze maar onderdanig blijven aan hun vader en niet proberen om de merries van de groep te dekken. Als ze dat wel gaan doen worden onherroepelijk uit de groep gezet. Bij jonge merries ging dat anders. De volwassen merries mochten van de familie hengst nooit in contact komen met een andere volwassen hengst. De merries deden daar ook nooit moeite voor. De jonge merries, die in de familiegroep geboren waren, zochten als ze zo’n anderhalf tot twee jaar oud waren, wel toenadering tot
13
andere hengsten of tot andere familiegroepen. Daar had de familiehengst geen bezwaar tegen. Ook de moeders lieten hen rustig hun gang gaan. Soms kwam het voor dat een jonge merrie een poosje op stap ging met een hengst uit een hengstengroep of een poosje uit “logeren” ging in een andere familiegroep. Als haar dat niet helemaal beviel, keerde ze terug en sloot zich weer voor een tijdje aan bij de groep van haar vader en moeder. Dit alles kon zich herhalen, totdat ze zich uiteindelijk aansloot bij een andere bestaande familiegroep of op stap ging met een hengst uit een hengstengroep, die bezig was een eigen familiegroep op te zetten. Nu vraag je je misschien af, hoe de Przewalski-paarden wisten wie bij wie hoorde. Als een merrie van een familiegroep een hoop deed ging de hengst er naar toe, rook eraan en deed er een klein plasje op. Hengsten kunnen heel dikwijls kleine plasjes doen. Andere hengsten wisten dan, door aan de mest te ruiken, dat zo’n merrie bij een bepaalde familiegroep hoorde. Een hengst deed het alleen op de mest van zijn eigen merries. Als er geen plasje op de mest van een merrie gedaan was, wist een vreemde hengst, dat de merrie niet tot een familiegroep behoorde. Hij kon dan zonder problemen een poging doen haar te veroveren. De verschillende hengsten van familiegroepen, hengsten van hengstengroepen en alleenstaande hengsten mestten op mesthopen, die gezamenlijk
14
gebruikt werden. Deze mesthopen konden behoorlijk groot worden. Ze lagen verspreid in het gebied waar de groepen doorheen trokken. De hengsten wisten precies hoe lang het geleden was, dat een andere hengst er langs was getrokken. Was dat kortgeleden, dan kon hij zich voorbereiden op een ontmoeting met een andere hengst. De Przewalski-paarden zijn in 1968 in het wild uitgestorven. Wat we van hen weten, weten we uit verhalen van kolonel Przewalski en de gebroeders Grum Grshimaelo. Veel van wat men er later over het gedrag van Przewalskipaarden te weten is gekomen, hebben we te danken aan onderzoek bij groepen verwilderde paarden. Verwilderde paarden, zijn huispaarden, die of op de een of andere manier van de mens weggevlucht zijn, zoals de mustangs in Noord-Amerika, ofwel zijn het huispaarden, die door de mens in staat gesteld worden bijna geheel in het wild te leven, zoals de New Forest pony’s in Engeland en de witte paarden, die in de Zuidfranse Camargue leven. Veel van wat kolonel Przewalski en de gebroeders Grum Grshimaelo gezien hebben bij de Przewalski-paarden, komt overeen met wat gedragsonderzoekers bij verwilderde paarden was opgevallen. Deze mensen hebben soms jarenlang de verwilderde paarden gevolgd. We mogen dus wel aannemen dat ook de Przewalski-paarden zo geleefd hebben Nu, er Przewalski-paarden in Mongolië in het wild worden vrijgelaten, kan men ook hun gedrag in het wild gaan bekijken. Natuurlijk is er over, hoe Przewalski-paarden met elkaar leefden nog veel meer te vertellen. We noemen dit sociaal gedrag. Het belangrijkste echter weten jullie nu.
De vangst Nadat bekend geworden was, dat kolonel Przewalski in het zuidwesten van Mongolië wilde paarden ontdekt had, ging men al spoedig over tot het maken van plannen om ze levend te vangen. De heer Asanov, die een handelshuis in Kobdo had, wilde de jacht op de Przewalski-paarden wel organiseren, mits er geld op tafel kwam. Omstreeks 1900 was er een aantal grootgrondbezitters, dat erg geïnteresserd waren in het verzamelen van zeldzame wilde dieren. Zij wilden die in omheinde ruimten op hun landgoed onderbrengen. Een van die grootgrondbezitters was baron Von Falz-Fein, die in Zuid-Rusland bij Askania Nova, een enorm landgoed bezat. Hij gaf de opdracht en het geld om Przewalskipaarden te vangen. In 1898 werd een eerste poging ondernomen. Al gauw bleek dat het onmogelijk was om volwassen Przewalski-paarden levend te vangen. Ze waren te snel en vluchtten reeds weg als ze op grote afstand mensen zagen naderen. Wel bleek het mogelijk om jonge veulens van enige maanden oud, te vangen. Zodra men een groep ontdekt had, wat op zichzelf al een hele toer was, omdat
15
er toen al niet zoveel Przewalski-paarden meer in het wild waren, begon de vangst. Met snelle paarden dreef men de groep Przewalski-paarden net zo lang op totdat de veulens zo moe werden dat ze de groep niet meer konden volgen. Geleidelijk aan bleven ze dan wat achter, zodat de jagers ze langzamerhand konden inhalen. Op zo’n moment keerde de hengst zich om, om de veulens nog tot het uiterste op te drijven. Als dat tenslotte ook niet meer lukte, keerde de hengst zich tot de achtervolgers en viel aan; zo’n aanval moest de hengst meestal met de d o o d bekopen. De groep w i l d e paarden vluchtte dan in p a n i e k uiteen. M e t v e r s e , uitgeruste h u i s paarden lukte het uiteindelijk de doodvermoeide wilde veulens te vangen. De wilde merries, beroofd van hun leidende hengst vluchtten in tomeloze vaart. De merrie die nog weerstand bood om haar veulen te redden, werd eveneens gedood. Men bond de beentjes van de veulens bij elkaar. Op de rug van een kameel werden ze naar een omheinde ruimte gebracht, bij de dichtstbijzijnde nederzetting. Zo werden in het jaar 1898 zes Przewalski veulens gevangen. Ze waren zo jong, dat ze allemaal nog bij hun moeder moesten drinken. Die was er niet meer. Men dacht met schapenmelk de veulens op te kunnen laten groeien. Dat lukte niet, omdat schapenmelk te veel vet bevat. Alle veulens stierven. Wat nu te doen? Goede raad was duur. Uiteindelijk besloot men om bij tamme Mongoolse merries de veulens weg te halen en ze de gevangen Przewalski veulens daarvoor in de plaats te geven. De Mongolen wilden hun huispaardmerries niet voor dit doel afstaan. Men was gedwongen de pleegmoeders helemaal uit Bysk in Rusland over te laten komen. Zo begon in 1899 opnieuw de jacht. De pleegmoeders accepteerden de Przewalski veulens en lieten ze bij zich drinken. Met deze pleegmoeders werden ze later naar Askania Nova overgebracht. Het jaar daarop was de vangst zeer klein. Slechts drie veulens werden gevangen. Toen er in 1901 29 veulens gevangen waren, besloot baron von Falz-Fein even af te wachten en niet gelijk te kopen. Hij probeerde wat van de prijs af te dingen. De bekende Hamburgse dierenhandelaar Carl Hagenbeck liet in alle delen van de wereld wilde dieren vangen om die dan aan dierentuinen te verkopen. In Centraal-Azië had hij ook reeds verschillende vangsten georganiseerd. Een
16
Britse grootgrondbezitter, de hertog van Woburn, had Carl Hagenbeck de opdracht gegeven Przewalski-paarden te vangen en voor hem naar Engeland te verschepen. Toevallig was op het moment van de langdurige onderhandelingen tussen baron von Falz-Fein en de dierenvangers, een dierenvanger van Hagenbeck in Kobdo. Hij telegrafeerde naar Hamburg en kreeg opdracht de Przewalski veulens te kopen. Juist voor de neus van Von Falz-Fein kocht hij ze weg. Zo kwamen de Przewalski-paarden van deze vangst in Europa terecht. Het jaar daarop, in 1902, werden veertien veulens gevangen. Elf van hen werden door Carl Hagenbeck gekocht, drie ervan gingen naar Askania Nova. In 1903 werden twee merrieveulens gevangen. Die gingen eveneens naar Askania Nova. Hierna stopte men met het vangen van Przewalski veulens. De interesse van de dierentuinen was niet groot. De Przewalski-paarden leken te veel op gewone huispaarden. De kosten van de vangst waren zeer hoog. In 1947, dus bijna vijftig jaar later, werden nog enige Przewalski-paarden veulens gevangen. Ze werden in Shargalantu, ondergebracht. Een van hen, een merrieveulen, werd in 1957 Naar Askania Nova overgebracht.
Het transport Dat het vangen van Przewalski-paarden lang niet eenvoudig was zal je inmiddels wel begrepen hebben. Ook het transport was erg moeilijk. Het durde een half jaar tot acht maanden voor de arme veulens op hun uiteindelijke bestemming kwamen. Nadat de Przewalski-veulens gevangen waren, werden ze in een omheinde ruimte ondergebracht. Hier konden ze wennen aan de tamme merries, hun pleegmoeders. Steeds wanneer er veulens gevangen waren werden ze in deze ruimte losgelaten, waar de tamme merries hen al opwachtten. Toen de streek volledig uitgekamd was en er geen wilde Przewalski-veulens meer te vinden waren, begon de lange stoet aan een barre tocht naar Kobdo. De Przewalski veulens werden in een juten zakken gestopt en zo aan weerszijde van een kameel gehangen. Een kameel droeg zo twee veulens. De karavaan bestond uit wel honderd kamelen. In Kobdo rustte de karavaan, in het bijzonder de veulens, een paar weken uit. Daarna begon opnieuw een grote tocht over een afstand van wel vijfhonderd kilometer. Het einddoel was Bysk in Rusland waar een station van de TransSiberische spoorlijn lag. De tocht naar Bysk duurde wel vijftig dagen. Ze trokken door woeste streken, waar ze soms overvallen werden door felle vinnige sneeuwstormen. Het was een moeilijk bestaan voor deze wilde veulens. De laatste kilometers legden ze af per boot, waar ze tussen grote houten vaten een plekje kregen. In Bysk aangekomen werden de veulens in afwachting van de komst van de trein, weer in een omheinde ruimte ondergebracht. Hier kon-
17
den ze een beetje op krachten komen. De trein reed niet vaak, de wachttijd duurde soms weken. Toen de trein eindelijk kwam werden de wilde veulens en de tamme merries in een wagon geladen. Op dat moment begon een maandenlange reis dwars door Siberië en Rusland om uit eindelijk terecht te komen in Askania Nova of Hamburg. Zo kwamen de Przewalski veulens, die in het vroeg voorjaar gevangen waren, pas op het eind van het jaar op hun plaats van bestemming aan. Verscheidene veulens stierven onderweg. Het was hen allemaal te veel geweest. Vijf kwamen in Askania Nova aan. De rest ging door naar Hamburg. Ze werden in de stallen van Carl Hagenbeck gezet, totdat ze op transport konden naar hun uiteindelijke bestemming. Twaalf gingen naar de hertog van Woburn in Engeland, twee naar Halle, eentje naar Edinburgh, drie naar Londen, een naar Parijs en twee naar Gooilust. Gooilust is een landgoed bij Hilversum. Het was het eigendom van de familie Blaauw. Vier Przewalski-veulens staken de oceaan over naar de Verenigde Staten, waarvan er twee terecht kwamen in de dierentuin van New York en de andere twee naar Cincinnati. Negen veulens stierven in het jaar van aankomst in Hamburg. Voor een hengstveulen kon Hagenbeck geen koper vinden. Toen deze hengst achttien jaar oud was, in 1920, werd hij nog aan de dierentuin “Artis” in Amsterdam verkocht.
Przewalski-paarden in gevangenschap Van de vierenvijftig Przewalski-veulens, die na de ontberingen, de vangst en
18
de zware reis, op hun plaats van bestemming aankwamen, stierven er velen. Van degene die overbleven, waren er maar weinig die later zelf een veulen kregen. Het leven in gevangenschap was voor veel Przewalski-paarden een hel. Zij konden het leven in een dierentuin niet aan. Alleen in Askania Nova, Halle, Gooilust, Woburn, New York, Cincinnati en Parijs werden later veulens geboren. De veulens, geboren in Gooilust en Parijs, kregen toen ze volwassen geworden waren zelf geen veulens. Dit is ook eigenlijk niet zo vreemd, als je bedenkt dat Przewalski-paarden, gewend aan de wijde vlakten en het leven in groepsverband, nu met z’n tweetjes in een kleine ruimte opgesloten werden. Vroeger graasden ze de gehele dag of waren op zoek naar water. Nu kregen ze tweemaal per dag in een ruif wat hooi en een bak water. Tot aan de Tweede Wereldoorlog leefden er steeds zo’n veertig tot vijftig Przewalski-paarden in vijftien tot twintig dierentuinen. Toen brak de oorlog uit. Door bombardementen en oorlogshandelingen werd er een aantal gedood. In 1945 waren er nog maar eenendertig over. In de dierentuin van Praag en München hadden de meeste Przewalskipaarden de oorlog overleefd. Gelukkig wisten deze twee dierentuinen heel wat veulens te fokken. Vanuit Praag en München werden ze verkocht aan dierentuinen en parken over de gehele wereld. Ook Askania Nova, waar door de oorlogshandelingen alle Przewalski-paarden waren omgekomen, kreeg opnieuw Przewalski-paarden. In 1957 kwam daar nog de laatste in 1947 wild gevangen merrie Orlica III bij. Haar komst was heel belangrijk voor de fokkerij omdat alle toen levende Przewalski-paarden afstamden van slechts twaalf wildgevangen voorouders.
19
Nu kwam er een dertiende bij. In de meeste dierentuinen is de ruimte waarin de Przewalski-paarden moeten leven zo klein dat er geen sprietje gras kon groeien. Dat is nog maar één van de problemen in de dierentuinen. Een ander groot probleem was dat de vaderhengst in de dierentuinen ook dikwijls zijn eigen kinderen en zelfs zijn kleinkinderen dekte. Hierdoor ontstaat het gevaar dat erfelijke ziekten zich openbaren, en er minder gezonde veulens geboren worden en ze minder oud worden. Zoals je misschien begrepen zal hebben is het leven in kleine ruimten eveneens een probleem. Jonge hengsten en jonge merries kunnen niet zelf de familiegroep verlaten. Ze zijn afhankelijk van de mens. In het wild kiezen de merries hun eigen hengst, altijd een sterke. In dierentuinen wordt er een hengst, die door de mens gekozen is, bij een aantal merries gezet. Het liefst heeft men een hengst die niet te wild is, omdat het minder moeilijkheden geeft. In het wild zou een dergelijke hengst waarschijnlijk nooit familiehengst geworden zijn. Al met al zal je wel begrepen hebben, dat het niet zo eenvoudig is om wilde dieren, als echte wilde dieren te behouden. Daar komt meer voor kijken dan wilde diersoorten in dierentuinen te houden. Aan de andere kant zijn we toch blij met de dierentuinen, dankzij hen komen er nog Przewalski-paarden op aarde voor. In het wild, zijn ze inmiddels uitgestorven.
Hoe ging het met de Przewalski-paarden in het wild? Omstreeks de eeuwwisseling, in de tijd dat kolonel Przewalski de Przewalskipaarden ontdekte, kwamen ze nog regelmatig voor in delen van Dzungarije en Zuidwest Mongolië. Kolonel Przewalski heeft op zijn reizen, die hij door de streken maakte, slechts tweemaal een groep gezien. Echt veel zullen er da rom ook toen al niet meer geweest zijn. Tot aan de Tweede Wereldoorlog is het aantal Przewalski-paarden, dat in het wild leefde, gelijk gebleven. Hun aantal was nog wel zo groot, dat de Mongolen er geen moment aan gedacht hebben dat de Przewalski-paarden met uitsterven bedreigd werden. Na de Tweede Wereldoorlog is het aantal Przewalski-paarden in het wild snel afgenomen. Hier zijn verschillende oorzaken voor aan te wijzen. Een ervan is de politieke spanning, die omstreeks 1950 tussen China en de Sovjetunie heerste. De grenswachten werden versterkt en grote legereenheden trokken de eens zo verlaten gebieden binnen, waar de Przewalski-paarden zich ophielden. Het is niet onwaarschijnlijk, dat toen vele Przewalski-paarden geschoten zijn om de troepen in deze afgelegen streken van voedsel te voorzien. Al van ouds bestaat een groot deel van de bevolking van Mongolië uit nomaden, herders die met grote kudden deze afgelegen streken beweidden. In strenge winters stierven soms honderden stuks vee door honger en kou. Hierdoor ontstond er een behoefte om voor de winter voorraden aan te leg-
20
gen. Het meest voor de hand liggende was plaatsen uit te zoeken waar bronnen waren. Dat waren de meest vruchtbare plaatsen en het vee kon er zijn dorst lessen. Deze plaatsen werden nu voortdurend bezet door de nomaden met hun kudden. Voor de schuwe Przewalski-paarden werden de waterbronnen onbereikbaar. Ze werden gedwongen zich verder terug te trekken naar streken, waar minder water en minder voedsel was. Tussen 1949 en 1952 werden er verschillende Mongoolse expedities uitgerust, die het gebied waar de Przewalski-paarden zich gewoonlijk ophielden doorkruisten. Geconstateerd werd, dat met het jaar het aantal Przewalski-paarden sterk terugliep. Door zowel de Mongoolse als de Chinese autoriteiten werd de jacht op Przewalski-paarden verboden. Jammer dat deze maatregelen zo laat zijn ingevoerd. Het is echter moeilijk om in zulke afgelegen streken na te gaan of zo’n jachtverbod wel wordt nageleefd. Tussen 1952 en 1960 werden nog meer expedities naar Zuidwest Mongolië ondernomen. Soms zag men Przewalski-paarden, soms niet. In 1967 en 1968 werden er door de Universiteit van Mongolië wederom expedities uitgezonden. In 1967 vond men een groep van vijf stuks bij een bron in het Altaigebergte. In 1968 ontdekte men in dezelfde omgeving, nu in een vallei, een merrie met een veulen. Dezelfde dag zag men ook nog een volwassen hengst, de daarop volgende dag nog twee jonge Przewalski-paarden. Dit zijn de laatste Przewalski-paarden, die men in het wild heeft gezien. Af en toe doken er nog wel berichten op, dat er Przewalski-paarden aan de
21
Chinese kant van de Gobi woestijn zouden zijn gezien. De laatste berichten dateren uit 1980. Officieel zijn deze berichten nooit bevestigd. Integendeel, wetenschappers van de Universiteit van Peking geloven niet dat deze waarnemingen op waarheid berusten. Verwisseling met een Dzjingetai, die nog wel in die streken voorkomt, is heel goed mogelijk. De Dzjingetai is een Aziatische halfezel, die wat kleur en wat uiterlijk betreft nogal veel op een Przewalskipaard lijkt. Hij is alleen wat kleiner en lichter van bouw. Op grote afstand is het verschil moeilijk te zien. Een andere mogelijkheid is, dat men kruisingen van het Przewalski-paard met een Mongools huispaard heeft aangezien voor Przewalski-paarden. Het staat vast dat Przewalski-paardhengsten regelmatig Mongoolse huispaardmerries gedekt hebben. Als de nomaden met hun grote kudden door de woestijn trokken, maakten de Przewalski-paardhengsten van die gelegenheid gebruik om de tamme merries te dekken. Nakomelingen van een zo’n kruising kunnen dan uiterlijk veel op Przewalski-paarden lijken. Na 1980 doorkruisten nog vele expedities de gebieden waar de Przewalskipaarden zich ophielden. Geen spoor werd meer gevonden. Men moet dus aannemen dat de Przewalski-paarden in het wild zijn uitgestorven.
22
Hoe kreeg het Przewalski-paard zijn laatste kans? Dat de toekomst voor de Przewalski-paarden lang niet rooskleurig was, zal je inmiddels wel begrepen hebben. In het wild zijn ze uitgestorven. In 1969 is er nog één Przewalski-hengst gezien, daarna nooit meer. Daarna leefden ze alleen nog voort in dierentuinen en privé-parken verspreid over de gehele wereld. Als men ze weer in het wild wil uitzetten, dan zou dat vanuit de dierentuinen moeten gebeuren. Dat is echter niet eenvoudig omdat ze zo lang in gevangenschap geleefd hebben. Bijna honderd jaar hebben de Przewalski-paarden in een kleine ruimte geleefd. Het kreeg zijn voedsel en water van een verzorger en hebben er nooit zelf naar leren zoeken. De veulens zijn opgegroeid in een saaie omgeving met veel mensen om zich heen die ze in het wild als hun vijanden hadden moeten zien. Ook hun gedrag hebben ze aan moeten passen aan de veranderde leefomstandigheden. Een ander probleem is dat ze in meer dan honderdtwintig dierentuinen leven, verspreid over de gehele wereld, in West-Europa, Rusland, China, Japan, Sri Lanka, Korea, Australië en Noord-Amerika. Het is niet gemakkelijk en het is zeer kostbaar om Przewalski-paarden uit te wisselen tussen die vele landen. Het uitwisselen van Przewalski-paarden is belangrijk, om te voorkomen, dat dieren die familie van elkaar zijn met elkaar fokken. Dat kan de oorzaak zijn van erfelijke ziekten en gebreken. Dit noemt men ook wel inteelt. De mate waarin een paard “ingeteeld” is wordt uitgedrukt in een getal, het inteeltcoëfficiënt. Wat een coëfficiënt is weet je nog wel van de rekenles op school: de uitkomst van een deling. Er zijn reeds verschillende Przewalski-paarden, die een erfelijke ziekte hebben, bijvoorbeeld ataxia. Paarden die aan deze ziekte lijden lopen van achteren mank. Als ze het heel erg hebben zakken ze door de achterbenen. In het wild zouden deze paarden zich niet kunnen handhaven. Ze zouden vroeg sterven en dus geen veulens krijgen. De erfelijke ziekten zouden zich in het wild niet uitbreiden in gevangenschap wel. Er zijn ook verschillende Przewalski-merries, die geen veulens krijgen. Andere krijgen doodgeboren veulens. Ook dat kan een erfelijke oorzaak hebben. Om al deze gevaren te voorkomen zijn gezonde, laagingeteelde Przewalskipaarden nodig met een grote genetische variatie, die sterke veulens krijgen en weer zo natuurlijk mogelijk kunnen leven. Daar zijn grote gebieden voor nodig, met voldoende gras en kruiden. De Stichting tot Behoud en ter Bescherming van het Przewalski-paard heeft daar veel over nagedacht. Daarom heeft de Stichting tot Behoud en ter Bescherming van Przewalskipaard een plan bedacht. Het plan is goed gekeurd bij de IUCN, de Internationale Organisatie voor het behoud van de natuur, die heel nauw samenwerkt met het Wereld Natuur Fonds.
23
Het plan De Stichting wilde een fokkerij van Przewalski-paarden opzetten die erop gericht was om de inteelt te verminderen en de genetische variatie te vergroten. Daarnaast is er meer nodig. Voordat de Przewalski-paarden weer uitgezet worden in het wild moeten ze eerst weer leren helemaal voor zichzelf te zorgen. Daarvoor heeft de Stichting een aantal grote natuurreservaten, minstens 35 hectare groot, die ze semi-reservaten noemen. In zo’n gebied moet er voor de Przewalski-paarden het gehele jaar genoeg eten te vinden zijn, dat ze niet bijgevoerd hoeven worden. Een dergelijk gebied moet voldoende voedsel bieden dat heel het jaar rond, zonder bij te voeren, hen in leven kan houden. Er wordt wel toezicht gehouden maar er wordt alleen in uiterste noodzaak ingegrepen. De groepen Przewalski-paarden die in de semi-reservaten zijn ondergebracht moeten zo min mogelijk familie van elkaar zijn. De Stichting tot Behoud en ter Bescherming van het Przewalski-paard heeft zelf een stamboeksysteem. Daarmee kan precies uitgezocht worden hoe je zo’n groep het best samen kan stellen. Przewalski-paarden zijn sociale dieren. De veulens, die in de semi-reservaten geboren worden, leren vanaf hun eerste levensuur voor zichzelf te zorgen en met soortgenoten om te gaan. We denken dat ze sterker zullen zijn en beter bestand tegen hitte en koude. Ook in slechte jaargetijden, als er weinig voedsel te vinden is, moeten ze het kunnen rooien. Zo zal het in het wild ook gaan. Ze moeten dan opnieuw zelf hun groepen samenstellen, waar de sterkste hengst weer als familiehengst uitverkoren wordt. Ze moeten zich te weer kunnen stellen tegen roofdieren, door met elkaar een hechte groep te vormen. Het doel was om nakomelingen van de Przewalski-paarden die in de semireservaten geboren zijn in het wild uit te zetten in Mongolië.
Hoe ver staat het met het plan? Toen het plan van de Stichting tot Behoud en ter Bescherming van het Przewalski-paard in 1979 door de IUCN was goedgekeurd, is het bestuur gaan praten met het Wereld Natuur Fonds in Nederland. De Rangers, de jeugdafdeling van het Wereld Natuur Fonds, hebben actie gevoerd voor de Przewalski-paarden door certificaten te verkopen. Het Wereld Natuur Fonds heeft een verzilverd Przewalski-paard en een verzilverd Przewalski veulen laten maken. De winst was bestemd voor de aankoop van Przewalski-paarden. Het bestuur van de Stichting is op zoek gegaan naar grote natuurgebieden,
24
waar groepen Przewalski-paarden ondergebracht zouden kunnen worden. Het eerste gebied dat gevonden werd lag in het Natuurpark Lelystad in de Flevopolder. Hier heeft de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders in 1981 een gebied van 45 hectare voor de Przewalski-paarden beschikbaar gesteld. Het is een gevarieerd gebied met geulen en heuvels, struiken, weidestukken, bossen, zandplaatsen en drinkplaatsen. Er is ruimte genoeg voor een familiegroep bestaande uit een hengst, een aantal merries, hun veulens en jaarlingen. De volwassen paarden zijn bijna geen familie van elkaar. Ieder jaar werden hier gezonde en sterke veulens geboren. Veel nakomelingen uit deze fokgroep zijn inmiddels naar Mongolië gevlogen. In januari 1983 kocht Staatsbosbeheer op de Veluwe, tussen Elspeet en Vierhouten, een 265 hectare groot gebied, Noorderheide, dat geheel omheind was. Het gebied bestaat voor het grootste deel uit loof- en naaldbossen en heide. Ook in dit prachtige terrein werd toen een familiegroep vrijgelaten. Uit verschillende dierentuinen werden een hengst en zijn merries aangekocht. Vele veulens zijn tussen de paarse heide opgegroeid. Inmiddels is de groep van Noorderheide in zijn geheel naar Mongolië gegaan. Er lopen nu geen Przewalski-paarden meer.
Het derde gebied lag in de Ooijpolder bij Nijmegen. Het is bijna 30 hectare
25
groot en eigendom van Staatsbosbeheer. In dit zeer afwisselende gebied hebben we de merries, die geboren en opgegroeid zijn in de semi-reservaten in Lelystad en Noorderheide vrijgelaten. Nadat voor de merries een onverwante hengst was gezocht, werden hier in 1989 de eerste veulens geboren. Vanaf 1994 zijn er veel nakomelingen in Mongolië uitgezet. Sinds december 1998 lopen in de Ooijpolder geen Przewalski-paarden meer. In de jaren tachtig was ook het aantal hengsten, die in de semi-reservaten geboren waren, zienderogen toegenomen. Als de jonge hengsten ongeveer twee jaar zijn worden ze door de familiehengst niet meer geaccepteerd. Ze moeten dan de kudde verlaten. Het werd tijd voor een hengstengebied. Sinds december 1998 lopen in de Ooijpolder geen Przewalski-paarden meer.
De Vereniging Natuurmonumenten (later overgenomen door Staatsbosbeheer) bood op dat moment de Stichting het vierde semi-reservaat aan. Het is een gebied van ruim 40 hectare, gelegen op de Goudplaat en aan drie zijden omgeven door het Veerse Meer in Zeeland. De jonge hengsten van twee jaar worden vanuit hun familiegroepen overgebracht naar de Goudplaat. Hier kunnen zij uitgroeien tot “stevige knapen”, door veel met elkaar te spelen en schijngevechten te houden. De Goudplaat wordt een soort kostschool voor jonge hengsten. In april 1990 komt er een vijfde semi-reservaat bij, in het westen van Duitsland. Het ligt net over de grens met Nederland, bij het plaatsje Meppen. Het is een natuurgebied, Sprakel, dat 80 hectare groot is. De fokkerij in dit gebied verliep voorspoedig. Verschillende nakomelingen uit deze fokgroep zijn met de transporten van 1998 en 2000 overgevlogen naar Hustai Nationaal
26
Park. Sinds het laatste transport zijn er in Sprakel alleen nog Przewalskihengsten. In 1995 komt er een zesde semi-reservaat bij Duitsland, het Ueckermärkische
Seenlandschaft. Het ligt ten noord-oosten van Berlijn vlakbij de plaats Templin. Het is een schitterend natuurgebied met afwisselende begroeiing. Een jonge merrie, die in dit natuurgebied geboren is, vloog met het laatste transport in 2000 mee naar Hustai Nationaal Park. Nu er voldoende nakomelingen uit de fokkerij in natuurgebieden naar Mongolië gebracht zijn is het doel van de Stichting bereikt. De fokkerij in semi-reservaten werd gestopt. De Przewalski-paarden in Natuurpark Lelystad werden overgedragen aan het Flevolandschap. De Stichting draagt alleen nog de zorg voor de Przewalski-hengsten op de Goudplaat.
Hustai Nationaal Park in Mongolië De Stichting kreeg er ieder jaar steeds meer Przewalski-paarden bij. De fokkerij in de semi-reservaten ging zo goed, dat de tijd gekomen was om een geschikt reservaat te zoeken. Het was daarvoor belangrijk te weten in welke gebieden de Przewalskipaarden thuis hoorden. De wilde paarden leefden heel vroeger op grote grasvlakten, steppen genaamd. Die steppegebieden strekten zich toen uit van Hongarije tot Oost-Azië. De wilde paarden trokken, samen met andere steppedieren, over de grote vlakten op zoek naar water, sappige grassen en herlijke kruiden.
27
Op zoek naar een geschikt steppereservaat voor de Przewalski-paarden kwam de Stichting er al snel achter, dat er nog maar weinig van zulke onverstoorde steppegebieden over zijn. In Kazakstan werd eerst naar een geschikt reservaat gezocht. Vroeger was Kazakstan een groot steppegebied. Door overbegrazing zijn nu grote delen half-woestijn en zelfs woestijn geworden. Op de steppen die nog over zijn grazen nu grote kudden schapen en koeien. De bewoners die in omliggende dorpen wonen moeten daar hun levensonderhoud verdienen. Als er niet ingegrepen wordt, en dat is eigenlijk niet te verwachten, zullen die steppen verdwijnen. Voor de Przewalski-paarden was hier dus geen plaats. Gelukkig troffen we in Mongolië nog een aantal ongerepte steppegebieden aan. Intussen hadden we wel begrepen dat naast de taak van de Stichting om Przewalski-paarden weer in het wild uit te zetten er een nieuwe taak was bijgekomen en wel het veilig stellen van het geschikte steppegebied voor de toekomst. Tijdens een vijf weken durende expeditie werden verschillende gebieden bezocht en nauwkeurig bekeken. Tenslotte viel de keus op het 50.000 hectare groot berg-steppegebied Hustain Nuruu. Het ligt op ongeveer 100 kilometer afstand van de hoofdstad Ulaanbaatar. Het is een bergachtig gebied met in de dalen vele soorten grassen en kruiden afgewisseld met stukken bos. De valleien en hellingen staan vol verschillende soorten planten. Overal zie je de kleine holen van de bobakmarmotten of tarbagans en soesliks, een grondeekhoorn. Boven de toppen van de heuvels cirkelen, grote zwarte gieren, steppearenden en steppebuizerds. Soms zie je een groep kraanvogels neerstrijken. In het gebied zijn verschillende waterbronnen en kleine stroompjes, die ‘s winters niet dichtvriezen en in de zomer niet opdrogen. Her en der groeien berken, wilgen, sparren en acacia’s. In het Hustai Nationaal Park kan de temperatuur ‘s zomers oplopen tot 36° Celsius en in de winter soms dalen tot maximaal - 35° Celsius. In het gebied leven edelherten, reeën, wilde schapen, wilde geiten, wilde zwijnen en ook wolven. Het gehele gebied wordt aan drie zijden omringd door de rivier de Tuul. Hustain Nuruu is twee jaar lang niet door vee begraasd. De twee dorpjes die op een afstand van dertig kilometer van het reservaat liggen, weiden hun vee elders. De meeste Mongolen leven als nomaden nog op de traditionele manier in gers, dat zijn witte ronde tenten van viltdoek. Zij leven er met hun koeien, geiten, schapen, huispaarden en kamelen. De kinderen leren er al met hun vierde jaar paardrijden en moeten al van jongs af allerlei karweitjes doen, bijvo rbeeld tijdens hun vakantie de schapen en geiten hoeden. Na heel veel met mensen van de Mongoolse Associatie voor Natuurbehoud en Milieu, de wetenschappers van de Mongoolse Universiteit en andere belang-
28
rijke Mongoolse mensen overleg te hebben gevoerd werd een contract getekend.
Przewalski paarden terug in het wild. In 1992 zijn de eerste Przewalski paarden vanuit Nederland naar Mongolië overgevlogen. In 1994, 1996, 1998 en 2000 volgden andere groepen. In 2000 vond het laatste transport plaats. De Stichting heeft in totaal 84 Przewalski paarden naar Mongolië gevlogen. Zo’n transport is reuze spannend voor de paarden en voor de stichting. Przewalski paarden worden net als alle wilde dieren in speciaal gebouwde transportkisten vervoerd. Om ze in die kisten te krijgen worden ze eerst verdoofd en daarna in de kist uit hun narcose bijgebracht. Dat geeft veel stress. Daarna gaat de lange reis beginnen. Eerst een uren durende tocht per vrachtauto naar Luxemburg, waar het vliegtuig wacht op zijn kostbare lading. Eenmaal in het vliegtuig wordt er via Moskou naar Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië gevlogen. Na een vliegtocht van 13 uur worden onder grote belangstelling van vele enthousiaste Mongoolse mensen, die erg blij zijn met de terugkeer van hun wilde paarden, de transportkisten op Mongoolse vrachtauto’s geladen. Onder bewaking van politie escorte wordt de tocht naar Hustai Nationaal Park vervolgd. Meer dan 24 uur later kunnen de Przewalski paarden dan eindelijk uit hun transportkisten bevrijd worden. Wat een opluchting! Bij aankomst werden de Przewalski paarden vrijgelaten in grote gewenningsgebieden, die onderling ver uit elkaar lagen. De paarden waren onderverdeld in groepen van één hengst met drie tot vijf merries. In deze gewenningsgebieden bleven ze 1 tot 2 jaar om aan elkaar, aan het nieuwe klimaat en aan
29
het andere voedsel te wennen. Pas als ze een hechte groep of harem geworden waren werden ze in het wild vrijgelaten. Op deze manier hadden ze steun aan elkaar om de nieuwe omgeving te verkennen. De ervaring heeft geleerd dat de harems na vrijlating regelmatig terugkeren naar de gewenningsgebieden. Van daaruit ontwikkelde zich hun “homerange” een gebied waar ze dagelijks en in de verschillende seizoenen doorheen trekken op zoek naar voedsel, mineralen, water en schuilgelegenheden. Die gebieden kunnen voor de vrijlevende harems variëren van 200 tot 2200 ha. De vrijlevende vrijgezellen hengsten leven in een losse groep die regelmatig van samenstelling verandert. Hun leefgebied is veel groter. Zij kunnen op een dag wel 24 km afleggen en worden regelmatig in de buurt van de harems gezien. De leefgebieden van de harems gaan elkaar steeds meer overlappen nu er meer groepen in het Nationaal Park komen. Mongolië heeft een droog klimaat. Al het wild komt dagelijks naar de verschillende stroompjes om te drinken. In de zomer drinken en grazen de Przewalski paarden het liefst ’s morgens vroeg en in het begin van de avond in de buurt van het water waar het gras het sappigst is. Zodra het warm wordt en de insecten in hevigheid toenemen, trekken ze naar hoger gelegen gebieden waar wind is of waar ze zich schuren in de schaduw van rotsen. Ook zoeken ze graag verkoeling in de bossen. Het aantal Przewalski paarden in Hustai Nationaal Park is in de afgelopen jaren flink toegenomen. Er leven sinds 2003 meer dan 150 paarden in de steppe, onderverdeeld in 14 groepen. De harems bestaan uit hechte groepen van één hengst met 3 tot 8 merries met hun veulens en eenjarige nakomelingen. Twee en driejarige hengsten en merries worden uit de harem verjaagd of trekken uit zichzelf weg uit de familie-
30
groep. De hengsten sluiten zich aan bij de oudere vrijgezellen hengsten. De jonge merries doen dat soms voor een korte tijd, maar worden meestal snel opgenomen in andere harems. Er vinden regelmatig ontmoetingen plaats tussen harem hengsten. Deze verlopen op rituele manier en zijn zelden agressief. Dat is anders bij ontmoetingen tussen harem hengsten met een vrijgezellen hengst. Het kan er dan hard aan toe gaan. Als de hengsten uit de vrijgezellen hengstengroep vijf jaar worden, gaan ze op zoek naar merries of proberen de harem hengst van een bestaande groep te verdrijven. Het is al tien in het wild geboren hengsten gelukt om harem hengst te worden.
Hoe zeker is het behoud van Przewalski paarden in Hustai Nationaal Park? Het is fantastisch dat er momenteel meer dan 150 Przewalski paarden in het wild leven. Het eerste doel van het herintroductie program lijkt bereikt. Toch is een aantal van 150 nog een te kleine kwetsbare groep. De stichting zal pas gerust zijn als er 300 tot 500 Przewalski paarden in Hustai Nationaal Park leven. De toekomst voor de vrijlevende Przewalski paarden is pas echt rooskleurig als er minimaal drie populaties van ieder 300 tot 500 paarden in het wild leven. Daarom hopen we dat er meer initiatieven zullen komen om Przewalski paarden in Mongolië te herintroduceren. De Stichting zal zich ook in de toekomst blijven inzetten voor het duurzame behoud van de Przewalski paarden in Hustai Nationaal Park. Heel belangrijk daarbij is de bescherming van het Park. Momenteel is er een goed opgeleide staf van rangers en grenswachters, die voorkomen dat huispaarden het leefgebied van de Przewalski paarden binnentrekken en voorkomen dat er kruisingen komen van huispaarden en Przewalski paarden. De Stichting zal Hustai Nationaal Park financieel blijven ondersteunen om duurzame bescherming te garanderen. Naast bescherming en financiële ondersteuning is onderzoek belangrijk. Hoe gaat de populatie zich ontwikkelen? Hoe is de draagkracht van het gebied? Kunnen ze zich blijvend handhaven in dit gebied waar de druk van wolven groot is? Dit zijn slechts enkele vragen en problemen, die onderzocht moeten worden. Het is heel belangrijk dat Hustai Nationaal Park internationaal veel bekendheid heeft gekregen. De kroon op het werk van de afgelopen jaren was de erkenning van het Park door de UNESCO als “Man and Biosphere Reserve”.
31
Hierdoor wordt het Park opgenomen in een internationaal netwerk van Parken. Communicatie en uitwisseling van ervaringen met anderen is zeer belangrijk voor de toekomst van het Park.
32
Hoogtepunten in de geschiedenis van het Przewalski-paard 1879 Kolonel Przewalski ontdekt in het zuidwesten van Mongolië nog wilde paarden. Ze worden naar hem vernoemd. 1899 Eerste Przewalski veulens gevangen. 1905 Eerste veulen wordt in Askania Nova in gevangenschap geboren. Hij krijgt de naam Myska. 1932 Het honderdste veulen wordt in Askania Nova in gevangenschap gebo ren. Het sterft dezelfde dag. 1945 Het eerste veulen, na de Tweede Wereldoorlog, wordt in München geboren. Haar naam is Berta. 1947 De merrie Orlica III wordt in Mongolië gevangen. Zij is het laatste Przewalski-paard dat in het wild is gevangen. 1959 Dr. Erna Mohr publiceert het eerste stamboekje van de Przewalskipaarden. 1960 Dr. Jiri Volf, van de dierentuin in Praag, neemt het bijhouden van het stamboek over. 1962 Het tweehonderdvijftigste veulen wordt in de dierentuin van Parijs geboren. Zijn naam is Pacifique. 1968 Przewalski-paarden voor het laatst in Zuidwest Mongolië in het wild gezien. 1973 Het vijfhonderdste Przewalski veulen wordt geboren in Catskill, USA. Zijn naam is Rolex. 1977 De Stichting tot Behoud en ter Bescherming van het Przewalski-paard wordt in Rotterdam opgericht. Haar eerste taak is het opzetten van het stamboek-inventarisatie-systeem. Hierin zijn alle gegevens over de Przewalski-paarden, die sinds 1899 in gevangenschap geleefd hebben of nog leven, opgenomen. 1980 Oprichting van de Stichting Reservaten Przewalski-paard in Nederland. Het eerste Przewalski-paard, de hengst Rondo, arriveert in Nederland voor het eerste semi-reservaat. 1982
Het duizendste Przewalski veulen wordt geboren in Leipzig. Zijn naam is Rico.
33
1984 Het eerste veulen van de Stichting Reservaten Przewalski-paard is in Natuurpark Lelystad geboren. Zijn naam is Davaa. 1987 Het vijftienhonderdste Przewalski veulen wordt in Midway Manor, GB, geboren. Het heet Geraldina. 1989 Het eerste veulen, geboren uit ouders die in een semi-reservaat zijn geboren, ziet het levenslicht in de Ooijpolder. Zijn naam is Usch. 1990 Bezoek van de Stichting tot Behoud en ter Bescherming van het Przewalski-paard aan het Hustai Nationaal Park in Mongolië. 1992 De eerste drie groepen Przewalski-paarden vertrekken per vliegtuig naar Mongolië. Op vrijdag 5 juni 1992 landden ze om 19.00 uur plaat selijke tijd op het vliegveld in Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië. De volgende ochtend worden ze vrijgelaten in hun gewen ningsgebieden. 1993 Het eerste veulen in het Hustai Nationaal Park in Mongolië is gebo ren. Zijn naam is Manlai. 1994 De eerste twee groepen uit hun acclimatisatiegebieden vrijgelaten. Het zijn de groep van Khaan en de groep van Patron. Wederom zijn er vanuit Nederland zestien Przewalski-paarden naar Mongolië gevlogen. 1996 Het derde transport met zestien Przewalski-paarden is gerealiseerd. De gehele groep van Noorderheide is in Hustain Nuruu gereintrodu ceerd. 1997 Hustain Nuruu Steppe Reservaat krijgt de status van Nationaalpark en heet voortaan Hustai Nationaal Park 1998 Het vierde transport. Wel twintig Przewalski-paarden zijn naar Hustain Nuruu overgebracht. Alle volwassen Przewalski-paarden uit de Ooijpolder lopen nu in het reservaat. 2000 Het laatste transport. Alweer drie groepen Przewalski-paarden naar Mongolië. Overdracht van de Przewalski-paarden in Natuurpark Lelystad aan het Flevolandschap. Overdracht van de Przewalski-paarden in Klosterwalde in Duitsland aan het Ueckermärkische Seenlandschaft. De grenzen van de bufferzone van het Park wordt door de regering vastgesteld en omvat 462.000ha 2002 De laatste harems worden uit de gewenningsgebieden vrijgelaten.
34
Dertien groepen leven in volledige vrijheid. In december 2002 krijgt Hustai Nationaal Park van de UNESCO de status van “Man and Biosphere Reserve” 2003 Meer dan 150 Przewalski-paarden leven in het wild verdeeld over 13 harems en een los-vaste groep vrijgezelle hengsten. Hustai Nationaal Park wordt een onafhankelijke stichting onder Mongoolse wetgeving. Het bestuur wordt gevormd door leden die gekozen worden door het Mongoolse Ministerie van Natuur en Milieu, de Mongoolse Associatie van Natuur en Milieu, de Bufferzone Raad en de Stichting Reservaten Przewalski Paard.
35