ofoekle^/
Verantwoordeiyk jpprtacteur Louis Thyssen, Voorburg; verantwoordelUk voor de advertenties R. M A. Ausems Amsterdam Ulteeefater N V Ned. Uitgeverij „Opbouw", Amsterdam-Z. Druk v«"^'^-« Elsevier, Amsterdam. Versclfljm 1MX perwe^k*. AbÄSwt WttS ƒ6.60 per Jaar; losse nummers ƒ0.16. Volledige gegevens op bis. 23. P. 1083/4. CINEMA &• THEATER — 23ste Jaargang — No. 12 — i9 Maart 1943
Hiernaast: Ihke (Karin Hardt) en Hinnerk (Volker v. Collande) na hun verzoening. — Linksonder: Het statiekleed van Hinnerks overleden moeder siert Uske (Karin Hardt) best. — Rechtsonder: De steedsche waard (Erich Fiedler) en Ilske's vriendin Anneke (Carsta Löck) bespreken het ontvoeringsgeval. (foto's l/fa)
„EEN MEISJE ONTVOERD" Een ontvoering is een ernstige zaak. Niemand zal, over het algemeen, toestemming geven tot zijn ontvoering. Een schaking is een minder ernstige zaak. De meisjes, die geschaakt worden, vinden dat niet zoo erg. . .. Maar wat is nu een ontvoering van een meisje, die achteraf haar toestemming geeft door met den ontvoerder de huwelijksbanden aan te knoopen? Van een dergelijk ingewikkeld geval verteld de Ufa-film ,,Meisje ontvoerd", waarvan Johannes Meyer de regie had. Daarin wordt de molenaarsdochter Uske (Karin Hardt) door den jongen boer Hinnerk (Volker von Collande) na afloop van een bal „wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd". Hinnerk heeft eerst den op het dorp gebruikelijken weg bewandeld en den huwelijksbemiddelaar Lürshermann (Paul Henckels) bij de ouders om haar hand laten vragen. De molenaar (Leo
Peukert) voelt wel iets voor een schoonzoon met een flinke hoeve. Het is echter de molenaarster (Claire Neigbert), die voor haar dochter „iets beters" in haar hoofd heeft. En daar Uske zelf, behaagzuühtig gelijk zoovele knappe meisjes, den verliefden boer eerst nog een beetje wil laten wachten, mislukt de opdracht van den huwelijksbemiddelaar. Uske gaat zóó ver, dat zij op het bal opvallend vriendelijk doet tegen den eigenaar van het nieuwe dorpscafé, die het feest geeft en zijn steedsche manieren maar niet kan afleggen. Uit nijd neemt de jonge boer eerst zoete wraak op dezen waard (Erich Fiedler), door hem midden in de spoelbak van het buffet te zetten. Zijn laconieke knecht (Josef Sieber) helpt daarbij. Ilske's vriendin Anneke (Carsta Löck) protesteert tegen de gewelddaad der twee mannen. De knecht doet haar hetzelfde lot als van den waard ondergaan. Enfin, na het bal volgt de ontvoering. Een heelen nacht blijft Ilske opgesloten in de mooiste kamer van Hinnerk's hoeve. Tegen zooveel doortastendheid is zij niet bestand. De teedere gevoelens komen boven, door haar ja-woord bereikt Hinnerk zijn doel. Doch u begrijpt, dat een ontvoering een enorm schandaal is voor zoo'n klein dorpje. De molenaar heeft den veldwachter in het geweer geroepen. De veldwachter komt bij Hinnerk terecht. Hinnerk belandt in het gevang, wordt verhoord en tijdens het verhoor verschijnt Ilske opnieuw om hem om
den hals te vallen. Deze getuigenis is duidelijk genoeg. De politie kan het „wederrechtelijk" schrappen vóór het woord „ontvoering". Zij houdt het dan ook maar op een schaking, waar tegenover de maatschappij heel wat vriendelijker staat. In het Duitsch heet de film, waarvan wij hier den inhoud weergeven, „Männerwirtschaft". Dit, omdat Hinnerk en zijn knecht aanvankelijk niets van vrouwen willen weten, hun eigen potje koken, hun eigen sokken stoppen. Hoe dat toegaat, wordt ons, ter leering, nauwkeurig uitgebeeld. De les van het geval is, dat hun eigen potje kokende mannen er ten slotte vanzelf toe moeten komen een meisje te ontvoeren. Anders verhongeren en verkommeren zij!
MEISJE ONTVOERD Af ämtierwir tschaft een UFA-Film. Productieleider: Erich Holder. — Opnameleider : Hans Joachim Wieland. — Draaiboek : Hans Klaehr, Paul Keimer, Alma Rogge (naar een idee van Bruno NelissenHaken). — Camera: Konstantin IrmenTschet. — Decors: Ernst H. Albrecht. — Muziek: Hans Georg Schüss. /i^L^r^. Regie: JOHANNES MEYER. y* _
Personen : Hinnerk Volker v. Collande Hannes Josef Sieber Ilske Karin Hardt Anneke Carsta Löck De molenaar Leo Peukert De molenaarsvrouw . . . Ciaire Neigbert Lürshermann Paul Henckels Bakenhus Erich Fiedler
Hieronder: De knecht Hannes -(Josef Sieber) zou toch wel eens van dat keukeniverk aftcillen.
CINEMA
6- THEATER
Een Nioorscne premiere:
VOOR DEI STORM een nieuw jtuk. door
FINN HALVORSEN In dezen tijd, nu Henrik Ibsens realistische sfel „Spoken" ofnieuw op de Nederlandsche planken kwam, ontvangen wij uit Oslo een bespreking van het nieuwste stuk van een hedendaagsch Noorsch auteur, die al evenmin als Ibsen de vraagstukken van den dag uit den •weg gaat. Het is dus zeker belangwekkend van i Ut werk kennis te nemen. — Keiactie. Finn Halvorsen leerde de nieuwe ideeënwereld, in den vorm van het fascisme, het eerst kennen tijdens een langer verblijf in Italië. In 1933 kwam zijn eerste tooneelwerk in het Nationaal-theater te Oslo, het heette: „Diktator". De schrijver topnde daarin den grooten volksleider, die zijn eigen geluk opoffert, om zijn volk van de vernietiging te redden. Halvorsen liet het in dit stuk niet aan duidelijkheid ontbreken. Hij liet het orkest de „Giovinezza" spelen. Het toeval wilde, dat denzelfden dag ook een Russisch communistisch stuk in Oslo zijn première beleefde, waarin de „Internationale" gezongen werd. Zoo fel stonden toenmaals reeds de meeningen tegenover elkaar I Finn Halvorsen schreef nog meer tooneelstukken, die er oppervlakkig bezien niet zoo politiek uitzagen. Maar bij nauwkeuriger beschouwing was het toch niet te ontkennen, dat de nieuwe gedachte den schrijver niet meer losliet. In ,,De arme van Assisi" geloofde Halvorsen de oorzaak van de ellende der wereld te vinden in de ongelijke verdeeling van het geld onder de menschen. Evenals Franciscus van Assisi meende Halvorsen dat de redding der menschheid daarin was gelegen, dat de rijken van al hun rijkdom afstand deden en alle menschen even atrm waren. Het nieuwste stuk van Halvorsen „Voor den Storm" zet een punt achter dezen gedachtegang. De held van dit stuk zoekt het geluk van het volk in een staat, waarin alle menschen even rijk zijn. De eerste acte van dit stuk verloopt in lange politieke, beschouwende gesprekken en is voor een drama een weinig traag, tot dan het tweede bedrijf met sterkere dramatische beslistheid de problemen tot een oplossing brengt. De door en door egoïstische aard van de kinderen staat lijnrecht tegenover de beschouwingen van den vader, die in het volk de hoogste eenheid en in het geluk van dat volk het laatste doel ziet en die daarom zijn landgoed niet aan zijn in de stad levende kinderen wil geven, maar aan tien krachtige, arme boerenjongens. Want zijn kinderen willen slechts voor hun eigen genoegen het park vergrooten en een golfveld aanleggen. Het standpunt van den vader is onwrikbaar, ofschoon het hem zwaar valt zijn vaderlijke gevoelens tegenover zijn kinderen te onderdrukken. De persoon, die in deze geschiedenis het meest besproken wordt, is eigenlijk een buiten den familiekring staande advocaat, die slechts door een onbeantwoorde liefde voor de dochter van den grondbezitter nauwer aan het lot van deze familie verbonden is. Men constateert telkens in de Noorsche literatuur — en men ondervindt het steeds weer in dit stuk — dat de Noor een fanatieke waarheidszoeker is. Dit geldt voor de Scandinavische literatuur in het algemeen, maar voor de Noorsche in het bijzonder. Reeds Ibsen ging met onbarmhar-
tige hardheid den leugen, in welken vorm ook, te lijf, zoowel den echten leugen als den leugen om bestwil. Dit geldt, hoewel in een andere opvatting, ook van Halvorsens nieuwste stuk „Voor den Storm". Hij ontziet hierin niemand. Niets, blij ft onuitgesproken. Alles ontwikkelt zich natuurnoodzakelijk naar het duidelijk zichtbare einde, en de advocaat, die in de hem nu duidelijk geworden ellende niet verder leven kan noch ook sterk genoeg is den nieuwen weg te zien en hem al vechtend te volgen, vindt den dood. Oslo, Febr. 1943. Dr. ROBERT DIX. Boven: Finn Halvorsen. — Onder: Scène uit „Voor den storm", het nieuwe stuk van Finn Halvorsen met links Johann Hange als Hans Rvald en rechts Olafz Havrevold als advocaat Kristoffer Alvik. (Foto's Stapf)
,
■«m
JLnk van der jMoer schreef en speelde
voortreffelijk en soms zelfs brillant brokje dialoog oplevert, maar „de zaak" niet verder brengt. Eerst in het derde bedrijf blijkt — volkomen logisch — Wiesje dien avond na het gesprek in de bar en na de thuiskomst in een huis, waar nooit de zorgende liefde van moeder èn vader haar jeugd gekoesterd hebben, naar haar vader te zijn „gevlucht". Om ook in die voor haar onbekende omgeving, waar haar vader samenleeft met een danseres, te beseffen, dat het in haar eenzaamheid en tijdens zijn afwezigheid ideaal van hem in de practijk niet zoo ongeschonden blijft. Heel mooi is hier de „ondertoon" van smart en innerlijke verwijdering, als de vader de herinneringen aan haar eerste jeugd met hem probeert op te roepen en Wiesje voortdurend denkt a.an „die andere vrouw", die bij hem was toen hij Wiesje die vele brieven uit Italië schreef: brieven, waarin zij dacht dat hij haar noodig had en zij voor hem die plaats innam, die zij in werkelijkheid immers nimmer kon vervullen. En even logisch volgt dan in het vierde bedrijf, dat misschien het gevoeligste van dit toch reeds zeer subtiel genuanceerde en in zijn stemmingen veelvuldig wisselend stuk is, Wiesje's bezoek aan den jongen man, die inderdaad van haar houdt, ook al is hij niet romantisch, niet ervaren, niet door den honger harer gedachten geïdealiseerd. Hier hervindt, in een prachtig uitgespeelde wisseling van ernst en humor, het stuk zijn lichten trant. ... die dan in het slotbedrijf, waarin de gescheiden vader en moeder Wiesje den volgenden morgen in de flat van den allerminst onsympathieken jongeman gaan zoeken, tenslotte zelfs iets te uitgesproken — tegenover de voortdurend een beetje in mineur gehouden verteltrant van het stuk — de boventoon voertHet is Ank van der Moer gelukt om den voortdurend pittigen en boeienden dialoog den zuiveren achtergrond te geven, die slechts uit scherpe, intelligente observatie van het leven en de daaruit resulteerende, onmiddellijke en ongekunstelde wijsheid kan ontstaan. Er is in dit stuk „naar het leven geteekend" en er gaat daardoor een vaak onzegbare charme van uit, ook al glimlacht men vaker dan dat men luid zou kunnen of durven lachen. Daar leent zich trouwens de zoo centraal gestelde hoofdfiguur van het gevoelige, in haar jeugd aan ouderliefde zoo deerlijk te kort gekomen meisje ook niet voor. En zeker niet door de zeldzaam direct tot het hart sprekende wijze, waarop Ank van der Moer haar eigen figuur die prille en lucide omtrekken gaf, die haar voor overgevoeligheid of ziekelijkheid bewaarden. Het herinnerde mij aan haar prachtig debuut, destijds, in „Jonge Liefde" in een soortgelijke rol. Het was dat uiterst begaafde, ingehouden en daardoor des te warmer naklinkende spel, dat slechts heel weinigen (en zeker niet met haar prachtige dictie) op ons tooneel bezitten. Nu ligt het voor de hand, dat een schrijfster haar eigen rol als actrice ook moeilijk anders dan „trefzeker" zal kunnen vertolken. Maar toch komt hier ook stellig een woord van hulde toe aan de regisseuse Bets Ranucci-Beckman. Dat hier de eene vrouw als schrijfster en actrice in een voorwaar wel heel unieke combinatie de andere vrouw, schrijfster, actrice en regisseuse gevonden heeft, maakte deze première tot een zeer bijzonderen dag in ons tooneelleven. Ook de overige bezetting had groote verdiensten. Het best was wellicht Guus Oster als de jongen, die tenslotte Wiesje's gouden hart wint. Links: Wiesje met haar vader in de bar, (V.l.n.r.: Johan de Meester, Ank van der Moer en Henk van Buuren), (Foto C.N.F.I Meyer)
—^^-—
Dan volgt er een nogal meisjesachtig gedaan verhaal — van monologen, die ze een paar jaar geleden wou spelen, zoo tegen andere, onzichtbare personages aan spelend, en die niemand voor haar wist te schrijven. Tot ze 't zelf maar was gaan doen. En toen kwam, daaraan aansluitend, dit stuk vanzelf, anderhalf jaar geleden al. Maar 't wachten was op haar engagement bij het Residentie Tooneel voor het opgevoerd kon worden. Men heeft Ank zelfs gevraagd om ook dit haar eigen stuk zelf te regisseeren. Maar schrijven en spelen vond zij voorloopig genoeg. En wie zou het werk van de eene vrouw beter kunnen overnemen dan de andere? Dan blijkt het, dat het wel niet bij dit eene blijspel zal blijven. Wat ook niet anders te verwachten is. Het is zoo uit de volheid des harten neergepend, dat deze ader wel, ten bate van ons moderne repertoire, open zal blijven. Een klucht is intusschen al af. En daarachter doemt een blijspel in hetzelfde gevoelige genre op. Twintig jaren, meen ik, leefde Iphigeneia in werklooze verbanning op Tauris. Dat kan men althans van Ank van der Moer niet zeggen. Haar „Wachtje" laat haar niet langer dan een kwartier voor zijn' zuilen zitten. Maar buiten alle, tooneel-activiteit om.... de klassieke Iphigeneia is haar heele leven dan ook niet aan een baby toegekomen I HENRIK SCHÖLTE.
„WAAR IS MIJN DOCHTER?" Dat een actrice zelf een stuk schrijft, is — zeker in ons land, waar met allen eerbied gezegd, de vrouwelijke bezetting toch al het zwakke punt van het tooneel is — voorwaar een zeldzaam feit. Dat acteurs in het algemeen tot dialoogschrijven overgaan, komt echter vaker voor dan men zou denken. Het voordeel van zulke „acteursstukken" is, dat zij meestal een uiterst speelbaren dialoog hebben, wars van alle litteratuur en van meet af aan „nourri dans Ie sérail". Hun nadeel is — evenvaak —■ de zwakke psychologische bouw en, omdat zij gewoonlijk uit een improvisatorisch ontstane ingeving geboren werden, een snelle val na een brillant begin, waarin al het beschikbare kruit verschoten werd. Het succes, dat Ank van der Moer met haar eerste groote blijspel (in notabene vijf bedrijven met een alleraardigst gevonden eenheid van tijd en plaats) heeft kunnen boeken, dankt zij — naast haar veelzijdige begaafdheid — vooral aan de intelligente bewuste overwinning van bovengenoemde moeilijkheden. Hier is juist het begin, hoe fijnzinnig ook gesteld, nog wat aarzelend, een tasten naar den kern, en in het derde en vierde bedrijf bereikt dit blije spel op een uiterst gevoeligen en voortdurend aanwezigen ondergrond zijn hoogtepunt, om pas in het vijfde bedrijf, in een misschien wat al te simpelen afloop, iets te veel de situatieklucht te naderen. Ook al is de oplossing logisch en de tendens gezond. Het stuk opent in het niet ongewone mileu van een bar, met een gesprek tuschen een veelbereisden en het leven savoureerenden dichter, man van middelbaren leeftijd en reeds grijs aan de slapen, en een jong, gevoelig, bijna overgevoelig meisje dat hem vereert. Het duurt geruimen tijd voor wij ons vertrouwd kunnen maken met de gedachte, dat dit werkelijk vader en dochter zijn, die hier tegenover elkaar zitten — dat de ouders gescheiden zijn sinds haar prille jeugd en het oppervlakkig en behaagziek egoisme van haar snel hertrouwde moeder dit kind eenzaam liet, met een hart vol warme vereering voor haar verren vader, die haar brief na brief schreef: brieven die haar leven hebben vervuld, juist ook in de jaren van haar prille bewustwording als vrouw. Deze situatie is bijna te delicaat voor een blijspel, vooral omdat er geen enkel vermoeden in ligt opgesloten, in welke richting Wiesje's vereering, gevoed door haar verlangen naar liefde en genegenheid, een oplossing zal vinden. Het tweede bedrijf begint met een scherp reëel contrast: de moeder en de verburgerlijkte, sukkelige stiefvader beheerschen deze „Einlage", die een
•
.... Ontluikende liefde. Wiesje in een vroolijk gesprek met haar aanbidder. (Ank van der Moer en Guus Oster). (Foto Schimmel-penninck) Johan de Meester als de vader was er in het eerste bedrijf in zijn accenten nog wel eens naast, maar hervond zichzelf in het derde, waar ook Cathy Buning allercharmantst en zelfbewust debuteerde. Het grootste „succes" hadden de moeder en de stiefvader, die het tweede bedrijf droegen: Fie Carelsen en Piet Bron, beiden onnavolgbaar en hartveroverend-komisch als hèt duo Klara en Jaap Scholten (al moet ik uit naam van de familie protesteeren!). Dit protest heb ik dan ook den volgenden dag eenigszins plechtig in het oude, Haagsche douane-huisje, dat alom „'t Wachtje" heet en waar Ank vart der Moer en Guus Oster tusschen de bedrijven door hun soep oplepelden, eenigszins plechtig ingediend. „Tusschen de bedrijven door" geldt hier minder het tooneel dan de werkelijkheid. Want thuis moet hun onlangs geboren Annemarie het maar goed vinden, dat haar moeder zoowel speelt als schrijft, en net nu — den dag na het succes van haar eigen, lichte première —■ op den „Heldengedenkdag" een zoo zware, koninklijke rol als de titelrol in Goethe's „Iphigenie" weer heeft gespeeld: een rol, die wel het mooiste was wat ik dit jaar (met nog een stuk erbij !) op ons tooneel heb gezien. Men moet het maar kunnen : die gouden woorden van Boutens" Nederlandsch in het artemisisch gebaar van een Grieksche koningsdochter vertolken, terwijl men den vorigen dag met kloppend hart voor het eerst die prille „Wiesje" is geweest in een zelf-geschreven „stuk van dezen tijd"! — Was je niet nerveus? vraag ik, als ik denk aan mijn eigen, behagelijke en veilige rechtersstoel in de zaal. — Schei uit, ik dacht soms dat ik stierf, vooral in het eerste bedrij f I Ik zeg wat waar is: namelijk dat er niets van te merken was, evenmin trouwens als van het feit, dat zij deze eerste stralende voorjaarsdagen zoo verkouden als een snip over zich heen moet laten gaan. (Maar heeft men bij „Iphigeneia" ooit gemerkt, dat zij nog moeder moest worden?) Alleen haar eigen moeder heeft die zenuwen wel gemerkt, zegt Ank van der Moer. Maar daarvoor zijn moeders dan ook moeders. — Hoe kom je er zoo bij? Om een stuk te schrijven, bedoel ik?
CINEMA dr» THEATER — (nr. 13)
Friezen spreken Hollandsch Twee Friezen bedienden zich van de „Hollandsche" taal bij het schrijven van een tooneelstuk. Dat is één merkwaardigheid en een tweede is, dat de eersteling van de schrijvers door niemand minder dan Cor van der Lugt Melsert waardig gekeurd is om in studie te worden genomen. De beeren C. H. en R. Feenstra uit Sneek hebben het Gemeentelijk Theaterbedrijf van Amsterdam in beweging kunnen zetten voor hun „Als de klok waarschuwt....", dat een Hollandsch-Friesch stuk is, wijl er weliswaar de Hollandsche taal in gebruikt wordt, maar de plaats van handeling toch in Friesland gezocht moet worden. Namelijk op een oude „stins" (boerderij) in de omgeving van Leeuwarden, waar een oude Friesche klok haar waarschuwingen tot een belangrijk onderdeel van de handeling in dit drie-bedrijvige blijspel maakt. Het zal interessant zijn, om de manier, waarop het „Hollandsche" publiek dit stuk ontvangt, te vergelijken met de reacties van Friesche toeschouwers. Want voor de laatsten beteekent dit Friesche stuk in het Hollandsch een merkwaardig en •en wellicht uniek experiment. Talrijk zijn de tooneelstukken, die in Friesland spelen en waarin de Friesche taal gesproken wordt (Abe Brouwer I). Maar deze komen uiteraard niet buiten de provinciegrenzen, afgezien van voorstellingen voor „kriten", vereenigingen van Friezen buiten hun eigen provincie. Zal „Als de klok waarschuwt. ..." binnen de grenzen 'van Friesland zelf opgevoerd worden? Het groote tooneel vertoont zich helaas weinig in Friesland. Maar desondanks zullen er Friezen zijn, die thans „Friezen" hollandsch hooren spreken op het tooneel. Of ze zich thuis zullen voelen bij dit spel ? Wij gelooven, dat het kan. Evenals het in de litteratuur gebleken is te kunnen. Men denke aan de boeken van Nienke van Hichtum. Maar er zal veel geëischt worden van regisseur en spelers om hier den juisten vorm te vinden. En als ook de Friezen goede verwachtingen hebben, dan berusten die op het feit, dat de rollen gespeeld zullen worden door tooneelisten als Anton Roemer, Lize van- de Poll, Myra Ward, Ludzer Eringa, Jan van Ees, Louis de Bree (die de regie voert), Fons Rademakers, May Vollenga en Caroline van Dommelen. . De première van dit stuk vindt plaats op Zondag 28 Maart in den Amsterdamschen Stadsschouwburg. W. H. K.
4 5
(nr. 13) — CINEMA
<&• THEATER
^m
Karl Scliönherr + Uit Weenen kwam het bericht, dat aldaar in zijn^ woning op 76-jarigen leeftijd de tooneelschrijver Karl Schönherr is overleden. Zijn roem heeft hij misschien overleefd; tusschen 1900 en 1930 heeft hij echter een groote rol gespeeld in de tooneelspelkunst van zijn vaderland, het toenmalige Oostenrijk, terwijl zijn drama's ook in Duitschland op het repertoire stonden. In ons land heeft men ook werk van hem gespeeld : zij n in 191 o voor het eerst opgevoerde tragedie van de contra-reformatie in Oostenrijk, Glaube und Heimat, ging het jaar daarop zoowel bij de Vereeniging Het Nederlandsche Tooneel als bij „Het Tooneel". 12 April 1911 gaf het eerstgenoemde gezelschap te Amsterdam de première van „Geloof en Geboortegrond" onder regie van Louis Chrispijn Sr. met Theo MannBouwmeester als vrouw Rott; den avond daarna ging in het Paleis voor Volksvlijt bij „Het Tooneel" de eerste opvoering van „Geloof en Vaderland", onder regie van Willem Royaards, die den Ruiter des Keizers speelde. Een ander stuk „Der Weibsteufel" (1915), het eerste van een reeks, in welke bijna zonder uitzondering de verhouding tusschen man en vrouw is geteekend als oorsprong van niet te overbruggen tegenstellingen en psychologische misverstanden, werd nog in het jaar van verschijnen door „Het Tooneel" gespeeld: met Magda Janssens in de rol van de vrouw als duivelin (het stuk heette in vertaling: De Duivel in de vrouw). Een jaar of twintig later heeft Magda Janssens de rol weer opgenomen, toen bij een combinatie, Het Nederlandsch Tooneel, nadat ook Annie Verhulst bij het Gezelschap Verkade haar had vertolkt. Het laatste stuk van Schönherr, dat te onzent is gespeeld, is „Vivat Academia" geweest, dat in Mei 1923 onder regie van Cor van der Lugt Melsert door het Hofstad-Tooneel als „De Strijd om het bestaan" voor het eerst is opgevoerd. Schönherr stamt uit een oude Tiroolsche boerenfamilie. Hij werd 20 Februari 1867 te Axams bij Innsbruck geboren als zoon van een onderwijzer, die betrekkelijk jong is gestorven. Zijn moeder getroostte zich vele opofferingen om hem te laten studeeren; eerst te Innsbruck wijsbegeerte, later te Weenen geneeskunde, waar hij in 1896 promoveert om er daarna tot 1905 practijk uit te oefenen. Ondervinding en beschouwing, werkelijkheid en verbeelding worden door zijn werkzaamheden als medicus sterk aan elkander verbonden. Hij béfeint met gedichten in dialect. In 1897 beleeft hij zijn eerste, doch matige succes als tooneelschrijver met een drama, Der Judas von Tirol, spelend in den tijd van Andreas Hof er; twintig jaar later zal vrijwel hetzelfde onderwerp hem tot een grootscher geconcipieerd, kernachtiger stuk inspireeren: „Volk in Not". Schönherr kent landschap, menschen en stemmingen zoo goed uit eigen ervaring en uit een aangeboren gevoel voor hun bijzondere kenmerken dat hij voor het oproepen van heden en verleden in zijn drama's zich niet in jarenlange historische studies behoeft te verdiepen. Hij weet karakters te teekenen in korte scherpe omtreklijnen, de zinnen, welke zijn sujetten spreken, hun handelingen, zijn elementair en kortaf (er zijn wel parodieën op zyn dialogen in telegram-
{toto Arc/tiej'N.K.C.) stijl gemaakt). Hij ziet den mensch altijd nauw verbonden met het lot van zijn land, van zijn geboortegrond of met het eigen noodlot. Een lange reeks van drama's heeft hij geschreven : „der Bildschnittzer", „Sonnwendtag" (1902) ; „Kärrnerleut" (1904) ; „Familie" (1905), „Erde" (1907). Zijn grootste succes heeft Schönherr ongetwijfeld gehad met „Glaube und Heimat" (1910) ; daarna volgden weer twee Tiroolsche boerenstukken, „Die Trenkwalder" en „Frau Suitner". „Volk in Not" hebben we al genoemd. Het wordt gevolgd door „Kindertragödie", een van Schönherr's sterkste stukken. Een drama met slechts drie personen. Doktersdrama's, nood van intellectueelen, problemen van het huwelijk, soms zoo dat men zich wel heeft afgevraagd of het tooneel ook daar de spiegel van het leven moest zijn, volgden daarna: Narrenspiel des Lebens", „Der Kampf", „Vivat Academia", „Maitanz", „Es", „Hungerblockade", een comedie: „Herr Doktor, haben Sie zu essen?" en nog een blijspel: „Der Kraftlackel". Men behoeft slechts dit korte overzicht te lezen om reeds te weten aan welken Duitschen tooneelschrijver men ter vergelijking denkt: aan Gerhart Hauptmann. Beperkter is Schönherr's exploratiegebied geweest: Tirol en de medische practijk zijn feitelijk de twee polen, waartusschen het leven van zijn oeuvre zich beweegt. Het naturalisme heeft in hem een zijner laatste vertegenwoordigers gehad en — ook al weer als Hauptmann —- zijn werk vertoont op vele plaatsen neiging tot het symbolisme. De „Anschluss" van zijn vaderland aan het Duitsche Rijk heeft in Schönherr een warm aanhanger gehad; hij schreef zijn Freiheitsschauspiel "Die Fahne weht", waarom hij als „Dichter der Oesterreichischen Patrioten" is geprezen. Toen hij zijn zestigsten verjaardag vierde is hem het groote eereteeken voor verdienste jegens de Oostenrijksche republiek verleend, in 1931 is hem de ring van het Burgtheater geschonken, op zijn 70sten verjaardag werd hem de Goethemedaille voor kunst en wetenschap toegekend, in 1938 is hij voor de tweede maal met den Grillparzer-prijs bekroond. A. GLAVIMANS.
"^PpwipSïi^ppfll
" ^ ^^pfgy*Ii-"" «w^^wpgi.u wm-
Wmw^^f1
Links: Lida Baarova als Rosa. — Rechts: Simon en Julio verzoenen zich by Peter's graf (Svatopluk Benes en J. Sova). {Foto's Odeon)
„ONSTUIMIGE JEUGD" Regie en Draaiboek: FRANTISEK CAP en V. KRSKA. — Muziek: JIRI SRNKA. Rolverdeeling: Rosa Lida Baarova Juüo • J- Sova Zijn tante O. Beniskova Klaartje Zorka Janu Haar vader Frantisek Roland Simon Svatopluk Benes Peter Josef Stadier Pauline Antonie Nedosinska „Keyertje" Jaroslav Liska Een LUCERNA-Film der Odeon.
De Tsjechische film „Onstuimige Jeugd" is een der schaarsche lavensteekenen van de filmproducties in het Slavische deel van Europa, welke zoo te hooi en te gras in ons land worden uitgebracht. Uit de beide Tsjechische films ,,De gemaskerde Vrouw" en „Nachtvlinder", alsmede uit de Hongaarsche rolprent „Scheppingsdrang" heeft
het Nederlandsche bioscooppubliek kunnen leeren, dat de filmrolprenten in die contreien een zeer romantischen inslag hebben. In elk der genoemde films is, op het gevaarlijke af, van het element romantiek gebruik gemaakt en het was bij „Nachtvlinder", dat de regie dit gevaar niet heeft weten te bezweren. Links: Rota is verliefd op haar neef Peter en laat dit duidelijk blijken (],- Sova en Lida Baarova). — Linksonder: Simon de vreemde zwerver (Svatopluk Benes) heeft Rosa reeds spoedig onder zijn bekoring gebracht. — Onder: Klaart je (Zorka Janu) en Peter (Josef Stadier).
Het verheugt ons te hebben kunnen constateeren, dat dit in „Onstuimige Jeugd wel het geval is. Zou dit te danken zijn aan het feit, dat jonge menschenlevens, die in deze film weergegeven worden, op zichzelf reeds gesublimeerde romantiek zijn, en wel in den zuiverst mogelijken vorm? Wel zal echter de Nederlandsche toeschouwer voortdurend moeten bedenken, dat hij hier te doen heeft met filmkunst uit een andere wereld dan de zijne, waar een mentaliteit heerscht, die hem in sommige opzichten vreemd aandoet. Doch waar men zich ook ter wereld bevindt, overal zijn jonge menschen, die een strijd voeren met hun eigen emoties en problemen, zooals „Onstuimige Jeugd" ze te zien geeft. De film voert ons naar Zuid-Bohemen en het is zeker niet haar geringste verdienste, dat zij ons een overtuigenden indruk schenkt van de schoonheid van die streken. Het prachtige landschap vormt een natuurlijk decor, dat op meesterlijke wijze door de vervaardigers van de film gebruikt is. De intrigue is van tamelijk ingewikkelden aard: liefde, jaloezie, haat en verlangen maken de hoofdbestanddeelen uit, die de regisseur Frantisek Cap heeft weten samen te voegen tot een boeiend geheel,
CINEMA & THEATER — (nr. 13)
met een aantal zeer goede momenten. Zoo is er bijvoorbeeld een tragisch ongeval, een gevolg van onbeheerschte gevoelens, dat een eenvoudigen tuinman het leven kost. Aan zijn graf komt de verzoening tusschen twee rivalen tot stand, een scène, die uitmunt door sobere strakheid, en op waarlijk filmische wijze door de spelleiding weergegeven. Ook de muziek, die „Onstuimige Jeugd" illustreert, maakt op het west-europeesche oor een uitgesproken slavischen indruk en vormt voor verschillende scènes een prachtige auditieve illustratie. De spelers zijn vrijwel allen jonge menschen, wier artistieke kwaliteiten niet behoeven onder te doen voor die van filmacteurs uit andere landen. Lida Baarova, die de hoofdrol vervult, heeft trouwens door vroegere prestaties reeds Europeesche vermaardheid verworven. Al met al is „Onstuimige Jeugd" dus een fMm, waarvan veel goeds te zeggen is en waarmede de Tsjechische productie zeker geen slecht figuur slaat L. J. CAPIT Simon teil vertrekken, doch Rosa houdt hem op het laatste moment daarvan terug.
Ik herinner mij levendig den dag, — nu maanden geleden, — dat ik voor het eerst het orkest van Dick Willebrandts door den luidspreker hoorde. Ik zette de radio aan, midden in een nummer, gespeeld door een dansorkest.... maar geen dansorkest dat ik mij kon herinneren. Want geen orkest, dat ik kende, had die prachtige, sonore klank van koper en saxofoons, geen arrangeur van een bestaand orkest zulk een fantasie en vaart in zijn arrangementen. Na twee minuten kwam de schok: „Luisteraars, .... als volgend nummer zullen Dick Willebrandts en zijn orkest voor u spelen: Der Onkei Jonathan, in het arrangement van Pi Scheffer." In -de weken daarna heb ik het spoor van Dick Willebrandts door den zendtijd gevolgd met de hardnekkigheid van een Indiaan. . . . Na het hooren van de eerste drie nummers wist ik, dat hier, — eindelijk, ten langen laatste, — het Nederlandsche dansorkest aan het groeien was. En nu heb ik met Dick Willebrandts zélf gesproken. Inderhaast, want bij de radio gebeurt uit den aard der zaak alles overhaast en bovendien ligt Willebrandts altijd overhoop met zijn
7
6
m
(4t.,|.3) — CINEMA <&• THEATER
.
■
,,Jij bent geboren in Rotterdam?" vroeg ik. Willebrandts knikte. Ik schreef dit naarstig op. Toen kwam Pi Scheffer erbij, een van Willebrandts' oudste handlangers. Zij hebben langen tijd geleden samen gespeeld in de „Decibels", bij Eddy Meenk. Nu maakt Pi Scheffer, die zelf in Arasterdam verschillende orkesten heeft gehad, het leeuwendeel van Willebrandts' arrangementen. Een dansorkest, elk dansorkest, staat of valt met de kwaliteit van drie dingen ; ten eerste de kwaliteit der spelers; ten tweede: het stempel dat de leider erop drukt en ten derde: de muzikale verbeeldingskracht van den arrangeur. Wij zullen deze drie factoren in volgorde lezen : Willebrandt's orkest bestaat uit zorgvuldig uitgezochte, voortreffelijke solisten. Elk van hen kan voor de vuist weg een solo blazen als de droom van een opiumschuiver. En nu: Het stempel dat Willebrandts erop drukt. Ik vroeg het hem: „Wat heb je beoogd, toen je dit orkest samenstelde?" Willebrandts keek mij eenigszins verward aan met zijn lichtgrijze, helle oogen, dacht even na. . . . „Een speciaal muzikaal dansorkest," zei hij dan; „niet een orkest, dat op tooneel allerlei grapjes uithaalt en-zich verkleedt als Turken of Negers of Cubanen of Cowboys en verder zoo maar wat toetert, maar een orkest, dat een eigen stijl gaat krijgen, dat elk nummer vertolkt op een geheel eigen wijze met gebruikmaking van alle mogelijkheden die een goed dansorkest biedt. . . .
Het orkest van Dick Willebrandts; links de populaire leider. agenda, met de treinen, de electrische klokken en de maaltijden, omdat hij constant op tournee is, van plaats tot plaats en daartusschendoor ruimte moet vinden voor repetities, voor radio-uitzendingen, voor gramofoonopnamen en wat al niet. Het is heerlijk om een dansorkest te hebben . . . maar Dick Willebrandts zou al lang grijze haren hebben gehad en aan ondervoeding zijn gestorven, als zijn orkest niet uit zulk een troep onverbeterlijke grapjassen bestond. . . . die Willebrandts er gestadig aan herinneren, dat hij niet moet vergeten te eten. Ik had dus eindelijk Willebrandts in een hoek van de cantine in studio A gedreven en hem daar omsingeld; nauwelijks een potlood van hem geleend, om aanteekeningen te maken achterop Cinema & Theater, of drie menschen stoven op hem af, waarvan de een koffie bracht, de tweede alles wilde weten over zes verschillende arrangementen en de derde wanhopig vroeg, hoe zij het moesten klaarspelen, in Rotterdam en in Leiden tegelijk te zijn op één en hetzelfde uur op 13 April. Ten laatste vond ik weer een opening, en kon ik me verstaanbaar maken.
'^■;»,'.r^ ''iwyf'
(foto Ned. Omrocf)
Snap je?" Ik begreep hem. Elk arrangement moet een geheel eigen karakter hebben, een juweel zijn van muzikale fantasie en pracht van accoorden, een muzikaal vuurwerk van elkaar met metronorae-achtige nauwkeurigheid afwisselende klankeffecten. En iat is het werk van den arrangeur. Willebrandts heeft er drie. Pi Scheffer, Erancis Bay, zijn trombonist en Kees Bruin, de tenorsax. Het is verbazingwekkend, wat via knap geschreven arrangementen en goed samenspel bereikt wordt door dit orkest, dat bestaat uit vijf saxofoons, drie trompetten, twee trombones, en een rhythmesectie van piano, drum en slagbas. Ik zei hierboven al, dat alles in dit orkest met zorg is uitgekozen. Dat geldt ook voor de zangers, Nellie Verschuur en Jan de Vries. Het werd een heele vergadering aan het tafeltje in de cantine. Pi Scheffer is lang, laconiek, en gek volgens de rest van het orkest. Nellie Verschuur is lang, blond, zoo mogelijk nog laconieker en, volgens enthousiaste bewering van Pi Scheffer, die toen plotseling uit zijn slof schoot, de lieve(Slol of fag, 8 rechtsonder)
.,™~- ™ ,
.
.
J^PSS^PPPW^
.en interview met
JEAN SARMENT Tusschen het tweede en het derde bedrijf van „De mooiste oogen van de wereld" l) worden Napoleon, Arthur en Lucie dertien jaren ouder. De realiteit van het tooneel — bepaald door het tijdsverlies voor het verplaatsen van coulissen en decors: een zomersch strand wordt dan herschapen in een royaal ingerichte salon — vraagt daar ongeveer dertien minuten voor. In die dertien minuten heb ik Jean Sarment, de schrijver die in de Parij sehe opvoering zelf zijn hoofdrol vertolkt, over zijn stuk en over zijn herinneringen gesproken. In de dertien tooneeljaren is, zooals men weet, veel gebeurd. Napoléon en Arthur, de twee intieme vrienden, hebben volgens de uitdrukking van den eersten, samen éénzelfde ziel. Maar ieder heeft een eigen hart. Deze physieke noodzaak bepaalt de dramatische gang van het fatum. Napoléon die een dichter en een welschapen mensch is, trekt zich vrijwillig terug wanneer één meisje hun beidet harten geraakt heeft. Arthur, jonge man met veel talent en weinig ruggegraat, neemt bezit van zijn gemakkelijke verovering, erkentelijk voor zich zelf, hartstochtelijk voor het meisje, ondankbaar voor zijn vriend, die, oogenschijnlijk ongeschokt, uit eigen beweging zijn plaats inruimt aan het meisje. Het meisje, dat hij met zijn eigen liefde gelukkig wilde maken. . . . De breuk is dan gekomen. En in die dertien jaar wordt Napoléon een verloopen burger die zijn idealen en zijn geloof heeft behouden, wordt Arthur een gevierd arrivist die zijn jeugd heeft vergeten en wordt Lucie een ongelukkig blinde moeder die haar eigen vijfjarigen zoon nimmei heeft aanschouwd, maar haar jeugd, nóch de 1) Naar aanleiding van de opvoering door het Amsterdamsche Theaterbedrijf — waarvan hieronder een foto: Elize Hoomans als Lucie en Guus Hermus als Napoleon — werd dit stuk uitvoerig besproken, in „C & Th." nr. 5 1943. (Foto's Archief)
(foto archief) edelmoedigheid van haar mans rivaal vergeten heeft. Er is dus veel gebeurd in dit drama van een jeugdliefde dat men in de zaal pas later ervaart. Maar er gebeurt ook veel in de dertien minuten achter de schermen en de coulissen van het Parijsche „Theatre des Vieux Colombiers", waar aan het einde van lange donkere en geheimzinnige moordgangetjes zich de kleedkamers der artisten bevinden. Ik ontmoet in die gangen den jongen Arthur met een half afgeschminkt gezicht, ik zie er Lucie zichtbaar vermoeid achterover op een rustbed liggen, ik zie haar vader, de philatelist-fluitistadmiraal een opkikkertje nemen. En met zijn goedmoedige bonhommie, wijst hij mij de kamer van Napoleon, alias Jean Sarment. Ik klop op een deur en een donkere stem antwoordt me dat hij niet te spreken is. Met een dichte deur tusschen ons volgt dan een excuus voor mijn aanwezigheid en een explicatie voor dit derangement, beiden culmineeren in de verklaring dat zijn zelfde stuk in Holland met groot succes wordt opgevoerd en in de verzekering dat het Nederlandsche publiek iets meer zou willen weten van den schrijver, die ook daar zich een klinkenden naam heeft gemaakt. Het heeft succes: de deur wijkt open, en Jean Sarment staat voor me, nog in de geleende pantalon van zijn vrierid en zijn groote donkere hoofd ongeveer vier jaar verouderd — er resten me dus nog een acht of negen kostbare minuten. De schrijver biedt me gul een stoel aan, naast hem voor den gebruikelijken spiegel en achtereen tafel met de even gebruikelijke fleschjes met schmink, de busjes met zalf, de doosjes met poeier, de stiften en de rest. Jean Sarment steekt direct van wal met het lichten van zijn doopceel, ondertusschen zijn make-up geen moment vergetend : „Ik wist niet eens dat momenteel mijn zelfde stuk in Holland ging. Ik dacht dat de première al vele jaren geleden plaats gevonden had. Het doet me natuurlijk veel plezier te hooren dat dit stuk ook daar zooveel succes heeft, want het is een der stukken waaraan ik me het meest heb gehecht (ondertusschen toont zijn interviewer hem de decorfoto's uit „Cinéma en Theater") : Ik heb dit werk ongeveer vijftien jaar geleden geschreven en sindsdien in vijf zes verschillende Parijsche theaters gespeeld en geregisseerd. Maar ik ben als Napoleon ook over de grenzen geweest, onder meer in den Haag, in Utrecht, in Amsterdam en in Zeist. Het is trouwens niet het eenige werk van mezelf dat ik in Holland heb gespeeld, ik denk onder anderen ook aan „Ie Pêcheur d'Ombres" in den Haag. Ik houd veel van Holland en hoop er spoedig weer eens terug te kunnen keeren. U vraagt me naar het ontstaan van mijn stuk? Het is me als auteur moeilijk U daarop met eenige zekerheid te antwoorden. Een stuk wordt bij mij namelijk geboren en groeit daarna zooals een boom die zijn wortels naar alle kanten zendt, maar zelf nauwelijks weet uit welke humus hij zijn sappen trekt. In hoeverre bijvoorbeeld persoonlijke ervaringen in dit stuk verwerkt zijn, weet ik zelf niet aan te geven. U heeft trouwens ook wel gemerkt, hoe in mijn oeuvre — als in dat van vele moderne Fransche schrijvers, Anouilh en Adam bijvoorbeeld — de fantasie met de realiteit nauw is verstrikt. Wat is trouwens precies fantasie en wat verstaat u onder realiteit f De laatste jaren hebben
we vele stukken gezien die als het ware op hun handen konden loopen, die onderwijl hun jasje binnenste-buiten konden keeren en dan met het geldschoteltje voor de collecte tusschen de tanden weer achter de coulissen verdwenen. Maar op je handen loopen is, als ik 't zoo zeggen mag, alleen nog maar het vierkante tegendeel van een der meest alledaagsche gebruiken. En in het publiek je jasje omkeeren is alleen nog maar een heel duidelijke demonstratie van de waarheid, dat je zonder veel moeite ieder jasje om kan draaien. Maar de werkelijke fantasie op het tooneel is, zopals trouwens overal elders, veel eenvoudiger en tevens veel gecompliceerder. Zij heeft niets te maken met truquage, en ook niets met oplichterij of met valschen schijn. Ik zou haar de werkelijkheid van het onmogelijke willen noemen. Zij realiseert als het ware de geste en de woorden van ieder menschelijk wezen, gelijk men die zien en hooren zou wanneer die zelfde menschelijke wezens zich eens niet gebonden zouden voelen door een geheimzinnig respect voor gewoontes, tradities en conventies. Maar net zoo goed als het „ware" leven, voldoet ook dg fantasie aan de wetten eener logica. Alleen de gang van die logica is elastischer en soepeler. Som» springt ze met spontane sprongen, waar het „leven" zelfverzekerd schrijdt. En de fantasie heeft bovendien een jeugdig en vrijmoedig voorkomen dat het leven van alledag naast haar grauw en vervelend doet schijnen. En dat," zegt Sarment met een tikje weemoed, „vergeeft dat leven haar niet zoo gauw. Deze fantasie nu, «et u, schittert in mijn stukken en het doet me genoegen dat het publiek die aanwezigheid waardeert." Intusschen zijn mijn zeven, acht minuten verloopen. Jean Sarment is dan weer Napoleon, de verloopen Napoleon, die hoteltafeltjes bedient of obscure Zondagsblaadjes redigeert of vijf, zes andere dingen doet of beweert te doen en daarbij gelukkig is. Napoleon draagt nu, na deze dertienjaarsche metamorphose, een gladde paarse broek, een smokingjasje, een versleten overjas, een boord van celluloid met een rafelig dasje eromheen en onder zijn arm houdt hij zijn verfomfaaide hoed. Het is deze Napoleon, die op de planken Sarment's fantasie personifieert, die in zijn verlatenheid gelukkig is en de menschen den glimlachenden raad geeft hun geloof en hun idealen te bewaren — er kome dan verder wat er komen wil SERGE BILONE Paris, 27 fevrier, 1943 i (Slot van bh. 7 ling van het orkest. Zij is een geboren Amsterdamsche, met een aangeboren feilloos gevoel voor rhythme en klank. Volgens geruchten zong zij al als baby in de badkuip. Zij is een ontdekking van Dick Willebrandts. Rond Jan de Vries ontstond een heele deining. Willebrandts beweerde, dat hij de Adonis van het orkest was. waarop een groot gelach volgde en de verzekering van Jan de Vries, dat hij me krijgen zou als ik dat vermeldde. Ik vermeld dit, teneinde een aanwijzing te geven betreffende den dader, als ik een dezer dagen als stoffelijk overschot word aangetroffen. Jan de Vries is in Indië geboren en is met zingen begonnen bij de Maui Eilanders.... op zijn dertiende jaar stond hij voor het eerst voor de microfoon, maar ik kon niet uit hem krijgen bij wat voor sinistere gelegenheid- dat geweest kon zijn. Waarschijnlijk een kinderkoor. Behoef ik over zijn zang nog iets te zeggen? Er zijn in Nederland weinig goede zangeressen bij dansorkesten. . . maar goede zangers nog minder. Jan de Vries is een da- beste. Dit orkest is, ik herhaal het: een dansorkest in opbouw. Maar ik her-haal ook: Het heeft alle vereischte eigenschappen om aan de spits te komen.... Het zoeken is nu naar een eigen stijl, een eigen karakter. Maar dat wordt gevonden. Een intusschen .... volg ik met spanning de ontwikkeling van Dick Willebrandts en zijn jongens. .'. . én Nellie Verschuur. WIJLLEM W. WATERMAN.
CINEMA <&• THEATER — (nr. 13)
8
:
„SLY" In een schitterende montage en met een bewonderenswaardig gevoel voor massale regie heeft Wolfgang Nuf er de hier te lande weinig bekende opera „Sly" van Ermanne Wolf-Ferrari voor het Deutsches Theater ten tooneele gebracht. Een voorstelling, die mij lang zal heugen om haar onmiskenbare bijzondere kwaliteiten, ook al wordt het volmaakte niet overal bereikt. Ongetwijfeld wordt het opvallende cachet van het geheel mede geholpen door het verhaal, dat, de gelijkvormigheid van geijkte libretti in acht genomen, gunstig afsteekt door oorspronkelijkheid, alsmede door de muziek van den te onzent weinig bekenden componist. Dit is het verhaal van den dichter en herbergzanger Christopher Sly, die op een avond een ieder in een oud-Engelsche herberg, de scène voor het eerste bedrijf, komt amuseeren. Het is toevallig een bijzondere gelegenheid, want het gaat er juist zeer vroolijk toe onder leiding van den tooneelspeler John Plake, die een kleine paniek teweegbrengt door den wijnkelder te plunderen. Voorts is van het nabijgelegen slot van den graaf van Westmoreland een nog grootere sensatie gekomen in den vorm van prinses Dolly, het vriendinnetje van den graaf, dat van deze deftige en .dorre omgeving schoon genoeg heeft en daarom wat vertier komt zoeken bij het gewone volk. Als de graaf met zijn gevolg haar hier komt zoeken, arriveert ook juist Sly. Het hooge gezelschap laat zich vermaken door het door dezen voorgedragen „lied van den beer", waaraan door enkele stamgasten op expressieve wijze wordt deelgenomen. Westmoreland en het overige publiek dringen aan op meer liedjes en Sly, die inmiddels tengevolge van vele rondjes erg onder den invloed van de alcohol is geraakt, kondigt aan, dat hij nu „voor zichzelf alleen" gaat zingen. Terwijl men ademloos toehoort zingt
BIJ RET DEUTSCHES THEATER IN DEN NIEDERLANDEN
de ongelukkige dichter van zijn eigen ellende, van zijn geldgebrek en van zijn geestelijk failliet, totdat hij zwaar beschonken in zwijm valt. Westmoreland vindt hem een leuken kerel en veroorlooft zich de grap den slapende naar zijn kasteel te laten brengen. Als Sly ontwaakt wordt hij in den waan gebracht zelf graaf Westmoreland te zijn. Met pantomimes en dansen in een meer dan weelderige omgeving wordt zijn opstaan een ware „grande levée" en hij kan zijn oogen niet gelooven. Men maakt hem wijs, dat hij vele jaren geestesziek is geweest en dat zijn gemalin Dolly dagelijks voor zijn genezing bidt. Aangezien elkeen dit wreede spel meespeelt, gaat Sly het uiteindelijk zelf voor waar aannemen. Na hem in kostbare gewaden te hebben gestoken brengt men hem naar de troonzaal, waar zijn „gemalin" hem zal .ontmoeten. Tijdens de dan volgende liefdesscène wordt Dolly's spel ernst: zij raakt verliefd op den dichter, die voor deze genegenheid wel ontvankelijk is. Op dat oogenblik vindt Westmoreland, dat de aardigheid nu lang genoeg heeft geduurd. Hij laat Sly door zijn bedienden van den troon halen, ontkleeden en de zaal uitbrengen. Het derde bedrijf toont ons den dichter, zittend in de kelders van het slot, treurend over de wending, welke zijn korte, maar hevige schoone droom heeft genomen en vooral diep teleurgesteld over de hartelooze medeplichtigheid van prinses Dolly, die hij zoozeer is gaan liefhebben. Men brengt hem zijn oude kleeren en een buidel met geld als dank voor het genoegen, dat hij het adellijke gezelschap heeft bezorgd. Ten diepste door dit alles gegriefd besluit Sly een einde aan zijn leven te maken en terwijl hij sterft, treedt Dolly binnen om hem te vertellen, dat zij werkelijk van hem houdt en dat zij geen comedie heeft gespeeld. Te laatl Men ziet, de uitwerking van dit gegeven is niet alledaagsch te noemen. Nufer heeft de kansen, welke het werk hem bood, dankbaar aangegrepen. Van een buitengewone suggestiviteit zijn sommige momenten in de taveerne, het betreden van de troonzaal en de oogenblikken aan het eind van het tweede bedrijf, waarin Sly ontgoocheld wordt. Ook de muziek bereikt hier een hoogtepunt. Het zijn voorts de decors van Ernst Rufer, die de werking van de regievondsten krachtig ondersteunen. Is de herberg, ook door de belichting, misschien iets te donker uitgevallen, de gewelven van het slot bezitten een schitterend perspectief en de ruimtewerking van de troonzaal is boven alle beschrijving! Wilhelm Trautz als Sly en Erna FeyerabencL als Dolly geven naast klaar gerealiseerd spel een voortreffelijke verklanking van, hun partijen, die Links: Erna Feyerabend (Dolly) niet Jeanette Wenzel (Rasaline). —Rechts: Wilhelm Frantz als Sly. — Boven: Sly ontwaakt als graaf Westmoreland. (Foto's Sta-pflPeter Tyssen)
9
(nr. 13)
CINEMA & THEATER
door Wolf-Ferrari dankbaar, maar geenszins eenvoudig zijn geconcipieerd. Sanders Schier geeft een komischen John Plake en Theo Lienhard als de graaf laat vocaal veel genieten, doch lijkt in zijn actie iets te geposeerd. De koren in deze partituur zijn talrijk en omvangrijk; een woord van lof voor Otto Eisenburger, die deze instudeerde, mag niet ontbreken. Het noemen van de vele kleine rollen in deze opera, die een zeer groote bezetting vereischt, is niet doenlijk, maar het zij gezegd, dat een ieder zichzelf ten volle weet te geven. Rest mij nog te spreken over de muziek zelf. Zij is buitengewoon goed zingbaar, wat een verdienste is. Het liefdesmotief van Sly en Dolly beheersclft vele wendingen in de aria's en in den orkestralen achtergrond: een aansprekend fragment, dat zich in het geheugen boort. De laatste acte is muzikaal niet het sterkst, maar daartegenover staan uiterst belangwekkende stukken van het begin, waar het koor met groot effect wordt gebruikt en het reeds hierboven genoemde slot van het tweede bedrijf. Verder noem ik de liefdesduetten en „het lied van den beer, die aan de ketting ligt en verliefd is", waar solo en koor in een pakkende rhythmiek samenwerken. Som- , mige gedeelten wekken herinneringen in hun smeltende lyriek aan Puccini, maar deze muziek is toch veel spontaner. Ook de humoristische toets wordt door Ferrari zoo af en toe meesterlijk geraakt en de laatste indruk is wel deze: de componist heeft een arbeid verricht, die elk muziekgevoelig oor zeker zal boeien. Dirigent Wilhelm Franzen heeft eer van de wijze, waarop hij deze klanken tot leven heeft gewekt. Het orkest had vele goede momenten, die de fijne instrumentatie van Wolf-Ferrari in een helder licht stelden. W. H. A. v. STEENSEL v. d. AA.
. m.l .,IHII. L»^.. mj.i... ^i.,»....
LUI...
;
.....■-.
■-r^—
—
■■'■ - ■;-
filmpje verkreeg zij de hoofdrol in de reeds genoemde film. Op het oogenblik zijn de opnamen in vollen gang voor de film: ,,Lach dan, Paljasso". In nr. i o van Cinema & Theater publiceerden wij een reeks foto's uit deze film. Monika Burg treedt hierin op met Benjamino Gigli en Paul Hörbiger. Monika Burg wordt wel eens het ideale sportmeisje genoemd, omdat zij een enthousiast beoefenaarster is van vrijwel alle takken van sport, die binnen het bereik van de schoone sekse vallen. Op haar vrije dagen vertoeft zij het liefst in de natuur, om nieuwe krachten voor het dikwijls zeer vermoeiende studio-werk op te doen. Hoe Monika er dan op uit pleegt te trekken — liefst in haar eentje — toonen de foto's op deze pagina. (Foto's Ufa)
MONIKA BURG
KA BURG (toro rosis)
Foto's van Monika Burg laten zoo'n verbluffende veelzijdigheid van uitdrukkingen zien, dat men nauwelijks kan gelooven, dat deze jonge dame nog pas kortgeleden voor de eerste maal voor de filmcamera stond. Wie haar gedurende de laatste opnamen van de Tobis-film „Twee in een wereldstad" opmerkte en leerde'kennen, zag een fijn, frisch gezicht van een jong meisje, blond en blauwoogig. En wie met haar sprak, ontdekte het geheim van dit uitdrukkingsvolle meisjesgezicht. In haar blik en in haar trekken is bij alle helderheid en jeugdige frischheid ook aanwezig de ware ernst van de jongere generatie van tegenwoordig, die vroeg op eigen beenen moet kunnen staan. Monika's vader was diplomaat en woonde in Parijs; haar moeder was een Frangaise. Monika bracht dus haar jeugd in Frankrijk door. Hier leidde zij het leven van een welgesteld jong meisje. Ook deed zij veel aan sport. Op een goeden dag bevredigde dit alles haar niet meer. Zij wilde op eigen beenen staan, wilde bewijzen dat zij ook zelfstandig kon zijn. Zij had altijd een voorliefde gehad voor de danskunst en wilde probeeren hierin iets te bereiken. Zij trok daarom naar Brussel, waar zij les nam, om na verloop van anderhalf jaar in Duitschland bij de film te komen. Dank zij een geslaagd studio-
11. (nr. 13) — CWEMA & THEATER
^^^^^-
25 JAAR CULTUURFILM In geheel Europa is in de maand Maart het feit herdacht, dat de Ufa, Duitschlands grootste filmoriderneming, vóór vijf en twintig jaar werd opgericht. Beelden uit de Europeesche speelfilm-productie van de laatste kwarteeuw zijn den bioscoopbezoeker bij deze gelegenheid voor oogen getooverd en menigeen zal een oogenblik weemoedig hebben geglimlacht bij de herinnering aan den tijd, dat bioscoopbezoek nog een bijzondere attractie was, en de speelfilm van laaiende hartstochten en moord-en-brand aan elkaar hing. Vele titels van films uit een meer of minder ver verwijderd verleden zijn ons daarbij te binnen geschoten, onverbrekelijk verbonden aan de namen van de acteurs en actrices, die hun kunst aan deze rolprenten gegeven hebben. Het is niet meer dan natuurlijk, dat bij het jubileum van een filmmaatschappij de speelfilmproductie in de eerste plaats in herinnering wordt gebracht. Immers, deze heeft het meest tot het publiek gesproken. Wat er dan verder nog aan celluloidlint aan het witte doek is prijs gegeven, och, dat was maar kleingoed, in den vorm van cultuurfilms, min of meer wetenschappelijke documentaires, bestemd om de gaatjes te vullen. Vele pnxjuctiemaatschappijen verwaarloozen de cultuurfilm daarom geheel en bepalen zich - uitsluitend tot het vervaardigen van speelfilms. Het zou echter, juist tegenover de Ufa, onbillijk zijn, om nu, aan het slot van haar eerste vijf en twintig jaar, dat „kleingoed" niet te releveeren. Immers, zoo de speelfilms der Ufa al van Europeesch belang mogen worden genoemd, haar c»/t«»rfilmproductie kan zeker bogen op een wi-reWbeteekenis. Geen andere filmmaatschappij heeft zich aan het vervaardigen van cultuur, documentaires zoo bij voortduring en zoo zorgvuldig gewijd als de Ufa, en de ontwikkeling, welke de cultuurfilm in de afgeloopen vijf en twintig jaar heeft doorgemaakt, vinden wij in haar geheel in de Ufa-historie terug. Die ontwikkeling is uiteraard een geheel andere dan die der speelfilm. In oorsprong is het vervaardigen van cultuurfilms niets anders dan hetgeen de allereerste cameraman deed, toen hij aan den zwengel van zijn primitieve camera draaide en alles op het filmlint vastlegde, wat maar binnen het bereik van zijn lens wilde komen. Hij had toen nog geen zorgen over ensceneering en regie ; hij filmde eenvoudig wat hij waarnam en daarmee uit. De allereerste films waren dus voorvallen uit het alledaagsche leven, zonder een dramatische intrige. Zij waren niet meer dan berichten, die den toeschouwer alléén maar vertelden wat er gebeurd was, zonder eenige bijbedoeling. Al spoedig kwam er echter meer teekening in de ontwikkeling der filmkunst en ging men er toe over, speciaal geënsceneerde tafereelen op te nemen, die uiteraard meer de belangstelling van het groote publiek vermochten te boeien dan de nuchtere filmberichtgeving. Deze laatste geraakte dus eenigszins op den achtergroSd. doch verdwijnen deed zij allerminst. Het was de wetenschap, die er zich al spoedig meester van maakte uit hoofde van de ongekende mogelijkheden, welke de film opende. Gebeurtenissen en ontwikkelingen, die met het bloote oog niet of moeilijk te volgen zijn, vermocht de film in elk willekeurig tempo en formaat weer te geven. Toen men eenmaal tot dit inzicht gekomen was. was de cultuurfilm geboren, terwijl de weergave der dingen van het dagelijksche leven evolueerde tot dat wat wij thans als het journaal kennen. Het vervaardigen van cultuurfilms is heden ten dage een op zichzelf staanB1J DE FOTO'S:
"
Linksboven: Filmopnamen van een afgeschoten kogel. De bovenste rij beelden toont hoe een 2 mm dikke staaldraad door midden wordt geschoten i uit de onderste beelden ziet men, hoe de kogel tegen een 5 mm dikke pantsetplaat stuit en wordt platgeslagen. De belichtingstijd van deze opnamen uit de cultuurfilm der Vfa „Schiessen und Treffen" was 1/10.000.000 seconde! — Linksmidden en linksonder: Een coquette dame zet haar lippen aan voor den spiegel (2). Op de foto 3 ziet men dezelfde afbeelding in een Röntgenopname. Duidelijk
CINEMA &• THEATER — (nr. 13) 12
_
y
de wetenschap, die over de meest volmaakte hulpmiddelen beschikt, zooals micro-camera's, stereo-lenzen, tijdloupes, enz. enz. De Ufa heeft kosten noch moeite gespaard om al deze hulpmiddelen tot een steeds hoogeren graad van volmaaktheid te brengen. Zij was de eerste firma, die overging tot het systematisch vervaardigen van biologische films, teneinde den toeschouwer een indruk te geven van het leven der dieren- en plantenwereld. Het succes, dat deze biologische films vooral in wetenschappelijke kringen oogstten, werd aanleiding tot den bouw van een speciale Ufa-studio voor cultuurfilms, welke verrees te Babelsberg. Een der eerste film die deze studio verliet, was „Mungo, der Schlangentöter" („Mungo de slangendooier") waarin de aandachtige toeschouwer Rudyard Kipling's verhaal „Siki-tiki-tavi" terugvond. Spoedig breidde de actieradius der cultuurfilm zich uit. Ook astronomische films kwamen tot stand. ,J{et oneindige wereldruim" en „Zo«, aarde en maan" zijn daarvan bekende voorbeelden. Met de micro-camera drong men door tot de geheimen van het leven zelf. („Het mysterie der schefping"). Met de Röntgen-camera kon het inwendige van levende wezens gefilmd worden. („Röntgenstralen"). Ook de vertraagde en versnelde camera, alsmede het zoogenaamde Schlieren-procédé, dat het mogelijk maakte zelfs de baan van een kogel op het witte doek te projecteeren, werden aan de vervolmaking van de cultuurfilm dienstbaar gemaakt. Inmiddels groeide de cultuur-film-afdeeling der Ufa uit tot een machtig wetenschappelijk lichaam, dat thans de beschikking heeft over drie speciaal geoutilleerde, eigen studio's. Twee daarvan zijn speciaal voor biologische doeleinden ingericht, het derde bevat een hyper-modern micro-laboratorium. Het personeel van deze afdeeling heeft een doeltreffende scholing genoten en is onafgebroken bezig nieuwe prestaties aan de reeds langa reeks toe te voegen. Naast de populair-wetenschappelijke onderwerpen bracht de cultuurfilm boeiende documentaires op technisch en geografisch gebied. Weinig landen der aarde zijn niet door de cultuurfilm-operateurs bezocht. Het is vanzelfsprekend, dat iedere vooruitgang in de film-industrie ook door de cultuurfilm gretig werd aanvaard. Het geluids-procédé maakte het bijvoorbeeld mogelijk, de beelden op het witte doek met natuurgeluiden te illustreeren en van een verklärenden monoloog te voorzien. De kleurenfilm, vooral van groot belang bij opnamen in de vrije' natuur, werd zelfs eerder bij de cultuurfilm dan bij de speelfilm toegepast. In dit verband wordt het ons wel duidelijk, dat de cultuurfilms voor de Ufa nimmer een winstobject hebben gevormd. Het werk, dat hier verricht wordt, heeft uitsluitend de intentie zaken van cultureel belang, zoowel in wetenschappelijk, technisch of touristisch opzicht, nader tot het publiek te brengen. En dat hetgeen de Ufa ons aan cultuurfilms brengt zeker de moeite waard is, wordt bewezen door de documentaires welke in den laatsten tijd zijn uitgebracht, zooals „Mierenstaat", „Roovers onder water" en de Bavaria-film „Salmo, de forel". Deze films vormen nieuwe hoogtepunten in den ontwikkelingsgang, en zij doen hopen, dat de tijd niet ver meer zal zijn, dat aan de cultuurfilm in het bioscoopprogramma geregelder een plaats zal worden ingeruimd dan thans het geval is. L. J. CA PIT.
ziet men de metalen oorhangers en de vingerring. — Onder: Hier ziet men den ontwikkelingsgang van een salamander van ei tot larve. Opnamen uit de cultuurfilm „Het mysterie des levens". — Rechtsonder: Foto nr. 5 is een afbeelding uit de film „Mungo de slangendooder". De mungo valt een brilslang aan. — Rechtsmidden: Op foto 6 ziet men een opname van een zonsverduistering, kort na het einde van den totalen eclips. (Uit de cultuurfilm „Zon, aarde en maan"). — Rechtsboven: iVr. 7 is een interessante opname uit de film „De oneindige wereldruimte". De door een ring omgeven planeet Saturnus. (f oio's Ufa)
13 (nr. 18) — CINEMA «&• THEATER
■
.
■
■
■
■
.
(Teekening E line van F.ykern)
E. WERKMAN.
,,Pas op voor zakkenrollers! „ . . Zorg, dat je er bij bent. .. om drie uur in de foyer van den schouwburg. .. Inspecteur De Boer zal er ook zijn en misschien komt de commissaris ook nog wel even kijken. . . Nou, tot ziens hoor!" Natuurlijk zou ik er zijn. Het was midden-Augustus en nog volop „komkommertijd", dat wil zeggen, wij, journalisten, konden het werk op onze sloffen af, want er viel niets te beleven. En in zoo'n periode, waarin het geringste keukenbrandje een welkome afleiding beteekent, opende deze uitnoodiging werkelijk ongekende perspectieven. Het was een jong inspecteur van politie, die mij zoo juist had opgebeld met de mededeeling, dat er in den schouwburg iets te beleven was. Zd\tan Arpad was dien morgen ten politiebureele verschenen en had aangeboden voor de bloem der recherohe van het plaatselijk politiecorps een speciale voorstelling te geven en de commissaris had, na eenig aarzelen, de uitnoodiging aanvaard. De naam Zoltän Arpad behoefde in die dagen geen verderen uitleg, want er was in de stad geen aanplakzuil, geen muur, geen schutting te vinden, waarop die naam niet in koeien van letters te lezen stond. „De bekende Hongaarsche telepaath en gedachtenlezer, rekenwonder en kampioen zakkenroller" vertelden de aanplakbiljetten, die voorts een ieder in overtuigende bewoordingen opwekten des avonds
9 9
om kwart over acht in den stadsschouwburg aanwezig te zijn om daar mede te genieten van 's mans vinger- en hersenvlugheid. En inderdaad, wat Zoltän Arpad vertoonde, mocht er zijn: hij was een artist van den eersten rang en avond aan avond was de schouwburg dan ook uitverkocht. Zijn aanbod om speciaal voor enkele rechercheurs een privé-voorstelling te geven, in het bijzonder in de kunst van het zakkenrollen, behoefde dan ook niet te worden opgevat als een verkapte reclamestunt, want daaraan had hij geen behoefte. Het behoeft geen betoog, dat Zoltän Arpad, die er 's avonds op het tooneel uitzag, alsof hij zoo uit de püszta was weggeloopen, zich ontpopte als ^een rasechte Amsterdammer, die aanvankelijk nog wel probeerde ook tegenover het kleine publiek van zeer critisdhe „deskundigen" in de foyer zijn „buitenlandsch" accent vol te houden, doch ook die pose tenslotte maar liet varen en met een weliswaar niet hinderlijk, maar toch duidelijk hoofdstedelijke tongval ons iets van de geheimen van zijn succes onthulde. Zijn trucs op telepathisch gebied waren werkelijk frappant, als rekenwonder dwong hij ieders eerbied af en zijn voorraad goochelkunstjes met speelkaarten was onuitputtelijk. Maar met het „hflbfdnummer" wachtte hij toch, tot eindelijk— hét liep al tegen half vijf — de commissaris in hoogst eigen
persoon de foyer binnenstapte; met zijn „onthullingen" was de artist tot nog toe maar karig geweest (zooals trouwens ook niet anders te verwachten was), maar inzake zijn zakkenrollerskunst beloofde hij werkelijk college te zullen geven. En de politiemannen trokken beroepshalve een ernstig gezicht, toen „Jimmy" werd binnengebracht om zijn baas te assisteeren. „Jimmy" was een zonderlinge verschijning. Zijn hoofd was van karton, de mouwen van zijn colbertje hingen älap en levenloos langs zijn romp van hout en ijzerdraad en beenen had hij in het gebed niet; in de plaats daarvan rustte hij op het onderstuk van een voormaligen kapstok. Verder was „Jimmy" echter onvervalscht, want zoowel het bolhoedje op zijn grijnzenden kop als het jasje en het vest waren van onberispelijke kwaliteit. En op zijn kleeding kwam het juist aan, want Jimmy was niets meer en ook niets minder dan een proefkonijn voor leerlingzakkenrollers, zoo vertelde Zoltän Arpad. „Ik heb 'm in Chicago óp den kop getikt, waar ik een paar jaar geleden een cursus in het zakkenrollen heb gevolgd van een gangstersclub" vertelde de artist en er was niemand, die zijn relaas in twijfel trok. „U weet natuurlijk, hoe in Amerika, en in het bijzonder in Chicago, de misdadigers zijn georganiseerd. .. . die lui maken van hun vak werkelijk een beroep .... een gesloten beroep, waartoe je niet wordt toegelaten, wanneer je niet hebt aangetoond in dat vak werkelijk iets te presteeren. En daarom geven de oud-gedienden, die er zelf niet meer op uittrekken, omdat ze genoeg hebben verdiend, cursussen aan de jonge leerlingen.... Nou, en voor de aanstaande beroeps-zakkenrollers gebruiken ze dan zoo'n pop. De jongens moeten leeren Jimmy te berooven, alsof het een echt s/lachtoffer zou zijn. Er wordt een portefeuille in een van zijn binnenzakken gestopt en die moet er zoo worden uitgehaald, dat Jimmy er zelf niets van merkt. En het aardige is juist, dat Jimmy veel gevoeliger is dan welke levende proefpersoon ook. Probeert u maar eens, uw hand in zijn binnenzak te steken. ..." Een der rechercheurs stond op, maar voor hij Jimmy nog maar goed had aangeraakt, trok hij zijn hand verschrikt terug, want een electrische bel, goed verborgen achter Jimmy's vest, begon te rinkelen. „Ziet u," vervolgde Zoltän Arpad, „Jimmy is zoo geconstrueerd, dat die bel onmiddellijk begint te rinkelen, wanneer je hem maar iets te ruw behandelt. Maar haal je de portefeuille volgens de regels der kunst uit zijn binnenzak, dan gebeurt er niets. Kijk... " En de artist gleed met zijn hand behoedzaam tusschen jas en vest, pikte de portefeuille tusschen wijsvinger en pink voorzichtig weg en. .. de bel liet zich niet hooren! Van zijn ervaringen, opgedaan in Chicago —- niemand was zoo onbeleefd naar
CINEMA &• THEATER — (nr. 18) 14
,
de details van dien misdadigerscursus te informeeren — wist Zoltän Arpad heel wat te vertellen en uitvoerig demonstreerde hij, boe de Amerikaansche zakkenrollers te % werk'gaan. Een jarenlange, ononderbroken l4» oefening en een eindeloos geduld, zoo zei hij, zijn noodig om de kunst onder de knie te krijgen, want iemands zakken leeg halen, zonder dat het slachtoffer er ook maar iets van merkt, vereischt niet alleen vingervlugheid. En tenslotte waren de politiemannen natuurlijk wel bereid de theorie van dezen „stoomcursus" op Jimmy in practijk te brengen, maar niemand slaagde er in de portefeuille te bemachtigen, zonder dat het hatelijke belgerinkel , de onhandigheid stipt noteerde. Tenslotte wendde Zoltän Arpad zich tot den commissaris, die een tikje uit de hoogte en met een glimlach van „ik-loop-erniet-in-vader!" alles had aangehoord, met het verzoek ook eens een poging te doen Jimmy te rollen. En de commissaris liet zich gemakkelijk overhalen om het ook eens te probeeren. Hij trok langzaam zijn handschoenen uit en naderde de grijnzende pop uit Chicago behoedzaam. Het spreekt van zelf, dat de verzamelde politiemannen de grootste belangstelling aan den dag legden voor de verrichtingen van hun oppersten chef. Ook de ober, die opvallend ijverig telkens de vuile kopjes en glazen kwam weghalen, liet zijn buffet nu in den steek en het garderobemeisje liet onze jassen en hoeden aan hun lot over. Tenslotte zie je niet lederen dag een commissaris van politie optreden als zakkenroller.... De blanke hand van den commissaris verdween langzaam tusschen jas en vest. Er gebeurde niets. Maar zoover hadden de meeste rechercheurs het ook wel gebracht. De hand gleed verder. Jimmy verroerde zich niet. De hand week voorzichtig terug. Nog bleef alles stil. De hand kwam tevoorschijn. De spanning in het kleine zaaltje was werkelijk voelbaar. Zou het den commissaris lukken, wat geen van zijn ondergeschikten had klaargespeeld ? Ook Zoltän Arpad keek met meer dan gewone aandacht en het garderobemeisje hield den adem in. Daar verscheen de portefeuille ... Nog even ... RRRRRRrrrrrrr ... Daar ratelde Jimmy's bel luid en triomfantelijk. Ook de commissaris was, zij het dan ook op het nippertje, „gezakt" en de rechercheurs waren in hun volste recht, toen zij hun chef dezen keer eens hartelijk uitlachten ! De commissaris deelde trouwens in de vroolijkheid, maar opeens trok de lach van zijn gezicht weg. „Hé..." zei hij, „ik heb mijn handschoenen zoo net toch in m'n jaszak gestoken ... Of liggen ze op dat tafeltje ?.. . Nee?... Dat's gek..." Maar nu was het alleen Zoltän Arpad, die mocht lachen. Terwijl de commissaris nog wat beteuterd stond te kijken, haalde hij zijn linkerhand achter zijn rug weg en ... toonde de handschoenen, die hij den ■ r
■•
TT-
zakkenrollenden commissaris had gerold! De commissaris was sportief genoeg om den artist alle eer te geven, die hem toekwam. „Ik heb er werkelijk niets van gemerkt," bekende hij. „Maar u bent ook niet zoo gevoelig als Jimmy,7' troostte Zoltän Arpad hem, nagrinnekend over zijn succes. Tot hij op zijn beurt plotseling zichtbaar verbleekte. Zenuwachtig tastte hij óver zijn vest. „Verdraaid ..." mompelde hij, „ben ik nou gek of ..." „Bent u ook uw handschoenen kwijt?" informeerde een der rechercheurs. „Nee," antwoordde de artist vrij beneden, „m'n gouden horloge... ik draag het altijd hier in m'n vestzak..." Drommels, dat was wel een zonderlinge samenloop van omstandigheden. Diefstal van een gouden horloge was tenslotte geen kleinigheidje en dat onder de oogen van een tiental rechercheurs èn den commissaris zelf. En onwillekeurig keek ieder plotseling heel ernstig en bezorgd. Behalve Jimmy, die dom voor zich uit bleef grijnzen. Toen kuchte iemand nadrukkelijk. Het was de ober in zijn groezeligen rok. En in zijn rechterhand hield hij, glimmend van onverholen plezier... het gouden horloge van Zoltän Arpad! Even waren we allen met stomheid geslagen. Maar het was de artist zelf, die het eerst in een hartelijken schaterlach uitbarstte en den kellner kameraadschappelijk op de schouders klopte. „Dät is me nog nooit overkomen," bekende hij, „dat is werkelijk vakwerk! Een beroeps-zakkenroller zou je dat niet verbeterd hebben .. ." „Odh meneer," zei de ober bescheiden, „ik wil u wel vertellen, hoe 't komt, dat u er niks van gemerkt hebt..." „Nou?..." „Ik ben van 't zomer een weekje naar Chicago geweest... !" (adv.)
Ty*\
VOORKOM verkoudheid, LUW* . .nWPf want PotterV -hoe»»•^o0PoI,,__ O'ea zijn er niet. Beb moed en vertrouwen, want...
POTTER'S LINiA komt terug! MIMA N. TIN HIIKil ■
HIlvilSUM
VAN VROUW TOT VROUW Dezer dagen ben ik naar een middagvoorstelling in den schouwburg geweest. Eigenlijk een wonderlijke uitvinding, een middagvoorstelling. Op klaarlichten dag tijg je naar Thalia's tempel als een kind, dat eens een middagje uit mag, je laat de zon achter je en ineens sta je in een verlichte vestibule en later zit je in het duister met alleen de schijn van de voetlichten en eventueele lampen op het tooneel vóór je. Twee en een half uur lang kun je je verbeelden dat het avond is. Dan valt het scherm. De menschen hebben kennelijk minder haast om in de vestiaire te komen dan 's avonds en dat is begrijpelijk. Het is nu immers niet een kwestie van wel of niet de laatste tram halen! Dat is een goede zijde van een middagvoorstelling. Vijf minuten later sta je in het nuchtere daglicht; de zon schijnt nog en roept je tot de werkelijkheid terug, al ben je nóg zoo wég geweest in een verbeeldingswereld. De menschen hebben geen haast de tram te bestormen en hebben tijd om na te praten. U kent mijn liefhebberij gesprekken af te luisteren. „Na de pauze vond ik prachtig; maar er vóór was het moeilijk te volgen 1" klinkt het links en rechts zegt een besliste stem: „Nou hoor, ze had nogal eens slappe oogenblikken I" Brr, wat een critici! Maar in stilte moet je erkennen, dat je geen haar beter bent. Heb je niet telkens jezelf er op betrapt, dat je gedachten teruggingen naar enkele tooneelspeelsters uit den goeden ouden tijd, toen je nog jong was? Wat zouden die van deze rol hebben gemaakt I Maar hoe kon ik mij begrijpen, dat deze actrice deze rol had begeerd. Ja, ik kan mij voorstellen, dat een ras-tooneelspeelster af en toe popelt van verlangen een bepaalde rol te spelen, dat zij er het beste van zichzelf in legt en zich er geheel aan geeft. Dan, aan het slot van de voorstelling,, breekt het applaus los, maar ja, ook de critiek.. Zie boven I Is het eigenlijk, als je er goed over denkt, niet verschrikkelijk? Stel je voor, dat óns zooiets overkwam, ifc bedoel, ons huisvrouwen. Stel je voor, dat wiji een lieven langen dag sjouwen op het tooneel van\ onze huishouding, dat wij ons uitsloven om manlief en de kinderen het beste te geven, dat er te geven valt, dat wij met hart en ziel onze huishouding en ons kroost verzorgen en dat dan, aan het eind van dien dag, de critiek komt: „Je hebt wel je best gedaan en je hebt zeker ook goede momenten gehad, maar. ..." en dan komt het lijstje: de aardappelen waren te flauw of te zout en op dat en dat oogenblik heb je een iets te ongeduldigen toon aangeslagen, enz. enz. Wij zouden dol worden! Stel je voor, dat óns zooiets overkwam, dat bedienden en ambtenaren, van onderwijzers en; ingenieurs, ik noem maar wat, geregeld aan critiek werden onderworpen, door het toeziend publiek, maar ook publiekelijk, in de krant! De; arme menschen zouden het immers niet bolwerken ! Maar de tooneelspelers en ieder, die kunst geeft, moeten zich dit laten welgevallen. Want na elke première vertelt een schoolmeesterende meneer in de krant hoe het was en wie er tekortschoten en waarin ze tekortschoten. Eigenlijk is elke première een openbaar examen. Je moet zenuwen als kabeltouwen hebben om dat vol te houden I Wie zou toch eigenlijk op het idee zijn gekomen, kunstuitingen te critiseeren ? Dit alles ging door mij heen, toen ik na bovenbedoelde middagvoorstelling naar huis wandelde. Ach ja, tooneel spelen is, zóó bezien, een ondankbaar werk. En toch een dankbare taak! Want hoeveel menschen kunnen hun zinnen eens verzetten dank zij den schoawburg en voor hoeveel menschen gaan er geen werelden open, die anders voor eeuwig een gesloten boek zouden blijven, juist omdat de tooneelspelers hen er heen voeren? Daarom is het toch fijn een acteur of actrice te zijn, al timmer je dan ook aan den weg en al heeft ieder af en toe wat op je aan te merken. SCHOUWBURGBEZOEKSTER.
15 (nr. 13) — CINEMA 6* THEATER
mi —ll^^m^^^^^^—
-
-
SABA,
:
■
4
Links: De Wiener Sängerknaben zooals zij in ons land optreden. In het midden de dirigent Hans Gillesberger. (Foto Staff)
i
DE HINDOE-DANSERES „Kan men met den authentieken, Hindoeschen dans een publiek, boeien, dat eigenlijk voor licht en luchtig amusement komt?". Dat was de vraag, die de directie van het Tivoli Cabaret te Amsterdam zich eenigen tijd geleden stelde. En de danseres gaf zelf het antwoord: „Sedert de Indische vorsten, die machtige despoten, zelf op volksfeesten voor hun onderdanen dansen, omdat de dans der Hindoes gebaseerd is op de legenden en religie van het volk in zijn breedste lagen, kan ik mijn kunst in eiken Westerschen kring brengen ...". Aldus danste zij in het Tivoli Cabaret, het experiment werd aangedurfd. Ik was er een keer getuige van en mocht, eerlijk gezegd tot mijn verwondering, constateeren, dat het voor licht en luchtig amusement verschenen publiek uitstekend reageerde. Het was als een muisje zoo stil, toen die tengere Oostersche vrouw in haar kleurrijk, sierlijk costuum de precieuze danstaai van het wijze en oude Oosten begon te spreken. Daarbij begeleidde niet het uitnemende, Roemeensche orkest van Serban, ofschoon de Roemenen er van nature al meer van begrijpen dan wij .... Er werden gramofoonplaten bij gedraaid; opnamen van de oorspronkelijke muziek. Zangerig, met een ondertoon van gesublimeerden hartstocht, van een strenge, fascineerende rhythmiek, vulde zij het op-entop Westersche vermaakszaaltje. De moeilijkheid van het experiment lag bij deze muziek en vooral bij het feit, dat de Hindoesche dans, de dans van VoorIndië, een taal is. Wat verstaan wij, zoowel van de muziek als van de taal ? Klanken kan men nog over zich heen laten gaan. Ook zonder verstandelijk begrepen te worden, vermag muziek en vooral streng-rhythmisohe muziek de ziele-snaren van den maar even ontvankelijke te bespelen. De taal van den Hindoeschen dans echter moet men kennen, zij heeft een alphabet van een vijfhonderd teekens. Wij Westerlingen zijn op stuk hiervan volkomen analphabeten en toch, bij het zien van deze Hindoesche danseres, voelt ge een moeilijk te definieeren contact met de cultuur en den geest van een ander werelddeel. Voelt ge, ofschoon het algemeen menschelijke in de verschillende aardstreken verschillende uitdrukkingsvormen heeft, dat iets toch gemeenschappelijk is. .. De danseres heeft mij voor een praatje ontvangen. Saba is haar naam, een naam van het Indië der Hindoes. Toch is zij nauw verwant aan ons Indië, van moederszijde stammende uit illustere Javaansche
lof voor de wijze, waarop hij zijn koor in de innige geheimen van de muzikale kunst heeft ingewijd, voor de gevoelige intonaties, de verfijnde timbres met hun beheerschte klankkleur en de krachtige discipline, die aan dit alles ten grondslag ligt. Na de pauze kreeg men het koor in een nieuwe prestatie te zien, met name in een zangspel van Chr. W. Gluck ,,Er allein ist Schuld", dat door Richard Rossmayer speciaal voor de Wiener Sängerknaben is bewerkt. Naast de zangcapaciteiten wordt hier dus ook een beroep gedaan op de tooneelkwaliteiten van de jongelui, en het mag gezegd worden, dat het Weensche bloed den geest van Laube, Dingelstedt en Bahr niet verloochent, al mag ik aannemen, dat de regisseur Mayerfürst geducht óp zijn materiaal heeft moeten werken. 'De vertooning, die ik zag, speelde zich tusschen gordijnen af — een simpel bordje met ,,Gutshof" duidde de situatie aan — waardoor de illusie veel te kort kwam, maar de kleurige costuumpjes vergoedden veel, de belichting werkte op gelukkige wijze mee en de tooneelmimiek van de jongens liet weinig te wenschen over. Men moest wat wennen aan de dwergfiguren op het
geslachten, de Nederlandsohe taal perfect beheerschende. Haar opleiding — het dansen is verbonden aan de opvoeding in Indië — beperkte zich oorspronkelijk tot de Javaansche cultuur. Na tien jaren Javaansch gedanst te hebben werd Saba .... te groot voor dezen dans. Baar leeraar, de beroemde Raden Mas Kodrat, de broeder van Wiradat, gezien danser aan het vorstenhof te Solo, adviseerde hakr op den Hindoesdhen dans over te gaan."? Die werd toen haar groote liefde, daarvoor heeft zij sedertdien geleefd. t De Hindoesche ; danskunst is de basis van alle Indische danscultuur. Tijdens de zesde en de zevende eeuw, de periode der Hindoesche Renaissance, beïnvloedde zij in sterke mate de Javaansche danskunst, de danskunst van Japan, enz. Men zou de Javaansche de tweede fase kunnen noemen in het ontwikkelingsproces. De Hindoesche is de eerste en grondleggende. Zij is zuiver litterair-religieus, haar stof kiezende uit dien van lang voor Christus dateerenden schat aan mythische epiek. Al deze oeroude vertialen handelen over den mensch in zijn verhouding tot de Godheid en geen enkele zijde van de menschelijke natuur is daarbij zonder binding aan de Godheid. De Hindoesche dans straalt daardoor religie uit en niets dan religie. Ook daar, waar hij gewijd is aan Eros en dergelijke, voor onze Westersche begrippen meer aardsche zaken. Streng ritueel, gebonden aan een omvangrijk wetboek, heeft hij van eeuw op eeuw zijn expressies bewaard. De Natya-Sastra is dit wetboek, een dramatisch werk van Barata, die eens de goddelijke opdracht ■ kreeg alle dansbewegingen en muziek voor eeuwig vast te leggen. De twee epische dichtboeken, waaraan de sagen en legenden izijn ontleend, 'heeten de Mahabharata en de Ramayana, die in functie te vergelijken zijn met de Germaansche Edda. Elke handbeweging, elke draaiing van het hoofd en de oogen, elke verandering in de houding der romp heeft een eigen, door Barata geformuleerde beteekenis. De handbewegingen bijvoorbeeld zijn de Moedra's gedoopt en door middel van de Moedra's spreekt de Hindoesche danseres een complete dans-spreektaal. Saba studeerde weer tien jaren in VoorIndië, voordat zij voor het eerst met Hindoesche dansen optrad. Thans, ver verwijderd van de cuituurbasis, studeert zij nog altijd. „Daarbij is het", zegt zij, „moeilijk om niet te sterk los te raken van den oor-
„Radka" (Krishna Purana), gedanst door Saba. (Foto arch. Saba)
sprong. Direct na den oorlog zal het noodig zijn, dat ik de bron weer opzoek. De Hindoesche dans, waarvan het propageeren mijn levensdoel is, opdat ik mijn steentje kan bijdragen tot een beter begrijpen tusschen West en Oost, kan geen vervlakking, geen concesssies aan andere culturen dulden. Ik vond het daarom, na maanden lang in het Koloniaal Instituut gedanst te hebben, zoo prettig, dat de directie van het Tivoli Cabaret over haar bezwaren tegen mijn gramofoonplaten kon heenstappen. Uit het buitenland kreeg ik een uitstekende aanbieding, mits ik bereid was de muziek te transponeeren. Welnu, dat is onmogelijk en ik moest weigeren. Ik heb, door op gramofoonplaten te dansen, toch al een klein beetje water bij den wijn gedaan. U moet namelijk weten, dat de Hindoesche danser eigenlijk het voornaamste lid van het orkest is. Hij vuurt het aan, door zijn extase leidt hij het orkest tot herhaling van thema's, tot doorgaan in (hetzelfde verhaal. Is het eenmaal in orde, dan volgt het orkest den danser. Gramofoonplaten zijn daarentegen dingen, die gevolgd willen worden. Komt de naald aan het einde, dan breekt de dans ook af. . .". Saba en ik bespraken allerlei. Zij vraagt mij evenzeer uit over de Europeesche opvattingen als ik haar over de Oostersche. Het is vermoedelijk de Westersche invloed en wel speciaal de Nederlandsohe, die ons gesprek via Gandhi, Pandit Nehroe, Krishnamurti, de Aga Khan bij . .. de Indische keuken doet belanden. Hier past het mij mijn blocnote dicht te slaan! P. BEISHUIZEN
DE WIENER SÄNGERKNABEN ZONGEN EN SPEELDEN EEN OPERA VA N GL UCK Knapenzang heeft door de eeuwen heen een bijzondere bekoring op het menschdom uitgeoefend. Het is het prille, onvolgroeide, dat aantrekt, de bloem-in-knop naast de soms kristallen zuiverheid van de dunne, nog wel eens onvaste, maar meermalen toch reeds glanzende sopraanstemmen. De R.K. kerk maakt van het reine geluid der knapenkoren zeer dikwijls gebruik en het is niet voor niets, dat Bach in zijn Matthaeus-Passie een jongenskoor laat meewerken. Toen de Wiener Sängerknaben voor de eerste maal in ons land optraden, werkte dit als een openbaring, nog meer dan de befaamde Wognummers of het Kralingsche Vrouwenkoor — om maar een paar inheemsche „sensaties" van de laatste decenniën te noemen — ooit hadden gedaan. Er zitten voorzeker in het succes, dat dit Weensche jongenskoor geboekt heeft, naast de zuiver muzikale motieven ook andere, minder loutere elementen. Het groote publiek is épris van het „wonderkind" en hier heeft men zoo maar een paar dozijn „wonderkinderen" bij elkaar. De faam vliegt bovendien dit koor vooruit, en dan is er het feit, dat alles wat uit het buitenland komt, voor den gemiddelden Nederlander een extra-aureool pleegt te bezitten. Wat niet wegneemt, dat het foutief zou zijn de wezenlijk artistieke factoren in dit succes over het hoofd te zien. Niets belet aan te nemen, dat de Weensche jeugd grootere zangmogelijkheden heeft dan de onze, in elk geval over meer zanglust en een rijkere traditie beschikt. Voeg daarbij de bijzondere selectie, waarbij alleen aan de allerbesten een plaats in dit koor wordt ingeruimd, naast de zeer speciale scholing onder leermeesters van niet geringe begaafdheid. Zoo is het geenszins onverklaarbaar, dat de nieuwe tournee van dit gerenommeerde knapenkoor door ons land opnieuw duizendtallen heeft getrokken, buiten de trouwe bewonderaars, die
CINEMA & THEATER — (nr. 13) 16 17 (nr. 13)
CINEMA &•.. THEATER
het zich in vroeger jaren al had verworven. De leiders van het koor zijn er zich kennelijk van bewust, dat ook de uiterlijke verschijning niet van belang is ontbloot. Geleken de Wiener Knaben bij vroeger optreden op jonge misdienaren, waren ze later in matrozenpakjes gestoken, ditmaal hadden ze in hun uniforme donkere jasjes en lange broeken met nauwe pijpen in de verte iets weg van kostschooljongens. De decoratieve werking in aardige opstelling liet niets te wenschen over; na de eerste klanken was de betoovering er al, een betoovering, welke geen moeite had zich over de heele zaal te verbreiden, en zich bij elke nieuwe prestatie nog scheen te vergrooten. Het publiek had, geloof ik, niets liever gezien dan dat elk nummer werd gebisseerd! .... Ik wil mij niet de bevoegdheid aanmatigen van muziekcriticus, maar ik mag toch wel vaststellen, dat niet het geheele programma even juist is samengesteld. De eerste nummers, i6e eeuwsche kerkmuziek, van Jakobus de Kerle, Jakobus Gallus en Orlando di Lasso, liggen in de lijn van een knapenkoor, dat uiteraard de heerlijk reine melodieën van deze verheven strakke muziek beter vermag te interpreteeren dan de menschelijke gevoelsmuziek van de romantici, welke een bijzondere schaal van uitdrukkingsnuances verlangt en tevens een zekere rijpheid van levenservaring en literair begrip vooronderstelt. Zelfs bij de sopraanaria uit de Pinkstercantate van Bach vraagt men zich af — hoe zeldzaam buigzaam en vrouwelijk fragiel het stemmetje ook was —■ of deze kunst wel in de bevatting kan liggen van deze jeugd. Onvoorwaardelijk daarentegen is de keus te prijzen van het volkslied en alles wat daaraan verwant is en hier bereikt het ensemble dan ook een optimum aan contact met de zaal. Een zekere neiging tot het sentimenteele is niet te loochenen, een neiging, die het succes wel eens op al té goedkoope wijze oproept. Maar overigens verdient de dirigent Hans Gillesberger onbeperkten
groote tooneel, en kreeg even de gedachte aan marionetten, wat de charme zeker niet verminderde. De hoofdpersonen vooral acteerden niet minder verdienstelijk en vrijmoedig dan zij zongen — van een enkeling was de prestatie zelfs verrassend. Jammer, dat de inhoud van het libretto zoo weinig om het lijf had en zelfs niet vrij was van zekere onsmakelijkheid. Ik voor mij tenminste kan de realistische dronkenschap, verbeeld door kinderen van dezen leeftijd, niet goed verduiven. De charmante en geestige muziek intusschen vergoedt veel, en wat het koor bij alle scenische beweeglijkheid aan rhythmisch-muzikale kwaliteiten ten toon spreidt, is bij het voorbeeldige af. C. A. SCHILP.
Een scène uit „Er ist an allem Schuld". (Foto CN.F.IJ. Zeylemaker)
„RIGOLETTO" De „Italiaantjes" — dit verkleinwoord in den mond van den Amsterdamschen opera-liefhebber is wel een klinkend bewijs van de populariteit der zuidelijke zangers! — de Italiaantjes zijn er weer. Wel niet zoo „heelemaal" meer als vroeger, maar ze zijn er tóch. Er bestaan namelijk tusschen de oude „stagiones" en die van de laatste jaren eenige verschillen: eertijds duurden ze enkele maanden en brachten behalve de werken van het kasrepertoire nog wel eens iets anders ook; tijdens den oorlog werden de maanden slechts weken en bepaalde men zich tot drie of vier standaardopera's. De breede massa van ons muzikale volk kan nu helaas niet meer in die mate met volle teugen genieten van den bedwelmenden tooverdrank, welken zangers en dirigenten den dorstenden schenken. De voorstellingen zelf zijn wat orkest, aankleeding, koren etc. betreft beter dan vroeger, want toen moest men vaak genoegen nemen met een of ander stralend kwartet en wat entourage betreft knepen we dan maar één oog dicht! Nu biedt de organisatie van het „Deutscher Theater" de stoffeerende hand en het Residentie-orkest de spelende. Binnen ruim drie weken brengt men nu vier opera's en wel „Falstaff" (twee maal), „Rigoletto" (vijf maal), „La Bohème" (vijf maal) en „Madame Butterfly" (vier maal), alzoo twee beroemde Verdi's en twee dito Puccini's. In „Rigoletto", de opvoering die wij ditmaal bespreken, worden wij verplaatst naar den tijd der romantiek: Verdi schreef het beroemde drietal „Rigoletto", „Troubadour" en „Traviata" bijna honderd jaar geleden (van 1851 tot 1853) en wanneer wij zoo dat romantische gedoe gadeslaan, hebben wij moeite om te bedenken — wij twintig-eeuwers! — dat hier todi een ontstellend percentage realiteit onder de fantasie schuilt. De librettist Piave vond zijn stof in Victor Hugo's „Le Roi s'amuse" en op bet titelblad van de eerste uitgave van Hugo's drama zien wij tegen een ruwen rotswand de heftig gebarende gestalte van den wanhopigen Triboulet bij het blanke lijk zijner dochter. Qp den achtergrond flitsen bliksemstralen door het diepzwarte zwerk. Piave veranderde natuurlijk de namen; zoo werd koning Frans I de hertog van Mantua en Triboulet werd Rigoletto. Doch wanneer de lezer zich de moeite wil getroosten — een moeite, die echter rijkelijk beloond wordt! — om te lezen „De Verloofden" van Enrico Manzoni, het meesterwerk der Italiaansche romanlitteratuur en het type van den klassieken roman uit de negentiende eeuw, dan zal hij bemerken, hoe diezelfde Rigoletto-stof niets
meer of minder dan afschuwelijke werkelijkheid bevat! De hertog van Mantua verleidt de eene vrouw na de andere; het willige werktuig in de handen van dezen slechten meester is de verdorven hofnar Rigoletto, die zich bovendien niet ontziet om bedrogen echtgenooten en gedupeerde vaders te hoonen. Deswege wordt hij door den graaf van Monterone vervloekt. Wanneer de bravo Sparafucile dan Rigoletto's dochter Gilda vermoordt, gaat deze vadervloek wel op schrikwekkende wijze aan den nar in vervulling. De rol, die de braVo, de gehuwde misdadiger in de maatschappij van die dagen vervulde, het ontzaglijke kwaad, dat door het verdorven gedeelte van den adel met behulp van deze bravi gesticht werd, de meestal hulpelooze pogingen van de overheid om dezen kanker uit te »roeien: dat alles wordt ons duidelijk uit Manzoni's sublieme boek. Verdi, de nederige^ de wijze, de liefdevolle, hij achtte den schrijver van „De Verloofden" zóó hoog, dat hij zich niet waardig achtte mee te gaan in den begrafenisstoet van den overleden litterator, voor wiens nagedachtenis hij zijn diep-aangrijpend Requiem schreef! Maar zie nu, hoe de prachtige, eenvoudige mensoh Verdi den nar in zijn muzikale meesterwerk plaatst. Hoewel wij duidelijk inzien, dat Rigoletto verderfelijk handelt, wekt zijn figuur toch ons meegevoel op en weet de componist ons deelgenoot te maken van den schrijnenden smart van dezen vader, die bij al zijn slechtheid een roerende liefde koestert voor zijn eenig kind. Wenden wij ons nu naar de door de Italianen gegeven voorstelling, dan konden we al van te voren begrijpen, dat men voor deze gelegenheid stellig een uitmuntenden Rigoletto en Gilda zou meebrengen. Inderdaad maakten de bariton Armondo Borgioli en de coloratuur-sopraan Eide Ribetti een diepen indruk door hun zingen en hun spel. De tenor Aldo Sinnone (Hertog van Mantua) bezit wel een zuiver lyrisch timbre, doch zong wel wat over-gevoelig. Ook 'het paar De Manuelli (als de bravo) en Palmira Vitali Marini (zijn zuster Magdalena) voldeden zeer. Edmondo de Vecchi, dien wij al sedert jaren kennen als den routinier, die met zijn mathematisch duidelijken maatslag de nooit versagende leider en stuwer blijft der voorstellingen, vond in het Residentieorkest een fijn-spelend, elastisch-volgend ensemble. De regie vertoonde de bekende schabionen van het vak: vóór de „hoogejnoot" één
De krankzinnige filmster
Guiseppe Verdi.
(Foto Arckitf)
of twee stappen vooruit en verder alles, zooals we het gewoon zijn in Rigoletto. De koren waren goed bezet. Dat het een lust is, zoo'n meesterwerk weer eens in een mooie vertolking bij te wonen, bewees de houding van het opgetogen publiek, dat de uitvoerenden met bloemen en minutenlange ovaties huldigde. THEO VAN DER BIJL. BIJNA EEN „TARTUFFE" VAN VERDI . . . Guiseppe Verdi heeft met het plan rondgeloopen een opera te schrijven naar „Tartuffe" van Molière. Althans, Alessandro Luzio reproduceert in een publicatie van de Koninklijke Academie voor Muziek te Rome een in Verdi's nalatenschap gevonden manuscript, dat een vrijwel compleet schema voor een libretto naar „Tartuffe" bevat. Dit manuscript dateert vermoedelijk uit de jaren 1868-1870. Luzio neemt aan, dat Verdi zijn plannen om deze opera te schrijven heeft laten varen, toen hem de opdracht voor de Aïda gewerd.
George Vinton — i'k bedoel den grooten, den beroemden George Vinton — had, behalve een film-studio, een zwak zenuwgestel en om dat wat op te knappen, ging hij, op aanraden van zijn huisarts, eenige weken rust nemen. Hij, de groote productie-fleider, rust! Bespottelijk! Eerst zijn nieuwe film op stapel zetten; het succes van zijn leven zou het worden! „De krankzinnige rechter", luidde de titel. Alles was in orde. Scenario. Draaiboek. Decors. Alle rollen, bijrollen en figuranten waren reeds geëngageerd, behalve de hoofdrol. De krankzinnige vertolker van den rechter, èh, pardon, den vertolker van den krankzinnigen rechter, bedoel ik. Persoonlijk had hij alle filmspelers van naam en zelfs zonder naam 'laten testen. Hopeloos! Het was bijna een naamlooze bende geworden. Tweede-plan artisten, hadden heelemaal geen plan om beroemd te worden. Niemand was echter krankzinnig, èh, pardon, kon een krankzinnige imiteeren. Ten einde raad had hij figuranten, ja zelfs debutanten voor de lens laten komen. Hopeloos! Het is schijnbaar, voor een krankzinnige, eenvoudiger voor wijze te fungeeren, dan omgekeerd. Het scheelde niet veel of hij, George Vinton, was zelf krankzinnig geworden van zijn, gedwongen, rustkuur. Vergezeld van zijn huisknecht vertrok .... Vinton ging naast hem staan. (l'etkening Elirte van Eykern)
Registratie van manuscripten De Nederlandsche Kultuurkamer deelt mede: Reeds geruimen tijd voelen de auteurs van letterkundig proza, poëzie, tooneelstukken. libretto's, scenario's en soortgelijke werken behoefte aan een instantie, waar hun geestesproducten kunnen worden geregistreerd. Deze auteurs staan immers, ook vóór de uitgave van hun werk, bloot aan het gevaar ,dat van de schepping wederrechtelijk gebruik wordt gemaakt, hetzij door een eenvoudig plagiaat, hetzij door het verwerken van bepaalde markante opmerkingen, gezegden, passages of scènes in ander werk. Weliswaar staat dan voor den benadeelde de weg tot den bevoegden rechter open, doch veelal zal een dergelijke actie stranden op het feit, dat het oorspronkelijke auteursrecht zeer moeilijk is te bewijzen. Op grond van deze overweging is de Kultuurkamer er thans toe overgegaan binnen het kader van de af deeling auteursrechten der hoofdafdeeling Juridische Zaken een dienst „Registratie" in het leven te roepen, bij welken dienst de bedoelde manuscripten onder overlegging van een afschrift kosteloos ter registratie können worden aangeboden.
CINEMA & THEATER — (nr. 13) X8 19 (nr. 13) — CINEMA & Tff EATER
-hij naar het platteland; in dit geval de bergen, eenige dozijnen adspirant-krankzinnigen voor de deuren van zijn studio achterlatend. Het was een heenlijke ochtend en het beloofde een nóg heerlijker dag te zullen worden ... en dat werd het! Hij logeerde in een klein hotelletje. Het rook er naar bier, koffie en knoflook, en dat is een heerlijke lucht als men den geheelen dag schmink, lippenstift en parfum geroken heeft. De takken van de eikenboomen gaven je, door de wijd geopende vensters, een hand en de eekhoorntjes kwispelden met hun staartpluimen en vroegen je bijna of ze met je mee mochten eten. De vogels gaven concert. Het was er zoo vredig en de dieren waren er zoo weinig menschenschuw, dat je a'lleeh daaraan al kon bemerken, dat het hier niet druk was. George Vinton verwachtte ieder oogenMik dat de blank-blauwe duiven, die op het dak van de stal zaten te koeren, op zijn hoofd en schouders zouden gaan zitten en hem het brood uit den mond zouden pikken, iets wat zijn concurrenten ook probeerden. Nadat hij zich aan die heerlijke natuur vergast had, ging hij een wandeling maken. Hij ademde de frissche boschlucht met volle teugen in. Hij had nog geen tien minuten gewandeld, toen hij een vreemdeling tegenkwam, die naar een onbeschrijfelijk mooi natuurtafereeltje stond te 'kijken. George Vinton ging naast hem staan, deels om den vreemdeling te laten zien, dat hij ook gevoel voor natuurschoon had, deels omdat de man een cinema-blad in de hand hield. Er ontspon zich het volgende gesprek: Vinton: „Prachtig. Precies een schilderij!" De vreemdeling: „Een wat, zegt u?" Vinton: „Ik zeide: een schilderstuk! Stilleven!" De vreemdeling: „Neen, u zei alleen maar schilderij. Dat van dat stilleven maakt u er nu bij I" Vinton keek den vreemdeling eens van terzijde aan. Die man was origineel, meer dan dat, die man was excentriek. En dat werkte bij George Vinton magnetisch. Op excentrieke menschen en gezegden of antwoorden was hij verzot en meer dan eens had een van zijn ondergeschikten daar een dreigend ontslag mee gered. Ja, wie bij hem in den gunst wensohte te komen, bedacht iets excentrieks; maar dat wist deze vreemdeling natuurlijk niet, dat was zijn natuur. Het gesprek ging verder. De vreemdeling: „Ik weet waar u nu aan denkt!"
Vinton: „U hebt het geraden!" Hij werd ook al excentriek. Even pauze. De vreemdeling: „Maar dat is nog niets" — hij scheen in een soort extase te geraken — „Waar ik woon, in mijn kasteel, waar de romantiek springlevend is geworden! Waar zelfs de zwanen in den vijver hun uiterste best doen, om het hoogste lied uit te zingen, hetgeen hun vandaag of morgen gelukt! Waar de kikker in het riet de hooge C kwaakt, dat mijnheer, dat is natuur! Kom gauw met me mee!" Vinton ging. Nadat zij ongeveer tien minuten gewandeld hadden, zwijgend, kwamen zij bij een half volgegroeiden, half ingezakten vijver, in de wildernis. Daarachter ontdekte George Vinton een ijzeren, half uit zijn hengsels hangend hek. Tot zijn verwondering ontdekte hij ook een soort steenen beeldengroep, maar toen zij het hek gepasseerd waren en midden in de wildernis stonden, zag Vinton waar zij terecht waren gekomen: het was de ruïne van een kasteel. Nu steeg de vreemdeling nog meer in zijn belangstelling. Natuurlijk de een of andere schatrijke zonderling, moe van het geld-verdienen, die hier in de eenzaamheid rust zocht en dit overblijfsel van wat eens glorie was, had gekocht om er te droomen. Nu moesten de ruïne en de voortwoekerende wildernis hem helpen, om gemakkelijker over de achter hem liggende eeuwen heen te stappen. Excentriek! In gedachten volgde hij den vreemdeling en had zoodoende geen aandacht voor de omgeving. Plotseling stonden zij voor een door den tand des tijds half weggevreten deur. De. vreemdeling zwaaide die open en noodigde Vinton uit binnen te komen. Zij stonden dn een gewelfd vertrek en in het getemperde licht zag hij wat het het was; het was een martelkamer. Overal langs de muren hingen kettingen, ijzeren holsters en schandblokken. Nieuwsgierig keek Vinton rond, toen... het plotseling geschiedde. Iets of iemand had een ketting, met razend-snelle beweging om hem heen gewonden. Voordat hij goed en wel besefte wat er gebeurde kon hij zijn armen al niet meer bewegen en binnen weinige oogenblikken waren ook zijn beenen omwoeld. George Vinton was hulpeloos. Als een kind nam de vreemdeling hem op en droeg Ihem naar een geweldig groot, houten blok. „Maar... !" Was dat zijn stem? Zijn eigen stem ? Het leek hem, of die van heel ver kwam. Een schorre lach onderbrak hem. De vreemdeling deed nu iets, wat George Vinton met groote oogen naar hem deed kijken.
Hij had een rooden mantel omgeworpen.
^^^^^^
Een groote hoed met hanenveer voltooide het costuum. „Herkent gij mij niet!" Voor het eerst, sinds hun g&zamenlijke natuurbeschouwing, tien minuten geleden, sprak de vreemdeling. Hij deed nu wel wat al te excentriek, vond de bevende Vinton. „Voor den duivel, ridder Hannibal, herkent gij mij niet? Ik ben de man met het ijzeren masker!" • En toen weerklonk er een lach, zoo angstwekkend en zoo hol door de steenen muren teruggekaatst, dat George Vinton het bloed in zijn aderen, als 't ware, voelde stollen. Dat was toch al te excentriek. „De tijd is gekomen, hoort gij Hannibal, dat gij zult boeten voor hetgeen ge mij hebt aangedaan. Terwijl ik machteloos ter neder lag hebt gij mijn gade wreed vermoord en mijn kasteel verwoest! Gij zult sterven! Ha, Ha, Ha, Ha!!!" George Vinton liet de vreeselijke waarheid tot z!ich doordringen: deze man was krankzinnig! De eenzaamheid en de oude ruïne hadden hem van zijn verstand beroofd. Maar dan ..., en hij wrong en rukte aan de kettingen als een bezetene, zijn oogen puilden hem bijna uit het hoofd van angst, want de, van excentriciteit tot krankzinnigheid overgeslagen vreemdeling had een ijzeren martel-werktuig van den wand genomen. Het baatte hem niet. Dit was het einde! En wat voor e«n einde! Het scheen dat de krankzinnige zijn gedachten kon lezen, want een afschuwelijk gorgelend gelach steeg op. Toen trad hij tot vlak voor zijn slachtoffer en bekeek hem met bloed-doorloopen oogen. Zijn mond was half uitgezakt en zijn vingers graaiden begeerig langs Vinton's hals. Waar was de stille, keurige vreemdeling gebleven? Hoe de waanzin iemand ver-
anderen kan, tot onherkenbaar wordenstoe! Hij trad op hem toe en nu begreep Vinton het: hij 'lag op een offerblok. De ijzeren hertog stiet weer een vreeselijk gelach uit en zeide: „Jarenlang heb ik hierop gewacht.. Lid voor lid, deel voor deel zal ik u uitscheuren!" En de daad bij het woord voegend zette hij een ijzeren apparaat op Vinton's borst en perste hem bijna den adem uit het lichaam. . Het was een soort klem met grijparmen, totaal verroest en vol spinnewebben, maar nog in een prima conditie, om aanstonds zijn vreeselijk werk te gaan doen en hij, George Vinton, moest nog wel rusten voor zijn zenuwen! Zijn aanstaande beul ging vlak voor hem staan. „Zie mij aan Hannibal!" Hij sprak op een korten, drogen toon, of hij een doodvonnis ging voorlezen. Toen George Vinton den krankzinnige in het gelaat keek, zag hij daarop een merkwaardige verandering plaats vinden. Alle menschelijke gevoelens spiegelden zich achtereenvolgens op dat gezicht af. En George Vinton, uit hoofde van zijn beroep mimiek-deskundige, zag wat zich daarbinnen bij den krankzinnige afspeelde. Bloeddorst, wraak, wanhoop, angst, smart en arglistigheid, maar boven alles . . . krankzinnigheid. „Wat ben ik?" vroeg plots zijn beul. „Krankzinnig!", antwoordde George Vinton. Het was gevaarlijk dit te zeggen, maar een onweerstaanbare, innerlijke drang dreef hem er toe. „Juist!" zeide zijn beul. „Dat was de bedoeling!" Met eenige bliksemsnelle bewegingen ontdeed hij zijn slachtoffer van zijn boeien, gooide toen zelf hoed en mantel af en hielp den totaal onthutsten en verstijfden Vinton op een zitbank plaats nemen.
""^_■
^^^■■-
Toen sprak hij op beschaafden toon: „Mijnheer George Vinton! Eenige dagen geleden maakte ik voor u mijn debuut als krankzinnige; het was voor uw nieuwe film en ... ik werd bijna de deur uitgegooid! Toen heb ik deze manier te baat genomen. Ik wist dat ik het kon en goed. Deze manier, is oud, heel oud, maar voor u was zij nieuw. Hoe vond u... ?"
PRODENT zoxgl voor uw gezondheid!
De nieuwe film: „De krankzinnige redhter!", had een krankzinnig succes! Lo Da.
Een goed gebit is de eerste cisch voor een goede gel'HWlli zondheid. 's Morgens en llHii.iiilHlWW 'g avonds (maar vooral 's avonds!) poetsen met '.irtllffl Prodent tandpasta, welke het dispergon tegen tandsteen bevat, is van het grootste belang voor uw tanden 1 Die eenvoudige zorg voor uw gezondheid verzekert u bovendien van een prettig aantrekkelijk voorkomen. Is dat alles niet van onschatbare waarde?
EEN BAARD, DANK ZIJ DEN „BARBIER VAN SEVILLA". Rossini heeft zijn opera ,,De Barbier van Sevilla" in zeer korten tijd moeten schrijven. Op 26 December 1815 sloot hij een contract met den impressario van het theater „Argentine" te Rome, -waarbij hij zich verplichtte op 24 Januari 1916 een opera-buffa af te leveren. Het duurde nog eenigen tijd voor de tekst aanwezig was en zoo restten Rossini nog slechts dertien dagen voor het componeeren van zijn opera. Hij -werkte vrijwel dag en nacht, ja, hij had zelfs geen tijd om zich te laten scheren. Zoo kwam het, dat Rossini dank zij den „Barbier van Sevilla" zijn baard moest laten staan
v
PRODENT
Eenigen tijd daarna — „De Barbier" was reeds beroemd geworden — trof Rossini, die met een vriend een wandeling maakte, een straatmuzikant aan, die op erbarmelijke wijze de serenade van den „Barbier van Sevilla" zong. De componist keek wel wat pijnlijk maar gaf den zanger toch vijf lire. Zijn verbaasde vriend vroeg hem, waarom hij den man, die den „Barbier" zoo vermoordde, beloonde. „Ja," zei Rossini, „dat is waar, maar heb je niet gezien, dat die kerel veel litteekens op zijn gezicht had? Misschien heeft de „Barbier" hem zoo te pakken gehad!"
de heerlijk schuimende tandpasta 25 cl. AAN DE KIOSKEN
Cursussen voor het Rederijkers tooneel Vóór den oorlog bemoeide de overheid zich weinig of in het geheel niet met het amateurtoonèel. Alleen de vermakelijkheidsbelasting vormde een contactpunt. Verder ging de belangstelling, niet. Wat den volke vertoond werd interesseerde haar weinig; of het gebodene op een behoorlijk, artistiek verantwoord peil stóhd en in hoeverre het optreden van duizend-en-één tooneelvereenigingen en cabaret-ensembles ;moordende concurrentie beteekende voor het beroepswerk, interesseerde haar evenmin. Maar genoeg daarover. Een ieder, die het hart aan Thalia heeft verpand, kan hierover meepraten! , ,%. Ongetwijfeld is daarin groote verandering gekomen. Er bestaat nu bij het Gilde voor Theater en Dans der Nederlandsche Kultuurkamer een groep Rederijkers. Aan d?ze groep is de taak opgedragen niet alleen, orde te scheppen in den chaos van dilettanten-t'oönïel, -operette-, -amusements- en -cabaretvereenigingen, doch ook het geljalte van hefgeern deze 'amateurs brengen op
te voeren en hun vakkennis te verbeteren. Een der middelen, die tot dit laatste kunnen leiden, is ongetwijfeld de leergang, die momenteel door deze groep wordt georganiseerd en waar men door ter zake kundige docenten wordt gewezen op hetgeen men als amateur-tooneelspeler(speelster) moet doen en moet laten. Deze leergangen, die o.a. literatuur, geschiedenis, spraakkunst, voordrachtkunst en speeltechniek (later eventueel aangevuld met regie en grimeerkunst) zullen omvatten, zijn toegankelijk voor een ieder, die het tooneelspel als dilettant beoefent, onverschillig of de vereeniging, waarvan hij deel uitmaakt, al of niet bij de Nederlandsche Kultuurkamer is aangesloten. Zij zijn echter in hoofdzaak bedoeld voor diegenen, die in hun vereeniging de kern vormen, opdat deze menschen het geleerde op hun medespelers kunnen overdragen. Het lesgeld wordt naar draagkracht geheven, zoodat dit voor niemand een bezwaar kan opleveren. Het ligt in de bedoeling te zijner tijd door de cursisten een tooneelstuk te laten instudeeren. Er zal dan een openbare voorstelling gegeven worden, waardoor men het geleerde onmiddellijk in de praktijk kan brengen, terwijl bovendien eventueel deelneming aan het te houden „Landjuweel" voor deze groepen openstaat. Dergelijke cursussen worden thans in diverse plaatsen des lands voorbereid. Zoo werd in Bre-
da op 3 Maart j.1. reeds een aanvang gemaakt en de gezellige sfeer, waarin deze eerste les verliep, de groote aandacht waarmee geluisterd werd, en de goede opkomst beloven hier niets dan goeds, zoodat verwacht mag worden, dat zeer zeker resultaten geboekt zullen worden. Amsterdam, waar vanwege de groote belangstelling reeds twee leergangen samengesteld zijn, volgde op 14 Maart, terwijl daarna Groningen, Meppel, Kampen, 't Gooi, 's-Hertogenbosch en eventueel 's-Gravenhage aan de beurt zijn. De data, waarop deze laatste lessen zullen aanvangen, zijn nog niet bekend, aangezien de voorbereidende werkzaamheden nog eenigen tijd vorderen, doch dit zal ten hoogste eenige weken duren. Thans is de gelegenheid daar om de kennis omtrent het tooneelspel te verdiepen. Uit de belangstelling, die voor deze cursussen bestaat, blijkt wel, dat de rederijkerij in ons land nog vele trouwe aanhangers heeft. Slaat de handen ineen en laat ons deze schoone „konsté" haar ouden luister teruggeven I Maar dan moet de naam „rederijker" een eerenaam zijn, dien men moet verdienen door serieus spel en ernstige toewijding. Het is liefhebberij, doch deze moet een zoo groote plaats in ons leven innemen, dat wij haar eenvoudig niet kunnen loslaten en bereid zijn onze geheele persoonlijkheid daarvoor in te zetten! Het leven is kort, doch de kunst blijft eeuwig! L. ZUURING.
is „Cinema" dikwijls uitverkocht ! Vult daarom even de bon in, die onderaan op een van de laatste bladzijden staat afgedrukt I
Wegens groot succes geprolongeerd
NACHTVLINDER" (Der Nachtfalter) Odeon-fllm
SA
&• THEATER — (nr. 13) 20
Scliolen te Amsterdam - Dea Haag Haarlem - Alkmaar en LangenaijK
CLUBLESSEN voor alle muziekinstrumenten vanaf f 2.50 per maand
'm Schriftelijke lessen
MÜm
ONZICHTBARE KETENEN
21 (nr. 13) — CINEMA fir» THEATER CINEMA
"^ MUZIEKSCHOOL A. ZWAAG
PROLONGEERT
1/
P 15'
V(V PRODENTA
door het êeheele land f 3.00 p. maand.
Alle inliclitingen :
JAC. VAN LENNEPKADE 15 AMSTERDAM - West — TEL. 80940
■■■
/"■iTW-l
-V ".-V.-
/
^^«FB^^?5!W«5?^^
.--
RAADSEL-VARIÉTÉ Oplossingen der onderstaande opgaven zende men — liefst op een briefkaart — uiterlijk 8 April a.s. aan den „Raadsel-regisseur", Redactie „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Z. Op de adreszijde te vermelden: „Raadselvariété 8 April". Onder de inzenders van ten minste twee der drie opgaven worden verloot: een hoofdprijs van ƒ2.50 en vijf troostprijzen van ƒ 1.—.
Dl ABOLO-RAADSEL
f
■f.
r
K K /N i
\ i
[
f
■"
v
/
}
i -
^ steekwapen van bijen oneerlijk. De te gebruiken letters: a a a, b, c, e e e, g, i, k, 1 1 1 I 1, m, n n n, o o o o o, p p, r r, s, t t, u u, w. C/M. B. J. Teil, 't-Gravenhage)
Verticaal: 1. Samenzwering. 3. ondersteunings- of studiefonds 3. krantenjongen 4. deel van het hoofd
PRIJSWINNAARS Hoofd-prijs: G. D. te Utrecht. Troo.lfrijs: mej. D. C. te Overveen; W. B. te Haarlem; H. M. te Eindhoven; D. B. te Arnhem; C. J. B. te Oosterbeek.
FILMSTER-RAADSEL Wie ziet er kans de juiste voor- en achternamen van een aantal filmsterren bij elkaar te zoeken? Fosco Salfner Doris Aulingrer El ga Lang* Hans Duranti Rolf Giachetti Otto Wanka Anton Brink Heinz Gebühr Lotte Leibelt Elise Pointner
van 18 Maart (no. 10)
\
5. 6.
Verschuif onderstaande woorden zoodanig, dat men, van boven naar beneden, den naam leest van een filmster. De woorden zijn: teekening, letteren, kegelen, loepen, mennen, probleem, verwanten, wenken, verzekering.
OPLOSSINGEN
'
Horizontaal: 7. naam van een filmster.
VERSCHUIF-RAADSEL
Bogemaadsel. i. Slagen, 2. immuun, 3. edelen, 4. glijden, 5. foppen, 6. roepen, 7. indien, 8. elkeen, 9. dralen, 10. buiten, 11. rekken, 12. eikem, 13. uiteen, 14. einden, 15. rollen. — .Siegfried Breuer. Veranderraadsel. Haan, steel, doos, kwaal, spil, leger, bond, sloof, boer, spin, ober, laten, trom, keel, keus. — Hedwig Bleibtreu. Lettergreefraadsel. 1. Wintermaand, 3. inundatie, 3. liquidatie, 4. luchthartig, s. daarheen, 6. ondoordringbaar, 7. heerschappij, 8. mousseline. — Will Dohm—Edith Oss.
Ltta
vezen vraagt voor haar ballet eenige
danseressen, bij voorkeur kunnende „spitzen", alsook
meisjes voor figuratie. Langdurig
contract I
Spoed-oHerten aan
CIRCUS G1EZEN
Niet verdwenen... Er is, dat spreekt vanzelf, minder Wybert dan vroeger. Maar wij doen nog wai wij kunnen. Komt U vandaag niet aan Uw doosje Wybert,' dan zeker van tijd tot tijd.
WWERT
DRUNEN - N.B.
Ook Uw kleeding wordt zoo opvallend mooi indien chemisch gereinigd en geperst door: One Hour Cleaning Service. Japon vanaf f. 1.79 Mantel „ f. 2.56
Colbertcostuum f. 2.97 Demi . . . . f. 2.56
AMSTERDAM • DEN HAAG • HAARLEM LEIDEN - HILVERSUM - BEVERWIJK
ic^-/
i One Hour , CleaninQ' Service
^cv» bcelb -
Natuurlijk een klant van Cleaning I
>
■
■■■>■■;.:;■:■ ■■^■■■•-
ƒ /
Speciaal voor U ontworpen en In eoltele wekrn kont en Llnar gemaalct! Dat U feti, wal alleen de MODESTUDIO van hel l>okonHc weekblad Hel
R||K
Aan de Adminisiraiie van CINEMA & THEATER Paulus PoHersiraai 4 — Amsterdam Zuid
der Vrouw voor U doet I
De prijs? Valt erg mee: voor eli-tliU I
5.—
ontwerpt
onze
teekenaret
hijvoororcld reeds een exclusieve |apon voor U t een tpeclaal maatpatroon daarvoor kost sleckts f 2.251 KOMT U EENS KIJKEN?
i mill illlllHlW
Neen, n AKKERTJE De Nederlandsche Rijns filler
CINEMA & THEATER — (nr. 13) 22
Mijne Heeren, Elke week wil ik op de hoogte blijven van nieuwe films, tooneelstukken, opera's enz. Noteert u mij dus, op de gebruikelijke voorwaarden, als abonné voor toezending per post/per bezorger ä 12% ct. per nummer*). Het abonnementsgeld wordt betaald met ƒ6.50 per jaar*/ ƒ3.25 per halfjaar*/ƒ 1.62% per kwartaal* en voldaan bij aanbieding van uw kwitantie. • Naam ;; Adres „ Handteekening te Datum Verzenden in enveloppe als brief of geplakt up een briefkaart. *) Doorhalen wat niet van toepassing is.
23 (nr. 13) — CINEMA & THEATER
•■'
.-"■
■
_■
■_
Het weekblad „CINEMA & THEATER" Terschijnt des Vrijdags. Hoofdredacteur: Louis Thljssen, Voorburg (Z.-H.); plaatsvervanger: Joh. T. Hulsekamp, Amsterdam. — Chef-van-dienst der redactie: R. H. J. Pfaff, Amsterdam. — Redacteur: L. J. Capit, Amsterdam. — Uitgave der N.V. Nederlandsche Uitgeverij „Opbouw", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. Alle bijdragen, foto's, teekeningen en redactioneele correspondentie, zonder vermelding van persoonsnamen, te richten aan de Redactie, abonnementsopgave en andere administratieve correspondentie aan de Administratie van Het Weekblad „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. Telefoon: 98145, 21511, 21424. — Postgiro no. 78676. ■— Prijs der losse nummers 15 cents. Abonnementsprijs voor Nederland franco per post ƒ 6.50 per: jaar, / 3.25 per half jaar, ƒ 1.62% per kwartaal, bij vooruitbetaling; in plaatsen, waar bezorgers zijn geves'.igd, desgewenscht 12% cents per week bij bezorging in de week na verschijning. Abonnementen worden stilzwijgend telkens voor dezelfde periode verlengd, indien niet twee weken vóór afloop schriftelijk opzegging is ontvangen. — Nadruk alleen toegestaan voor korte gedeelten, mits met bronvermelding. — Bij ongevraagde bijdragen sluite men retourporto in.
..■■-.
^^rmf
..;,*:.!;.:■;:;...■
^^tf*
Éiliili
I Nog velen zijn er.... die uit gewoonte den geheelen borstel ■ onverschillig of deze klein of groot is • met tandpasta „beleggen". Dat is echter verspilling! Want de kwaliteit van Medinos capillair-actieve tandcream is zóó voor treffelijk, dat zeer weinig ervan reeds voldoende is. Denk daaraan, nu Medinos slechts beperkt verkrijgbaar isl (Leege tube inleveren).
Medinos
ABDIJSIROOP
capillair-aciieve tandcream - 65 en 35 Ct. KUrUrUnH«:^ Fabrikaat der Medinos Laboratoria
M 166
Versch ersehenen Igik. *•••*
n^n NIEUWE VOORRAAD hetere kwaliteit! De bekende Andrelon Shampoo van bétere kwaliteit (dus beslist alkalivrij!) is weer te koop. U weet nog hoe goed zij was. U weet niet hoe lang zij weer voorhanden zal zijn. Neem wat zakjes in huis, bijvoorbeeld twaalf! Per zakje: 20 cent.
Srav-'on "ode.
i -*# «se
''■$» #*,
ZUINIG STOKEN
tTÏ .w
%:^ ■
Een vlot geschreven en rijk geïllustreerde handleiding voor huisgebruik en voor stokers in kantoorgebouwen xioot G. DE CLERCQ, stooktechnisch adviseur f 1.50.- ZAKENWERELD REEKS No. 4 VERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL N.V. NEDERLANDSCHE UITGEVERIJ „OPBOUW" Paulus Potterrtr. 4 - AmsterJam-Z. - Tel. 98149 - Giro 78676
Verantwoordelijk redacteur Louis Thijssen. Voorburg; verantwoordelijk voor de advertenties R. M. A Ausems Amsterdam Tliteeefst^r NV Ned. Uitgeverö „Opbouw", Amsterdain-Z. Druk van drukkerij Elsevier, Amsterdam. Verschünt 1 x per weTk.' l^onneme^t Yoo?IflderLd ƒ6.50 per jaar; losse nummers ƒ0.15. Volledige gegevens op blz. 23. P. 1083/4. CINEMA &> THEATER — 23ste Jaargang — No. 13 — 26 Maart 1943
»