Voor de leerling aan het werk! Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo december 2013 door Renée van Schoonhoven en Mieke de Haan
www.platformpraktijkonderwijs.nl
2
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
Inhoudsopgave Vooraf 5 1. Toeleiden en opleiden 7
1.1 De kernopdracht van het praktijkonderwijs
7
1.2 De kernopdracht van het mbo
9
1.3 Samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo
10
2. Wat zijn entree-opleidingen? 13
2.1 Wat is de aanleiding tot de invoering van entreeopleidingen?
13
2.2 Wat omvat de entreeopleiding? 13
2.3 Wie kunnen toetreden tot de entreeopleiding?
14
2.4 Wat is het ‘studie-advies’? 15 2.5 De bekostiging 16
2.6 Kunnen entreeopleidingen straks ook in het praktijkonderwijs worden aangeboden?
16
2.7 Zijn entreeopleidingen geschikt voor pro-leerlingen?
16
3. Vormgeven aan samenwerking tussen pro en mbo
19
3.1 Vier varianten 19
3.2 Aandachtspunten voor goede samenwerking
20
4. Samenwerking pro-mbo in transitie
23
4.1 Wat weten we nog niet 23 4.2 Wat weten we wél? 24 5. Handreikingen 27
Voorbeeldmodel Bijlage bij onderwijsovereenkomst entree-opleiding
27
Voorbeeldmodel Studie-advies 28 Checklist bindend studie-advies en afronding 29 Notities 30
Inhoudsopgave
3
4
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
Vooraf Praktijkonderwijs leidt leerlingen op voor volwaardige deelname aan de samenleving. Het onderwijs dat de leerlingen krijgen staat in het teken van wonen, werken, vrije tijd en burgerschap. In een aantal gevallen past het daar bij dat leerlingen op de school voor praktijkonderwijs ook mbo-leerstof krijgen aangeboden. En soms leren ze ná het praktijkonderwijs door op een mbo-instelling. Praktijkonderwijs en mbo werken dan ook al sinds jaar en dag samen. Er worden afspraken gemaakt over het uitvoeren van assistentenopleidingen tijdens de periode dat de leerlingen nog op de praktijkschool zitten. En over de overdracht en begeleiding van leerlingen die na het praktijkonderwijs gaan doorleren op het mbo. Om te laten zien wat de (wettelijke) mogelijkheden zijn, heeft het landelijk Werkverband praktijkonderwijs in 2006 met de MBO Raad het Handboek Samenwerking Pro-Mbo gemaakt. In die publicatie, opgesteld door Jacques Verwer, zijn ook diverse good practices uit die periode beschreven. Inmiddels zijn we ruim zeven jaar verder. Er is meer ervaring opgedaan met de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en mbo. De relevante wet- en regelgeving is in bepaalde opzichten duidelijker geworden. Maar tegelijkertijd zijn er ook zaken veranderd. Zo zijn de referentieniveaus taal en rekenen ingevoerd én verandert er in 2014 het nodige rond de assistentenopleidingen in het mbo. Deze worden vervangen door de entree-opleidingen. Redenen genoeg om te komen met een nieuwe editie van het ‘Handboek’. Hierin beschrijven we de relevante wettelijke kaders en gaan we in op de komst van de entree-opleidingen. Aan het einde van deze nieuwe editie zijn enkele praktische handreikingen en checklists opgenomen.
5
Aan deze handreiking is gewerkt tot medio november 2013. Wijzigingen in landelijk beleid tot dat moment zijn nog meegenomen. Zoals hierna in de tekst tot uiting komt, is de verwachting dat het beleid de komende weken niet stil staat en dat nog wijzigingen zullen volgen. Deze worden uiteraard gemeld in onder meer de InfoFlits en op de website van het Platform. In de loop van 2014 wordt indien nodig een tweede druk van deze handreiking gemaakt. We gaan er van uit u met deze handreiking de nodige informatie aan te reiken om de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en mbo, zoals die in de afgelopen jaren is gegroeid, verder vorm en inhoud te geven. We hebben er alle vertrouwen in dat de samenwerking ook de komende tijd succesvol zal zijn. Jan Huisman, Platform Praktijkonderwijs Peter de Jong, Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs Jan van Zijl, MBO Raad
Vooraf
6
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
1. Toeleiden en opleiden De samenwerking tussen het praktijkonderwijs en het mbo staat in het teken van de kernopdrachten van beide onderwijssoorten. Die van het praktijkonderwijs is gelegen in het toeleiden naar een volwaardige deelname aan de samenleving. Die van het middelbaar beroepsonderwijs is gelegen in het opleiden voor een beroep. Tussen die twee kernopdrachten kan, voor een deel van de jongeren waar we het hier over hebben, een samenhang bestaan. In die gevallen werken praktijkonderwijs en mbo samen. Dit gebeurt dan vanuit de huidige, relevante wettelijke kaders. In dit hoofdstuk schetsen we die kaders. In hoofdstuk 2 beschrijven we wat er naar verwachting verandert met ingang van 1 augustus 2014, met de invoering van de entreeopleidingen in het mbo.
1.1 De kernopdracht van het praktijkonderwijs Praktijkonderwijs is bestemd voor leerlingen in het voortgezet onderwijs die ook mét hulp en begeleiding naar alle waarschijnlijkheid geen vmbo-diploma zullen halen. Ze kunnen heel veel dingen goed, maar ‘leren met boeken’ langs de meestal groepsgewijze lesmethoden die op vmbo, havo en vwo worden gevolgd, zit er voor deze leerlingen gewoon niet in. De leerlingen kunnen wel leren om deel te nemen aan de samenleving, onder meer door middel van werk. Op de scholen voor praktijkonderwijs wordt de leerlingen dát bijgebracht, door middel van onderwijs dat op de individuele leerling is toegesneden. Veel maatwerk dus. Opdracht volgens de Wet op het voortgezet onderwijs Praktijkonderwijs is regulier voortgezet onderwijs, net als vmbo, havo en vwo. De opdracht van het praktijkonderwijs staat in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In artikel 10f van de WVO staat dat het praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd én een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt. Het gaat dan om functies die op een niveau liggen dat is gelegen ónder het niveau van de assistentenopleiding van het mbo. Het artikel schrijft verder voor dat praktijkonderwijs gericht is op de kerndoelen voor de onderbouw van het vo. Ook meldt het dat het praktijkonderwijs er naar streeft dat leerlingen zo veel mogelijk het referentieniveau Nederlandse taal en het referentieniveau rekenen bereiken. Op dit onderwerp gaan we nu nog iets verder in. Taal en rekenen in het praktijkonderwijs Het praktijkonderwijs heeft als opdracht leerlingen voor te bereiden op volwaardige participatie in de samenleving. Een bepaald basisniveau aan taal- en rekenvaardigheid (‘basic literacy’) hoort daar bij. Daarom is voorgeschreven dat het praktijkonderwijs er naar streeft leerlingen op het terrein van taal en rekenen te onderwijzen in de richting van het zogeheten niveau 1F. Dit is het niveau waarvan wordt aangenomen dat 75% van álle leerlingen aan het einde van het basisonderwijs beheerst. Voor veel
1. Toeleiden en opleiden
7
leerlingen die naar het praktijkonderwijs gaan, is in het basisonderwijs gebleken dat zij moeite hebben met begrijpend lezen en inzichtelijk rekenen; ‘leren uit boeken’ gaat daardoor gewoon moeilijker. Daarom gaan ze naar het praktijkonderwijs. In het praktijkonderwijs wordt vervolgens op individuele basis gekeken naar wat de leerling op het vlak van taal en rekenen nodig heeft om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Het kan dan blijken dat sommige leerlingen méér in hun mars hebben dan anderen. Bij de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen heeft OCW aan het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs in een brief laten weten dat deze visie wordt gedeeld. “Verder begrijp ik heel goed dat ook niveau 1F voor vele leerlingen in het praktijkonderwijs nooit haalbaar zal zijn. Het gaat er bij deze leerlingen niet om dat ze allemaal één bepaald doel moeten bereiken, maar dat, uitgaande van de specifieke talenten en mogelijkheden van de leerling, de school het beste uit de leerling haalt, ook op het gebied van taal en rekenen. (…) Met andere woorden: er geldt voor scholen in het praktijkonderwijs een inspanningsverplichting leerlingen zo ver mogelijk te brengen, geen resultaatsverplichting.”1 Kortom: een bepaald niveau van basic literacy hoort er bij. Ook de leerlingen uit het praktijkonderwijs kunnen niet zonder. Richtpunt is dan ook niveau 1F, op individuele basis.
8
Leerplicht en kwalificatieplicht Leerlingen op het praktijkonderwijs zijn als alle anderen volledig leerplichtig tot aan het einde van het schooljaar waarin zij 16 jaar zijn geworden. Tot het moment dat de leerling de school voor praktijkonderwijs verlaat, is hij of zij op grond van de Leerplichtwet kwalificatieplichtig. Die kwalificatieplicht vervalt echter, zodra de leerling bij het verlaten van de school een getuigschrift of diploma praktijkonderwijs heeft ontvangen. Andere leerlingen uit het voortgezet onderwijs, bijvoorbeeld die uit het vmbo, zijn vanaf het schooljaar waarin zij 16 zijn geworden kwalificatieplichtig tot hun 18e jaar óf tot het moment waarop zij de startkwalificatie op niveau 2 mbo hebben behaald. Kwalificatieplichtig houdt in dat de jongere op een school moet staan ingeschreven, eventueel in een duaal traject van leren-werken. Verblijfsduur op het praktijkonderwijs Het praktijkonderwijs gaat uit van een cursusduur van vijf jaar. De meeste leerlingen verlaten het praktijkonderwijs aan het eind van het schooljaar waarin zij 17 jaar oud zijn geworden. Ze mogen er een jaar langer over doen, want in de Wet op het voortgezet onderwijs is in artikel 27 bepaald dat leerlingen het praktijkonderwijs verlaten uiterlijk na afloop van het schooljaar waarin zij 18 jaar zijn geworden. Daarna is nog een uitzondering mogelijk, in die gevallen dat is gebleken dat de leerling door een samenloop van omstandigheden nog niet voldoende is voorbereid op het werken in een baan die ligt ónder het niveau van dat van de assistentenopleidingen mbo. Er kan dan voor de leerling ontheffing van de maximale verblijfsduur worden aangevraagd bij de Inspectie van het onderwijs. Nazorg door het praktijkonderwijs Het praktijkonderwijs is nog niet ‘klaar’ als de leerling de school verlaat. Er wordt van uitgegaan dat de school de leerling “enige vorm van nazorg verleent na het verlaten van de school (ambulante begeleiding, job coaching, en dergelijke).” 2 In ieder geval behoort het volgen van de leerling tot de nazorg, zodanig 1. Brief van OCW aan het LWV Pro d.d. 27 oktober 2009. 2. Kamerstukken II 1996/97, 25 410, nr. 3, p. 16.
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
dat de school weet waar de leerling is terechtgekomen. De scholen voor praktijkonderwijs voeren dit aspect van de nazorg uit met behulp van de inmiddels bekende uitstroommonitor en volgmodule. In de afgelopen jaren is er wel wat discussie met OCW geweest over wat deze nazorg nu wel of niet inhoudt. Uiteindelijk heeft de toenmalige minister Van der Hoeven het volgende gesteld: “Er staat dat enige nazorg moet worden gegeven. Het gaat erom dat de keten goed werkt, dat de werkgever en de arbeidsmarktinstanties gebruikmaken van de praktijkonderwijsscholen of van informatie over de oud-leerling om de verdere ontwikkelingen van die leerling op de arbeidsmarkt te bevorderen. De school moet dus niet de taak van andere instanties overnemen. De bekostiging gaat uit van onderwijs, arbeidstoeleiding en enige vorm van nazorg.” 3 De Inspectie van het onderwijs zegt over nazorg: “Onder nazorg verstaat de inspectie dat de school als bemiddelaar optreedt en de contacten legt met instanties die ervoor kunnen zorgen dat een leerling weer aan de slag komt of in een traject komt dat leidt naar arbeid of een opvang met als doel arbeid weer mogelijk ter maken.” Uitgangspunt is dat de school de nazorgtaak gedurende minimaal één jaar nadat de leerling de school heeft verlaten, uitvoert. Afspraak tussen het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs en de Inspectie van het onderwijs is, dat de scholen hun ex-leerlingen met de uitstroommonitor en volgmodule volgen gedurende een periode van twee jaar na het verlaten van de school.
1.2 De kernopdracht van het mbo Het mbo heeft een duidelijk andere opdracht dan het praktijkonderwijs. In deze paragraaf gaan we daar op in. Ook bespreken we kort de eisen op het vlak van taal en rekenen die in het mbo aan studenten worden gesteld. Opdracht volgens de Wet educatie en beroepsonderwijs Volgens de wet heeft het middelbaar beroepsonderwijs een drieledige opdracht. Het bereidt deelnemers in theoretisch en praktisch opzicht voor op de beroepsuitoefening, het bevordert de algemene vorming en persoonlijke ontplooiing van de deelnemers én het draagt bij aan hun maatschappelijk functioneren (artikel 1.2.1 WEB). Het mbo sluit volgens de wet aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen vormend onderwijs (avo). Het praktijkonderwijs heeft, als het om het mbo gaat, meestal te maken met de zogeheten niveau 1 opleidingen. Deze worden in de wet tot 1 augustus 2014 aangeduid als assistentenopleidingen. Deze opleidingen zijn gericht op het behalen van een kwalificatie op het eerste niveau van beroepsuitoefening en/of op entree op de arbeidsmarkt (artikel 7.2.2 WEB). De opleidingen omvatten zowel de meer ‘smalle’, sector- of branchegerelateerde niveau 1 opleidingen als de meer ‘brede’ opleiding tot arbeidsmarktgekwalificeerd assistent (aka). Ook de aka-opleiding is een niveau 1 assistentenopleiding. Taal en rekenen in het mbo (niveau 1 en 2) De niveau 1 opleidingen in het mbo worden geacht hun onderwijsprogramma zo in te richten dat de studenten na het volgen van de opleiding het taal- en rekenniveau 2F beheersen. Dit staat gelijk aan het 3. Handelingen II 2005/06, 11 8, p. 29 823; 29 399.
1. Toeleiden en opleiden
9
niveau dat leerlingen aan het einde van het vmbo worden geacht onder de knie te hebben. We kunnen dit niveau ook wel aanduiden als het niveau dat in de meeste (start-)functies op de arbeidsmarkt als een basis wordt gezien, oftewel functional literacy. De mbo-instellingen hoeven het behaalde taal- en rekenniveau van de student nu nog niet mee te nemen in de beslissing of hij of zij het diploma niveau 1 krijgt. Dat wordt in de nabije toekomst wellicht anders, want in 2014 zal OCW beslissen of en zo ja wanneer niveau 2F wél normstellend wordt voor het afgeven van het niveau 1 diploma. Mogelijk worden dan ook centrale examens taal en rekenen aan deze opleidingen verbonden. Dat zullen dan overigens entree-opleidingen zijn want die vervangen per 1 augustus 2014 de assistentenopleidingen in het mbo (zie hoofdstuk 2). De verwachting van nu is dat voor de toelating tot de niveau 2 opleidingen na 1 augustus 2014 als eis wordt gesteld dat de student niveau 2F beheerst. Of dat echter ook gaat gebeuren, en wanneer, is afhankelijk van het besluit dat OCW in de loop van 2014 nog gaat nemen. Daar kunnen we op dit moment dus nog geen definitieve uitspraak over doen.
10
Voor de niveau 2 opleidingen geldt overigens nu al wel niveau 2F als inhoudelijk richtpunt. Op dit moment bevindt men zich in de pilotfase. De mbo-instellingen examineren nu zelf het behaalde taal/rekenniveau; de behaalde resultaten van de studenten worden met ingang van het schooljaar 2013-2014 op de cijferlijsten vermeld, maar hoeven nog niet te worden meegenomen in de zak/slaag beslissing. In het schooljaar 2015-2016 wordt voor de niveau 2 opleidingen het centraal examen Nederlands ingevoerd. In het schooljaar 2016-2017 volgt het centraal examen Rekenen. De uitkomsten tellen dan mee in de zak/slaag beslissing.
1.3 Samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo Wat stelt het wettelijk kader over de mogelijkheden tot samenwerking tussen het praktijkonderwijs en mbo? Op die vraag gaan we nu in. Eerst stippen we aan wat er over in de Wet op het voortgezet onderwijs is opgenomen. Daarna beschrijven we de mogelijkheid om in het praktijkonderwijs asisstentenopleidingen aan te bieden. Samenwerking voortgezet onderwijs - mbo Op grond van artikel 25a van de Wet op het voortgezet onderwijs 4 mogen scholen voor praktijkonderwijs samenwerken met een mbo-instelling als dat de leerling meer kansen geeft op het succesvol deelnemen aan vervolgonderwijs en/of als daarmee onderwijsvoorzieningen doelmatiger worden gebruikt. Er moet dan wel een samenwerkingsovereenkomst worden afgesloten, waarin omschreven staan: • • • •
het doel van de samenwerking, de doelgroep, de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt, en het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven.
4. Nader ingevuld door het Besluit samenwerking VO-BVE, Stb. 2005, 642.
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
Ook moet de overeenkomst ingaan op de financiële aspecten van de samenwerking en moet met de overeenkomst voorzien zijn van een geschillenregeling. Assistentenopleidingen in het praktijkonderwijs Vaak betreft de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en het mbo, het aanbieden van (delen van) een niveau 1 opleiding gedurende de tijd dat leerlingen nog op de praktijkschool zitten. Een deel van de leerlingen op het praktijkonderwijs volgt dan in bijvoorbeeld het vierde en/of vijfde leerjaar deze opleiding, meestal in de vorm van de aka-opleiding. Voor het vmbo is in de Wet op het voortgezet onderwijs expliciet bepaald dat zo’n constructie kan (artikel 10b8 WVO). Voor het praktijkonderwijs is dit niet zo uitdrukkelijk omschreven. Maar inmiddels heeft OCW in de Tweede Kamer, bij monde van de toenmalige minister Van Bijsterveldt, uiteengezet dat dit geen enkel probleem is: “Praktijkonderwijs kan (…) alle afspraken maken met mbo-instellingen. Dat gebeurt ook, op grote schaal. (…) Het betreft maatwerk waarvoor geen wetsvoorstel nodig is. Op dit moment gebeurt het gewoon; wij zien samenwerkingsverbanden tussen praktijkonderwijs en mbo 1. Men beziet in onderling overleg hoe een jongere het beste zijn mbo 1-diploma kan halen. Het kan zijn dat hij nog enigszins begeleid wordt vanuit het praktijkonderwijs. Een andere mogelijkheid is dat het onderwijs het praktijkonderwijs wordt binnengehaald.” 5 “Wij hebben het praktijkonderwijs met zijn eigen bekostiging dat met het mbo 1 afspraken kan maken. No problem, dat kan gewoon en het gebeurt ook. Misschien zouden wij dat tot in de finesses moeten regelen, maar dat is niet nodig. In de praktijk gebeurt het al.” 6 “Het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs en de MBO Raad hebben uitstekend voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor praktijkscholen die een mbo 1-opleiding willen combineren. Dit gebeurt ook in de praktijk en dit kan gewoon zo blijven.” 7 Kortom, het is toegestaan dat scholen in samenwerkingsconstructies met mbo-instellingen, assistentenopleidingen of delen daarvan in de eindfase van het praktijkonderwijs aanbieden aan een bepaalde groep leerlingen.
5. Handelingen II 2008/09, 86, p. 86-6685. 6. Handelingen II 2008/09, 86, p. 86-6686. 7. Handelingen II 2008/09, 86, p. 86-6689.
1. Toeleiden en opleiden
11
12
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
2. Wat zijn entree-opleidingen? Met ingang van 1 augustus 2014 worden de huidige assistentenopleidingen niveau 1, inclusief de aka-opleidingen, in de Wet educatie en beroepsonderwijs vervangen door de entreeopleidingen. In dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste kenmerken van de entreeopleidingen, voor zover relevant voor het praktijkonderwijs. Hierbij benutten we onder meer de informatie uit het document van de MBO Raad, Entreeopleidingen en het bindend studieadvies, opgesteld door Mieke de Haan.
2.1 Wat is de aanleiding tot de invoering van entreeopleidingen? Er zijn verschillende aanleidingen voor de omzetting van de assistentenopleidingen tot entreeopleidingen. De omzetting vindt mede plaats tegen de achtergrond van het vervallen van de zogeheten ‘drempelloze instroom’ in niveau 2 opleidingen. Tot 1 augustus 2014 is het zo dat áls een sector/branche geen niveau 1 opleiding kent, de opleiding op niveau 2 open staat voor in beginsel alle jongeren zonder diploma. Met ingang van genoemde datum vervalt deze drempelloze instroom in niveau 2. Dat betekent dat naar verwachting méér jongeren dan voorheen, zijn aangewezen op niveau 1 opleidingen. Feit is echter dat de niveau 1 opleidingen bij de mbo-instellingen veel uitval kennen en een laag diplomarendement. “Door intensivering van het onderwijs en verbetering van de individuele coaching en loopbaanbegeleiding moet de kwaliteit en het rendement van deze opleidingen omhoog gaan.” 8 De uitval moet naar beneden. “Dit kan door de instroom meer eenvormig te maken én tegelijkertijd het onderwijs te intensiveren.” 9 Daarom worden de assistentenopleidingen inclusief aka vervangen door de entreeopleidingen.
2.2 Wat omvat de entreeopleiding? De entreeopleidingen richten zich net als de assistentenopleidingen op het eerste niveau van functies op de arbeidsmarkt. De entreeopleidingen kunnen zowel in de beroepsopleidende leerweg (bol) als in de beroepsbegeleidende variant (bbl) worden aangeboden. In het geval van de bol omvat de entreeopleiding op een mbo-instelling ten minste 1000 klokuren, waarvan ten minste 600 begeleide onderwijsuren. In het geval van de bbl-variant omvat de entreeopleiding bij een mbo-instelling ten minste 850 uren waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 uren beroepspraktijkvorming. ‘Begeleide onderwijsuren’ wil zeggen: uren waarin onderwijs wordt gegeven onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van mbo-bevoegd onderwijspersoneel. De nominale cursusduur van de entreeopleiding bedraagt één jaar. De inhoud van de entreeopleiding wordt bepaald door het zogeheten kwalificatiedossier. Daarin staat verwoord wat de student aan het einde van de entreeopleiding wordt geacht te kennen en te kunnen.
8. Kamerstukken II 2011/12, 33 187, nr. 3, p. 18. 9. Idem
2. Wat zijn entree opleidingen
13
Er komt een kwalificatiedossier voor alle entree-opleidingen. In het dossier wordt een algemeen basisdeel onderscheiden dat bestaat uit een beroepsgerichte basistaak en een algemene basistaak, te weten een verwijzing naar Nederlands, rekenen en loopbaan & burgerschap. In het dossier worden vervolgens profielen en keuzedelen onderscheiden. Er komen waarschijnlijk negen profielen 10: • • • • • • • • •
Logistiek Zorg en dienstverlening Procestechniek Bouwen en wonen (Groene) verkoop/retail Mobiliteitsbranche Horeca/voeding/voedingsindustrie Plant en groene ruimte Installatie- en constructietechniek
Welke profielen straks feitelijk worden aangeboden is aan de mbo-instellingen. Zij kunnen kiezen welke profielen zij open stellen voor studenten.
14
Als de deelname aan de entreeopleiding succesvol is afgerond, ontvangt de student het entree-diploma. Dat geeft doorstroomrecht naar een niveau 2 opleiding, als de student in de entreeopleiding heeft aangetoond over de nodige taal- en rekenvaardigheid te beschikken. Of dat ook het bekende niveau 2F is, en per wanneer die regel ingaat, zal OCW in de loop van 2014 nog beslissen. Beschikt de student niet over het benodigde taal- en rekenniveau, dan krijgt hij óók het diploma, maar geeft dit diploma geen instroomrecht in niveau 2.
2.3 Wie kunnen toetreden tot de entreeopleiding? Tot de entreeopleiding kunnen om te beginnen alleen jongeren worden toegelaten die niet meer volledig leerplichtig zijn. Heeft een jongere nog tijd in het voortgezet onderwijs te gaan, dan moet hij of zij eerst de leerplichtige periode (tot aan het einde van het schooljaar waarin hij of zij 16 jaar wordt) in het voortgezet onderwijs afronden. Anders gezegd: leerlingen van het praktijkonderwijs die nog volledig leerplichtig zijn, kunnen niet meer ‘zomaar’ overstappen op de entreeopleiding bij een mbo-instelling. Vervolgens kunnen tot de entreeopleiding alleen studenten worden toegelaten die níet beschikken over a) een vmbo/havo/vwo-diploma óf b) een overgangsbewijs van havo 3 naar havo 4. Beschikt een jongere wel over zo’n diploma of overgangsbewijs, dan moet hij of zij in beginsel naar minimaal een niveau 2 opleiding. Ook de zogeheten ‘overbelaste’ jongeren uit het voortgezet onderwijs kunnen niet naar de entreeopleiding; zij zijn in beginsel aangewezen op de ‘plusvoorzieningen’ in de regio. Als een potentiële student in de twee jaar voorafgaand aan instroom, ingeschreven heeft gestaan op een entreeopleiding, hoeft de instelling hem of haar niet toe te laten. De MBO Raad onderscheidt op basis van onderzoek naar huidige populatie in het mbo de volgende categorieën jongeren die in principe kunnen worden toegelaten tot de entreeopleidingen:
10. Ontleend aan concept-versie kwalificatiedossier september 2013.
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
• Instroom vanuit praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs; • Ongediplomeerden uit het vmbo, zowel basis- als kaderberoeps en gemengde leerweg (tl-leerlingen kunnen naar het vavo); • Ongediplomeerden uit het havo die niet beschikken over een overgangsbewijs van de derde naar de vierde klas; • Mbo-wisselaars, d.w.z mbo-studenten die eerder zonder vo-diploma zijn ingestroomd in het mbo; • Instroom van volwassenen, 23+, die niet beschikken over een vo-diploma 11. Leerlingen uit het praktijkonderwijs zijn kortom maar één van de diverse doelgroepen die kunnen worden toegelaten tot de entreeopleidingen in het mbo.
2.4 Wat is het ‘studie-advies’? De studenten krijgen binnen maximaal vier maanden een studieadvies. Voor de instellingen is het afgeven van dit advies verplicht. Als de opleiding start op 1 september, dan moet het studieadvies uiterlijk zijn uitgebracht voor 1 januari van datzelfde schooljaar. Het advies moet gaan over de voortzetting van de opleiding. Dit kan betekenen dat de instelling adviseert: • de entreeopleiding zoals gestart af te maken, • te wisselen van leerweg, van bol naar bbl of andersom, • te wisselen van profiel, bijvoorbeeld van Food naar Logistiek. Het kan ook zo zijn dat de instelling ziet dat er geen studieresultaten zijn die uitzicht bieden op diplomering (met of zonder het vereiste taal- en rekenniveau), in welk profiel dan ook. Dan kan de instelling adviseren te stoppen met de entreeopleiding. In dat geval kan de instelling de onderwijsovereenkomst ontbinden op grond waarvan de entreeopleiding is gestart 12. Als de onderwijsovereenkomst wordt ontbonden is er sprake van een bindend studieadvies. Wat gebeurt er ná het studieadvies? De student kan dan besluiten te wisselen van leerweg of profiel. Dit kan mogelijkerwijs bij dezelfde instelling, maar ook overstappen naar een andere mbo-instelling is dan denkbaar. Als sprake is van een bindend studieadvies en de leerling is nog geen 18, dan gaat de instelling met de leerling op zoek naar een andere mogelijkheid. Als de leerling ouder is dan 18 dan hoeft de instelling geen andere opleiding meer voor de leerling te zoeken. Dat moet de leerling dan zelf doen; begeleiding vanuit RMC is dan zeer aan te bevelen. Het studieadvies van de instelling moet deugdelijk, betrouwbaar en controleerbaar zijn. Dat betekent onder meer: • dat het uiterlijk binnen vier maanden wordt afgegeven • dat het gepaard gaat met gesprekken over de studievoortgang, waarbij wordt teruggegrepen op afspraken over de opleiding en de voortgang die tijdens de intake worden gemaakt; in deze zin mag het advies nooit een verrassing zijn voor de student • het advies moet op papier staan, met redenen zijn omkleed, een verwijzing bevatten naar de afspraken die bij de intake zijn gemaakt, en er moet een beroepsmogelijkheid in zijn opgenomen. In de bijlage is een voorbeeld van een studieadvies opgenomen. 11. Uit: M. de Haan (2013), Ongediplomeerde instroom in het mbo. De knip tussen de entreeopleiding en mbo niveau 2, 3 en 4. Woerden: MBO Raad. 12. Het betreft hier een ‘kan-bepaling’; het is aan de instelling om te beslissen of de onderwijsovereenkomst ook daadwerkelijk wordt ontbonden.
2. Wat zijn entree opleidingen
15
Omdat het studieadvies mede gebaseerd is op de afspraken die bij de intake worden gemaakt, is het verstandig bij de intake ook de ‘doorverwijzer’ en een ouder of iemand anders van het thuisfront aanwezig te laten zijn. Onder ‘doorverwijzer’ wordt dan bijvoorbeeld een stagebegeleider of mentor uit het praktijkonderwijs verstaan. Zeker als meerdere instanties bij een jongere zijn betrokken, bijvoorbeeld ook de sociale dienst, is het verstandig de gezamenlijke afspraken op papier te zetten, bijvoorbeeld als onderdeel van de onderwijsovereenkomst.
2.5 De bekostiging De mbo-instelling krijgt voor maximaal twee jaar de entreeopleiding bekostigd. De bekostiging voor het tweede jaar van inschrijving, zal lager liggen dan die voor het eerste jaar. Dit heet ‘cascadebekostiging’ 13. In die bekostiging zit straks ook het budget voor ‘voa-activiteiten’ 14; deze middelen zijn na 1 augustus 2014 opgenomen in de lumpsum. De diploma-bekostiging komt voor de entreeopleidingen te vervallen. Deze middelen zijn na die datum ook in de lumpsum opgenomen, alleen voor de opleidingen niet meer specifiek zichtbaar als diploma-bekostiging. De mbo-instelling ontvangt de lumpsum bekostiging voor de leerling alléén als deze ook op het mbo staat ingeschreven. Voor de pro-leerling die op het mbo via de extraneus-regeling het entreediploma haalt, krijgt de mbo-instelling geen bekostiging.
2.6 Kunnen entreeopleidingen straks ook in het praktijkonderwijs worden aangeboden? 16
Net als de assistentenopleidingen van nu, kunnen de entreeopleidingen straks in samenwerking met een mbo-instelling door scholen voor praktijkonderwijs aan leerlingen worden aangeboden. De wettelijke basis daarvoor ligt straks nog steeds in artikel 25a van de Wet op het voortgezet onderwijs (zie ook hoofdstuk 1). Voor het vmbo wordt wederom expliciet geregeld dat de mogelijkheid om ‘assistentenopleidingen’ aan te bieden, wordt omgedoopt in de mogelijkheid om entreeopleidingen aan te bieden. Omdat al het overige gelijk blijft, kunnen we er in beginsel van uitgaan dat het praktijkonderwijs straks de entreeopleidingen in samenwerking met het mbo aangeboden kunnen worden.
2.7 Zijn entreeopleidingen geschikt voor pro-leerlingen? Bij dit alles rijst uiteraard de vraag: is het voor pro-leerlingen straks zinnig om ná het praktijkonderwijs nog een entreeopleiding te volgen? Op dit moment behalen vrij veel leerlingen immers ín het praktijkonderwijs al hun niveau 1 diploma, al dan niet in de vorm van de aka. Na het praktijkonderwijs gaat ongeveer een derde van de pro-leerlingen doorleren aan een mbo-instelling. Soms in niveau 1, maar soms ook in niveau 2 opleidingen. Veel leerlingen doen dat met veel plezier. Kan dat straks nog wel? Het lijkt erop dat dit een kwestie is van ‘de vraag stellen is hem beantwoorden’, maar dat is wat te kort door de bocht. Ten eerste: er zullen ook na de invoering van de entreeopleiding zeker nog leerlingen uit het praktijkonderwijs zijn voor wie een entree-opleiding aansluitend aan het praktijkonderwijs zinnig is.
13. De precieze omvang van de bekostigingsfactoren voor het eerste resp. tweede studiejaar zijn nog niet definitief vastgesteld. 14. V oa staat voor: voorbereidende en ondersteunende activiteiten. De voa-gelden waren ooit verbonden met trajecten van oriëntatie & schakelen in en rond het mbo, vooral voor die jongeren die nog geen keuze konden maken voor een beroepsopleiding en/of die nog voortrajecten nodig hadden.
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
Het kan dan gaan over: • L eerlingen die op de praktijkschool geen (delen van de) entreeopleiding konden volgen omdat de praktijkschool deze überhaupt niet aanbiedt; • Leerlingen die op de mbo-instelling een entreeopleiding kunnen volgen in een profiel dat de school van praktijkonderwijs niet aanbiedt; • Leerlingen die de entreeopleiding volgen om alsnog door te stromen naar niveau 2. Statistisch gezien zal het aantal leerlingen in de laatste categorie niet zo hoog liggen. Dit omdat de niveau 2 opleidingen straks niet meer drempelloos zijn en straks naar alle waarschijnlijkheid een diploma entreeopleiding mét verhoogde taal- en rekeneisen vereist is voor instroom. Het is niet uitgesloten dat dit voor pro-leerlingen haalbaar is, maar de kans is wel erg klein. In feite hadden deze leerlingen immers al eerder tijdens hun pro-loopbaan door de school gesignaleerd moeten worden en moeten worden begeleid naar de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. In de andere twee categorieën zal ook straks nog steeds doorstroom naar het mbo aan de orde zijn. Maar – ten tweede – het verdient wel aanbeveling hier als school en mbo-instelling goed bij stil te staan. Want: wat biedt de entreeopleiding – als deze is gericht op arbeidstoeleiding - de leerling dat niet óók al aan de orde is geweest op de school voor praktijkonderwijs? Bovendien moet men er rekening mee houden dat de leerlingen naar alle waarschijnlijkheid terecht komen in qua samenstelling vrij gedifferentieerde groepen mbo-studenten. Ook in de entreeopleidingen is niet uit te sluiten dat de voormalig proleerlingen terecht komen in groepen waar bijvoorbeeld ook oudere mbo-switchers of volwassenen instromen. De meeste mbo-instellingen zullen de groepssamenstelling wel enigszins sturen, maar het is niet onvermijdelijk dat de diversiteit groot is. Krijgt de voormalige leerling praktijkonderwijs in zo’n setting wel voldoende tijd en aandacht om de leerstof tot zich te nemen? Elke school voor praktijkonderwijs maakt hierin zijn eigen afweging, die past bij de samenstelling van de leerlingpopulatie en het netwerk van organisaties waarin de school zich bevindt. De uitkomst van die afweging kán zijn dat de school ook na de komst van de entreeopleidingen geen niveau 1 gedurende het praktijkonderwijs aanbiedt. De uitkomst kan ook zijn dat men de bestaande situatie tegen het licht houdt en stil staat bij de vraag wat er met de leerlingen gebeurt als zij – mét het diploma entreeopleiding – straks het praktijkonderwijs verlaten. Doorstromen naar niveau 2 zal in veel gevallen waarschijnlijk niet meer aan de orde zijn. Het is wat ons betreft verstandig om de komende tijd stil te staan bij de volgende vragen: • • • • •
Waar gaan nu onze leerlingen na het verlaten van het praktijkonderwijs naar toe? Bieden wij nu al (delen van) niveau 1 aan tijdens het praktijkonderwijs? Zo nee, is dat straks toch niet verstandig? Zo ja, moeten we dat blijven doen? Wat gebeurt er met de leerlingen die straks mét diploma entreeopleiding – maar zonder instroomrecht in niveau 2 – het praktijkonderwijs verlaten? Wat wordt hun uitstroom? • Hoe denkt het mbo in de regio over deze vragen? Kunnen we met hen daarover in gesprek?
2. Wat zijn entree opleidingen
17
18
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
3. Vormgeven aan samenwerking tussen pro en mbo De samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo kan zich in verschillende vormen voordoen. We spreken vier veel voorkomende varianten in paragraaf 3.1. Daarna gaan we in op enkele procesmatige aandachtspunten in de samenwerking.
3.1 Vier varianten De samenwerkingsvarianten die straks ook bij de entreeopleidingen aan de orde zijn, verschillen op twee punten. Ten eerste de vraag: op welke school staat de leerling feitelijk ingeschreven, en ten tweede: op welke locatie volgt de leerling het onderwijs? We onderscheiden vier veel voorkomende varianten. (1) De leerling gaat proefdraaien op het mbo In deze variant staat de leerling ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. Het onderwijsprogramma van het praktijkonderwijs heeft hij of zij (nagenoeg) doorlopen. De leerling heeft potentieel om de overstap naar het mbo succesvol te kunnen maken. Voorzien wordt wel dat in de eerste weken nog wat begeleiding vanuit de pro-school aan de orde zou kunnen zijn. De school, leerling en mbo-instelling spreken dan af dat de leerling een bepaalde periode gaat ‘proefdraaien’ op het mbo. Bijvoorbeeld in de periode tussen april en juli van het laatste schooljaar. Daarna wordt besloten of de leerling na de zomervakantie overstapt op de mbo-opleiding. Doet hij of zij dat, dan wordt de leerling ook ingeschreven op de mbo-opleiding. De pro-school en de mbo-instelling verrekenen onderling de kosten van de periode ‘proefdraaien’. (2) De leerling doet mee aan het mbo-examen als ‘examendeelnemer’ Als een leerling het in de bovenbouw van het praktijkonderwijs erg goed doet, kan het interessant zijn hem of haar op te laten gaan voor het diploma van nu nog de niveau 1 opleiding, straks de entreeopleiding. Dit kan in goed overleg met de mbo-instelling. De leerling blijft ingeschreven staan op de praktijkschool. Er wordt een overeenkomst getekend dat hij of zij meedoet aan het relevante mboexamen; dit heet ook wel de ‘extraneus-regeling’. Vervolgens wordt geëxamineerd, en als alles goed gaat, reikt de mbo-instelling het diploma uit. De school voor praktijkonderwijs betaalt de mbo-instelling voor de examinering en diplomering. (3) De leerling volgt een mbo-opleiding op het praktijkonderwijs Ook in deze variant staat de pro-leerling ingeschreven op de school voor praktijkonderwijs. In overleg met de mbo-instelling wordt aan (een deel van de) leerlingen in de laatste fase van het praktijkonderwijs een programma aangeboden dat overeenkomt met dat van de niveau 1 respectievelijk entreeopleiding. Het mbo-programma is zogezegd ‘ingedaald’ op de school voor praktijkonderwijs, al dan niet met inzet of betrokkenheid van mbo-docenten. Op een gegeven moment worden de leerlingen ingeschreven als examendeelnemer aan het mbo (zie variant 2); het mbo examineert en diplomeert. De leerlingen verlaten mét een mbo-diploma de school voor praktijkonderwijs. De scholen verrekenen onderling de kosten.
3.Vormgeven aan samenwerking tussen pro en mbo
19
(4) De leerling stapt over op het mbo In deze vierde variant stapt de leerling formeel over naar de mbo-instelling. Hij of zij staat dus niet meer ingeschreven op de pro-school maar bij de mbo-instelling. De leerling volgt daar ook de mbo-opleiding. Tegelijkertijd begeleidt de pro-school de leerling nog enige tijd en heeft de pro-school bijvoorbeeld een duidelijke rol in de arbeidstoeleiding. Bijvoorbeeld als het stagebedrijf waar de leerling stage liep tijdens het pro, hetzelfde bedrijf is waar de student nu de beroepspraktijkvorming (bpv) doet. De scholen verrekenen onderling de gemaakte kosten. Alleen of samen, smal of breed? De vier varianten hierboven kunnen door scholen van praktijkonderwijs ieder voor zich worden uitgevoerd, uiteraard in samenwerking met de mbo-instelling die het betreft. Er ontstaat dan een één-opéén samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo. Het kan echter ook zo zijn dat scholen voor praktijkonderwijs in een bepaalde regio eerst gezamenlijk hun mind opmaken over wat ze willen doen, en dat zij vervolgens samen in overleg treden over de samenwerking met het mbo. Dan ontstaat een ‘veel-op-één’ samenwerkingsvorm. Voor het mbo kan dit als voordeel hebben dat de afspraken redelijk uniform worden gemaakt, en dat niet voor elke school afzonderlijk een overleg hoeft plaats te vinden. Voor het praktijkonderwijs in de regio heeft het als voordeel dat men kan stellen: ‘zó doen we dat hier’, er is dan dus een eenduidige vorm van samenwerking tussen pro en mbo in de regio.
20
In beginsel is het uiteraard ook nog mogelijk dat méérdere mbo-instellingen meedoen, bijvoorbeeld een roc en een aoc, en misschien nog enkele vakinstellingen. Dus een ‘veel-op-veel’ vorm van samenwerking. Het kán, maar dan loop je wel het risico dat het een beetje complex wordt (zie ook hierna). Het is verder nog denkbaar dat de afspraken over de samenwerking niet alleen gemaakt worden tussen onderwijspartners pro en mbo, maar dat ook andere partners meedoen. Bijvoorbeeld de gemeente, het UWV of een instantie als MEE. In feite is de samenwerking dan onderdeel geworden van een breder netwerk van partijen, waarin meestal ook andere zaken dan alleen het onderwijs aan (voormalig) leerlingen praktijkonderwijs worden besproken.
3.2 Aandachtspunten voor goede samenwerking Hoe kom je nu, zeker over de wat langere termijn, tot een goede samenwerking? Daar kan op grond van onderzoek wel iets over worden gezegd. Ten eerste weten we uit het onderzoek naar de zogeheten VM2-experimenten dat de samenwerking tussen vmbo-scholen en mbo-instellingen beter verloopt naarmate deze minder complex is. Anders gezegd: één-op-één samenwerkingsvormen zijn vaak overzichtelijker dan veel-op-veel combinaties. En als de samenwerking een overzichtelijke hoeveelheid leerlingen betreft, dan gaat het meestal ook beter dan wanneer hele cohorten leerlingen ongedifferentieerd in een traject worden gestopt. Dit alles is wel te begrijpen als je je realiseert dat in de samenwerkingsrelaties in het onderwijs het persoonlijke contact tussen direct betrokkenen – een teamleider aan de ene kant en een coördinator aan de andere
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
kant bijvoorbeeld – vaak bepalend is voor het welslagen. Het komt er daarbij wel op aan dat ‘het persoonlijke contact’ op een gegeven moment wordt ontstegen en dat samenwerkingsafspraken ook op managementniveau en indien nodig op bestuurlijk niveau worden verankerd. Ten tweede weten we dat het samenwerkingsproces door de tijd heen idealiter bijna net zo verloopt als de bekende ‘pdca-cyclus’. Er zijn fasen in te onderscheiden die men met elkaar meemaakt 15: • Leren van de samenwerking in het (recente) verleden: dit houdt in dat partners er op grond van opgedane ervaringen met elkaar constateren dat er een nut/noodzaak is om gezamenlijk actie te ondernemen. • Doelen bepalen: aansluitend wordt door de pro-school en de mbo-instelling gezamenlijk het doel van de samenwerking bepaald en vastgelegd. Dit is een belangrijke fase omdat hiermee ook de focus en inrichting van de volgende stappen worden bepaald. • Praktisch samenwerken: in dit stadium gaat men in de praktijk aan de slag; de doelen of visie wordt bijvoorbeeld uitgewerkt in een plan van aanpak of projectplan en dat wordt vervolgens ook in uitvoering genomen. Er gaat bijvoorbeeld een werkgroep aan de slag voor het maken van concrete afspraken en een planning voor het indalen van het mbo-programma op de school voor praktijkonderwijs. • Structureren: als men eenmaal aan de gang is, ontstaat meestal na enige tijd de behoefte – ook op managementniveau – de praktische samenwerking weer eens tegen het licht te houden; en om vervolgens goede werkafspraken te maken over verantwoordelijkheden, taakverdeling en onderlinge communicatie; in deze fase zijn meestal ook leidinggevenden van de pro-school en mbo-instelling betrokken. • Verbreden / verdiepen van de samenwerking: als dit allemaal goed gaat, is er kans dat de samenwerking op den duur ook intensiever wordt; bijvoorbeeld door niet alleen leerlingen ‘uit te wisselen’ maar ook docenten, en/of door afspraken te maken over de benutting van elkaars faciliteiten. Bij goed verlopende samenwerking zien we al deze fasen door de tijd heen optreden. Het gaat dan vaak om scholen die: a) echt samen iets willen bereiken, deze motivatie is breed aan beide zijden vertegenwoordigt; b) d ie vervolgens ook boter bij de vis leveren, in die zin dat beide partners op basis van gemaakte afspraken ook daadwerkelijk tot actie over gaan; c) en die uiteindelijk ook lering willen trekken uit de ervaringen om vervolgens de samenwerking verder te versterken.
15. O ntleend aan P. van Delden, Samenwerking in de publieke dienstverlening. Ontwikkelingsverloop en resultaten. Delft: Eburon 2009; P. van Delden, Sterke netwerken. Ketensamenwerking in de publieke dienstverlening. Amsterdam: Van Gennep 2009.
3.Vormgeven aan samenwerking tussen pro en mbo
21
22
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
4. Samenwerking pro-mbo in transitie Aan het einde gekomen van deze nieuwe editie van ‘het handboek’ willen we nog twee onderwerpen aanstippen. Om te beginnen vatten we samen wat in het landelijk beleid, dat relevant is voor de samenwerking tussen het praktijkonderwijs en mbo, medio november 2013 nog niet duidelijk is. Ten slotte geven we de hoofdlijn van de ontwikkeling aan, die zich inmiddels aftekent en waarvan het zeker is dat daarop voortgebouwd kan en moet worden.
4.1 Wat weten we nog niet? Bij het afronden van deze brochure zijn er op twee belangrijke punten nog onduidelijkheden. Het gaat dan over de invoering van het taal- en rekenniveau 2F en de inwerkingtreding van het kwalicatiedossier van de entree-opleiding. Welk taal- en rekenniveau wordt vereist voor doorstroom naar niveau 2? Tot nu toe is in het landelijk beleid als uitgangspunt gehanteerd dat het taal- en rekenniveau 2F voor mbo-opleidingen op niveau 1 en 2 de norm wordt. Daarbij wordt dan tevens gesteld dat over de definitieve invoering op niveau 1 / de entree-opleidingen in 2014 nog een besluit wordt genomen. Er zijn dan verschillende scenario’s denkbaar: 23
• OCW besluit inderdaad om niveau 2F als diplomanorm te stellen voor doorstroom uit de entreeopleidingen naar de niveau 2 opleidingen, dit dan bijvoorbeeld per 1 augustus 2014; • OCW besluit de diplomanorm van 2F te stellen voor de entree-opleidingen, maar deze pas later te laten ingaan, bijvoorbeeld met ingang van 2015 of 2016; • Als de twee voorgaande, waarbij de normering op het punt van ‘heeft de student 2F gehaald’ voor de entreeopleidingen lager komt te liggen dan bij niveau 2 opleidingen 16; • O CW besluit dat voor doorstroom naar de niveau 2 opleidingen het alleen nodig is dat de student tijdens de entreeopleiding ‘substantiële vooruitgang’ laat zien in de richting van 2F; • Anders… Wat het gaat worden is nu nog niet bekend. De beslissing van OCW zullen we zodra beschikbaar bekend maken via de website van het Platform en de InfoFlits. Wanneer treedt het kwalificatiedossier entree-opleiding in werking? De entree-opleidingen vervangen in het wettelijk kader per 1 augustus 2014 de huidige niveau 1 opleidingen. Tegelijkertijd is het mbo echter ook bezig met de herziening van de kwalificatiestructuur. Dat betekent dat alle kwalificatiedossiers op grond van een nieuw format tegen het licht worden gehouden en opnieuw worden uitgetekend. Dit format is inmiddels door de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) aan de minister van OCW aangeboden. Zij moet het vervolgens vaststellen.
16. D it gebeurt in de pilotfase vmbo op dit moment ook, in die zin dat vmbo-bb leerlingen op de rekentoets (tijdelijk) een 5 mogen halen om te gelden als ‘geslaagd’.
4. Samenwerking pro-mbo in transitie
Aansluitend kunnen de kwalificatiedossiers worden uitgewerkt en ter vaststelling worden aangeboden aan de minister. In de tussentijd is – zoals hiervoor al beschreven – al wel een eerste concept-kwalificatiedossier entreeopleidingen gemaakt. De mbo-opleidingen en kenniscentra willen komend voorjaar al aan de slag met het dossier, alleen daarvoor is het wel noodzakelijk dat de minister het alvast vaststelt. Dit zou dan enigszins vooruitlopend op al die andere dossiers moeten gebeuren, waarvan de inwerkingtreding echter niet eerder wordt voorzien dan 1 augustus 2015. De minister heeft desgevraagd aangegeven dat ze bereid is te onderzoeken of en op welke wijze het dossier entreeopleidingen in het voorjaar van 2014 in werking kan treden. Wordt echter besloten het kwalificatiedossier nog niet in te voeren, dan worden per 1 augustus 2014 wél alle spelregels rond de entreeopleidingen van kracht, maar loopt inhoudelijk het kwalificatiedossier van niveau 1 en de aka nog even door. Ook op dit punt is er dus nog geen zekerheid. Ook hiervoor geldt dat we u op de hoogte houden van de ontwikkelingen via de website van het Platform en de InfoFlits.
4.2 Wat weten we wél? Wat we echter wél weten is dat er veel in beweging is. De entree-opleidingen komen er hoe dan ook aan. We zien dan ook in een aantal regio’s dat besprekingen gaande over welke aanpassingen dit vergt van de samenwerking tussen het mbo en praktijkonderwijs. 24
Maar ook op andere vlakken – die raken aan die samenwerking – verandert er het nodige. Zo zal de komst van Passend Onderwijs in veel regio’s waarschijnlijk tot andere relaties leiden tussen het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en vmbo. De transitie van de jeugdzorg leidt bovendien tot een andere positie van gemeenten in het netwerk onderwijs-zorg. En last but not least is er de kabinetslijn dat er ten aanzien van de Wajong en reïntegratiebedrijven het nodige verandert. Dit zijn alle ontwikkelingen die raken aan de samenwerking praktijkonderwijs – mbo, vooral omdat de positie van de jongeren waar we het hier over hebben erdoor verandert. Wat we steeds duidelijker zien, is dat het steeds vaker moet gaan over de plaatsing en duurzaamheid van de positie van deze jongeren op de arbeidsmarkt. Zichtbaar wordt steeds meer – en dat wisten we ergens natuurlijk al - dat jongeren uit het praktijkonderwijs kwetsbaar zijn op die arbeidsmarkt. Het vinden en houden van een baan is in de huidige tijd voor onze leerlingen gewoonweg moeilijker. Dit gaat de komende tijd gelden voor méér jongeren uit het praktijkonderwijs omdat ‘gewone’ doorstroom naar het mbo lastiger gaat worden door de verstrakking van de taal- en rekeneisen. Plaatsing in reïntegratiebedrijven zal de komende tijd ook minder aan de orde zijn wegens reductie van het aantal beschikbare plaatsen. Leerlingen uit het praktijkonderwijs zijn de komende jaren gewoon in grotere getale aangewezen op werk. Dat terwijl dat werk door economische tegenwind niet overal beschikbaar is. Dit betekent dat we als scholen en mbo-opleidingen ook aan de slag moeten gaan én blijven om met en voor deze jongeren een goede plek op de arbeidsmarkt te realiseren. Een plek die duurzaam is en waar
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
ze vooruit kunnen. Het zou mooi zijn als het praktijkonderwijs en mbo hierop de handen ineen slaan, en vanuit die gezamenlijkheid ook samen met gemeenten en andere partners passende trajecten en arrangementen kunnen neerzetten. Want dat de leerlingen er mee geholpen zijn als we samen voor hun toekomst aan het werk gaan, dat weten we wél.
25
4. Samenwerking pro-mbo in transitie
26
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
5. Handreikingen Voorbeeldmodel Bijlage bij onderwijsovereenkomst entree-opleiding 17 ……… (naam instelling) ……… gevestigd te ………, in dit geval vertegenwoordigd door ………(naam) ……… in zijn functie van ………, ……… (naam student) ……… wonende te ………, geboren op ……… te ……… ……… (naam betrokken organisatie) ………, gevestigd te ………, in dit geval vertegenwoordigd door ……… (naam) ………, in zijn functie van ………, Spreken af dat de student is ingeschreven bij de volgende entree-opleiding: Crebo: ……… (tevens aangeven bol/bbl) Profiel: ……… Startdatum: ……… Verwachte einddatum: ……… De volgende afspraken zijn gemaakt: • Over onderwijsondersteuning • Over studievoortgang • Overige afspraken: a. ……… b. ……… Toelichting: ………
27
Aldus overeengekomen in: Plaats, datum: ……… Ondertekend door: ……… Namens instelling: ……… Handtekening: ……… Betrokken organisatie/partner: ……… Vertegenwoordigd door: ……… Handtekening: ……… Naam student: ……… Handtekening: ……… Naam ouder / wettelijk vertegenwoordiger: ……… Handtekening: ……… 17. O ntleend aan M. de Haan (2013), Entreeopleidingen en het bindend studieadvies. Woerden: MBO Raad.
5. Handreikingen
Voorbeeldmodel Studie-advies 18 Naam instelling: ……… Vertegenwoordigd door: ……… Functie: ……… Geeft hierbij aan dat: ……… (naam student) ……… Ingeschreven bij opleiding: ……… (crebo) ……… ……… (profiel) ……… Het volgende advies:
de entreeopleiding ongewijzigd voort te zetten de entreeopleiding voort te zetten in andere leerweg / profiel de entreeopleiding te stoppen.
Dit advies is gebaseerd op de volgende onderbouwing: Verwijs in de toelichting (indien van toepassing) naar de afspraken gemaakt in de bijlage van de onderwijsovereenkomst.
Vermelden beroepsmogelijkheid (indien van toepassing):
28
Plaats, datum: ……… Ondertekend door: ……… Namens instelling: ……… Handtekening: ……… Betrokken organisatie/partner: ……… Vertegenwoordigd door: ……… Handtekening: ……… Verklaring ontvangst bindend studieadvies: Plaats, datum: ……… Naam student: ……… Handtekening: ……… Naam ouder / wettelijk vertegenwoordiger: ……… Handtekening: ………
18. Ontleend aan M. de Haan (2013), Entreeopleidingen en het bindend studieadvies. Woerden: MBO Raad.
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
Checklist bindend studie-advies en afronding 19 Namen en adressen relevante samenwerkingspartners Planning gespreksmomenten: • Na 4 – 6 weken • Na 10-12 weken (indien noodzakelijk) • Na 14 – 16 weken: bindend studieadvies Gespreksagenda: • 1e gesprek • 2e gesprek • 3e gesprek (bindend studieadvies) Aanwezigen bij het gesprek: • 1e gesprek • 2e gesprek • 3e gesprek 29
Gespreksverslag: • 1e gesprek • 2e gesprek • 3e gesprek Nazorg vanuit entreeopleiding: • • • • • •
Melding Leerplicht / RMC Plaatsing andere opleiding Plaatsing andere instelling Klachtenprocedure Uitschrijving Samenwerkingspartners informeren
19. A fkomstig uit M. de Haan (2013), Entreeopleidingen en het bindend studieadvies. Woerden: MBO Raad.
5. Handreikingen
Notities
30
Voor de leerling aan het werk! | Handreiking samenwerking praktijkonderwijs - mbo
31
Notities
www.platformpraktijkonderwijs.nl