suicide notes
Voor Abby McAden, die vond dat ik dit moest schrijven Lexa Hillyer, die er een beter boek van maakte en Sarah Sevier, die het tot een goed einde bracht
Michael Thomas Ford
Suicide
Notes Waar maakt iedereen zich druk om…
Vertaald door Lydia Meeder
Lemniscaat
Rotterdam
De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de Letteren.
© Nederlandse vertaling Lydia Meeder 2010 Omslag: Leentje van Wirdum Omslagfoto: Philip and Karen Smith Getty Images Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 2010 isbn 978 90 477 0223 8 Copyright © 2006 by Michael Thomas Ford Oorspronkelijke titel: Suicide Notes First published by HarperCollins Children’s Books, a division of HarperCollins Publishers, 1350 Avenue of the Americas, New York, N.Y. 10019, U.S.A. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk en bindwerk: Hooiberg | Haasbeek, Meppel Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig milieuverontreinigend transport is vermeden.
dag
01
Ik heb eens ergens gelezen dat astronauten die terugkomen op aarde nadat ze in de ruimte hebben rondgezweefd, misselijk worden omdat de lucht hier naar rottend vlees stinkt. Ons valt die stank niet op, want we ademen hem elke dag in en voor ons ruikt alles normaal, maar in wezen zit de lucht vol met allerlei afvalstoffen en chemicaliën en andere troep die we erin loslaten. Dan spuiten we er nog meer rommel in om te proberen de stank te verbergen, alsof de planeet een oude auto is en we een enorme verfrisser met dennengeur aan de achteruitkijkspiegel hangen. Op dit moment voel ik me net als die astronauten. Ik heb een poos door de ruimte gezweefd, kristalheldere zuurstof ingeademd en met het mannetje in de maan gepraat. Toen veranderde alles ineens en begon ik tussen de sterren door te vallen. Ik had me weleens afgevraagd hoe het was om een meteoor te zijn. Nu weet ik het. Je valt en je valt en je valt, en dan word je omringd door wolken en gaat je hele lichaam tintelen omdat het in brand vliegt terwijl je de dampkring binnenkomt. Maar je valt zo snel dat het maar heel even brandt, en dan komt de oceaan op je af stormen en je lacht en je lacht, tot het water zich boven je hoofd sluit en je begint te zinken. Dan weet je dat je veilig bent – je hebt de val overleefd – en terwijl je terugkomt naar het oppervlak blaas je miljoenen belletjes het blauwgroene water in. Maar dan breekt je hoofd door de golven en haal je grote happen van die stinkende lucht naar binnen, en dan wil je het liefst dood, zoals een baby die uit zijn moeder komt en beseft dat hij beter veilig binnen had kunnen blijven. Zo dobber ik nu 5
rond, als een stuk ruimteafval in de oceaan, en elke keer dat ik ademhaal moet ik oppassen dat ik niet overgeef. Alleen drijf ik niet echt op de oceaan. Ik lig in het ziekenhuis. Ze zeggen dat ze me hier gisteravond heen hebben gebracht, maar ik was buiten westen en kan me er niks van herinneren. Ik heb zelfs iemand horen zeggen dat ik wel dood leek. Ik zat er in elk geval dicht tegenaan. Toch denk ik zelf dat ik echt door de ruimte heb gezweefd. In elk geval een poosje. Ik weet nog dat ik dacht dat ik er nu eindelijk achter zou komen of er leven was op Mars. Toen was het net of iemand me bij mijn enkel greep en me omlaag trok, terug naar de aarde. Ik herinner me dat ik gilde dat ik niet mee wilde, maar aangezien je in de ruimte geen geluid kunt maken, werd mijn stem min of meer opgeslokt. Nu ik weet waar ik ben, twijfel ik of ik dood niet gewoon beter af was geweest. En misschien ben ik ook wel dood. Ik bedoel, dit hier heeft veel weg van de hel. Ik lig in een kamer waar om de vijf seconden mensen binnenkomen om naar me te kijken. En met mensen bedoel ik verpleegsters, en dan vooral zuster Goody. Niet te geloven, hè? Zo heet ze echt. En het is ook een goeierd. Ze loopt maar te glimlachen en vraagt constant of ik iets wil. Het is vreselijk irritant, want het enige dat ik wil is dat ze me met rust laten, en dat is wel het laatste dat ze hier doen. Er lopen zoveel mensen in en uit dat ik me net een toeristische attractie voel. Volgens mij staat zuster Goody voor de deur kaartjes te verkopen, zoals die gasten op de kermis die mensen geld aftroggelen om gedrochten te bekijken. Stoepiers heten ze volgens mij. Dat is zuster Goody, een stoepier. Ze staat voor mijn deur te stoepieren. Terwijl er hier niks bijzonders valt te zien. Geen televisie. Geen kamergenoot (wat nu ik erbij stilsta waarschijnlijk maar goed is ook). Zelfs geen boeken of tijdschriften. Ik lig hier gewoon in bed naar buiten te staren, door een ruit met van dat staaldraad erdoorheen, zodat je hem niet in kunt slaan om naar 6
buiten te springen. In de verf rond het raam zitten allemaal krassen, net of degene die hier voor mij heeft gelegen inderdaad heeft geprobeerd het glas in te slaan en toen maar heeft besloten zich in plaats daarvan met zijn nagels naar buiten te klauwen. Nu ik wat beter kijk, zie ik dat alles in de kamer oud is. De wanden hebben een smoezelig witte kleur, er zitten barsten in het pleisterwerk, en op het plafond zit een rare bruine vlek die eruitziet als een gezicht. Misschien is het het gezicht van de duivel. Want zoals ik al heb gezegd, ik zou wel eens in de hel kunnen zitten. Het zou logisch zijn als de duivel me in de gaten hield. Hij en zuster Goody houden me in de gaten. Het goed en het kwaad. Dat is raar. Goed en kwaad. Misschien zit ik dan toch niet in de hel. Misschien zit ik op die plek er ergens tussenin. Hoe heet het ook weer? Het voorgeborchte. Waar alle doden heen gaan die geen ‘ga rechtstreeks naar de hemel of de hel’-kaartje hebben. Dode baby’s gaan er ook heen, volgens mij. Mensen waar niemand raad mee weet en dode baby’s. Types zoals ik. Misschien zit ik wel in het voorgeborchte, en zijn de duivel en Goody aan het touwtrekken om me. Of wachten ze tot ik zelf beslis waar ik heen wil. Wat zou ik kiezen, de hemel of de hel? Goeie vraag. Serieus, ik denk dat ik de hel zou nemen. Daar zitten vast veel interessantere mensen. Het is hier trouwens net zo heet als in de hel. Er staat een radiator onder het raam, zo’n groot oud ding van ijzer, die begint te ratelen zodra er water doorheen stroomt. Hij zal wel over zijn toeren worden gejaagd. Ik zweer het, dit gebouw moet eeuwenoud zijn. Het is alsof het elk moment in kan storten. Dan zou ik er in elk geval niet meer zijn. Het regent, en het enige dat ik door het raam kan zien is een stuk van een bos. Maar omdat het winter is lijkt het eerder op een groep skeletten die hun armen de lucht in steken dan op een bos. De regen stroomt over het glas, waardoor het net is of de skeletten onder water staan. Ze verdrinken. Hoewel, als het skeletten zijn, dan zijn ze toch al dood? Dus misschien zijn 7
ze gewoon aan het zwemmen. Hoe dan ook, ik vind die skeletbomen best griezelig. Het begint er steeds meer op te lijken dat dit inderdaad de hel is. Misschien moet ik tegen Goody zeggen dat ze op het verkeerde adres is. Ik ben zo moe. De radiator staat te ratelen, het is benauwd hier, en mijn hoofd doet zeer. Ik blijf maar naar het gezicht van de duivel kijken, en volgens mij lacht hij me uit. Ergens wou ik dat Goody kwam om hem zijn kop te laten houden. Misschien heeft ze me opgegeven. Ze hopen natuurlijk dat ik vertel waarom ik het heb gedaan. Nou, voor alle duidelijkheid: ik had er gewoon zin in.
8
dag
02
Het wordt steeds maffer. Het blijkt dat ik inderdaad in het ziekenhuis lig. Ik zit niet in het voorgeborchte. Toch ben ik er vrij zeker van dat dit de hel is. Want ik lig niet zomaar in een ziekenhuis: ik lig op de psychiatrische afdeling. Je weet wel, waar ze mensen opsluiten die zestien denkbeeldige vriendjes in hun hoofd hebben, of die de hele tijd onzichtbare beestjes van hun lijf zitten te plukken. Malloten. Halvegaren. Randdebielen. Ik ben niet gek. Ik snap niet waarom ze zich zo druk maken over wat er is gebeurd. Toch maakt iemand zich er kennelijk heel erg druk over, anders lag ik hier niet. Ik durf te wedden dat mijn moeder erachter zit. Die maakt altijd overal zo’n drama van. Eigenlijk hadden ze het me niet willen vertellen – van die psychiatrische afdeling – maar ik ontdekte het toen Goody mijn status naast het bed liet liggen terwijl ze iets van de verpleegpost ging halen. Ze zouden tegen haar moeten zeggen dat je zo’n ding niet moet laten slingeren als je niet wilt dat het wordt gelezen. Hoe dan ook, ik pakte die status automatisch op, want dat doe ik nou eenmaal als iemand iets laat slingeren en ik wil weten wat het is, en daar stond het, bovenaan op het eerste vel: afdeling psychiatrie. Eerst ging ik ervan uit dat het de gegevens van iemand anders waren, maar toen zag ik mijn naam staan. Ik kan je één ding vertellen: je eigen naam en afdeling psychiatrie op hetzelfde formulier zien staan, dat is geen leuk begin van de dag. Toen Goody terugkwam zag ze dat ik de status lag te lezen, en 9
eindelijk verdween de glimlach die op haar gezicht zat geplakt. ‘Daar hoor je niet naar te kijken,’ zei ze, alsof ik dat zelf niet wist en sorry zou zeggen. ‘Is dit een psychiatrische inrichting?’ vroeg ik, en ik probeerde nog zoveel mogelijk te lezen voordat ze de papieren af zou pakken, wat ze zo’n twee tellen later deed. ‘Het is tijd voor je medicijnen,’ zei ze. ‘Uh-uh,’ zei ik tegen haar. ‘Vertel eerst maar eens wat ik hier doe.’ ‘Je weet best waarom je hier bent,’ zei ze, en ze schonk me zo’n blik van iemand die weet dat jij weet wat er wordt bedoeld. ‘Ik ben niet gek,’ zei ik. ‘Dat zegt ook niemand,’ zei Goody. Haar glimlach kwam terug. Ineens was ze weer een en al opgewektheid, alsof er een tijdelijke storing in haar ontvangst was geweest en we nu weer terugschakelden naar de juiste zender. ‘Het staat anders wel in dat dossier,’ wierp ik tegen. ‘Met grote dikke letters.’ ‘Neem je pil maar in,’ zei ze zonder erop in te gaan. ‘Daar knap je van op.’ ‘Nee,’ zei ik tegen haar. ‘Ik weet niet eens wat het is.’ Goody bleef glimlachen. Het begon op mijn zenuwen te werken. ‘Het is een kalmerend middel,’ zei ze. ‘Dus jullie willen me bewusteloos hebben?’ vroeg ik. ‘Waarom? Wat gebeurt hier allemaal?’ Goody trok het papieren bekertje dat ze me voorhield terug en zette het weer op het blad naast mijn bed. ‘Misschien kun je beter even met dokter Katzrupus praten.’ ‘Katswatte?’ zei ik. ‘Cat Poop? Wat is dat nou voor een naam?’ ‘Katzrupus,’ herhaalde ze. ‘Ik ga hem halen.’ Ze verdween de gang op. De status nam ze mee, wat ze natuurlijk de eerste keer had moeten doen, want dan hadden we dit probleem niet gehad. Of in elk geval niet nu al. Toen ze weg was, staarde ik naar het bekertje met de pil erin. 10
Het was een klein rood tabletje in de vorm van een lieveheersbeestje. Bijna had ik het ingenomen, gewoon om te zien wat voor effect het zou hebben, maar Goody mocht niet denken dat ik vond dat ik het nodig had of zo, want dat is onzin. Even later kwam Goody weer binnen, samen met een of andere vent. Hij was klein, zijn verwilderde zwarte haar had al zo’n drie weken geleden geknipt moeten worden, en zo te zien had hij zich ook in geen dagen geschoren. Hij zag er veel te jong uit om een dokter te zijn, dus eerst dacht ik dat hij een soort student was, alsof ik niet belangrijk genoeg was voor een echte. ‘Hallo, ik ben dokter Katzrupus,’ zei hij met uitgestoken hand. ‘Waarom zit ik in het gekkenhuis?’ vroeg ik aan hem, en ik staarde naar zijn hand zonder hem te schudden. ‘Je zit niet in het gekkenhuis.’ Hij trok zijn hand terug en schoof zijn bril wat hoger op zijn neus. ‘Je ligt in het ziekenhuis.’ ‘Ja,’ zei ik, ‘op de gekkenafdeling.’ ‘Op de psychiatrische afdeling,’ zei hij. ‘Je bent hier opgenomen omdat we ons zorgen maken dat je ergens last van hebt.’ Zijn toon was heel kalm en nuchter, alsof hij stond te vertellen wat voor avondeten hij had gehad. Om de een of andere reden kon ik dat niet uitstaan. ‘Dat ik ergens last van heb,’ herhaalde ik terwijl ik zijn stem nadeed. Toen lachte ik. ‘Waar zou ik last van moeten hebben?’ Cat Poop kreeg een rare uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij niet wist wat hij moest zeggen. Ik bleef hem aanstaren. ‘Zijn mijn ouders hier ook ergens?’ vroeg ik. ‘Want dan wil ik nu wel met ze mee naar huis.’ ‘We gaan een paar testjes doen,’ zei hij. ‘En nee, je ouders zijn hier niet.’ Ik vond het nogal vreemd dat mijn ouders er niet bij waren, en ik wilde vragen waar ze dan uithingen als ze niet bij hun zoon in het ziekenhuis zaten, maar ik hield me in. ‘Ik ben niet zo goed in testjes,’ zei ik. ‘Zeker niet in onverwachte overhoringen. Mag ik misschien van tevoren nog een poosje blokken? Straks haal ik nog het gemiddelde van de hele klas omlaag of zo.’ 11
Hij nam me even op. Toen zei hij: ‘We spreken elkaar later vanmiddag nog wel.’ Nadat hij was vertrokken kwam Goody met een andere vent binnenzetten. Ik zweer dat het een vampier was. Hij nam een litertje of tien bloed bij me af, het ene buisje na het andere. Na het vierde begon ik hartstikke misselijk te worden. Goody en de Menselijke Bloedzuiger waren amper weg met het blad vol buisjes, of er stapte weer een vrouw binnen. ‘Ik ben mevrouw Pinch,’ zei ze. Serieus, ik verzin het niet. Ze heette net als die gouvernante uit dat boek van Dickens. Ik weet niet wat het is met die namen hier. Het zou best eens kunnen dat ik dit allemaal droom, want in het echt heten mensen gewoon geen zuster Goody of mevrouw Pinch of dokter Cat Poop. ‘Ik wil je een paar vragen stellen,’ zei mevrouw Pinch tegen me terwijl ze een stoel naast mijn bed trok. Dat bleek wel heel zacht uitgedrukt, tenzij jij onder ‘een paar’ achtduizendtweeënzestig verstaat. ‘Heb je ooit xtc gebruikt?’ vroeg mevrouw Pinch aan me. Ze glimlachte en hield haar hoofd schuin als een vogeltje. Een irritant, nieuwsgierig vogeltje. ‘Nee,’ zei ik tegen haar, en ze zette een vinkje op het formulier in haar hand. ‘Methamfetamine?’ vroeg ze. Toen ik niet meteen antwoord gaf, zei ze erachteraan: ‘Crystal? Ice?’ ‘Ik weet heus wel wat het is,’ zei ik tegen haar, ‘en nee, dat heb ik nooit gebruikt.’ Ze zette nog een vinkje. En ze bleef na elke vraag vinkjes zetten. Cocaïne? Nee. Vinkje. Alcohol? Nee. Vinkje. Marihuana, ghb, poppers? Nee, nee, nee. Vinkje, vinkje, vinkje. Ik bleef overal nee op antwoorden, want ik heb echt nog nooit drugs gebruikt, en ze bleef me maar aankijken alsof ze twijfelde of ik loog om gewoon van haar af te komen. Dus uiteindelijk zei ik ja, oké, ik had wel eens wiet gerookt, en daar leek ze blij mee. Alsof het uitgesloten is dat er ergens op deze planeet een jongen rondloopt die nog nooit wiet heeft gerookt. Mongool. 12
‘En lijm?’ vroeg ze aan me. Ik knikte, en haar ogen begonnen helemaal te glinsteren. In elk geval tot ik zei: ‘Ik likte uit de pot met plaksel. Op de kleuterschool. Slechte gewoonte. Maar ik ben afgekickt, ik zweer het. Het ging niet goed samen met appelsap.’ Eerlijk gezegd viel het me een beetje tegen dat ze niet kwader werd. Maar misschien word je wel immuun als je de hele tijd met gekken moet praten. Ze ging rustig verder met vragen stellen en vinkjes zetten. Nadat we alle drugs die de wetenschap kent hadden doorgenomen zei Pinch: ‘Laten we het dan nu eens hebben over je seksuele activiteiten.’ ‘Nou nee,’ zei ik, en ik glimlachte net zo breed naar haar als zij naar mij. ‘Heb je ooit –’ begon ze. ‘Ik meen het,’ kapte ik haar af. ‘Nee dus. Het gaat je geen zak aan.’ ‘Ik probeer je alleen maar te helpen,’ zei ze, nog steeds met die glimlach. ‘Nou, hier help je me dus niet mee,’ liet ik haar weten. ‘Ik ben het zat. Zoek het verder maar uit.’ Ze staarde me aan. ‘Serieus,’ zei ik. ‘Laat me met rust. Er is niks mis met me. Ik heb antwoord gegeven op die stomme drugsvragen, en verder vertel ik je niks meer, want je weet wel genoeg zo. Je moet zelf maar weten of je weggaat of blijft zitten, maar ik ga een dutje doen, want we zijn uitgepraat.’ Ze klapte haar map dicht en stond op. ‘Ik zal de dokter er even bij halen,’ zei ze. Dat doen ze hier blijkbaar zodra je nee tegen ze zegt, alsof de dokters van de oproerpolitie zijn of zo. Dus kreeg ik opnieuw een bezoekje van die ouwe trouwe Cat Poop. Deze keer deed hij de deur achter zich dicht zodat we alleen waren. Ik stelde me voor dat Goody en Pinch in de gang hun oor tegen de deur drukten om te horen wat de dokter zei. 13
‘Je maakt het ons niet gemakkelijk,’ zei hij. ‘Sorry,’ zei ik, ‘mijn kleuterjuf zal wel gelijk hebben gehad toen ze zei dat ik niet leuk met de spelletjes meedeed.’ ‘We willen je helpen.’ ‘Dat zegt iedereen nou steeds,’ zei ik tegen hem, ‘maar ik begin juist te denken van niet. Want als je me wilde helpen, liet je me naar huis gaan. Er is niks mis met me.’ ‘Wat je hebt gedaan wijst op het tegendeel,’ zei Cat Poop. ‘Ik voel me prima,’ zei ik. ‘Echt. Moet ik iets ondertekenen waar dat op staat? Laat je me dan naar huis gaan?’ ‘Dat is helaas niet mogelijk,’ zei hij. ‘Hoe zit het eigenlijk met mijn ouders?’ vroeg ik aan hem. ‘Waar zijn die? Zeg maar tegen ze dat ik weer naar huis wil.’ ‘Je ouders vinden ook dat je hier een poosje moet blijven,’ zei hij. ‘Je kunt me hier niet tegen mijn wil vasthouden,’ liet ik hem weten. ‘Voor het geval je het niet weet, dit is een vrij land. We hebben hier zoiets als mensenrechten. Ik heb het recht op vrije meningsuiting, en om een wapen te dragen, en niet te worden opgesloten in het gekkenhuis!’ Ik wist waar ik het over had. Ik bedoel, ik heb de grondwet gelezen. Het was in groep acht, en ik weet niet meer precies wat erin stond, maar toch. Cat Poop nam me even op. Toen zei hij heel kalm: ‘Je ligt op de afdeling psychiatrie omdat je een zelfmoordpoging hebt gedaan. Je kunt wel zeggen dat er niks mis is met je, maar je zit ergens mee. Als je er niet meteen over wilt praten, is dat jouw keuze. Je hebt nog drieënveertig dagen om erover te praten. Heb je nog vragen?’ Een hele tijd kon ik hem alleen maar aankijken. ‘Hoe bedoel je, nog drieënveertig dagen?’ vroeg ik uiteindelijk. ‘Je zit in een behandelprogramma van vijfenveertig dagen,’ antwoordde hij. ‘De afgelopen twee dagen ben je redelijk bij kennis geweest, vandaag inbegrepen, dus je hebt er nog drieënveertig over.’ ‘Wat voor behandelprogramma?’ vroeg ik. 14
‘Om de oorzaak van je problemen te achterhalen en aan je herstel te werken,’ zei hij alsof hij het voorlas uit een folder. ‘Je zult individuele therapie volgen bij mij, en je neemt deel aan groepsgesprekken met een aantal andere patiënten.’ ‘Andere patiënten?’ vroeg ik. ‘Wat voor andere patiënten?’ ‘Andere jongeren,’ zei Cat Poop. ‘Morgen maak je kennis met ze.’ ‘En dan?’ vroeg ik. ‘Gaan we gezellig samen liedjes zingen?’ ‘Als je dat wilt,’ zei hij. ‘Maar meestal zitten de patiënten gewoon in een kring naar elkaar te staren totdat iemand begint te praten.’ ‘Ik hoef nergens over te praten,’ liet ik hem weten. ‘Dan heb je drieënveertig dagen voor je uit staren voor de boeg,’ zei hij. ‘Wil je verder nog iets bespreken?’ ‘Wat dacht je van het milieu?’ stelde ik voor. ‘Het effect van de broeikasgassen op de regenwouden van het Amazonegebied? Of wat er gebeurt wanneer de poolkap smelt? Wist je dat alle ijsberen verdrinken omdat ze nergens meer op kunnen zitten?’ ‘Een andere keer misschien,’ zei hij. ‘Ik moet nu op ronde. We schuiven de rest van je evaluatie op totdat je meer in de stemming bent om mee te werken.’ ‘Dan kun je lang wachten,’ riep ik hem achterna terwijl hij wegliep. Tussen twee haakjes, hij zit ernaast met die zelfmoordpoging. Dit is gewoon één groot misverstand. Ik zal het binnen een paar dagen rechtzetten, en dan ben ik hier weg. In de tussentijd neem ik misschien toch maar die lieveheersbeestjespil. Als ik hier per se moet blijven, kan ik net zo goed eens stevig pitten. En eerlijk gezegd heeft het wel wat, het gevoel dat je van die pillen krijgt. Laat ik onthouden dat ik dat tegen Pinch zeg. Die krijgt er vast een kick van.
15
dag
03
We zijn met zijn vijven. In het gesticht, bedoel ik. Nou ja, met vijf jongeren. Er lopen ook een heleboel volwassen mafketels rond, maar die hebben hun eigen afdeling. Wij gekke kindertjes hebben een afdeling helemaal voor onszelf. Het is net als met Thanksgiving, wanneer alle kinderen aan een tafeltje in de hoek worden neergezet. Voor ons geen kalkoendijen. Alleen de stukjes die niemand anders wil. Zoals de organen. Laat ik het even duidelijker stellen. Zij zijn met zijn vieren, en dan ben ik er nog. Ik heb de anderen vandaag leren kennen tijdens mijn eerste groepsgesprek. Ik wilde er eigenlijk niet heen, maar ik dacht: als ik iedereen nou maar laat zien dat ik volkomen normaal ben, dan moeten ze me wel laten gaan. De groepstherapie wordt gehouden in een ruimte die ze de huiskamer noemen. Gewoon een grote kamer met een tv en spelletjes en alles. Hier zullen alle gekken wel rondhangen wanneer ze het niet te druk hebben met gek zijn. We zaten in een kring op van die harde plastic stoelen. Ze zijn oranje – het oranje van verkeerskegels – alsof ze voorbijgangers moeten waarschuwen. gevaar: gekken in gesprek. volg omleidingsborden. Behalve dat ze lelijk zijn, zitten ze ook voor geen meter. Al na zo’n vijf minuten had ik geen gevoel meer in mijn kont, en ik moest telkens heen en weer schuiven om een betere zithouding te vinden. Wat niet lukte. Cat Poop stelde me voor door te zeggen: ‘Jongens, dit is Jeff.’ En ze zeiden allemaal: ‘Hoi, Jeff.’ Hun stemmen klonken allemaal eender, als zombies die mompelden: ‘Hm, hersens,’ 16
en niemand keek echt naar me. Ik zei niks terug. Ik blijf hier toch niet lang genoeg om vrienden te maken. Daarna zaten we elkaar in die kring gewoon een poosje aan te staren, precies zoals Cat Poop had gezegd. Niemand deed zijn mond open, totdat de dokter uiteindelijk een mager meisje met lang blond haar aanwees dat op haar nagels zat te bijten. ‘Alice, wil jij Jeff iets over jezelf vertellen?’ ‘Ik heet Alice,’ zei het meisje. Duh. ‘Wat zou je over me moeten weten? Nou ja, mijn moeders nieuwste vriend kwam steeds mijn kamer in als ik lag te slapen en deed van alles met me, dus op een nacht heb ik gewacht tot híj lag te slapen en toen ben ik zijn kamer in gegaan met lucifers en een busje aanstekerbenzine. Hij is niet dood of zo, maar ik heb een paar brandwonden.’ Eerst dacht ik dat ze het allemaal uit haar duim zat te zuigen. Maar ze stak haar armen uit zodat ik het kon zien. Haar huid was rood en rauw, van haar handen tot aan haar ellebogen. Alice lachte. Toen boog ze haar hoofd en liet haar lange haar voor haar gezicht vallen. Het zou kunnen dat ze het verzint. Ik gok erop dat ze gewoon haar armen heeft verbrand toen ze met lucifers zat te spelen of zoiets. Dat verhaal dat ze haar moeders vriend in brand heeft gestoken, heeft ze vast verzonnen. Ik bedoel, dat is veel interessanter, dus het is te begrijpen dat ze er zo’n draai aan geeft. Als ik zoiets stoms had gedaan als mezelf in de hens zetten, zou ik er ook over liegen. Toch denk ik ergens dat het waar is. Ik weet niet waarom, maar ik geloof haar wel. Het mafste is nog wel dat ik het niet griezelig vind. Ik begrijp heel goed waarom ze die vent in de fik wilde steken, en daarom ben ik misschien wel net zo gestoord als zij. Aan de andere kant heb ik het niet gedaan; ik kan me alleen voorstellen dat ik zoiets zou doen. Misschien is dat het verschil tussen gek en niet-gek. Alice zei verder niks, dus we gingen door naar degene naast haar. Dat meisje was Alices tegenpool: dik, krullend rood haar 17
en een gezicht zo rond en wit als de maan. Toen ze zag dat ik naar haar zat te kijken, glimlachte ze naar me, alsof we in de bus zaten en niet in een ziekenhuis. ‘Ik heet Juliet,’ zei ze, helemaal opgewekt en kwetterend als een cartoonvogel. ‘Ik ben het vriendinnetje van Bone.’ Ze wachtte even, alsof ik hoorde te weten wie Bone was, een of andere rapper of acteur of zo die in alle bladen stond, en ik haar nu een compliment zou geven omdat ze zo’n beroemde vriend had. Toen ik niks zei, knikte Juliet naar de jongen die naast me zat. Onder het praten had hij de hele tijd naar zijn voeten zitten staren. Zelfs nu keek hij amper op. ‘Dat is Bone,’ zei Juliet stralend. Het leek wel of ze me haar nieuwe auto liet zien. ‘We zitten samen in een band. Gratuitous Sex and Violence?’ voegde ze er een beetje twijfelend aan toe. ‘Bone speelt gitaar. Ik zing.’ Naast me sloeg Bone met een zucht zijn armen over elkaar. Hij had een wit T-shirt aan en hij zat onder de tatoeages, terwijl hij volgens mij niet zoveel ouder is dan ik. Ik zou nooit een tattoo mogen van mijn ouders, dus het is best indrukwekkend dat hij er zo veel heeft. Ik keek er even naar, maar ze waren geen van alle echt boeiend. Gewoon een hoop vlammende schedels en naakte meiden op motoren en dat soort dingen. Zijn haar was duidelijk geverfd want het was veel te zwart om natuurlijk te zijn, en zijn ogen leken zich nergens op te richten. Ook die ogen waren zwart, net als zijn haar. Hij zag eruit als een figuur uit een stripalbum. ‘Wie van jullie twee is de seks en wie het geweld?’ vroeg ik. ‘Wat?’ vroeg Juliet, en haar glimlach gleed weg. ‘Gratuitous sex and violence,’ zei ik langzaam, alsof ik het tegen een kleuter had. ‘Wie van jullie is wat?’ Juliet keek naar Bone, ze leek hem te vragen wat ze moest antwoorden. Hij bleef gewoon naar zijn voeten zitten staren. Juliet haalde haar hand over haar mond alsof ze iets probeerde weg te vegen wat er niet zat. Iemand anders begon te lachen maar hield meteen weer op. 18
‘Eh, het is niet echt...’ zei ze onzeker. ‘Het is gewoon, je weet wel, een naam.’ ‘Ze is mijn vriendin niet,’ zei Bone opeens, en hij keek even op. ‘Dat heeft ze zichzelf alleen maar wijsgemaakt. En die band bestaat helemaal niet. Ik ken haar niet eens, oké?’ Juliet keek naar hem en begon iets te zeggen, maar Cat Poop kwam ertussen. ‘Zullen we verdergaan?’ zei hij. Hij deed me denken aan een reisgids op zo’n historische plek waar ze je in kleine groepjes doorheen leiden om er zeker van te zijn dat je de acht miljoen jaar oude kandelaars of wat dan ook niet aanraakt. ‘Zullen we verdergaan?’ is niet echt een vraag, want je hebt geen keuze; het is gewoon een slinkse manier om te zeggen: ‘Opzouten nu. De volgende buslading toeristen staat te dringen om de kandelaars te bekijken.’ Dus Cat Poop joeg ons de slaapkamer uit waarin Abraham Lincoln de slaven had bevrijd en voerde ons naar de keuken waar ze brood aan het bakken waren op precies dezelfde manier als ze dat tweehonderd jaar geleden deden. In werkelijkheid knikte hij alleen maar naar de volgende, een meisje naast Juliet. ‘Oké,’ zei ze. ‘Ik heet Sadie. Mijn sterrenbeeld is weegschaal, ik hou van zonnige dagen en van jonge katjes, en ik baal vreselijk van milieuvervuiling en negatieve mensen. O, en ik heb geprobeerd mezelf te verdrinken, maar ik ben gered door een man dus ik ben niet dood.’ Ze keek me recht aan, alsof ze me uitdaagde een vraag te stellen. Haar ogen waren heel felblauw, als het ijs op de Noordpool. Ze had zwart haar, in korte piekjes geknipt, en een lichte huid, waardoor haar ogen nog blauwer leken. De beste manier om haar te beschrijven is dat ze eruitzag als een duivels elfje, of in elk geval een herrieschopperig elfje. Bone was als volgende aan de beurt, maar het enige dat hij zei was: ‘Ik heet Bone,’ waarna hij weer naar zijn voeten ging zitten staren. Ik hoopte dat hij meer zou vertellen over het meisje dat niet zijn vriendin was, of hoe het was om een wandelende 19
stripfiguur te zijn, maar hij vond zeker dat hij al genoeg had losgelaten. Dus toen was ik aan de beurt. Ik wilde eigenlijk niks zeggen, maar Bone had de stille en mysterieuze rol al opgeëist, en als ik hetzelfde deed zou het lijken alsof ik hem na-aapte. ‘Ik heet Jeff,’ zei ik. ‘Ik zit hier omdat ze denken dat dat nodig is. Maar dat slaat nergens op. Verder valt er weinig te vertellen.’ ‘Hoe zit het dan met dat verband?’ Sadie zat naar mijn schoot te knikken. Ik keek omlaag en zag dat de manchetten van mijn shirt omhoog waren gekropen, en er stak een stukje gaas onderuit. ‘Niks,’ zei ik, ‘gewoon wat snijwondjes.’ ‘Oké,’ zei Cat Poop. ‘Nu Jeff wat meer over jullie weet, wil ik het vandaag hebben over wat het inhoudt om de waarheid te vertellen.’ Op dat moment dreef ik weg. Ik nestelde me op een warme, mistige plek waar alles vervaagde en de stemmen als vliegtuigen ergens heel ver weg klonken. Ik wist dat er werd gepraat, maar ik luisterde niet. Het interesseerde me geen bal wat ze te zeggen hadden. Ik bedoel, de waarheid? Wat een duf onderwerp. De waarheid is dat ik hier niet thuishoor. Uiteindelijk vielen de vliegtuigmotoren stil, en ik begreep dat de groepssessie erop zat. Iedereen stond op. Cat Poop kwam op me af. ‘Je hebt maar weinig bijgedragen vandaag,’ zei hij. ‘Sorry,’ zei ik, ‘ik heb nogal veel aan mijn hoofd.’ ‘Zoals?’ vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op. ‘Zoals de vraag of die rage van jongensgroepen voorbij is,’ zei ik. ‘Ik weet wel dat dat wordt gezegd, maar volgens mij klopt het niet.’ ‘Ik zal je even rondleiden,’ zei Cat Poop. ‘Hier in de huiskamer mag je komen zolang er toezicht is. Meestal zijn er overdag vier medewerkers, twee verpleegkundigen en twee zaalhulpen, en ’s nachts hebben we altijd minstens twee verpleegkundigen en een bewaker.’ 20
‘Een bewaker,’ zei ik. ‘Dat klinkt heftig. Om de fans van Gratuitous Sex and Violence buiten de deur te houden?’ Hij ging er niet op in. ‘Hier worden ook de maaltijden opgediend,’ vervolgde hij, en hij wees naar twee lange tafels met nog meer plastic stoelen eromheen. ‘Ze worden door de kantine beneden verzorgd. Tot nu toe heb je op je eigen kamer mogen eten, maar vanaf vandaag eet je samen met de rest van de afdeling.’ ‘We zijn hier één grote, blije familie,’ merkte ik op terwijl we de gang in liepen. ‘Iedereen heeft een eigen kamer,’ zei Cat Poop. ‘De jongens aan deze kant, de meisjes aan de andere. Jullie mogen niet zonder toezicht bij elkaar naar binnen. Aan beide uiteinden van de gang zijn douches en toiletten.’ ‘Mogen we dáár wel zonder toezicht samen naar binnen?’ vroeg ik. ‘Of wordt tegelijk plassen niet getolereerd?’ ‘Je krijgt dagelijks een rooster,’ ging hij verder. ‘Zolang je hier bent hou je gewoon je schoolwerk bij. Wij zorgen ervoor dat je boeken en opdrachten hierheen komen.’ ‘Zeggen jullie dan tegen school dat ik hier zit?’ vroeg ik. Ik zag al voor me hoe directeur Matthews het over de luidspreker aankondigde: ‘De lunchschotel van vandaag is spaghetti met gehaktballetjes, de oefenwedstrijden cheerleading worden in het tweede uur in de gymzaal gehouden, en Jeff zit in het gekkenhuis.’ ‘Ze krijgen te horen dat je een poosje weg bent,’ zei Cat Poop. ‘Meer niet.’ ‘Fijn,’ zei ik. ‘En ik maar denken dat ik een geniale smoes had om onder dat algebraproefwerk uit te komen.’ ‘Zoals ik al heb gezegd,’ vervolgde Cat Poop, ‘neem je deel aan de groepsgesprekken en volg je individuele therapie bij mij.’ ‘Is daar ook toezicht bij?’ vroeg ik hem. ‘Ik bedoel, stel nou dat er iets gebeurt met, je weet wel, ongewenste intimiteiten of zo?’ Cat Poop bleef staan en draaide zich naar me toe. Hij gaf me een vel papier. ‘Dit is je rooster voor vandaag. Je hebt nu wat 21
tijd voor jezelf. Misschien is het handig als je wat aansluiting probeert te zoeken bij de anderen.’ ‘Goed idee,’ zei ik terwijl ik het opvouwde zonder ernaar te kijken. ‘Het lijken me zulke leuke mensen allemaal.’ ‘Niet te snel oordelen,’ zei hij, ‘misschien vallen ze je nog heel erg mee.’ ‘Ik geloof je op je woord,’ zei ik. ‘Weet je, als het nou niks wordt met die zielenknijperij van je, moet je eens aan een baantje in Disneyland denken. Rondleidingen geven ligt je wel. Je zou geknipt zijn voor de safaritocht.’ ‘Ik zie je later vanmiddag voor ons gesprek,’ zei hij zonder een spier te vertrekken. ‘Mijn kamer ligt aan het eind van de andere gang vanaf de huiskamer. Een van de verpleegkundigen brengt je er wel heen.’ Toen hij weg was, vouwde ik het vel weer open en nam het door. Mijn therapie stond gepland voor halfvier. Ik keek naar de wandklok. Het was pas halfeen, dus ik moest nog drie uur de tijd zien te doden voordat de Grote Cat Poop ging proberen mijn schedel te kraken om naar binnen te gluren. Drie uur om me te vervelen. ‘Ik heb om één uur crea.’ Ik keek op en zag dat Sadie naast me stond. Ze wapperde met haar rooster. ‘Misschien kan ik zo’n portefeuille maken als mijn vader altijd al heeft willen hebben.’ ‘Ik had gehoopt op boogschietles,’ zei ik tegen haar. ‘Maar volgens mij ben ik ingedeeld bij de speurtocht en landverovertje.’ Ze lachte. ‘Welkom in Club Medique,’ zei ze. ‘Voor een krankzinnige vakantie met onbeperkt pillen slikken.’ ‘Ja, nou, deze vakantievierder is hier zo weer vertrokken,’ zei ik tegen haar terwijl ik mijn rooster verfrommelde. ‘Hoezo?’ vroeg ze. ‘Heb je een ontsnappingsplan of zo?’ ‘Zeker weten,’ zei ik, en ik gooide de prop in een prullenbak. ‘Want het is heel simpel – ik ben niet gek.’ Sadie lachte weer. ‘Tuurlijk niet,’ zei ze. ‘Niemand hier is gek.’ ‘Ik meen het,’ zei ik. 22
‘Ik ook,’ zei ze tegen me. ‘Dacht je soms dat ik wel gek was?’ ‘Je zit toch hier?’ Ze knikte. ‘En jij ook. Denk je dat het alleen bij jou een vergissing is?’ Ik keek naar haar gezicht. Ze leek compleet serieus. Toen herinnerde ik me wat ze in de groep had verteld, dat ze had geprobeerd zichzelf te verdrinken. Ze was wel degelijk gek, en ik had geen zin in gekken om me heen. ‘Ik moet naar de wc,’ zei ik. ‘Ik zie je nog wel.’
23
dag
04
Even in het kort de feiten. Ik heet Jeff. Ik ben vijftien. Ik heb een zusje van dertien dat Amanda heet, mijn ouders zijn nog steeds bij elkaar, en we wonen met zijn vieren in een heel leuk huis in een heel leuke buurt in een heel leuke stad die in niks verschilt van miljoenen andere steden. Mijn ouders hebben ons nooit geslagen, ik ben nooit door een pastoor misbruikt, ik heb geen grotere hekel aan mijn klasgenoten dan normaal is voor iemand van mijn leeftijd, ik luister niet naar deathmetal, ben niet geobsedeerd door gewelddadige videogames en hak niet voor de lol kleine diertjes de kop af. Dat is zo’n beetje wat ik Cat Poop vandaag tijdens de sessie heb verteld, en dat is heel wat meer dan gisteren, toen ik grotendeels zwijgend in de stoel tegenover hem ben blijven zitten tot hij zei dat ik weg mocht. Vandaag begon hij met zijn potlood tegen zijn notitieblok te tikken en staarde me alleen maar aan. Zo proberen therapeuten je blijkbaar aan het praten te krijgen. Het punt is dat het nog werkt ook. Hoe langer hij me aanstaarde, hoe meer ik iets wilde zeggen, al was het maar om hem te laten ophouden met dat getik. Alleen wilde ik het niet over mezelf hebben, dus ik begon over de anderen in de groep, en hoe gestoord ze waren. Dit was na ons tweede groepsgesprek, waarin ik had ontdekt dat Alice op haar haren kauwt, dat Juliet nog steeds verliefd is op Bone, en dat Bone nog steeds verliefd is op zijn schoenen. Heel diepzinnig allemaal. ‘Ik hoor hier niet thuis,’ zei ik tegen Cat Poop, met het idee dat dat misschien gewoon niet in hem was opgekomen. ‘Ze 24
zijn hier allemaal zwaar gestoord. Het is niet goed voor me om daartussen te zitten. Straks is het besmettelijk.’ Even reageerde hij niet. Hij bleef gewoon zitten tikken – tik, tik, tik, tik, tik – tot ik uiteindelijk zei dat als hij niet ophield ik het potlood zou pakken en het in mijn keel zou steken. Toen stopte hij het in zijn zak. ‘Waarom vind je dat je hier niet thuishoort?’ vroeg hij. ‘Waarom vind jij van wel?’ zei ik. Hij begon weer naar me te staren maar gaf geen antwoord. Niet te geloven hoe lang hij dat volhoudt zonder te knipperen. Ik probeerde ook niet te knipperen, maar mijn ogen gingen branden. Uiteindelijk begon ik weer te praten. ‘Ben je een echte dokter?’ vroeg ik aan hem. ‘Ik bedoel, met een diploma en alles?’ ‘Ik ben psychiater,’ zei hij. ‘Dus geen echte dokter,’ zei ik. ‘Psychiaters zijn artsen,’ zei hij. ‘Psychologen niet.’ ‘Dus je zegt dat je jezelf beter vindt dan een psycholoog,’ zei ik. ‘Dat is ook niet aardig. Ik bedoel, die hebben er vast ook hard voor gewerkt.’ ‘Het zijn twee heel verschillende dingen,’ zei hij. ‘Waar heb je gestudeerd?’ vroeg ik. ‘Aan een echte universiteit of op zo’n school op een Caribisch eiland?’ Ik had ergens gehoord dat mensen die niet worden toegelaten tot officiële medische opleidingen allemaal naar de Cariben gaan, waar je blijkbaar na vier jaar fruitcocktails drinken op het strand zo je diploma meekrijgt. ‘Ik heb mijn bachelor aan de universiteit van Chicago gedaan, en mijn master aan de universiteit van Toronto.’ ‘Canada,’ zei ik. ‘Dus je bent inderdaad naar het buitenland gegaan.’ Ik schudde zogenaamd diep teleurgesteld mijn hoofd. ‘Sorry hoor, dokter, maar in zo’n diploma heb ik weinig vertrouwen. Ik wil graag een second opinion.’ ‘Ik werk al tien jaar met jongeren,’ zei Cat Poop. ‘Ik kan je verzekeren dat ik ruim gekwalificeerd ben om je te helpen.’ 25
‘Tien jaar?’ zei ik. Dat verbaasde me nogal. Ik had niet gedacht dat hij al zo oud was. ‘Ben je dan soms op je negende gaan studeren? Of bedoel je met “werken met jongeren” dat je kampleider bent geweest of zo?’ Ik dacht dat hij misschien zou zeggen hoe oud hij was, maar hij begon me weer aan te staren. Ik negeerde hem en ging om me heen zitten kijken. Behalve een bureau staat er een bank in zijn kamer, en nog een stoel naast de stoel waar ik in zat. Niet van die plastic dingen zoals in de huiskamer; ze zijn van echt leer en je krijgt er geen houten reet van. Er staat een kast met saai uitziende boeken erin en een plant met roze bloemetjes erbovenop. Aan een van de wanden hangt een schilderij van een zwart-witte hond die een dode vogel in zijn bek heeft. In het raam hier zit geen staaldraad. Ze zullen wel niet bang zijn dat de psychiaters naar buiten springen. Het was even in me opgekomen het te proberen, maar we zitten op de derde verdieping, en ik zou waarschijnlijk mijn benen breken. Dan zou ik en gek zijn en in het gips zitten, en dat lijkt me een beetje overdreven. ‘Ik ben anders,’ zei ik toen ik het om me heen kijken zat was. ‘Anders dan wie?’ vroeg hij, alsof hij al vergeten was waar we het over hadden. ‘Dan die daar,’ zei ik, wapperend met mijn handen. ‘De rest van de groep. Ik bedoel, serieus, moet je ze nou zien. Ze zijn krankzinnig.’ ‘Waarom zeg je dat?’ Ik stak een vinger op. ‘Eentje heeft geprobeerd een vent te barbecueën,’ zei ik. Ik ging verder, voor elke patiënt een vinger aantikkend. ‘Eentje is verliefd op een andere die niet eens lijkt te weten wie ze is of waar hij zelf is, en eentje,’ besloot ik met een laatste vinger in de lucht, ‘heeft zichzelf zonder reden in een meer gestort.’ ‘En jij vindt dat je anders bent dan zij?’ vroeg hij. ‘Eh, ja,’ zei ik tegen hem. ‘Jij niet dan?’ ‘Vertel eens wat over je thuissituatie,’ zei hij. 26
Zoals ik al heb gezegd, bij mij thuis is alles volkomen normaal. Nou ja, zo normaal als je van een gezin kunt verwachten. We maken wel eens ergens ruzie over, maar verder kunnen we wel met elkaar opschieten. We zijn zelfs zo doorsnee dat ik bijna zin kreeg allerlei dramatische verhalen te verzinnen voor Cat Poop, zoals dat mijn moeder mij en mijn zusje in de kelder opsluit als we klagen over het avondeten, of dat mijn vader me pusht om overal de beste in te zijn. Maar mijn vader zegt juist altijd dat hij ook nooit veel bakte van wiskunde, en dat mijn negens voor Engels mijn vijven voor trigonometrie ruimschoots goedmaken. En mijn moeder haalt meestal iets bij de Chinees of de Mexicaan, want als ze probeert te koken vliegt het fornuis in de fik, dus het eten is bij ons thuis nooit een probleem. ‘Thuis is alles prima,’ zei ik tegen Cat Poop. ‘Alles is dik in orde.’ ‘Waarom heb je dan een zelfmoordpoging gedaan?’ Die vent lijdt aan tunnelvisie, en het begint op mijn zenuwen te werken. Ik wachtte een hele tijd, om hem het idee te geven dat ik serieus over de vraag nadacht. Toen zuchtte ik. ‘Oké,’ zei ik, ‘ik denk dat ik het je wel kan vertellen.’ Cat Poop ging wat rechter in zijn stoel zitten. Hij haalde het potlood weer tevoorschijn en hield het boven zijn notitieblok, alsof hij paraat moest zijn elk woord van een historische toespraak te noteren. ‘Ik heb het gedaan omdat...’ Ik aarzelde, knipperde en snoof een beetje, zogenaamd op het punt in tranen uit te barsten. ‘Ik heb het gedaan omdat... omdat ik er niet tegen kon in dezelfde wereld te leven als Paris Hilton.’ Ik had verwacht dat hij zou gaan schelden, maar hij bleef gewoon in zijn stoel zitten, krabbelend op zijn notitieblok. Na een poosje keek hij me aan. ‘Het lijkt me twijfelachtig dat Ms. Hilton verantwoordelijk is voor jouw problemen. Ze mag dan nog zoveel irritatie oproepen, voor zover ik weet heeft ze geen doden op haar geweten. Dus waarom vertel je me niet gewoon de ware reden?’ 27
‘Er is geen reden,’ zei ik. Ik begon kwaad te worden, want hij luisterde niet naar me. ‘Ik heb het zomaar gedaan. Ik ben een puber. Als pubers zich vervelen doen ze rare dingen. Ik ben er weer overheen en ik wil naar huis.’ Hij keek op zijn horloge en zei dat het erop zat voor die dag. Ik kon niet wachten tot ik weer buiten stond, dus toen hij tegen me zei dat ze ophielden met een van de medicijnen en dat ik me vanavond een beetje vervelend zou kunnen voelen, knikte ik alleen maar en liep weg zonder hem aan te kijken. Toen Goody me later mijn middagbekertje met pretpillen gaf, ontbrak er inderdaad zo’n kleine blauwe. De eerste paar uur ging het nog. Daarna begon ik wat wazig te worden, en nu is het alsof iemand me tienduizend keer tegen mijn kop heeft getrapt. Het is waardeloos je te realiseren dat je hele kijk op het leven kan worden bepaald door een pilletje dat eruitziet als een mentholsnoepje, en dat een of andere idiote combinatie van medicijnen je hersens kan wijsmaken dat ze lekker op vakantie zijn, terwijl je in werkelijkheid in je nakie midden in de schoolkantine staat en iedereen foto’s van je neemt. Bij wijze van metafoor dan. Of hoe het ook heet.
28
dag
05
Ik werd midden in de nacht wakker en voelde me hondsberoerd. Ik had zo’n nare droom gehad die maar niet wil ophouden, maar waarin eigenlijk niks gebeurt. Ik rende door een groot huis terwijl ik ergens door achterna werd gezeten; ik bleef maar trappen op gaan en gangen door, op zoek naar een uitweg. Wat het ook was dat me achternazat, het was de hele tijd zo dichtbij dat ik het kon horen ademen, maar te ver weg om te kunnen zien wat het was. Het huis leek alleen maar uit gangen en trappen te bestaan. Geen kamers. Nergens een plaats om me te verstoppen. Het enige dat ik kon doen was blijven rennen. Uiteindelijk rende ik een smalle trap op en kwam ik bij een deur. Het Ding dat me opjoeg liep zat vlak achter me, het kraste over de treden terwijl het omhoogklom. Het ademen werd harder en harder, en ik wilde alleen maar ontsnappen voordat ik zijn gezicht zou zien. Maar de knop draaide dol in mijn hand, ging maar rond en rond en rond. Toen hoorde ik een klik in het slot, en ik trok de deur open. Ik rende naar binnen, maar het was geen kamer. Alleen maar zwart. En toen viel ik. Het was alsof de vloer gewoon wegsmolt, en ik viel zo plotseling dat ik niet eens kon gillen. Alles was zwart en koud, en de wind gierde door mijn hoofd. Op dat moment werd ik wakker, en ik lag in het gezicht van de duivel te staren, die me toegrijnsde vanaf het plafond. Ik probeerde weer in slaap te komen, maar ik bleef maar liggen malen. Ik dacht niet aan iets specifieks. Het was gewoon een stroom van woorden en vage beelden, alsof er duizend verschil29
lende kanalen in mijn hersens zaten en iemand er een voor een doorheen zapte. Ik kon geen enkele gedachte vasthouden, en na een poosje wist ik zeker dat ik écht gek zou worden als ik nog één seconde langer op mijn kamer bleef. Dus ging ik mijn bed uit en liep naar de huiskamer. Een van de nachtverpleegsters, die volgens mij zuster Moon heet (oké, misschien ook niet, maar ik weet haar echte naam niet) zat achter het bureau aan de wand die op de gang uitkijkt. Ze was bezig met een kruiswoordpuzzel. ‘Zoek je iets?’ vroeg ze aan me. Ze klonk geïrriteerd, alsof ik haar poging 32 verticaal op te lossen had verstoord. Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik wil alleen maar even zitten,’ zei ik tegen haar. Ze knikte naar de bank. Toen ik binnenkwam was het me niet opgevallen, maar Sadie zat daar met opgetrokken benen tv te kijken. Het licht flakkerde over haar gezicht, maar er kwam geen geluid uit het toestel. Ze is echt niet goed wijs. Toen Sadie me zag, klopte ze naast zich op de bank. ‘Kom erbij,’ zei ze. Ik ging naast haar zitten, niet omdat ze het moest van haar, maar omdat ik niet terug wilde naar mijn kamer. Ze zat naar een of andere zwart-witfilm te kijken. Een man en een vrouw stonden in een ouderwetse woonkamer. De vrouw zag er geemotioneerd uit, en de man probeerde haar niet aan te kijken. ‘Hoe bedoel je dat je weggaat, Reginald?’ zei Sadie met een klein stemmetje. Ik nam haar op, vroeg me af waar ze het over had. Ze staarde recht voor zich uit. ‘Dat heb ik toch gezegd, Daphne, ik ga naar Peru om de verloren stad Quezelacutan te zoeken,’ zei ze, haar stem ineens zwaar en kwaad. Ik keek terug naar het scherm en besefte dat ze een dialoog bij de film zat te verzinnen. Terwijl de vrouw zich tegen de man aan wierp en zijn arm vastgreep zei Sadie: ‘Neem me mee!’ Ze maakte een snikkend geluid. Ik moest er een beetje om lachen. ‘Ssst,’ zei Sadie. ‘Dit is drama. Je mag niet lachen.’ 30