Ik vond het leuk in dat eetcafeetje. Ik kan grapjes maken die grote mensen lollig vinden. Ik vind het goed van mezelf dat ik dat kan. Dus deed ik dat. Mijn mama en mijn oma Smitse zaten rustig te kletsen. Dat hield ik doorlopend in de gaten. Dat is belangrijk want als ze ruzie krijgen, kijken ze niet meer naar elkaar maar opeens naar ons. Naar mijn broertje Rowan en mij. Mijn plannetje lukte tot nu toe prima. Ik zocht steeds een tafeltje uit met twee mensen die zich verveelden. Dat zie ik omdat ze dan theezakjes oprollen, steeds dingen rechtleggen, of met hun telefoon bezig zijn. Ik maakte brutale grapjes maar zorgde dat ik verlegen keek. En dat ik mijn steile bruine haar daarbij achter mijn oren stopte. En hen met grote ogen aankeek. Dat vinden grote mensen schattig. Mijn oma Smitse vindt mijn lange bruine haar lelijk en sliertig. Ze wil dat ik er grappige speldjes in steek. Maar dat moet ze maar op der eigen blondgemaakte trouwkapsel doen. De mensen lachten en gaven me snoep. Daarom is dit het leukste eetcafeetje. Omdat je hier lekkere bakjes moccaboontjes bij de koffie krijgt. Op de meeste plekken waar oma en mama vaak koffiedrinken geven ze smerige koekjes bij de koffie. Dan vinden ze het eigenlijk niet leuk om je iets lekkers te snoepen te geven. Ze geven alleen een koekje omdat ze zogenaamd ‘niet gierig’ zijn. Mijn oma Smitse is ook zogenaamd ‘niet gierig’. Als ik zo bij de mensen aan de tafeltjes een beetje klets en schattig doe, krijg ik veel koffieboontjes. Die vind ik zó lekker en ik hoef er niet om te vragen. Behalve mama en oma in de gaten houden, moet ik ook nog heel goed naar de mensen kijken. Ik zie het meteen als ze genoeg van mij krijgen. Dan dromen hun ogen weg en luisteren en kijken ze niet meer echt naar mij. Dat weet ik omdat mijn moeder ook heel vaak genoeg van mij krijgt. Als ik dat zag in dat eetcafeetje zocht ik meteen een ander tafeltje. Alleen was ik toch nog wat vergeten die dag. Zo is het altijd. Ik doe
keigoed mijn best om overal aan te denken. En toch vergeet ik nog iets. Nu vergat ik, om ook nog op mijn broertje Rowan te letten. Als ik niet met hem speel, verveelt hij zich. Hij kan nog lang niet zoveel als ik. Net toen een mevrouw het goedvond dat ik zachtjes mijn neus in de slagroom van haar chocolademelk liet zakken gaf Rowan me een harde knal op mijn rug. Toen brandde ik mijn neus aan de hete chocolademelk, viel de beker om en de hele tafel en de hele mevrouw zaten vol chocolademelk en slagroom. Ik zag mama van haar stoel omhoogvliegen maar Rowan kon me onder de tafel nog net een keer tegen mijn schenen schoppen, zonder dat zij het zag. Van de pijn en bozigheid klemde ik mijn tanden op elkaar. Ik vertikte het om nog langer aan alle dingen te denken die ik zo goed weet. Aan alle dingen die niet mogen. Ik stoof alleen maar heel hard achter Rowan aan. Mamma trok ruw aan mijn arm terwijl ik hard liep. Dat doet heel zeer en dan kan je arm uit de kom schieten. Dat gebeurde jammer genoeg niet. Oma had de rennende Rowan al gevangen. En toen schreeuwde mama tegen mij: Als we thuis zijn dan pak je je koffer in en dan ga je maar ergens anders wonen. Oma snauwde er meteen achteraan tegen mama: “Sylvia je moet die kinderen leren luisteren. Dat heb ik je al zo vaak gezegd.” In de auto zat mamma met een kwaaie kop. En oma Smitse beet op haar tanden net zoals ik dat kan. Mijn neus, mijn scheenbeen en mijn schouder deden verrekte pijn. (Verrekte is papa’s woordje) ‘Oma stinkt’ zei ik precies hard genoeg tegen Rowan. Rowan lachte. Zo, tussen ons was het weer goed, ik snap hem wel. “Je hebt gehoord wat je moeder net zei,” zei oma. “Jij moest maar eens ergens naar toe om echt opgevoed te worden.” Mama gaf geen antwoord en haar gezicht kon ik van achteruit de auto niet zien.
Toen papa nog niet bij ons weg was, was mama vaker lief. Maar sinds papa niet meer bij ons woont, laat ze oma Smitse nog veel erger de baas spelen. Terwijl papa juist tegen mij verteld heeft dat hij om oma Smitse is weggegaan. ‘Ik heb mijn vrouw nooit voor mezelf alleen’ zei hij. ‘Altijd maar met die bazige moeder erbij. Daar kan ik niet meer tegen’. Nou papa, ik kan er ook niet meer tegen! Niet tegen oma en niet tegen mama. Dat zeg ik eerlijk. Alles is nu nog veel erger. Dus zal ik mijn koffer moeten pakken en ergens anders moeten gaan wonen. Zoals mama net zei. Dan heeft oma Smitse er ook geen last meer van dat ik niet echt ben opgevoed. En mama heeft helemaal geen last meer van mij. Sinds papa weg is zegt mama steeds vaker dat ik op hem lijk. En dat vindt zij níet leuk. Maar ik eigenlijk toch ook weer een beetje veel wél. Dus zal ik naar oma Grootje moeten gaan. Die houdt wél van mijn papa Marcus. En dus ook van mij. Ook al zie ik haar niet zo vaak. Dat weet ik gewoon. Ik ga vragen of ik bij haar mag wonen. Want papa woont in een heel ver land. En die kan trouwens ook niet goed voor mij zorgen nu. Dat heeft hij zelf gezegd. Als je groot bent kom ik je halen Lonny. Heb geduld. Kinderen hebben een moeder nodig om voor ze te zorgen. Ik zal mijn vader maar geloven. Ook al vind ik het honderdmiljoen erg dat hij niet voor me kan zorgen. Maar ik denk dat ik wel weet waarom hij dat niet kan. Als pappa geen geld stuurt hebben wij geen geld. En mama heeft juist veel geld nodig. Voor zichzelf. En dan ook nog wat voor ons. En in Nederland moet pappa zich voor een
habbekrats het schompes werken, zegt hij. Ik weet niet precies wat dat betekent maar ik denk dat het pijn doet. Gelukkig ís oma Grootje ook een moeder. Misschien bedoelde papa wel dat ik bij haar moest gaan wonen. Want nu zorgen er twee moeders voor me, mamma en oma Smitse en dat heeft papa niet gezegd. Dat vindt hij vast ook te veel. Hij zal het zeker snappen. Want als ik later groot ben zal mijn moeder weer hetzelfde tegen mij gaan doen als oma Smitse tegen haar. Dat heeft mijn pappa Marcus ook verteld. ‘Zo gaat dat met moeders en dochters, en vaders en zonen zegt hij. Walgelijk’. En hij meent het echt. ‘Maar dat zal ik niet laten gebeuren Lonny’, zei pappa Marcus en hij keek nog steeds ernstig. Dat doet hij eigenlijk nooit zo lang. Hij pakte zijn shagbuil en draaide een shaggie. ‘Dan kom ik je halen.’ Maar het duurt nog erg lang voordat pappa mij komt halen. En bovendien is hij nogal vergeetachtig. Later heb ik het nog aan mamma’s zusje, mijn tante Jettie gevraagd of het waar was dat bazige moeders vaak bazige dochters hebben. Die keek mij heel lang aan. Alsof ze voor een stinkende kliko stond. Waar haal jij die wijsheid nou weer vandaan?’ snauwde ze met haar kale harde stem. “Van Marcus zeker. Alsof hij alles zo goed weet en zo goed doet.” Ze kneep haar ogen tot spleetjes. En ze liep weg. Toen wist ik zeker dat het waar was. Dus zal ik mijn koffer moeten pakken. En ergens anders moeten gaan wonen. Mamma wil het ook. Dat heeft ze zelf gezegd. Maar dat vind ik wel duizend miljoen erg. Want zij vindt mij lastig. En dat ben ik ook. Maar het lukt steeds niet om het niet te zijn. Voor in de auto praten oma en mama weer tegen elkaar. Nog half boos … maar toch. Als we thuiskomen zijn ze de hele koffergeschiedenis vergeten. Maar ik niet.
Ik zoek mijn spullen bij elkaar. Mijn tong prikkelt. Een vervelend gevoel, ik heb liever gewoon de flinke, echte pijn aan mijn been en schouder en neus die ik net had. Maar die is bijna niet meer te voelen. Gelukkig woont oma Grootje dichtbij, zeg ik tegen mezelf. Ik kan op dezelfde school blijven. Ik zie Rowan tenminste nog. Dan kan ik hem af en toe een kus geven. En af en toe een klap als hij vervelend is. Maar ik héb helemaal geen koffer. Waar moet ik mijn kleren, sokken en ondergoed, pyjama en knuffels in stoppen? Mamma heeft wel 7 tassen. Allemaal van oma Smitse gekregen. Omdat ze niet gierig is. Ik heb ook wel rugzakjes omdat oma niet gierig is. Maar ik wil geen kleine tasjes. Ik wil één grote tas. Net zoiets als een koffer. Achter de wasmachine liggen plastic tassen. Ik vind een héle grote. Oma en mamma zitten aan de thee met bonbons. Rowan zit in een hoekje met zijn wii te spelen. Langzaam trek ik mijn jas en das aan, mijn handschoenen zijn kwijt. Met zoveel mogelijk spullen in de grote zak sta ik in de kamerdeur. Oma Smitse ziet mij en begint keihard te lachen. Mama draait haar hoofd om, om te zien wat er zo grappig is. Dan snapt zij het ook. “Waar ga je wonen Lonny?”,vraagt ze lacherig “Bij oma Grootje”, zeg ik. Het klinkt bibberig. Dat vind ik stom, ik wil niet dat ze merken dat ik het moeilijk vind. Nu lachen ze nog scheller, de lach rolt er helemaal niet brubbelend uit, ze moeten hem maken. Rowan roept: “Dat wil ik ook”. “Nee Rowan dat kan niet”, roep ik. Het hele huis tikt met onze klok mee. Zo meteen ontploft die klok nog. “Te druk voor Grootje” zeg ik als verstandige grote zus. Fijn dat ik dat nu kan zijn. “En dan erbij, jij hoeft ook niet bang te zijn om een bazige dochter te worden,” zeg ik er vals achteraan.
“Oh help, lijk ik nu soms al op oma Smitse?” “Hoelang blijf je weg?” vraagt mamma nog steeds een beetje lachend. Het voelt alsof ze vanaf een hoge berg op mij neerkijkt. Wonen is toch voor altijd, dus dat is een domme vraag. Ik probeer net zo te kijken als zij, en draai me dan om. Als ik buiten loop, voel ik knarsende grintkeien door mijn maag schuren. Wat heb ik nu gedaan? Mamma zal mij toch wel achterna komen? Ik kijk om en zie niks. Zelfs Rowan is binnen gebleven. Ik voel me helemaal niet goed. Toch zal ik niet omdraaien. Ik wil ze geeneens zien. Bij oma Grootje is het licht aan. Zij is bijna altijd thuis. Mijn tas lijkt wel een olifant. Bij Grootje voor de deur laat ik hem opgelucht vallen. Oma Grootje maakt het luikje open. “Lonnie” zegt ze. En dan grijpt ze haastig naar de sleutel die altijd op het vensterbankje naast de deur in een koperen potje ligt. “Het wordt al donker, ben je maar alleen?” Ze blijft door het openstaande luikje praten. Ik kan zien dat ze ongerust is. Ze maakt een klein smakgeluidje. Ik kan het nog net houden tot de deur opengaat. Dan begin ik te huilen. Oma kijkt naar mijn tas. “Kom maar meidje”, zegt ze. Ze sleept mijn tas naar binnen. “’t Kan nooit zo erg zijn of we lossen het samen op”. In de kamer waar het naar oude, sterke koffie ruikt, neemt Grootje me op schoot. Ze pakt steeds een andere lok van mijn haar tussen haar stijve ruwe vingers die naar aardappelschillen ruiken. Het lijkt net of ze mijn haar helemaal glad en glimmend wil strijken tussen haar vingers. Ik huil en huil.
Op een bepaald moment is het op en stop ik vanzelf. “Zo”, zegt Grootje, “dat hebben we gehad. Wil je vertellen wat er is?” Ik schud. “Ik wil bij ú wonen”, zeg ik. Oma knikt. “Dat kan”, zegt ze:”Ik had het eigenlijk wel een beetje gehoopt”. “Huhh?”, zeg ik. “Ja. Een kind van Marcus,” lacht ze. “We passen bij elkaar jij en ik. Ik weet alleen niet of Sylvia het zal pikken. En of jij het vol kunt houden natuurlijk. Het zal niet makkelijk voor je zijn meidje”. Ik begin weer te huilen. “Ze kwamen me niet achterna”, snik ik. “Denkt u dat ze me morgen terughalen?”. “Tja”, zegt Grootje. Ze maakt weer een klein smakgeluidje. “Wat wil je eigenlijk?”. “Dat ze me graag mee naar huis willen nemen, maar dat ik het dan kan volhouden om niet mee te gaan”. “Ze vinden natuurlijk dat het niet zo hoort”, denkt Grootje hardop. “Je mamma en haar moeder. Daarom zouden ze je terug kunnen halen. Maar aan de andere kant …”. Grootje staart in de verte. Weer neemt ze een haarstreng van mij tussen haar vingers. “Ik zal in elk geval mijn best voor je doen”. Ze kijkt me plechtig aan. “En dat beloof ik”, zegt ze nog maar eens. Marcus en zij lijken veel op elkaar. Het grint dat ik in mijn maag voel, begint te rollen en te schuren. “Oma Grootje”, roep ik opspringend. En dan komt de kots met golven uit mijn mond. Het is van blijdschap en verdriet. Gelukkig heeft Grootje tegelvloeren. Ze legt me op de bank en ruimt alles op, zonder iets te zeggen. Ze kreunt alleen een beetje. Ik wou dat mama en oma Smitse dat eens zouden zien. Het blijft nog wel een beetje zurig ruiken in de kamer.
Tegen oma aan lig ik tv te kijken. De grintkeien zitten nog steeds in mijn maag maar in mijn hoofd zit tumtumpuree. Rare combinatie tum tummetjes met stenen.
De bel gaat. Oma schuift voorzichtig mijn hoofd van haar borst af en gaat de deur openmaken. Ik kijk strak naar de praatjesmakers op de tv. Na een poosje steekt een lacherige mamma haar hoofd om de deur. ‘Wat stinkt het hier’, zegt ze giechelig. Ik schrik heel erg. De schrik dondert op mijn zachte borstplek. “Oma Grootje vindt het goed dat je hier blijft … eh … logeren”, zegt mijn moeder. Boven haar lip beweegt de huid vanzelf. Dat heb ik ook gezien op de dag dat pappa wegging. Ik knik. En begin zacht te huilen terwijl ik niet weet of ik dat nu wel of niet wil. “Je wil toch hier blijven”, zegt mamma Sylvia. “Dat wil je toch? Weer beweegt het boven haar lip. “Waarom jank je nou?” In mijn buik lijkt nu een grote betonmolen geland te zijn die het grint dat er al zat, fijnmaalt. Mijn maag vol lawaai en stenenpap kan elk moment weer zelf beslissen of alles opnieuw naar buiten moet. “Dan ga ik maar weer”, zegt mijn moeder zacht aarzelend. Haar trillende hand zet de voetbaltas van pappa Marcus met nog meer spullen van mij, midden in de kamer op de grond. “Het is ook … (snik) allemaal zo moeilijk”, zegt ze half hikkend. Ze gebruikt daarbij haar hele adem op. Daarna moet ze heel diep zuchten. Ze kijkt met bange twijfelende ogen van oma Grootje naar mij. Oma Grootje knikt, en legt geruststellend een hand op mamma’s arm. Ik ga wat meer geluid maken bij het huilen.
Ik weet dat mamma wat over mijn vader gaat zeggen. Pappa Marcus. De zoon van Oma Grootje. Die alles voor haar zo moeilijk gemaakt heeft door weg te lopen. “Het kind lijkt zo op hem”, ze knikt met haar hoofd naar mij. En vreet een stukje nagel op van haar duim. De nagel was al veel te kort en zal nu ongelooflijk pijn doen. Gelukkig heeft ze op haar andere nagels nepnagels geplakt. Omdat oma Smitse afgekloven nagels vies en afstotelijk vindt. Maar die zullen er vanavond allemaal afliggen. En dan kluift ze totdat al haar vingers rondom de nagels bloeden. Maar dat hoef ik dan niet te zien. Gelukkig. “Wil je koffie Sylvia?”, vraagt Grootje. Mijn moeder schudt haar hoofd. “Andere oma past op Rowan, ik moet weer gaan”. Als mijn moeder weg is, trekt oma Grootje me weer tegen zich aan. Plotseling lijkt het of oma Grootje verandert in een hele grote zuigende slak. De grintmolen dendert maar door in mijn buik. Nergens meer tumtumpuree te bekennen. Maar die machine zal mij er niet onder krijgen. Dat wil ik gewoon niet. Het kan nu even niet anders zijn dan moeilijk, zegt oma Grootje zacht. Ik knik. De weervrouw op tv ziet er vrolijk uit. Die zal wel nooit iets ergers hebben meegemaakt dan regenweer, denk ik. De film van Minoesh komt op tv. Die ken ik. Ik heb hem thuis al 5 keer gezien. “Wil je die zien?”, vraagt Grootje. “Ja”, zeg ik. De film maakt me heerlijk rustig. Ik weet precies wat ik kan verwachten. Soezerig lig ik tegen Grootje aan.
Oma Grootje gaat niet douchen, voordat ze naar bed gaat. Ik ook niet. Ik weet eigenlijk niet of ze een douche heeft. Als ik bij haar in bed kruip, ruik ik een vreemde geur. Heel anders. Ik noem het niet stinken zoals bij andere oma. Maar het ruikt naar alle duizend dingen die Grootje in haar leven gedaan heeft. Lekkere dingen en vieze dingen. Poepdingen en taarten bakken. Grootje pakt me vast en legt haar mond bij mijn oor. Een stukje van mij wil vluchten. Maar dat doe ik niet. Ze begint in mijn oor te fluisteren. “Lonny, alles verandert en dat zal soms moeilijk blijven. Maar ik ben bij je en zal bij je blijven tot je alleen verder kunt. We gaan de modernste computer kopen en dan gaan we je vader melen”. “Hij wil niet mailen dat heb ik allang geprobeerd”. “Natuurlijk wil hij dat wel. Je bent nu bij mij en hij hoeft niet meer bang te zijn”. “Bang?” “Hij zal blij zijn dat je bij mij bent. Nu zal hij zich vrij voelen om jou alles te vertellen wat hij wil”. “Alles?” “Ja Lonny. Marcus weet dat hij me kan vertrouwen. Ik ben niet de moeder uit wie hij geboren is. Net als jij heeft hij mij uitgekozen als moeder. Jullie waaien als ongezaaide Margrieten mijn hofke binnen. Maar jullie zijn niet van mij. Dat maakt het makkelijker”. Snap ik dit allemaal? Niet nu. Ik ben moe. Ik zal overal aan moeten wennen. Aan de geuren, de geluiden. Het huis en het eten van oma Grootje. Aan de nieuwe weg naar school. De bezoekjes aan mamma en Rowan en zelfs misschien af en toe aan oma Smitse. Want een beetje heb ik ze misschien soms toch nog wel nodig. Ze zijn nu eenmaal tot in der eeuwigheid mijn familie. Maar Grootje helpt me. En ze halen me niet terug. Dat is heel erg. Ook al bén ik veel liever hier. Maar ik ben hier meer van mezelf dan thuis. En dat is wat ik écht wil. Ik ben toch zeker niet bang. Alleen heel soms maar.
En als ik groot ben, komt mijn pappa Marcus me halen. Want ik ben nu nóg meer zijn dochter. En … hij heeft het beloofd! Daar kan ik hem af en toe aan herinneren als ik met hem ga mailen. Toch?