VONNIS Datum: 24.01.2005
De rechtbank van eerste aanleg, van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, kamer 4C, rechtdoende in correctionele zaken, heeft het volgende vonnis uitgesproken:
In zake van HET OPENBAAR MINISTERIE: Dewelke zich bij ons aansluiten als burgerlijke partijen 1. 2.
O.F., geboren te (…) (Nigeria), (…) I.E., geboren te (…) (Nigeria), (…)
TEGEN: De zich noemende W.D. (…), volgens eigen verklaring geboren te Freetown (Sierra Leone), BETICHT VAN: Te Antwerpen, Hetzij door de misdaad of het wanbedrijf te hebben uitgevoerd of aan de uitvoering rechtsreeks te hebben meegewerkt, hetzij door enige daad tot de uitvoering zodanige hulp te hebben verleend dat de misdaad of het wanbedrijf zonder hun bijstand niet had kunnen worden gepleegd; A.
Op welke manier ook, eens anders ontlucht of prostitutie geëxploiteerd te hebben, namelijk van hierna vermelde personen; Direct of indirect gebruik gemaakt hebbend van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang; Misbruik gemaakt hebbend van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ten gevolge van zwangerschap, ziekte, dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid; I.
Op niet nader te bepalen data, tussen 1 december 2002 en 1 mei 2003, O.F., (…);
II.
Op niet nader te bepalen data, tussen 1 december 2002 en 26 juli 2004, I.E., (…);
B.
Bij inbreuk op artikel 77bis §1 en 5 en artikel 80 van de wet van 15 december 1980, ingevoegd bij hoofdstuk I. van de wet van 13 april 1995, houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, ertoe bijgedragen te hebben, op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een
vreemdeling het koninkrijk binnenkwam, er via doorreisde of er verbleef, en daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik gemaakt hebbend van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang; En daarbij misbruik gemaakt hebbend van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand, of van zijn staat van minderjarigheid, of ten gevolge van ziekte, zwangerschap, dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid; I.
Tussen 1 december 2002 en 1 mei 2003, O.F. (…);
II.
Tussen 1 december 2002 en 26 juli 2004, I.E., (…);
(…) Procedureel Beklaagde werpt ten onrechte op dat de huiszoeking die werd uitgevoerd in het appartement (…) onwettige zou zijn uitgevoerd. Het betrof hier een huiszoeking met toestemming die werd gegeven door het slachtoffer I.E. die toen op het appartement haar verblijfplaats had (st.2 en 39). Uit het bescheiden toezicht dat voorafgaand aan de huiszoeking op het adres (…) werd gehouden en uit de overige elementen van het strafdossier blijkt afdoende dat het slachtoffer I.E. aldaar haar verblijfadres had en zij derhalve een geldige toestemming kon geven voor deze huiszoeking (st. 40). De huiszoeking dient derhalve als regelmatig te worden beschouwd nu de persoon die de toestemming verleende de woning waar de huiszoeking geschiedde ook werkelijk bewoonde (Verstraeten, R., hanboek Strafvordering, Maklu, 2001, 241). Ten gronde De slachtoffers O.F. en I.E. verklaren dat ze in hun thuisland Nigeria werden geronseld om naar België te komen werken en met een begeleider naar België zijn gereisd die hen daarvoor de noodzakelijke paspoorten bezorgde (st. 1 tot 6 en 31 tot 36). In Antwerpen werden zij onderbracht op het appartement van beklaagde en haar zuster J.. De daaropvolgende weken werden zij door beklaagde en haar zuster J. in de prostitutie gedwongen en verplicht de inkomsten daarvan aan hen af te staan om zo een beweerde schuld af te betalen. O.F. verklaart dat ze reeds 4.000 EUR heeft afbetaald terwijl I.E. verklaart 26.000 EUR te hebben afbetaald (st. 2 en 39). Volgens de slachtoffers werden zij door beklaagde en haar zuster onderworpen aan voodoorituelen waarmee zijzelf en hun familie werden bedreigd indien ze zich niet zouden prostitueren. Bovendien gaven beklaagde en J. hen instructies hoe ze bij hun asielaanvraag diende tewerk te gaan. De rechtbank hecht geloofwaardigheid aan deze verklaring nu ze door verschillende objectieve elementen van het strafdossier wordt ondersteund. Nazicht bij het DVZ toonde aan dat beide slachtoffers op dezelfde dag en onder een valse naam asiel hebben aangevraagd (st. 12). Beide slachtoffers werden door de politie herhaaldelijk gecontroleerd op het ogenblik dat zij als prostituee werkzaam waren (st. 13). Beide slachtoffers kunnen zowel beklaagde als haar zuster J. op foto herkennen (st. 22, 32 en 294) en het slachtoffer O.F. kan het huis (…) te Antwerpen aanduiden waar beklaagde en J.
verbleven en waar ze na hun aankomst in België samen met nog andere meisjes dienden te verblijven (st. 3, 8 en 9). Navraag bij Elektrabel toont aan dat als abonnee van de nutsvoorzieningen voor dit adres (…) wordt vermeld wat één van de aliassen van beklaagde is (st. 227). Beklaagde wordt of door de verhuurder van het appartement herkend als degene die het appartement van hem huurde en de huurovereenkomst daarvoor met hem heeft afgesloten (st. 242 tot 244). Bij de huiszoeking in het appartement (…) te Antwerpen waar beklaagde verbleef en dat door haar werd gehuurd, werden twee briefomslagen met voodoomateriaal aangetroffen waarbij op één van deze omslagen de naam van het slachtoffer O.F. stond (st. 51 en 255). Op dit appartement werden ook naakfoto’s aangetroffen van zowel O.F. als van I.E. waarvan de slachtoffers verklaren dat ze deze werden genomen door beklaagde en haar zuster J. om hen aan voodoorituelen te kunnen onderwerpen (st. 91 tot 93 en 293). Beklaagde blijft tot op heden dat zij deze J. niet kent wat volstrekt ongeloofwaardig is (st. 351). Niet alleen werd hiervoor aangetoond dat beiden samenwoonden op het adres (…) te Antwerpen waar de slachtoffers na hun aankomst in België werden ondergebracht, ook daarna worden beiden samen op een appartement (…) te Antwerpen zoals door het slachtoffer O.F. in haar verklaring werd vermeld (st. 293). Dit blijkt uit het verhoor van de huurder van dit appartement (…) die beklaagde op foto formeel herkent als de zuster van J. aan wie beiden het appartement door hem werd onderverhuurd (st. 411). Uit de verklaring van de slachtoffers blijkt dat ook de genaamde J. die de zus van de beklaagde samen met beklaagde betrokken was bij de feiten van exploitatie prostitutie van beide slachtoffers. Zo waren het zowel beklaagde als J. die de meisjes aan voodoorituelen onderwierpen en werden de slachtoffers zowel door beklaagde als door J. bedreigd indien ze zich niet wilden prostitueren (st. 1 tot 6 en 293). Het gegeven dat beklaagde de feiten niet alleen pleegde en zij de exploitatie van de slachtoffers samenwerkte met haar zuster neemt de strafbaarheid van de door haar gestelde handelingen echter niet weg en is niet van aard haar aandeel in de feiten te minimaliseren. Uit het dossier blijkt dat de onderzoekers pogingen hebben gedaan om deze J. te identificeren en op de sporen echter zonder resultaat onder meer omdat de slachtoffers I.E. zich daarbij weinig medewerkend opstelde en niet bereid was daaromtrent inlichtingen te verstrekken (st. 335). Het gegeven dat de genaamde J. thans niet mee werd gedagvaard is enkel daaraan te wijten maar ook dit doet op geen enkele wijze afbreuk aan de strafbaarheid van de handelingen die door beklaagde zelf werden gesteld. De feiten van exploitatie prostitutie en mensenhandel voorzien ander tenlastelegging A en B komen in hoofde van beklaagde dan ook bewezen voor. De bewezen feiten vermengen zich in hoofde van beklaagde als zijnde gepleegd met een zelfde strafbaar opzet. De feiten zijn ernstig en wijzen in hoofde van beklaagde op een gebrek aan respect voor fysische en psychische integriteit van vrouwen en voor menselijke waardigheid. De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met het gegeven dat beklaagde nog niet voor andere strafbare gekend is. Uit de verklaring van deze burgerlijke partij die gelet op de voormelde elementen als geloofwaardig mag worden geacht, blijkt dat zij in totaal een bedrag van 4.000 EUR aan beklaagde afbetaalde uit haar inkomsten van de prostitutie (st. 2). Bijgevolg dient de verbeurdverklaring bij equivalent van dit bedrag te worden bevolen en wordt tevens de toekenning van dit bedrag bevolen aan het slachtoffer O.F..
Tevens dient teruggave aan I.E. te worden bevolen van een bedrag van 490 EUR dat werd aangetroffen op het adres (…) te Antwerpen en waarvan uit het dossier is gebleken dat het haar geld (st. 309). Tenslotte dient de verbeurdverklaring te worden bevolen van de som geld ten bedrage van 540 EUR en 50 Britse ponden die op het adres (…) te Antwerpen werd aangetroffen en gestort is op rekening van het COIV met uitzondering van het bedrag van 490 EUR dat toebehoort aan I.E.. De burgerlijke vorderingen O.F. Hiervoor werd de verbeurverklaring bij equivalent van het bedrag van 4.000 EUR dat door de burgerlijke partij O.F. aan beklaagde werd betaald uit haat inkomsten van de prostitutie en werd tevens de toekenning van dit bedrag aan deze burgerlijke partij. Bijgevolg werd met deze beslissing tot verbeurdverklaring en teruggave voldaan aan de vordering die de burgerlijke partij ten belope van dit bedrag van 4.000 EUR tegen beklaagde stelt titel van materiële schadevergoeding. De morele schadevergoeding kom ex æquo et bono voor een bedrag van 2.000 EUR gegrond voor. I.E. De burgerlijke partij vordert van beklaagde een bedrag van 26.000 EUR dat zij uit haar inkomsten uit prostitutie heeft afbetaald, doch deze vordering komt niet gegrond voor nu uit de verklaring van de burgerlijke partij zelf blijkt dat zij dit bedrag niet aan beklaagde maar aan haar zuster J. betaalde (st. 39). De morele schadevergoeding komt ex æquo et bono voor een bedrag van 2.000 EUR gegrond voor. OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK, (…) Rechtdoende op tegenspraak VEROORDEELT beklaagde voor de vermengde feiten a en B: Tot een hoofdgevangenisstraf van DRIE JAAR En Tot een geldboete van VIJFDUIZEND EUR Aangezien veroordeelde vroeger geen enkele veroordeling tot een criminele straf of tot en hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden heeft opgelopen; Dat in die omstandigheden een genademaatregel van aard is om de verbetering van deze veroordeelde te doen verhopen;
Beveelt dat bij toepassing en binnen de perken van artikel 8 der wet van 29 juni 1964, gewijzigd door artikel 4 van de wet van 10 februari 1994, de tenuitvoerlegging van de uitsproken hoofdgevangenisstraf ten laste van veroordeelde, wordt uitgesteld voor een termijn van VIJF jaar vanaf heden, uitgezonderd ACHTTIEN MAANDEN effectieve gevangenisstraf. Ontzet beklaagde uit de rechten voorzien in artikel 31 van het Strafwetboek voor een periode van VIJF JAAR. (…)
Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij: O.F. Verklaart de eis ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond als volgt; Veroordeelt beklaagde om aan de burgerlijke partij te betalen, als morele schadevergoedering, de som van TWEEDUIZEND euro (2.000 EUR) te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 01.12.2002 tot op heden, en vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten. Wijst het meer- en andersgevorderde af. Rechtdoende over de vordering van de burgerlijke partij: I.E. Verklaart de eis ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond als volgt; Veroordeelt beklaagde om aan de burgerlijke partij te betalen, als morele schadevergoedering, de som van TWEEDUIZEND euro (2.000 EUR) te vermeerderen met de vergoedende intresten vanaf 01.12.2002 tot op heden, en vanaf heden met de gerechtelijke intresten en de kosten. Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare terechtzitting op vierentwintig januari tweeduizend en vijf.