Vogelkrant 40e jaargang nr. 1 Januari 2011 In dit nummer: Uitnodiging vergadering Verslag vorige vergadering Uitgelicht: de Melba Astrilde, Bonte Boertje, Appelvink Klein hoefblad
©jmz
Aangesloten bij de N.B.v.V. te Bergen op Zoom Opgericht 24 oktober 1961
W17
”” Vogelliefhebbers “““Wieringermeer”
W17
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011
Melba Astrilde (of Bonte Astrilde) -Pytilia Melba
Kleur en geslachtsbepaling. Het mannetje heeft een rood/oranje spitse snavel met doorlopende kleur tot boven de ogen en ook het keeltje heeft die kleur. Zijn vleugels zijn donkergroen en hij heeft een olijf/brons kleurige borst. De staart is aan de bovenkant bij mijn vogels boven aan dezelfde kleur als de snavel vanaf daar wordt het tot de punt van de staart donkerder rood. De onderkant van staart en vleugels is zwart en de stuit is ook dezelfde kleur als de snavel. De bovenkant en achterkant van het kopje is grijsachtig. De buik is gestreept en vlekkerig grijs, zwart en wit. Bruinkleurig zijn de irissen van de ogen en de pootjes zijn hoornkleurig. Het popje is precies hetzelfde alleen mist zij de rood/oranje kleur op de kop en heeft geen groene borst. De jongen lijken op de poppen alleen zijn wat lichter en doffer. Het eigenaardige van deze soort is, dat hiervan ook het popje zingt, zij het dan zachter en korter dan het mannetje. Het popje is kenbaar aan de grijze kop, lichtgrijze krop en nog lichtere keel. De zang van het mannetje is mooi en bestaat uit klagende fluittonen, met snorrende geluiden doorvlochten. Het mannetje kan prachtig zingen, ik kan het zelf niet beschrijven, maar de zangduur kan oplopen tot wel 16 seconden.
Verwanten en ondersoorten. De Melba Astrilde heeft 4 verwanten vogels die ook geen problemen opleveren met het seksen van de vogels. Er zijn 12 ondersoorten te verdelen in een roodteugelige groep die het noorden en oosten van het verspreidingsgebied bewoont en een grijsteugelige vorm meer naar het zuiden. Er is echter een ondersoort met een grijze teugel die geheel apart van de andere grijsteugeligen in Eritrea leeft. De kleuren van de ondersoorten verschillen maar weinig van deze vogel alleen bij de mannetjes kan die rode kopkleur wel een dieper van kleur zijn en verder doorlopen.
Verspreiding. Hij komt voor in het grootste deel van zuidelijk Afrika, behalve in de regenwouden: van Senegal tot Ethiopië en Mozambique, oost Zuid Afrika.
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011
Nest en jongen. Deze astrilden zijn lieve, beweeglijke vogeltjes, maar in de paartijd zijn ze onverdraagzaam. Zijn er in de kweektijd meer paartjes in en volière, dan vechten de mannetjes op leven en dood. Het is een lust voor het oog en oor, als de man met een veertje of vezeltje in de bek, zijn 'baltsdansjes' voor het popje vertoont, terwijl hij zijn hoogste lied uitzingt. Tot nu toe zijn er weinig van deze vogel geïmporteerd. Uit deze geringe hoeveelheid vogels is het moeilijk goede kweekparen samen te stellen. Daardoor worden er maar zelden jongen gekweekt. Het best kunnen de vogels apart in paartjes worden gehouden, want ze zijn zeker agressief tegen alle vogels die ook maar een beetje op ze lijken (b.v. de groene druppelastrilde). Ze zullen hun nest laag bij de grond bouwen, want het zijn vogels die een groot gedeelte op de grond zitten en in de begroeiing. De vogels die ik heb zitten voortdurend onder een dennenboom, zoniet dan zitten ze op een tak zich te poetsen in de zon. De pop legt gemiddeld 4 eitjes en ze broedt er 12 dagen op. Als er jongen zijn dan worden ze vooral met levend voer groot gebracht, ze vliegen na ca. 20 dagen uit.
Ringmaat: 2,5 mm
Verkrijgbaarheid: regelmatig tot slecht Het zijn vogeltjes waar soms bijna niet aan te komen is en mocht je ze gevonden hebben, dan zal de prijs hoog liggen, want de prijzen zijn flink aan het stijgen van de astrildes. Deze vogels kunnen redelijk goed koude verdragen, ook al zijn het import vogels. Ze kunnen met gemak 2 graden boven 0 overleven. In gevangenschap leven ze vooral op en goed tropisch zaad mengsel en af en toe wat levend voer en groenvoer. Ze hebben iedere dag vers drinkwater nodig en badwater. Ik hoop dat ik jullie heb kunnen informeren over de prachtige vogel. Maar de andere Afrikaanse prachtvinken zijn ook zeker de moeite waard.
Doel van de hobby is de omstandigheden zo te maken dat de vogels door de eigen ouders worden uitgebroed en verzorgd.
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011
Bonte Boer (Poicephalus senegalus) Korte beschrijving De Bonte Boer is 23 cm. groot. Vleugels, rug, staart en de borst (in een punt lopend) zijn groen. De buik is van geel tot bijna rood (het onderscheid tussen de (onder)soorten). De kop is grijs.
Geslachtsonderscheid Onderzoek door zowel de Poicephalus Section England (in het Engelse vogelbestand) als door het Poicephalus Stamboek Nederland (in natuurhistorische musea) heeft aangetoond dat het verschil tussen man en pop met 90% zekerheid is vast te stellen door de groene driehoek op de borst te vergelijken. Bij de poppen loopt deze door tot tussen de poten, terwijl bij de man de punt niet verder reikt dan de onderborst.
Habitat De Bonte Boer komt voor in de landen van het midden-westen van Afrika; van Senegal tot het noorden van Kameroen.
Biotoop Open en licht beboste savannen in het noordelijk gedeelte van het leefgebied en oerwoud en mangrovebossen in het zuiden. De vogels trekken enkele honderden kilometers tussen noord en zuid afhankelijk van het voedselaanbod. Broedtijd medio oktober/november (het is dan regentijd).
In avicultuur De Bonte Boer is de vertegenwoordiger van het geslacht Poicephalus die het meest gehouden wordt. De kleurverdeling, het formaat en de relatief lage prijs spelen hierbij zeker een rol. Er is goed mee te kweken. De vogel is makkelijk en sterk, wordt gemakkelijk tam en vindt de laatste tijd ook steeds meer de weg naar de huiskamer.
Korte beschrijving De Bonte Boer is 23 cm. groot. Vleugels, rug, staart en de borst (in een punt lopend) zijn groen. De buik is van geel tot bijna rood (het onderscheid tussen de (onder)soorten). De kop is grijs.
Geslachtsonderscheid Onderzoek door zowel de Poicephalus Section England (in het Engelse vogelbestand) als door het Poicephalus Stamboek Nederland (in natuurhistorische musea) heeft aangetoond dat het verschil tussen man en pop met 90% zekerheid is vast te stellen door de groene driehoek op de borst te vergelijken. Bij de poppen loopt deze door tot tussen de poten, terwijl bij de man de punt niet verder reikt dan de onderborst.
Habitat De Bonte Boer komt voor in de landen van het midden-westen van Afrika; van Senegal tot het noorden van Kameroen.
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011
Biotoop Open en licht beboste savannen in het noordelijk gedeelte van het leefgebied en oerwoud en mangrovebossen in het zuiden. De vogels trekken enkele honderden kilometers tussen noord en zuid afhankelijk van het voedselaanbod. Broedtijd medio oktober/november (het is dan regentijd).
In avicultuur De Bonte Boer is de vertegenwoordiger van het geslacht Poicephalus die het meest gehouden wordt. De kleurverdeling, het formaat en de relatief lage prijs spelen hierbij zeker een rol. Er is goed mee te kweken. De vogel is makkelijk en sterk, wordt gemakkelijk tam en vindt de laatste tijd ook steeds meer de weg naar de huiskamer.
Kweek De vogels, die in de natuur in groepen leven, zonderen zich in de broedtijd als paar af en bakenen een territorium af. In gevangenschap blijkt een volière waarin een groep wordt gehouden prima te werken. Als men wil broeden, zondert men een paar af en brengt dat onder in een kistkooi (alleen aan de voorzijde tralies). Dit geeft de vogels de meeste rust. Een gesloten broedblok met een hoogte van circa 50 cm. en een bodemoppervlak van 25X25 cm. wordt met het invlieggat van circa 4 cm. van het licht af opgehangen. Zijn de vogels geïnteresseerd dan wordt het invlieggat door de vogels groter gemaakt tot de gewenste grootte. Deze methode geeft de vogels een veilig gevoel. De pop legt 2/4 eieren die gedurende ongeveer 27 dagen worden bebroed. Na 9 tot 11 weken vliegen de jongen uit en worden nog enkele weken door de ouders gevoerd. Verandering in ruimte, voeding en afzondering geven de vogels vaak een impuls om te gaan broeden.
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011 Het klein hoefblad
Het klein hoefblad (Tussilago farfara) is een maximaal 30 cm hoge vaste plant die behoort tot de familie van de composieten. De paardebloem, waar de bloem van Klein hoefblad erg op lijkt, behoort ook tot die familie. Klein hoefblad is zo’n beetje de eerste bloeier in de vrije natuur. In maart/april, bij gunstig winterweer soms zelfs al in februari. Eerst krijgen we de bloemstengels met de bloem, nadat het zaad is afgezet komen de bladeren pas (naaktbloeiers). Tijdens de bloei zien we hooguit wat groene of rode schubjes langs de bloemstengel. Na de bloei ontwikkelen deze zich tot hartvormig of ronde en getande bladeren. Deze, aan de onderkant viltig behaarde bladeren staan in een rozet vormige krans rond de steel. Je kunt het Klein hoefblad vinden op nieuwe gronden, tussen grassen in betrekkelijk nieuwe wegbermen of op hellingen. Op deze hellingen helpt de tot 1,5 meter lange wortelstok en de uitlopers hieraan om de grond vast te houden. Verspreiding Elke stengel draagt 1 bloem met een doorsnee van 2-3 cm. Het centrum van de bloem bevat 30-40 mannelijke buisbloemen. Aan de rand zijn daar omheen ongeveer 300 vrouwelijke smalle, draadvormige lintbloempjes. Bestuiving vindt plaats door bijen en vliegen, die de plant graag bezoeken. Gemiddeld brengt een plant meer dan 130 zaden voort, een hoog percentage hiervan ontkiemt. In het voorjaar kiemen de zaden al na twee dagen. De favoriete grond van het Klein hoefblad bestaat uit leemachtige, pas geploegde of bewerkte grond. Toepassing De Latijnse naam Tussilago is afgeleid van tussis=hoesten en agere=verdrijven. De plant is dan ook gebruikt als hoestverdrijvend middel en tegen neuralgische aandoeningen. De plant wordt als artsenijplant geteeld vanwege zijn slijm-, looi- en bitterstoffen, tannine, dextrine en bacteriedodende stoffen. De bladeren worden gebruikt als omslagen bij gewrichtsen reumatische aandoeningen. Voor onze vogels is het zaad zeer geschikt maar lang niet zo gemakkelijk te oogsten als het zaad van de paardebloem. Na de bloei sluit de bloem, nadat de gele top is verkleurd naar wit kunnen we de toppen oogsten. Het bovenste deel knijpen of knippen we in de natuur af waarna we de zaaddoos met zaden overhouden. Een prima onkruidzaad, maar wel oppassen met geelfactorige vogels. Ecologische aspecten Het Klein hoefblad wordt bezocht door de grasbij, halictus quadricinus, koolzwarte zandbij, pluimvoetbij en tronkenbij.
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011
De appelvink heeft zijn verspreidingsgebied vanaf de Middellandse Zee tot in de Kaukasus, alsook in sommige delen van Groot-Brittannië. In Nederland heeft de appelvink de status van broedvogel en jaarvogel. Het is de grootste van onze vinkachtigen. Leeft weinig in sociaal verband, alleen in de winter kunnen troepjes worden opgemerkt.
De appelvink is direct te herkennen aan zijn enorme snavel, hij behoort dan ook tot de groep van kernbijters. Het onderscheid tussen man en pop is goed waarneembaar, bij de pop zijn de kleuren immers bleker en grijzer, de vleugelbanden zijn eerder grijswit en de driekleurige keelvlek is veel smaller dan bij de man. Ook bij de jonge vogels die net zelfstandig zijn is het geslachtsonderscheid reeds goed waarneembaar. De handpennen zijn bij de jonge mannen zwart en bij de jonge poppen grijs gekleurd.
De appelvink is 18 cm groot en fors geblokt van model met een vrij korte staart. De houding is rustig fier met iets doorgezakte poten. Typisch voor de appelvink zijn de donkerblauwe krulveren in de vleugels. De appelvink is een vogel die we momenteel nog schaars aantreffen op de tentoonstellingen.
Sinds de Wijziging Regeling uitvoering van de Vogelwet in 1997 mogen we in Nederland de appelvink houden. Vanuit België zijn er kweekstellen naar Nederland gekomen. Het is verstandig om met een rustig eigen kweek koppel aan te vangen. De kweek met de appelvink is een uitdaging voor menig liefhebber van Europese Cultuurvogels.
De appelvink kan men het best paarsgewijs huisvesten in kweekboxen. Als nestkast kennen diverse vormen gebruiken van een gecamoufleerd groot formaat harzerkastje tot een z.g.n. kapelletje. Het legsel bestaat meestal uit 4 eieren die indien bevrucht na ca. 14 dagen uitkomen. In de loop van april begint de broedtijd voor de appelvink. Dan neemt de man de fascinerende baltshouding aan. Hij blaast als het ware zijn kop op, laat zijn vleugels hangen en gaat om de pop heen dansen. De man heeft in broedconditie een staalblauwe snavel. Wanneer blijkt dat een koppel niets van elkaar moet hebben is het raadzaam om het stel te verbreken. Als nestmateriaal gebruiken ze tamelijk dikke takjes en twijgen voor de ruwbouw en vezeltouw, grof en fijn cocoshaar enz. voor de afbouw. Het is aan te bevelen om meerdere nestgelegenheden aan te bieden.
Vogelkrant Vogelliefhebbers Wieringermeer januari 2011 De voeding bestaat in hoofdzaak uit een goede grove standaard zaadmengeling aangevuld met zonnepitten. In de kweektijd wordt het menu aangevuld met eivoer, meelwormen, miereneieren, slakjes enz. In de ruitijd verstrekken we de appelvinken allerlei bessen, beukennootjes, gemalen eikels, vers fruit enz. Mineralen en grit mogen uiteraard niet ontbreken.
Keurtechnische aanwijzingen: Jonge appelvinken welke nog niet op kleur zijn, kan men herkennen aan de geelachtige keelvlek en stipvorming op borst en flanken. De appelvink dient een goed geblokt model te bezitten met een volle borst. Speciaal dient er op gelet te worden dat de snavel en/of loopbenen niet geschubd zijn, dat de borstkleur niet vlekkerig is of wazig door een teveel aan schimmel. De flanken moeten zichtbaar zijn. De keelvlek en teugel moeten strak afgelijnd zijn zonder dat ze onderbroken worden. Ook de vleugelbalk moet volledig aanwezig zijn, alsmede de sierveertjes op de vleugels. Vaak zien we een beschadigde kopbevedering, dit wordt in de eerste plaats bij bevedering beoordeeld, maar hierdoor is de conditie, kleur en tekening ook niet meer optimaal.