Bijlage 1 Onderzoeksthema’s (RT-projecten) Maximale duur (jaar)
Maximale toelage
3
€ 300.000
2 Alternatieve bestrijdingsmethodes voor Anoplophora glabripennis en Anoplophora chinensis (ANOPLOPH)
2
€ 200.000
3 Onderzoek ter opheldering van kennislacunes met betrekking tot de quarantaineorganismen Diaporthe vaccinii, Ditylenchus destructor, Eotetranychus lewisi en Candidatus Phytoplasma ulmi (GAPHANNEX)
2
€ 300.000
4 Innameschatting van nikkel via voeding voor de Belgische bevolking en onderzoek naar bronnen van nikkelcontaminatie (INNIBEL)
2
€ 200.000
5 Ontwikkeling van een multitargetmethode ter analyse van plantentoxines in voedingssupplementen (ANAPLANTOX)
2,5
€ 250.000
6 Karakterisering van microbiële ecosystemen via metagenoomanalyse met het oog op de monitoring van hygiëne en voedselveiligheid in grootkeukens (METAGECO)
2
€ 250.000
DIERENGEZONDHEID 1 Doeltreffendheid en kostenefficiëntie van vaccinatie van runderen tegen VTEC O157 met commerciële vaccins onder Belgische omstandigheden (VTEFFECT) PLANTENGEZONDHEID
VOEDSELVEILIGHEID
1. Doeltreffendheid en kostenefficiëntie van vaccinatie van runderen tegen VTEC O157 met commerciële vaccins onder Belgische omstandigheden (VTEFFECT) Beschrijving probleem VTEC en met name VTEC O157 is één van de belangrijkste door voedsel overgedragen zoönosen en wordt frequent vastgesteld in België. VTEC O157 kan aanleiding geven tot levensbedreigende complicaties bij mensen. VTEC O157 circuleert bij runderen. Op het niveau van het slachthuis is er frequent sprake van kruiscontaminatie, zodat de herkomst van de besmetting moeilijk kan geïdentificeerd worden. Naast het toepassen van hygiënische slachttechnieken is ook reductie van het niveau van contaminatie van de aangevoerde slachtrunderen van belang. Tot nu toe zijn er in België geen efficiënte interventiestrategieën op het niveau van het landbouwbedrijf beschikbaar die op het terrein kunnen gebruikt worden. In het buitenland werden reeds vaccins ontwikkeld die de uitscheiding van VTEC O157 bij runderen substantieel verminderen. Te bereiken doelstellingen Het project bestaat uit de evaluatie van de (in het buitenland) beschikbare commerciële vaccins tegen VTEC O157 onder veldomstandigheden. In Canada en de USA zijn al vaccins beschikbaar (Econiche®, Epitopix®). In Zweden en het Verenigd Koninkrijk zou ook gestart zijn met veldproeven. Hierbij dienen de volgende aspecten onderzocht te worden. -
In welke mate kunnen de beschikbare commerciële vaccins tegen VTEC O157 onder Belgische omstandigheden de excretie van deze kiem bij runderen verhinderen of reduceren?
-
In welke mate kunnen de beschikbare commerciële vaccins tegen VTEC O157 onder Belgische omstandigheden de karkascontaminatie bij runderen verhinderen of reduceren?
-
Bieden de beschikbare commerciële vaccins ook een bescherming tegen andere serotypes van VTEC?
-
Kosten-batenanalyse (voor de veehouders) van vaccinatie van runderen ter preventie van humane VTEC infecties.
Maximum duur: 3 jaar Maximale toelage: € 300.000
2. Alternatieve bestrijdingsmethodes voor Anoplophora glabripennis en Anoplophora chinensis (ANOPLOPH) Beschrijving probleem: Anoplophora chinensis (Citrus long-horned beetle) en Anoplophora glabripennis (Asian longhorned beetle) zijn insecten met een polyfaag karakter die talrijke loofbomen aantasten. A. glabripennis tast vooral esdoorn, populier, berk, wilg, paardenkastanje en plataan aan, terwijl A. chinensis nog een breder aantastingspatroon heeft (voorkomen op 68 species, onder 19 families: beuk, eik, appel, peer, rozen,..). De levenscyclus kan variëren van één tot drie jaar afhankelijk van klimaat en aanwezigheid van waardplanten en/of voedsel. De boktorren leggen eieren in de bast van de houtachtige planten. Wanneer de larven uitkomen, verspreiden zij zich in het hout van de plant waardoor deze verzwakt en uiteindelijk sterft. De volwassen insecten verlaten de geïnfecteerde plant door het maken van vlieggaten (9-15 mm groot). Het vaststellen van larven op geïnfecteerd planten kan gebeuren door de stammen en/of stengels door te snijden. Deze boktorren kunnen zich zonder probleem vestigen in ons land en Europa. A. glabripennis werd reeds vastgesteld in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italië,… In 2008 werd deze boktor eveneens vastgesteld in België (mogelijks gelinkt met de invoer van verpakkingshout) maar uitgaande van de resultaten van de daaropvolgende monitoring is hij momenteel als afwezig te beschouwen. Er zijn haarden van A. chinensis vastgesteld in de streek van Lombardije, Lazio en Toscane (Italië) en haarden die als uitgeroeid beschouwd worden in Frankrijk en Nederland. De introductie is mogelijk te verklaren door invoer van Acer sp. en of bonsai van Aziatische oorsprong. De bestrijding van A. chinensis werd op 4 miljoen USD geschat (USDA,1998) alleen al in New York, en in China werd er 46% waardeverlies op populier vastgesteld (EPPO data sheet). A.chinensis en A. glabripennis zijn opgelijst in bijlage IAI van de richtlijn 2000/29/EG en er zijn momenteel EU noodmaatregelen van kracht tegen de verspreiding. Beide schadelijke organismen hebben dus een quarantaine status. Voor het ogenblik is de enige bestrijdingsmogelijkheid bij een vaststelling in openbaar groen (bos, wegbeplantingen, parken,…) en/of privéterrein het rooien van de aangetaste bomen en/of vatbare bomen in de onmiddellijke omgeving. Alternatieve en/of bijkomende bestrijdingsmethodes zouden gebruikt kunnen worden in stedelijke gebieden, waar de huidige maatregelen moeilijk toe te passen of te verantwoorden (indien het gaat over beschermde bossen of bomen) zijn.
Te bereiken doelstellingen: Het onderzoek dient te leiden tot voorstellen van alternatieve en/of bijkomende bestrijdingsmethodes voor Anoplophora glabripennis en A. chinensis. Volgende bestrijdingsmethodes kunnen bestudeerd worden: curatief gebruik van pesticiden (toepassingstechnieken, soorten, ...) gebruik van preventieve maatregelen gebruik van (nieuwe) insectenvallen (aantallen, afstanden, ...) gebruik van potentiële waardplanten, rekening houden met de levenscyclus van de pest op verschillende waardplanten (vb Tilia sp.). Een raming van de kosten bij praktijktoepassing van de voorgestelde methodes dient eveneens opgenomen te worden in het onderzoek. Het onderzoek moet complementair zijn met lopend en/of gepland onderzoek. De resultaten vanuit het Euphresco-project Anoplorisk I (insecticide) en II (trapping) moeten waar relevant meegenomen worden.
Maximum duur: 2 jaar Maximale toelage: € 200.000
3. Onderzoek ter opheldering van kennislacunes met betrekking tot de quarantaineorganismen Diaporthe vaccinii, Ditylenchus destructor, Eotetranychus lewisi en Candidatus Phytoplasma ulmi (GAPHANNEX) Beschrijving probleem: In het kader van de nieuwe Europese plantengezondheidswetgeving worden verschillende schadelijke organismen voor planten en plantaardige producten uit de bijlagen I en II van de richtlijn 2000/29/EG1 momenteel geanalyseerd op Europees niveau. In een eerste fase is voor deze organismen door vnl. EFSA informatie verzameld en bestudeerd voor het opmaken van een pestcategorisatie. Het doel hiervan is na te gaan in hoeverre de organismen nog gekwalificeerd moeten worden als quarantaineorganismen, dan wel als gereglementeerde nietquarantaineorganismen (RNQP) of in aanmerking komen voor deregulatie. Uit de resultaten van de EFSA pestcategorisatie en de Europese Commissie-werkgroep komen voor een aantal organismen vragen naar boven die van belang zijn om over de quarantainestatus te kunnen beslissen. Deze gaan van verspreiding (fytosanitaire status cf. ISPM 8) tot specifieke vragen over waardplanten, epidemiologie, overleving etc. Actuele informatie omtrent de stand van zaken van de werkzaamheden van EFSA en de Europese Commissie kunnen op elk moment opgevraagd worden bij de dienst Plantenbescherming van de FOD Volksgezondheid (
[email protected]). Verder onderzoek wordt gevraagd voor: Diaporthe vaccinii: D. vaccinii is een quarantaineorganisme (annex IIAI van 2000/29/EG) op Vaccinium spp. (bosbessen en veenbessen) en is gekend voor te komen in Noord-Amerika en Chili. Ook in de EU werd het organisme sporadisch vastgesteld (Duitsland, Litouwen, Verenigd Koninkrijk, Roemenië, Letland en Nederland) zowel in wilde waardplanten als in fruitteelt, en werd het in de meeste gevallen uitgeroeid. In België is de schimmel nog niet aangetroffen. Het areaal bosbessen neemt jaarlijks toe. Ditylenchus destructor: D. destructor is een quarantaineorganisme (annex IIAII van 2000/29/EG) op pootgoed van aardappelen en een aantal bloembollen en knollen bestemd voor opplant (annex IIAII van 2000/29/EG). Het organisme komt voor in een groot deel van de EU, maar vaak enkel sporadisch, behalve in Nederland waar het gerapporteerd is als meer algemeen voorkomend. Ondanks het feit dat het organisme potentieel heeft om grote schade aan te richten, blijft het aantal meldingen hiervan eerder beperkt. Onderzoek naar de actuele status in België werd reeds opgestart via het door de FOD Volksgezondheid gefinancierd project RT 13/08 STATUSQ. Eotetranychus lewisi: E. lewisi is een polyfage mijt die momenteel enkel als quarantaine organisme (Annex IIAI van 2000/29/EG) gereguleerd is op Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en hybriden. Belangrijke andere waardplanten zijn echter niet specifiek voor dit organisme gereguleerd waaronder poinsettia, framboos, aardbei, perzik en druif. Zover bekend komt het enkel in de EU voor in Madeira en in enkele serres in Polen, maar de onzekerheid hierover is aanzienlijk, zeker voor niet gereglementeerde waardplanten. Elders in de wereld (Californië, Mexico, Chili) is er groeiende bezorgdheid voor dit organisme onder meer in teelt van aardbei, framboos, druif en perzik. 1
Richtlijn 2000/29/EG van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen
Elm phloem necrose mycoplasma (Candidatus Phytoplasma ulmi): Dit quarantaine organisme (annex IAI van 2000/29/EG) treft specifiek planten van de Ulmaceae familie, vnl. het genus Ulmus Het komt voor in minstens vier EU landen (Italië, Tsjechië, Duitsland en Frankrijk) al kan dat een onderschatting zijn bij gebrek aan specifieke surveys. Twee insectvectoren Macropsis glandacea en Philaenus spumarius komen algemeen voor in de EU, maar over de rol van andere mogelijke vectoren bestaat veel onzekerheid. Daarnaast is er een gebrek aan kennis over de gevoeligheid van Europese iepen en een verschil in virulentie tussen Europese en Amerikaanse stammen van dit organisme. Te bereiken doelstellingen: Diaporthe vaccinii: Onderzoek naar de aanwezigheid van D. vaccinii op wilde waardplanten en in de fruitteelt, met toepassing van moleculaire diagnostiek en studie van het risico op overdracht naar de fruitteelt: Is Diaporthe vaccinii aanwezig in fruitteelt of in wilde waardplanten in België (fytosanitaire status)? Welke potentiële impact kan aanwezigheid in wilde waardplanten hebben op de teelt van kleinfruit (bosbessen)? Ditylenchus destructor: Onderzoek naar waardplantenspectrum, overleving en beheersmaatregelen: Wat is het spectrum van waardplanten voor dit organisme, van belang voor insleep/overleving in België? Hoe lang overleeft dit organisme in grond in afwezigheid van waardplanten? Welke maatregelen voor grond kunnen uitgewerkt worden als deel van beheersingsmaatregelen voor dit organisme? Eotetranychus lewisi en Candidatus Phytoplasma ulmi: onderzoek (diagnostiek, survey) naar mogelijke aanwezigheid in België, volgens internationale richtsnoeren (o.a. ISPM 8): Zijn deze organismen aanwezig in België?
Maximum duur: 2 jaar Maximale toelage: € 300.000
4. Innameschatting van nikkel via voeding voor de Belgische bevolking en onderzoek naar bronnen van nikkelcontaminatie (INNIBEL) Beschrijving probleem Nikkel komt voor in de omgeving en bijgevolg ook in onze voeding. De risicobeoordeling van EFSA van 2015 gaf aan dat de concentraties van nikkel in voeding zorgwekkend zijn voor de algemene bevolking voor wat betreft de chronische effecten, en voor nikkelgevoelige individuen voor wat betreft de acute effecten2. Een TDI van 2,8 µg per kg lichaamsgewicht per dag werd bepaald (chronische blootstelling, afgeleid van het risico op reproductieve en ontwikkelingstoxiciteit met verlies van foetussen in ratten). EFSA stelt overschrijdingen van de TDI vast. Daarnaast stelt EFSA ook acute risico’s vast voor mensen die gevoelig zijn voor nikkel (allergie / eczeem). Voor deze mensen is er een ernstig risico op een te hoge nikkelinname via voeding. De EFSA conclusies vragen om actie. Meer onderzoek is nodig als voorbereiding op het verdere beleid: meer gegevens over nikkelcontaminatie van levensmiddelen op de Belgische markt een nikkelinnameschatting voor Belgische kinderen, jongeren en volwassenen gebruik makende van de nationale voedselconsumptiepeiling van 2014 meer onderzoek naar de bronnen van nikkelcontaminatie in gevallen van verhoogde concentraties. De onderzoeksdata dienen aan EFSA te worden gerapporteerd zodat ze kunnen worden meegenomen in de Europese discussies en een betere kijk geven op de nikkelblootstelling van de Belgische en EU bevolking. De problematiek van nikkel in levensmiddelen is relevant voor verscheidene wetgevende teksten waaronder de Verordening (EG) 1881/2006 met betrekking tot verontreinigingen in levensmiddelen. De oorsprong van nikkel in voeding kan divers zijn, gaande van contaminatie van grondstoffen tot verwerkingsomstandigheden en contactmaterialen. Zo is roestvrij staal alomtegenwoordig in de levensmiddelenindustrie, doch het is onduidelijk wat de bijdrage van dit gebruik aan de blootstelling via voeding is. Heeft de verwerking van voeding (intensief contact met roestvrij staal) een invloed op de inname van nikkel? Momenteel is er in België op vlak van materialen in contact met voeding weinig regelgeving. Het KB van 11 mei 19923 specifieert wel maximumgehaltes aan nikkel in tinlegeringen en coatings voor eetgerei, maar deze zijn gebaseerd op kwaliteitsvereisten eerder dan toxicologische inzichten. Voor metalen en legeringen wordt er in België verwezen naar een resolutie gepubliceerd door de Raad van Europa4. Hierin wordt een SRL (Specific Release Limit) van 0,14 mg Ni/kg vastgelegd. Deze is gebaseerd op de TDI (0.012 mg Ni/kg lichaamsgewicht/dag) vastgesteld door de WHO. De onderzoeksdata zijn dan ook van belang bij het opstellen van een toekomstig Koninklijk Besluit betreffende metalen en legeringen gebruikt in voedingscontactmaterialen.
2
http://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4002.htm Koninklijk besluit van 11 mei 1992 betreffende materialen en voorwerpen bestemd om met voedingsmiddelen in aanraking te komen 4 CM/Res(2013)9 on metals and alloys used in food contact materials and articles 3
In zuiverheidscriteria voor levensmiddelenadditieven en nutriënten, zijn specificaties voor nikkel eerder zeldzaam5. Doordat er bij de productie van sommige polyolen nikkel gebruikt wordt als katalysator voor de hydrogenatie, zijn er voor die polyolen specificaties voor nikkel. Indien onverklaarde verhoogde concentraties aan nikkel worden teruggevonden in levensmiddelen met additieven en/of nutriënten, kan het nuttig zijn om nikkel ook te meten in deze ingrediënten, opdat we zouden weten hoe de wetgeving over de specificaties verbeterd zou kunnen worden. Voor wat betreft het gebruik van nikkelkatalysatoren voor het hydrogeneren van oliën, heeft de Franse wetgeving een maximaal residugehalte gesteld van 0,2 mg/kg voor nikkel in de olie6. Het EFSA advies rapporteert ook enkele uitschieters van hoge gehaltes voor bier, terwijl het nikkelgehalte in bier gewoonlijk beneden de bepalingslimiet is. Dergelijke uitschieters kunnen een grote impact hebben op de blootstelling. Te bereiken doelstellingen:
uitwerken van een monsternameplan voor het verzamelen van concentratiegegevens van nikkel in voedingsmiddelen op de Belgische markt, enerzijds met het oog op een innameschatting, anderzijds met het oog op het begrijpen van de oorsprong van de contaminatie. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met de reeds bestaande resultaten beschikbaar bij het FAVV (voor water en contactmaterialen); het meten van concentraties van nikkel in de bemonsterde voedingsmiddelen; het formuleren en testen van hypotheses voor mogelijke bronnen, waaronder het onderzoeken van de bijdrage van het gebruik van roestvrij staal in de industrie tot de gehaltes gevonden in voeding (hele keten tot bij de consument thuis), bv. opslagketels, transportmiddelen, mixers, buizen, kookpotten; de uitvoering van een innameschatting en risicokarakterisering voor de Belgische bevolking op basis van de geanalyseerde en verzamelde data, de nieuwe nationale Belgische consumptiedata en beschikbare toxicologische data (EFSA), met een eventuele ontwikkeling van scenario’s voor relevante subgroepen van de bevolking.
De onderzoeksresultaten kunnen onder meer gebruikt worden bij het opstellen van een toekomstig Koninklijk Besluit betreffende metalen en legeringen gebruikt in voedingscontactmaterialen, en kunnen de Europese discussie met betrekking tot contaminanten in voedingsmiddelen ondersteunen.
Maximum duur: 2 jaar Maximale toelage: € 200.000
5
verordening 231/2012 bevat specificaties voor nikkel in E172, E420, E421, E555, E586, E907, E953, E964, E965, E966, E967, E1200 6 Arrêté du 19 octobre 2006 relatif à l'emploi d'auxiliaires technologiques dans la fabrication de certaines denrées alimentaires
5. Ontwikkeling van een multitargetmethode ter analyse van plantentoxines in voedingssupplementen (ANAPLANTOX) Beschrijving probleem Plantentoxines zijn stoffen die door de plant aangemaakt worden en die toxisch kunnen zijn voor de consument van de plant of de consument van plantaardige producten waarin delen van de plant met het toxine ongewenst terechtkomen. Dit onderzoek heeft de bedoeling meer kennis te verwerven als basis voor het beleid ter bescherming van de consument. Plantenbereidingen zijn nationaal genormeerd in het ‘plantenbesluit’7. Op 3/4/2015 werd een wijzigingsbesluit voor dit Plantenbesluit genotificeerd bij de Europese commissie8. Hiermee zullen de lijsten in bijlage geactualiseerd worden. Voor sommige planten die gebruikt worden in voedingssupplementen, zijn er voor de gerelateerde plantentoxines maximale gehaltes bepaald in functie van de veiligheid van de consument, voor andere planten wordt de aanwezigheid van de gerelateerde toxines aan banden gelegd door opname van de volgende standaardzin in het plantenbesluit: “Analyse moet aantonen dat de bereiding geen detecteerbare hoeveelheden … bevat”. De fabrikant van voedingssupplementen moet dus via analyses garanderen dat het voedingssupplement conform is aan deze eisen en daarvoor zijn gevoelige, betrouwbare analysemethodes nodig. Een goed zicht hierop helpt de FOD Volksgezondheid en de Plantencommissie bij dossierevaluaties en het Voedselagentschap bij de controle van de autocontrole en bij officiële controle. Er wordt gezocht naar een een multitargetmethode of set van methodes met de laagst mogelijke (routinematig haalbare) detectielimieten. Hoewel het EFSA Compendium of botanicals9 een lange lijst van plantentoxines vermeldt, dient het onderzoek betrekking te hebben tot de opgelijste toxines uit het Belgische plantenbesluit, voor een maximale bruikbaarheid in onze wetgevende context. Te bereiken doelstellingen: Formuleren van aanbevelingen over de in de praktijk te behalen detectielimieten om een toxine afwezig te noemen in het kader van het plantenbesluit, ter bescherming van de volksgezondheid. Onderzoek naar de optimale multitargetanalysemethodes voor een relevante selectie van “verboden” plantentoxines uit de volgende (exhaustieve) lijst: o thujon in Artemisia soorten o lectine in Artocarpus altilis (Parkinson ex F.A.Zorn) Fosberg, Marchantia polymorpha L. en Momordica soorten o marine toxines en microcystine in Aphanizomenon flosaquae Ralfs ex Bornet & Flahault o acetogenines in Annonaceae (bv. Asimina triloba (L.) Dunal) o podophyllotoxine in Bursera tomentosa (Jacq.) Triana & Planch.
7
Koninklijk besluit van 29 augustus 1997 Betreffende de fabricage van en de handel in voedingsmiddelen die uit planten of uit plantenbereidingen samengesteld zijn of deze bevatten (B.S. 21.11.1997): http://www.health.belgium.be/eportal/foodsafety/foodstuffs/foodsupplements/index.htm#Planten 2 2015/0162/B in het “Technical Regulations Information System” (TRIS): http://ec.europa.eu/growth/toolsdatabases/tris/en/index.cfm/search/?trisaction=search.detail&year=2015&num=162&mLang=NL 9 Compendium of botanicals reported to contain naturally occuring substances of possible concern for human health when used in food and food supplements, EFSA, 2012, http://www.efsa.europa.eu/en/search/doc/2663.pdf
o ascaridole in Chenopodium vulvaria L. en Dysphania botrys (L.) Mosyakin & Clemants o alkaloïden in Dioscorea alata L., Lilium brownii F.E. Br. ex Miellez, Linaria vulgaris Mill., Styphnolobium japonicum (L.) Schott , Trichilia catigua A. Juss., Zanthoxylum soorten o peptide alkaloïden in Ceanothus americanus L. o naftochinonen in Drosera soorten en Lawsonia inermis L. o gossypol in Gossypium soorten o indospicine in indigofera tinctoria L. en Ligusticum striatum DC. o indirubine in Isatis tinctoria L. o lucidine in Rubia cordifolia L. o furano neoclerodanen in Scutellaria soorten o narcissine in Selenicereus grandiflorus (L.) Britton & Rose o cardioactieve steroïde glycoside in Sisymbrium officinale (L) Scop. o Trichosanthine in Trichosanthes kirilowii Maxim. o phorbolesters in Aleurites moluccana (L.) Willd. o pyrrolizidine alkaloïden in Borago officinalis L. o ptaquiloside in Ceterach officinarum DC., Cibotium barometz (L.) J. Sm., Ophioglossum vulgatum L. o galegine en peganine in Galega officinalis L. o harmaan alkaloïden en lectine in Mucuna pruriens (L.) DC. o furano neoclerodanen in Scutellaria lateriflora L.
De onderzoekers dienen een gemotiveerde keuze te maken, onder meer op basis van consumptie-, concentratie- en toxiciteitsgegevens. Rekening houdend met de reeds beschikbare methodes en literatuurgegevens, zijn voor de geselecteerde toxines verschillende opties mogelijk: controle van de gevoeligheid, selectiviteit en accuraatheid van de bestaande methoden verdere optimalisatie van bestaande methodes en verlaging van de detectielimieten verbetering van de staalvoorbereiding ontwikkeling en validatie van meer gevoelige en precieze alternatieve analysemethodes. Meer algemeen moet het onderzoeksproject een nuttige wetenschappelijke bijdrage leveren in het domein van de plantentoxines in voedingssupplementen. Het onderzoek moet beleidsvoorbereidend zijn, nuttig voor de federale overheid in het domein van de voedselveiligheid.
Maximum duur: 2,5 jaar Maximale toelage: € 250.000
6. Karakterisering van microbiële ecosystemen via metagenoomanalyse met het oog op de monitoring van hygiëne en voedselveiligheid in grootkeukens (METAGECO) Beschrijving probleem Het nastreven van een goede hygiëne is een basisvoorwaarde voor het handhaven van de voedselveiligheid van levensmiddelen. De resultaten van inspecties van infrastructuur, inrichting en hygiëne in grootkeukens en kleinhandelszaken, uitgevoerd door het FAVV, geven aan dat er nog veel ruimte is voor verbetering. In 2013 waren ongeveer 30 % van de inspecties ongunstig. Monitoring van hygiëne via visuele inspectie en via analyse van stalen van levensmiddelen met klassieke microbiologische technieken kent zijn beperkingen. De toepassing van nieuwe generatie DNA-sequencing technologieën in de voedselketen is in volle evolutie. Deze technieken kunnen een beeld geven van microbiële gemeenschappen in voedselveilige en voedselonveilige productieomstandigheden en aldus nieuwe inzichten opleveren. Te bereiken doelstellingen De studie dient het potentieel van de nieuwe generatie DNA-sequencing technologieën (metagenoomanalyse) te onderzoeken voor de monitoring van de hygiëne en de microbiologische veiligheid van levensmiddelen bereid in grootkeukens op basis van de studie van microbiële ecosystemen, zowel in voedselstalen als in stalen van de productieomgeving. Aangezien het om een verkennend onderzoek gaat wordt het project best toegespitst op een beperkt aantal types van grootkeukens (kinderdagverblijven, rusthuizen, ziekenhuizen, scholen of gevangenissen) en op een beperkt aantal risicovolle levensmiddelen. Uit het onderzoek moet blijken of in het licht van de monitoring van hygiëne en microbiologische veiligheid in grootkeukens: - de karakterisering van microbiële ecosystemen via metagenoomanalyse voordelen biedt ten opzichte van de klassieke microbiologische technieken; een toegevoegde waarde biedt bij het uitvoeren van de klassieke inspecties via checklists van het FAVV; - er een verband bestaat tussen de resultaten van monitoring van microbiële ecosystemen via metagenoomanalyse en de resultaten van inspecties uitgevoerd door het FAVV enerzijds en de resultaten van microbiologische analyses van stalen anderzijds; - er een verband bestaat tussen de resultaten van monitoring van microbiële ecosystemen via metagenoomanalyse in stalen van levensmiddelen enerzijds en stalen van de productieomgeving anderzijds. Maximum duur: 2 jaar Maximale toelage: € 250.000