2011
Voeding, Melkproductie en Mineralen efficiëntie Opdrachtgever:
KTC De Marke Zwier van der Vegte
Door:
Hilde Haasken Gert-Jan Nijhoff
Is er een relatie tussen voeding, melkproductie en mineralen efficiëntie? Naam Zwier van der Vegte
Telefoon 0320-293367
Email
[email protected]
Jeroen Nolles
Functie Opdrachtgever KTC De Marke Coach CAH Dronten
0321-386174
[email protected]
Hilde Haasken
Contactpersoon
06-50842892
[email protected]
Gert-Jan Nijhoff
Projectlid
06-21946782
[email protected]
Dronten, 30 juni 2011 Versie 1.1 KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
2
Voorwoord De te volgen minor waar de studenten zich voor in hebben geschreven, is de minor ‘Veevoeding en Gewas’. Het volgen van de minor betekent tevens deelname aan de cursussen, het maken van beroepstaken en het uitvoeren van een bedrijfsopdracht in de praktijk. Na een excursie van de minor naar KTC De Marke is er aangegeven dat er mogelijkheden waren om een opdracht uit te voeren voor KTC De Marke. KTC De Marke heeft een lijst samengesteld met onderzoeksvragen m.b.t. mineralenefficiëntie in de melkveehouderij. Enkele opdrachten in de lijst spraken de studenten aan en na enkele contactmomenten met Dhr. Z. van der Vegte vond er een gesprek bij KTC De Marke plaats. Na dit gesprek is er afgesproken dat de studenten een onderzoek zullen doen naar de relatie tussen voeding, melkproductie en mineralenefficiëntie. Bij deze willen we graag Zwier van der Vegte bedanken voor de opdracht, Jeroen Nolles voor de begeleiding vanuit school en Toon Jansen (ontwerper mineralenkringloop) voor het beantwoorden van al onze vragen over de berekeningen uit de kringloop. Hilde Haasken en Gert-Jan Nijhoff, Dronten, juni 2011
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
3
Inhoud Voorwoord .........................................................................................................................................3 Inhoudsopgave ..............................................................................Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 1.
Aanleiding ...................................................................................................................................5
2.
Materiaal en methode ................................................................................................................6
3.
Hoofd- en deelvragen..................................................................................................................7 3.1 Toelichting hoofdvraag ..............................................................................................................7 3.2 Afbakening ................................................................................................................................7 3.3 Deelvragen ................................................................................................................................7
4.
Resultaten...................................................................................................................................7 Deelvraag 1 .....................................................................................................................................8 Deelvraag 2 ................................................................................................................................... 10 Deelvraag 3 ................................................................................................................................... 12 Deelvraag 4 ................................................................................................................................... 14 Deelvraag 5 ................................................................................................................................... 16 Deelvraag 6 ................................................................................................................................... 18 Deelvraag 7 ................................................................................................................................... 21 Hoofdvraag ................................................................................................................................... 22
5.
Conclusie .................................................................................................................................. 25
6.
Aanbevelingen .......................................................................................................................... 26
7.
Competenties............................................................................................................................ 27
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
4
1. Aanleiding De afgelopen jaren is gebleken dat er in de melkveehouderij steeds efficiënter moet worden gewerkt vanwege kleine marges. De boeren zijn hierdoor naast hoge productie, ook bewuster gaan kijken hoe zij de kostprijs kunnen verlagen. Hoe er efficiënt met voer om kan worden gegaan en er wordt meer geautomatiseerd, wat zorgt voor veel arbeidsbesparing. Daarnaast speelt duurzaamheid tegenwoordig ook een belangrijke rol in de agrarische sector. Er zijn boeren die emissie arme stallen bouwen en verder ook veel met mineralen efficiëntie bezig zijn. Echter zijn er ook nog veel bedrijven waar niet of weinig wordt gekeken naar de fosfaat en stikstofgehalten van de mest, terwijl dit toch steeds belangrijker wordt. De komende jaren worden grote veranderingen verwacht binnen de melkveehouderij. Om deze veranderingen op te merken en daarop te kunnen inspelen zal er ook rekening gehouden moeten worden met het mestoverschot en hoe er efficiënter met mineralen om gegaan kan worden.
KTC De Marke Melkveebedrijf KTC De Marke onderzoekt en demonstreert een schone en rendabele melkveehouderij. Het doel is om de belasting van het milieu tot het minimum te beperken. Concreet gaat het hierom dat de verliezen van ammoniak, nitraat, fosfaat en broeikasgassen zoveel mogelijk beperkt worden. Mest en mineralen worden zo efficiënt mogelijk gebruikt, zodat de behoeften aan grondstoffen en energie zo laag mogelijk zijn. Dit verkleint de ecologische voetafdruk van de productie. Zo zorgen we ervoor dat Nederland een aantrekkelijk land voor de melkproductie blijft. De verkregen kennis wordt toegepast door de pioniersbedrijven van het project “koeien en kansen”, waarvan KTC De Marke zelf ook onderdeel is en via hen de gehele melkveehouderij. Daarnaast wordt in het Interreg IVB project “Dairyman” samengewerkt met kennisinstellingen en de melkveehouders in Noordwest Europa. De onderzoeksresultaten zijn dan ook terug te vinden in allerlei aspecten van het moderne melkveebedrijf. Het onderzoek wordt uigevoerd door Wageningen UR Livestock Research en Plant Research Internationaal, onderdeel van Wageningen UR, en hoofdzakelijk gefinancierd door het ministerie van El&I en het landbouwbedrijfsleven (LTO/PZ).
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
5
2. Materiaal en methode De wijze waarop de kringlopen verkregen zijn is als volgt. Afgelopen half jaar werd er op de CAH, in samenwerking met andere scholen, in studiegroepen gewerkt aan mineralenefficiëntie op het bedrijf. Binnen deze studiegroep had elke student de opdracht om de een efficiëntie van zijn/haar bedrijf te berekenen via de kringloopmethode. Het idee was om met medewerking van deze studenten de kringloopefficiëntie van deze bedrijven te verkrijgen en deze te onderzoeken. Er zijn uiteindelijk 37 kringlopen van de +/- 100 studenten verkregen. Een groot aandeel van de studenten was niet in het bezit van een kringloop of mocht/wilde deze niet doorgeven aan derden. Na het verkrijgen van de kringlopen is er begonnen met het selecteren van de gegevens, welke cijfers nemen we wel of juist niet mee in ons onderzoek en wat is het nut van deze cijfers. Daarop volgend zijn alle benodigde cijfers uit de kringloop in een spread sheet in Excel gezet. Toen was het tijd om alle gegevens te analyseren, wanneer deze bijzonder veel afweken is er contact opgenomen met de desbetreffende student en zijn de foutieve cijfers alsnog verbeterd. Daarna werden de benodigde gegevens per deelvraag in een grafiek gezet. Hieruit werd er geconstateerd dat het in Excel niet mogelijk is om te beoordelen of de geselecteerde grafieken significant zijn, en dus betrouwbaar zijn of juist niet. Dus is er besloten om de gegevens in een SPSS database te verwerken. Dit is een professioneel software pakket voor statistische analyse dat een universeel toepassingsgebied kent. Het is mogelijk om te kijken of er een trendlijn in de grafiek zit en of deze lijn daadwerkelijk betrouwbaar is of niet. Voor de opdracht wordt een afbakening gemaakt naar melkveehouderij in Nederland, grondsoorten, melkproductie per koe en beweiding/rantsoen. Er wordt alleen gekeken wat de efficiëntie op dierniveau is.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
6
3. Hoofd- en deelvragen Om het doel van de opdracht te behalen en ervoor te zorgen dat er aan de kern van de opdracht wordt gewerkt, is de volgende hoofdvraag opgesteld. Wat is de relatie tussen voeding, melkproductie en mineralenefficiëntie in de mineralenkringloop van Nederlandse melkveehouders?
3.1 Toelichting hoofdvraag KTC De Marke wil graag dat er uitgezocht wordt of er een relatie is tussen voeding, melkproductie en mineralenefficiëntie. Er wordt gekeken hoe de efficiëntie per liter melk en de efficiëntie per rantsoen is. Met de mineraalefficiëntie wordt bedoeld dat de mineralen die voorkomen in de kringloop optimaal benut worden Dit is nodig omdat er met de huidige omstandigheden nog te weinig aandacht wordt besteed aan mineralenefficiëntie en dit in de toekomst een belangrijke factor zal worden. Er zal gebruik worden gemaakt van kringloopgegevens van meewerkende melkveebedrijven. Deze gegevens zullen worden bestudeerd en ingedeeld in een bijpassend segment. Daarna zullen opvallende/afwijkende bedrijven nader bekeken worden. Vervolgens zal er onderzocht worden hoe hun efficiëntie tot stand is gekomen.
3.2 Afbakening Voor de opdracht wordt een afbakening gemaakt naar melkveehouderij in Nederland, grondsoorten, melkproductie per koe en beweiding/rantsoen. Er wordt alleen gekeken wat de efficiëntie op dierniveau is.
3.3 Deelvragen 1. Is er een verschil tussen de stikstof en fosfaat uitstoot bij hoogproductieve en laagproductieve koeien? 2. Is er een verschil in stikstof en fosfaatuitstoot bij bedrijven die aan derogatie doen en bedrijven die dat niet doen? 3. Is er een verschil in de stikstof en fosfaatuitstoot bij koeien die beweid worden en koeien die niet beweid worden? 4. Is er een verschil in de stikstof en fosfaat uitstoot bij koeien die veel bijproducten gevoerd krijgen en koeien die vrijwel geen bijproducten gevoerd krijgen? 5. Is er verschil in bedrijven die wel of niet aan BEX meedoen m.b.t. dierbenutting? 6. Wat zijn de verschillen in hoofdkernen van het rantsoen m.b.t. dierbenutting? 7. Zijn er verschillen m.b.t. dierbenutting bij bedrijven van verschillende grondsoorten?
4. Resultaten KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
7
In dit hoofdstuk zullen alle deelvragen apart wordt uitgewerkt en zal er uiteindelijk een conclusie kunnen worden getrokken over de hoofdvraag.
Deelvraag 1 Voor de eerste deelvraag is er gekeken naar het verschil tussen de fosfaat uitstoot bij hoogproductieve en laagproductieve koeien. Hiervoor zijn de kg melk van de koeien naast elkaar gelegd en de stikstof en fosfaatuitstoot in kg per grootvee eenheid (GVE). Daarnaast is er nog gekeken naar de stikstof en fosfaatbenutting bij de koeien. Verwachting Van te voren werd er verwacht dat de stikstof en fosfaat uitstoot per GVE zal toenemen naar de mate de koe meer melk gaat geven. Dit werd verwacht doordat een koe die meer melk geeft ook meer voer tot zich moet nemen en dus meer stikstof en fosfaat binnen krijgt en dus ook meer zal uitstoten. Er wordt tevens verwacht dat de koeien het voer beter benutten wanneer ze meer melk gaan produceren. Dit kan tevens komen, omdat de bedrijven die hoogproductiever gerichter voeren met een meer uitgebalanceerd rantsoen door middel van bijproducten en voermengwagen.
Grafiek 1: kg melk/fosfaatuitstoot KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
8
In grafiek 1 is het aantal kilogrammen melk uitgezet tegen de kilogrammen P2O5 in mest per GVE. Uit de grafiek valt af te lezen dat er een lineair stijgende lijn is, dus hoe meer melk een koe produceert hoe meer kilogram P2O5 de koe uitstoot. De R2 van de grafiek is 0,1 dat wil zeggen dat de melkproductie maar 1 % van invloed is op de fosfaat uitstoot van de koe. De gegevens zijn niet geheel betrouwbaar, omdat het resultaat niet significant is.
Grafiek 2 kg melk/stikstof uitstoot In grafiek 2 zijn de kilogrammen melk uitgezet tegen kilogrammen stikstof in de mest per GVE. Ook hierin valt af te lezen dat er een stijgende lijn in de stikstof uitstoot zit, wanneer de melkproductie stijgt. De resultaten zijn niet significant. Toch kan er gezegd worden dat de R2 0,05 is, dit houdt in dat de uitstoot van kg stikstof voor 5 % afhankelijk is van de melkproductie.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
9
Deelvraag 2 In de tweede deelvraag wordt er gekeken naar het verschil in fosfaat en stikstof uitstoot van bedrijven die wel aan de derogatie meedoen en bedrijven die er niet aan meedoen. Hierbij is ook weer gekeken naar de stikstof en fosfaat uitstoot in kg per GVE. Verwachting Men verwacht dat de bedrijven die niet meedoen een lager stikstof en fosfaat gehalte in de mest hebben. Bedrijven die meedoen aan de derogatie mogen meer stikstof uitrijden op het land.
Grafiek 3 derogatie/ Kg P2O5 In bovenstaande grafiek is het verschil in fosfaat uitstoot te zien voor bedrijven die wel of niet deelnemen aan derogatie. Helaas is bij dit onderzoek het aantal bedrijven niet mooi verdeeld. Er zijn namelijk 34 bedrijven die wel deelnemen aan de derogatie en 3 bedrijven die niet deelnemen aan de derogatie. Het valt op dat de spreiding van de drie bedrijven enorm groot is vergeleken met de spreiding van de bedrijven die wel aan de derogatie meedoen. Er valt dus niet veel te zeggen over de uitslag van dit onderzoek, omdat het resultaat niet betrouwbaar/significant is.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
10
Grafiek 4 derogatie/Kg N Voor grafiek vier, waar het verschil in kilogram stikstof per GVE te zien is voor bedrijven met en zonder derogatie. Ook hier geldt weer hetzelfde als bij de fosfaat, dat de samenstelling van de groepen niet gelijkwaardig zijn. Namelijk dat de groep bedrijven die niet meedoen aan de derogatie maar drie zijn, tegenover 34 bedrijven die wel aan de derogatie deelnemen. De spreiding van de groep die niet aan de derogatie mee doet is ook vele malen groter dan de bedrijven die wel aan de derogatie meedoen. Dus kan er geconcludeerd worden dat dit resultaat niet significant is en dus niet betrouwbaar.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
11
Deelvraag 3 In de derde deelvraag wordt er naar een verschil gezocht tussen de bedrijven die de koeien wel beweiden en bedrijven die niet weiden en dan specifiek naar het verschil in stikstof en fosfaat uitstoot. De splitsing is gemaakt tussen bedrijven waar geweid wordt en bedrijven waar niet geweid wordt, er is geen rekening gehouden met de hoeveelheid van weiden. Verwachting De verwachting is dat de bedrijven die beweiden een hogere stikstofuitstoot zullen hebben, omdat deze koeien meer vers gras opnemen dan bedrijven die niet weiden. Bij de fosfaatuitstoot zal er geen verschil te zien zijn tussen de koeien die geweid worden en de koeien die niet geweid worden.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
12
Grafiek 5 beweiden/kg P2O5 In grafiek 5 is te zien wat het verschil in fosfaat uitstoot is bij bedrijven waar de koeien wel weiden en bedrijven waar de koeien niet in de weide lopen. De verdeling van de groepen is bij deze grafiek iets beter dan bij de vorige maar toch nog niet optimaal. 29 bedrijven weiden de koeien wel en 8 bedrijven niet. Het gemiddelde van de groepen ligt met 38kg en 32kg fosfaat uitstoot wel dicht bij elkaar. Het resultaat is niet significant en dus ook niet echt betrouwbaar.
Grafiek 6 beweiden/kg N In grafiek zes is de stikstof uitstoot per GVE vergeleken van bedrijven die wel beweiden en bedrijven die niet beweiden. De bedrijven die beweiden zijn er dus 28 en 8 bedrijven die niet beweiden. Uit de grafiek valt op te maken dat de bedrijven die beweiden gemiddeld een lagere stikstof uitstoot hebben. Wij kunnen deze uitslag niet verklaren.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
13
Deelvraag 4 In de vierde deelvraag zal er gekeken worden naar de stikstof en fosfaat uitstoot bij bedrijven die veel bijproducten voeren en bedrijven die weinig bijproducten voeren. Het is moeilijk om hier een goede scheiding van de bedrijven te maken. Er is dus voor gekozen om de bedrijven te scheiden in bedrijven die nog wel brok bijvoeren maar verder niks en bedrijven die nog één of meerdere bijproducten voeren naast de brok. Verwachting De verwachting is dat de bedrijven die veel bijproducten voeren een minder grote stikstof en fosfaat uitstoot zullen hebben. Dit omdat het over het algemeen de bedrijven die veel bijproducten voeren veel gebalanceerder voeren door middel van een voermengwagen dan bedrijven die geen bijproducten voeren. Deze bedrijven weten veel exacter wat elke koe waarvan binnen krijgt.
Grafiek 7 Bijproducten/Kg P2O5 In grafiek 7 is de fosfaat uitstoot te zien bij bedrijven die wel of geen bijproducten voeren. Er valt op te merken dat de spreiding van de groepen erg groot is. De groep bedrijven die geen bijproducten voeren bestaat uit 8 bedrijven en 29 bedrijven voeren wel bijproducten. Toch liggen de gemiddelden van de groep met 38 Kg fosfaat per GVE zodanig dichtbij elkaar dat er over dit onderzoek geen betrouwbare conclusie getrokken kan worden.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
14
Grafiek 8 Bijproducten/Kg N In grafiek 8 valt af te lezen dat er wel degelijk een groot verschil zit in de stikstof uitstoot bij bedrijven die wel bijproducten voeren en bedrijven die geen bijproducten voeren. Bedrijven die wel veel bijproducten voeren hebben een veel lagere stikstof uitstoot dan de bedrijven die dit niet doen. Dit komt overeen met de verwachting van dit onderzoek. Namelijk dat de bedrijven die extra bijproducten voeren veel gerichter voeren en daardoor dus ook een lagere stikstof uitstoot kunnen realiseren.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
15
Deelvraag 5 In de vijfde deelvraag wordt er gekeken of er verschil zit in bedrijven die deelnemen aan de BEX en bedrijven die dit nog niet doen. Hierbij wordt er gekeken naar de dierbenutting op gebied van fosfaat en stikstof, en niet op bodemniveau. Van de 37 bedrijven die in dit onderzoek zijn meegenomen zijn er 6 bedrijven die deelnemen aan de BEX.
Verwachting De verwachting was dat bedrijven die meedoen aan de BEX een hogere dierbenutting zouden hebben. Dit omdat zij naar alle waarschijnlijkheid meer met de efficiëntie bezig zijn dan bedrijven die nog niet meedoen aan de BEX. Over het algemeen hebben intensievere bedrijven sneller een voordeel als extensieve bedrijven. Intensievere bedrijven hebben minder grond tot hun beschikking en voeren daarom gerichter. Zij kunnen sturen in efficiëntie door bepaalde bijproducten en krachtvoer juist wel of niet in het rantsoen te stoppen.
Grafiek 9 Deelname BEX/P2O5% dierbenutting In deze grafiek is te zien dat bedrijven die meedoen aan de BEX gemiddeld een hogere benutting hebben dan bedrijven die niet deelnemen aan de BEX. De gemiddelde dierbenutting bij bedrijven die meedoen aan de BEX is 39.2% en het gemiddelde van bedrijven die niet deelnemen aan de BEX is 34.3%. Hierbij moet wel worden gezegd dat er in dit onderzoek maar 6 bedrijven deelnamen aan de BEX en dat deze bedrijven tussen de 25% en 55% liggen en er dus veel spreiding is. Van de bedrijven die niet aan de BEX meedoen kun je zeggen dat de spreiding een stuk kleiner is. Deze bedrijven zitten allemaal tussen 30% en 40% dierbenutting. KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
16
Grafiek 10 Deelname BEX/N% dierbenutting In grafiek 10 is ten eerste te zien dat de spreiding van de dierbenutting op stikstof niveau tussen de 23% en 31% ligt. Er valt dus te zeggen dat de stikstof dierbenutting dichter bij elkaar ligt dan de fosfaat dierbenutting in de vorige grafiek. Er zit een klein verschil tussen de bedrijven die wel of niet deelnemen aan de BEX. Deelnemers hebben gemiddeld een dierbenutting van 27.2% tegenover 25.9% dierbenutting van bedrijven die niet deelnemen aan de BEX. Wel valt ook in deze grafiek te zeggen dat de spreiding van de deelnemende bedrijven erg groot is.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
17
Deelvraag 6 In deelvraag 6 wordt er gekeken wat de invloed van het aandeel gras in het rantsoen is. Heeft dit veel invloed op de dierbenutting van fosfaat en stikstof? Er zijn 4 grafieken te zien waarvan 2 over het zomerrantsoen gaan en 2 over het winterrantsoen. Verwachting Onze verwachting is dat hoe meer vers gras in het rantsoen zit hoe lager het percentage dierbenutting op stikstofniveau wordt aangezien koeien door vers gras te vreten een hogere stikstof uitstoot hebben. Echter uit onderzoek van CLM onderzoek en advies blijkt dat op de meeste grondsoorten (zand en klei en een deel van de veengronden) beweiden positief is voor het klimaat. Alleen op veengrond bij bepaalde waterstanden is dit niet het geval. Nog een kanttekening is dat er op zandgrond meer nitraat naar het grondwater wordt uitgespoeld.
Grafiek 11 % vers gras in zomerrantsoen/ N% dierbenutting In grafiek 11 is te zien dat de dierbenutting voor nog niet 1% afhankelijk is van het percentage vers gras in het rantsoen. In dit onderzoek kunnen we dus zeggen dat er geen enkel verband is tussen beiden.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
18
Grafiek 12 % vers gras in zomerrantsoen/P2O5% dierbenutting In grafiek 12 zit meer is te zien dat hoe meer vers gras in het rantsoen zit hoe lager de dierbenutting wordt. In dit onderzoek is de fosfaat dierbenutting voor ruim 10% afhankelijk van het percentage gras. Wel moet ook in bij deze grafiek worden gezegd dat er geen significant verschil is. Over de grafieken 13 en 14 kan ook worden gezegd dat in dit onderzoek blijkt dat hoe hoger het aandeel kuilgras in het winterrantsoen is hoe lager de benutting wordt. Bij stikstof is het percentage kuilgras voor 7% afhankelijk en voor fosfaat is dit iets meer als 1%.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
19
Grafiek 13
Grafiek 14 KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
20
Deelvraag 7 In deelvraag 7 wordt er onderzocht of er verschillen zitten in stikstof en fosfaatuitstoot bij bedrijven van verschillende grondsoorten? Van de 37 bedrijven uit het onderzoek zijn er 11 met kleigrond, 6 met veen grond en 20 met zandgrond. Verwachting De uitstoot van broeikasgassen is afhankelijk van de grondsoort en de vochthuishouding in de bodem. Er wordt gezegd dat er op zandgrond meer nitraat naar het grondwater wordt uitgespoeld. In deze deelvraag kijken wij niet wat er met de benutting op bodemniveau gebeurd maar op dierniveau oftewel maken de boeren de bodembenutting op hun bedrijf uiteindelijk weer goed op dierniveau. Wij verwachten dat dit wel het geval zal zijn.
95% Confidence Interval for Mean
N dierbenutting %
N
Mean Std. Deviation Std. Error Lower Bound Upper Bound
Min
Max
klei
11
26,91
6,284
1,895
22,69
31,13
16
36
veen
6
26,67
4,590
1,874
21,85
31,48
20
33
zand 20
25,55
3,634
,813
23,85
27,25
19
33
Total 37
26,14
4,614
,758
24,60
27,67
16
36
11 34,1818
10,83345
3,26641
26,9038
41,4598
19,00 55,00
6 35,1667
9,23941
3,77197
25,4705
44,8628
22,00 50,00
zand 20 35,5500
10,78242
2,41102
30,5037
40,5963
18,00 66,00
Total 37 35,0811
10,30474
1,69409
31,6453
38,5169
18,00 66,00
P2O5 dierbenutting % klei veen
Tabel 1 In de tabel is te zien dat er in dit onderzoek bijna geen verschil zit in grondsoort en de dierbenutting op stikstof en fosfaat niveau. In de N en P2O5 benutting zit ruim 1% verschil in per grondsoort. Wij hadden van tevoren ook verwacht dat in dit onderzoek de grondsoort weinig uitmaakt, want de dierbenutting is ruimschoots goed te maken op andere plaatsen in de kringloop. Er moet wel worden gezegd dat wanneer je een betrouwbaar onderzoek wil doen je per grondsoort 50 bedrijven moet hebben.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
21
Hoofdvraag Wat is de relatie tussen voeding, melkproductie en mineralenefficiëntie in de mineralenkringloop van Nederlandse Melkveehouders? Uit de deelvragen van dit onderzoek (niet significant): -
Hoe meer kg melk er door de koe wordt gegeven hoe hoger de P2O5 en N uitstoot. Derogatie heeft gemiddeld geen invloed op de uitstoot van P2O5 en N. Bij beweiding meer P2O5 uitstoot en minder N uitstoot. Het voeren van veel bijproducten heeft in dit onderzoek (bijna) geen invloed op de uitstoot van P2O5, de uitstoot van N wordt daarentegen wel een stuk minder. De dierbenutting van bedrijven die meedoen aan de BEX is bij P2O5 en N hoger ten opzichte van bedrijven die niet meedoen aan de BEX. Hoe hoger het aandeel gras in het rantsoen is hoe lager de benutting wordt. Grondsoort is niet afhankelijk van de dierbenutting op het bedrijf.
Om de hoofdvraag te beantwoorden is er gebruik gemaakt van de deelvragen die al zijn uitgezocht en daarnaast zijn er nog enkele andere grafieken gemaakt. In deze grafiek is er gekeken naar het verband tussen rantsoen efficiëntie en melkproductie en hier opvolgend rantsoen efficiëntie en de dierbenutting.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
22
Grafiek 15 Rantsoen efficiëntie/melkproductie Uit deze grafiek komt duidelijk naar voren dat hoe efficiënter er wordt gevoerd ook de melkproductie stijgt. De melkproductie is voor 55% afhankelijk van de rantsoen efficiëntie. De hoogste productie wordt gegeven bij een rantsoen efficiëntie van 1,15. Er is in de grafiek duidelijk te zien dat bedrijven met een rantsoen efficiëntie tussen de 1,15 en 1,20 de hoogste melkproductie hebben. Grafiek 16 en 17 Rantsoen efficiëntie/dierbenutting In de volgende 2 grafieken is te zien dat wanneer er efficiënter met het rantsoen om wordt gegaan dat dan de dierbenutting stijgt. De rantsoen efficiëntie is bij de N benutting voor 7% afhankelijk en voor P2O5 voor 2%, de grafieken zijn dus niet significant. Het is goed te zien dat er veel verschil zit bij de bedrijven op dierbenutting, ook al is de rantsoen efficiëntie gelijk, dus er zijn nog vele mogelijkheden. Hoe hoger de melkproductie hoe hoger ook de P2O5 en N uitstoot per koe. Hoe hoger de melkproductie hoe hoger de rantsoen efficiëntie, dus hoe minder voer er nodig is voor een liter melk. Hoe minder voer de koe nodig heeft voor een liter melk, hoe minder de fosfaat en stikstof uitstoot van de koe.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
23
Grafiek 16 Rantsoen efficiëntie/N % dierbenutting
Grafiek 17 Rantsoen efficiëntie/P2O5 % dierbenutting
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
24
5. Conclusie De conclusie uit dit onderzoek is dat hoe hoger de melkproductie is de uitstoot van fosfaat en stikstof ook stijgt. Verder werd duidelijk dat wanneer er efficiënter met het rantsoen om werd gegaan de productie ook steeg, maar dat de bedrijven met de hoogste productie allemaal op een rantsoen efficiëntie tussen de 1,15 en 1,20 zaten. Hoe minder voer de koe nodig heeft voor een kg melk, hoe minder de fosfaat en stikstof uitstoot is. Er is duidelijk te zien dat er voor veel bedrijven nog mogelijkheden zijn om de dierbenutting op hun bedrijf te verbeteren, want er zijn bedrijven bij die aantonen dat zij met een zelfde rantsoen efficiëntie en melkproductie een hogere dierbenutting weten te behalen. Wel moet worden gezegd dat dit onderzoek niet betrouwbaar is en een vervolgonderzoek nodig is om tot een betrouwbaar resultaat te komen. Er zijn in dit onderzoek te weinig bedrijven meegenomen die ook nog eens teveel van elkaar verschillen waardoor het niet mogelijk is om significante uitkomsten te krijgen. Wij hebben niet de middelen gehad om aan meer kringlopen te komen, want een groot aandeel van de studenten was niet in het bezit van een kringloop of mocht/wilde deze niet doorgeven aan derden.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
25
6. Aanbevelingen -
-
-
-
Om een betrouwbaar onderzoek te doen is het van belang om minimaal 100 kringlopen te bemachtigen. Dit is van belang want anders zullen er geen statistisch bewezen resultaten uit het onderzoek komen. Het is van belang om alle gegevens uit de kringloop te halen en in de spreadsheet te zetten. Dit zodat er de mogelijkheid is om gegevens waarvan vooraf wordt gedacht deze niet nodig zijn, toch nog gebruikt kunnen worden en er niets hoeft worden uit gesloten. Voordat er wordt begonnen met het verzamelen van de kringlopen, literatuur bestuderen zodat er al inzicht wordt verkregen in het onderwerp. Nu is dit nauwelijks gebeurd vanwege de vele tijd die in het verzamelen van de gegevens is gestoken. De gegevens direct in SPSS verwerken en niet beginnen in Excel. Voor het onderzoek is het belang om te zien of de uitkomsten significant zijn en hoeveel het één van het ander afhangt. Dit is niet mogelijk in Excel dus dat is verspeelde energie.
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
26
7. Competenties
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Gert-Jan Nijhoff AVVG
Naam van de Competentie : Competentie 7 Zelfsturen
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) : Heeft inzicht in eigen gedrag en geeft richting aan de eigen ontwikkeling zodat het eigen functioneren en de werkomgeving op elkaar aansluiten.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Eindverantwoordelijkheid
2.
Eigen Risico, eigen initiatief
3.
Veranderende omstandigheden
4.
Actief handelen
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
27
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Gert-Jan Nijhoff AVVG
Naam van de Competentie : Duurzaam handelen
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) : Verantwoordt eigen handelen met respect voor waarden, normen en gericht op het evenwichtige gebruik van beschikbare bronnen.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Eindverantwoordelijk
2.
Bezig op duurzame manier
3.
Actueel onderwerp m.b.t. efficiëntie in de melkveehouderij
4.
Maakt gebruik van beschikbare bronnen
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
28
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Gert-Jan Nijhoff AVVG
Naam van de Competentie : Organiseren
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) : Plant en voert activiteiten uit, zet daarbij mensen en middelen effectief in, bewaakt de voortgang, stuurt zo nodig bij en bereikt het beoogde resultaat.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Eindverantwoordelijkheid
2.
Organiseren van het ontvangen van kringlopen
3.
Samengestelde taken
4.
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
29
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Gert-Jan Nijhoff AVVG
Naam van de Competentie : Onderzoeken
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) : Signaleert en beschrijft een probleem of ontwikkeling, formuleert een praktijkgerichte onderzoeksvraag en beantwoordt deze met een geschikte onderzoeksmethode.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Eigen risico, eigen initiatief
2.
Voortdurend innoveren
3.
Werken met verschillende middelen
4.
Integraties en discussies
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
30
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Hilde Haasken AVVG
Naam van de Competentie :Zelfsturen
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) :Heeft inzicht in eigen gedrag en geeft richting aan de eigen ontwikkeling zodat het eigen functioneren en de werkomgeving op elkaar aansluiten.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Eindverantwoordelijkheid
2.
Eigen Risico, eigen initiatief
3.
Veranderende omstandigheden
4.
Actief handelen
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
31
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Hilde Haasken
Naam van de Competentie : Duurzaam handelen
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) : Verantwoordt eigen handelen met respect voor waarden, normen en gericht op het evenwichtige gebruik van beschikbare bronnen.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Eindverantwoordelijk
2.
Bezig op duurzame manier
3.
Actueel onderwerp m.b.t. efficiëntie in de melkveehouderij
4.
Maakt gebruik van beschikbare bronnen
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
32
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Hilde Haasken
Naam van de Competentie : Presenteren
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) :
Kan aan een kritische doelgroep de boodschap over een complex onderwerp begrijpelijk en overtuigend overbrengen en kiest daarvoor bewust de meest doeltreffende vorm
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Onbekende of deskundige doelgroepen
2.
Integraties en discussies
3.
Transfers over sectoren heen
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
33
Competentiebeoordeling door opdrachtgever Hilde Haasken
Naam van de Competentie : Samenwerken
Omschrijving ( zie bijlage 4 ) :
Zorgt voor een goede sfeer, gaat zorgvuldig om met de belangen van een anderen, kan weerstanden en conflicten overwinnen en benut de kwaliteiten van andere teamleden om gezamenlijk het gestelde doel te bereiken.
Deze competentie heb ik op HBO – eindniveau ( = niveau 3 ) laten zien als ik ( formuleer concreet beroepsprodukt en/of - gedrag in eigen woorden ) 1.
Innovatief ondernemer
2.
Eigen risico, eigen initiatief
3.
Tijdshorizon 5-10 jaar
Laten zien op HBO eindniveau : Ja / nee
Paraaf opdrachtgever :
Toelichting :
KTC De Marke, Mineralen efficiëntie, 2011
34