Stuk 2 9 5 (1989-1990) - Nr. 1
VLAAMSE RAAD ZITTING 1989-1990
14 FEBRUARI 1990
ONTWERP VAN DECREET houdende wijziging van artikel 57bis van de Huisvestingscode
MEMORIE VAN TOELICHTING
DAMES EN HEREN,
Door het decreet van 30 november 1988 houdende wijziging en aanvulling van de Huisvestingscode werd een artikel 57bis in de Huisvestingscode ingevoegd, waardoor de mijnwerkers, die het slachtoffer waren van de eerste fase van de herstructurering van de NV Kempische Steenkoolmijnen, het voordeel van het stelsel van de rentevermindering voor leningen die zij als mijnwerker hadden aangegaan, niet verloren. Daarenboven werd voorzien dat zij de genoten rentevermindering niet dienden terug te betalen in geval van verkoop of verhuring van hun woning als gevolg van die herstructurering. Tenslotte werd in het laatste lid van voormeld artikel bepaald dat de rentevermindering alsnog kon worden toegekend met betrekking tot de leningen voor de bouw, de aankoop of de verbouwing, aangegaan na de stopzetting van het beroep van mijnwerker ingevolge de herstructurering of sluiting van de NV Kempische Steenkoolmijnen, voor zover de ontlener op 31 december 1986 mijnwerker was en de lening werd aangegaan vóór 1 juli 1989. Deze overgangsbepaling gaf aan de gewezen mijnwerker die verrast was door de herstructurering en die omwille van de laattijdige totstandkoming van het decreet geen lening meer had kunnen aangaan de mogelijkheid om alsnog in het stelsel in te treden. Voor de mijnwerkers echter die na 31 december 1986 nog tewerkgesteld waren in een mijn en het beroep van mijnwerker moeten stopzetten ingevolge de tweede fase van de herstructurering geldt voornoemde overgangsregeling niet meer.
562
295 (1989-1990) - Nr. 1
[2]
Hierdoor ontstaat voor de ontslagnemer als gevolg van de tweede fase een discriminatie ten opzichte van de mijnwerkers die in de eerste fase afvloeiden en die nog na hun ontslag het voordeel van het stelsel van de rentevermindering konden bekomen. Om die reden wordt in onderhavig ontwerp van decreet voorgesteld om alle mijnwerkers die in het kader van de herstructurering afvloeien tot uiterlijk 31 december 1996, de datum waarop de sluiting van de mijnen oorspronkelijk voorzien was, de mogelijkheid te bieden om nog in het stelsel der renteverminderingen in te treden. Op die manier wordt tevens uitvoering gegeven aan de noodzakelijke maatregelen die moesten worden getroffen ter verwezenlijking van de collectieve arbeidsovereenkomst tussen de directie en de arbeiders van de Kempische Steenkoolmijnen, gesloten ingevolge de beslissing van de Vlaamse Executieve van 26 mei 1989 tot stopzetting van de kolenexploitatie in de KS. In verband met algemene opmerking 3 van de Raad van State over de mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel kan wat het eerste onderdeel betreft slechts worden verwezen naar de politieke noodzaak een oplossing te vinden voor het sociale probleem van de vervroegde sluiting der KS. Het stelsel der renteverminderingen, dat enkel voor de mijnwerkers bestaat, moet inderdaad beschouwd worden als een verworven recht voor de betrokken werknemers. Een vergelijking met andere slachtoffers van bedrijfsuitingen, waar dergelijk stelsel niet bestond, is dan ook niet mogelijk. De tekst van het ontwerp werd tenslotte aangepast aan de overige algemene en de bijzondere opmerkingen van de Raad van State.
Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Dit artikel vergt geen commentaar.
Artikel 2 Dit artikel wijzigt het laatste lid van artikel 57bis van de Huisvestingscode waardoor de door de herstructurering der KS. getroffen ontlener die ofwel op 31 december 1986, ofwel gedurende ten minste 3 maanden in de periode van 1 januari 1987 tot 30 juni 1989, mijnwerker was en een lening afsluit vóór 1 januari 1997, de voordelen van de rentevermindering en de progressieve vermindering kan bekomen. Op deze wijze wordt volledig tegemoet gekomen aan algemene opmerking 3, tweede onderdeel, van de Raad van State over het verschil in behandeling tussen eensdeels de slachtoffers van de eerste fase en anderdeels de slachtoffers van de tweede fase. Beide categorieën krijgen door de gewijzigde tekst de mogelijkheid om tot op 31 december 1996 in het stelsel van de rentevermindering in te treden. Duidelijkheidshalve, en om betwistingen te vermijden die bij de behandeling der dossiers van de eerste fase gerezen zijn over de interpretatie van het begrip „aangaan van de lening" wordt in het ontwerp, in tegenstelling tot de bestaande tekst, verwezen naar het verlijden van de authentieke leningsakte.
[ 3 ] 295 (1989-1990) - Nr. 1
Tevens wordt, door de toevoeging van een bijkomend lid, de mogelijke cumulatie van voordelen, vermeld in algemene opmerking 4 van de Raad van State, voorkomen. Artikel 3 Ten einde te voorkomen dat problemen ontstaan met betrekking tot leningen aangegaan tussen 1 juli 1989 en de bekendmaking van het decreet wordt een terugwerkende kracht voorzien tot op 1 juli 1989. Dit is noodzakelijk om de gelijkheid tussen de slachtoffers van de eerste fase en deze van de tweede fase te waarborgen.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting,
G. GEENS
De Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie,
N. DE BATSELIER
De Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting,
L. WALTNIEL
[ 4 ] 295 (1989-1990) - Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET
295 (1989-1990) - Nr. 1 [ 5 ]
VOORONTWERP VAN DECREET houdende wijziging van artikel 57bis van de huisvestingscode inzake de leningen aan mijnwerkers
DE VLAAMSE EXECUTIEVE,
Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, van de Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie en van de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting ; Na beraadslaging,
BESLUIT
:
De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, de Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie en de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting zijn gelast in naam van de Vlaamse Executieve bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen waarvan de tekst volgt :
Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet.
Artikel 2 In titel III van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970, bekrachtigd door de wet van 2 juli 1971 en gewijzigd bij de wetten van 18 mei 1973, 2 augustus 1973,17 juli 1975,1 augustus 1978 en de decreten van 16 november 1983, 30 oktober 1984 en 30 november 1988, worden in artikel 57bis, laatste lid, de woorden „op 31 december 1986 mijnwerker was en de lening wordt aangegaan vóór 1 juli 1989" vervangen door de woorden „in de periode tussen 1 januari 1987 en 30 juni 1989 gedurende minstens drie maanden mijnwerker was en de lening wordt aangegaan vóór 1 januari 1997."
Artikel 3 Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1989.
Brussel, ...
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, G. GEENS
295 (1989-1990) - Nr. 1
De Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie,
N. DE BATSELIER
De Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting,
L. WALTNIEL
295 (1989-1990) - Nr. 1
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
295 (1989-1990) - Nr. 1 [ 8 ]
KONINKRIJK BELGIË ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE *
De Raad van State, afdeling wetgeving, achtste kamer, op 28 november 1989 door de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van decreet „houdende wijziging van artikel 57bis van de Huisvestingscode inzake de leningen aan mijnwerkers", heeft, na de zaak te hebben onderzocht op de zitting van 1 december 1989, en na vanwege de betrokken Gemeenschapsminister op 13 december 1989 het door artikel 6 van het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 vereiste akkoord van de Minister van Begroting te hebben ontvangen, op 15 december 1989 volgend advies definitief aangenomen :
ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Het voor advies voorgelegde voorontwerp van decreet strekt ertoe het toepassingsgebied van de in het laatste lid van artikel 57bis van de Huisvestingscode vastgestelde regeling te verruimen. Krachtens deze bepaling kan de rentevermindering en de progressieve vermindering voor mijnwerkersleningen, bedoeld in artikel 57 van de Huisvestingscode, ook worden toegekend met betrekking tot leningen aangegaan na de stopzetting van het beroep van mijnwerker, wanneer die stopzetting het gevolg is van de herstructurering of sluiting van de N.V. Kempische Steenkolenmijnen, en voor zover de ontlener op 31 december 1986 mijnwerker was en de lening werd aangegaan vóór 1 juli 1989. De door het ontwerp beoogde verruiming van die regeling bestaat hierin dat de bedoelde voordelige leningen kunnen worden aangegaan tot 31 december 1996, door degenen die tussen 1 januari 1987 en 30 juni 1989 gedurende drie maanden mijnwerker waren. 2. Het stelsel van leningen „tegen uitzonderlijk lage rentevoet" voor mijnwerkers, ingevoerd door de besluitwet van 14 april 1945 en het besluit van de Regent van 13 december 1945 tot uitvoering van die wet, was bedoeld om arbeiders aan te trekken voor het werk in de mijnen. Oorspronkelijk was dan ook aan het behoud van de rentevermindering de voorwaarde verbonden dat men het beroep van mijnwerker moest blijven uitoefenen. Wie het beroep verliet, verloor ook het voordeel van die vermindering. De mijnwerker die zijn woning verkocht was er bovendien toe gehouden het bedrag van al de renteverminderingen die hem waren toegekend terug te betalen. De wet van 1 juli 1966 heeft die oorspronkelijke, strenge voorwaarden afgezwakt, in die zin dat wie ten gevolge van de sluiting van de mijn werd afgedankt of wie het beroep van mijnwerker stopzette nadat de Regering een beslissing had genomen welke onvermijdelijk de sluiting van de mijn waar hij tewerkgesteld was tot gevolg moest hebben, verder het voordeel van de vroeger toegekende rentebij dragen zou blijven genieten (wet van 1 juli 1966, enig artikel, 1° en 2°). De in het decreet van 30 november 1988 opgenomen regeling (artikel 57bis van de Huisvestingscode) gaat nog verder : niet alleen wordt de regeling van de wet van 1 juli 1966 toepasselijk gemaakt in geval van al dan niet vrijwillige stopzetting van het beroep van mijnwerker ingevolge de gehele of gedeeltelijke herstructurering of sluiting van de N.V. Kempische Steenkolenmijnen, maar bovendien behoudt de gewezen mijnwerker die ingevolge de herstructurering of sluiting zijn woning verkoopt of verhuurt de hem tot op de datum van verkoop of verhuring toegekende rentebij dragen. De gewezen mijnwerkers konden daarenboven nog aanspraak maken op de rentevermindering en de progressieve vermindering voor nieuwe leningen die ze hebben aangegaan vóór 1 juli 1989, op voorwaarde dat ze op 31 december 1986 nog mijnwerker waren (zie hiervoren, punt 1).
* L. 19.500/8
295 (1989-1990) - Nr. 1
Het ontwerp beoogt dat laatste voordeel uit te breiden tot de mijnwerkers die ingevolge de tweede fase van de herstructurering van de N.V. Kempische Steenkolenmijnen zijn afgevloeid of nog zullen afvloeien : om de rentevermindering te bekomen volstaat het dat ze tussen 1 januari 1987 en 30 juni 1989 gedurende drie maanden mijnwerker waren en dat ze vóór 1 januari 1997 een nieuwe lening aangaan. 3. Reeds bij de bespreking van het voorstel dat aan de basis lag van het decreet van 30 november 1988 in de bevoegde commissie van de Vlaamse Raad, werd de vraag opgeworpen of de voorgestelde regeling niet een schending inhield van het gelijkheidsbeginsel. In het commissieverslag (St. VI. R., B.Z. 1988, nr. 139/4, p. 5) werd daaromtrent het volgende gesteld : „Als antwoord op het bezwaar van sommige leden tegen het voorstel met name dat het de mijnwerkers bevoordeligt tegenover andere slachtoffers van bedrijfssluitingen, geeft de indiener volgende toelichting. De loopbaan van de mijnwerker diende gezien de bijzondere aard van het werk een statuut mee te krijgen dat het beroep aantrekkelijker moest maken. Twee voordelen van dit statuut zijn : 1. Het vrijstellen van legerdienst indien men een minimum aantal jaren ondergronds had gewerkt. 2. Het toekennen van een goedkope lening bij de aankoop van een woning. Het is vooral uit sociale overwegingen dat men de gewezen mijnwerkers het voordeel van deze goedkope lening wil laten behouden. Het is niet zo zeker dat zij allemaal zeer gemakkelijk opnieuw aan het werk kunnen". Doordat het Arbitragehof, krachtens artikel 107ter van de Grondwet, zoals gewijzigd bij de grondwetsbepaling van 15 juli 1988, en krachtens artikel 1, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, onder meer decreten kan vernietigen wegens schending van het in artikel 6 van de Grondwet opgenomen gelijkheidsbeginsel, heeft de vraag of een in een decreet vastgestelde regeling de toetsing aan dat beginsel kan doorstaan, aanzienlijk aan belang gewonnen. Wat de ontworpen regeling betreft, blijkt die toetsing op twee punten aanleiding te geven tot vragen : — men kan zich vooreerst afvragen of het toekennen, alleen aan de gewezen mijnwerkers en niet aan de slachtoffers van andere bedrijfssluitingen, van de mogelijkheid om voordelige leningen aan te gaan, niet een dicriminerende gedifferentieerde behandeling uitmaakt ; (alleszins moet worden vastgesteld dat de in de hiervoren aangehaalde passus van het commissieverslag opgegeven reden luidens welke „het ... niet zo zeker (is) dat (de afgevloeide mijnwerkers) allemaal zeer gemakkelijk opnieuw aan het werk kunnen" ter zake niet afdoend is : die reden gaat immers net zo goed op voor de slachtoffers van andere bedrijfssluitingen) ; — vervolgens komt de ontworpen regeling neer op een verschillende behandeling van de mijnwerkers die zijn afgevloeid tijdens de eerste fase van de herstructurering, enerzijds, en door het ontwerp geviseerde mijnwerkers, anderzijds : de enen hebben slechts van 17 december 1988* tot 30 juni 1989 de tijd gekregen om een nieuwe lening aan te gaan, de anderen zullen dat nog kunnen tot 31 december 1996. Aan de Raad van State konden niet de objectieve redenen voor die gedifferentieerde behandeling worden meegedeeld. Teneinde in dat verband betwistingen te vermijden, al het dan ook zaak zijn van de Executieve, in de memorie van toelichting de vereiste verantwoording te verstrekken. 4. De ontworpen regeling zou aanleiding kunnen geven tot een „cumulatie" van voordelen.
Datum van het Belgisch Staatsblad waarin het decreet van 30 november 1988 werd bekendgemaakt.
295 (1989-1990) - Nr. 1
[ 10 ]
De voorgelegde tekst sluit inderdaad niet uit dat bijvoorbeeld een mijnwerker die in 1970 een lening met rentevermindering heeft aangegaan met een looptijd van 20 jaar, en die in 1989 de mijn verlaat en zijn huis verkoopt met behoud van de toegekende rentebijdragen, vóór 1 januari 1997 een nieuwe lening aangaat voor nog eens 20 jaar. Hij zou zodoende gedurende 39 jaar rentevermindering kunnen bekomen voor 2 leningen. Aan de Raad van State is meegedeeld dat dit niet overeenstemt met de bedoeling van de Vlaamse Executieve. Het ontwerp zal derhalve moeten worden aangevuld met een bepaling luidens welke iedere mijnwerker slechts één lening met rentevermindering kan aangaan.
BIJZONDERE OPMERKINGEN Opschrift In het opschrift is de toevoeging van de woorden „inzake de leningen aan mijnwerkers" overbodig. Die woorden kunnen dan ook beter worden weggelaten.
Artikel 2 Doordat de ontworpen wijzigende tekst, in het laatste lid van artikel 57bis, de woorden „op 31 december 1986 mijnwerker was en de lening wordt aangegaan vóór 1 juli 1989" vervangt — en dus meteen opheft —, vervalt die regeling en verdwijnt tegelijk de rechtsgrond voor het verder uitbetalen van de rentebijdragen voor de bedoelde leningen. Aangezien dit niet de bedoeling blijkt te zijn, dienen de hiervoren aangehaalde woorden te worden behouden en moet de tekst van het ontwerp daaraan worden toegevoegd. Artikel 2 kan dan ook beter als volgt worden geredigeerd : „Artikel 57bis, laatste lid, van de Huisvestingscode, ingevoegd bij decreet van het Vlaamse Gewest van 30 november 1988, wordt aangevuld als volgt : „of voor zover de ontlener in de periode tussen 1 januari 1987 en 30 juni 1989 gedurende ten minste drie maanden mijnwerker was en de lening wordt aangegaan vóór 1 januari 1997"." Voor het overige verwijst de Raad van State naar de algemene opmerking 4. De kamer was samengesteld uit de heer
: J. NIMMEGEERS, staatsraad, voorzitter,
de heer
:
W. DEROOVER,
mevrouw : S. VANDERHAEGEN, staatsraden, mevrouw : F. LIEVENS, griffier. Het verslag werd uitgebracht door de heer J. BAERT, adjunct-auditeur.
De Griffier, F. LIEVENS
De Voorzitter, J. NIMMEGEERS
295 (1989-1990) - Nr. 1
ONTWERP VAN DECREET
295 (1989-1990) - Nr. 1 [ 12 ]
ONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE EXECUTIEVE,
Op voordracht van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, van de Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie en van de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting ; Na beraadslaging,
BESLUIT :
De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, de Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie en de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting zijn gelast in naam van de Vlaamse Executieve bij de Vlaamse Raad het ontwerp van decreet in te dienen waarvan de tekst volgt :
Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 107 quater van de Grondwet.
Artikel 2 Artikel 57 bis, laatste lid van de Huisvestingscode, ingevoegd bij decreet van de Vlaamse Raad van 30 november 1988, wordt vervangen door de volgende bepalingen : „De rentevermindering en de progressieve vermindering kan worden toegekend met betrekking tot leningen voor de bouw, de aankoop of de verbouwing van een woning, aangegaan na de stopzetting van het beroep van mijnwerker ingevolge de in het eerste lid bedoelde herstructurering of sluiting, voor zover de ontlener, ofwel op 31 december 1986, ofwel gedurende ten minste drie maanden in de periode van 1 januari 1987 tot 30 juni 1989, mijnwerker was en de leningsakte wordt verleden voor 1 januari 1997. De rentevermindering en de progressieve vermindering kan ten hoogste één maal worden toegekend aan dezelfde mijnwerker of gewezen mijnwerker."
Artikel 3 Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1989.
Brussel, 10 januari 1990.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting,
G. GEENS
295 (1989-1990) - Nr. 1
De Gemeenschapsminister van Economie, Middenstand en Energie,
N. DE BATSELIER
De Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting,
L. WALTNIEL