Stuk
271
AUCHIff
VLAAMSE RAAD
(1983-1984) - Nr. 1
TERUGBEZORGEN
VLAAMSE RAAD 19 JULI 1984
ZITTING 1983-1984
ONTWERP VAN DECREET houdende de bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Executieve van 4 juli 1984 tot bepaling voor het Nederlandse taalgebied van de verdeling der kosten voor werken aan beschermde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën
MEMORIE VAN TOELICHTING
Paragraaf 8 van artikel 11 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten bepaalt dat : ,,Voor de toepassing van de subsidieregeling van het Rijk, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, legt de Minister binnen zes maanden na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, een koninklijk besluit ter bekrachtiging aan de Cultuurraad voor.” Deze bepaling was ingegeven door het feit dat, op het ogenblik dat het decreet in behandeling was, bij de Cultuurraad, er nog geen teksten beschikbaar waren in verband met de subsidieregeling. Teneinde geen vertraging te veroorzaken bij het behandelen van het decreet, heeft mevrouw R. De Backer, Staatssecretaris voor de Vlaamse Gemeenschap, een intentieverklaring afgelegd, waarin de algemene principes in verband met de subsidiëring werden toegelicht. De Commissie voor culturele promotie en het cultureel patrimonium heeft er zich akkoord mee verklaard dat de subsidieregeling met een later uit te vaardigen koninklijk besluit zou geregeld worden, maar wenste dit besluit achteraf te bekrachtigen bij decreet, binnen een termijn van zes maanden. Op deze wijze wenste de Cultuurraad zekerheid te hebben dat zeer spoedig een algemene subsidieregeling zou getroffen worden in de vorm van een organiek koninklij k besluit.
473
Lu
271 (1983-1984) - Nr. 1
Sinds 22 december 1981 zijn de Executieven uit de nationale regeling getreden en dient de regeling niet meer bij koninklijk besluit te worden vastgesteld. Bij koninklijk besluit van 5 juni 1981 werd reeds een eerste regeling vastgesteld. Deze regeling werd niet bekrachtigd. Gezien de nieuwe situatie sinds 22 december 1981, is dit koninklijk besluit reeds voorbijgestreefd. Het werd dan ook aangepast aan de huidige stand van de staatshervorming. Het werd tevens aangevuld met bepalingen in verband met de subsidieerbare posten en de erkenning van de sociaal-culturele verenigingen. Het besluit van de Vlaamse Executieve tot bepaling van de verdeling der kosten voor werken aan beschermde monumenten, andere dan gebouwen bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën werd genomen op 1 juli 1982. Het ontwerp van decreet tot bekrachtiging van dit besluit werd door de Vlaamse Raad goedgekeurd op 17 november 1982. Inmiddels werd een tweede ontwerp van besluit van de Vlaamse Executieve voorbereid waarbij ook de kostenverdeling zou worden geregeld voor werken aan beschermde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën. Deze materie is momenteel onderworpen aan de regeling bepaald door het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd. Deze regeling is echter niet in overeenstemming met de huidige wetgeving op de hervorming der instellingen. De bescherming van het cultureel patrimonium is immers een materie die bij artikel 4, 4’ van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is toevertrouwd aan de Gemeenschappen. Wat de ondergeschikte besturen betreft, aldus artikel 5,§ 1, VIII, 3’ van de bijzondere wet, zijn de Gemeenschappen bevoegd voor de subsidieregeling voor werken uit te voeren door de provincies, door de gemeenten en door andere publiekrechtelijke rechtspersonen, wanneer die werken betrekking hebben op een aangelegenheid waarvoor de Gemeenschappen bevoegd zijn. Het hierbijgevoegd besluit van de Vlaamse Executieve heeft dan ook het koninklijk besluit van 23 juli 1981 opgeheven voor zover dit besluit ten onrechte een aangelegenheid regelde die tot de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschappen behoort. Door de bekrachtiging van dit besluit van de Executieve bij decreet wordt eveneens voldaan aan het in artikelen 4,5 en 6 van de wet van 3 juli 1971 voorziene mechanisme ter voorkoming van elke discriminatie om ideologische en filosofische redenen. De wetgeving op het Cultuurpact voorziet immers dat elke subsidieregeling in een culturele aangelegenheid dient vastgesteld te worden bij decreet.
Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Ingevolge artikel 19,§ 1, tweede lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen dienen de decreten van de Vlaamse Raad te vermelden of zij aangelegenheden regelen bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet dan
271 (1983-1984) - Nr. 1
[31
wel bedoeld in artikel 107quater. Om die reden wordt in artikel 1 van het ontwerp van decreet vermeld dat het hier gaat om een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet ; het betreft dus een culturele aangelegenheid. Het ontwerp van decreet is niet van toepassing voor het hoofdstedelijk gebied. Wat de subsidieregeling betreft aan gerangschikte monumenten gelegen in het hoofdstedelijk gebied blijft artikel 2 van kracht van de wet van 7 augustus 1931.
Artikel 2 Artikel 2 bekrachtigt het besluit van de Vlaamse Executieve van 4 juli 1984. Dit besluit put derhalve zijn rechtskracht uit het decreet van 3 maart 1976 en uit onderhavig bekrachtigingsdecreet. Het kan derhalve niet gewijzigd worden tenzij bij decreet.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS De Gemeenschapsminister van cultuur, K. POMA
VI
271 (1983-1984) - Nr. 1
KONINKRIJK BELGIE
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE*
De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, de 14e juli 1982 door de Gemeenschapsminister van cultuur, verzocht hem met toepassing van artikel 84 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Executieve zonder opschrift, maar in de brief van de Gemeenschapsminister aangekondigd als : ,,Ontwerp van besluit van de Vlaamse Executieve tot bepaling van de verdeling der kosten voor werken aan beschermde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën”, en over een ontwerp van decreet ,,tot bekrachtiging door de Vlaamse Raad van voormeld besluit van de Vlaamse Executieve”, is van oordeel dat het vermelde wetsartikel ter zake niet kan worden ingeroepen om reden dat de voornoemde ontwerpen bij de Vlaamse Raad eerst begin oktober aanstaande kunnen worden behandeld, en heeft derhalve de 23e juli 1982 het volgend advies gegeven :
Algemene opmerkingen Het nog steeds geldende artikel 2, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen bepaalt : ,,Artikel 2 Wanneer werken van onderhoud, versteviging of herstel nodig worden om de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een gerangschikt monument of gebouw te bewaren, verlenen de Staat, de betrokken provincie en de betrokken gemeente hun bijdrage in de kosten dezer werken in de bij koninklijk besluit vast te stellen voorwaarden en verhoudingen. De bijdrage van de Staat mag niet lager zijn dan die van de gemeente, behoudens toestemming van deze laatste”. Het decreet van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van de in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten (en stads- en dorpsgezichten). De bijdragen van de overheid in de kosten van onderhoud, versteviging of herstel van de bij toepassing van de wet van 7 augustus 1931 gerangschikte of van het decreet van 3 maart 1976 beschermde monumenten vindt in dit decreet een summiere regeling, die in $8 van artikel 11 als volgt is verwoord : ,,§ 8. Voor de toepassing van de subsidieregeling van het Rijk, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, legt de Minister binnen zes maanden na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, een koninklijk besluit ter bekrachtiging aan de Cultuurraad voor”. De besluiten in ontwerp willen de aldus bedoelde ,,subsidieregeling” met betrekking tot de werken aan onroerende goederen, bestemd voor een erkende eredienst, een seminarie of een
* L.14.847/1/V en L.14.848/1/V
[51
271 (1983-1984) - Nr. 1
pastorie, die als monument zijn beschermd, vaststellen en ,,ter bekrachtiging” bij de Vlaamse Raad indienen. Tegen het gevolgde bekrachtigingsprocédé heeft de Raad van State in voorgaande adviezen over andere ontwerpen van decreet en van besluit van de Vlaamse Executieve betreffende de subsidieregeling van werken aan als monumenten beschermde gebouwen het volgende bezwaar gemaakt : ,,Ofschoon het thans gevolgde procédé enige verantwoording kan vinden in het bepaalde in artikel 11, 6 8, van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten naar luid waarvan ,,voor de toepassing van de subsidieregeling van het Rijk, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, van de wet van 7 augustus 193 1 op het behoud van monumenten en landschappen (...) de Minister binnen zes maanden na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, een koninklijk besluit ter bekrachtiging aan de Cultuurraad (voor)legt”, houdt het - zoals door de Raad van State al in zijn adviezen L.13.665/1 van 5 augustus 1980 en L.14.572/1 van 19 maart 1982 omtrent dezelfde aangelegenheid is opgemerkt een grondige afwijking in van de wijze waarop de decreetgever zijn normatieve bevoegdheid uitoefent. In de vermelde adviezen heeft de Raad van State omstandig uitgeweid over de wordingsgeschiedenis van artikel 1 l,§ 8, van het decreet van 3 maart 1976 en over de bezwaren tegen het bekrachtigingsprocédé ten aanzien van de regelen welke de bescherming van de ideologische en filosofische minderheden betreffen. Die bezwaren moeten als hier opnieuw geschreven worden beschouwd. Indien de Vlaamse Executieve desalniettemin aan het bekrachtigingsprocédé de voorkeur geeft, mag erop worden geattenteerd, enerzijds dat de Vlaamse Raad zijn recht van onderzoek en amendering ten aanzien van alle in beide ontwerpen vervatte bepalingen ten volle behoudt, anderzijds, dat die bepalingen onderworpen blijven aan de regels vastgesteld in de artikelen 4,5 en 6 van de wet van 3 juli 1971 ter voorkoming van elke discriminatie om ideologische en fìlosofìsche redenen en in de artikelen 10 en 11 van de cultuurpactwet van 16 juli 1973” (L.14.748/1). Naar de verklaring van de gemachtigde ambtenaar is het de bedoeling van de Vlaamse Executieve de gewone weg van de totstandkoming van de decreten niet te volgen zodat de bepalingen die in het ontwerp van besluit van de Vlaamse Executieve vervat zijn, niet in een aangepaste vorm in het bekrachtigingsdecreet opgenomen zullen worden. Het onderhavige advies zal in elk geval, met toepassing van artikel 3, 0 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, aan de memorie van toelichting van het decreet gehecht moeten worden. Bijzondere opmerkingen betreffende het ontwerp van besluit van de Vlaamse Executieve 1. Het ontwerp-besluit moet van een opschrift voorzien worden. 2. In de aanhef zijn de verwijzingen naar de wetten van 8 en 9 augustus 1980 en naar de besluiten van 18 januari en 28 januari 1982 overbodig en mogen derhalve zonder bezwaar vervallen. Wel moet in de aanhef melding gemaakt worden van het door het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 opgelegde begrotingsakkoord. de aanhef moet eveneens aangevuld worden met het gebruikelijke voordrachtformulier. 3. De monumentenzorg is luidens artikel 4,4’, van de bij-
271 (1983-1984) - Nr. 1
zondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, een culturele aangelegenheid als bedoeld in artikel 59bis, 0 2, 1°, van de Grondwet. Daaruit volgt dat de Vlaamse Gemeenschap inzake monumentenzorg een principiële bevoegdheid heeft t.a.v. de in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde instellingen die, wegens hun activiteiten, beschouwd moeten worden als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap. Het ontwerp, zoals blijkt uit de tekst van artikel 1 ervan, beperkt nochtans - terecht - zijn toepassingssfeer tot het enkele Nederlandse taalgebied, omdat het decreet van 3 maart 1976, waarvan het ontwerp-besluit een uitvoering vormt, alleen in het Nederlandse taalgebied van toepassing is en derhalve geen rechtsgrond kan verlenen aan een toelageregeling in BrusselHoofdstad. 4. Nog wat het toepassingsgebied van het ontwerp van besluit betreft, moet, zoals in vorige adviezen van de Raad van State reeds gedaan werd, worden opgemerkt dat blijkens diens formulering artikel 2, eerste lid, van de wet van 7 augustus 193 1 een meer beperkt toepassingsgebied heeft, waar er sprake is van de ,,historische, artistieke of wetenschappelij ke waarde” van een monument, dan artikel 2, punt 2, van het decreet van 3 maart 1976 waar er sprake is van de ,,artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarden”. De door het ontwerp voorgestelde toelageregeling kan bijgevolg enkel geldig zijn binnen het meer beperkte toepassingsgebied van de wet van 7 augustus 1931. 5. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 2,1, van het besluit van de Vlaamse Executieve van 28 januari 1982 houdende organisatie van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de Vlaamse Executieve, moet artikel 3 uit het ontwerp gelicht worden en moet overal elders in het ontwerp, behalve in artikel 12 hiervan, het woord ,,Gemeenschapsminister” worden vervangen door de woorden ,,Vlaamse Executieve” en daarmee samenhangend ,,haar” in plaats van ,,zijn gemachtigde” geschreven worden. 6. Artikel 4,§ 1, van het ontwerp van besluit bepaalt vooreerst dat de werken van ,,instandhouding en herstel” voor toelage in aanmerking komen. De uitdrukking ,,werken nodig voor het onderhoud, de versteviging of het herstel” zou nauwer aansluiten bij de wet van 7 augustus 193 1. Men vergete inderdaad niet dat niet om het even welke onderhouds-, verstevigings- of herstelwerken voor een overheidsbijdrage in aanmerking komen. Zodanige werken moeten, aldus de termen van de wet, ,,nodig worden” (,,devenir nécessaires”). 7. Aan te stippen valt dat de ,,beschikbare inkomsten” waarnaar in artikel 4, § 1, van het ontwerp verwezen wordt, vastgesteld wordt in de begroting van de bedoelde seminaries, kerkfabrieken en beheerraden onder de controle van de bevoegde toezichthoudende overheid met name, in laatste instantie, onder de controle van de bestendige deputatie van de provincieraad. 8. De inleidende zin van artikel 4,§ 5, van het ontwerp luidt : ,,Komen hetzij geheel of gedeeltelijk voor betoelaging in aanmerking :“. Desbetreffend moet worden opgemerkt dat de wet van 7 augustus 193 1 aan de Koning de bevoegdheid geeft om enkel vast te stellen in welke verhouding en onder welke voorwaarden de Staat, provincie en gemeente bijdragen in de kosten en dat
[61
Vl
271 (1983-1984) - Nr. 1
voor een bepaling die aan de eigenaar een bijdrage oplegt geen rechtsgrond gevonden kan worden noch in de wet noch in het decreet. Die opmerking geldt ook ingeval bisschoppelijke seminaries, bisschoppelijke kathedralen, kerkfabrieken en beheerraden van erkende erediensten eigenaar zijn van de als monument beschermde gebouwen waaraan de te subsidiëren werken van onderhoud, versteviging of herstel uitgevoerd moeten worden. 9. Met betrekking tot de artikelen 8 en 9 van het ontwerp-besluit is het klaar dat de Vlaamse Gemeenschap aan het Rijk, het Gewest en onder deze ressorterende instellingen geen verplichtingen kan opleggen. Dat lijkt overigens niet de bedoeling van het ontwerp te zijn. Nauwkeurigheidshalve worde artikel 8 dan ook beter als volgt gesteld : ,,Artikel 8 De kosten voor de werken uitgevoerd aan beschermde monumenten, eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, vallen ten laste van de Vlaamse Gemeenschap. Monumenten die eigendom zijn van het Rijk, het Gewest of onder deze ressorterende instellingen vallen niet onder de toepassing van dit besluit.“, en schrappe men artikel 9, ter vervanging waarvan artikel 1 van het ontwerp dan als volgt moet worden gesteld : ,,Artikel 1 Binnen de perken van de kredieten ingeschreven op de begroting van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap regelt dit besluit... (voorts zoals in het ontwerp)“. Gaat de Vlaamse Executieve in op dat voorstel, dan moet de onderverdeling van hoofdstuk II van het ontwerp vervallen, en moeten de volgende artikelen van het ontwerp vernummerd worden. Het ontwerp-besluit is niet bestaanbaar met artikel 4,23’, van het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, waar dit het subsidiëringspercentage bepaalt voor volgende werken : ,,23’ op voorstel van de Minister die het bestuur der erediensten in zijn bevoegdheid heeft, na advies van de Minister die de monumentenzorg in zijn bevoegdheid heeft, het onderhouden, het versterken en het restaureren tot het behoud van de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een voor een openbare eredienst aangewend monument dat krachtens een wet of een decreet is beschermd”. De opheffing van die bepaling is des te meer noodzakelijk dat de subsidiëring in een aangelegenheid als bedoeld bij artikel 4,4’, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, niet tot de bevoegdheid van het Gewest, maar tot die van de Gemeenschap behoort en evenmin mag afhangen van een voorstel van een nationale Minister. Er wordt dan ook voorgesteld het ontwerp aan te vullen met een artikel houdende opheffing van voornoemd artikel 4,23’, van het koninklijk besluit van 23 juli 1981. Dat aanvullend artikel kome tussen de artikelen 10 en 11 van het ontwerp.
Vl
271 (1983-1984) - Nr. 1
Bijzondere opmerkingen betreffende het ontwerp van decreet van de Vlaamse Raad 1. Het ontwerp-decreet moet van een opschrift voorzien worden. 2. Bij het ontwerp-decreet moet een memorie van toelichting gevoegd worden. 3. Indien het ontwerp-besluit op het tijdstip waarop het aan de Vlaamse Raad ter bekrachtiging voorgelegd wordt nog niet bekendgemaakt werd, zal het in bijlage bij het ontwerp-decreet gevoegd moeten worden. 4. In de aanhef van het indieningsbesluit van het ontwerpdecreet mogen de verwijzingen naar de wet van 8 augustus 1980, naar de besluiten van de Vlaamse Executieve van 18 en 28 januari 1982 en naar het advies van de Raad van State als overbodig vervallen. Wel moet in de aanhef melding gemaakt worden van het begrotingsakkoord opgelegd door het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 tot regeling van de administratieve en begrotingscontrole. De aanhef moet eveneens aangevuld worden met het gebruikelijke voordrachtformulier. 5. In artikel 2 van het ontwerp-decreet moet het ontwerp-besluit met zijn juist opschrift vermeld worden. De kamer was samengesteld uit de heren : G. BAETEMAN, kamervoorzitter, A. VANDER STICHELE, Gh. TACQ, staatsraden, S. FREDERICQ, G. SCHRANS, assessoren van de afdeling wetgeving, mevrouw : M. BENARD, grifJier. Het verslag werd uitgebracht door mevrouw M. VRINTS, auditeur.
De GrifJier, M. BENARD
De Voorzitter, G. BAETEMAN
271 (1983-1984) - Nr. 1
[91
ONTWERP VAN DECREET DE VLAAMSE EXECUTIEVE,
Gelet op het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, Gelet op het begrotingsakkoord van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gelet op het advies van de Raad van State, Op voordracht van de Gemeenschapsminister van cultuur ; Na beraadslaging, BESLUIT :
De Gemeenschapsminister van cultuur is gelast in naam van de Vlaamse Executieve bij de Vlaamse raad het ontwerp van decreet in te dienen waarvan de tekst volgt :
Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet.
Artikel 2 Het besluit van de Vlaamse Executieve van 4 juli 1984 tot bepaling voor het Nederlandse taalgebied van de verdeling der kosten voor werken aan beschermde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën, wordt bekrachtigd.
Brussel, 4 juli 1984.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS
De Gemeenschapsminister van cultuur, K. POMA
271 (1983-1984) - Nr. 1
Besluit van de Vlaamse Executieve van 4 juli 1984 tot bepaling voor het Nederlandse taalgebied van de verdeling der kosten voor werken aan beschermde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën
DE VLAAMSE EXECUTIEVE,
Gelet op de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, inzonderheid op artikel 2, eerste lid ; Gelet op het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten ; Gelet op het begrotingsakkoord van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve ; Gelet op het advies van de Raad van State ; Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van cultuur ; Na beraadslaging, BESLUIT :
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Binnen de perken van de kredieten ingeschreven op de begroting van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap regelt dit besluit voor het Nederlandse taalgebied, de kostenverdeling voor werken aan beschermde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën.
Artikel 2 Voor de toepassing van dit besluit worden verstaan onder : 1. provinciale openbare besturen : de provincies, de bisschoppelij ke seminaries en de kathedrale kerkfabrieken ; 2. lokale openbare besturen : de gemeenten, de kerkfabrieken en de beheerraden van de overige erkende erediensten ; 3. beschermde monumenten : bescherde monumenten bestemd voor een erkende eredienst, seminaries en pastorieën.
Artikel 3 $1. De subsidies hebben betrekking op het totale bedrag van de betoelaagbare werken voor instandhouding en herstel. 0 2. Het betreft inzonderheid : a. de algehele beveiliging en stabiliteit van het monument, inzonderheid onderstuttingen, afschermingen, schoringen, verstevigingen, consolideringen, onderkappingen ; b. de beveiliging van het monument tegen ongunstige
.
271 (1983-1984) - Nr. 1
weersomstandigheden en natuurrampen door : het dichten van daken, sluiten van muuropeningen, aanbrengen en herstellen van voorzieningen voor afwatering, goten en aflopen en rioleringen, beveiliging tegen insijpelingen, bestrijding van opstijgend grondwater, beveiliging tegen blikseminslag en stormschade ; c. de behandeling van waardevolle elementen van het monument onder meer door verharding, houtworm- en zwambestrij ding ; d. het herstel van nog aanwezige waardevolle elementen van het monument ; e. de vervanging van nog aanwezige elementen van het monument, die niet meer kunnen hersteld worden ; f. het opnieuw aanbrengen van niet meer aanwezige waardevolle elementen ; g. verwijderen van storende elementen, wegwerken van onoordeelkundige uitgevoerde ingrepen, wegwerken of aan het zicht onttrekken van misplaatste toevoegsels ; h. beschermen van een publiek toegankelijk monument tegen intens gebruik door versteviging van vloerplaten, bij bijkomende stabiliteitswerken, aanbrengen van detectiesystemen, aanbrengen van isolatie ter voorkoming van condensatie ; i. de beveiliging tegen brand, vandalisme en diefstal van het eventueel aanwezig kunstbezit eigen aan het monument j. ingrepen die niet anders dan naar aanleiding van restauratie- en instandhoudingswerken kunnen uitgevoerd worden, die meerkosten met zich brengen omdat ze met omzichtigheid ten overstaan van het monument moeten uitgevoerd worden, mogelijke oorzaken van vernietiging, verval of abnormale slijtage wegnemen, inzonderheid het vervangen of aanbrengen van installaties voor centrale verwarming en elektriciteit. Voor deze werken kunnen enkel de bouwkundige werken en de basisinstallatie gesubsidieerd worden, met uitsluiting van toestellen en armaturen ; k. dringende voorlopige instandhouding van het monument, wanneer gevaar bestaat voor verder en snel verval, in afwachting dat kan begonnen worden met de eigenlijke werken ; i. de studie(s) vereist voor het opmaken van een definitief dossier, inzonderheid historisch onderzoek, stabiliteitsberekeningen, geo-technisch onderzoek, proefkappingen, laboratoriumproeven, drukkings- en weerstandsproeven, plaatsen van voorlopige stellingen ; 6 3. De subsidies voor de werken vermeld in 0 2 van dit artikel worden slechts toegekend voor zover bij het bestek der werken een postgewijze verantwoording gevoegd is waaruit blijkt dat de posten waarvoor een toelage wordt gevraagd geheel of gedeeltelijk onder toepassing vallen van de bepalingen van deze paragraaf. 0 4. De subsidie voor de werken voorzien in e en f van $2 van dit artikel zal slechts kunnen toegekend worden, ingeval de aanvrager het bewijs levert dat voldoende materiële gegevens of iconografisch materiaal aanwezig zijn om een wetenschappelij k verantwoorde reconstructie mogelijk te maken en dat de homogeniteit van het monument of zijn omgeving de vervanging van de bedoelde elementen vereist. 0 5. Komen hetzij geheel of gedeeltelijk voor subsidiëring in aanmerking : a. de kostprijs van de werken, inbegrepen de belasting op de toegevoegde waarde, vastgesteld aan de hand van de definitie-
[ 121
271 (1983-1984) - Nr. 1
ve goedgekeurde afrekening doch beperkt tot het bedrag van de goedgekeurde offerte of aanbesteding. De verrekeningen die voortvloeien uit de toepassing van de contractuele bepalingen en die door de Vlaamse Executieve of haar gemachtigde worden goedgekeurd. De kosten voor onvoorziene en noodzakelijke bijkomende werken en meerwerken waarmee de Vlaamse Executieve of haar gemachtigde voorafgaandelij k aan de uitvoering ervan zijn instemming heeft betuigd. b. indien de werken worden uitgevoerd in eigen beheer, het bedrag van de door de Vlaamse Executieve goedgekeurde kosten voor de levering van materialen en diensten vereist voor het uitvoeren der werken. c. een forfaitair bedrag van 7 procent van de subsidieerbare uitgaven tot dekking van de algemene kosten, studie van de aanneming, ereloon van de ontwerper, aanbesteding en kosten van toezicht, beperkt tot het bedrag van de goedgekeurde raming of het bedrag van de goedgekeurde aanbesteding indien dit lager is. 0 6. De Vlaamse Executieve bepaalt de wijze waarop de begroting voor de werken wordt opgesteld en ingediend. 0 7. Onverminderd de verplichtingen inzake de instandhouding en het onderhoud van beschermde monumenten opgelegd door andere wettelijke bepalingen, dienen de betrokken provincies en gemeenten een advies aan de Vlaamse Executieve uit te brengen over de financiële weerslag van de in dit besluit vermelde werken. Indien zij binnen twee maand geen advies hebben uitgebracht, wordt dit advies geacht gunstig te zijn. 0 8. De Vlaamse Executieve kan voor de berekening van de subsidies de maximumwaarde bepalen van subsidieerbare uitgaven.
Artikel 4 De hogervermelde subsidies zullen slechts toegekend worden voor zover bij het opmaken van de bestekken en de toewijzing der werken de wettelijke en reglementaire bepalingen worden nageleefd betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.
Hoofdstuk II Bijzondere bepalingen Afdeling 1 Werken uitgevoerd door provinciale en lokale openbare besturen aan beschermde monumenten Artikel 5 De kosten voor de werken ondernomen door lokale openbare besturen worden verdeeld als volgt : de gemeenschap 60 procent, de provincie 20 procent, de gemeente(n) 10 procent en de andere lokale openbare besturen 10 procent.
Artikel 6 De kosten voor de werken uitgevoerd door provinciale openbare besturen worden verdeeld als volgt : de gemeen-
271 (1983-1984) - Nr. 1
[ 13 1
schap 60 procent, de provincie 30 procent en de andere provinciale openbare besturen 10 procent.
Afdeling 2 Werken uitgevoerd aan monumenten die eigendom zijn van de Gemeenschap, het Gewest of het Rijk Artikel 7 De kosten voor de werken uitgevoerd aan beschermde monumenten, eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, vallen ten laste van de Vlaamse Gemeenschap. Monumenten die eigendom zijn van het Rijk, het Gewest of onder deze ressorterende instellingen vallen niet onder de toepassing van dit besluit.
Hoofdstuk III Slotbepalingen Artikel 8 Dit besluit is niet van toepassing op de werken waarvoor, met betrekking tot het Nederlandse taalgebied, in een eigen subsidieregeling is voorzien.
Artikel 9 0 1. Artikel 4,23’ van het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd, wordt opgeheven. 6 2. In afwijking van het bepaalde in $1 van dit artikel, worden de werken waarvoor de principiële belofte van toelage werd verleend of de kostenverdeling werd vastgesteld vóór de inwerkingtreding van dit besluit, begonnen of verdergezet volgens de vóór dit besluit geldende bepalingen. Artikel 10 Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1985. Artikel 11 De Gemeenschapsminister van cultuur is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 4 juli 1984.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS
De Gemeenschapsminister van cultuur K. POMA