Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 5
VLAAMSE RAAD 6 MAART 1987
ZITTING 1986-1987
ONTWERP VAN DECREET houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 VERSLAG namens de Commissie voor Financiën en Begroting uitgebracht door de heer F. Vermeiren
Samenstelling van de Commissie : Voorzitter : de heer F. Grootjans. Vaste leden : de heren J. Chabert, C. De Clercq, M. Didden, J. Du-
pré, P. Tant, G. Verhaegen ; de heer M. Colla, mevrouw L. Detiege, de heren G. Moens, F. Willockx ; de heren A. Denys, F. Grootjans, F. Vermeiren ; de heren W. Desaeyere, H. Schiltz. Plaatsvervangers :
de heren A. Bourgeois, F. Cauwenberghs, A. Diegenant, F. Ghesquiere, C. Marchand, M. Olivier ; de heren A. Beckers, G. Bossuyt, F. Vandenbroucke, J. Van Elewyck ; de heren W. Cortois, J. Laverge, F. Verberckmoes ; de heren A. Geens, F. Van Steenkiste.
Zie :
8 (1986-1987) - Nr. 1 : Ontwerp van decreet + Erratum + Bijlagen - Nrs. 2 tot 4 : Amendementen 6 (1986-1987) - Nr. 1 : Algemene toelichting Zie ook :
7 (1986-1987) - Nr. 1 : Ontwerp van decreet - Nr. 2 : Verslag
296
Dl
8 (1986-1987) - Nr. 5
INHOUD
Werkwijze in de Commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
1.
4
II.
Algemene bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderzoek van de aan de Commissie voor Financiën en Begroting toegewezen artikelen van de decreetsartikelen en de tabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4
Verslagen uitgebracht door de verslaggevers van de diverse bevoegde commissies A. Verslagen over aangelegenheden van artikel 59bis van de Grondwet 1. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden door de heer A. Steverlynck . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Cultuur door de heer F. Bosmans . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor de Media door de heer W. Seeuws . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................ 4. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming door de heer F. Piot.................................................. 5. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Sport door de heer P. Vandermeulen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Welzijn en Gezondheid door de heerJ.VanHecke.............................................
.
5 20 l
118 139 164 175
B. Verslagen over aangelegenheden van artikel 107quater van de Grondwet 1. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Taaldecreetgeving door de heer G. Cardoen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Economie, Tewerkstelling en Energie door de heer L. Dhoore . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Huisvesting en Stadsvernieuwing door de heer C. Marchand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Leefmilieu door de heer E. Vandebosch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5. Verslag uitgebracht namens de Commissie voor Ruimtelijke Ordening door de heerG.Beerden...:..........................................
326
III. Voortzetting van de algemene bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
373
IV. Artikelsgewijze bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
376
V.
Eindstemming
......................................................
Amendementen aangenomen door de Commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage
................................................................
210 238 280 306
383 384 387
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[31
DAMES
EN
H EREN ,
Uw Commissie voor Financiën en Begroting onderzocht op 4 februari, 17 februari en 5 maart 1987 het ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsj aar 1987. Op te merken valt dat bij het begin van de behandeling van de middelenbegroting 1987 uw commissie besliste voor de middelen- en uitgavenbegrotng van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 één algemene bespreking te houden. De inleidende uiteenzetting van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting en de algemene bespreking vindt men terug in het verslag van collega P. Tant bij de middelenbegroting 1987 (Stuk 7 (1986-1987) - Nr. 2).
WERKWIJZE IN DE COMMISSIE Net zoals bij de aanpassing van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987, werd wat de procedure betreft, artikel 62, punt 2 van het Reglement van Orde van de Vlaamse Raad toegepast. Bij beslissing van het Uitgebreid Bureau van de Vlaamse Raad d.d. 13 januari 1987 werd voormeld reglementsvoorstel geïnterpreteerd en werd inzake onze werkzaamheden volgende regeling getroffen. Het ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 werd in eerste instantie besproken door uw Commissie voor Financiën en Begroting en na opsplitsing ervan overgezonden aan de diverse gespecialiseerde commissies die na onderzoek verslag uitbrachten aan uw commissie voor Financiën en Begroting. Zowel de decreetsbepalingen als de artikelen van de decreettabel werden opgesplitst. In bijlage van dit verslag vindt u de gebruikte indeling bij deze werkzaamheden. Uiteraard heeft uw Commissie voor Financiën en Begroting zelf de specifiek onder haar bevoegdheid ressorterende decreetsbepalingen (artikelen van het ontwerp van decreet) en artikelen van de decreettabel (begrotingstabel) behandeld. Zowel in de Commissie voor Financiën en Begroting als in de zogenaamde deelcommissies of gespecialiseerde commissies konden amendementen worden ingediend. In de deelcommissies hadden de stemmingen indicatieve waarde. De definitieve stemmingen, inbegrepen de eindstemming over het gehele ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987, ressorteerden onder de bevoegdheid van uw Commissie voor Financiën en Begroting. Ten slotte kan er worden op gewezen dat de volgende gespecialiseerde comissies bij uw Commissie voor Financiën en Begroting verslag uitbrachten : A) Commissies inhoudelijk bevoegd voor aangelegenheden voorzien bij artikel 59bis van de Grondwet : 1. 2. 3. 4. 5.
Commissie voor Buitenlandse en Externe Betrekkingen ; Commissie voor Cultuur ; Commissie voor de Media ; Commissie voor Sport ; Commissie voor Welzijn en Gezondheid.
8 (1986-1987) - Nr. 5
B) Commissies inhoudelijk bevoegd voor aangelegenheden voorzien bij artikel 107quater van de Grondwet : 1. Commissie voor decreetgeving ; 2. Commissie voor 3. Commissie voor 4. Commissie voor 5. Commissie voor
Binnenlandse Aangelegenheden en TaalEconomie, Tewerkstelling en Energie ; Huisvesting en Stadsvernieuwing ; Leefmilieu ; Ruimtelijke Ordening.
1. ALGEMENE BESPREKING Onderzoek van de aan de Commissie voor Financih en Begroting toegewezen artikelen van de tabel en van de decreetartikelen Over de artikelen van de tabel worden geen opmerkingen geformuleerd. Ook bij de decreetsartikelen worden geen noemenswaardige opmerkingen gemaakt, uitgezonderd hetgeen verder wordt vermeld bij de artikelsgewijze bespreking.
Pu
8 (1986-1987) - Nr. 5
[51
II. VERSLAGEN UITGEBRACHT DOOR DE VERSLAGGEVERS VAN DE DIVERSE BEVOEGDE COMMISSIES A. VERSLAGEN OVER AANGELEGENHEDEN VAN ARTIKEL 59BIS VAN DE GRONDWET A.l. Verslag namens de Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden uitgebracht door de heer A. Steverlynck De Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden heeft op 4 februari jl. de haar toegewezen artikelen en secties van het ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 besproken en goedgekeurd. De Gemeenschapsminister geeft volgende toelichting.
1. TOELICHTING VAN DE GEMEENSCHAPSMINISTER De Gemeenschapsminister geeft vooraf een overzicht van de globale cijfers van de begroting voor 1987. Globale cijfers 1986 s. 20 - s. 90 Dotatie CGIS (functionele werking)
127,7 miljoen 230,5 miljoen
Totaal
358,2 miljoen
% t.o.v. totaal Kabinet Totaal % t.o.v. totaal Totale Begroting Vlaamse Executieve
PW 0,42 %
1987 146 miljoen 3 14 miljoen (110,8 + 55) (1) 460 miljoen 0,50 %
74,2 miljoen
74,7 miljoen
432,4 miljoen
534,7 miljoen
0,504 % 85.798,-
0,58 % 92.235,-
(1) 55 miljoen voor contractuelen.
A. Na een jaar ministerschap kan volgende balans worden voorgelegd. 1. Verdragrechtelijke bevoegdheden Alle formele aspecten met betrekking tot de Externe Betrekkingen van de Vlaamse Gemeenschap worden via het Kabinet van Externe Betrekkingen geregeld, zoals mutatis mutandis het Departement van Buitenlandse Zaken dat doet op het nationale vlak. Hiertoe wordt de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen bijgestaan door het CommissariaatGeneraal voor de Internationale Samenwerking (CGIS) dat in zijn nieuwe geledingen op 1 april 1986 operationeel is geworden.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Verscheidene internationale akten of akkoorden werden aan de Vlaamse Raad ter instemming voorgelegd : - de derde ACS-EEG-Overeenkomst van Lomé over de financiële, industriële en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en 65 landen uit Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan (instemming van de Vlaamse Raad op 20 november 1986) ; - de Europese Kaderovereenkomst van Madrid inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten (instemming van de Vlaamse Raad op 18 december 1986) ; - de Internationale Overeenkomst tot oprichting van een Europese Stichting (in behandeling in de Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden van de Vlaamse Raad). Tevens heeft de Vlaamse Executieve tijdens haar bijeenkomst van 6 februari 1986 de Benelux-ontwerpovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen ofautoriteiten goedgekeurd. De ondertekening van die Overeenkomst door de Minister van Buitenlandse Betrekkingen op 12 september 1986 gebeurde ingevolge de beslissing van het Overlegcomité Regering-Executieven d.d. 24 juni 1986 in aanwezigheid van de Voorzitter van de Waalse Gewestexecutieve en van de Gemeenschapsminister P. Deprez. Op 19 maart 1986 besliste de Vlaamse Executieve dat Vlaanderen lid zou worden van de Raad van Europese Regio’s, en zich hierin zou laten vertegenwoordigen door de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen. Op dit ogenblik lopen er met het Waalse Gewest besprekin-• gen met het oog op de realisatie tussen Vlaanderen en Wallonië van een in het kader van de Raad van Europese Regio’s opgestart uitwisselingsprogramma ,,Tour d’Europe des Jeunes”. De onderhandelingen over een samenwerkingsakkoord met de Franstalige Gemeenschap daarentegen werden afgebroken na de indiening van het ontwerp-decreet Lagasse op praktisch dezelfde dag dat het Arbitragehof het decreet Lepaffe over het gebruik der talen in het bedrijfsleven verbrak. Op 15 september 1986 bood Gemeenschapsminister P. Deprez in naam van de Vlaamse Executieve het in België geaccrediteerd Diplomatiek Corps een receptie aan op Hertoginnedal. Op 2 december 1986 bevestigde het Overlegcomité Nationale Regering - Gemeenschappen en Gewesten dat deze laatste bij de onderhandelingen over een internationale overeenkomst over de supersnelle trein (TGV) daadwerkelijk zullen worden betrokken. 2. Internationale vertegenwoordiging De vertegenwoordiging van de Vlaamse Gemeenschap op internationale bijeenkomsten wordt nu op een georganiseerde wijze geregeld. Inzake gemeenschapsaangelegenheden (cultuur en persoonsgebonden materies) bestaat de Belgische delegatie uit de bevoegde gemeenschapsministers of ambtenaren, desgevallend op basis van een beurtrol, dit alles in coördinatie met het (Belgische) Departement van Buitenlandse Zaken (BZ). Zo worden bijvoorbeeld de bilaterale samenwerkingsakkoorden inzake cultuur (er bestaan 47 culturele akkoorden) genegociëerd door ambtenaren van respectievelijk de Vlaamse en de Franse Gemeenschap ; zo zetelen in de EEG-Ministerraad van Cultuur de betrokken Gemeenschapsministers.
Ml
8 (1986-1987) - Nr. 5
[71
Inzake gewestmateries wordt de Belgische delegatie voorgezeten door een Belgisch minister of ambtenaar waarbij echter de gewesten, op het niveau dat zij bepalen, worden betrokken. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de ministerconferentie over Stedelijk beleid in het kader van de OESO. Zo worden bijvoorbeeld ook in het Comité Regionaal Beleid van de EEG de belangen van de gewesten thans behartigd door hun vertegenwoordiger die krachtens een beurtrol tussen de gewesten als effectief lid (met stemrecht) of plaatsvervangend lid (zonder stemrecht) optreedt. 3. Informatie over EEG-fondsen Gezien de grote nood aan precieze informatie over de werking van de Europese structuurfondsen werd een informatiecampagne georganiseerd. Tijdens vijf namiddagen - gehouden van juni tot oktober 1986 - werden aldus in elk van de Vlaamse provincies door ambtenaren van de Europese Commissie, van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, en door medewerkers van het Kabinet ,,Externe Betrekkingen” uiteenzettingen gegeven over het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, de afdeling Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, de specifieke wetenschappelijke programma’s (Esprit, Race, Brite), de demonstratieprojecten op energiegebied, de Europese Investeringsbank en de subsidie- en leningmogelijkheden van EGKS. In totaal woonden meer dan 500 geïnteresseerden uit het bedrijfsleven, de openbare besturen en de non-profitsector de vergaderingen bij. Ter gelegenheid van deze informatienamiddagen - ter plaatse georganiseerd door de GOM’s - werd een documentatiemap over de verschillende Europese financieringsinstrumenten ter beschikking gesteld, alsmede een specifieke brochure over het Europees Sociaal Fonds die nog steeds bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap kan worden aangevraagd. Het volume van de privéprojecten die voor 1987 door de Vlaamse Gemeenschap bij het Europees Sociaal Fonds werden ingediend, is trouwens met 27 % gestegen ten overstaan van 1986. Ter vervanging van bovenvermelde documentatiemap is thans een algemene brochure in voorbereiding. 4. Buitenlandse investeringen Wat meer bepaald het aantrekken van vreemde investeringen betreft werd het onthaalbureau van de Vlaamse Regering voor buitenlandse investeerders, FIOC (Flanders’ Investment Opportunities Council) definitief geïnstalleerd en werd het FIOC-secretariaat opgestart met als directeur de heer Marc Ulens, voormalig adviseur van de GOM Oost-Vlaanderen. FIOC coördineert het acquisitiebeleid van de Vlaamse Regering zowel voor investeringsprojecten vanuit Europa als vanuit de rest van de wereld voornamelijk de Verenigde Staten en Japan. Met het gespecialiseerde consultantbureau P. Pope and Associates te Palo Alto in de Silicon Valley (Californië) werden twee contracten afgesloten : één voor zes maanden, voornamelijk met het oog op de bewustmaking in de USA van het potentiëel van Imec, geopend te Leuven op 19 juni 1986, een tweede dat meer precies gericht is op het werven van investeringen uit de USA voor Vlaanderen. In beide contracten wordt ook in de image-building voorzien door artikels over Vlaanderen in de Amerikaanse pers. In oktober werd de heer M. Kagimoto als Vlaams investeringsprospector voor Japan met standplaats in het Centrum van de Vlaamse Gemeenschap te Osaka.
8 (1986-1987) - Nr. 5
NI
FIOC nam in oktober 1986 deel aan de industriële toeleveringsbeurs Industriekontakt ‘86 te Kopenhagen. Er werd gestart met een reeks colloquia over de investeringsmogelijkheden van Vlaanderen. Een eerste colloquium vond plaats te Mannheim (BRD) op 20 november 1986. FIOC nam begin november ook deel aan het wereldcongres van Location Managers in Orlando (Florida). FIOC werd lid van het Industrial Development Research Council (IDRC) en heeft als dusdanig rechtstreeks contact met bedrijven die investeringsplannen hebben. 5. Exportbeleid Wat meer bepaald het exportbeleid betreft nam de minister en/of leden van zijn kabinet deel aan missies georganiseerd door de BDDB, het VEV of de Kamers van Koophandel naar Lyon, Milaan, Chicago, Portugal, Kinshasa en Lubumbashi (Zaïre), Barcelona, Moscou, Belfast en Bordeaux. In juni 1986 vond een vergadering plaats met vertegenwoordigers van de exportkringen om het Vlaamse exportbeleid te bespreken. Een volgende vergadering werd op 19 december 1986 gehouden. Kernpunt hierbij is de fundamentele reorganisatie van de BDBH in de zin van een grotere regionalisering. Dit wil zeggen een Raad van Bestuur met twee kamers, twee directies, en vooral een versterking van de provinciale diensten. Wat dit laatste betreft werd door de Raad vanBestuur van de BDBH op 21 november 1986 een eerste (schuchtere) beslissing genomen in de goede richting, waarbij Vlaanderen er 5 personeelsleden in de provincie zou krijgen. (1) Hiermee komt de verhouding toch al op 60 V - 40 F ten overstaan van de Waalse provinciale diensten, alhoewel het exportbestand volgens de eigen BDBH-cijfers op 70 - 30 F ligt. Het Vlaamse exportbeleid moet de Vlaamse eigenheid in deze materie weerspiegelen, dit wil zeggen veel meer op de KMO’s toegespitst. 6. Attachés van de Vlaamse Gemeenschap Met de Minister van Buitenlandse Betrekkingen werd op 18 december 1986 een protocol gesloten, met het oog op het aanstellen in enkele Belgische Ambassades van attachés van de Vlaamse Gemeenschap door de Executieve. Op de eerste plaats wordt aan Washington, London, Parijs en Kinshasa gedacht. Voor de nabije toekomst staat trouwens nog het afsluiten van een algemeen protocol met BZ op de agenda. Dit protocol werd reeds begin dit jaar door het Kabinet ,,Externe Betrekkingen” voorgesteld en moet alle aangelegenheden zoals logistieke steun bij buitenlandse reizen van gemeenschapsministers, deelname van Gemeenschappen en Gewesten van internationale vergaderingen, bezoek van buitenlandse hoge gasten, contacten met Belgische diplomaten (vooral wat het aantrekken van buitenlandse investeringen betreft) precies regelen.
(1) In totaal Niveau 1 Niveau II Niveau III
22 N 9 8 5
15 F 6 5 4
8 (1986-1987) - Nr. 5
[91
7. Investeringsprospectoren, export consulenten en EEGadviseur Ook wordt nog - buiten de attachés van de Vlaamse Gemeenschap - de aanstelling gepland van eigen, investeringsprospectoren in de USA (één voor de West- en één voor de Oostkust). De heer Kagimoto werd aangesteld als investeringsprospector in Japan. Hij zal opereren vanuit het centrum van de Vlaamse Gemeenschap te Osaka. (V.E. 24 oktober 1986 - V.E. 28 januari 1987).
.
Voor het opvolgen van de Europese structuurfondsen en projecten zal de Vlaamse Regering een EEG-adviseur aanstellen (V.E. 23 december 1986). Ook zullen in Vlaanderen twee KMO-exportconsulenten geïnstalleerd worden (één in West-Vlaanderen en één in Limburg), dit is om de te zwakke provinciale structuur van de BDBH-diensten op te vangen. 8. Imago opbouwen Bij dit alles speelt de opbouw van een eigentijds imago van Vlaanderen in het buitenland een grote rol. Hiertoe werd dan ook gezorgd voor een brochure ,,Vlaanderen” uitgegeven in negen talen, die op grote schaal maar tevens op selectieve wijze werd verspreid, en een videofilm ,,Een dag in Vlaanderen A day in Flanders”. Tevens werd in enkele grote internationale tijdschriften en kranten - Time Top Management (USA), Newsweek Japan, Time Europe, Business Week, Le Monde, Handelsblatt - en in enkele gespecialiseerde publikaties zoals Site Selection Handbook en Le Moci een publiciteitscampagne gevoerd onder het motto ,,Flanders, it’s great when you find it”. Vanaf september ontvangen de Belgische diplomaten in het buitenland een ,,Nieuwbrief uit Vlaanderen” (tweemaandelijks). Aldus werden in 1986 een aantal communicatie-instrumenten gecreëerd die op verschillende niveaus Vlaanderens imago bekend moet maken, verduidelijken, en tenslotte, nuanceren. In 1987 moeten deze instrumenten verder uitgebouwd en vooral intensief en gericht gebruikt worden. 9. Geïntegreerde actieprogramma’s Het Kabinet ,,Externe Betrekkingen” zal ook, zoals in het verleden, blijven zorgen voor de goede coördinatie en begeleiding van de geïntegreerde actieprogramma’s Limburg, Kempen en Westhoek. Deze programma’s werden op 31 juli 1986 aan de Commissie overgemaakt. Na bilateraal overleg met de diensten van de Europese Commissie werden deze programma’s aangepast en als definitief document overgemaakt op 31 december 1986. Op 9 februari 1987 zal hierover een gesprek plaats hebben tussen Commissaris Varfìs, verantwoordelijk voor de coördinatie van de financiële instrumenten enerzijds, de Voorzitter van de Executieve en de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen anderzijds. Hierbij weze herinnerd aan het feit dat het regionaal ontwikkelingsprogramma Vlaanderen 1986-1990 door het Comité Regionaal Beleid van de EEG op 19 november 1986 positief werd geadviseerd.
8 (1986-1987) - Nr. 5
10. Samenwerking met Nord - Pas de Calais Op 3 december 1986 had de Gemeenschapsminister te Rijsel een onderhoud met de heer Noël Josephe, Président du Conseil Régional du Nord - Pas de Calais. De bedoeling hiervan was een eerste overleg te hebben over een aantal domeinen waarin door Vlaanderen en Nord - Pas de Calais gezamenlijk intitiatieven kunnen genomen worden, zoals op het gebied van ruimtelijke ordening en infrastructuur, leefmilieu, economische samenwerking en culturele uitwisseling. Met het oog op de afsluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen beide regio’s zal een werkgroep overgaan tot de inventarisatie van hun gemeenschappelijke interessepunten en problemen. ll. CGIS-begroting 1987 De uitgavenbegroting over 1987 van het CommissariaatGeneraal bedraagt 316,3 miljoen. Twee derden daarvan, of 205,4 miljoen gaat naar lonen- en werkingskosten en één derde, of 110,8 miljoen naar de sedert 1 april 1986 vernieuwde en verruimde statutaire opdracht van de instelling. Onder de loon- en werkingskosten is een krediet uitgetrokken voor de aanwerving, naast het statutair en aanvullend personeel, van 4 Gemeenschapsattach&s, 3 Investeringspriojectoren, 2 EEG-lobbyisten en 2 Export-adviseurs. Nog onder dit soort uitgaven staat een krediet van 12 miljoen voor publicaties en publiciteit. 9 miljoen daarvan zal besteed worden aan de publicatie en verspreiding over de gehele wereld van een 4maandelijk tijdschrift over Vlaanderen. Met 110 miljoen werkingskredieten wordt over 4 maal meer middelen beschikt dan vorig jaar. Ongeveer de helft van dit krediet is voorbestemd voor de subsidiëring van verenigingen en instellingen. De helft van dit krediet zal gebruikt worden om het centrum van de Vlaamse Gemeenschap in Osaka in een nieuwe behuizing onder te brengen en om de werkssfeer ervan aanzienlijk uit te breiden. Een kwart van de werkingskredieten zal besteed worden aan de bilatarale en de multilaterale samenwerking. Volkomen los daarvan zal een inspanning gedaan worden (10 miljoen) om jonge Vlaamse intellectuelen kansen te bieden om stages in het buitenland door te brengen.
B. Krachtlijnen van de begroting van het begrotingsjaar 1987 1. De Minister is de mening toegedaan dat op de ingeslagen weg moet worden verder gegaan. Het tweede jaar Externe Betrekkingen moet een jaar zijn van afwerking van alle projecten die gelanceerd werden in 1986. Vanzelfsprekend zal in 1987 het beleid voor 1988-1989 verder worden opgebouwd. De Minister verzekert de leden van de Commissie dat, met de weinige middelen die hem ter beschikking staan, er nog veel werk voor de boeg ligt.
2. De Vlaamse identiteit en het Vlaamse imago buiten onze grenzen zal verder worden erkenbaar en herkenbaar gemaakt met de voortzetting van de publiciteitscampagne (meer repetitief), met brochures, met een tijdschrift (4-maandelijks), maar vooral door een effectieve aanwezigheid op het internationaal forum en in de EG langs onze attachés, langs onze deelname aan exportcommissies,
[ 101
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 111 langs langs langs langs
onze investeringsprospectoren, onze samenwerking met Vlamingen in de Wereld, onze contacten met de ambassades in vreemde landen, ons Centrum voor de Vlaamse Gemeenschap in Osaka.
De Minister zal verder op het internationale vlak de bevoegdheid en de betrokkenheid van de Vlaamse Gemeenschap affirmeren, zowel wat de gemeenschapsmateries als de gewestmateries betreft. In deze zelfde optiek zullen de Vlaamse belangen in het kader van de multilaterale samenwerking blijven verdedigd en bevorderd worden. 3. Daarbij denkt de Minister aan de aanstelling van EEG-adviseurs die voor de Vlaamse bedrijven, wetenschappelijke instellingen, locale besturen en de non-profìt sector, een bron van vroegtijdige informatie moeten worden inzake EEG-projecten. Een van hun taken zal er in bestaan geactualiseerde informatie in te winnen over de Europese fondsen. Na de informatieronde om de Europese Iìnancieringsinstrumenten van het kabinet in 1986, zal worden meegewerkt aan deze van de EEG Commissie in 1987. 4. Buitenlandse investeringen Het aantrekken van buitenlandse investeringen blijft een prioriteit. Het scheppen van nieuwe werkgelegenheid is primordiaal voor de toekomst van ons land. De investeringsprospectoren in de USA zullen binnenkort op contractuele basis worden aangenomen. Het FIOC-secretariaat, nu reeds als vaste kern geïnstalleerd, zal binnen het CGIS verder worden uitgebouwd. 5. Exportbevordering 70 % van de Belgische export is Vlaams. Alhoewel het niet de Minister is die exporteert, maar de bedrijven, zullen wij verder blijven vechten voor een efficiëntere werking van de BDBH naar de regio toe. Er is reeds een principiële daad gesteld in de goede richting, maar dit is niet voldoende. Onze handelsconsulenten zullen hierbij een pionierstaak hebben. Coödinatie van aktie naar buiten met GOM’s, de BDBH, en de bedrijven is één van de aspecten voor een efficiëntere exportwerking. Deelname van de Vlaamse Gemeenschap aan esportmissies van de BDBH, zal verder een stimulans voor onze Vlaamse KMO bedrijven betekenen. Een export adviesraad zal in het kader van het beleid worden geïnstalleerd. Inzake de exportpromotie blijft deze eigen deelname van de Vlaamse Gemeenschap, een noodzaak om zowel binnen als buiten de Vlaamse grenzen, door een welbewuste aanwezigheidspolitiek en kwalitatief hoogstaande participatie, het Vlaamse imago te affirmeren en te bevorderen om zodoende een stevige promotiebasis te vormen voor onze export.
8 (1986-1987) - Nr. 5
II. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE GEMEENSCHAPSMINISTER Verschillende leden geven een positieve beoordeling over de balans van 1986 en de krachtlijnen voor 1987, door de Gemeenschapsminister geschetst, wat een goede aanzet is om het Vlaamse beleid inzake buitenlandse aangelegenheden verder te profileren. Een lid wijst er evenwel op dat de middelen toch nog ontoereikend zijn. Daarop antwoordt de Gemeenschapsminister dat de in deze begroting voorziene middelen alleen betrekking hebben op het buitenlands beleid en dat een ander groot deel van de begroting die onder zijn bevoegdheid valt, bestemd is voor landinrichting. 1. Ontwikkelingssamenwerking Een lid wenst te weten in hoever de Gemeenschapsminister is betrokken bij het uitstippelen van het ontwikkelingsbeleid, onder meer in verband met het Fonds voor Ontwikkelingssamenwerking, en het Fonds voor leningen aan vreemde staten. In verband met de contracten van het WOB vraagt hetzelfde lid of de Gemeenschapsminister het eens is met het aldaar gevoerde beleid van onderaanneming ? Wil hij samenwerken met het WOB of een nieuwe dienst oprichten, al of niet binnen het CGIS ? De Gemeenschapsminister geeft het volgende omstandig antwoord. Er werden tot op vandaag geen vorderingen gemaakt wat betreft de deelname van de Gemeenschappen en de Gewesten aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zoals dit is voorzien in de Wet van 10 augustus 1981 tot oprichting van een Fonds voor Ontwikkelingssamenwerking en van een Fonds voor leningen aan vreemde Staten. Daarom heeft de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen het initiatief genomen om een beleidsnota inzake ontwikkelingssamenwerking aan de Vlaamse Executieve voor te leggen (23 december 1986). In deze nota wordt gepleit voor de totstandkoming van een Vlaamse consensus over het probleem van de ontwikkelingssamenwerking ter voorbereiding van de uitdieping van de staatshervorming in dit beleidsdomein. Tevens wordt voorgesteld dat de Vlaamse Executieve autonoom stappen zou nemen met betrekking tot : - de snelle realisatie - wat de Vlaamse Gemeenschap betreft - van het algemeen objectief om 0,7 % van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking te besteden ; hiernij zou in een eerste stadium de inzet gericht worden op de armste landen ; - het prioritair opnemen van een eigen relatie van de Vlaamse Gemeenschap met de Derde Wereld bij de uitstippeling van haar beleid inzake de permanente vertegenwoordiging van de Vlaamse Gemeenschap in het buitenland ; - het nemen van de passende maatregelen om de inzet van Vlaamse arbeidskrachten in de Derde Wereld te stimuleren ; - het behartigen van de uitbouw van de opleidingsprogramma’s in de Derde Wereld via haar inbreng in de Vlaamse Vereniging voor Opleidingsprogramma’s in het Buitenland (WOB) en de optimalisering van de bestaande samenwerkingskanalen van de Vlaamse Interuniversitaire Raad ; - de begeleiding en de reïntegratie van de Vlamingen die uit de ontwikkelingslanden terugkeren ;
[ 121
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 131
- de totstandbrenging van een forum voor een permanente dialoog tussen de betrokken partners onder de vorm van een Vlaamse Raad van Advies voor ontwikkelingssamenwerking waarbij de NGO’s zouden betrokken worden. Tevens wordt in de nota gesteld dat de Vlaamse Executieve eist dat in uitvoering van de hogergenoemde wet van 10 augustus 1981 de betrokkenheid van de Executieve bij het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid onverwijld wordt georganiseerd alsmede dat de ,,culturele” posten - largo sensu - met andere woorden voor alle materies waarvoor de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is - in de begroting van ontwikkelingssamenwerking inmiddellij k worden overgeheveld naar de begroting van de Gemeenschappen. Tenslotte pleit de nota voor een grondig overleg over een spoedige communautarisering van de bilaterale sector in de ontwikkelingssamenwerking. Na bespreking besliste de Vlaamse Executieve een werkgroep ad hoc te belasten met een nader onderzoek van de beleidsnota. Inmiddels is deze werkgroep reeds samengekomen. Op de vraag betreffende de samenwerking met het WOB en de rol van het CGIS bij de uitwerking van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap antwoordt de Gemeenschapsminister dat het CGIS hierin een coördinerende en adminitratieve rol te vervullen heeft en dat wat door privé-groepen goed uitgevoerd wordt ook in de toekomst door hen moet blijven gedaan worden. Hij stelt vast dat het WOB op dit terrein reeds goed werk levert, waarbij inderdaad beroep wordt gedaan op onderaanneming, en is daarom van oordeel dat zijn werking financieel dient ondersteund te worden. Tenslotte vermeldt de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen dat een gezondheidsproject in Senegal - tot standgekomen tijdens de vorige Executieve - op dit ogenblik wordt uitgevoerd. 2. Exportbeleid Inzake het exportbeleid wil een lid weten in hoever de Vlaamse Gemeenschap is betrokken bij de organisatie van het ,,Jaar van de Export”. Is er ter zake coördinatie geweest ? Is het waar dat bij weglating van sommige sectoren (b.v. diamant) er inderdaad veel minder export is ? Een ander lid stelt over hetzelfde probleem vragen. Tijdens de contacten met onder meer de Zuid-Westvlaamse bedrijfswereld heeft hij vernomen dat men in die kringen meent dat dit kabinet te veel de nadruk legt op contacten met de USA, Z.O.-Azië en Japan. De bedrijfswereld wil dit echter meer op Europa geaxeerd zien. De vraag is of er niet meer samenspraak en overleg moet zijn tussen het kabinet en de bedrijfswereld. Verder wenst het lid ook te vernemen welke prognoses de Gemeenschapsminister kan geven inzake werkelijke resultaten met betrekking tot het exportbeleid. De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij niet betrokken is geworden bij de voorbereiding van het ,jaar van de Export” waarvan hij de organisatie vernomen heeft in de pers. Hij erkent dat de samenstelling van het exportpakket niet toelaat op onze lauweren te rusten. Tevens stelt hij vast dat er op het gebied van het Vlaamse exportbeleid nog geen belangrijke vorderingen zijn gemaakt ; dit heeft echter alles met voorzichtigheid te maken en is ingegeven door de overtuiging dat er geen dubbele structuren mogen gecreëerd worden alsmede dat alleen wat typisch Vlaams is en wat de Vlaamse Gemeenschap zelf beter kan uitvoeren, onder haar veramwoordelijkheid dient te vallen. Tenslotte kondigt de Minister aan dat nog dit jaar een Vlaamse Exportraad zal worden opgericht waarin
8 (1986-1987) - Nr. 5
door de diverse Vlaamse verantwoordelijken op exportgebied een strategie voor de export van de Vlaamse Gemeenschap zal worden uitgewerkt. Wat de contacten met de Verenigde Staten, Zuid-Oost-Azië en Japan betreft, stelt de Minister dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de exportpromotie en de aantrekking van investeringen. Voor het aantrekken van investeringen bijvoorbeeld is het duidelijk dat heden tendage de Verenigde Staten van Amerika, Japan en West-Europa op de eerste plaats staan. Morgen kunnen andere landen, bijvoorbeeld sommige NIC’s (New Industrialised Countries) meer opportuniteiten bieden. De Minister beaamt dat - vooral wat de KMO’s betreft - wij ons in de export moeten axeren op de omliggende regio’s. Hij vestigt de aandacht op het feit dat het bedrijfsleven werd gecontacteerd inzake de mogelijke opening van een Vlaams huis in Barcelona, en dat toen bleek dat er hiervoor te weinig interesse bestond, afgezien werd van de uitvoering van dit project. Voorts is de Minister van oordeel dat het erg moeilijk is, zoniet onmogelijk, om werkelijke resultaten van het exportbeleid te kunnen vaststellen. 3. Ontwikkelingsgebieden Een lid meent dat de afbakening van de zones, die in aanmerking komen voor toelagen uit het Europees Sociaal Fonds, niet op een doorzichtige en logische manier gebeurt. Verschillende achtergestelde gebieden in Vlaanderen zijn daar uitgevallen. Hierover wenst het lid meer informatie en een overzicht van de stand van zaken nu en voorheen. Een ander lid stipt aan dat ter zake geen goed statistisch materiaal bestaat. Het NIS maakt alleen statistieken per provincie. Er zouden, aldus het lid, initiatieven dienen genomen om daaraan te verhelpen. In hetzelfde verband vraagt een ander lid een overzicht van de stand van zaken van de steun van de Europese structuurfondsen aan het ontwikkelingsgebied van de Westhoek. De Gemeenschapsminister geeft het volgende omstandige antwoord. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) dat men kan beschouwen als het Europees beroepsopleidingsfonds in de ruime zin van het woord, functioneert volgens een dubbele (gekruiste) prioriteit : - 75 % van de kredieten worden voorbehouden voor acties ter bevordering van de werkgelegenheid van jongeren van minder dan 25 jaar ; - 44,5 % van de kredieten worden gereserveerd voor acties in de superprioritaire gebieden, zoals Ierland, Noord-Ierland, Griekenland, Portugal . . . Na de superprioritaire gebieden komen die regio’s aan de beurt waar een hoge en langdurige werkloosheid heerst en/of een industriële en sectoriële herstructurering plaatsvindt. Deze gebieden worden ieder jaar bepaald aan de hand van een Europese synthetische index, berekend op arrondissementeel niveau en die a rato van 30 oh rekening houdt met het BIP (Bruto Inlands Produkt) van het arrondissement en voor 70 oh met de werkloosheid. Dit laatste getal wordt dan nog eens onderverdeeld in jeugdwerkloosheid (80 % van de 70 %) en gewone werkloosheid. De Gemeenschapsminister verzekert dat steeds de meest recente gegevens worden gebruikt. Hiertoe richt hij op 8 januari 1986 een schrijven aan de Minister van Economische Zaken waarin hij hem verzocht de nodige statistische gegevens op arrondissementeel niveau voor 1 mei 1986 ter beschikking te stellen zoals gevraagd door de Europese Commissie.
[ 141
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 151
Tenslotte vermeldt de Minister dat a priori bepaald wordt dat slechts een beperkt percentage van de actieve bevolking van de EEG in aanmerking komt voor steun van het ESF. Voor de jaren 1987-1989 is dit percentage vastgelegd op 56,5 % (waarvan 17 % de regio’s met absolute prioriteit betreft), tegenover 63 % in 1986, wat een verlaging betekent van 6,5 %. Dit heeft nog grotere regionale concentratie voor algemene steun uit het ESF tot gevolg. Deze algemeen geldende berekeningswijze betekent dat er inderdaad enkele arrondissementen, waaronder bijvoorbeeld deze van de Westhoek, niet meer als prioritaire regio voor het ESF worden erkend. Concreet komen voor 1987 volgende arrondissementen in Vlaanderen voor prioritaire steun van het ESF in aanmerling : Dendermonde, Eeklo, Leuven, Maaseik, Mechelen, Oostende, Oudenaarde, Tongeren en Turnhout. In 1986 werden nog alle Vlaamse provincies, behalve WestVlaanderen, als prioritaire regio erkend. Dit was te wijten aan het feit dat de nodige statistische gegevens op arrondissementeel niveau voor Vlaanderen toen niet beschikbaar waren, en de synthetische index berekend werd op basis van provinciale cijfers. De Commissie verlangde echter dat voor 1987 alle berekeningen zouden gebeuren op grond van arrondissementele gegevens, met alle gevolgen vandien voor sommige Vlaamse arrondissementen. Wat de steun van de Europese Structuurfondsen aan de Westhoek betreft, geeft de Minister de volgende inlichtingen : - het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling kende volgende steunbedragen toe voor volgende projecten : -
Bedrijvencentrum Westhoek, Ieper 6.650.000 F Doorgangsgebouwencomplex, Ieper 12.628.000 F 4.873.560 F N.V. Yplon, Ieper Aanloopkosten bedrijvencentrum, Westhoek 2.424.950 F
- in 1986 werden vanuit de Westhoek geen privé-projecten ingediend voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) ; de Minister heeft geen gegevens over de dossiers van de RVA, die als publiekrechterlijke instelling jaarlijks een aantal ESF-aanvragen voor betoelaging indient voor de activiteiten die zij organiseert op het vlak van de beroepsopleiding en de bevordering van aanwervingen en de werkgelegenheid ; - de dossiers voor het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) worden voorbereid en ingediend door het Ministerie van Landbouw, dat over alle cijfers dienaangaande beschikt. Tenslotte herinnert de Gemeenschapsminister aan het feit dat hij namens de Vlaamse Executieve op 30 juli 1986 een geïntegreerd actieplan voor de Westhoek bij de Europese Commissie heeft ingediend waarin steun uit verschillende lìnancieringsinstrumenten van de EEG wordt gevraagd. 4. EG - Europa - Europese regio’s Een lid wil weten of de Vlaamse Gemeenschap inspraak heeft om bepaalde dossiers bij de EG aan te kaarten en te verdedigen. Het lid benadrukt de noodzaak om aan ,,lobbying” te doen. Inzake Europees beleid benadrukt een lid het belang van onze deelname aan de ,,Raad van de Europese regio’s”. De Gemeenschapsminister beaamt de opvatting van het lid dat de lobbying van Vlaamse dossiers bij de EEG een absolute noodzaak is. Hij deelt mee dat de Vlaamse Executieve met zijn voorstel ingestemd heeft met het principe van de aanduiding
8 (1986-1987) - Nr. 5
van een EEG-adviseur die naast de verspreiding van alle dienstige informatie in verband met de Europese Structuurfondsen zich ook actief zal bezighouden met het begeleiden en opvolgen van de Vlaamse projecten ingediend bij de Europese Commissie. Het is tevens de bedoeling van de Minister om in de toekomst een tweede EEG-adviseur verantwoordelijk voor de Europese technologieprogramma’s aan te stellen. De Minister deelt mee dat Vlaanderen in 1986 lid is geworden van de Raad van Europese Regio’s. Deze internationale vereniging samengesteld uit regio’s en interregionale organisaties streeft ernaar een grotere samenwerking tussen regio’s tot stand te brengen, gaande van onderlinge informatie over verschillende thema’s tot het gezamenlijk ondernemen van studie over regionale problemen. Tevens heeft zij tot doel de vertegenwoordiging van de regio’s als dusdanig bij de Europese instellingen (EEG, Raad van Europa) te versterken. Een van de voornaamste actiepunten van de Raad van Europese Regio’s is ,,le Tour d’Europe des Jeunes” - een initiatief van de heer E. Faure - dat de bilaterale uitwisseling tussen regio’s beoogt van jonge, afgestudeerde werkzoekenden. Op dit ogenblik lopen er besprekingen met het kabinet Wathelet om ook tussen Vlaanderen en Wallonië een uitwisseling te organiseren. Tenslotte vermeldt de Minister dat zijn kabinetschef op 10 en 11 december 1986 heeft deelgenomen aan een internationaal colloquium, georganiseerd door de Raad van Europes Regio’s in Genève, over de internationale relaties van de regio’s in Europa. 5. Bilaterale akkoorden - Benelux Een lid benadrukt het belang van de grensoverschrijdende samenwerking, in het kader van het internationaal verdrag, dat zopas door de Vlaamse Raad werd geratificeerd. Heeft de Gemeenschapsminister een eigen visie ter zake. Hetzelfde lid wijst op de malaise inzake culturele samenwerking binnen Benelux-verband. Deze culturele samenwerking zou moeten gereactiveerd worden. Ook de Benelux-overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking zou vlug moeten worden goedgekeurd. De Gemeenschapsminister onderschrijft het belang van de grensoverschrijdende samenwerking waarvoor een kader werd vastgelegd in de Europese Kaderovereenkomst van Madrid inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territotiale gemeenschappen of autoriteiten. Hij is van oordeel dat dergelijke samenwerking bij voorkeur dient te groeien van onderuit via kleinschalige projecten waarvoor dan ter gelegener tijd de nodige ondersteunende en overkoepelende structuren kunnen worden gecreëerd. De Minister erkend dat er een malaise bestaat inzake de culturele samenwerking binnen Beneluxverband. De nodige impulsen zullen bijgevolg hieraan dienen gegeven te worden. Tenslotte deelt de Minister mee dat hij van de Minister van Buitenlandse Betrekkingen een eensluidend afschrift heeft ontvangen van de tekst van de Benelux-overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking zodat de procedure met het oog op de instemming van de Vlaamse Raad met dit verdrag kan van start gaan. 6. Akkoorden Franse en Duitstalige Gemeenschap Inzake de concrete uitvoering van het samenwerkingsakkoord met de Duitstalige Gemeenschap vraagt een lid informatie over de stand van zaken. Hij wil tevens weten hoe ver het staat met het samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de uitvoering van
1161
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 171
het samenwerkingsakkoord met de Duitstalige Gemeenschap zonder problemen verloopt. Zo hadden in 1986 activiteiten plaats op het vlak van de overheidsinformatie, de monumenten- en landschapszorg, de letteren, beeldende kunsten, muziek, onderwijs, gezondheidszorg, gezin -en maatschappelijk welzijn en de sport. Als belangrijke manifestatie in 1987 kan de Week van de Duitstalige Gemeenschap worden aangehaald die van 27 juni tot 5 juli te Knokke-Heist wordt georganiseerd. De Minister brengt in herinnering dat de onderhandelingen over en samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap daarentegen worden afgebroken na de indiening van het ontwerpdecreet Lagasse praktisch dezelfde dag dat het Arbitragehof het decreet Lepaffe over het gebruik der taken in het bedrijfsleven verbrak. 7. Benoemingen - statuut personeel Verschillende leden willen weten wat het statuut is van de investeringsprospectoren en de exportconsulenten. Zijn dat contractuelen of behoren zij tot het vaste personeel. Genieten zij van een apart salaris ? Wat is de situatie van de zogenaamde culturele attachés en quid met de nationale culturele attachés. Een ander lid meent dat er schijnbaar eenzijdige benoemingen gebeuren. Kan de Gemeenschapsminister zijn benoemingspolitiek voor de Commissie toelichten. De Gemeenschapsminister antwoordt dat het statuut van de investeringsprospectoren, exportconsulenten, gemeenschapsattaché3 en EEG-adviseurs dat van contractuelen zal zijn, op basis van de mogelijkheden geboden door artikel 6 van het decreet op het CGIS van 28 juni 1985. Zij zullen voor twee jaar worden aangeworven met de mogelijkheid van de hernieuwing van hun contract.. Met deze werkwijze wil de Minister vermijden dat al te vlug rigiede structuren in het leven worden geroepen die een hypotheek zouden leggen op de verdere uitbouw van de Vlaamse aanwezigheid in het buitenland. Na twee jaar werking zal een grondige evaluatie gemaakt worden en zal beslist worden of hetzij op contractuele basis kan worden verdergewerkt, hetzij op basis van een definitief vastgelegd statuut. De Gemeenschapsminister verduidelijkt dat het salaris van alle contractuelen ten laste van de Vlaamse begroting valt. Bij de vaststelling van het bedrag ervan wordt gestreefd naar een gelijkaardige regeling als de bestaande nationale regeling, zonder dat deze evenwel identiek moet zijn. De taak van de culturele attaché3 bestaat er hoofdzakelijk in doelgericht informatie over Vlaanderen te verspreiden in het land waar zij gevestigd zijn, meer bepaald over taal en cultuur in de breedste betekenis van het woord (alle gemeenschapsmateries), en actief de mogelijkheden van uitwisseling op te sporen. Ingevolge het protocol afgesloten met de Minister van Buitenlandse Betrekkingen d.d. 18 december 1986 zullen de gemeenschapsattaché’s gevestigd worden in dre ambassades van België en als attaché van de Vlaamse Gemeenschap worden opgenomen in de lijst van het diplomatiek personeel. Zij zullen het diplomatiek posthoofd inlichten over hun activiteiten maar de instructies zullen zij van de Vlaamse Gemeenschap ontvangen. Op dit ogenblik zijn nog slechts enkele nationale culturele attaché3 in functie en er mag verwacht worden dat zij na hun uitdiensttreding niet meer vervangen zullen worden. De investeringsprospectoren daarentegen zullen gezien de specifieke aard van hun opdracht niet in de ambassades gevestigd zijn, maar hun taak rechtstreeks ,,in het veld” uitvoeren.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Minister verklaart formeel dat rekening houdend met de politieke realiteiten zijn benoemingspolitiek erop gericht is aan iedereen een kans te geven en voor elke functie de geschikte kandidaat te benoemen. 8. BDBH - GOM3 Een lid heeft informatie ingewonnen over de regionale kantoren van de BDBH. Is het juist dat de ,,Vlaamse” kantoren van 12 naar 22 medewerkers evolueerden en de Waalse van 10 naar 15 medewerkers ? Is dit reeds beslist ? Een ander lid wil weten wanneer de BDBH volledig wordt ontmanteld. Nog een ander lid wil weten welke de taak van de GOM3 gaat zijn. De Minister bevestigt dat er een kleine stap werd gezet in de uitbouw van de provinciale kantoren van de BDBH. De Raad van Bestuur besliste immers op 21 november 1986 dat Vlaanderen 5 personeelsleden in de provincie/zou krijgen. Deze beslissing werd echter nog niet uitgevoerd. Er kan volgens de Minister geen sprake zijn van een ontmanteling van de BDBH. Wel dient een fundamentele reorganisatie plaats te vinden in de zin van een grotere regionalisering, dit wil zeggen een Raad van Bestuur met twee kamers, twee directies, en natuurlijk een versterking van de provinciale diensten. Tenslotte stelt de Minister dat het vanzelfsprekend is dat aan de GOM3 een gecentraliseerde taak zal moeten worden toevertrouwd inzake export. Hij vestigt er in dit verband de aandacht op dat de twee KMO-exportconsulenten zullen gevestigd worden in de GOM van West-Vlaanderen en van Limburg. 9. Vertegenwoordigingsacties en promotie Verschillende leden vragen zich af of de Gemeenschapsminister over een voldoende personeelsbezetting beschikt om alle taken tot een goed einde te brengen. Bestaat er een inventaris van de diverse medewerkers, en wat ze doen ? Worden er, na evaluatie, zaken geëlimineerd ? Een ander lid wil weten in welke tijdschriften er promotie is gemaakt. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de Vlaamse Executieve bij beslissing van 17 december 1986 de georganiseerde vertegenwoordiging van de Vlaamse Gemeenschap op het internationale vlak heeft vastgelegd. Hiertoe werd een inventaris opgemaakt van de bestaande internationale organisaties en comité%, die aan de commissarissen werd toegestuurd. Na onderzoek van de werking ervan werd reeds overgegaan tot schrapping van enkele werkgroepen waarin de Vlaamse Gemeenschap vertegenwoordigd was. Ook in de toekomst zal een blijvende evaluatie van de werking van de verschillende comité’s gebeuren opdat de aanwezigheid van de Vlaamse Gemeenschap op het internationale vlak zo efficiënt mogelijk zou georganiseerd worden. De publiciteitscampagne voor Vlaanderen werd gevoerd in enkele grote internationale tijdschriften en kranten - Time Top Management (USA),Newsweek Japan, Time Europe, Business Week, le Monde, Handelsblatt - en in enkele gespecialiseerde publicaties zoals Site Selection Handbook en Le Moci. Dit gebeurde onder het motto ,,Flanders’, it’s a great when you tìnd it”, waarbij de nadruk werd gelegd op de kwaliteiten van het Vlaamse volk : hard werkend, meertalig en hooggeschoold.
[ 181
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 191
10. Diverse Een lid vraagt of de verdragen waaraan de Vlaamse Raad zijn instemming heeft verleend tot de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap behoren dan wel slechts enkele aangelegenheden bevatten die gemeenschapsmateries zijn. De Gemeenschapsminister bevestigt in verband met de internationale akkoorden waarvoor de Vlaamse Raad zijn instemming heeft verleend dat de materies geregeld door deze verdragen niet alleen gemeenschapsaangelegenheden zijn en dat de verdragen dienen beschouwd te worden als ,,nationale” akkoorden. Een ander lid wil weten waaraan de substantiële stijging van het krediet voor het CGIS is te wijten (van 230 miljoen in 1986, naar 314 miljoen frank in 1987). Hij vraagt ook een gedetailleerde opgave van de post 532 (uitgaven voor verenigingen en instellingen) voor een bedrag van 50,8 miljoen frank. De stijging tot 3 14 miljoen heeft alles te maken met het feit dat CGIS nu volledig operationeel is (van 1 april 1986 af werd een bevoehdheidswijziging van kracht). In tegenstelling tot vorig jaar zijn nu werkingskredieten uitgetrokken : 110 miljoen in 1987 tegen 24,3 in 1986. Bovendien werd 55 miljoen kredieten uitgetrokken voor de Gemeenschapsattaché’s, de investeringsprospectoren, de exportconsulenten, de EG-adviseur en het FIOC-personeel. Onder werkingskosten werd op artikel 532 ,,Verenigingen en instellingen” een krediet van 50,8 miljoen beschikbaar gesteld. Hiervan kunnen 12 miljoen gebruikt worden voor de ondersteuning van instellingen en verenigingen hier te lande en overal elders die wezenlijk bijdragen tot de profilering van Vlaanderen in de wereld, zoals VIW, den Blankaert, Centrum Ryckevelde en dergelijke. Verder wordt op 23,8 miljoen gerekend voor de opening, eerste installatiekosten, en verdere werking van het nieuw Centrum van de Vlaamse Gemeenschap te Osaka. Daar waar vroeger de opdracht zuiver kultureel was, wordt deze verder uitgebreid naar de economische opdrachten van het kabinet, namelijk de aantrekking van investeringen en de exportbevordering. Met het saldo van dit krediet (15 miljoen) worden ,,participaties” genomen in acties die tegelijk het culturele en het economische Vlaanderen aan uitstraling helpen, zoals samenwerkingsprojecten met andere Europese Regio’s.
III. STEMMINGEN Ter stemming gelegd worden de diverse aan de Commissie toegewezen artikelen en secties van de begroting voor het begrotingsjaar 1987 door de Commissie aangenomen met 6 stemmen vóór, 2 tegen bij 2 onthoudingen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
A.2. Verslag namens de Commissie voor Cultuur uitgebracht door de heer F. Bosmans De Commissie voor Cultuur besprak gedurende drie volle dagen, van 17 tot 19 februari 1987, bovengenoemd ontwerp van decreet en hechtte zijn goedkeuring aan de secties en artikelen die voor bespreking en indicatieve stemming aan deze Commissie werden toegewezen. Vóór de aanvang van de eigenlijke bespreking merkte een lid op dat het Reglement van Orde de indicatieve stemming, zoals vermeld op de agenda, niet kent. Hierbij laat een ander lid opmerken dat de Commissie dus in feite niet kan amenderen, vermits dergelijke stemming niet beslissend is. Hij protesteerde tegen deze beslissing van het Bureau. Hij wees erop dat in een éénkamerstelsel als de Vlaamse Raad de belangrijke materie van de culturele sector niet genoeg aan bod komt in de Commissie voor Financiën en Begroting, terwijl de Commissie voor Cultuur, die samengesteld is uit deskundigen ter zake, geen parlementaire controle kan uitoefenen. De Voorzitter wees echter op het feit dat de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een eenheidsbegroting is die eigenlijk alleen thuishoort in de Commissie voor Financiën en Begroting. Alleen in die Commissie kan dus gestemd worden. De Commissie voor Cultuur zal de haar toegewezen materie evenwel grondig bespreken en haar oordeel uitspreken in een stemming die indicatief zal zijn voor de Commissie voor Financiën en Begroting. Op verzoek van een lid werd beslist de beleidsverantwoordelijken van de N.C.C. uit te nodigen om een toelichting te geven over de aanwending van de haar toegemeten dotatie. Vervolgens werd overgegaan tot de orde van de dag.
1. ALGEMENE BESPREKING A. Inleiding van de Gemeenschapsminister van Cultuur ,,Zoals gebruikelijk, is ook deze ontwerp-begroting het resultaat enerzijds van de voorstellen die door mijn administratie in de loop van de maanden juli-augustus werden ingediend en anderzijds van de besprekingen die ik eerst met mijn collega van Financiën en Begroting en later in de Vlaamse Executieve heb gevoerd. Het resultaat van deze onderhandelingen kan duidelijk afgeleid worden uit de cijfers die in het parlementair stuk nr. 6 ,,Algemene Toelichting bij de middelen en de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986”, blz. 32 en verder ter uwer beschikking staan. Deze commissie behandelt kredieten voor een totale som van (Titel 1 en II) 6.920,5 miljoen frank (initieel). In 1986 bedroeg dit 6.336,6 miljoen frank. Dit is een stijging van 9,2 procent. Abstractie gemaakt van de sectie 23 die in feite enkel ordonnanceringskredieten omvat voor het betalen van engagementen van het verleden en toegevoegd het bedrag van de internationale kredieten voor cultuur dat in de toelichting voor het jaar 1986 over het hoofd is gezien (137,9 miljoen frank) komen we tot volgende bedragen : 1986 : 6.141,5 miljoen frank (initieel), 1987 : 6.817,5 miljoen frank (initieel). Dit betekent een stijging met 11,0 procent.
[ 211
8 (1986-1987) - Nr. 5
Belangrijk bij dit alles is de vaststelling dat de principes en prioriteiten die in de regeerverklaring naar voren geschoven worden, en die in de cijfers van de begroting 1986 reeds hun eerste weerslag vonden, ook in het ontwerp van begroting 1987 duidelijk tot uiting komen. Een korte sectiegewijze analyse van de begroting leidt ons tot volgende vaststellingen. In de sector van het wetenschappelijk onderzoek constateren we een stijging van 25,6 miljoen frank. Deze stijging is quasi volledig toe te schrijven aan het overhevelen van het krediet voor de privaatrechtelijke Nederlandstalige Archief- en Documentatiecentra van de sector van volksontwikkeling naar deze sector. In 1986 was hiervoor een bedrag van 19,0 miljoen frank ingeschreven. Wat het jeugdbeleid betreft werd ook dit jaar, conform de bepalingen van het regeerakkoord, een verhoging van de middelen doorgevoerd. De werkingstoelagen aan de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die in 1986 reeds met 26,0 miljoen frank stegen ten opzichte van 1985, stijgen ook dit jaar nogmaals met 17,0 miljoen frank. De toelagen aan verenigingen voor kansarme jeugd werd in een eigen artikel afgesplitst, zodat hierop een betere controle wat de aanwending betreft, kan gebeuren. De begroting Volksontwikkeling werd in Titel 1 verhoogd met 47,2 miljoen frank. Ongeveer de helft hiervan (18,6 miljoen frank) is bestemd voor het verder invullen van de decreten, een ander gedeelte betreft de campagne ,,Vlaanderen Leeft” (20,O miljoen frank) en een laatste stuk heeft betrekking op de internationale culturele betrekkingen (10,7 miljoen frank). De verhoging van de kredieten in het Openbaar Bibliotheekwerk met 148,0 miljoen frank springt ongetwijfeld in het oog. Aan de basis hiervan ligt het optrekken van de weddetoelagen voor het leidend en technisch personeel van erkende openbare gemeentelijke en provinciale bibliotheken. Het gaat hier om een inhaaloperatie, waardoor de in de begroting ingeschreven kredieten overeenkomen met de werkelijk benodigde middelen, rekening houdend met het crisisbesluit. In de sector van de Schone Kunsten heb ik mijn beleid aangaande de steun aan de scheppende kunstenaar op tweeledige wijze tot uiting gebracht. Enerzijds heb ik in een eerste fase het budgettair technisch kader willen scheppen waarbinnen mijn visie op de Schone Kunsten tot ontwikkeling kan komen. Dit vindt zijn weerslag in de nieuwe sectie 42, waarin duidelijk het onderscheid tussen de bevordering van de scheppende kunst, de uitvoerende kunst en de promotie tot uiting komt. Anderzijds werd in elk der traditionele secties van de Schone Kunsten een inspanning geleverd om de beschikbare middelen op een gevoelige wijze te verhogen. Dit vergt enige commentaar aangezien niet het volledige bedrag van de stijging in de secties 45,46,47 en 48 een zuivere aanwinst vertegenwoordigt. Een totaal bedrag van 141,5 miljoen frank op de vier secties samen is bestemd voor de internationale culturele betrekkingen en was in de begroting 1986 terug te vinden in het ondertussen omgevormde Commissariaat-generaal voor Internationale (Culturele) Samenwerking. De rest van de stijging in de vier secties samen, zijnde ongeveer 110,O miljoen frank heeft tot doel de steun aan de scheppende kunst effectief door te voeren. Naarmate het decretale kader waarbinnen deze steun zich kan voltrekken, voltooid zal zijn, zullen de kredieten van de traditionele secties 45,46,47 en 48 getransfereerd worden naar de sectie 42, overeenkomstig het artikel 19 van het begrotingsdecreet.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Verder noteren we nog een gevoelige stijging met 47,9 miljoen frank in de werkingsvelden van het N.C.C. Hierbij dient opgemerkt te worden dat ongeveer 7,5 miljoen frank bestemd is voor de overname van contractueel personeel, dat tot op heden door het Algemeen Bestuur van de Vlaamse Gemeenschap betaald werd en 5,O miljoen frank voor de huur van de hoofdstedelijke bibliotheek. De resterende stijging van 35,4 miljoen frank is het gevolg van een grondige financiële doorlichting van het NCC en zal eerstdaags aan de bijzondere commissie voorgelegd worden. Ook het Vlaams Commissariaat-generaal voor Toerisme bekomt in zijn gewone werkingsmiddelen (Titel 1) een vermeerdering van 35,6 miljoen frank, dit om het in staat te stellen de promotie van het toerisme in Vlaanderen verder op te voeren. In de monumentenzorg ligt de klemtoon van het beleid uiteraard in de middelen voorzien in Titel II. Aangezien deze kredieten binnen het pakket van het investeringsprogramma vallen, was ik hier ook gebonden aan de gezamenlijke afspraken binnen de Vlaamse Executieve. Dit neemt echter niet weg dat ik binnen de globale stijging van het investeringsprogramma met 10 procent een herschikking van mijn middelen heb kunnen doorvoeren in functie van de prioriteiten en de noodwendigheden, zodat er in de monumentenzorg meer financiële middelen ter beschikking gesteld kunnen worden. Ten slotte dient nog een woord gezegd te worden over de kredieten met betrekking tot de internationale culturele aangelegenheden. Zoals ik reeds zijdelings vermeld heb, werd heel deze materie tot 31 maart 1986 via de parastatale C.G.I.(C).S. beheerd. Nu deze parastatale omgevormd werd en niet meer onder mijn bevoegdheid ressorteert, werden deze kredieten uitgesplitst tussen de overeenkomstige sectoren van cultuur. Globaal bedragen deze kredieten 159,5 miljoen frank voor 1987 tegenover 137,9 miljoen frank voor 1986. De bedragen ingeschreven in de artikels van de secties 39, 40,41,45,46,47 en 48 hebben tot doel het fonds der internationale culturele betrekkingen in Titel IV te spijzigen. Als dusdanig komen al de afzonderlijke bedragen, ingeschreven in de respectievelijke secties, in het fonds tesamen, zodat het bedrag ingeschreven in elke sectie afzonderlijk niet echt bindend is wat de aanwending betreft. Uiteraard kan ik hier niet voorbijgaan aan het probleem van het laattijdig uitbetalen van de subsidies en toelagen in de socie-culturele sector. Zoals u wellicht weet, werd er een werkgroep ingericht die zeer speciaal de problematiek van het laattijdig uitbetalen van de toelagen in de socio-culturele sector tot voorwerp heeft. De gesprekken, gevoerd binnen deze werkgroep, alsook een aantal gesprekken gevoerd op informele wijze met de administratie en een aantal instellingen en verenigingen, hebben tot volgende vaststellingen en bemerkingen geleid : 1) Vaststellingen van algemene aard : a) De achttien stappen, die een toelagebesluit moet doorlopen om in uitbetaling gesteld te kunnen worden, zullen zoniet verminderd dan toch vereenvoudigd en versneld moeten worden. Dit zou onder andere kunnen gebeuren door verdere automatisering, een proces dat reeds aan gang is. Deze ingreep wordt door technici onderzòcht en zal stapsgewijze tot resultaten leiden. b) Tengevolge van een reeks moeilijkheden bij het voorleggen van de eindafrekeningen 1985 van een aantal V.Z.W.‘s is
[ 22 1
c 23 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
er een uitgebreid overleg geweest tussen sommige van deze V.Z.W.‘s, de administratie, het Rekenhof en het kabinet. De hamvraag waarrond alles draaide was : ,,Mag een V.Z.W. met behulp van de subsidie van de Vlaamse Gemeenschap reserves aanleggen of niet ? Het gevolg van dit alles is geweest dat ik ten aanzien van het Rekenhof het standpunt heb ingenomen dat een V.Z.W. wel reserves mag aanleggen, maar slechts binnen bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat ik als Minister een duidelijk inzicht krijg in de fïnanciële toestand van de verenigingen en instellingen die onder mijn bevoegdheid vallen. Dit veronderstelt dat er een ernstige controle uitgeoefend kan worden op deze verenigingen en instellingen, hetgeen er op zijn beurt toe geleid heeft om het probleem van de boekhouding in het daglicht te stellen. Er zal dan ook naar gestreefd worden dat alle verenigingen en instellingen, althans de grote, binnen de socio-culturele sector een uniform gestandardiseerd boekhoudsysteem zullen toepassen, gebaseerd op de wet op de jaarrekening van 1975. Dit boekhoudsysteem zal aangepast zijn aan de dagdagelijkse realiteit en een vlotte en efficiënte controle mogelijk maken. Dit systeem moet eveneens toelaten de toevallige batige saldi, die het gevolg zijn van nog niet ontvangen facturen en dergelijke, te onderscheiden van echte reserves hetgeen aan de verenigingen en instellingen de mogelijkheid biedt om onmiddellijk per 31 december hun eindafrekeningen op te stellen en de nog te verwachten inkomsten en uitgaven te boeken in tijdelijke overgangsrekeningen. Hierdoor zou aan een van de oorzaken van het soms laattijdig uitbetalen van de saldi reeds verholpen kunnen worden. 2. Vaststellingen van specifieke aard : Binnen het domein van de socio-culturele wereld onderscheiden we twee soorten betoelaging : - enerzijds, de toelagen waarvan de modaliteit van uitbetaling hic et nunc reeds decretaal geregeld is, - anderzijds de betoelaging waarvan de beneficiant nominatim in de begroting is ingeschreven. a) Wat laatstgenoemde toelagen betreft, heb ik vastgesteld dat de huidige wijze van uitbetaling veelal gebaseerd is op ongeschreven wetten, toepassingen naar analogie met decretale regelingen, gewoontes en dergelijke meer. Het is mijn bedoeling om in heel het domein van de niet-decretaal geregelde betoelaging op korte termijn hetzij uniforme en duidelijke richtlijnen op papier te zetten voor de nominatimtoelagen, hetzij de nodige decreten ter zake voor te leggen. Ik hoop dan ook dat hierover binnen de hogervermelde werkgroep vrij vlug een consensus zal tot stand komen.
.
b) Wat de toelagen betreft, waarvan de uitbetalingswijze reeds in decreten is vastgesteld, hiervoor zal uiteraard aan de decreten zelf gesleuteld moeten worden. Het voorstel van decreet van de heer P. Breyne C.S. houdende aanpassing van de regeling voor de toekenning van subsidievoorschotten voor de jeugd- en volwassenenvorming (Stuk 169 (1986-1987) - Nr. 1) vormt hiervoor een goede basis en wordt als dusdanig in de werkgroep besproken. Eventuele amendementen hierop zullen in de schoot van de Vlaamse Executieve behandeld worden. Als conclusie mag ik stellen dat een aantal wijzigingen wat betreft de modaliteiten van uitbetaling van een toelage hetzij via aanpassingen van decreten, hetzij via duidelijke richtlijnen
8 (1986-1987) - Nr. 5
ter zake voor alle nominatimtoelagen zullen doorgevoerd worden. Deze maatregelen gecombineerd met een aantal praktische ingegrepen, gaande van een doorgedreven automatisatie binnen de administratie zelf naar de mogelijkheid tot het aanleggen van reserves vanwege de verenigingen en instellingen, moet het voor de administratie mogelijk maken de nodige liquiditeiten op een soepele, zij het niet lakse, wijze ter beschikking te stellen. Dit veronderstelt op zijn beurt een efficiënte controle, hetgeen ons leidt tot het doorvoeren van een gestandaardiseerd boekhoudsysteem. Al deze maatregelen moeten ertoe leiden dat de verenigingen en instellingen geen dure kaskredieten meer moeten aangaan om de continuïteit van hun werking te verzekeren, zodat het tweede voorstel van decreet van de heer P. Breyne, houdende de regeling van terbeschikkingstelling van thesauriemiddelen om bij decreet ingestelde of gehandhaafde subsidiëring van culturele activiteiten te waarborgen, mij eigenlijk overbodig lij kt.”
B. Opmerkingen bij de inleiding van de Gemeenschapsminister De eerste spreker is tevreden over de voorgestelde oplossing voor de subsidiëringsproblemen. Tijdig uitbetalen is besparen op de interestlasten. Hij vindt het echter jammer dat de Gemeenschapsminister niet zoals verleden jaar een evaluatie heeft gemaakt van de uitvoering van de decreten. Zijn derde opmerking betreft de steeds weerkerende vraag naar tewerkstellingspolitiek in de culturele sector. Het is een plicht in deze tijd in de non-profitsector de tewerkstelling te promoten. Maar een verhoging van 2 % die slechts voldoende is voor de weddeaanpassing, biedt geen ruimte om een meer stabiele tewerkstelling mogelijk te maken. Een tweede lid maakt volgende bedenkingen : sedert 1980 kan elke Gemeenschapsminister zijn aandeel leveren in het wetenschappelijk onderzoek. Hij stelt vast dat in de praktijk de Voorzitter van de Vlaamse Executieve alles naar zich toetrekt en het budget opslorpt. Hoe staat de Gemeenschapsminister van Cultuur daar tegenover ? Inzake de toepassing van het bibliotheekdecreet nadert een belangrijke vervaldatum. Er heerst veel onwil bij een aantal gemeenten en velen zijn niet in regel met de toepassing van de decretale voorschriften. . Volgens spreker gaan steeds meer stemmen op om af te wijken van de principes van het decreet om terug te keren naar de vroegere beginselen. Spreker is ongerust over deze situatie. Vervolgens wil hij een duidelijker inzicht krijgen over de internationale culturele samenwerking. Er bestaat volgens hem een tendens in de Executieve om buitenlandse politiek te voeren via middelen die oorspronkelijk bedoeld waren voor culturele doeleinden. Voor de sector Volksontwikkeling vreest spreker dat de indexering van de wedden zelfs niet zou weerhouden zijn. De toepassing van het vijfde decreet noemt hij een dubbele subsidiëring van de grote groeperingen. Bovendien wenst hij meer informatie over kader en opdracht van de nieuwe dienst ,,Media” binnen de sector. Alhoewel er meer middelen beschikbaar gekomen zijn voor de jeugdsector, kan het decreet toch maar voor 70 ?LO uitge-
[ 24 1
[ 25 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
voerd worden. Spreker pleit ervoor dat elke organisatie haar eerste personeelslid voor 100 % betoelaagd zou krijgen als levensnoodzakelij k minimum en dat de overblijvende middelen pondspondsgewijze verdeeld zouden worden. Hij laat tevens opmerken dat in de sector Jeugdwerk nog steeds decretale betoelagingsnormen ontbreken. De wettelijke verplichtingen worden niet door de Minister, doch wel door de administratie geregeld. Spreker is van oordeel dat de werkwijze van de administratie er toe leidt de jeugdtehuizen op termijn af te bouwen. Een ander lid onderbreekt hier zijn collega om te protesteren tegen die krasse uitspraak die door geen bewijzen worden gestaafd. De vorige spreker antwoordt dat hij deze zo mogelijk zal leveren. Met het wederwoord dat bewijzen met zekerheid moeten geleverd worden, wordt het incident gesloten. Ten slotte stelt spreker vast dat de ,,fondsen” worden afgebouwd ; hij wenst te vernemen of het Sportfonds zal blijven bestaan. Het volgende lid heeft de indruk dat sommige verschuivingen werden gedaan, doch dat bepaalde ziekten blijven bestaan. Hij vraagt aan de Gemeenschapsminister hoe hij het leenrecht beoordeelt. Slechts 7 à 8 landen ter wereld hebben het leenrecht ingevoerd. In Nederland zijn de reacties over het experiment in Utrecht eerder negatief. Vele lezers gingen verloren, of is uitlenen van boeken aan wie deze niet zelf kan kopen niet het sociaal doel van het bibliotheekwezen. Voor de schrijvers zal het leenrecht evenmin veel voordeel opleveren. De meest gelezen en tevens meest verkochte titels zullen het grootste voordeel halen uit het leenrecht en dat is een schot naast de roos. Volgens spreker kan een tussenoplossing bestaan in een Fonds voor de Letteren mits belastingsaftrek. Inzake het musea-beleid klaagt het lid over het gebrek aan middelen voor de aankoop van kunstwerken. Wel bouwt men nieuwe musea, omdat dit volgens spreker bij de politieke opinie zeer in het oog springt, maar de aanvulling van het kunstpatrimonium staat beneden het minimum, en onze eigen kunstwerken verhuizen naar het buitenland. Wat de Opera voor Vlaanderen betreft stipt het lid aan dat de statuten door de vorige Executieve slechts voor 6 maanden werden goedgekeurd, waardoor de Opera na 6 maanden een feitelijke vereniging werd en de Gemeenschapsminister, die de intercommunales onder zijn bevoegdheid had, geen bevoegdheid meer had. Hij kon dus ook geen regeringscommissaris sturen. Is er nu een regeringscommissaris aangesteld ?, aldus de vraag van een lid. Met het Festival van Vlaanderen is veel geld gemoeid. Het lid vraagt of de Gemeenschapsminister een duidelijk inzicht kan verstrekken in de overheidstussenkomst. Hetzelfde lid stelt ten slotte nog de vraag waarom de schoolse inleiding tot de cultuur enkel toegespitst blijft op de literatoren. Waarom geen introductie tot de beeldhouwkunst, bezoek aan een schildersatelier, enzovoort. Ook voor cultuur moet cliënteel gemaakt worden. Wacht de Gemeenschapsminister op initiatieven van zijn collega T. Kelchtermans of wil ook hij werken met buitenschoolse activiteiten ? Een vierde spreker heeft het eveneens over een vernieuwde belangstelling voor de cultuur, die een bron is van tewerkstelling. Hij verwijst in dit verband naar de SERV-nota inzake tewerkstelling. Doet de Gemeenschapsminister de nodige in-
8 (19864987) - Nr. 5
spanningen en moet die tewerkstellingspolitiek waar ze bestaat soms niet verfijnd worden ? Dit kan door meer middelen te voorzien in eigen begroting, hetzij door mogelijkheden te creëren in andere sectoren. Het onderwijs, de jeugdsector, de vormingsbewegingen moeten de aandacht vestigen op de culturele waarden, de richting aanwijzen en aldus een reële bijdrage leveren. Gebeurt dit werkelijk of is er vernieuwing nodig. Er is een zekere vermoeidheid merkbaar. Sommigen hebben lange tijd meegewerkt en zouden thans wat anders willen doen doch hebben geen toekomst. Een balletdanser is uitgeteld op 35-jarige leeftijd, een jeugdwerker wordt mettertijd voorbijgestreefd en zo worden vele cultuurwerkers na verloop van tijd eerder een last voor de cultuur en groeit in hun carrière de vrees voor de toekomst. Hij pleit derhalve voor een sociaal statuut voor de kunstenaar en allen die zich ingespannen hebben voor de cultuur. Een lid vestigt ook de aandacht op de beeldindustrie die thuishoort in de culturele sector en met wat meer middelen veel bij komende tewerkstelling zou kunnen scheppen. Verder meent hij te weinig aandacht voor de verspreiding van onze cultuur in het buitenland waar te nemen, terwijl het onbetwistbaar waar is dat Vlaanderen in het buitenland best gekend en gewaardeerd is door zijn cultuur. Maar jammer genoeg zijn we ons daarvan nog niet zoveel van bewust als bijvoorbeeld Frankrijk het voor zijn cultuur het wel is. Is het overigens geen anomalie dat de ,,Brakke Grond”, het cultureel centrum voor de Vlaamse Gemeenschap in Nederland, niet rechtstreeks door de Gemeenschapsminister van Cultuur kan verdedigd worden ? Het lid vraagt met aandrang meer culturele toenadering met Nederland, niet alleen in het kader van de Taalunie, maar op alle terreinen waar de betrokken Ministers van Cultuur met elkaar kunnen samenwerken. Spreker is niet tegen sponsoring. Sponsoring kan nodig zijn maar ze mag de cultuur niet hypothekeren, en de ervaringen zijn tot nog toe niet bevredigend, zegt hij. De cultuurpolitiek afstemmen op sponsoring zou verkeerd zijn. Regelmatig spreekt men over deregulering. Dat kan een goed idee zijn maar het is moeilijk om ingeburgerde mechanismen terug te schroeven. Intussen, aldus het lid, werd een doorlichting en aanpassing van verschillende decreten in het vooruitzicht gesteld maar tot nog toe is hiervan nog geen spoor te onderkennen. Hij wenst evenwel dat niet zou geraakt worden aan de essentiële bepalingen van het bibliotheekdecreet ! Anderzijds wachten we ook reeds lang op een decreet op de bescherming van het onroerend patrimonium, aldus steeds hetzelfde lid. Hij vestigt vervolgens de aandacht van de Commissie op de problemen rond de Opera voor Vlaanderen, waarvoor slechts 200 miljoen frank in de begroting is voorzien, alhoewel 280 miljoen frank beloofd is en ook nodig is. Het is juist dat de problemen rond de Opera voor Vlaanderen moeten geklaard worden, maar dat is volgens spreker geen reden om die begroting zo krap te houden. Inzake de internationale culturele samenwerking herinnert hij eraan dat er in 1985 afspraken werden gemaakt met de toenmalige Franse Minister van Cultuur Jacques Lang. In welke mate werden deze afspraken ingelost en welke concrete resultaten werden er behaald ? Ten slotte verwijst spreker naar het Belgisch voorzitterschap in de Europese Ministerraad. Welke Minister neemt het
[ 26 1
8 (19864987) - Nr. 5
[ 27 1
initiatief en zal onze cultuur bij deze unieke gelegenheid voldoende aan bod komen ? Een ander lid pikt in eerste gemaakte bemerking dat er in tewerkstellingsbeleid gedaan jeugdwerk blijft de uitvoering
instantie in op de reeds eerder de cultuursector te weinig aan wordt. In de sector landelijk van de decreten onvoldoende.
Vervolgens wenst het lid te vernemen welke politiek de Gemeenschapsminister voert ten aanzien van de detachering van leerkrachten. Ten slotte spreekt het zijn ontstemming uit over de slechte kwotering van de jeugdorganisaties om beroep te kunnen doen op gewetensbezwaarden. Een volgende spreker formuleert volgende aandachtspunten : er moet iets ondernomen worden om de ambachtelijke kunst te beschermen. Deze kunst is aan het verdwijnen. In deze sector moet dus dringend aan vorming en tewerkstelling gedacht worden. Onze ambassades moeten aangemaand worden om de Vlaamse cultuur beter en veelzijdiger voor te stellen. In het buitenland zijn meestal alleen de namen Brussel en Brugge gekend. De monumentenzorg moet onverminderd voortgezet worden. Stilleggen van restauraties in uitvoering is niet te verantwoorden. Sommige monumenten, zoals bijvoorbeeld de Mechelse Sint-Romboutstoren zijn nationale monumenten. Waarom zou dan niet door nationale departementen geld kunnen ter beschikking gesteld worden ? De begroting voorziet een post voor de vzw ,,Vlaanderen leeft”. Hierover wordt enige uitleg gevraagd omdat spreker vaststelt dat de beheerders van de vzw sterk aan een partij gebonden zijn zodat ook de promotie van het initiatief eenzijdig zou kunnen overkomen. Ten slotte staat het lid terughoudend tegenover de woorden ,,bevorderen” en ,,steunen” en ,,kunst” en ,,kunstenaars” als men niet steeds voor ogen houdt dat men geen kunstenaars maakt maar dat men kunstenaar wordt door talent. Talent prijst zichzelf. Niet elk theater moet onmiddellijk als beroepstheater erkend worden. Ook voor experimenten moet men niet te vrijgevig zijn. De initiatiefnemers van experimenten moeten bereid zijn zekere risico’s te nemen. In een volgende tussenkomst stelt een lid zich de vraag of wij, Vlamingen, in een land wonen waar wij elkaar wel genoeg aanmoedigen bij goede initiatieven en prestaties. In Nederland, bijvoorbeeld, worden kunstenaars regelmatig geprezen, maar bij ons is er onmiddellijk rivaliteit en jaloersheid. Vervolgens verklaart hij dat hij en zijn groep niet alleen het natuurpatrimonium, maar ook het artistiek cultuurpatrimonium verdedigen. Vandaar zijn vraag waarom culturele en artistieke behoeften altijd onderzocht worden in crisistijd. Wat betekent overigens : crisisperiode ? Is het een tijd van achteruitgang of treedt er een nieuwe sociaal-economische toestand aan ? Zou het niet wenselijk zijn op de crisis minder traditioneel te reageren ? Bij de achteruitgang van de monetaire economie mag men niet meer Adam Smith volgen maar produktiever worden in de culturele sector, een sector die minder vernietigend is. Spreker is het derhalve niet eens met diegenen die beweren dat cultuur en kunst slechts kan betaald worden als alles goed gaat in de traditionele sectoren. Hij gelooft evenmin in de bewering dat objectiviteit in de kunst niet bestaat. Wel ziet hij het resultaat van die bewering. Voor een bedrijf in moeilijkhe-
8 (1986-1987) - Nr. 5
den weet men wat te doen ; in de culturele sector staat men in het luchtledige, aldus spreker. Moet de politiek de publiciteit voeren voor het culturele leven ? Zijn bijkomende financiële middelen daartoe nodig, zoals de post van 36 miljoen frank voor ,,Vlaanderen leeft”, daar waar de kunstenaars en cultuurwerkers zelf de nodige initiatieven moeten nemen. Wij moeten vooral elkaar aanmoedigen. Verwijzend naar de toelagen voor de hedendaagse Vlaamse muziek en voor ensembles voor oude muziek, stelt hetzelfde lid de vraag wie in die delicate opdracht zal beslissen welke muziek zal gesubsidieerd worden. Op de gevoerde politiek ten opzichte van het Vlaamse opera-leven had het lid veel kritiek. Deze problematiek moet zo realistisch mogelijk benaderd worden. Voor de 6 miljoen Vlamingen is het in stand houden van twee opera’s (namelijk Gent en Antwerpen) geen luxe. De geplande dosering van 30 voorstellingen in Gent en 60 in Antwerpen is te weinig om de aansluiting te garanderen met muzikaal West-Europa. Hij pleit ervoor de Opera voor Vlaanderen een kans te geven, spijts de minder goede voorstellingen die er inderdaad geweest zijn maar die niet bepalend zijn voor het artistiek peil. Wij mogen niet negativistisch zijn over eigen produkties ; wij moeten eerder de scheppingsdrang aanmoedigen. De voorlaatste spreker stelt de twee volgende concrete vragen : welke criteria worden gehanteerd bij de toekenning van literaire prijzen ? Hoe verliepen de recente culturele betrekkingen met Frans-Vlaanderen ? Verder brak spreker een lans voor een aanmoediging en de financiële ondersteuning van fondsen, studies en platenuitgevers die de bijna vergeten Vlaamse componisten uit de 19e eeuw in ere willen houden. Hij achtte het niet verantwoord om alles over te laten aan het vrij initiatief. Ten slotte werden nog een reeks vragen en bedenkingen geformuleerd door een laatste interveniënt in deze algemene bespreking. Door de afschaffing van fondsen voor culturele films rijst de vraag hoe de begonnen produkties kunnen afgewerkt worden. Het is absurd niet méér te investeren in tewerkstelling binnen de culturele sector als men bedenkt dat deze injectie niet meer kost dan de werklozensteun. Minister Coens wil in de rijksscholen lokalen ter beschikking stellen voor culturele activiteiten. Maar vele culturele verenigingen profiteren niet van die mogelijkheid omdat de vergoeding, de verzekering enzovoort te duur uitvalt. Tevens is hij zeer ontevreden over de evolutie bij de vzw ,,Ter Heide”. Volgens dezelfde spreker is sponsoring onaanvaardbaar als ze dient om de tussenkomst van de overheid te vervangen. Ze kan aanvullend zijn, als ze niet misbruikt wordt en niet ontaardt tot een, volgens de bewoordingen van het lid, wansmakelijke en aggressieve reclame. Hij citeert de reclame van Philips bij het tentoongestelde Lam Gods van de gebroeders Van Eyck, en de overdreven reclamebanderollen van het Gemeentekrediet.
C. Repliek van de Gemeenschapsminister Inzake bespoediging van de uitbetaling van de toelagen werd een werkgroep belast met het voorbereidend werk. Het voorstel van decreet van de heer Breyne is een goede uitgangsbasis.
[ 28 1
[ 29 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Het Regeerakkoord voorziet de evaluatie van de decreten. Dit gebeurt met een positieve bedoeling. Sommige fouten zitten in de decreten zelf ingebouwd. Deze evaluatie vordert traag omdat het een moeilijk werk is. Alle adviesorganen werden geconsulteerd. Sommige vervullen hun opdracht zeer kritisch, andere blijven eerder op de vlakte. ,,Decreten werken beleidsbevestigend” zegt de Hoge Raad. Sommige decreten werken overregelend ; overvloed van papier en paperassen. Misschien bestaat er vernieuwingsdrang bij de basis maar komt deze niet door de flessenhals van de besluitvorming. Die verscholen fouten en de opbouwende raadgevingen moeten in het gevraagde advies voorkomen. Antwoordend op de tussenwerping van een lid dat de commissie reeds de eerste evaluatie zou kunnen benutten en bespreken, zegt de Gemeenschapsminister dat zonder de betrokkenheid van de Commissie het werk niet af kan zijn, en hij belooft de resultaten te zullen meedelen. De Gemeenschapsminister verstrekt dan volgend overzicht over de uitvoering van de socio-culturele decreten : 1. Decreet op het vormingswerk voor volwassenen in verenigingsverband (4 juli 1975) : - integrale uitvoering : 552,4 miljoen frank - beschikbaar 1987 : 351,0 miljoen frank = + 65 % ten opzichte van 1986 : + 7,0 miljoen frank. 2. Decreet op het vormingswerk voor volwassenen in instellingen (3 maart 1978) : - integrale uitvoering : 248,l miljoen frank - beschikbaar 1987 : 184,3 miljoen frank = + 70 % t.o.v. 1986 : + 6,2 miljoen frank. 3. Amateuristische kunstbeoefening : decreet van 20 februari 1980 : - integrale uitvoering : 75,O miljoen frank - beschikbaar 1987 : 53,O miljoen frank = f 70 % t.o.v. 1986 : + 4,l miljoen frank. 4. Decreet op de koepelorganisaties (2 januari 1976) : - integrale uitvoering : 55,O miljoen frank - beschikbaar 1987 : 48,0 miljoen frank : + 85 %. 5. Decreet op de culturele centra : - personeelstoelage (16 juli 1973) verplichte uitgave - integrale subsidiëring : 70,3 miljoen frank t.o.v. 1986 : + 13,4 miljoen frank. 6. Vijfde decreet (27 juni 1985) : - beschikbaar 1987 : 110,O miljoen frank nl. Ontwikkelingswerk : 45 miljoen frank Bijzondere doelgroepen : 65 miljoen frank t.o.v. 1986 : + 20,O miljoen frank. 7. Politieke Vormingsinstellingen (27 juli 1985) - integrale uitvoering : & 28,0 miljoen frank - beschikbaar 1987 : 27,2 miljoen frank. Inzake personeelsbeleid laat de Gemeenschapsminister opmerken dat een gecoördineerde aanpak vereist is in alle sectoren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. In de cultuursector mag tewerkstelling geen doel zijn op zichzelf. Het nodige personeel moet ingepast worden in een
8 (19864987) - Nr. 5
[ 30 1
vooraf bepaald kwalitatief doel. Het advies van de SERV is belangrijk ; het is onjuist, dat investeren in cultuur weggegooid geld zou zijn. De tewerkstelling moest een gevolg zijn van de gevolgde politiek inzake vormingswerk, jeugdwerk, en andere, . . . De culturele sector waarin inderdaad veel tewerkstellingsmogelijkheden aanwezig zijn, werd niet achteruitgesteld. Het bewijs hiervan ligt in het stijgingspercentage bij het invullen van de decreten. 1. Landelijk jeugdwerk 2. Verenigingsverband 3. Volwassenen in instellingen 4. A.K.B. 5. Koepels 6. Archief en documentatiecentra 7. Staffunctionarissen culturele centra 8. Vijfde decreet 3. Politieke vormingsinstellingen 10. Weddetoelagen biblioteken
+6% +2% + 3,s % + 83 % + 0,o % + 31,5 % +8% + 12% +8% + 19 % t.o.v. aangepast 1986 + 28 % t.o.v. initieel
Er werd contact opgenomen met de Minister van Arbeid en Tewerkstelling om beroep te kunnen doen op het interdepartementeel fonds, want het nieuwe stelsel van de Geko’s stelt budgettaire problemen. Er dient aangestipt dat de opname in een BTK of DAC-project nooit een waarborg was voor blijvende tewerkstelling. Soms wordt een tijdelijk project omgezet in een duurzaam project ; dit was het geval voor het project ,,Musea en school” waar de 3 tijdelijk tewerkgestelden in het kader werden opgenomen. De opmerking dat Wallonië meer voordeel zou halen uit het interdepartementeel fonds dan Vlaanderen, zoals door een lid beweerd wordt, zal door de Gemeenschapsminister zorgvuldig nagegaan worden. Wat de internationale culturele samenwerking betreft, dient het volgende verduidelijkt te worden. Na de omvorming door het decreet van 28 juni 1985 zijn de financiële middelen en de ambtenaren van de parastatale, die thans onder de bevoegdheid valt van Gemeenschapsminister Deprez, herverdeeld. De omvorming had tot doel de profilering in het buitenland te verbeteren. De Gemeenschapsminister van Cultuur blijft echter functioneel bevoegd voor alle culturele aangelegenheden wat het buitenland betreft. Met betrekking tot het Fonds voor Internationale Culturele Uitstraling verstrekt de Gemeenschapsminister volgende toelichting : 1. De kredieten voorzien voor 1987 vertonen ten opzichte van deze van 1986 een lichte stijging, als men rekening houdt met de inkomsten van de prestigieuze tentoonstelling ,,De Vrouw in het Rijk der Farao’s”, het zogenaamde NOFRETproject. 1986
1987
137,8 miljoen frank (krediet) +18 miljoen frank (NOFRET)
159,3
155,8
159,3
Van deze kredieten wordt ongeveer 65 % besteed aan activiteiten in de sector Schone Kunsten.
[ 311
8 (1986-1987) - Nr. 5
2. De ingeschreven kredieten houden rekening met het feit dat zowel binnen als buiten cultureel akkoord voorziene engagementen, op selectieve wijze kunnen worden gehonoreerd. Het betreft hier verplichtingen die in het verleden werden aangegaan, en waartoe de Vlaamse Gemeenschap zich nu eens ,,de jure”, dan weer ,,de facto” verbonden heeft. Een raming van de lopende verplichtingen, die geschreven staan in samenwerkingsovereenkomsten ter uitvoering van culturele akkoorden, brengt ons tot een bedrag van ongeveer 54 miljoen frank (zijnde ongeveer 9 miljoen frank socio-culturele activiteiten en ongeveer 45 miljoen frank activiteiten in de sector Schone Kunsten). In de toekomst, voor de nieuw af te sluiten samenwerkingsakkoorden, die doorgaans voor een termijn van 2 à 3 jaar worden afgesloten, zal het accent gelegd worden op de EG-lidstaten alsmede op landen zoals de U.S.A., Japan en China. Momenteel bestaan 48 culturele akkoorden, waarvan er zeven niet in werking of geschorst zijn. Deze laatste betreffen de landen Griekenland, Irak, Iran, Pakistan, Syrië, Suriname en Zuid-Afrika. 3. Buiten cultureel akkoord, zijn er de traditionele verplichtingen, die op deze internationale kredieten betaald worden. Er zijn de centra De Brakke Grond (20 miljoen frank) en Alden Biesen (6 miljoen frank), Belgisch Huis in Keulen (1,5 miljoen frank). Er zijn de instellingen, verenigingen en activiteiten, die betrekking hebben op de culturele en taalkundige verwevenheid met Nederland, zoals ANV (1,4 miljoen frank), ANC (450.000), Theater coprodukties met Nederland (1,8 miljoen frank) ; voor de organisatie van Amsterdam Culturele Hoofdstad 87, zou ik een krediet uittrekken van 3 miljoen frank ; wat de uitstraling der Nederlandse letteren betreft, behoudt hij, in afwachting van een oplossing van de moeilijkheden hieromtrent, het krediet van 2,7 miljoen frank voor de Stichting Vertalingen ; een krediet is voorzien voor Septentrion, Ons Erfdeel en Jaarboek Franse Nederlanden ten belope van ongeveer 2,7 miljoen frank. 4. Als zware financiële verplichtingen, buiten akkoord, in de sector Schone Kunsten, moet hij vooral vermelden : Europalia (6 miljoen frank, en 6 miljoen frank voor 1988), seizoen 19861987 Singel Antwerpen (7 miljoen frank), de Biënnale Sao Paulo in september 87 (4 miljoen frank), bijkomende inspanningen voor de Vlaamse Film in het buitenland (2 miljoen frank). 5. Wegens het snel wijzigend en soms onzeker karakter van de activiteiten en manifestaties, op internationaal vlak, is het noodzakelijk de techniek van het Fonds te gebruiken. Ook O.W.V. de meerjarenplanning in elk samenwerkingsakkoord, is deze techniek aan te bevelen. Dit belet niet dat hij thans met zijn administratie onderzoekt, op welke wijze hij, jaarlijks, een rapport zou kunnen opmaken van de effectief ingevulde activiteiten op internationaal cultureel gebied. Een historiek alsmede een overzicht van de internationale kredieten 1986-1987 is opgenomen in bijlage 1 en IX. In antwoord op de bezwaren geopperd door meerdere leden tegen het feit dat, bij het ontbreken van decretale basis, door een pseudo-wetgeving en via allerlei fondsen onder meer inbreuk wordt gepleegd op de annaliteit, verklaart de Gemeenschapsminister dat hij in zijn kabinet een werkgroep heeft opgericht die dit probleem onderzocht. Hij wil zoveel mogelijk
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 32 1
fondsen afschaffen, tenzij deze bij decreet werden opgericht. -Onderstaande tabel geeft een beeld van de afgeschafte fondsen en de bestemming van de saldi.
Benaming fonds 1. Fonds voor jeugdvorming 2. Fonds voor culturele promotie 3. Fonds voor openbaar bibliotheekwerk 4. Filmfonds 5. Fonds voor Monumenten en Landschappen
Titel IV
Saldo Bestemming in milj.
S 39 art. 66.05.02
-
S 40 art. 66.05.02
0,5
S 41 art. 66.05.02 S 45 art. 66.03.02
20,8
S 78 art. 66.04.02
8,0
S 40 art. 12.02.02
S 42 S 45 art. 12.30.02
Hiervan is slechts 1,8 miljoen frank naar art. 12.02.02 van sectie 78 gegaan
Opmerking : Het museumfonds (sectie 48 art. 66.10.02) werd niet afgeschaft, evenmin als de ,,Kas van het KMSK Antwerpen” (art. 70.04.02 van sectie 48) en de ,,Kas van het Domein van Gaasbeek” (art. 70.07.02 van sectie 48).
Wat de opmerkingen rond het leenrecht betreft vraagt de Gemeenschapsminister zich af waarom men inzake letterbeleid steeds verwijst naar Nederland. Het leenrecht impliceert een band tussen de ontlener en de auteur. Het leenrecht mag niet ten laste gelegd worden van alle belastingbetalers, aldus de Gemeenschapsminister. Belangrijk is het te weten of de invoering van een leenrecht een ingreep zou betekenen in het bibliotheekdecreet. Anderzijds is een boek lenen in plaats van kopen een inkomensderving voor de auteur. In die zin is het leenrecht verdedigbaar. Maar men moet ook denken aan de beginnende auteur. Deze problematiek moet samen bekeken worden met de herziening van het bibliotheekdecreet. In bijlage II wordt het ontwerp houdende vestiging van een leenrecht opgenomen zoals het voor advies werd voorgelegd aan de Hoge Raad voor Bibliotheken en aan de Letterencommissie. De Opera voor Vlaanderen is een verrot dossier geworden, zegt de Gemeenschapsminister. Hij kan thans slechts rekening houden met wat is, en vandaag is de Opera voor Vlaanderen nog steeds een intercommunale. Intercommunales vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister voor Binnenlandse Aangelegenheden. De schuld van het verleden bedroeg op 30.06.1986 469 miljoen en zal moeten betaald worden door een consolidatielening. Inmiddels werden de kredieten beperkt om een ongebreidelde toepassing van artikel 42 tegen te gaan. De betrokken steden zijn akkoord om de huidige intercommunale om te vormen, tot een VZW onder de benaming ,,Vlaamse Operastichting” met één koor en één orkest, en met een toelage van 280 miljoen. De onderhandelingen met Gent en Antwerpen zijn bijna rond en de vakbonden geven blijk van veel verantwoordelij kheidszin. De Gemeenschapsminister blijft voorstander van één volwaardig operagezelschap. In antwoord op de vraag naar een duidelijk overzicht van de betoelaging van het Festival van Vlaanderen geeft de Gemeenschapsminister de volgende verduidelijking :
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 33 1 1. Verhouding overheid - F.v.V. a. Budgettair : Begroting F.v.V.
Toelage Vl. Gem.
f. 130,O mio + 113,2 mio
26,0 miljoen 26,0 miljoen 26,0 miljoen
1985 1986 1987
b. Stand van zaken na opmerking Rekenhof Na twee vergaderingen in de schoot van de subcommissie Financiën en Begroting n.a.v. de problemen met het uitbetalen van het saldo 1985 van het Festival van Vlaanderen, waarbij de Gemeenschapsminister zijn visie aangaande de wijze van subsidiëren heeft kunnen toelichten, meer in het bijzonder de opportuniteit van het aanleggen van reserves, werd er overeengekomen dat er speciale werkvergaderingen gehouden zouden worden waarop vertegenwoordigers van het Rekenhof, het Festival van Vlaanderen, de administratie en het kabinet aanwezig zouden zijn. Deze vergaderingen hebben hun vruchten afgeworpen, in die zin dat het Rekenhof na extra-comptabele aanpassingen vanwege de verschillende afdelingen ondertussen reeds enkele saldi geviseerd heeft. II. Financiële structuur aan de kant van de inkomstenzijde Tussenkomst : (ongeveer)
Vlaamse Gemeenschap BRT Prov., steden en gemeenten : Mecenaat, sponsoring Publiek
: f 26% 16% ’ 8% 23% : : 27%
III. Festival van Vlaanderen Waarom ventilatie over de verschillende afdelingen ? Essentie van de zaak : past in het kader van de maatregelen tegen laattijdige uitbetaling van toelagen t.t.z. elke afdeling kan zijn afrekening nu onmiddellijk na de organisatie van het speelseizoen opmaken, zodat het saldo onmiddellijk per afdeling kan uitbetaald worden. Vroeger gebeurde dat in globo voor heel het Festival, zodat bijvoorbeeld Kortrijk een dik half jaar op het saldo moest wachten. Door deze ingreep kunnen een aantal kaskredieten in hoofde van enkele afdelingen vermeden worden. IV. Verhouding tussen de afdelingen onderling : zie begroting zelf. De koepel wordt in dit systeem betoelaagd voor elk der afdelingen afzonderlijk. De Gemeenschapminister is het er volledig over eens dat er een wisselwerking moet bestaan tussen onderwijs en cultuur. het onderwijs moet meer cultuur-minded worden. Met Minister Coens heeft hij dienaangaande een beste verstandhouding. Er is een gemengde werkgroep opgericht. Bovendien is er binnen ,,Vlaanderen Leeft” een project opgezet, nl. ,,Onze school, onze kunstenaar” dat tot doel heeft de kunstenaar in de school en de school bij de kunstenaar te brengen. Wat destijds met de Franse Minister van Cultuur Lang is afgesproken, zal nagetrokken worden. Het is ook voor de Gemeenschapsminister een feit dat door het cultureel label Vlaanderen het meest bekend geraakt. De
8 (1986-1987) - Nr. 5
stichting ,,Vertaling” moet nieuw leven ingeblazen worden. De Gemeenschapsminister zal op dit punt de Taalunie op haar geloofwaardigheid testen. Van het Belgisch voorzitterschap in de Europese Ministerraad verwacht de Gemeenschapsminister weinig vooruitgang omdat er geen concrete voorstellen zijn. Sponsoring is voor de Gemeenschapsminister een zaak van nemen en geven. Er is een ontmoeting gepland tussen de Gemeenschapsminister, de Minister van Financiën, de sponors en de cultuurwerkers met het oog op duidelijkheid en uniformiteit inzake o.m. fiscale aftrekbaarheid. Maar sponsoring mag nooit in de plaats van de overheid komen. Ook op lokaal vlak moet sponsoring mogelijk zijn. Het moeten niet altijd de grote banken zijn. Ook minder-kapitaalkrachtigen moeten op democratische wijze cultuur kunnen bevorderen. De Gemeenschapsminister deelt mede dat een ontwerp van museum-decreet klaar ligt. Daarbij werden de lessen uit het verleden (cf. het theaterdecreet) niet vergeten. Men zal hier niet te veel regelen, geen categorieën bepalen, geen openingsuren voorschrijven. De Gemeenschapsminister vraagt zich af of men met het theaterdecre.et niet teveel versnippering heeft opgedrongen. Deze vraag stelt hij bij de overweging dat een land als Groot-Brittannië slechts 3 maal meer uitgeeft voor theater dan Vlaanderen, waar de begroting reeds 490 miljoen voorziet. Op de vraag of de culturele sector voldoende profiteert van de hulp die geboden wordt door gewetensbezwaarden, verwijst de Gemeenschapsminister naar de rooster van prioriteiten zoals die is weergegeven in bijlage III. In de sectiegewijze bespreking zal de Gemeenschapsminister verder ingaan op bepaalde aspecten.
II. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING De Voorzitter stelt voor de aanpassing van de begroting 1986 en de begroting 1987 gelijktijdig te behandelen, en als er vragen zijn over het bijblad, deze tegelijk te stellen met de vragen over de eigenlijk begroting. De commissie aanvaardt deze werkwijze en de bespreking spitst zich toe op de begroting 1987. Titel 1 Sectie 17 Bij Sectie 17 - Kabinetsuitgaven van de Gemeenschapsminister van Cultuur - zijn er geen vragen. Sectie 24 Bij Sectie 24 - Wetenschappelijk Onderzoek - wenst een lid uitleg te vernemen over het Centrum voor Andragogisch Onderzoek (art. 33.02.02), waarop de Minister verklaart dat het hier gaat om een studiedienst voor de overheid, waarvan het project destijds gestart werd door de heer Poma, Gemeenschapsminister van Cultuur in de vorige Executieve maar dat nu voor zijn uitwerking thuishoort bij de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming.
[ 34 1
8 (19864987) - Nr. 5
[ 35 1 Sectie 39 - Jeugdwerk
De krachtlijnen die terug te vinden zijn in het begrotingsontwerp voor de jeugdsector houden verband met twee belangrij ke punten. In de eerste plaats is er, in uitvoering van het regeerakkoord, een voortgezette inspanning om een betere toepassing te realiseren van het decreet van 22 januari 1975, houdende de erkenning en de subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk. Niettegenstaande de stringente begrotingspolitieke kon de gunstige wending, die in 1986 met een stijging van f 7% werd gestart, in 1987 worden volgehouden. De procentuele verhoging van + 3% is weliswaar niet in dezelfde orde van grootte als vorig jaar, maar betekent toch nog altijd een wezenlijke groei omdat het inflatiepercentage op dit ogenblik quasi onbestaande is. De loonlast die de jeugorganisaties dragen, blijft ten gevolge van het wegvallen van de indexeringen, vrij constant zodat deze supplementaire financiële middelen kunnen gebruikt worden om de werking en de kadervorming te intensiveren. Als tweede belangrijk aandachtspunt werd er gestreefd naar een grotere doorzichtigheid in de begroting. In tegenstelling tot vorige jaren worden kredieten van diverse werkvormen niet langer op eenzelfde begrotingsartikel genoteerd. Op artikel 33.02.02 vond men in 1986 de toelagen voor de Jeugdhuizen (79,0 miljoen fr.) samen met de subsidies voor de Jongerencentra voor Maatschappijvernieuwing (5,O miljoen fr.) Op artikel 33.03.02 werden de middelen voor Initiatieven de uitsplitsing van artikel 33.03.02 in twee aparte begrotingsposten voor de onderscheiden werksoorten is het nu onmiddellijk zichtbaar welke kredieten er voor elke sector ter beschikking zijn. Ten gevolge van het stilaan verdwijnen van alle substantiële verschillen tussen het Regionaal Jeugdwerk en de Jongerencentra voor Maatschappijvernieuwing drong er zich sinds enige tijd een hergroepering op onder de gemeenschappelijke noemer Regionaal Jeugdwerk. Vanaf 1987 zullen dan ook de middelen gebundeld worden. Voor de sector Jeugdhuizen betekent zulks een uitzuivering omdat deze werkvorm het begrotingsartikel niet verder moet delen met de JOCEMA’s en men daardoor direct weet over welke kredieten de Jeugdhuizen kunnen beschikken. Als laatste item dient aangestipt dat het artikel 33.04.02, ,,Experimenteel Jeugdwerk” enkel pro memorie bewaard blijft. De ruimte om innoverende, experimentele projecten te honoreren wordt ingebouwd in elk begrotingsartikel, in elke werkvorm. Daarenboven zal bij de herwerking van de erkenningscriteria voor het Regionaal Jeugdwerk een bijzondere zorg aan een maximale experimenteerruimte besteed worden. Bij Sectie 39,’ art. 33.01.02, bevestigt de Gemeenschapsminister dat hij een inspanning deed voor de uitvoering van het decreet van 22 januari 1975 tot regeling van de erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk ; bedroeg de uitvoering van dit decreet in de vorige begroting 70%, dan wordt deze in dit ontwerp van begroting opgedreven tot 75% ; ook werd een grotere doorzichtigheid nagestreefd door de opsplitsing van art. 33.02.02 dat thans nog enkel de toelagen
8 (1986-1987) - Nr. 5
aan jeugdhuizen en jeugdcentra bevat, daar waar het vroeger ook de toelagen voor de jongerencentra voor maatschappijvernieuwing voorzag ; en ook werd de leesbaarheid verhoogd door het uitsplitsen van de toelagen voor het regionaal jeugdwerk. Bij artikel 33.03.02 merkt een lid op dat de kredieten voor toelagen voor intiatieven voor de vorming van werkende en werkzoekende jongeren, in de vorige begroting 65.OOO.OfKl fr. beliepen en thans verminderd werden tot 50.000.000 fr. ; waarop slaat die vermindering in een tijd van werkloosheid ? De Gemeenschapsminister verwijst naar art. 33.11.02 dat thans voor de eerste maal afzonderlijk in de begroting werd opgenomen en voor 15.000.000 fr. kredieten voorziet voor de kansarme jeugd, daar waar tot in de vorige begroting deze som inbegrepen was in art. 33.03.02. Voor de VZW ,,Centrum voor Positieve Aanwending” (art. 33.27.02) is thans 400.000 fr. voorzien, daar waar dit, in de voorgaande begroting, een bedrag was van 600.000 fr. ; kan het ,,Centrum” zichzelf thans beter bedruipen of worden deze subsidies afgebouwd ? De heer Seeuws komt terug op de uitvoering van het decreet van 22 januari 1985 (het ,,Landelij k georganiseerd j eugdwerk” - art. 33.01.02) ; hij is van mening dat het decreet volledig moet worden uitgevoerd ofwel dat er accenten moeten worden gelegd en dat hiertoe het nodige geld moet worden voorzien ; hij verwijst naar zijn amendement in hoofdorde dat dit doel nastreeft door een verhoging van de voorziene begroting met 135.000.000 fr. ; als de meerderheid dit amendement niet wil volgen, kan ze misschien zijn amendement in eerste bijkomende orde aanvaarden dat een eerste stap naar de realisatie van de volledige uitvoering zet door het optrekken van de begroting van het art. 33.01.02 met 82.000.000 fr. ; en kan ook dit nog niet voor de meerderheid, dan verwijst hij naar het amendement in tweede bijkomende orde waar hij het optrekken van het bedrag vraagt met slechts 20.000.000 fr. ; dit is het supplement dat nog nodig is voor de minimale bezetting vereist om erkend te worden. De aandacht wordt ook gevestigd op het feit dat de organisaties, waarvan de betoelaging niet bij decreet is geregeld, bij name vermeld moeten worden ; de subsidiëringen op basis van een ministerieel besluit of van een administratieve regeling met goedkeuring van een minister, zijn sinds 1975 willekeurig aangepast, hetzij door de administratie, hetzij onder druk van de achterban ; voor de subsidiëringen vanaf de jeugdhuizen en de jeugdcentra tot en met de toelagen aan de verenigingen voor de kansarme jeugd - de subsidies aan jeugd en verblijfcentra uitgezonderd - bestaat er geen enkel decreet, en aan de Gemeenschapsminister wordt gevraagd een initiatief te nemen ; aan sommige van die regelingen moeten er aanpassingen gebeuren, zelfs met terugwerkende kracht ; de belanghebbende organisaties moeten rechtszekerheid hebben : het gaat hier om de broodwinning van honderden mensen. In het jeugdwerk bestaat er een dubbele verzuiling : benevens de klassieke, i s er ook nog die in de diensten zelf. Een ander lid is van mening dat het jeugdwerk in de verdrukking geraakt en op de terugweg is ; er waren 103 erkende landelijke jeugdwerken ; de Gemeenschapsminister heeft er dan ook goed aan gedaan na te gaan wat regionaal is en wat landelijk, wat wel en wat niet experimenteel is ; dit lid treedt de heer Seeuws bij voor zijn eerste amendement en voor zijn bezorgdheid voor de uitbetaling van de wedden, maar wenst voorzichtiger te zijn voor wat het amendement in tweede bijkomende orde betreft ; de verhouding die in het decreet is vastgelegd, moet inderdaad in stand worden gehouden, en als de eerste wedde betoelaagd wordt, valt deze verhouding weg : er zijn immers jeugdwerken die weinig opgesplitst zijn en de
[361
[ 37 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
aanvaarding van dit amendement in tweede bijkomende orde zou er hen toe aanzetten dit wel te doen, wat niet goed is. In tegenstelling met voorgaande tussenkomst, is dit lid van mening dat, zo men aan de Jeugdraad gemeenschappelijk geld zou geven, er een grotere eensgezindheid zou groeien. Van alles wat met het jeugdwerk te maken heeft, heeft er weinig de vorm van een decreet gekregen, maar de vraag is of de jeugd dat zelf wenst. men moet middelen geven waar er behoeften zijn, maar men moet geen behoeften scheppen. Dit lid stelt ook vast dat op het artikel 12.29.02 (,,Allerhande uitgaven voor aanmoediging, promotie, sponsoring, publicatie, ondersteuning en studie van projecten in verband met de jeugdvorming”) geen kredieten meer voorzien zijn. Dit was vroeger een fonds om nieuwe dingen op gang te brengen. Als er een jeugdfonds wordt opgericht met een adviesraad zoals er voor de sport werd gedaan, dan lijkt het nuttig dat dit fonds niet in de jaarlijkse willekeur van de administratie zou zitten, maar dat het aan de annaliteit zou ontsnappen ; er zou echter wel een jaarlijks verslag aan de Vlaamse Raad voorzien moeten worden. Aan de amateuristische kunstbeoefenaars valt er een stiefmoederlijke behandeling ten deel ; de amateur kan zich ook moeilijk verweren ; de vraag stelt zich of er hier geen structurele middelen ter beschikking moeten worden gesteld om de amateur de mogelijkheid te geven zich op te werken. Zij wenst in bijlage van het verslag een opsomming te bekomen van de investeringen en werken die aan jeugdhuizen werden uitgevoerd. (Zie bijlage IV) De verslaggever laat opmerken dat de totale begroting jeugdbeleid stijgt met 37 miljoen fr. t.o.v. 1986. Procentueel gaat het over een stijging van ongeveer 4,5 procent, hetgeen vrij behoorlijk is ten opzichte van het stijgingspercentage van 0,87 procent voor het geheel van begroting. Toch dient vastgesteld dat het decreet van 22 januari 1975 slecht voor 75% wordt uitgevoerd en de vraag wordt hierbij gesteld of de goede pogingen tot het opvoeren van de kredieten reeds opgehouden hebben te bestaan. Ook dit lid dringt aan op de volledige uitvoering van het decreet ; als er bijkredieten worden gevraagd, mag het jeugdwerk niet vergeten worden. Ook voor de kansarme jeugd moeten er meer initiatieven komen, maar bij gelijke kredieten betekent dat een lagere betoelaging. De toelagen voor initiatieven ,,werkende en werkzoekende jongeren” (50 miljoen fr.) en voor verenigingen voor kansarme jeugd (15 miljoen fr.) stegen beide met 8 miljoen fr. Toch blijft ook in deze sectoren de reglementering voor 70 procent uitgevoerd. De belofte om voorrang te geven aan kansarmen moet volgehouden worden. Ten slotte is ook dit lid van mening dat het beter is sommige gestructureerde verenigingen niet te doen uitzien naar een andere vorm om meer subsidies te krijgen. Binnen het jeugdwerk hebben er verschuivingen plaats, zo wordt er nog opgemerkt. Jeugd- en jongerenverenigingen kennen een relance na een crisisperiode. Zij moeten militante mensen vormen die morgen in de maatschappij komen met een zeker ideaal, een maatschappij die zij willen omvormen tot een betere. De Jeugdraad van de Vlaamse Gemeenschap vindt hij niet evenwichtig samengesteld ; men moet beginnen met de democratie bij zichzelf te beoefenen en hij waarschuwt tegen de tendens om het eerste personeelslid tegen 100% te betoelagen, wat bij de voorstander van dit amendement de reactie uitlokt dat het hier gaat om 100% van de uitvoering van 90%.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De basisfilosofie van het decreet moet gerespecteerd worden : het aantal uitgevoerde activiteiten die en het aantal mensen dat men bereikt, moet doorslaggevend zijn ; dat is een kwestie van verdelende rechtvaardigheid ; het tewerkstellingseffect zou verminderend zijn ; nu moet men in het decreet reeds een geïndexeerde basis voorzien : een kleine organisatie is al bevoordeligd ; voor de rest verloopt de betoelaging regressief ; vroeger werd deze kwestie nog besproken en niet aanvaard. Een aantal subsidies worden van uit het nationale naar het plaatselijke vlak overgeheveld : het is logisch dat iedereen op het eigen niveau subsidieert, maar moet dat wel van op nationaal vlak ? Dat moet gebeuren van uit de plaatselijke besturen ! Een volgend lid is van mening dat het jeugdwerk steeds als minder belangrijk beschouwd is geworden in het geheel van het cultureel beleid ; nochtans moet de jeugd worden gesensibiliseerd via het jeugdwerk ; vele kinderen uit arbeiders- en marginale gezinnen hebben dit jeugdwerk als enig contact met kunst en cultuur ; het administratieve werk kent er een hoogtepunt in het eerste en het derde kwartaal van het jaar bij de indiening van de aanvragen, maar in het tweede kwartaal gebeurt er niets. Bij het ontbreken van kredieten op het artikel 12.29.02, merkt dit lid op dat het Jeugdfonds niet meer bestaat, wat een gemiste kans is. De kredieten van de artikelen die een betere sensibilisering voor de cultuur mogelijk maken, moeten worden verhoogd. Na deze tussenkomsten van de leden, stelt de Gemeenschapsminister van cultuur vast dat hij weinig concrete oplossingen heeft beluisterd bij de vele vragen. men vindt het beleid verstard en te weinig flexibel, men oordeelt dat er te weinig kredieten zijn, dat het decreet van 22 januari 1975 volledig moet uitgevoerd worden, dat er aan niet-decretale regelingen een decretaal kleedje moet gegeven worden. Maar andere leden zeggen, als dit gebeurt, dat men dan de flexibiliteit afbouwt. Hij verklaart geschrokken te zijn geweest bij de lezing van het advies van de Jeugdraad van de Vlaamse Gemeenschap, dat in feite geen enkel ,,advies” bevat : daar komen geen ideeën uit, men vraagt alleen geld zonder te zeggen wat men met dat geld gaat doen. De sector is niet bij machte om antwoord te geven op de vele vragen die de jonge mensen zich stellen ; er is een gemis aan voeling met de basis ; het geeft een wat wereldvreemde indruk ; men wil de partijpolitieke verzuiling vermijden ; de oproepen klinken ietwat contradictorisch ; waarom dan geld investeren. Hij voert het regeerakkoord uit, maar het decreet voor 100% uitvoeren in één jaar is onmogelijk. Er moeten dan ook een aantal keuzen gemaakt worden in de sectie jeugdwerk. Een detachering mag niet willekeurig gebeuren. Het contingent leerkrachten is beperkt tot 60 en de wachtlijst wordt rigoureus toegepast. Anderzijds vestigt de Gemeenschapsminister er de aandacht op dat de ogenschijnlijke vermindering van sommige posten gerecupereerd wordt door nieuwe kredieten onder andere artikels. Men wenst ook te weten of de subsidies aan de VZW ,,Centrum voor positieve aanwending” - die van 0,6 op 0,4 miljoen gebracht werden - afgebouwd worden, waarop de Gemeenschapsminister antwoordt dat de toelagen thans over vijf jaar gespreid worden in plaats van over drie ; in 1989 worden er geen toelagen meer toegekend aan deze vereniging (art. 33.27.02). Een lid vergelijkt het huidige artikel 33.11.02 (,,Toelagen aan verenigingen voor kansarme jeugd”) met het artikel 33.03.02 uit het begrotingsjaar 1986 (,,Toelagen voor initiatie-
[ 38 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 39 1
ven vorming werkende jongeren en aan verenigingen kansarme jeugd”), met respectievelijk 15 miljoen en 65 miljoen aan kredieten. De Gemeenschapsminister verklaart dat er hier een splitsing is gebeurd en dat het thans voorziene bedrag voor de kansarme jeugd hetzelfde is als dat uit het vorige begrotingsjaar ; op aandringen van het lid, verklaart hij zich bereid na te zien of een correctie mogelijk is. De Gemeenschapsminister bevestigt dat, waar toelagen gegeven worden, de orthodoxie pleit voor een decreet, maar een decreet ontneemt de flexibiliteit aan de regelingen ; de verdelingscriteria voor deze regelingen mag men geen willekeur van de administratie noemen ; zij worden vooraf besproken met het kabinet. Hij aanvaardt echter wel dat een decretale regeling zich opdringt, maar dan zou het een raamdecreet moeten worden dat ruimte biedt voor flexibiliteit. Dat het jeugdwerk in de verdrukking zou komen, wordt door een lid gerelativeerd. Dit lid aanvaardt ook dat de minister niet elk jaar een globale toelage kan bepleiten. Zij is tegenover vorig jaar verhoogd. De culturele dimensie zou meer gehonoreerd moeten worden ; de vraag is : geven we een kunstzinnige vorming of doen we aan verzuiling ? Andere leden delen deze bekommernissen. Een lid vraagt een lijst met de toelagen uitgekeerd sedert 1980 aan de verschillende koepels (zie bijlage V) Over het ,,Vlaamse Platform voor internationaal Jongerenwerk” wordt nog gezegd dat dit een vereniging is die goed werkt, zonder personeel of permanentie. De Minister antwoordt hierop dat zij gegroeid is uit het comité voor internationaal jongerenwerk, en sommigen zeggen dat zij een linkse koers vaart. Er is een gebrek aan pluralistische benadering. Sectie 40 - Volksontwikkeling In zijn toelichting over deze sectie beklemtoont de Gemeenschapsminister dat ook voor de verschillende begrotingsartikelen i.v.m. Vlaams-Brusselse instellingen de begrotingsvoorschriften strikt werden toegepast. Het verheugt hem te kunnen stellen dat de 3 cultuurspreidende instellingen VZW Paleis, VZW Ancienne Belgique en de Beursschouwburg door hun activiteitenverslag van 1986 de relevantie van hun werking hebben kunnen aantonen. Vandaar lijkt het hem billijk ze voor 1987 een toelage toe te kennen, evenwaardig aan die van vorig jaar. Zijn belangstelling voor het Contact- en Cultuurcentrum heeft zich opnieuw vertaald in een budgettaire aanpassing. Waar hij in 186 de uitbouw van deze Derde Week in Brussel heeft veilig gesteld, lijkt het hem nu een toekomstgericht ingreep nieuwe opdrachten te geven aan het Contact- en Cultuurcentrum. Deze nieuwe taken passen in de sfeer van infoservice en logistieke ondersteuning voor de culturele promotie. Bemanning en financiering van dit opdrachtenpakket werden tot stand gebracht via een overdracht van middelen en personeel uit de VZW DTB, de dienst voor Culturele Uitstraling van Brussel, die wegens dreigend dubbel gebruik met bestaande toeristische diensten werd opgeheven. Wat het algemene artikel 01.01.02 betreft, zullen deze middelen worden aangewend om activerende animatieprojecten te ondersteunen. Het verheugt de Gemeenschapsminister evenzeer te kunnen mededelen dat beide boogdijministers, de heer Kelchtermans en hijzelf, hun bezorgdheid voor de NCC-dotatie in een reële stijging van het NCC-budget hebben kunnen vertalen. Ook werden aan de Nederlandse Cultuurcommissie 2 be-
8 (1986-1987) - Nr. 5
langrijke opdrachten bij gegeven : het beheren van de infrastructuur van de Hoofdstedelijke Openbare Bibliotheek en de personeelverantwoordelij kheid over een dozijn contractuelen, die mede instaan voor het onderhoud van de Brusselse Trefcentra. Meer in het algemeen preciseert de Gemeenschapsminister dat : 1. Het globale begrotingsbedrag stijgt in 1987 met ruim 4% : van ongeveer 1.150 miljoen fr. (1.152,2) in 1986 tot omzeggens 1.200 miljoen fr. (1.199,2) in 1987. Aldus wordt de indrukwekkende stijging met 13% in 1986 niet alleen geconsolideerd, maar worden ook nieuwe ontplooiingsmogelijkheden aan de sector aangeboden ; 2.1 - In afwachting van een doorlichting van de sociaal-culturele decreten op basis van evaluatiegegevens, wordt een anvaardbare beperkte verdere uitbouw (enigszins) veilig gesteld door middel van volgende budgettaire stijgingen : - Het decreet van 4 juli 1975 inzake het sociaal-cultureel vormingswerk voor volwassenen in verenigingsverband = + 7,0 miljoen fr. (van 344,0 miljoen fr. in 1986 tot 351 miljoen fr. in 1987) - Het decreet van 3 maart 1978 inzake het sociaal-culturee1 vormingswerk voor volwassenen in instellingen = + 6,2 miljoen fr. (van 178,l miljoen fr. in 1986 tot 184,3 miljoen fr. in 1987) - Het decreet van 20 februari 1980 inzake de amateuristische kunstbeoefening = + 4,l miljoen fr. (van 48,9 miljoen fr. in 1986 tot 53,O miljoen fr. in 1987) - Het vijfde decreet van 27 juni 1985 inzake het ontwikkelingswerk en een prioriteitenbeleid voor specifieke doelgroepen = + 20,O miljoen fr. (van 90,O miljoen fr. in 1986 tot 110,O miljoen fr. in 1987) Hierbij dient echter opgemerkt dat de Gemenschapsminister zich nog steeds niet heeft uitgesproken aangaande een aantal aanvragen voor nieuwe erkenning op deze diverse decreten. 2.2 1 Ook de verder groei en werkingsmogelij kheden van de Culturele Centra werd door middel van nieuwe erkenningen en rangverhogingen verzekerd via een stijging met 12,3 miljoen fr. - Culturele Centra (vzw formule) : + 4,l miljoen fr. - Culturele Centra (gemeentelijk) : 9,3 miljoen fr. 2.3 - In het kader van de verder afbouw van het KB van 1967 wordt het krediet voor 1987 verminderd met 13,0 miljoen fr. - een aantal organisaties, voor ontwikkelingswerk en voor gehandciapten, erkend op het KB 1967, hebben een aanvraag voor erkenning ingediend op het vijfde decreet ; - een aantal verenigingen en organisaties betoelaagd op het KB 1967 voor hun socio-culturele werking op het vlak van filmbegeleiding zijn overgeheveld naar de Sectie 45 (Schone Kunsten); - wat betreft de Volkskunde, wordt eerlang een reglementering uitgewerkt.
[ 40 1
Wl
8 (1986-1987) - Nr. 5
2.4 - Het krediet, voorzien voor het Contact- en Cultuurcentrum vzw kent t.a.v. 1986 een stijging met 5,8 miljoen fr., ten gevolge van de overname van de vroegere DTB-medewerkers. 2.5 - Er werd een accent gelegd op het emancipatiebeleid door lichte kredietstijging voor ROSA van 2,6 miljoen fr. in 1986 (= 2,2 miljoen fr. + 0,4 miljoen fr. bij bijblad) naar 3,0 miljoen fr. in 1987 en de Nationale Vrouwenraad - Nederlandstalige Afdeling van 0,9 miljoen fr. in 1986 (0,6 miljoen fr. + 0,3 miljoen fr. bij bijblad) tot 1,O miljoen fr. in 1987. De Gemeenschapsminister verklaart dat de kredieten stijgen met 4% ; de evaluatie-opdracht is van belang voor de verdere uitbouw van de sector maar in afwachting daarvan, tracht hij de decreten zo goed als mogelijk uit te voeren. De verdere groei van de culturele centra, zo wat hun erkenning als rangverhoging betreft, is verzekerd. Het vijfde decreet omvat niet alles : er worden nog steeds toelagen gegeven langs KB’s om. Het accent ligt op de emancipatie. Voor ROSA en voor de Nationale Vrouwenraad, Nederlandse sectie, is er een stijging van de kredieten. Het aantal Brusselse nominale inschrijvingen is geconsolideerd. Een lid verzoekt om inlichtingen over de campagne ,,Vlaanderen Leeft” : Wie geeft de directieven hiervoor en hoe geschiedt de werking ? Anderzijds wenst hij een gedetailleerd overzicht te bekomen van de trefcentra bedoelt bij artikel 71.01 (zie bijlage VI) In verband met artikel 33.59.02 (,,Toelagen aan verenigingen ter bevordering van de Vlaamse aanwezigheid in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel”) verzoekt een lid om toezicht op de uitvoering daar hij dikwijls veel moeite heeft om in het Nederlands te woord te worden gestaan ; het lagere personeel moet de tweetaligheid eerbiedigen, zegt hij. Mevrouw Van Puymbroeck verdedigt haar amendement op artikel 01.01.02 ; uit het advies van de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen blijkt dat 3/4 van de bestedingen uit de sociale sector terugvloeien naar de staat. Zij verdedigt verder een amendement dat ertoe strekt het krediet voor de Bond Beter Leefmilieu te verhogen met 2 miljoen. In verband met artikel 12.27.02 (,,Erelonen, studie-, expertise- en representatiekosten, publicatiekosten (enz.)” wenst een lid te vernemen of de VZW ,,Vlaanderen Leeft” personeel in dienst heeft en of daarop bespaard kan worden voor andere posten. Over artikel 33.07.02 (,,Decreet houdende de erkenning en subsidiëring van projecten en organisaties voor ontwikkelingswerk en in het kader van het sociaal-cultureel vormingswerk voor bijzondere doelgroepen en problematieken”) wenst een lid meer details te vernemen over de opdeling, de erkenning, en de procedures. Van artikel 33.08.02 (Decreet van 27 juli 1985 op de politieke vormingsinstellingen) wenst een lid de in 1986 toegekende bedragen te vernemen. Van artikel 33.11.02 (Toelagen voor experimenteel vormingswerk) vernam een lid graag of men hier gaat naar de afbouw van wat in het cultuurpact is voorzien. Artikel 33.34.02 voorziet een toelage aan de Vereniging van Nederlandstalige culturele centra ; deze vereniging heeft nood aan 3 educatieve en 2 administratieve medewerkers ; kan dat ? Waartoe dient de toelage aan het Vlaams Centrum voor Volksontwikkeling (art. 33.56.02) ? ,,Terheide” (art. 33.60.02) werkt voor de jeugdvorming, niet voor de cultuur ; staan deze kredieten hier op hun plaats ?
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 42 1
Een lid stelt de vraag of hier een aanwervingsstop wordt doorgevoerd. Houdt dat dan niet in dat het decreet ten dele niet wordt uitgevoerd ? Zo komen er ook geen nieuwe erkenningen ; wordt het cultuurpact wel toegepast ? De verslaggever heeft de indruk dat de campagne ,,Vlaanderen Leeft” zich beperkt tot het gebied van de schone kunsten, maar wordt er een initiatief overwogen langs de kant van het verenigingsleven ? Wie brengt de thema’s naar voor die in ,,Vlaanderen Leeft” worden gepromoot ? En als het chauvinisme van de Vlamingen wordt aangewakkerd en hun creativiteit wordt overroepen om meer zelfvertrouwen bij te brengen, dan mag men toch niet vergeten dat er ook nog verdienstelijke mensen zijn langs de overkant van de taalgrens. In verband met de toelage aan de Belgische mediatheek (art. 33.41.02) en de toelage als tussenkomst in de eindverrekening van de Belgische mediatheek (art. 33.58.02) waarvan de huidige Minister van Verkeerswezen voorzitter is, wenst spreker te vernemen of de onbegrijpelijke scheiding tussen bibliotheekokalen en mediatheek niet kan weggewerkt worden. Nog een ander lid vestigt er de aandacht op dat het sociaalculturele leven in beweging is, wat stelt de Gemeenschapsminister vast? In welke mate functioneren de koepels of gaat het om een belangenbehartiging ? Dit laatste kan men verwachten : is er samenwerking met de sectoren ? Is het Vlaams Centrum voor Volksontwikkeling voldoende uitgerust voor zijn werk ? In tegenstelling met wat een ander lid eerder vooropstelde, vraagt dit lid zich af of er nog personeel moet bijkomen bij het Vlaams Centrum voor Volksontwikkeling, dat een koepel van de koepels is ; waarom moet die vereniging betoelaagd worden ? Dit lid stelt eveneens de fundamentele vraag naar het beleid dat de Gemeenschapsminister denkt te voeren met een toelage van 100.000 fr. aan de Culturele Raad te Voeren. Wat wordt er bedoeld met de toelage voor culturele animatie in de erkende vakantiecentra en is er hier geen dubbele betoelaging ? . De Gemeenschapsminister gaat in op de vragen in verband met de campagne ,,Vlaanderen Leeft”. De daartoe opgericht vzw is bedoeld als een structuur die sponsoring mogelijk maakt. De campagne is gestart op 1 september 1986, voor een periode van drie jaar. De invulling van de campagne gaat uit van het departement. De verschillende culturele sectoren werden geraadpleegd. Het is de bedoeling het overleg met hun vertegenwoordigers voort te zetten. Tot op dit ogenblik kwam het sociaal-culturele werk nog niet aan de orde in de campagne. De verantwoordelijkheid ligt bij de Gemeenschapsminister en bij de Vlaamse Executieve. De vzw is bedoeld als werkinstrument en om de sponsoring aan bod te laten komen. Ze heeft een minimale samenstelling en beoogt uit de privé-sector middelen te verwerven, dit in het kader van een beleid dat sponsoring wil aanmoedigen. Een lid wil weten of deze vzw pluralistisch is samengesteld, over welke middelen zij beschikt, van waar die komen. Hij vraagt of de samenstelling strookt met de regels van het Cultuurpact en of de andere partij van de meerderheid het met deze samenstelling eens is. De Gemeenschapsminister geklemtoont dat de vzw er niet is om de thema’s van de campagne uit te stippelen, dat ze geen beleidsinstrument is, dat het Cultuurpact er dus niet aan te pas komt. De vzw is een uitvoeringsinstrument, ze krijgt geen middelen van overheidswege. Hetzelfde lid stelt vast dat de leden van de vzw kabinetsmedewerkers van de Gemeenschapsminister zijn en dat een vzw moeilijk te controleren is.
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
143 1
Een ander lid raadt de Gemeenschapsminister aan voorzichtig te zijn. Vzw’s hebben op gemeentelijk niveau vaak aanleiding gegeven tot wantrouwen. Wie gaat de financiën hier controleren ? Schept dat vanwege de Gemeenschapsminister geen verplichtingen t.a.v. de sponsors ? Uit dergelijke situaties kunnen incidenten ontstaan zoals dezer dagen in Duitsland. De volgende spreker vraagt wat er gebeurt als plots een andere Gemeenchapsminister komt. Verandert dan de samenstelling van de vzw ? Nog een ander lid wijst erop dat een vzw een eigen leven kan gaan leiden. Of is er in clausules voorzien om dit te voorkomen ? Hij wijst op moeilijkheden die ook ministers van zijn eigen partij zijn overkomen. De eerste vraagsteller vraagt nog wat er gebeurt bij regeringswijziging. Wat is er bepaald voor het geval van ontbinding van de vzw. De Gemeenschapsminister herhaalt dat over de actie overleg werd gepleegd met de hele sector. Hij noemt de vzw een logisch uitvloeisel van zijn cultuurpolitiek, waarin sponsoring wordt aangemoedigd. De campagne is gepland voor één legislatuur, de vzw is alleen bedoeld als werkinstrument voor het verwerven van middelen. Hij betreurt dat er aan de goede bedoelingen van dit initiatief wordt getwijfeld. (zie ook bijlage W Nog een andere spreker probeert te doorgronden wat er precies gebeurt. De Gemeenschapsminister krijgt te weinig middelen van de Vlaamse Gemeenschap. Hij probeert er te krijgen uit de particuliere sector. Hij moet daarbij vermijden dat er achterdocht ontstaat. Spreker suggereert de leden van de vzw te vervangen door ambtenaren die niet een zo duidelijke politieke stempel dragen. De vzw moet in haar statuten vermelden dat ze een louter financieringsinstrument is en dit moet ook uit de samenstelling blijken. Ofwel heeft ze naast financiële garanties ook betrekking op andere aangelegenheden : in dat geval speelt het Cultuurpact en dan zou volgens spreker de Gemeenschapsminister de Cultuurpactcommissie best om een advies vragen. De Gemeenschapsminister belooft met een voorstel te zullen komen dat tegemoetkomt aan de bezorgdheid van de Commissie. Wat de vzw Ter Heide betreft deelt de Gemeenschapsminister het volgende mee : 1. Wat is DACEB ? Het is een Dienst voor Animatie, Creatieve Expressie en Begeleiding. Behoort tot de Administratie voor Onderwijs en Permanente Vorming van de Vlaamse Gemeenschap. Personeel : Administratief ; 3 bedienden : ambtenaren ; 2 bedienden : werknemers van de vzw Ter Heide. Pedagogische : 8 pedagogische medewerkers, contractueel verbonden aan de vzw Ter Heide, in opdracht bij DACEB. Ter Heide is de vzw die onder toezicht van de minister werd opgericht om aan DACEB het nodige pedagogisch personeel ter beschikking te stellen. Deze regeling werd gekozen omdat destijds er op het personeelkader hiervoor geen voorzieningen waren. De leiding en het beheer van de vzw werden statutair voorbehouden aan ambtenaren van niveau 1 en een vertegenwoordiger van de minister. Opdracht : De opdracht van deze dienst werd door de overheid als volgt omschreven :
8 (1986-1987) - Nr. 5
a) de inrichting en animatie van eigen projecten en belangrijke culturele manifestaties op het vlak van toneel, musea, muziek, enz. b) begeleiding bij de vorming van culturele animatoren op verzoek van en in overleg met de verschillende besturen of van privé-verenigingen in het raam van het ganse departement (verruiming van de oorspronkelijke opdracht van de ,,Werkgroep voor Creatieve Expressie” naar alle besturen van het departement toe). 2. Waarom werd de dienst afgeschaft ? De dienst werd afgeschaft, hoofdzakelijk vanuit volgende feitelijke gegevens : De vaststelling dat de oorspronkelijke hoofdopdracht van DACEB - namelijk verspreiding doorheen Vlaanderen van de creatieve expressie als vernieuwende idee en als concrete aanpak - intussen werd gerealiseerd ; De vaststelling dat de meer recente taakinvulling van DACEB - namelijk uiteenlopende vormen van creatieve dienstverlening op verzoek van allerlei socio-culturele verenigingen, jeugdbewegingen en scholen - omzeggens integraal kan overgenomen worden door daartoe behoorlijk uitgeruste en evenzeer door de overheid gesubsidieerde organisaties, als bij wijze van voorbeeld de Lodewijck De Raet-Stichting, de vzw Tiem, de vzw De Kolk . . . Deze beslissing steunt op een grondige analyse van de oorspronkelijke toegewezen taken en op een doorlichting van de werking tijdens de laatste jaren. 3. De nieuwe opdrachten van het DACEB-team - Bij de aanduiding van de nieuwe werkopdrachten werd rekening gehouden met volgende overwegingen : 1. de dringende noodzakelijkheid een aantal realisaties op het vlak van de Rijksculturele centra daadwerkelijk te ondersteunen door ter zake deskundig personeel ; 2. tegemoetkoming aan het concrete verzoek tot bijkomende ondersteuning vanwege dynamische vzw’s die omwille van hun werking kunnen steunen op een algemene waardering en daarenboven aansluiten bij de huidige beleidsklemtonen ; 3. een beantwoording aan verwachtingen zowel van de sector Jeugd als van de dienst Volwassenenvorming omwille van de vroegere werking van het DACEB-team, dat naast het verzorgen van een aanbod ten dienste van de Volksontwikkeling, zich hoofdzakelijk toelegde op het ondersteunen van jeugdorganisaties ; 4. een concentrering van de opdrachten voornamelijk op het grondgebied van Brussel-19 gemeenten envlaams-Brabant om op deze wijze de terechte verwachtingen van het Vlaamse sociaal-culturele leven in de hoofdstad mede te ondersteunen ; 5. een bewuste aansluiting bij de persoonlijke kwaliteiten en voorkeuren van de individuele leden van het vroegere DACEB-team. 1’ Twee leden van het vroeger DACEB-team werden ter beschikking gesteld van het ,,Centrum voor Brussels Amateurtoneel” (CBA), dat door zijn pluralistisch en interdisciplinair karakter enerzijds en door zijn - nog verder uit te bouwen - materiële dienstverlening aan Brusselse gezelschappen en kunstzinnige verenigingen anderzijds een zeer specifieke opdracht vervult in het Vlaamse sociaal-cultureel leven van de hoofdstad.
[ 44 1
[ 45 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
2’ Eén DACEB-medewerker werd toegevoegd aan het jeugdcentrum Hoge Rielen en belast met begeleidingstaken en kadervormingsopdrachten. Dit domein wordt beheerd door een vzw, waarop de overheid echter in belangrijke mate is betrokken. 3’Eén medewerker werd ter beschikking gesteld van het ,,Cultureel Jongerenpaspoort” (CJP) in het kader van een omlijnd project ,,Cultuur en School”. Bedoeld project wordt mede begeleid door een specifiek daarvoor opgerichte stuurgroep, bestaande uit artistieke deskundigen, onderwijsspecialisten, kabinetsmedewerkers en vertegenwoordigers van mijn administratie. 4’ De overige DACEB-medewerkers werden ingeschakeld in de Rijksculturele Centra van Wemmel en Jezus-Eik en in de Dienst ,,Mediabib”. Het vroeger DACEB-team blijft daarenboven belast met het verlenen van kadervormingsservice. (zie de nota van 27 augustus 1986 aan de administratie, belast met de uitvoering van deze beslissing : ,,De DACEB-medewerkers blijven deeltijds verbonden aan het verzorgen van bijscholings- en kadervormingsprogramma’s die worden ingericht, hetzij door de Administratie van het Sociaal-Cultureel Werk, hetzij door coördintieorganismen van de volwassenenvorming of van het jeugdwerk in overleg met het Bestuur van het Sociaal cultureel Werk.“) Intussen werd aan de bevoegde Administratie de opdracht gegeven deze bijkomende taak voor het vroegere DACEBteam concreet uit te werken en alle betrokken koepelorganisaties of coördinerende diensten van de volwassenenvorming en het jeugdwerk van deze mogelijkheid schriftelijk in te lichten. (zie ook bijlage VIII) Bij het einde van de bespeking van sectie 40 deelt de Gemeenschapsminister mede dat in de vzw ,,Vlaanderen leeft” de huidige leden zullen vervangen worden door de vier ambtenaren-generaal van zijn departement. Een lid zegt dat de Gemeenschapsminister blijkbaar werd misleid. Hij herinnert aan de oprichting van DACEB in de dienst Volksontwikkeling. De eerste opdracht was cursussen te organiseren voor belangstellenden die zich kwamen aanmelden. Men heeft er alles op gezet om dit opzet te privatiseren. Daartoe werd een vzw opgericht. Men heeft het domein Ter Heide verworven om daar een onderkomen te vinden voor de dienst Creativiteit waar het tehuis werd afgeleid van zijn oorspronkelijke bedoeling. Er blijft alleen de keuze tussen de vrije sector en niets. De Gemeenschapsminister stelt vast dat de taakstelling van DACEB niet meer gebeurde volgens de initiële opdracht. Deze wordt verrricht door anderen. Op grond daarvan werd besloten tot opheffing van de dienst. De overheid mag zijns inziens bij de vaststelling, dat iets niet meer functioneert zoals bedoeld afschaffen. Een ander lid spreekt haar bijzondere waardering uit voor wat deze dienst indertijd gedaan heeft. Onder de inspiratie van een dominante figuur als August Bal werden er fantastische impulsen gegeven aan de vernieuwing van het jeugdwerk. Een lid stelt nog eens dat er in dit werk creativiteit moet zijn. hij stelt dat de dienst bewust kapot werd gemaakt. Wat de bespreking van de internationale kredieten betreft verwijst de Gemeenschapsminister naar de nota (zie bijlage IX).
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 46 1
Het krediet van deze sectie voor de Bond Beter Leefmilieu betreft volgens de Gemeenschapsminister enkel de sociaalculturele werking van de Bond. De Gemeenschapsminister deelt nog de volgende gegevens mee in verband met de uitvoering van het vijfde decreet. 1. Aanpassing van de criteria voor projecten van het vijfde decreet. A. Ontwikkelingswerk Een project in het kader van het ontwikkelingswerk moet minimaal 40 uren omvatten. Om in aanmerking te kunnen komen voor de subsidiëring van een half-tijds of een voltijds personeelslid moeten er minimum 250 of 500 uren zelf educatief begeleid worden door het betrokken personeelslid. De werkingskosten bedragen 1.000 fr. per uur voor de eerst 100 gepresteerde uren en 500 fr. per uur voor de daaropvolgende uren. B. Bijzondere doelgroepen en problemen. Voor de berekening van een personeelstoelage wordt ervan uitgegaan dat er minimum 400 uren zelf educatief worden begeleid (of 200 uren voor een halftijdse). De werkingskosten bedragen 1.000 fr. per uur voor de eerste 100 uren en 500 fr. per uur voor de daaropvolgende uren. Als er geen personeel wordt in dienst genomen bedragen de werkingskosten 2.000 fr. per uur (inbgrepen vergoeding voor lesgevers en begeleiders). Voor een project voor bijzondere problemen moet er rekening gehouden worden met decretaire bepaling dat er minimum 500 uren (of 250 uren zelf educatief moeten worden begeleid. 2. Interpretaties bij de uitvoering van het decreet. 1. Artikel 9, punt 9. a) het betreft hier organisaties met een ruime werking, waarvan het project kan verantwoord worden binnen hun eigen doelstellingen ; deze organisaties kunnen ook elders nog gesubsidieerd worden. b) de werking van vzw valt samen met de werking van het project ; m.a.w. het is een recent opgericht vzw in functie van het realiseren van het project. Deze vzw kan dus nergens anders gesubsidieerd worden. 2. Artikel 9, punt 6. Het samens tellen van een stuurgroep is van belang omwille van het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen het sturen en het beheer van en project. Daarom moet in het dossier telkens ook de samenstelling worden vermeld. 3. Artikel 9, punt 7 met betrekking tot de pilootfunctie : dit houdt in a) voor organisaties bedoeld in punt 9 a van artikel 9 : - dat het project niet mag behoren tot de gewone werking van de organisatie. l
- dat het project bruikbaar moet zijn voor de eigen werking van de organisatie of voor de brede samenleving. - dat het prject zich na maximum 3 jaar niet kan herhalen. b) voor vzw’s bedoeld in punt 9, b van artikel 9 : dat het project betekenis en nut moet hebben, dat het belang van de vzw overstijgt.
t
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 47 1
Zowel voor a als voor b zal voor de lopende projecten onderzocht worden of hieraan voldaan wordt. Nieuw ingediende projecten zullen hieraan in ieder geval moeten voldoen; 4, Budgettaire beperkingen. - Nieuwe projecten kunnen erkend en gesubsidieerd worden voor maximum 500 uren (OWW en problemen) en 400 uren (doelgroepen). - reeds erkende projecten kunnen voor 1987 uitbreiden tot maximum 500 uren of 400 uren ; projecten, die reeds erkend werden voor meer uren, behouden in 1987 een status quo. 5. Een projecttoelage kan geen starttoelage zijn voor een organisatie, dit wil zeggen dat de uren die in het kader van het project gesubsidieerd worden niet kunne opgegeven worden als bewijs van uren in het erkenningsdossier voor een organisatie. 6. Andere uitgangspunten : - vreemde taalcursussen kunnen niet ; de activiteiten moeten in het Nederlands verlopen rekening houdend met artikel 7, 1°. - Prioritair zijn projecten die werken met laaggeschoolden, gehandicapten, migranten en rond problemen van arbeid naar niet-arbeid of relatieproblemen. - Opbouworganen kunnen geen projecten indienen die in hun normale werking kunnen opgenomen worden, ervan uitgaande dat in het opbouwwerk zowal probleemdefiniëring als probleemoplossing moeten aan bod komen. - Een project kan niet ingediend worden om een personeelsstop in andere decreten te omzeilen. - onvolledige dossiers worden niet behandeld. - Strikte interpretatie van artikel 8. In verband met de subsidies aan politieke vormingsinstellingen deelt de Gemeenschapsminister de volgende cijfers mee. Politieke Vormingsinstellingen : - 1985 (nog erkend op het decreet Instellingen) L. Dos fel
2.489.068 fr.
:FfTvo Herman Vos
3.051.470 3.682.447 fr. fr. 3.760.729 fr.
- 1986 (geraade bedragen ; afrekeningen werden nog niet gemaakt) L. Dosfel 1 .V.K. IPOVO Herman Vos
4.248.359 4.119.046 6.327.922 4.849.020
fr. fr. fr. fr.
Totaal
22,2 miljoen fr.
- 1987 : Totaal 27,2 miljoen De Gemeenschapsminister doet opmerken dat aanwervingen van personeel bij de Mediadienst ressorteert onder Gemeenschapsminister Geens. In verband met de Belgische Mediatheek wijst de Gemeenschapsminister erop dat er problemen ontstaan doordat de openbare bibliotheken deze functie gaan vervullen. Een
8 (1986-1987) - Nr. 5
werkgroep zal deze problemen onderzoeken. Inzake Voeren zegt de Gemeenschapsminister dat hij inderdaad een beleid heeft, op het vlak van toerisme. Hij heeft er onlangs een werkbezoek gebracht. De toeristische uitbouw heeft reële kansen en het recreatieplan werd aangepast. Sectie 41 : Bibiliotheken Wat de sector van het bibliotheekwezen betreft, werd het totale begrotingsbedrag met 23% verhoogd (van 6259 miljoen fr. (initeel) in 1986 naar 773,9 miljoen fr. in 1987. In het artikel ,,Juist omdat bibliotheken belangrijk zijn” in de Standaard van 3 januari 1987 weerlegt de Gemeenschapsminister dan ook de opmerking dat de Vlaamse Gemeenschap ieder jaar minder geld over heeft voor de Bibliotheken. Dit wordt geillustreerd met een aantal concrete (cijfer)gegevens. Steunend hierop kunnen de wijzigingen, maatregelen en intiatieven ter zake als volgt samengevat worden. 1. Aansluitend op de vaststelling dat 110 gemeenten niet voldoen aan de initiële regel dat elke gemeente een plaatselijke openbare bibliotheek dient in te richten, wordt op de begroting 1987 (net zoals in 1986) een bedrag van 160 miljoen fr. voorzien, zodanig dat bouwdossiers kunnen worden opgevolgd. In heel wat gevallen gaat het om kleine gemeente, met relatief beperkte bouwprojecten van 500.000 fr. tot 2 miljoen fr. 2. In de loop der jaren is het krediet voor de weddetoelagen in uitvoering van het decreet stelselmatig gestegen. In 1987 bedraagt deze stijging 18% 1980 = 198, miljoen fr. 1982 = 550,s miljoen fr 1985 = 564,4 miljoen fr. 1986 = 598,l miljoen fr. 1987 = 705, 0 miljoen fr.
3. Van het bibliotheekdecreet van 19 juni 1978 werd destijds geen nauwkeurige analyse gemaakt van zijn kostprijs aan de Vlaamse Gemeenschap en de ondergeschikte besturen noch op kort, middellange of lange termijn. Na enkele jaren bibliotheekwerking bleek de uitbouw zoals voorzien in het decreet onbetaalbaar, gegeven de middelen waarover de Vlaamse Gemeenschap kon beschikken. Het volledig onverkort uitvoeren van het bibliotheekdecreet zou, enkel wat de weddeteolagen betreft, de Vlaamse Gemeenschap thans 1,l miljard fr. kosten per jaar. Hieruit volgde in 1982 een reeks maatregelen die men het crisisbesluit is gaan noemen, maar in feite bedoeld waren de basisprincipes van het bibliotheekdecreet te beschermen en noodzakelijke groeikansen de van het openbaar bibliotheekwezen veilig te stellen. 4. Een aantal goed overwogen nieuwe ingrepen blijven echter noodzakelijk om de essentiële en fundamentele intenties, vervat in het bibiliotheekdecreet veilig te stellen : - op het vlak van de personeelformaties worden een aantal maatregelen getroffen die spreidend en aftoppend werken. - Op het vlak van de deeltijdse plaatselijke openbare bibliotheken worden een aantal ondersteunende nieuwe maatregelen genomen. Zo zal een deeltijdse POB in een gemeente met minder dan 10.000 inwoners opnieuw kunnen beschikken over een personeelformatie van tenminste 30 uur, waardoor de crisismaatregel van 1982 ter zake ongedaan werd gemaakt. - Op het vlak van de weddetoelagen wordt de huidige 85%
[ 48 1
[ 49 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
betoelaging van de weddelast van het bibliotheekpersoneel voortgezet met evenwel nieuwe tegemoetkomende maatregelen : . verhoging van 85% betoelaging van de weddelast van de bibliothecaris van voltijdse openbare bibliotheken ; verhoging van 85% tot 95% betoelaging van de weddelast van de bibliothecaris van deeltijdse openbare bibliotheken. - Op het vlak van de collectienormen worden de gecompliceerde vroegere richtlijnen vervangen door een reeks van eenvoudigere criteria. Zo wordt wat de collectie betreft niet langer meer gesproken van het minimumbezit per jaar naar grootte van het werkgebied van het POB, maar is er nog alleen een voorgeschreven minimumbezit noodzakelijk bij de erkenning. Nadien moet de collecite aangroeien met een welbepaald procent in verhouding met de grootte van het werkgebied. Zo wordt de ingewikkelde reeds van normen inzake het voorgeschreven boekenbezit tijdens de perioden ,,eerste tien jaar bibliotheekwerking” en ,,na tien jaar werking” opgeheven. Een lid merkt op dat het openbare bibliotheekwerk een prioritaire aangelegenheid is bij het toekennen van de middelen en hij betreurt dat het NCOB nog steeds niet operationeel is, hoewel van daar uit de begeleiding van het bibliotheekwerk gebeuren moet. De automatisatie staat nog niet ver. Er zijn te weinig COB’s operationeel. De organisaties voor de lectuurbegeleiding zijn verzuild ; èèn grote organisatie zou kunnen geïntegreerd worden in het NCOB zo dit bestond. De tekst van het crisisbesluit is nog steeds niet ter beschikking hoewel hij noodzakelijk is om zich een oordeel te kunnen vormen. Het lid begrijpt dat men voor kleine gemeenten tussenkomt maar ook grote steden hebben het niet gemakkelijk wegens het zeer grote aantal uitleningen. Het crisisbesluit mag echter geen aanleiding geven tot een fundamentele herziening van het bibliotheekdecreet : men moet zich aan de vooropgestelde tien jaar houden, Men heeft de beslissing genomen om tot een ontzuiling te komen. 160.000.000 fr. voor de bouwdossiers is zeer goed. Het lid waarschuwt echter tegen het systeem van het leenrecht om langs die weg te komen tot een verhoging van de toelagen, waarop de heer Gemeenschapsminister anttioordt dat de invoering van het leenrecht, de versnelling van de automatisering betekent. Het lid merkt dan verder op dat, indien het leenrecht toch wordt ingevoerd, dit gebeuren moet zoals in Nederland, want dat anders de uitleningen teruglopen ; desnoods kan een deel van de kosten naar het lokale vlak worden doorgeschoven. Het afschuiven van het leenrecht naar het cliënteel toe waar de ontleningen nog niet voldoende zijn doorgedrongen, betekent het teruglopen van deze uitleningen. Er moet meer worden gedaan voor de debutanten, maar dat kan in de kaart spelen van bepaalde uitgevers. Een lid sluit zich aan bij het betoog van de vorige spreker. Hij pleit voor waardering van de kleine bibliotheken. Zij vraagt uitleg over de besteding van de kredieten van artikel 12.30.02. Een ander lid vraagt uitleg over het tweede crisisbesluit. (zie bijlage X) De Gemeenschapsminister zegt dat het tweede crisisbesluit vorige week door de Vlaamse Executieve werd goedgekeurd, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1987. Het is bedoeld om de personeeluitgaven in de hand te houden. Hij zegt dat hij getracht heeft binnen de begroting accenten te leggen. Het bi-
8 (1986-1987) - Nr. 5
bliotheekwerk is een van zijn prioriteiten : in 1978 was er blijkbaar een consensus om één netwerk uit te bouwen met de verplichting om in 1982 een bibliotheek per gemeente te hebben. Dit is te ambitieus gebleken. Men had vergeten een berekening te maken van wat het zou kosten. De Gemeenschapsminister noemt zich verbaasd over de kritiek, omdat hij toch een belangrijk krediet heeft kunnen loskrijgen voor deze sectie. Hoe moeilijk ook, het decreet moet worden uitgevoerd. Wel wijst de Gemeenschapsminister op het voornemen de decreten te evalueren : men moet de moed hebben het decreet van 1978 grondig te bekijken. De geest van het decreet moet worden gerespecteerd. Er moet nader nagedacht over de uitvoerbaarheid ervan in kleine gemeenten. Uit cijfers die de Gemeenschapsminister mededeelt dat op 42 gemeenten met minder dan 7000 inwoners er 8 zijn die een POB hebben en op 70 gemeenten met minder dan 8000 inwoners 22. Wat de vernieuwing van het boekenbezit betreft zitten de meeste bibliotheken onder de 20% norm. Hij wijst er ook op dat het bijkrediet van 40 miljoen in 1986 uitsluitend naar één bibliotheek (Antwerpen) is gegaan. Hij komt tot het besluit dat er een belangrijke inspanning is gedaan. In 1987 wenst hij rond te zijn met de evaluatie van het decreet. Ingaande op de vraag van een lid betreffende de 110 gemeenten die ingebreke blijven zegt de Gemeenschapsminister dat er niet altijd onwil in het spel is. Het is ook een probleem van begeleiding. Al deze gemeenten werden onlangs aangeschreven ; daarop zijn toch al een tiental aanvragen van erkenning binnegekomen. De Gemeenschapsminister zegt dan dat het crisisbesluit een deregulerend effect heeft. Het laat meer vrijheid inzake collectieraming. Hij wijst erop dat het leenrecht bedoeld is als instrument ter stimulering van het letterenbeleid. Als men over leescultuur spreekt moet men intellectueel correct blijven. De leescultuur is mede afhankelijk van allerlei andere factoren. Men zou bovendien bijvoorbeeld een vrijstelling van leenrecht voor de jeugd kunnen bepleiten. Het valt niet te ontkennen dat invoering van leenrecht een daling van het aantal ontleningen kan meebrengen, maar men moet zich wel realiseren dat de cijfers over het aantal ontleningen niet altijd een juist beeld geven : er is nu eenmaal een samenhang tussen het aantal ontleningen en de personeelformatie. Bovendien worden niet alle ontleende boeken werkelijk gelezen. De operationalisering van het NCOB werd door alle cultuurministers beloofd maar er is nog geen begin mee gemaakt omdat men de klemtoon eerst heeft willen leggen op personeelsuitgaven. De initële opdracht, vastgesteld in het KB van 1978 moet worden herzien, een aantal deze worden door anderen gedaan, de administratie is bezig met het opbouwen van een centrale catalogus. Op de opmerking van een lid dat betreurt dat het NCOB nu op de helling wordt gezet en erop wijst dat een gelijkaardige stelling in Nederland creatief en kostenbesparend werkt, repliceert de Gemeenschapsminister dat hij het NCOB niet loslaat, ofschoon een stuk van de oorspronkelijke bedoeling in een andere vorm wordt verwezenlijkt. Een lid is het eens met wat zijn collega in verband met het leenrecht heeft gezegd. Hij is van mening dat het leenrecht een negatieve invloed op het bibliotheekwerk zal hebben en dat het als middel niet geschkt is om het beoogde doel - stimulering van het letterenbeleid - te bereiken. Hij vraagt of de Gemeenschapsminister van plan is het op korte termijn door te drukken dan wel of hij nog eerst studies zal laten maken.
[ 50 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 511
Een ander lid stelt de vraag of we niet kunnen nadenken of we bij toepassing van het leenrecht alle boeken op een gelijk niveau moeten stellen. De Gemeenschapsminister bezorgt de tekst van het voorontwerp van decreet aan de leden van de Commissie (Bijlage). De ter zake uitgebrachte adviezen worden nu bestudeerd. De Gemeenschapsminister zal de bespreking voeren in het kader van de discussie over het bibliotheekdecreet. Voor 1987 is er in de begroting in niets voorzien. Sectie 42 : Schone Kunsten Ter inleiding licht de Gemeenschapsminister de nieuwe voorstelling van de begroting toe. In afwachting van een decreet betreffende de bevordering van de scheppende en uitvoerende kunst werd per begrotingspost een symbolisch krediet van 0,l miljoen ingeschreven. De Gemeenschapsminister hoop dat het decreet er dit jaar komt en dat hij dan onmiddellijk met de uitvoering ervan kan beginne. Op blz 192 is een begrotingsrechnische hergroepering van de verschillende posten uit de secties 45,46, 47 en 48 afgedrukt. Een lid wijst erop dat dergelijk procédé de controleerbaarheid niet gemakkelijker maakt. Ter inleiding van de bespreking van de secties 45,46 en 47 geeft de Gemeenschapsminister de volgende toelichting : Centraal in de financiering van de verschillende kunstuitingen staat de idee van de herschikking van de begroitng voor schone kunsten, naar de vorm en wijze waarop een kunstwerk tot stand komt. Op deze basisidee werd de sectie 42 gecreëerd waarbij een duidelijk onderscheid wordt gemaakt in : - Toelagen ter bevordering van de scheppende kunst. - Toelagen ter bevordering van de uitvoerende kunst. - Toelagen voor spreiding, archivering, dokumentatie en promotie van kunsten. De overheid die werkt met geld van nu, moet ook steun verlenen aan de kunst van nu (met de klemtoon op de creatie van eigentijdse Vlaamse kunst). Daarom werd voor de scheppende kunstenaar meer geld uitgetrokken (dat we voorlopig terugvinden in de resp. sectie 45 tot en met48). Een dergelijk beleid biedt vandaag voor het nageslacht de keuzemogelijkheid kunst van het laatste kwartaal van de eeuw of van vroegere perioden. Onder toelagen voor de scheppende kunstenaar vinden we de nodige stimulansen voor componisten, auteurs, scenarioschrijvers enzovoort. Enkele voorbeelden : - Aan elke reeds betoelaagd orkest wordt de verplichting opgelegd één compositieopdracht te geven aan een Vlaams componist, samen met de verplichting dit werk het daaropvolgende seizoen in minimum 1/2 van de programmatie op te nemen. - Idem voor operagezelschappen. (P.S.) Plastische kunsten en filmproduktie zitten eveneens onder ,,scheppende kunstenaar”, hetgeen onmiddellijke uitvoering impliceert van dit kunstwerk). - Voor het eerste deel (dus voor de scheppende kunstenaar) is een decreet in voorbereiding. Na afwerking van dit decreet (in 1987) zullen de nodige delen van de respectievelijke secties overgaan naar de nieuwe sectie 42.
8 (1986-1987) - Nr. 5
- Bij de uitvoerende kunsten vinden we de volgende belangrijke posten terug, theaterdecreet, theaterprojecten, ballet, dansprojecten, Philharmonie, kamerorkesten, opera, enzovoort. - Tenslotte volgen de toelagen voor spreiding, archivering, documentatie en promotie. Wie ? Filmverenigingen, lìlmfestivals, concertverenigingen (bijvoorbeeld Festival van Vlaanderen, musea, enzovoort) Sectie 45 - Culturele Films De Gemeenschapsminister laat in deze sectie de sterke verhogng van de totaal beschikbare kredieten opmerken. a) Verhoging van de kredieten voor de produktie van langspeelfilms : 55,5 miljoen fr. (1986) naar 104,O miljoen fr. (1987). (Dit moet enigszins gerelativeerd worden daar er in 1986 nog f 88 miljoen fr. extra geschikbaar was op het fïlmfonds van vorige jaren )-. Men heeft een verhoging kunnen vaststellen van het aantal iniatieven op alle vlakken : kortfilms, scenario’s, langspeelfilms enzovoort. In 1986 werden een 7-tal langspeelfilms gesubsidieerd : Mascara, Gezin van Paemel, Crazy Love, Skin, de Onkerlsbode, Dagboek van een Oude Dwaas, The Boran Case. Deze tendens blijkt zich in 1987 verder te zetten : ,,De Vaan (Bizznen), ,,Kohkra ! Kohkra !“, ,,Hector”, ,,Taxandria”, Les Noces Barbares”, enzovoort. Redenen : Meer vertrouwen (psychologisch) ; vlotte dossierbehandeling door de filmcommissie, administratie en kabinet. Een ander belangwekkend feit in 1986 was de oprichting van FEMI dat mede dank zij onze steun een lO-tal verfìlmbare scenario’s zal afleveren, en waarvan we dit jaar de eerste resultaten op het scherm zullen zien. De scenario’s zijn onder meer beter door het schrijven onder leiding van een Amerikaanse script doctor. b) Tweede grote vernieuwing is de bundeling van alle filmverenigingen (komende van OPV) bij de dienst film. De Gemeenschapsminister pleit voor veralgemening van het detaxatiesysteem. Hij moet vaststellen dat de idee van taxsheltering voor onbepaalde tijd is uitgesteld. Naar zijn mening heeft de overheid blijvend een corrigerende functie. Een lid is niet gelukkig met het verlaten van het systeem van het filmfonds. Per produktie zal men nu de hele zaak moeten afhandelen op twee jaar, wat alles moeilijker maakt. De nieuwe formule vergroot naar zijn mening de bureaucratie. Spreker heeft ook vragen over het soort projecten dat zal worden aangemoedigd. Onder de vorige Gemeenschapsminister ging de voorkeur naar traditionele films. Hij vraagt zich af of experimentele en culturele films nog voldoende aan bod komen. Hij pleit voor detaxatie in de richting van zuiver culturele films. Een ander lid herinnert aan de noodkreten die onlangs in verband met de Europese beeldindustrie zijn opgegaan. Hij oppert de suggestie van een video-decreet. De Gemeenschapsminister deelt het pessimisme niet in verband met het verdwijnen van het filmfonds. Hij vindt dat het cultureel gehalte van de ingediende projecten meevalt. Hij wijst op de intiatieven in verband met de vorming van scena-
[ 52 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
153 1
rioschrijvers. Op vraag van verschillende leden zegt hij bereid te zijn tot overleg met zijn collega van de Franse Gemeenschap over de problemen van het Filmmuseum. Een lid wijst op het zeer groot aantal verschillende filmopleidingen. De Gemeenschapsminister bezorgt, op verzoek van een lid, de volgende lijst van de gesubsidieerde produkties. De volgende initiatieven werden ondersteund in 1986 : Ondertekening - Scenario ,,Rails” MB 31.12.1985 - Scenario v. ,,Karel Van Dueren” vastlegging - Animatiefilms ,,Val van Gratie” Langspeelfilm ,,Mr. Butterfly in 1986 (Mascara) - Langspeelfilm ,,Gezin van Paemel” - 35 mm kopie ,,Springen” - Engelstalige ondertiteling ,,Springen” - Scenario ,,Het Reservaat” - Scenario ,,Zeeziek of de dood van” - Scenario ,,Sailors dont cry” - Scenario ,,Unif - Langspeelfilm ,,Skin” - Langspeelfilm ,,De onheilsbode” - Femi - Langspeelfilm ,,A cry for love” - ,,Dagboek van een Oude Dwaas” (L.S.) - ,,The Boran Case” (L.S.) - ,,Het Gevoel Cox” (kunstfilm) - Kortfilm ,,Het Janken”
300.000 240.000 3.472.500 16.200.000 19.000.000 127.365 124.022 240.000 300.000 300.000 300.000 16.200.000 9.200.000 1.717.260 11.400.000 13.401.646 8.532.387 4.500.000 800.000
Wat betreft artikel 33.02 zegt de Gemeenschapsminister dat de sterke stijging wordt gemotiveerd door de overgang van alle filmverenigingen die ressorteren onder volksontwikkeling. (+ kleine supplementaire verhoging). A) Artikel 33.13.02 - Sectie 40
Ontvangsten krediet in 1985
- Katholieke Filmliga (Nationaal) - Katholieke Filmliga (provinciaal) - Antwerpen - Limburg - Oost-Vlaanderen - West-Vlaanderen - Socialistische Federatie voor Filmclubs - Cedoc-Film - B evrij dingsfïlms - Andere Film - Centrum Info & Aktie - Socialistische filmactie - Fugitive Cinema
2.540.468 22.799 17.223 29.779 7.218 15.206 2.245.484 1.218.593 1.032.125 1.032.125 197.705 381.494 8.398.294
B) Artikel 33.01.02 - Sectie 39
1 J:P”
1.162.384 2.473.477 3.635.861
Samen 12.034.155 fr. op basis van de toegkende toelagen in 1985. Hier dienen uiteraard nog de tìlmverenigingen aan toegevoegd te worden die sinds jaren op artikel 33.02.02 - sectie 45 worden gesubsidieerd, zijnde : - Het Instituut ter Verspreiding van de Waardevolle Film - Belgische Vereniging van Film & TV-Auteurs - Vereniging ter Bevordering van de Animatiefilm
8 (1986-1987) - Nr. 5
c 54 1
- Nationale Dienst voor Filmclubs. SAMEN : 900.000 fr. Totale krediet = 14,0 (= lichte stijging 12.034155 + 900.000 fr. = 12.934.155 fr.) Wat betreft de criteria voor de filmverenigingen deelt de Gemeenschapsminister het volgende mede : - De filmverenigingen die overkomen uit de sectie 39 (jeugd) en de sectie 40 (volksontwikkeling) werden tot nu toe betoelaagd op basis van hun activiteiten die werden bekeken vanuit het vormingswerk en het jeugdwerk. - Zoals filmverenigingen die reeds in de sectie 45 werden gesubsidieerd (Belgische Vereniging van Film en T.V.-Auteurs, Vereniging ter bevordering van de Animatiefilms, Nationale Dienst voor de verspreiding van de waardevolle film) zullen zij beoordeeld worden op basis van meer op "Film” geïnspireerde criteria. Enkele voorbeelden : - verspreiding van moeilijk toegankelij ke film - uitgaven van een filmtijdschrift - organisatie van filmvoorstellingen in het alternatieve circuit, retrospectives enzovoort - organisatie van cursussen in verband met bepaalde filmthema’s enzovoort. De criteria zullen uitgewerkt worden in overleg met de verantwoordelij ken van de filmverenigingen. Alle activiteiten van de respectievelijke verenigingen zullen geadviseerd worden door de selectiecommissie voor de culturele film. Sectie 46 : Letteren en dramatische kunsten De Gemeenschapsminister licht de begrotingscijfers toe. - Voor het eerst is er voor de uitvoering van het theaterdecreet meer geld. De kosten van het seizoen 1986-1987 worden geraamd op f 430 miljoen fr., waarvan dus de helft dient betaald te worden op het begrotingsjaar 1987 (= 215 miljoen fr.) Met andere woorden voor 1987-1988 kan een besluit van de Vlaamse Executieve opgesteld waarbij rekening wordt gehouden met een budget van ongeveer f 488 miljoen fr,, waarvan de haalbaarheid in de toekomst in vraag gesteld kan worden. Op langere termijn wordt er gewerkt aan een nieuwe decretale regeling voor de theaters. Dit initiatief moet uiteraard geplaatst worden in het kader van het decreet op de uitvoerende kunsten. Een werkgroep komt regelmatig op het kabinet samen om een nieuwe regeling uit te denken. - Binnen de sectie 46 wordt veel meer aandacht besteed aan jonge, projectmatige initiatieven, zoals dit trouwens gesteld werd in de beleidsnota die werd voorgelegd aan de cultuurcommissie van de Vlaamse Raad. Enkele voorbeelden. - receptieve produktiecentra voor toneel en andere podiumkunsten (Vooruit Nieuwpoorttheater, Mimelight, Proka, Stuc) 15 miljoen fr, totaal beschikbaar krediet (cf. 1986 = 4 miljoen) - theaterprojecten : enkele (15-tal worden na advies van de RAT betoelaagd op een degelijke manier = + 5 miljoen fr. ; (totaal krediet 1987 = 25 miljoen) - Voor het letterenbeleid is in 1987 meer geld beschikbaar
c 55 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
voor toelagen werkbeurzen : 2 miljoen voor E. Van Itterbeek, rest van e verhoging voor additionele honoraria en de subsidiëring van tijdschriften. (ofwel - ingeval het decreet op de Scheppende Kunstenaar en zéér zéér vlug zou zijn - steun aan debuterende auteurs) Veel belang wordt er gehecht aan de invoering van een leenrecht, en vooral via welke techniek dit zal gerealiseerd worden. Het is de vaste intentie dit nog te realiseren vóór 1 januari 1988. Wat de advisering door de RAT betreft stelt de Gemeenschapsminister vast dat deze zoals alle adviescommissies wel eens te lijden heeft onder het feit dat belangengroepen er te sterk aanwezig zijn. Hij zal bij hernieuwing van de samenstelling proberen te vermijden dat in de RAT leden zetelen die tegelijk rechter en partij zijn. Degenen die tegen de adviezen het meest luidruchtig protesteren zijn degenen die een rode kaart krijgen. Voor 1986-1987 heeft de Gemeenschapsminister het advies van RAT gevolgd en dat heeft voor de betrokkenen uiteraard budgettaire gevolgen. Hij beklemtoont dat adviesraden zich loyaal t.o.v. het beleid moeten opstellen en adviezen uitbrengen binnen het beschikbaar budget. De Gemeenschapsminister denkt niet da wij in Vlaanderen te weinig uitgeven aan theater. Hij stelt dat er ook in deze sector behoefte is aan deregulering. Een lid pleit voor soepelheid. Sommige initiatieven moeten kunnen blijven subsidiëring genieten. Hij vestigt de aandacht op de nood van tijdschriften, die enerzijds moeten kunnen blijven verschijnen en anderzijds hun medewerkers moeten kunnen honoreren. Wat de additionele honoraria betreft is hij er voorstander van dit van geval tot geval te bezien, Een ander lid stelt dat de RAT aanvankelijk was opgericht met een niet-economische opdracht en dat daarom de vakbonden er niet werden bij betrokken. Nu deze RAT belangrijke adviezen uitbrengt die ook gevolgen hebben voor de tewerkstelling vraagt hij zich af, vanuit de inspraakfïlosofìe, of het niet zinvol zou zijn vakbondsafgevaardigden bij de RAT te betrekken. Met deze idee zijn noch de Gemeenschapsminister noch verschillende andere leden het eens. Een ander lid vestigt de aandacht op de schakelfunctie die het vormingswerk zou kunnen vervullen in het contact tussen het boek en de boekenlezer. Wat de vertalingen van buitenlandse auteurs betreft stelt zij vast dat daarbij in hoofdzaak Noordnederlandse vertalers aan hun trekken komen. Nog een ander lid pleit voor tegemoetkomen aan 9 Vlaamse vertalers. De Gemeenschapsminister zal het vertalersprobleem onderzoeken. Hij wijst ook nog op het ruime gebruik dat wordt gemaakt van de ,,Schrijverslijst lezingen”. Sectie 47 - Muziek en Lyrische Kunst In deze sectie werd volgens de Gemeenschapsminister zoals vorig jaar gedeeltelijk een einde gesteld aan de nominatiminschrijvingen, en een meer projectmatig beleid (presatiegericht, manifestaties stimuleren) mogelijk te maken. Ook voor de begroting van 1987 werd bovenvermelde optie verder doorgevoerd. Slechts enkele nominatims blijven over : Jeugd en Muziek, Ballet, Philharmonie van Vlaanderen, OW, en de respectievelijke festivals van Vlaanderen. (M.a.v. een opmerking van het Rekenhof)
8 (1986-1987) - Nr. 5
Over de herstructurering van de Opera voor Vlaanderen wordt verder onderhandeld met de steden, met als belangrijkste doel : het behoud van één goed en groot operagezelschap in Vlaanderen. Met ingang van 1 januari 1988 zal de nieuwe Vlaamse Operastichting van start gaan met programmatie maar zal binnen enkele maanden na een akkoord met de steden officieel opgericht worden. (Ondertussen zal een nieuwe leiding bekend gemaakt worden, die het nieuwe jaar zal voorbereiden) Over de herstructurering op sociaal vlak worden momenteel gesprekken gevoerd met de representatieve vakorganisaties. Bij het Ballet van Vlaanderen blijkt de rust teruggekeerd na de komst van R. Denvers, als artistiek directeur. Zij behouden hun toelage van vorig jaar (namelijk 180 miljoen). Voor de nieuwe initiatieven verwijst de Gemeenschapsminister naar de volgende begrotingsposten. 1) Stimulering van de hedendaagse muziek : (21,5 miljoen fr.) toelage voor het geven van compositieopdracht, de uitvoering daarvan en de subsidiëring van festivals voor hedendaagse muziek en ensembles die enkel hedendaagse muziek brengen. 2) toelagen voor kamerorkesten (22,8 miljoen fr.) wordt afhankelijk gemaakt van het vervullen van programmatische voorwaarden : min 1/3 20-eeuwse muziek en de 1/2 daarvan 20-eeuwse Vlaamse muziek. 3) Dansprojecten (7,9 miljoen) waardoor groepen zoals Rosas en het dansfestival Klapstuk meer ontwikkelingsmogelijheden zullen krijgen. 4) Oude muziek waabij met strenge criteria historisch muzikaal onderzoek dat uitmondt in de uitvoering van die muziek kan gesubsidieerd worden. Een lid weidt uitvoerig uit over de problematiek van de Opera voor Vlaanderen. Hij wijst op de mogelijkheden die in de Bondsrepubliek werden geschapen. Hij betreurt dat het aantal voostellingen te Antwerpen zou verminderd worden. Hij betreurt ook sommige uitspraken van de Gemeenschapsminister inzake de kwaliteit van de produkties. Een ander lid wijst erop dat de vergelijking met Duitsland niet opgaat omdat de achtergronden er anders zijn. Hij is het met de Gemeenschapsminister eens dat men uit de impasse moet en het verleden moet uitzuiveren. In verband met de bekend geworden voorstellen pleit hij ervoor niet te snel te werk te gaan. Men moet komen tot een nieuw contract met afwijking van artikel 42. Wat de gebouwen te Gent betreft moet deze ofwel door de Stad Gent zelf worden gerestaureerd ofwel aan de Vlaamse Gemeenschap afgestaan voor een symbolisch bedrag, en dan de Gemeenschapsminister zelf het iniatief nemen. Nog een ander lid is het eens met de Gemeenschapsminister dat de initëele bedoeling van de Intercommunale, namelijk te komen tot één instelling moet worden gerealiseerd. Hij is eveneens van mening dat de oplossing van dit ook juridisch probleem moeilijk snel kan worden bereikt. De idee om de betrokken personeelleden aan een examen te onderwerpen noemt hij vernederend. Daarvan zijn er geen voorbeelden in ons cultureel bestel. De Gemeenschapsminister moet zijn verantwoordelijkheid maar op zich nemen op grond van andere criteria. Spreker acht het wenselijk in het decreet op de uitvoerende kunstenaars een bepaling inzake de mobliteit op te nemen : op een bepaalde leeftijd zijn mensen als artiesten nu
[ 56 1
[ 57 1
8 (19864987) - Nr. 5
eenmaal afgeschreven en daar moet men een oplossing voor zoeken. Spreker stelt voor de Opera-hervorming te beginnen met het benoemen van een intendant en verder minder snel te werk te gaan. Hij vraagt ook wanneer Gemeenschapsminister Pede klaar zal zijn met zijn decreet ter zake. Hij is het eens met een eventuele overname van het Gents Operagebouw maar de restauratie hiervan zal, net als die van het Bourlatheater, nog een harde dobber zijn. De Gemeenschapsminister constateert bij de leden van de Commissie eenzelfde verontrusting als de zijne. Hij zegt helemaal niet overhaastig te werk te gaan ; de mensen die hem adviseren zijn maanden met de zaak bezig geweest. Als hij achter een optie kan staan en als de Executieve Ja” zegt, is voor hem echter de tijd van de studie voorbij. Het idee van de integratie van het opera-orkest met de Filharmonie is al verlaten. De Gemeenschapsminister relativeert ook de betekenis van het aangekondigde ,,examen” en wijst erop dat ook Mortier in 1980 een gelijkaardige selectie heeft moeten maken. De nieuwe intendant zal zich ongetwijfeld op een of ander manier een idee moeten kunnen vormen van de kundigheid van het beschikbare personeel. Wat het Antwerpse Bourlatheater betreft ligt het in de bedoeling dit de thuishaven van het Ballet te laten worden in 1987. Bij contacten met Minister Olivier is gebleken dat deze bereid zou zijn met kredieten te hulp te komen. Een lid wijst op de behoefte aan een statuut voor de kunstenaars. Bij ontbreken hiervan worden mensen ervan afgeschrikt zich exclusief aan de kunst te wijden ; anderen die het wel doen komen er bekaaid af. De heer Dierickx zegt dat zijn amendement bij artikel 43.21.02, dat beoogt het krediet op te drijven tot 285 miljoen, bedoeld is om de overgangsperiode voor intendant en overheid interessant te maken. De Gemeenschapsminister zegt dat het bij 200 miljoen blijft zolang er niets nieuws uit de bus is gekomen. Een lid stelt dat dit deontologisch niet correct is als men weet dat er 280 miljoen nodig zal zijn. De Gemeenschapsminister deelt nog de volgende cijfers mee : In 1986 werd het krediet artikel 33.08.02 - Toelagen tot stimulering van hedendaagse Vlaamse muziek - als volgt verdeeld : in frank 1. 8e Jazz Hoeilaart Internationaal Prijs van de Vlaamse Gemeenschap 2. Vlaamse Brassband Federatie Kreatiehonorarium Karel De Wolf 3. Festival van Vlaanderen - Pools requiem Penderki Landschappen II van Wilfried Westerlinck Gls tussenkomst in het verlies) 4. Les Passions Unies 540.250 fr. honoraria Vlaamse Groepen 3 18.500 fr. honoraria Franse Groepen 5. Stichting Logos 6. Leraarsvereniging Lemmensinstituut ,,Festival van hedendaagse muziek van Jonge Vlaamse Componisten 7. Muzikon Week van de hedendaagse muziek uitkoopsom Kaalslag 8. Vzw Limelight - Project ,,Interieur-Exterieur” 9. Toelage aan het Int. Filmgebeuren Gent ,,Wereldpremière 1-Inhumaine” ,,Optreden Jazz-orkest KMC-Gent” 10. Toelage aan de Kon. Fanfare Sint-Cecilia Compositieopdracht K. Verbruggen ll. Werkingstoelage voor de Nieuwe Muziekgroep
100.000 40.000 977.500 825.000 127.500 858.750 800.000 150.000 180.000 815.000 200.000 68 .ooo 74.000
158 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Jaarwerking 1986 1.800.000 12. Werkingstoelage voor de ,,Werkgroep voor Improviserende musici” - Jaarwerking 1986 500.000 13. Toelage voor Orphische Avonden 31.508 (3 concerten) 14 Toelage aan I.S.C.M. (werkingskosten) 15.000 15. Compositieopdrachten gegeven door de concertverenigingen van de drie conservatoria en het Lemmensinstituut (elk 1 mio fr.) 4.000.000 16. Twee compositieopdrachten aan E. Gistelinck 100.000 gegeven door Gailly 17 Compositieopdracht Koninklijke Beiaardschool 25.000 ,,Jef Denijn” - Mechelen (aan Jos Van Looy) 18. Concert van het conservatorium van de stad Kortrijk 15.000 19. Museum van Hedendaagse Kunst Citadelpark Gent 80.000 Compositieopdracht aan T. Demey en E. Gleichim 20. Pro Musica Lokeren Compositieopdracht aan Jo Van Eetvelde 20.000 21. Commyn vzw Muziekprodukties - creatie van de muziekproduktie ,,Papieren kogels” 59.500 22. Walburga Orgelconcerten - Veurne Compositieopdracht aan R. Steyaert 25.000 23. A.N.Z. - Antwerpen compositieopdracht van Jan Van der Roost 25.000 24. Vlaamse Kameropera - Antwerpen - Compositieopdracht aan E. Gistelinck 100.000 25. Werkingstoelage voor ,,Studio Electronische Muziek” (S.E.M. - Kontich) 293.050 26. Concert Hedendaagse Vlaamse Muziek (Meise) 43.177 27. vzw ,,Eigen Wijs” 220.000 28. De Singel - Antwerpen Toelage voor Compositieopdrachten en concerten 388.000 200.000 29. Vooruit vzw 30. De Spiegel - Muziektheater te Brugge 34.775 3 1. Off-Off-festival 378.256 32. T. Brouwers (Jazz-ensemble) 40.000 33. Hedendaagse muziek in de gemeentelijke school van Gavere 6000
De Toelagen aan vaste orkesten en ensembles (artikel 33.03.02) werden in 1986 als volgt verdeeld : - 1. Fiaminghi - Saldo 85/86 Kamerorkest van Vlaanderen vzw - Voorschot 86/87
5.400.000 1.500.000
- Westvlaams orkest - saldo 85/86 Voorschot 86/87
pw;.y; . .
- Kamerorkest W. Proost Toelage voor de concerten in 1986
150.000
Sectie 48 - Beeldende kunst en musea De Gemeenschapsminister zegt dat, ten opzichte van 1986, het krediet bestemd voor de Beeldende Kunsten en Musea voor 1987 gestegen van 90,9 miljoen fr. tot 142,3 miljoen fr (35,0 miljoen fr. I.S.) Dit betekent een stijging van 19%. Specifiek is artikel 12.21.02 : organisatie en inrichting van tentoonstellingen- gestegen van9,5 miljoen fr. naar 10,4 milj oen fr. + 0,9 miljoen fr, artikel 33.15.02 : Toelagen en beurzen van alle aard, tentoonstellingen enzovoort - gestegenvan 14,0 miljoen fr. naar 16,2 miljoen fr. + 2,2 miljoen fr. en artikel 33.29.02 : MUHKA - gestegen van 7,0 miljoen fr. naar 17,7 miljoen fr. + 10,7 miljoen fr. Daar de eerste wens van de kunstenaar is, naar buiten te kunnen treden met zijn werk werden de kredieten bestemd voor het opzetten en organiseren van tentoonstellingen verhoogd met 3,l miljoen fr. (zie hierboven). De administratie zal hiervan een gedeelte kunnen aanwenden om de tentoonstellingen : Ex Libris, Hedendaagse tekenkunst, Gouache en aquarel, Graveurs vanheden en Masereel aan te passen, te vernieuwen en uit te breiden. Voor het organiseren van plaatselijke tentoonstellingen kan 2,2, miljoen fr. meer gespendeerd
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 59 1
worden. De Vlaamse Commissie voor de Beeldende Kunst adviseert de Gemeenschapsminister in deze aangelegenheid. Doordat het Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen zijn deuren opent begin juni wordt aan de Vlaamse kunstenaars de mogelijkheid geboden tentoon te stellen samen met internationale erkende kunstenaars. Al te dikwijls hebben wij ons opgesloten in en bekrompen provincialisme. Kunstpromotors, conservators van belangrijke buitenlandse musea en kunstmanifestaties zullen op deze wijze direct in contact gebracht kunnen worden met het werk van onze voornaamste hedendaagse Vlaamse kunstenaars. Het totale bedrag bestemd voor de Musea is status quo gebleven aan dit van 1986. In 1986 werd reeds een grote inspanning gedaan om de aankoopkredieten van de musea te verhogen. Een lid wijst op het personeelstekort in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Antwerpen. Hij vraagt hoe men de verhouding ziet tussen de Koninklijke Musea, het ICC en het MUHKA. Een ander lid wijst erop dat er voor de ontwikkeling van het museumbeleid in Vlaanderen weinig wettelijke basis is. Hij wijst op de problemen en verdiensten van de musea in de provincie, bv. dat te Deinze. Hij wenst nadere uitleg over het krediet van 17,7 miljoen voor het MUHKA. Verwijzend naar het nieuwe museum te Oostende wil de volgende spreker weten in welke mate de betrokken steden ter zake tussenkomen. De Gemeenschapsminister verzekert dat er voor de Koninklijke Musea te Antwerpen een oplossing komt bij de herziening van de personeelsformatie, wat echter tot de bevoegdheid van Voorzitter Geens behoort. Er is voorzien in 79 ambten. Dit komt tegemoet aan de grootste noden. Recent werden eh op contractuele wijze acht suppoosten aangenomen. Het ICC zou een onderafdeling van het KMSK worden maar er is nog wel een prbleem met de bibliotheek. Deze zou naar het MUHKA gaan. Een vorig spreker vraagt wat er met het ICC-gebouw gebeurt. Hij wijst erop dat het Koninklijk Museum beschikt over een prachtige bibliotheek die helaas niet geïnventariseerd is. De Gemeenschapsminister wijst andermaal op de recente aanwerving van 8 + 3 personeelsleden en voegt eraan toe dat de rest zal volgen. Hij noemt zich niet gelukkig met het ontwerp van museumdecreet dat onlangs is goedgekeurd door de Hoge Raad van Advies. Het ontwerp is naar zijn gevoel te strak, het maakt flexibiliteit moeilijk. Hij is er zich van bewust dat de musea op dit ogenblik hun opdracht niet kunnen vervullen zoals het hoort. Daartoe zouden in het decreet gepaste criteria moeten worden opgenomen. Dit is weer een aspect van de telkens ter sprake komende discussie over de deregulering. In het MUHKA worden thans 7 personen tewerkgesteld, de goedgekeurde formatie omvat 22 personen, die per 1 juni 1987 in dienst zullen zijn. Zoals de vorige Vlaamse Executieve heeft beslist blijft het MUHKA een vzw. Sectie 49 - Toerisme De bespreking van deze Sectie wordt gehouden in aanwezigheid van de heer Vanmoerkerke, voorzitter van de Raad van Bestuur, en de heer ‘Verheyden, commissaris-generaal. Titel 1 en II worden samen behandeld. De Gemeenschapsminister geeft een toelichting bij de be-
8 (19864987) - Nr. 5
160 1
grotingscijfers van het Vlaams Commissariaat-generaal voor Toerisme. Een vergelijking met de dotatie aan het VCGT van het vorige jaar geeft volgende cijfers : (initieel) 1986
3
1987
.
Titel 1 : Exploitatieuitgaven van de Vlaamse Gemeenschap Art. 02.05.02, Sectie 96
264,9
300,5
bl
Titel II : Investeringen via betoelagingen Art. 61.01.02, Sectie 96
229,5
215,5
C>
Titel III : Directe investeringen Art. 81.03.02, Sectie 96
81,0
81,0
575,4
597,0
Totaal Vlaamse Gemeenschap
Titel 1 : Exploitatieuitgaven - stijging 13 % : uitbreiding personeelsformatie verhoging directe promotie met 18,3 miljoen fr. andere verhogingen logisch gevolg verhoging directe promotie (bv. vervoer en promotiekosten). Titel II : Investeringen via betoelagingen art. 61.01.02, Sectie 96 De belangrijkste vernieuwende maatregel in 1987 is het invoeren van een nieuwe premieregeling voor de logiesverstrekkende bedrijven. De premie voor brandbeveiligheids- en moderniseringswerken zal 30 % bedragen met een maximum van 2.000.000 frank, en zal om de vijfjaar hernieuwbaar zijn. De nodige kredieten werden voor deze nieuwe maatregel voorzien. Verder wenst het VCGT op basis van een door haar goedgekeurde vijfjarenplan de sociaal toeristische infrastructuur te helpen moderniseren. De verhoogde inspanning op het vlakvan de toeristische uitrusting wordt ook in 1987 aangehouden. Titel II : Rechtstreekse investeringen art. 81.03.02 - Status quo met vorig jaar.
De heer Vanmoerkerke zegt in de huidige conjunctuur tevreden zijn met de ter beschikking gestelde kredieten. Toch zijn deze onvoldoende om te bereiken wat men zou willen. Een lid is ontgoocheld over wat er in 1986 werd gerealiseerd. Men beschikt nog altijd niet over het noodzakelijk personeel : het ontwerp van formatie is voor advies naar Openbaar Ambt. In dat licht moet hij toegeven dat de Commissaris-generaal met de paar mensen waarover hij beschikt in 1986 mirakelen heeft gedaan, maar het Commissariaat-generaal kan pas echt operationeel worden als dit probleem van de baan is. Spreker weidt dan uit over diverse aspecten van het beleid. Hij stelt dat aan de plaatselijke diensten moet worden gezegd wat zij moeten doen inzake infrastructuur. Met het beschikbare krediet kan men naar zijn mening niet veel aanvangen. Hij pleit ervoor dat het Commissariaat-generaal, nu gehuisvest op de Graanmarkt, samen met de OPT, dit adres niet zou verlaten voor het Markiescomplex. Hij vraagt of er vorig jaar een studie werd gedaan over het rendement van de investeringen. Hij beklemtoont dat de regeling van het probleem van de vakantiespreiding een kwestie is van leven of dood, Hij wijst erop dat er in Vlaanderen behoefte is aan grote hotels, met meer dan 80 kamers. Hij stelt de vraag of het TV-programma ,,Boeketje Vlaanderen” moet worden gesubsidieerd.
[ 611
8 (1986-1987) - Nr. 5
Verwijzend naar de uitspraak van het Arbitragehof i.v.m. de bevoegdheid inzake brandveiligheid pleit hij voor een drieledig reglement ter zake (hotels tot 10 bedden, bestaande hotels, nieuwe hotels). Inzake het sociaal toerisme pleit hij voor steun aan mensen in plaats van aan stenen. Hij vraagt hoe de samenwerking verloopt met ander instellingen en organisaties zoals CGIS, VEV (huis inNew York). Verder wenst hij nog inlichtingen i.v.m. de door het Rekenhof noodzakelijk geachte goedkeuring van een decreet betreffende de toelating tot het bouwen van kampeerterreinen. Hetzelfde lid wenst de samenstelling te vernemen van de Raad van Advies en van de technische comité’s. Op vraag van het lid overhandigt de Gemeenschapsminister de gevraagde gegevens (zie bijlage XI). Hij informeert voorts naar de evolutie i.v.m. het probleem van de veiligheid op kampeerterreinen en de regelingen inzake brandveiligheid. Hij suggereert ook een systeem te bedenken om hotels herkenbaar te klasseren. Hij vraagt hoe de promotie in het buitenland verder evolueert. Verder vraagt hij om nadere gegevens in verband met de publikaties en de gevoerde publiciteit. Nog een ander lid verklaart het eens te zijn met bovengenoemde suggesties inzake een driedubbele normering inzake brandveiligheid. Hij vestigt ook de aandacht op de soms mensonwaardige wantoestanden inzake hygiëne op kampeerterreinen. De heer Vanmoerkerke is van mening dat er een nationale reglementering inzake brandveiligheid moet komen. Hij pleit voor coördinatie van activiteiten van het VCGT met de lokale en provinciale toeristische diensten en federaties met het oog op promotie in het buitenland. Een lid herinnert aan de stelling van het Rekenhof dat in uitvoering van het Cultuurpact de reglementering inzake sociaal toerisme per decreet dient te gebeuren. Hijvraagt of er ter zake een nota is. Verder vraagt hij nog uitleg over sommige kredieten en over gebouwen die werden verworven. De heer Vanmoerkerke acht het niet een prioriteit gebouwen te beheren. Sedert de oprichting van het VCGT werden er praktisch geen gebouwen meer verworven, maar wat er is moet goed worden beheerd. Een lid vraagt hoeveel kastelen de Vlaamse Gemeenschap bezit. Een ander lid stelt vast dat ons binnenlands toerisme weinig is ontwikkeld. Wat vakantiespreiding betreft komen wij geen stap verder, Hij wijst erop dat bv. Nederland en Duitsland een bepaald imago bezit, Vlaanderen niet. Hij vraagt of wij voldoende middelen besteden en in welke mate het VCGT operationeel is. Hij pleit voor een 5-jarenplan voor sociaal toersisme. Hij zou op een ander moment een parlementaire bespreking willen hebben over het jaarverslag van het VCGT. De Gemeenschapsminister wijst erop dat het ,,Limburgs tintje” dat in het investeringsbeleid wordt opgemerkt strookt met de optie die door de Executieve t.a.v. ontwikkelingszones werd genomen. Hij bevestigt dat er in voldoende middelen wordt voorzien en hij is het niet eens met het somber beeld i.v.m. het operationeel maken van de parastatale. De leden van de Raad van Bestuur werden benoemd op 19 maart 1981, de eigen comptabiliteit is opgestart, men heeft onderdak gevonden op de Graanmarkt. De personeelsbesluiten zijn in voorbereiding. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve heeft volledige bevoegdheid op dat terrein. De procedure is omslachtig wat tot vertraging heeft geleid. Het ontwerp van personeelsformatie is nu bij Openbaar Ambt. Het decreet inzake de adviesraad is operationeel en deze is geïstalleerd. Het Arbitragebofheeft zich uitgesproken over het decreet betreffen~de de logiesver-
8 (1986-1987) - Nr. 5
162 1
strekkende bedrijven en bevestigt dat de Gemeenschappen ter zake volledige bevoegdheid hebben. De uitvoeringsbesluiten werden door de Vlaamse Executieve goedgekeurd en zijn nu bij de Raad van State voor advies. Over het decreet betreffende de reisbureaus wordt binnenkort een uitspraak verwacht. In verband met de kampeerterreinen zegt de Gemeenschapsminister dat inzake openlucht-recreatieve bedrijven zijn collega voor Ruimtelijke Ordening belangrijke bevoegdheid heeft. De heer Vanmoerkerke verklaart zich redelijk tevreden over de stijging van de dotatie met 18 % Het krediet uitgetrokken voor personeel gaat naar een reservefonds. De Gemeenschapsminister zegt dat inzake het gebruik van informatica de Raad van Bestuur onlangs een beslissing heeft genomen. In verband met de vestiging van het VCGT in het Markiesproject verwijst hij naar de bevoegdheid van de secretaris-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Subsidiëring voor het programma ,,Boeketje Vlaanderen” behoort tot de autonomie van de BRT. Misstanden op kampeerterreinen vallen onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester. De meeste kastelen ressorteren vooralsnog onder de nationale regering, Overijse en Knokke onder VCGT. De Gemeenschapsminister deelt de bekommering van de leden die hebben gezegd dat de Vlamingen zelf doordrongen moeten zijn van de toeristische mogelijkheden van hun land en zo de beste ambassadeurs kunnen zijn. De heer Vanmoerkerke bevestigt dat het VCGT met zijn twee personeelsleden op de persdiensten er het beste van maakt. Inzake informatica deelt hij mee dat de Raad van Bestuur de beslissing heeft genomen binnen drie maanden een verslag te maken over al de bestaande noden. Hij zegt dat er in het reservefonds de niet gebruikte kredieten van 1986 getransfereerd werden naar 1987. Hij schetst hoe in samenwerking met OPT, EVIS, SABENA en American Express een campagne van 60 miljoen frank werd georganiseerd voor Amerika. Hij Yergelij kt dat cijfer met het totale krediet van 42 miljoen frank en met het 1 miljoen dollar dat Nederland voor de Amerikaanse markt spendeert. Het Markiesproject noemt hij een beslissing van de Vlaamse Executieve. Er zou wel samen met de OPT een informatie gevestigd blijven op de Graanmarkt. De vakantiespreiding blijft een topprioriteit. De vestigingen in het buitenland blijven beperkt tot de rendabele : Londen, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Met het oog op publiciteit in het kader van het Eurosongfestival wordt er 10 miljoen besteed : men probeert hier samen te werken met andere instellingen, het CGIS, de steden en de provincies. Hij wijst op de noodzaak het beleid te richten op het creëren van nieuwe verblijfsbedden en onze hotelcapaciteit te vergroten. Het idee van een vijfjarenplan voor sociaal toerisme zal worden bestudeerd. Hij betreurt dat wij de kans hebben gemist om Disneyland bij ons te vestigen. De heer Verheyden deelt de volgende gegevens mee. Statistiek 1985 evolutie 1984/1985 Overnachtingen buitenland : Rijk : 21.296.907 31.140.359
9.843.452 + 5,3 - 0,2
+ 1,5
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 63 1
Overnachtingen per streek buitenland Kust Steden Kempen Ardennen Overige
2.097.045 4.119.431 1.518.072 1.144.269 964.635
% binnenland % 21 42 15 12 10
13.232.140 413.575 2.108.268 3.664.713 1.878.211
62 2 10 17 9
totaal
010
15.329.185 4.533.006 3.626.340 4.808.982 2.842.846
49 15 12 15 9
9.843.452 100 21.296.907 100 31.140.559 100
Aandeel in België : Vlaanderen 57,4 78,3
Wallonië 16,9 21,l
71,7
19,8
Betalingsbalans Ontvangsten 1976 1981 1984 1985
Brussel 25,6 037
% buitenland ’ 100 binnenland 100
875
Totaal
Uitgaven
100
Saldo
33,60,6 96,l 98,7
55,7 107,5 112,9 121,7
-
22,7 46,9 16,8 23,0
1977
1985
010
1.042.743 606.859 69.393 115.655 1.240.698 681.634 20.128 145.453 29.498 18.303 4.381.562 16.727.758
1.168.762 578.280 82.100 146.446 2.106.53‘5 739.968 23.069 225.560 41.327 36.484 5.654.671 16.676.208
+ 12 % - 5% + 18 “10 + 27 % + 70 % + 9% + 15 % + 55 % + 40 % + 99 Yo + 29 %
Evolutie Vlaanderen
Duitsland Frankrijk Italië Luxemburg Nederland V.K. Denemarken USA Zweden Japan buitenland België
21.109.321
- 0,3 %
22.330.874
- Boeketje Vlaanderen : 1.250.000 kijkers. - Redactionele persartikels : 2.288 - in buitenlandse pers : 505 milj. BF publicitaire waarde. - programmatie belgië / Vlaanderen in 10 landen waar VCC)T vertegenwoordigers heeft : 318 reisorganisatoren (touroperators) = 885 België programma’s met een deel Vlaanderen 2 14 reisorganisatoren (touroperators) = 544 uitsluitend Vlaanderen programma’s.
[ 64 1
8 (19864987) - Nr. 5
- Begroting 1987 - Art. 523.01 - Promotie - aanwending krediet - voorstel administratie nog goed te keuren door Raad van Bestuur. x 1.000 BF
1. Reklame 2. Pers en televisie 3. Consumentenbeurzen 4. Produkt en reisindustrie 5. Drukwerk 6. Film en foto 7. Bureaus buitenland 8. Grensinformatiebureaus 9. Verzendingen 10. Allerlei
1986
1987
37.600 13.600 631 3.353 18.666 633 43.413 14.710 1.375 1.630
33.800 24.370 (1) 1.585 5.700 25.290 4.000 42.943 14.895 1.480 1.570
135.611
155.633
(1) 10 miljoen BF inbegrepen voor 2 spotjes Eurongfestival. - Aanwending krediet 1986 : - art. 540.05 - erkende VVV - VZW VZW Vereniging voor Cultuur en Toerisme - Recreatiepark ,,Zoet Water” VZW Terlaemen - Terlaemenomloop VZW VVV Lommel - Leyssensmolen VZW Heusden-Zolder - Domein Bovy VZW VVV Kasterlee Kabouterkensberg VVV Heusden-Zolder - Toeristische boot Toeristische Federatie Antwerpen Toeristische Federatie Brabant
1.240.832,21.142.051,1.649.000,428.587,219.000,1.231.000,235.651,197.447,26.343.568,-
- art. 540.06 - ondergeschikte besturen (provincies + gemeenten) Gemeente Zonhoven - Recreatieoord ,,Holsteenbron” Gemeente Temse - De Watermolen Gemeente Oud-Hederlee - Recreatiedomein ,,Zoet Water” Gemeente Anzegem - fietsroute ,,Gapersroute” Gemeente Bredene - Reddingspost Astrid Gemeente Bredene- Bergplaats surfplanken
2.235.000,1.010.000,7.078.000,326.000,326.000,505.400,11.287.000,-
8 (1986-1987) - Nr. 5
165 1
Sectie 60 - Samenlevingsopbouw Er is volgens de Gemeenschapsminister een werkelijke stijging 1985 : 83 miljoen frank 1986 : 100 miljoen frank 1987 : 102,2 miljoen frank De stijging in 1986 had vooral te maken met de afwerking van de reorganisatie door Minister Poma ingezet. Op 1 januari 1987 is de laatste RIS0 opgericht, namelijk voor de provincie Antwerpen (excl. stad). De lichte stijging in 1987 vangt de kosten op van de oprichting PRISO Antwerpen. De afwerking van de reorganisatie betekent in 1987 nog de onderbrenging van het juridisch werkgeverschap van opbouwwerkers bij de betrokken RISO’s. Dat veroorzaakt een verhoging van de betoelaging personeelskosten van 90 % naar 100 %. Op de begroting betekent dit een verhoging van de toelagen aan RISO’s en een verlaging van de toelagen voor Samenlevingsopbouw (art. 33.01.02) ; de toelagen voor de RISO’s zijn, om herschikkingen te voorkomen, ondergebracht in een nieuw artikel 33.20.02. Er is in de begroting 1987 weinig ruimte voor nieuwe initiatieven ; na zeer nauwkeurige calculatie zullen enkele kleine uitbreidingen waarschijnlijk mogelijk blij ken ; in volgorde van belangrijkheid : Buurtwerken Limburg, RIS0 West-Vlaandeen t.b.v. de Westhoek, RIS0 Vlaams-Brabant. Het beleid zal er in 1987 vooral op gericht zijn de kwaliteit van de begeleiding van opbouwwerkers en de uitvoering van opbouwwerkprojecten te verbeteren. Volgende initiatieven zijn voorzien : Een decreet voor de samenlevingsopbouw plus uitvoeringsbesluiten, accentverschuivingen voor VIBOSO, met meer inzet voor de begeleiding en ondersteuning van de RISO-werkers en besturen ; mijns inziens moet minder gedaan aan onderzoek van maatschappelijke problemen ; onderzoeksresultaten van andere instituten dienen eerder zo nodig vertaald voor gebruik in de sector samenlevingsopbouw. Verder zijn er de reorganisatie van LOOS (RISO-Limburg), en de oplossingen voor de onduidelijkheden i.v.m. Samenlevingsopbouw Heuvelland en Plattelandsontwikkeling. Er zal een start gemaakt worden met een tweejarige systematische bijscholing voor opbouwwerkers omdat een geëigende beroepsopleiding in Vlaanderen niet voorkomt (de beide hogescholen hebben slechts optievlakken opbouwwerk). Een lid stelt zich vragen bij het aangekondigde ontwerp van decreet en betwijfelt of men in die sector wel moet reguleren. De situatie is in het jongste jaar niet erg veranderd. Hier staat men echt voor de spanning reguleren-flexibiliteit. Uw verslaggever stelt een vraag in verband met het krediet voor culturele samenwerking met het buitenland. Anderzijds merkt hij op dat de toelagen aan de RISO’s werden geglobaliseerd ofschoon er nog geen normen zijn vastgesteld. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de kredietenvoor culturele samenwerking met het buitenland werden ingeschreven voor eventuele noodzaak. De RISO-kredieten werde geglobaliseerd omdat splitsing ervan in 1986 aanleiding tot veel moeilijkheden was geweest. De globale toelage maakt grotere soepelheid mogelijk.
Sectie 78 - Monumentenzorg In deze bespreking worden Titel 1 en titel II samen behandeld.
8 (1986-1987) Nr. 5
De Gemeenschapsminister zegt dat Titel II een vrij aanzienlijke stijging toont van de vastleggingskredieten : Artikel 51.01 (privé) : van 117 naar 132,5 miljoen ; Artikel 63.03 (openbare) : van 130 naar 155 miljoen ; Artikel 63.04 (kerken) : van 262,8 naar 320 miljoen ; Artikel 51.03 (zoo) : de vermindering met 3,5 miljoen is een gevolg van de begrotingsoperatie uitgevoerd in het bijblad 1986 (cfr. motivatiefiche). De nadruk moet volgens de Gemeenschapsminister in het investeringsprogramma ook dit jaar nog liggen op : - de afhandeling van dossiers die gestrand zijn tengevolge van het niet uitbetalen van meerwerken, contractuele herzieningen, bij komende werken en/of verrekeningen ; - het besluiten van lopende dossiers door vastlegging van eindafrekeningen ; - het voorkomen van dure restauraties door betoelaging van verantwoorde dringende werken, al dan niet van definitie. ve aard. Wat betreft artikel 63.04 blijft volgens de Gemeenschapsminister zeer selectief optreden met betrekking tot lopende en toekomstige dossiers nog steeds de boodschap. Algemeen en samenvattend kan dus gesteld worden dat het beleid van vorig jaar verdergezet zal worden. Dergelijke werkwijze is te verantwoorden want nu reeds heeft zij haar vruchten afgeworpen met betrekking tot de privé-sector die ongeveer totaal onder controle is. Eenzelfde evolutie is merkbaar in de openbare sector die vanaf 1988 opnieuw overzichtelijk zal worden en perspectieven zal bieden. In de sector van de kerken is zulks echter pas binnen enkele jaren te verwachten. Een lid stelt vast dat men terugkeert van het idee om monumenten en landschappen samen te behandelen. Een ander lid vraagt wat er gebeurd is na van de grote financiële inspanning die indertijd werd gedaan voor de restauratie van orgels. Nog een ander lid oppert de idee om het onderhoud van beschermde gebouwen te laten compenseren door middel van een vorm van fiscale aftrekbaarheid. De Gemeenschapsminister pleit ervoor dat eigenaars van beschermde gebouwen ten volle hun verplichting tot onderhoud zouden nakomen. Anders staat men na enige tijd voor verschrikkelijk kostbare restauratie dossiers. Daarom is hij voorstander van een fiscale begunstiging, zoals er voorbeelden in het buitenland zijn. Hij zal hierover overleg plegen met de Minister van Financiën. Hij wijst op het goed functioneren van een werkgroep van de beide departementen.
Sectie 95 - Dotaties De Voorzitter verleent dan het woord aan de heer P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur. Deze legt uit dat men vertrekken moet van de dotatie 1986, vermeerderd met 14.000.000 frank in het basisbijblad 1986 en 15.000.000 frank afkomstig van overboeking uit het gewoon reservefonds voor het peuterplan, wat in totaal 252.000.000 frank geeft. Hierna geeft hij een bondige opsomming van de opdrachten van de NCC. De Voorzitter geeft vervolgens het woord aan de heer H.
[ 66 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
167 1
Weckx, Voorzitter van de NCC. Deze licht de begroting 1987 van de NCC aldus toe : De NCC stemde haar begroting 1987 met eenparigheid van stemmen op 21 oktober 1986. De bekendmaking van de begroting gebeurde overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 1.6.1972, tijdens het openbaar onderzoek van 12 tot 21 november 1986. De ontvangsten stijgen met 24.006.433 frank. De dotatie stijgt met 19.931.000 frank, maar de overboeking uit de gewone reserve voor een bedrag van 15.000.000 frank valt weg. Afzonderlijk is er een stijging van de dotatie voorzien van 939.000 frank voor indexaties van personeelslasten van de gesubsidieerde v.z.w.‘s en van 3.992.000 frank voor gesubsidieerd DAC-personeel. Wanneer de Vlaamse Raad de dotatie 1987 bepaalt op 27 1.100.000 frank, zullen de ontvangsten van de NCC bijkomend stijgen met 19.100.000 frank - 4.931.000 frank = 14.169.000 frank. De gewone uitgaven stijgen tegenover 1986 met 9.996.000 frank of 3,2 Olo. De gewone werkingsuitgaven blijven op het peil van 1986. De overdrachten stijgen alleen voor verenigingen met tewerkgesteld personeel namelijk 2 % voor de personeelslasten, of met de toegekende tussenkomsten van 5 % voor DAC-personeel. De schuldenlast daalt als gevolg van de daling van de rentevoet. De personeelsuitgaven vertonen een lichte stijging, hoofdzakelijk te wij ten aan de stijging van de sociale lasten en de loonmatiging die wordt afgedragen aan de RSZ. De gewone ontvangsten worden in totaal geraamd op 3 19.496.443 frank. De voornaamste ontvangsten zijn : de dotatie : 252.000.000 fr. 5.000.000 fr. 6.600.000 fr. 7.500.000 fr.
in hoofdsom ; huur uitbreiding hoofdstedelijke bibliotheek ; tussenkomsten in DAC-personeel ; overname twaalf personeelsleden van de Vlaamse Gemeenschap in de Brusselse trefcentra
271.100.000 fr.
- de Gemeenschaps- en provincietussenkomst in de weddelasten van de hoofdstedelijke bibliotheek : 16239.000 frank ; - de Gemeenschapsbijdragen in de weddelastenvan de sector Infrastructuur : 14.123.000 frank ; - de bijdragen van de ouders en de Gemeenschap in de werking van de kinderdagverblijven : 9.124.000 frank ; - de bijdragen van de ouders in de werking van de speelpleinen : 3.000.000 frank ; - de tussenkomsten van gemeentebesturen en de Gemeenschap in de werking van de speelpleinen : 2.860.000 frank ; - de creditintresten van de reservefondsen voor het peuterplan, die na aftrek van de roerende voorheffing overgeboekt worden naar de buitengewone ontvangsten, tot financiering van de investeringsuitgaven voor het peuterplan : 13.140.000 frank. De overboekingen uit de gewone reserve, die in 1986 op 15.000.000 frank waren bepaald, zijn in 1987 weggevallen. De gewone uitgaven : In volgorde van belangrijkheid geeft de functionale analyse
8 (1986-1987) Nr. 5
[ 68 1
van de gewone uitgaven, voor een totaal bedrag van 3 19.496.443 frank, volgend resultaat. Hierbij dient opgemerkt dat alle lasten van het personeel van de centrale administratie, ook van de werkgroepen, vallen onder het hoofdstuk ,,algemene administratie”. Algemene administratie : Volksontwikkeling : Jeugdvorming : Voorschoolse Instellingen : Bibliotheken : Infrastructuur : Culturele Uitstraling : Algemeen onderwijs : Algemene uitgaven (consolidatielening) : Derde Leeftijd : Sport : Afgesloten dienstjaren : Verzekeringen : Overboekingen : Toerisme :
28,4 % 16,2 Vo 11,7 % 11,6 % 8,3 % 5,2 % 5,o % 4,0 % 3,6 % 3,l 010 1,9 % 0,3 % 0,3 % 0,3 % 0,l %
De analyse per economische natuur geeft volgend resultaat : - algemene personeelsuitgaven :
- werkingskosten : - overdrachten : - schuld :
46 % 15 % 27 % 12 010
In de totaliteit over het eigen dienstjaar zijn de personeelsuitgaven als volgt verdeeld : - algemene administratie : -
sociaal-culturele werkers : bibliotheken : infrastructuur : kinderdagverblijven :
Totaal
23,5 8,3 6,4 4,5 3,l
% % % 010 %
45,8 % waarvan 22,3 % gaat naar eerstelijnszorg
De nodige schikkingen werden getroffen om vanaf 1 januari 1987 de huur te betalen van het Monnaie house. Na een kort overzicht van de te verwachten uitgaven en te hebben gewezen op het batige saldo, vermeldt hij de som van 340.000.000 frank als de totale begroting, met inbegrip van de andere inkomsten dan die van de dotatie. Een lid wenst te vernemen wat deze cijfers als werking dekken. Zo wenst hij te weten of de schulden opnieuw moeten gesubsidieerd worden. Wie is er lid van de Raad van Beheer ? Hierop antwoordt de heer Weckx dat de NCC een grondwettelijke instelling is en geen Raad van Beheer heeft. Het lid kreeg ook graag de lijst van de personeelsleden, met vermelding van hun rang en opdracht. Wat is het statuut van dat personeel ? Hoe wordt het cultuurpact praktisch toegepast ? Welke VZWs heeft de NCC opgericht ? (bijlage 2). Wat is hun opdracht en wie heeft er de leiding ? Hoe staat het met de sportieve benadering van de Vlamingen in Brussel ? Waarom werd het ,,Huis van de sport” eerst opgericht en daarna plots opgeheven ? Wat is er met het personeel gebeurd ? Was hun opdracht voleindigd of werden zij op een andere wijze opgevangen ? Welke huizen worden door de NCC beheerd ? (bijlage 3). Wat is de mogelijke opdracht van de NCC inzake onderwijs ? Wat is er in het St.-Annaplan voorzien ? Hoe evolueert het succes dat de peutertuinen ook bij de Franstalige ouders kennen ? Een ander lid stelt, naar aanleiding van het krediet van 300.000 frank voor het onderwijs aan anderstaligen (art. 700/ 124/04), de vraag naar het onderwijs aan migranten (bijlage 4). Hij wenst ook uitleg over honoraria en vergoedingen voor het
[ 69 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
speelpleinpersoneel, dat hij een hoog bedrag vindt voor een korte periode (8.292.000 frank op art. 761/122/02) ; is dat bedrag veantwoord en kan het gedetailleerd worden ? Werd er reeds contact genomen met alle gemeenten en dewelke verlenen hun samenwerking ? Van de toelagen en overdrachten vanaf artikel 761/332/01 tot en met artikel 761/332/15, ontving dit lid graag het detail. Wat is TILT ? (art. 761/332/05). Wat is de werking van ,,Jeugd en Stad” (art. 761/332/13) ? De derde leeftijd (art. 762/332/41 tot en met 762/332/48) krijgt slechts 3 van de kredieten : dat is te weinig want het gaat hier om een zeer aanzienlijke groep van de bevolking, bestaande voor een groot deel uit Vlamingen ; een grotere detaillering van de kredieten wordt verlangd. In verband met de toelagen aan het ,,Huis voor de Sport” (art. 764/332/06), wordt de vraag gesteld waar, wanneer en waarom er moeilijkheden geweest zijn tussen deze VZW en de NCC. Bij het art. 767/465/01 (Rij kstussenkomst in de weddelasten van de hoofdstedelijke bibliotheek) wordt er gevraagd of dit bedrag conform is aan de normen van het desbetreffende decreet, waarop de Gemeenschapsminister bevestigend antwoordt. Bij art. 770/122/02 wordt de vraag gesteld wat er verstaan wordt onder ,,honoraria en andere vergoedingen voor cultuurpromotie”. Bij de toelagen voor kunst in de rubriek ,,culturele uitstraling” (art. 770/332/01 tot en met 772/332/06) wordt het detail gevraagd van wat niet nominatim vermeld staat ; van het Kaaitheater (art. 772/332/05) wordt gezegd dat het niet meer zou doorgaan, waaruit dan de vraag volgt waarom er nog 999.000 frank aan kredieten voorzien is. Bij de investeringen trekt het artikel 770/749/51 (,,Studie en realisatie van twee kunstwerken”) de aandacht : om wie gaat het nog behalve om Karel Buls ? Bij art. 844/332/02 wordt er uitleg gevraagd over de toelagen aan de VZW ,,Voorschoolse dienstencentrum”. Ten slotte wordt de voorzitter van de NCC uitgenodigd te vermelden door welke fracties van de Nederlandse taalgroep van de agglomeratieraad, de beleidsverantwoordelij ke werd aangeduid. Een volgend lid wenst te vernemen over welke andere inkomsten dan de dotatie van de Vlaamse Raad, de NCC beschikt. Hij vindt ook dat de Derde Leeftijd en de Sport karig bedeeld worden met toelagen. In ,,De Standaard” van 24 januari 1987 verscheen een artikel dat kritiek uitbracht op de socie-culturele infrastructuur ; wat is de reactie van de Voorzitter van de NCC daarop ? In verband met het kabeldecreet, oordeelt dit lid dat de NCC het initiatief zou moeten nemen voor de oprichting van een lokale televisie-omroep binnen Brussel : daarvan kan een beïnvloeding uitgaan, het samenhorigheidsgevoel van de Vlamingen in Brussel kan er door worden versterkt ; men schrikt terug voor de financiële moeilijkheden, maar de NCC mag niet afzijdig blijven op dit gebied. Antwoordend op de vragen die hem werden gesteld, neemt de Voorzitter van de NCC het woord. Op de vraag of de schulden opnieuw met toelagen moeten gesubsidieerd worden, zegt hij dat het probleem is dat de voorschotten zo traag toekomen. Zo werd tot heden nog geen enkel voorschot voor 1987 ontvangen, terwijl nochtans de uitgaven van dag tot dag oplopen. Het statutair personeel mag niet bevoordeeld worden tegenover het personeel van de VZWs ; de voorschotten worden in twaalfden uitbetaald maar de kredietopeningen bij het Gemeentekrediet kosten 8,75 % aan interest ; het resultaat is, dat, tegen het einde van het jaar, de debetinteresten veel hoger oplopen dan men normaal kon voorzien en dat er geen creditinteresten zijn. Dit is de grootste moeilijkheid op financieel vlak. In 1986 kon men de passiva reduceren omdat er peutertuinen
8 (1986-1987) Nr. 5
niet tijdig konden worden opgericht. Maar als men het inderdaad doet, dan loopt het deficit tegen het einde van het jaar op tot 3 a 4.000.000 frank aan debetinteresten. Wat de toepassing van het Cultuurpact betreft, zijn er sinds 9 augustus 1972 twee fracties niet meer vertegenwoordigd in de NCC ; dit werd opgevangen door de oprichting van werkgroepen ; in deze werkgroepen en in de samenstelling van de .VZWs werden de normen van het Cultuurpact steeds toegepast. Er zijn evenwel nog steeds een aantal politieke groepen in het beleidsorgaan niet vertegenwoordigd. De NCC kan het best gekarakteriseerd worden als een bovenlokaal bestuur waarin de Vlaamse socialisten niet vertegenwoordigd zijn. De BSP-vertegenwoordiger daagt sedert een tiental jaren niet meer op op de vergaderingen. Van de 11 leden van de commissie is er 1 lid dat niet meer kan worden vervangen, behoren er 4 tot CVP-strekking, twee tot PW-strekking en 1 tot VU-strekking. De drie resterende leden behoren tot RO-strekking maar wonen de vergaderingen niet meer bij. Als voornaamste VZWs kunnen vermeld worden : het Voorschools Dienstencentrum, de Academie Derde Leeftijd en het Neerhof. Het Voorschools Dienstencentrum heeft als doel diensten te verlenen aan de kinderdagverblijven. Er zijn er 88 met in totaal 2.700 bedden. De gemiddelde bezetting beloopt 96. Een van de taken is het in dienst houden van de kinderdag- en nachtverblijf te St.-Jans-Molenbeek. Het telt 28 plaatsen, is steeds overvol, en werkt met 16 personeelsleden. De noodzaak doet zich voelen om er een groter op te richten. Het bestaande, dat ingericht is in een gebouw dat eigendom is van de NCC, zal dan door de gemeente Molenbeek worden uitgebaat. Wat het Huis voor de Sport betreft, werd de beslissing genomen de VZW niet meer te betoelagen. De wijze van vermelding (,,VZW in oprichting”) zal aangepast worden bij de eerstvolgende begrotingswijziging. Tussen de VZW en de NCC waren er spanningen ontstaan tengevolge van het niet-naleven van bepaalde afspraken met en opdrachten aan ,,Het Huis voor de Sport” ; de NCC besliste dan het contract op te zeggen. De vooropzeg beliep voor de VZW, voor een bepaald personeelslid, meer dan één jaar ; vandaar dat dit artikel nog in de begroting voorkomt. De taken van het Huis voor de Sport zullen door de dienst Sport van de NCC zelf worden overgenomen. Voorzitter Weckx citeert voorbeelden welke de deloyale houding van de directeur illustreren en waarbij initiatieven onder meer op het gebied van tweetaligheid falikant zijn afgelopen. Inzake het onderwijs aan anderstaligen bestaat er een goede samenwerking met de ,,Foyer” ; het bicultureel onderwijs aan Italiaanse, Spaanse en Marokkaanse kinderen kent vooruitgang ; de facturen worden door de NCC betaald ; ook op andere vlakken is er samenwerking met de ,,Foyer”. Voor de derde leeftijd en de sport is er te weinig geld beschikbaar ; voor de sport zal er wel geld vrij komen nadat het ,,Huis” uit de begroting verdwenen is. In antwoord op de kritiek van het Davidsfonds betreffende het beheer van de Brusselse Trefcentra repliceert voorzitter Weckx dat dit communiqué duidelijk misplaatst is en wellicht beter vroeger was gepubliceerd. Het geciteerde incident betreft een geïsoleerd feit wat verband houdt met de gure winter en een occasioneel bevoorradingsprobleem. Betreffende de grond van de zaak kan gesteld worden dat er sedert vorig jaar een goede samenwerking bestaat en een formeel akkoord met de Vlaamse Gemeenschap betreffende de infrastructuur, waardoor praktische problemen tot een minimum werden herleid.
[ 70 1
1711
8 (1986-1987) - Nr. 5
Naar aanleiding van het tot stand komen van het kabeldecreet, zal de NCC gaan praten met de BRT en met studio Brussel over de uitzending van plaatselijke gebeurtenissen binnen Brussel ; een gesprek daarover was binnen de NCC zelf al op gang gekomen. In verband met het Kaaitheater wordt er opgemerkt dat de voorbereiding van het festival veel tijd vergt, veel toelagen opslorpt gespreid over twee jaar, en dat er voor het feest zelf een een eerder klein bedrag overblijft. ,,Schaamte” werkt veel met het Kaaitheater samen en zou er eventueel kunnen mee gefusioneerd worden. De stad Brussel verleent haar volle medewerking aan het initiatief tot oprichting van het standbeeld van Karel Buls hoewel dit een zuiver Vlaams initiatief is. Er wordt ook werk gemaakt van de vervaardiging van andere kunstwerken : de ,,Vaartkapoen” op de Leopold II-laan en het borstbeeld van de gebroeders Verstraeten. De NCC richtte een dienst voor Cultuurpromotie op teneinde op een soepele wijze de Nederlandstalige cultuurpromotie in de Brusselse agglomeratie te bevorderen. Die dienst werd ter beschikking gesteld van het contact en cultuurcentrum. De heer Kelchtermans, Gemeenschapsminister van onderwijs en vorming stelt dat onderwijs en cultuur thuishoren binnen dezelfde beleidssfeer. Hij stelt dat het Sylvester-akkoord ondermeer bepaalt dat aan de Nederlandse Cultuur Commissie bij komende opdrachten en bevoegdheden kunnen worden toevertrouwd. Zo zouden onderwijsinrichting en kunnen gecoördineerd worden door de NCC wat niet ten koste kan gaan van bijkomende dotaties. De middelen zouden door de gemeenten moeten worden overgedragen zodat met dezelfde middelen beter kan worden gewerkt. Het is onmiskenbaar dat via het Peuterplan het Nederlandstalig onderwijs in Brussel werd verstrekt. De effecten zouden, indien meetbaar, grondig kunnen worden geëvalueerd. Beleid onderwijs en vorming zou op deze evaluatie kunnen inspelen. Voor wat betreft de problemen rond de schijfgewijze uitbetaling van de dotatie aan de NCC deelt de minister mede dat er een voorstel werd uitgewerkt betreffende een versnelde procedure. Dit voorstel werd voor advies naar de Raad van State gestuurd. Indien dit advies positief is kan deze procedure worden doorgevoerd. Ten slotte merkt de Minister op dat er een goede samenwerking bestaat tussen de administratie van de NCC en de voogdij. Dit kwam duidelijk tot uiting bij de doorlichting welke van de NCC werd gemaakt en binnenkort aan de leden van de Vlaamse Raad zal worden overgelegd. De Minister stelt dat de beheers- en beleidsverantwoordelijkheid zoveel mogelijk moeten samenvallen en er dus een maximale verantwoordelijkheid naar de NCC moet worden toegeschoven. Een voorbeeld hiervan is het beheer over de gebouwen binnen de agglomeratie waar ook de werkingskosten naar de NCC zouden kunnen worden overgedragen. De Voorzitter van de NCC herneemt dan het woord en, sprekend over het hoge bedrag van de begrotingspost speelpleinen, verwjst hij naar 1973 toen de NCC deze van Bloso overnam, en naar de 19.500.000 frank die zij toen kostten ; sindsdien werd er een rationalisatie doorgevoerd zodanig dat er nu nog 12 speelpleinen binnen de agglomeratie overblijven ; na de terugval die de’speelpleinen doormaakten tussen
8 (1986-1987) Nr. 5
[ 72 1
1980 en 1982, toen het aantal kinderen van 2.000 tot 1.600 terugviel, is er nu een nieuwe opkomst tot 2.000 in de Paas- en de grote vakanties. 75 van deze kinderen is tussen de 3 en de 8 jaar oud ; dit brengt mee dat ze ingedeeld moeten worden in groepen van 10 à 12, wat veel monitoren vergt tussen 8 en 18 uur ; verdere details over de speelpleinen volgen hierna in bijlage. In de bijlagen XII tot XVIII worden cijfers opgenomen inzake de verschillende detailvragen die werden gesteld.
Sectie 96 - Instellingen van Openbaar nut In deze wordt uitsluitend aandacht gewijd aan artikel 02.04.02 (Nederlandse Taalunie). De Gemeenschapsminister meent dat het Taalunieverdrag nog niet werd opgevuld. Hij heeft de indruk dat de integratiegedachte op een aantal terreinen stagneert. Hij zal op 23 februari een gesprek hebben met zijn Nederlandse collega Brinkman, onder meer over de Taalunie, de Stichting voor Vertalingen, het mediabeleid en de beeldindustrie. In de Taalunie heeft de Gemeenschapsminister slechts drie vergaderingen van het Comité van Ministers bijgewoond, waar vooral financiële problemen ter sprake kwamen en weinig inhoudelijke beleidsaspecten. Een lid is van mening dat de Taalunie minder invloed kan doen gelden sinds haar eerste Algemeen Secretaris, een gewezen Nederlandse ambtenaar, is overleden. Hij betreurt het ook dat een het Verdrag niet voorzien orgaan, namelijk het Comité van Plaatsvervangers, in het beleid van de Taalunie een zo grote rol speelt.
Titel II Sectie 19 - Kabinetsuitgaven Geen opmerkingen.
Sectie 39 - Jeugdwerk De Voorzitter pleit voor extra-inspanningen voor investeringen in de ontwikkelingsgebieden. De Gemeenschapsminister deelt hierover de volgende gegevens mee : Betreft : Investeringen in de ontwikkelingsgebieden (gesubsidieerde jeugdinfrastructuur, Culturele Centra, Bibliotheken, Musea, Sportinfrastructuur, Monumenten). Hierna volgt een globaal overzicht van enerzijds de in 1985 en 1986 vastgelegde investeringen voor de ontwikkelingsgebieden, en anderzijs het investeringsprogramma voor 1987 voor dezelfde gebieden (in miljoen frank).
Ontwikkelingszones
Kempen Limburg Westhoek Totaal
1985
1986
1137 mio Bedrag
100 % %
1628 mio 100 % Bedrag %
33,2 73,5 64,3
2,9 % 6,5 % 5,6 %
118,6 263,9 34,3
171,0
15,o %
416,8
1987 1790 mio Bedrag
100 % %
7,3 % 16,2 % 2,l %
175,l 299,7 89,4
9,7 % 12,8 % 5,o %
25,6 %
494,2
27,5 %
8 (1986-1987) - Nr. 5
[73 1
De lijst van de uitgaven op art. 7 1 .01.02 - Aankoop van terreinen en gebouwen, geschiktmaking of constructie van gebouwen voor de jeugd - wordt opgenomen als bijlage. Sectie 40 De lijst van de uitgaven 1986 op art. 71.01.02 - Aankoop van terreinen en gebouwen, geschiktmaking of constructie van de gebouwen met culturele bestemming - wordt opgenomen als bijlage. Bij de secties, 41- Openbaar Bibliotheekwerk, 42 - Schone Kunsten, 47 - Muziek en lyrische kunsten, 48 - Beeldende kunst en musea, 49 - Toerisme, 78 - Monumentenzorg, 96 Instellingen van openbaar nut zijn er geen opmerkingen.
III. STEMMINGEN Het amendement in hoofdorde van de heer Seeuws C.S. dat beoogt het krediet op Sectie 39 - artikel 33.01.02 te verhogen met 135 miljoen frank wordt verworpen met 9 stemmen tegen Het amendement van de heer Seeuws C.S. in eerste bijkomende orde op hetzelfde artikel dat beoogt het krediet met 82 miljoen frank te verhogen wordt eveneens verworpen met 9 stemmen tegen 2. Het amendement van de heer Seeuws C.S. in tweede bijkomende orde op bovengenoemd artikel dat beoogt het krediet met 20 miljoen frank op te trekken wordt eveneens verworpen met 9 stemmen tegen 2. Met 9 stemmen tegen 2 worden eveneens verworpen de amendementen van : - mevrouw Maes C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 39 - art. 33.01.02 te verhogen tot 360 miljoen frank ; - mevrouw Maes C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 39 art. 33.02.02 te verhogen met 96 miljoen frank ; - mevrouw Maes C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 39 art. 33.03.02 te verhogen tot 68 miljoen frank ; - mevrouw Maes C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 39 art. 33.11.02 te verhogen tot 245 miljoen frank ; - mevrouw Maes C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 39 art. 33.06.02 te verhogen tot 7 miljoen frank ; - mevrouw Van Puymbroeck C.S. ertoe strekkend het krediet sectie 40 - art. 33.43.02 te verhogen met 2 miljoen frank ; - mevrouw Van Puymbroeck - evenals het amendement van dezelfde strekking van mevrouw Maes C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 40 - art. 01.02.02 te verhogen met 80 miljoen frank ; - de heer Dierickx C.S. ertoe strekkend het krediet Sectie 47 - art. 43.21.02 op te drijven tot 285 miljoen frank. In stemming gebracht worden de aan de Commissie voor Cultuur toegewezen artikelen en secties aangenomen met 9 stemmen tegen 1 bij 1 onthouding.
8 (1986-1987) Nr. 5
[ 74 1
BIJLAGE 1 Overzicht van de internationale kredieten 1986- 1987
Omschrijving
Initieel 1986
1986 initieel + NOFRET (*)
- Jeugd
1987
22.100.000
Begrotingsvoorstelling
Fonds 70.09.02
- Volksontwikkeling - Bibliotheek
19.624.000
19.624.000
- Samenlevingsopbouw
200.000
S 60 art. 12.21.02
- Bloso
5.411.000
5.411.000
1 .ooo.ooo
S 52 art. 12.26.02
- A.R.O.L.
2.000.000
2.000.000
200.000
S 78 art. 12.22.02
- Schone kunsten
83.836.000
102.216.944
107.000.000
Fonds 70.09.02
- Brakke Grond
19.400.000
19.400.000
20.000.000
Fonds 70.09.02
- Stichting Vertalingen
2.600.000
2.600.000
2.700.000
Fonds 70.09.02
- Alden Biesen
5 .ooo.ooo
5.000.000
6.000.000
Fonds 70.09.02
137.871.000
156.251.944
159.300.000
TOTAAL
* NOFRET : 18 mio inkomsten Vrouw in Rijk der Farao’s
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 75 1
BIJLAGE II Ontwerp decreet houdende vestiging van leenrecht HOOFDSTUK 1 : Algemene bepalingen Art. 1. - Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 59bis van de Grondwet. Art. 2. - Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1’ Openbare bibliotheek : de openbare bibliotheek bedoeld in de zin van artikel 1 0 1 van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalig Openbaar Bibliotheekwerk ; 2’ Boekwerk : elk gedrukt niet-periodiek geschrift in de Nederlandse taal, omvattende ten minste 32 pagina’s, waarvan minimum 2/3 tekst is ; 3’ Auteur : de schrijver van een boekwerk, alsmede de vertaler van een gedrukt niet-periodiek geschrift naar de Nederlandse taal., omvattende ten minste 32 pagina’s, waarvan minimum 2/3 tekst IS. HOOFDSTUK II : Toekenning van een leenrecht Art. 3. - 8 1 : Een leenvergoeding wordt, op jaarbasis, voor het uitlenen van een boekwerk door een openbare bibliotheek, toegekend aan de auteur die de Belgische nationaliteit bezit. 0 2 : De in 6 1 van dit artikel bedoelde vergoeding bedraagt maximum 200.000 frank per jaar, per auteur, ongeacht het aantal boekwerken. 5 3 : Het bedrag van de leenvergoeding wordt bekomen door per auteur, op jaarbasis, het aantal effectieve ontleningen, per genre, van diens boekwerken te vermenigvuldigen met het bedrag zoas bepaald in artikel 8 van dit decreet. Art. 4. - 6 1 : Er wordt een Fonds der Letteren opgericht, hierna genoemd het Fonds. $ 2 : Het Fonds wordt gespijsd : 1’ Door de opbrengst van de jaarlijks door de openbare bibliotheken verschuldigde leenrechtbijdragen ; 2’ Door een jaarlijks door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid de Letteren behoren vast te stellen bijdrage, ingeschreven op de begroting van Cultuur ; 3’ Door de opbrengst bedoeld in artikel 7 $3 van het decreet op de scheppende kunstenaar. Art. 5. - $ 1 : De in artikel 3 van dit decreet bedoelde leenvergoeding wordt toegekend per boekwerk, en slechts nadat door de auteur daartoe schriftelijk een verzoek werd ingediend bij de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid de Letteren behoren. 0 2 : Ingeval een boekwerk afzonderlijke bijdragen bevat van meer dan één auteur en ingeval iedere bijdrage ten minste 32 pagina’s bevat, kunnen de in artikel 3 van dit decreet bedoelde leenvergoedingen aan elk van de auteurs toegekend worden. 6 3 : Voor eenzelfde boekwerk geschreven door meer dan een auteur, kan slechts door één van de auteurs een verzoek om leenvergoeding ingediend worden en wordt de leenvergoeding evenredig verdeeld onder de betrokkenen. 6 4 : De leenvergoeding is niet langer verschuldigd bij het overlijden van de auteur. Art. 6. - 0 1 : De in artikel 4 van dit decreet bedoelde middelen worden aangewend tot betaling van de leenvergoeding, en dit ten belope van het in artikel 3 6 2 van dit decreet bepaald maximum. 0 2 : Ieder jaar bepaalt de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid de Letteren behoren het saldo dat overblijft na de uitbetaling van de in 5 1 van dit artikel bedoelde leenvergoeding. Dit saldo wordt aangewend voor de toekenning van de in het decreet op de scheppende kunstenaar bedoelde toelagen aan auteurs van Nederlandstalige literaire werken, alsmede aan hun uitgevers. Een door de bevoegde Gemeenchapsminister bepaald percentage van dit saldo wordt vooraf, gedurende vijf jaar na de inwerkingtreding van dit decreet, jaarlijks voorbehouden ter automatisering van de erkende openbare bibliotheken. De Vlaams Executieve bepaalt een programmatie te dien aanzien. HOOFDSTUK III : Vestiging van een leenrecht *Art. 7. - Elke openbare bibliotheek is, jaarlijks, een som verschuldigd aan de Vlaamse Gemeenschap.
8 (19864987) Nr. 5
Art. 8. - In arwijking van het bepaalde in artikel 4 $ 1 van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalig Openbaar Bibliotheekwerk, wordt door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid de Letteren behoren, tweejaarlijks het bedrag per boek en per genre bepaald, dat door de ontlener verschuldigd is aan de Openbare Bibliotheek voor iedere ontlening van een periodieke en niet-periodieke publikatie. Art. 9. - De in artikel 7 van dit decreet bedoelde som wordt bekomen door het in artikel 8 bedoelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal effectieve ontleningen op jaarbasis per auteur, of perboekwerk in het geval bepaald in artikel 5 $ 2 en 3 van dit decreet. HOOFDSTUK IV : Overgangsbepalingen Art. 10. - Overtreding van de bepaling van artikel 7 van dit decreet, heeft de intrekking van de erkenning, bepaald in artikel 3 van het decreet van 19 juni 1987 betreffende het Nederlandstalig Openbaar Bibliotheekwerk tot gevolg. Art. ll. - Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1988.
[ 76 1
8 (19864987) - Nr. 5
[ 77 1
BIJLAGE III Gewetensbezwaarden : rooster van de prioriteiten
1. Volksgezondheid
II. Bijstand
III. Sociale sector
IV. Culturele sector
1. Ziekenhuizen
2. MPI (Fonds voor medischesociale pedagogiche zorgen Fonds 81)
5. Alfabetisering
3. Psychiatrische instellingen
4. Huisvesting van gehandicapten
9. Opvangcentra in industrieel verband : bevoegdheid Steyaert Tehuizen voor verlaten of onaangepaste kinderen, voor jongeren of volwassenen
10. Wetenschappelijk onderzoek, universiteiten
7. Thuisverzorging
8. Beschuttende werkplaatsen
13. Onthaalcentra (geen overnachting) voor jongeren of volwassenen in open milieu : bevoegdheid Steyaert
14. Permanente vorming, diverse opleidingen, gezondheidsopvoeding 18. Ontwikkelingssamenwerking
.
6. Bibliotheken, musea, mediatheken
ll. Hulpdiensten
12. Bijzonder onderwijs
17. Jeugdbeschermingscomites
15. Centra voor med. schooltoezicht - PMS
16. Dagcentra
21. Diensten voor thuishulp sociale wer- 22. Jeugd : organisaties, coördinatie van ken, tele-onthaal, gezinshulp organisaties, kansarme jeugd, jeugdinfo-centra, buitenschoolse activiteiten
19. Diensten voor geestelijke Gezondheidszorg
20. Rust- en verzorgingstehuizen
25. Sociale diensten van OCMW’s en gemeenten
26. Kunst : promotie der schone kunsten ; schouwburgen, amateuristische kunstverenigingen
23. Begeleidingscentra
24. Bejaardenhomes (rusthuizen)
29. Kinderen : kinderkribbes, instellingen of diensten bekleed door ,,Kind en Gezin” en ,,Office des Naissances et de 1’Enfance”
30. Niet-universitair onderwjs, sociale promotie, internaten
27. Natuurcentra
28. Dienstencentra voor bejaarden
33. PMG-centra (prematrimoniale, matrimoniale en gezinsbegeleiding)
34. Milieu : urbanisme, architectuur, bescherming, behoud en promotie van de natuur
3 1. Preventoria en sanatoria
32. Diensten voor bejaardenhulp
37. Sociale huisvesting
38. Sport-toerisme-Cultuur : culturele huizen, provinciale of gemeentelijke culturele instellingen, informatie-ororganisaties, vrije radio’s
35. Medische huizen
36. Vrijetijdsbesteding voor de derde 39. Sociale hulp aan studenten en immi- 40. Organisaties met politiek engagement granten, begeleidingsdiensten voor leeftijd of gehandicapten immigranten
Instel/brief 32
[ 78 1
8 (19864987) Nr. 5
BIJLAGE IV Investeringen en werken aan jeugdhuizen Toestand op 14.01.1987
Nr.
Gemeentenaam
Jaar 1986 art. nr. 71.01 S. 39 (12.02) Beschrijving
001
Schaarbeek
Gaucheret - 3e fase ruwbouw - afwerking technieken
Datum in- Datum ordi-Datum vast- Bedrag Datum vast- Vastleglegging gingsnumnator legger spectie mer
25.02.86
Gaucheret - ereloon bijk. vastl.
06.03.86
26.05.86 22.517.380
24.07.86
8650904
13.03.86
15.04.86
317.142
21.04.86
8650903
1.334.385
06.03.86
8622753
002
Schaarbeek
003
Kasterlee Lichtaart Hoge Rielen Interfonie - geluidsinstallatie
004
Kasterlee
Hoge Rielen ereloon J. Cuylen architectuur
13.06.86
09.07.86
23.07.86
1.056.612
28.07.86
8651492
005
Kasterlee
Hoge Rielen ereloon J. Cuylen spet. techn.
13.06.86
09.07.86
23.07.86
712.812
28.07.86
8651491
006
Kasterlee
Hoge Rielen ereloon J. Cuylen stabiliteit
13.06.86
09.07.86
23.07.86
452.870
28.07.86
8651490
07
Kapellen
Bouw polyvalent jeugdcentrum
12.06.86
25.06.86
04.07.86
10.940.791
14.07.86
8651382
008
Geldvoorschotten A.T.D.
300.000
009
Geldvoorschotten
300.000
jeugdwerk
010
St. Joost Ten Node Doesj vervangen inkompoort plaatsen hekken
01.07.86
10.07.86
29.063
18.07.86
8651429
011
St. Joost Ten Node Doesj schilderwerken
01.07.86
10.07.86
37.440
18.07.86
865 1428
012
Kasterlee
Hoge Rielen jeugdcentrum bouw sporthal
31.07.86
30.09.86 26.488.877
20.10.86
8652077
013
Kasterlee
Hoge Rielen signalisatie domein
11.08.86
27.08.86
181.788
04.09.86
8651734
014
Dworp
Destelheide jeugdcentrum dakwerken B.V.
12.09.86
30.09.86
221.559
10.10.86
8652076
015
Kasterlee Lichtaart D.J.W.H.R. Stab. onderzoek terrein sporthal
016
09.07.86
03.09.86
54.616
8622750
Kasterlee Lichtaart D.J.W.H.R. verlichtingstoestellen theaterloods
188.848
8622754
017
Kasterlee Lichtaart D.J.W.H.R. onderhoud 2 voetbalpleinen
309.583
8622751
018
Kasterlee Lichtaart D.J.W.H.R. Allerlei onderhouds- & aanpas. werken
446.411
8622752
019
Kasterlee Lichtaart D.J.W.H.R. 2de schijf ereloon Cuylen
937.724
8622757
020
Kasterlee Lichtaart D.J.W.H.R. behandelen houten palen
1.823
8622756
021 022
Kasterlee Lichtaart Hoge Rielen : aanpassing hoogspanningskabines
023
St. Pieters-Woluwe Afbraakwerken jeugdhuis Doorndal
024
Kasterlee Lichtaart
Hoge Rielen : verbouwing theaterloods
025
Kasterlee Lichtaart
Hoge Rielen : Aam.
CV.
verl. spel vuurpavilj.
25.11.86
04.12.86
1.226.804
09.12.86
8652491
20.11.86
29.12.86
222.300
29.12.86
8652490
04.12.86
10.12.86
16.12.86
753.679
23.12.86
8652648
04.12.86
10.12.86
16.12.86
1.638.322
23.12.86
8652649
07.11.86
026 Buiten visa november
027
20.085
028
Dworp
Destelheide : aanpassing e.i. jeugdcentrum
09.12.86
29.12.86
278.318
29.12.86
8652763
029
Houthalen
Jeugdclubhuis
09.12.86
29.12.86
99.567
29.12.86
8652764
030
Houthalen
Jeugdhuis Jokido : herstel
22.12.86
72.55 1
30.12.86
865272 1
031
Kasterlee
Hoge Rielen : onderhoudsschilderwerk
15.12.86
19.12.86
22.12.86
734.634
30.12.86
86527 19
032
Kasterlee
Lichtaart : Hoge Rielen : aanl. verkeersdrempels
15.12.86
19.12.86
22.12.86
2.211.117
30.12.86
8652718
033
Kasterlee
Lichtaart : Hoge Rielen : aanpassing
15.12.86
19.12.86
22.12.86
688.148
30.12.86
8652720
herstellingswerken CV.
11.12.86
CV.
8 (19864987) - Nr. 5
[ 79 1
BIJLAGE V Overzicht van de subsidies toegekend aan de coördinatieorganismen binnen de jeugdsector voor de periode 1980-1986.
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986 (voorschot)
213.860
249.285
264.73 1
277.264
411.121
441.485
267.624 (*)
Katholieke Jeugdraad
1.543.242
1.952.263
1.994.811
1.787.378
1.713.707
2.080.900
1.318.108 (*)
Liberale Jeugdkoepel
552.066
617.032
580.051
785.602
829.214
542.245
198.420 (*)
1.211.193
1.098.724
1.288.641
1.374.390
1.315.333
1.759.667
778.089 (*)
F.O.J.O.D.
.
Socialistisch Jeugdverbond
(*) Deze bedragen zijn slechts het uitgekeerde wettelijke voorscot voor de werking 1986. Het saldo-subsidiebedrag voor 1986 moet nog berekend en uitgekeerd worden.
[ 80 1
8 (19864987) Nr. 5
BIJLAGE VI Trefcentra Toestand op 14.01.1987
Nr.
Gemeentenaam
Jaar 1986 art. nr. 71.01 S. 40 Beschrijving
001
Ganshoren
De Zeyp-verbouwings-inrichtingswerken fase 2
003
Brussel
Beursschouwburg herstel verwarmingsinst. Beursschouwburg
Datum in- Datum ordi-Datum vast- Bedrag Datum vast- Vastlegnator legger legging gingsnumspectie mer
-
Bierstube
10.01.86
30.01.86
10.565.868
06.02.86
8650248
20.01.86
30.01.86
237.715
06.02.86
8650246
006
Laken
Sted. Openb. bib. trefc. Nekkersdal - dakwerken
04.02.86
14.02.86
12.03.86
831.153
21.03.86
8650533
007
Vorst
Ten Weyngaert - erel. arch. - bijk. vastl. 1
12.02.86
06.03.86
20.03.86
2.025.002
04.04.86
8650679
014
Brussel
A.B. Leveren, plaatsen meubilair regiekamer
22.01.86
30.01.86
86.130
06.02.86
8650256
017
St. LambrechtsWoluwe
Trefcentrum - vernieuwen trap
22.01.86
30.01.86
117.731
06.02.86
8650253
020
Vorst
Ten Weyngaert - ruwbouw uitbreid. werken b.v. 1
30.01.86
07.02.86
12.03.86
4.755.528
18.03.86
8650545
029
St. Jans Molenbeek De vaartkapoen ereloon architekt eindafrek.
18.02.86
06.03.86
20.03.86
51.790
04.04.86
8650678
035
Brussel Haren
De Linde erel. spet. techn. P. Cools contract
21.02.86
06.03.86
02.04.86
570.907
14.04.86
8650802
036
Brussel Haren
De Linde erel. stabiliteit P. Cools contract
21.02.86
06.03.86
02.04.86
388.851
14.04.86
8650801
041
Neder over Heembeek
Buurthuis afwerkings- aanpassingswerken
25.02.86
06.03.86
20.03.86
144.297
04.04.86
8650677
056
Ganshoren
De Zeyp san. verlening uitvoeringstermijn
20.05.86
10.06.86
95.996
19.06.86
8651158
057
Laken
POB uitbreidingswerken
26.05.86
10.06.86
73.244
19.06.86
8655157
059
Vorst
Ten Weyngaert perceel 2 buitenschrijnwerk
30.05.86
17.06.86
7.813.896
25.07.86
8651220
060
Vorst
Ten Weyngaert ruwbouw uitbreiding werken bv. 2
18.06.86
07.07.86
438.667
14.07.86
8650545
062
Laken
POB uitbreiding aanpassen
09.06.86
17.06.86
3.049
25.07.86
8651221
069
Ganshoren
De Zeyp : kabeleindmoffel meterbord
18.06.86
07.07.86
99.081
14.07.86
865 1406
070
Vorst
Ten Weyngaert aansluiten waternet
23.06.86
07.07.86
117.314
14.07.86
8651409
073
Etterbeek
Sportvloer in trefcentrum
24.06.86
26.06.86
1.324.744
01.07.86
8651285
078
Machelen
Kasteel Beaulieu - plaatsen omheining
01.07.86
10.07.86
16.685
18.07.86
8651426
081
Brussel
A.B. bijkomende werken - elektriciteit
10.07.86
25.07.86
275.475
04.08.86
8651575
082
Brussel
CBA studie akoestiek contract
01.07.86
31.07.86
27.08.86
524.745
09.09.86
8651751
084
Vorst
Ten Weyng. erel. group solid sp. tech. bv. 1
10.07.86
31.07.86
27.08.86
555.176
09.09.86
8651753
085
Ganshoren
De Zeyp 2e fase afwerk. oprichten toog
10.07.86
18.07.86
126.243
28.07.86
8650248
092
Vorst
Ten Weyngaert elektrische installatie
21.08.86
02.09.86
8.775.532
04.09.86
8651735
095
St. Agatha Berchem De kroon verbouwing 2de fase bijk. vastl.
12.09.86
30.09.86
439.878
10.10.86
865207 1
096
Brussel
Hoofdsted. bib. herstel. vloerbekleding
27.08.86
16.09.86
178.306
19.09.86
8651930
097
St. Agatha Berchem
De Kroon bepleisteringswerken bijk. vastl. 1
12.09.86
30.09.86
145.810
10.10.86
8652068
100
Brussel
Ancienne Belgique akoestiek + geluidsinst.
03.09.86
29.09.86
298.350
02.10.86
8651933
105
Vorst
Ten Weyngaert techn. - sanitaire installaties
05.09.86
15.09.86
8.548.141
19.09.86
8651932
106
Ganshoren
de Zeyp inrichtingswerken 2de fase bv. 1
05.09.86
15.09.86
30.09.86
451.794
14.10.86
8650248
108
Ganshoren
De Zeyp verbouwingswerken 2de fase meerwerk
19.09.86
08.10.86
14.10.86
187.282
20.10.86
8652151
113
Laken
Nekkersdal dakwerken - eindafrekening
06.10.86
20.10.86
05.11.86
2.263
14.11.86
8650553
115
Schaarbeek
De Kriekelaar : lev., plaatsen gasconvectoren
08.10.86
14.10.86
154.530
28.10.86
8652150
123
Vorst
Ten Weyngaert ruwbouw uitbreidingswerken bv. 3
07.11.86
26.11.86
799.075
03.12.86
8650545
CV.
27.08.86
27.08.86
31.10.86
*
*
*
8 (19864987) - Nr. 5
[ 81 1
Nr.
Gemeentenaam
Jaar 1986 art. nr. 71.01 S. 40
Datum in- Datum ordi- Datum vastlegger spectie nator
Bedrag
Beschrijving
Datum vast- Vastleggingsnumlegging mer
07.11.86
18.11.86
35.322
25.11.86
8651158
07.11.86
28.11.86
04.12.86
2.535.756
09.12.86
8652494
Markten studie spet. techn. : ereloon
07.11.86
28.11.86
04.12.86
1.085.011
09.12.86
8652493
Schaarbeek
De Kriekelaar verbouwing stookplaats klimopgeb.
07.11.86
26.11.86
05.12.86
1.504.160
11.12.86
8652507
131
Ganshoren
De Zeyp : centr. verw. - bijk. vastl.
26.11.86
04.12.86
16.12.86
80.271
23.12.86
8652647
133
Vorst
Ten Weyngaert : ruwbouw b.v. nr. 4
04.12.86
10.12.86
16.12.86
759.817
23.12.86
8650545
134
Schaarbeek
De Kriekelaar : aanp. vern. e.i.
01.12.86
10.12.86
355.048
12.12.86
8652528
135
Brussel
Trefc. Koekelberg : verzw. e.i. - inrich. keuken
02.12.86
16.12.86
441.646
23.12.86
8652646
136
Vorst
Ten Weyngaert : perceel 4 - afwerking
10.12.86
18.12.86
27.558.529
24.12.86
8652660
138
Brussel
Beursschouwburg : lev., plaatsen vast tapijt
04.12.86
16.12.86
1.670.649
23.12.86
8652645
142
Brussel
De markten : ereloon stabiliteit
10.12.86
22.12.86
717.378
30.12.86
8652724
143
Brussel
Ancienne Belgique : akoestische verbetering
10.12.86
146
Ganshoren
De Zeyp - 2e fase elektr. inst. b.v.
10.12.86
147
Brussel
148
125
Ganshoren
De Zeyp sanitair - meerwerk
126
Brussel
Markten ruwbouw - afwerking : ereloon
127
Brussel
128
04.12.86
9.095.433 16.12.86
22.12.86
262.630
30.12.86
8652151
De markten : C.V. Openb. aanbested.
10.12.86
16.12.86
4.109.619
23.12.86
8652642
Ganshoren
De Zeyp : installatie telefooncentrale
11.12.86
19.12.86
211.558
24.12.86
8652684
149
Vorst
Ten Weyngaert : erel. arch. b.v. nr. 2
22.12.86
658.014
30.12.86
8650579
150
Brussel
De markten : dakwerken - Openb. aanbested.
11.12.86
19.12.86
6.991.704
24.12.86
8652683
155
Schaarbeek
De Kriekelaar - herstel schouw - terras
15.12.86
19.12.86
300.154
24.12.86
8652685
156
Brussel
Nekkersdal : aanpassen hoogspanningskabine
15.12.86
19.12.86
111.735
24.12.86
8652686
Laken
Nekkersdal : vernieuwen daken
11.12.86
157 158
15.12.86
6.077.984
8 (19864987) Nr. 5
[ 82 1
002
Antwerpen
De Singel - theatertechniek
004
Wemmel
Ree kaasmarkt - san. inst. - b.v. nr. 1
005
Wemmel
008
10.01.86
30.01.86 7.056.333
06.02.86
8650243
30.01.86
18.02.86
343.640
21.02.86
8650372
Ree kaasmarkt - aansluiting water
22.01.86
30.01.86
456.093
06.02.86
8650257
Rij khoven
Alden Biesen z. voorb. kapelanij herst. plafonds
22.01.86
30.01.86
21.454
06.02.86
8650251
009
Rij khoven
Alden Biesen herst. vorstsch. aan waterleidingen
22.01.86
30.01.86
24.363
06.02.86
8650249
010
Rij khoven
Alden Biesen herst. kroonl. en hanggoten neerhof
22.01.86
30.01.86
26.103
06.02.86
8650250
011
Gaasbeek
Kasteel conservatorwoning bevloeren garage
22.01.86
30.01.86
92.935
06.06.86
8650245
012
Gaasbeek
Kast. Roeland toren herst. losse en ontbr. leien
22.01.86
30.01.86
88.335
06.02.86
8650244
013
Steenokkerzeel
Kast. Ham-elektr. inst. meerwerk - eindafrek.
22.01.86
30.01.86
166.777
06.02.86
8650247
015
Antwerpen
Icc Honeywell contracten onderhoud-vervanging
22.01.86
30.01.86
7.585
06.02.86
8650255
016
Rij khoven
Alden Biesen - herstel sanitair
22.01.86
30.01.86
15.298
06.02.86
8650254
018
Rij khoven
Alden Biesen - beveligingswerken tg. diefstal
22.01.86
30.01.86
367.192
06.02.86
8650252
019
Veurne Beauvoorde Kast. elektr. inst. koetsh. conciergew. meerw. eindaf.
07.02.86
12.03.86
86.578
21.03.86
8650552
021
Rijkhoven
Alden Biesen onderhoudsw. buiten schild. pleist.
06.02.86
12.03.86
120.042
21.03.86
8650551
022
Rij khoven
Alden Biesen onderhoudsw. pannendaken schrijnw.
06.02.86
12.03.86
289.692
21.03.86
8650550
023
Beauvoorde
Voltooien koetshuis
18.02.86
12.03.86
9.184
21.03.86
8650549
024
Antwerpen
Icc Honeywell contracten - onderhoud
06.02.86
12.03.86
7.578
21.03.86
8650548
025
Rij khoven
Alden Biesen aanleg tv ifm distributie
07.02.86
12.03.86
249.651
25.03.86
8650577
026
Veurne Beauvoorde Kasteel voltooiingswerken koetshuis meerwerken
14.02.86
25.02.86
12.03.86
5.224
25.03.86
8650583
027
Steenokkerzeel
Kasteel Ham afwerking
14.02.86
25.02.86
12.03.86
1.339.511
25.03.86
8650582
028
Rij khoven
Alden Biesen plaatsen luchtkoker
18.02.86
12.03.86
76.940
21.03.86
8650547
030
Wemmel
Ree kaasm. erel. op voorontw. groep planning b.v. 2
18.02.86
06.03.86
20.03.86
229.995
04.04.86
8650676
031
Overijse Jezus Eik
CC De bosuil erel. landschapsarchitekt b.v. nr. 1
18.02.86
06.03.86
20.03.86
1.500
04.04.86
8650675
032
Rij khoven
Alden Biesen noord. voorb. pl. afvoerk. dampkap
21.02.86
12.03.86
85.995
21.03.86
8650554
033
Veurne Beauvoorde Kasteel voltooiingswerken koetshuis
21.02.86
06.03.86
20.03.86
16.263
04.04.86
8650674
034
Wemmel
Ree kaasmarkt techn. san. inst. b.v. nr. 2
21.02.86
06.03.86
20.03.86
1.087.204
04.04.86
8650673
037
Rij khoven
Alden Biesen-kijk-gehoorz. aanp. geluidsverst.
25.02.86
12.03.86
128.798
25.03.86
865058 1
038
Rij khoven
A.B. in de andere richting draaib. maken deur
25.02.86
12.03.86
7.000
25.03.86
8650580
039
Rij khoven
Noord. voorburcht keuken san. werken lavabo
25.02.86
12.03.86
25.000
25.03.86
8650579
040
Rij khoven
Noord. voorburcht onderhoud+herstelwer san.
25.02.86
12.03.86
22.000
25.03.86
8650578
042
Steenokkerzeel
Kasteel Ham - keukeninstallatie
06.03.86
20.03.86
15.04.86
1.244.181
12.05.86
8650893
043
Rij khoven
Alden Biesen Zuid. voorburcht ruwbouw
13.03.86
08.04.86
22.04.86
2.458.931
24.04.86
8650943
044
22.01.86
30.01.86
06.02.86
Buiten visa februari
14.335
045
Rij khoven
Alden Biesen kijk-gehoorz. geluidsinst. bijk. vast
20.03.86
08.04.86
22.04.86
13.990
24.04.86
8650945
046
Steenokkerzeel
Kasteel Ham elektriciteit bijk. vastl.
08.04.86
13.06.86
07.07.86
1.045.140
14.07.86
8651408
047
Rij khoven
Zuid. voorburcht vaste uitrusting linnenkamer
08.04.86
22.04.86
4.241
24.04.86
8650944
*
[ 83 1
Nr.
Gemeentenaam
Jaar 1986 art. nr. 71.01 S. 40
8 (19864987) - Nr. 5
Datum in- Datum ordi- Datum vastspectie nator legger
Bedrag
Beschrijving 048
Rijkhoven
Alden Biesen kij k-gehoorzaal toneelverlichting
04.04.86
15.04.86
11.139.507
21.04.86
8650892
049
Rij khoven
Apostelhuis
04.04.86
15.04.86
797.712
21.04.86
8650891
onderhoud
instandhoudingswerken
Buiten visa maart
050
.
Datum vast- Vastleggingsnumlegging mer
68.058
051
Gaasbeek
Aanpassen elektr. installatie
17.04.86
13.05.86
169.846
23.05.86
8651048
052
Gaasbeek
Herstellingswerken voetpad
18.04.86
13.05.86
98.104
23.05.86
8651049
053
Gaasbeek
Conservatorwoning elektr. installatie
18.04.86
28.05.86
580.857
10.06.86
8651100
054
Antwerpen
De Singel theatertechniek Putman bijk. vastl.
18.04.86
29.04.86
28.05.86
428.659
11.06.86
8650243
055
Steenokkerzeel
Ham tuinaanleg 2e fase ereloon
05.05.86
03.06.86
17.06.86
622.038
25.06.86
8651218
058
Wemmel
Kaasmarkt perceel 8 buitenaanleg
02.06.86
17.06.86
8.382.053
25.06.86
8651219
Buiten visa april
061
145.089
063
Beauvoorde
Kasteel vernieuwen e.i. wegens veroudering
09.06.86
02.07.86
593.490
14.07.86
8651324
064
Rij khoven
Alden Biesen bureaus neerhof binnenschilderwerk
09.06.86
17.06.86
129.232
25.06.86
865 1222
065
Rij khoven
Verwarmings- en verluchtingsinst. kasteel
12.06.86
25.06.86
04.07.86
4.428.513
15.07.86
8651405
066
Antwerpen
De Singel aanpassen C.V.
28.07.86
18.06.86
08.06.86
874.548
18.08.86
8651407
067
Wemmel
Ree Kaasmarkt perceel 7 schilderwerken
18.06.86
25.07.86
4.713.122
04.08.86
8651576
Buiten visa mei
068
50.602
071
Rij khoven
‘Alden Biesen noord. voorb. hers. san. eindafrek.
23.06.86
07.07.86
1.429
14.07.86
8650578
072
Rij khoven
Alden Biesen aanleggen buizen
25.06.86
07.07.86
83.859
14.07.86
8651410
074
Wemmel
Kaasmarkt elektriciteit
01.07.86
10.07.86
5.532
18.07.86
8651427
Geldvoorschotten
075
2.000.000
076
Steenokkerzeel
Kasteel Ham C.V. & Klima
01.07.86
31.07.86
27.08.86
582.281
09.09.86
8651755
077
Steenokkerzeel
Kasteel Ham sanitair
01.07.86
31.07.86
‘27.08.86
366.668
09.09.86
8651754
Rij khoven
Alden Biesen aanpassen sanitair keuken
01.07.86
10.07.86
13.133
18.07.86
8650579
079 080
Buiten visa juni
083 086
Vilvoorde
Ree plaatsen reling - aanpassen poortje
087
Oudergem
Aankoop mazdagarage pand Waversestw. 1747-1749
088
Wemmel
089
89.519 10.07.86
18.07.86
110.565
28.07.86
8651494
24.07.86
22.10.86
05.11.86
14.600.000
14.11.86
8652334
Kaasmarkt ruwbouwwerken - bijk. vastl. 3 eindst.
31.07.86
27.08.86
16.09.86
514.754
19.09.86
8651938
Wemmel
Ree kaasmarkt ereloon def. ontw. : groep planning
31.07.86
05.09.86
16.09.86
899.139
19.09.86
8651937
Steenokkerzeel
Kasteel Ham installatie nieuwe verwarmingsketel
14.08.86
27.08.86
314.807
26.09.86
8651752
9.249
04.09.86
8651735
090 091
Buiten visa juli
092
166.317
093 094
Rij khoven
AldenBiesen rijschool schrijnwerk b.v.
21.08.86
098
Rij khoven
Alden Biesen rijschool vast meub. kleedk. meerw.
01.09.86
21.060
19.09.86
8651935
099
Rij khoven
Alden Biesen beveil. tegen diefst. kerk meerw.
01.09.86
10.635
19.09.86
8650252
101
Wemmel
Kaasmarkt uitschuifb. trib. beperkte aanbested.
05.09.86
3.419.325
19.09.86
8651934
02.09.86
16.09.86
8 (1986-1987) Nr. ?
Nr.
Gemeentenaam
t 84 1
Jaar 1986 art. nr. 71.01 S. 40 Beschrijving
Datum in- Datum ordi-Datum vast- Bedrag Datum vast- Vastlegnator legger legging gingsnumspectie mer
102 103
Rij khoven
Alden Biesen verwarmings-verluchtingsinst. kast.
05.09.86
19.09.86
08.10.86
150.000
14.10.86
8651405
104
Rij khoven
Alden Biesen aanleg buizen - eindafrekening
05.09.86
19.09.86
08.10.86
83.859
14.10.86
8652113
Buiten visa augustus 1986
107
12.127
109
Wemmel
Ree kaasmarkt perceel 5 voltooiing bv. 1
29.09.86
14.10.86
28.10.86
153.534
05.11.86
865227 1
110
Wemmel
Ree binnenschrijnwerk perc. 6 - BV. 1
29.09.86
14.10.86
28.10.86
158.950
05.11.86
8652270
111
Rij khoven
Ald. B. afbr. verw. contr. rad. act. el. bliksemafleid.
29.09.86
08.10.86
143.208
14.10.86
8652112
112
Steenokkerzeel
Kasteel Ham inst. nieuwe verwarm. ketel uitzetvat
06.10.86
14.10.86
27.659
20.10.86
8651752
114
Rij khoven
Kasteel verlichting
06.10.86
20.10.86
05.11.86
797.527
14.11.86
8652333
117
Rij khoven
Alden Biesen aanleggen buizen
14.10.86
31.10.86
18.11.86
29.650
25.11.86
8652408
118
Wemmel
Kaasmarkt : mech. en elektr. toneeluitrusting
07.11.86
20.11.86
04.12.86
9.650.007
09.12.86
8652495
119
Rij khoven
Kasteel : schilderen dakgoten dakkapellen
20.10.86
05.11.86
162.215
116
Buiten visa september
120 121
Rij khoven
Alden Biesen tel. inst. met personen zoekinst.
122
Wemmel
124
Rijkhoven
74.105 07.11.86
18.11.86
5.568.000
25.11.86
8652429
Ree. kaasmarkt aansluiting water bijk. vastl.
31.10.86
18.11.86
62.637
25.11.86
8650257
Alden Biesen : deur veranderen van draairicht.
04.11.86
18.11.86
2.623
25.11.86
8650580
24.10.86
Buiten visa oktober
129
45.554
130
Rij khoven
Alden Biesen : uitschuifb. tribune meerwerk
20.11.86
28.11.86
04.12.86
91.299
09.12.86
8652492
132
Rijkhoven
Binnenrestauratie kasteel
26.11.86
04.12.86
16.12.86
2.697.856
23.12.86
8652643
137
St. Martens Voeren
Ereloon architect Mingels
15.12.86
23.12.86
24.12.86
1.121.445
30.12.86
8652762
Wemmel
Kaasmarkt uitschuifbare tribune b.v.
04.12.86
16.12.86
132.350
23.12.86
8651934
139
Buiten visa november
141
37.522
144
Steenokkerzeel
Ham : erel. b.v. ruwb. afwerk. overnachtingsgeb.
05.12.86
16.12.86
22.12.86
447.95 1
30.12.86
8652722
145
St. Genesius Rode
Boesdaelhoeve erel. stab. bijk. vastl.
10.12.86
16.12.86
22.12.86
519.999
30.12.86
8652723
151
Wemmel
Kaasmarkt perceel 6 : binnenschrijnw. bv. 2
11.12.86
19.12.86
22.12.86
253.568
30.12.86
8652270
152
Rij khoven
Alden Biesen : rijsch. polyv. zaal aanpassen ei
11.12.86
23.12.86
44.286
30.12.86
8652744
153
Rij khoven
Alden Biesen : plaatsen telefoonkabels
11.12.86
23.12.86
57.000
30.12.86
8652745
154
Rij khoven
Alden Biesen : neerhof verlichtingstoestellen
11.12.86
16.12.86
34.100
23.12.86
8652644
159
Wemmel
Cc. identificatiepanelen
15.12.86
19.12.86
210.630
24.12.86
8652687
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 85 1
BIJLAGE VII Vlaanderen leeft (Bijkomende toelichting van de Gemeenschapsminister van Cultuur) 1. V.Z.W. Deze V.Z.W. heeft enkel en alleen tot bedoeling om, via sponsoring, gelden te ontvangen voor de actie. Het zou immers niet normaal zijn enerzijds het systeem van sponsoring te propageren en er anderzijds - in de sensibilisatiecampagne - geen gebruik van trachten te maken. Eventueel zou deze V.Z.W. ook gebruikt kunnen worden om een B.T.K.-project aan te vragen. Deze V.Z.W. heeft geen personeel in dienst. De actie Vlaanderen Leeft, het beleid ter zake wordt niet door de V.Z.W. gevoerd, wel door mij. Het is dus enkel een instrument en niets anders. Om greep op die V.Z.W. te hebben is ze trouwens samengesteld uit 3 naaste medewerkers. 2. De Vlaamse Executieve keurde mijn nota goed i.v.m. Vlaanderen Leeft. Deze campagne kost, tussen 1.09.86 en 31.12.87 38 miljoen frank. Meer dan 32 miljoen fr. dient voor advertentie in de kranten over thema’s die gekozen worden in overleg met het adviesbureau L.V.H. Ik poog soepel in te spelen op de thematieken die aan bod komen. Voor 1987 betekent dit 34 miljoen frank. 20 miljoen frank - Sectie 40, artikel 12.27.02 14 miljoen frank - Sectie 42, artikel 12.29.02 3. De indruk dat de sector Sociaal Cultureel Werk te weinig aandacht krijgt is misschien begrijpelijk maar zeker niet mijn bedoeling. Tijdens mijn gesprekken met allerlei ,,prominenten” heb ik mensen uit de socio-culturele sector ontmoet aan wie ik de idee uiteenzette en die gunstig reageerden. Ondertussen tracht ik, o.a. via het V.C.V.O. dat ik graag zou inschakelen in de campagne, het socio-culturele werk te betrekken. Ik heb reeds gewezen op de medewerking aan de actie Onderwijs Cultuur. Volgende week nodig ik de voorzitters van de koepels uit om deze actie te bespreken. Hier spelen ook de verschillende wetmatigheden van de sectoren. De Schone Kunsten als volleerde individualisten, speelden onmiddellijk in op de actie. Het eerder gestructureerde vormingswerk doet dat op een andere, langzamere manier. 4. In alle duidelijkheid : Ik wil en zal het socio-cultureel werk betrekken bij de actie omdat ik weet dat dit noodzakelijk is. Indien we cultuur bij de bevolking willen brengen is de medewerking en de verantwoordelijkheid van het socio-cultureel werk broodnodig. Teneinde aan de bemerkingen van bepaalde leden van de Commissie tegemoet te komen heb ik beslist dat de werkende leden, oprichters van de vzw, uit de vzw treden en vervangen worden door de 4 directeuren-generaal van de departementen onder mijn functionele bevoegdheid, t.w. de heer A. LAMS, Directeur-generaal de heer A. VERMEULEN, Directeur-generaal de heer E. VAN LERBERGHE, Directeur-generaal de heer VAN BRABANDT, wnd. Directeur-generaal. Vlaanderen Leeft Brussel Identificatienummer : 374187 STATUTEN Tussen : Kerremans, Jan, Bediende, Haagdoornlaan 46, 2070 Kapellen, Belg ; Verhofstadt, Dirk, producer-journalist, Vijvermeerspark 24, 9000 Gent, Belg ; Geirlandt, Karel, gepensioneerde, Ernestinelaan 14, 1050 Brussel, Bek,
8 (19864987) Nr. 5
allen van Belgische nationaliteit, werd overeengekomen een vereniging zonder winstoogmerk op te richten als volgt : Artikel 1. De vereniging wordt genoemd ,,Vlaanderen Leeft” en heeft haar zetel te Brussel, Kunstlaan 46. Art. 2. De vereniging heeft tot doel het cultureel bewustzijn van de Vlamingen te stimuleren. Art. 3. De vereniging telt twee soorten leden : 1. De werkende ledenwelke stemrecht hebben op de algemene vergadering. 2. De toetredende leden, die slechts met adviserende stem aan de algemene vergadering kunnen deelnemen op uitnodiging van de raad van beheer. Elke persoon die toetredend lid is, wordt werkend lid indien hij de bijdrage betaalt van een werkend lid en met een drievierdemeerderheid der werkende leden wordt aangenomen. Voorwaarden tot uittreden : De leden kunnen voor zover zij hun ontslag schriftelijk te kennen geven aan de raad van beheer, zich te allen tijde terugtrekken uit de vereniging mits een opzegtermijn van zes maanden. Wordt aanzien als zijnde uittredend lid, elk lid dat de door hem verschuldigde bijdrage niet betaalt. De uitsluiting van een vol lid kan slechts door de algemene vergadering met een meerderheid van twee derde der stemmen uitgesproken worden. Deze beslissing is soeverein en moet niet gemotiveerd worden. De vereniging is samengesteld uit een minimum van drie werkende leden. Art. 4. De vereniging wordt opgericht voor onbepaalde duur. Ze kan slechts ontbonden worden door de beslissing van de algemene vergadering bij tweederdemeerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Art. 5. De raad van beheer omvat minimum drie beheerders, gekozen bij geheime stemming door de algemene vergadering bij gewone meerderheid, voor een termijn van vier jaar. Beheerders kunnen slechts ontslagen worden bij tweederdemeerderheid van stemmen door de algemene vergadering. Het mandaat van beheerder is onbezoldigd. Art. 6. De raad van beheer duidt onder zijn leden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan, die samen het dagelijks bestuur vormen. Buiten deze functies kan de raad van beheer ook andere leden aanduiden om deel uit te maken van het dagelijks bestuur. Art. 7. In geval van openvallen van een mandaat van beheerder, roepen de overige beheerders binnen de acht dagen een algemene vergadering samen die de raad van beheer zal aanvullen. Art. 8. De raad van beheer heeft de ruimste bevoegdheden voor het beheer en het bestuur van de vereniging. De beslissingen en de daden welke de vereniging binden, dienen door twee leden van het dagelijks bestuur getekend te worden. Bij ontstentenis van hen, kan een beroep gedaan worden op een andere beheerder. Art. 9. De algemene vergadering wordt door de raad van beheer ten minste eenmaal per jaar bijeengeroepen voor de goedkeuring van de rekeningen van uitgaven en inkomsten, alsmede van de begroting voor het volgend werkingsjaar. De datum, het uur en de plaats, alsmede de dagorde, worden door de raad van beheer voorgesteld. Alle werkende leden worden door middel van een gewone brief uitgenodigd. Ieder lid kan zich door middel van een volmacht door een ander lid laten vertegenwoordigen. Art. 10. De algemene vergadering kan slechts beslissen over een punt dat niet op de dagorde vermeld staat mits goedkeuring van drie beheerders. Art. ll. De raad van beheer stelt de jaarlijkse lidgeldbijdrage vast. Deze bijdrage kan verschillend zijn voor werkende en toetredende leden. De bijdrage mag niet hoger zijn dan 1.000.000 Belgische frank per jaar. De minimale bijdrage is 1.000 frank. Art. 12. De raad van beheer komt samen telkens als drie van zijn leden daarom verzoeken. Art. 13. In geval van ontbinding of vereffening van de vereniging zal het nettoaktief toegekend of overgedragen worden aan één ofmeerdere verenigingen met dezelfde maatschappelijke doelstellingen als de onderhavige, dit volgens akkoord onder alle beheerders.
[ 86 1
187 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Art. 14. Voor alles wat niet uitdrukkelijk voorzien is in de statuten, is de wet van 27 juni 1921 van toepassing. Art. 15. Worden benoemd als leden van de raad van beheer en aanvaarden deze functie, de volgende stichters : Kerremans, Jan, bediende, Haagdoornlaan 46,207O Kapellen, Belg. Geirlandt, Karel, gepensioneerde, Ernestinelaan 14,105O Brussel, Belg. En tot kommissaris : Box, Eddie, bediende, Clarastraat 12, 3700 Tongeren, Belg. Alleen hiervoor opgenoemd en die verklaren te aanvaarden. De beheerders hebben aangesteld : Als voorzitter : Geirlandt, Karel, gepensioneerde, Ernestinelaan 14, 1050 Brussel, Belg. Als secretaris : Verhofstadt, Dirk, producer-journalist, Vijvermeerspark 24, 9000 Gent, Belg. Als penningmeester : Kerremans, Jan, bediende, Haagdoornlaan 46, 2070 Kapellen, Belg. Aldus opgemaakt te Brussel, op 16 november 1986, in zoveel exemplaren als er ondertekenaars zijn, plus één ter publicatie in de bijlage tot het Belgisch Staatsblad.
BIJLAGE VII1 Ter Heide : 1. Samenstelling : Uit de Administratie voor Onderwijs en Perm. Vorming - de Heer Paul Claus, bestuursdirecteur - de Heer Remie Van Cottem, adviseur-hoofd van dienst - de Heer Herman Algoet, adviseur - de Heer Gilbert Van Houtven, adviseur - de Heer Guido Vereecke, adjunct-adviseur - de Heer Dirk De Valckenaere, vertegenw. v. Minister 2. Taken : Uit de overeenkomst tussen Min. Dewael en V.Z.W. Ter Heide : Art. 1 : de V.Z.W. TER HEIDE heeft tot doel en opzet de nodige voorzieningen te treffen wat insluit het aanwerven en vergoeden van vaste en occasionele medewerkers, het financieren van een eigen secretariaat, de werking van de V.Z.W. enz. .., teneinde de Dienst voor Animatie, Creatieve Expressie en Begeleiding, gevestigd te Brussel, in staat te stellen eigen opdrachten en opdrachten waarom socio-culturele verenigingen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hebben verzocht, uit te voeren. Concreet : deze V.Z.W. is een juridische structuur die het mogelijk maakt de wedden v.d. vroegere DACEB-medewerkers, die geen ambtenaren zijn, uit te betalen.
8 (1986-1987) Nr. 5
188 1 BIJLAGE IX
Nota i.v.m. het beleid en het beheer van de internationale culturele kredieten 1. Het decreet van 28 juni 1985 houdende omvorming van het C.G.I.C.S., treedt in werking op 1 april 1986, conform het Besluit van de Executieve van 26 maart 1986 (B.S. 9 juli 1986). Gelijktijdig trouwens werden het Besluit van de Executieve van 26 maart 1986 houdende de organieke personeelsformatie van het C.G.I.S., alsmede dit van 28 maart 1986 houdende toevoeging van ambtenaren van het C.G.I.S. aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, van kracht. 2. Op budgettair-administratiefvlak dienden gelijktijdig een aantal bewarende maatregelen genomen te worden : a) in het budget ‘86 diende rekening gehouden te worden met het tweeledig karakter van de kredieten voor internationale culturele materies ; de eerste drie maanden van 1986 bleef de parastatale C.G.I.C.S. immers in rechte nog bestaan ; b) voor de periode vanaf 1 april 1986, diende een uitsplitsing van de kredieten te gebeuren onder de functioneel bevoegde Ministers en administraties. 3. In het decreet van 2 juli 1986, wordt dan ook de methode van een zgn. ,,eenheidsbegroting Commissariaat-generaal voor de Internationale (Culturele) Samenwerking” aangewend (cf. Stukken Vlaamse Raad, 1985-1986, nr. 8/1- Addendum). In deze begroting werd artikelsgewijze de bevoegdheid betreffende de aanwending van de limitatieve kredieten aangeduid, naar de onderscheiden functioneel bevoegde leden van de Executieve toe. Aldus werden uit de oorspronkelijke begroting van het C.G.I.(C).S. aan cultuur toegewezen : a) Periode 1.1.1986 - 3 1.3.1986 : 83,005 mio op de begroting C.G.I.(C).S. waarvan aandeel cultuur 61.371.000,- ; b) Periode 1.4.1986- 31.12.1986 : 100,O mio op art. 01.02.02 van de sectie 22 (uitgaven voor ordebegroting 1986), waarvan aandeel cultuur 76.500.000,-. 4. Complementair dienden nog een aantal administratief-budgettaire problemen te worden opgelost in de schoot van de Executieve en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Zo werd op 20 juni 1986 tussen de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming en de Gemeenschapsminister van Cultuur een protocol afgesloten nopens de interne verdeling van de internationale kredieten C.G.I.(C).S. (zie bijlage 1 bij deze nota). 5. In haar vergadering van 16 juli 1986 heeft de Vlaamse Executieve dan een omzendbrief goedgekeurd, betreffende de budgettaire en administratieve behandeling van de uitgavendossiers in relatie tot de omvorming van het C.G.I.(C).S. De omzendbrief werd toegepast tot en met 3 1 december 1986, en had tot doel het beheer van vier soorten uitgavekredieten m.b.t. de omvorming van het C.G.I.C.S. te regelen, op het vlak van de bestemming van het krediet, en van de administratieve behandeling van de dossiers (bevoegdheden en procedure). In bijlage 2 van deze nota, is de tekst van deze omzendbrief gevoegd. De vier soorten uitgavenkredieten betreffen : - Sectie 20 - algemeen bestuur ; - Sectie 22 - Financiën en Begroting ; - Sectie 96 - Instellingen Openbaar Nut ; - Titel VII - uitgavenbegroting van het C.G.I.(C).S. voor 1986. 6. Concreet naar 1987 toe (zie bijlage 1 van het verslag). 6.1. De kredieten voorzien voor 1987 vertonen t.o.v. deze van 1986 een lichte stijging, als men rekening houdt met de inkomsten van de prestigieuze tentoonstelling ,,De Vrouw in het Rijk der Farao’s”, het zgn. NOFRET-project. 1986
1987
137,8 mio (krediet) + 18 mio (NOFRET)
159,3
155,8
159,3
Van deze kredieten wordt ongeveer 65 % besteed aan activiteiten in de sector Schone Kunsten.
[ 89 1
.
8 (19864987) - Nr. 5
6.2. De ingeschreven kredieten houden rekening met het feit dat zowel binnen als buiten cultureel akkoord voorziene engagementen, op selectieve wijze kunnen worden gehonoreerd. Het betreft hier verplichtingen die in het verleden werden aangegaan, en waartoe de Vlaamse Gemeenschap zich nu eens de jure, dan weer de facto verbonden heeft. Een raming van de lopende verplichtingen, die geschreven staan in samenwerkingsovereenkomsten ter uitvoering van culturele akkoorden, brengt ons tot een bedrag van ongeveer 54 mio (zijnde ongeveer 9 mio socio-culturele activiteiten en ongeveer 45 mio activiteiten in de sector Schone Kunsten). In de toekomst voor de nieuw af te sluiten samenwerkingsakkoorden, die doorgaans voor een termijn van 2 a 3 jaar worden afgesloten, zal het accent gelegd worden op de EG-lidstaten alsmede op landen zoals de U.S.A., Japan en China. Momenteel bestaan 48 culturele akkoorden, waarvan er zeven niet in werking of geschorst zijn. Deze laatste betreffen de landen Griekenland, Irak, Iran, Pakistan, Syrië, Suriname en Zuid-Afrika. 6.3. Buiten cultureel akkoord, zijn er de traditionele verplichtingen, die op deze internationale kredieten betaald worden. Er zijn de centra De Brakke Grond (20 mio) en Alden Biesen (6 mio), Belgisch Huis in Keulen (1,5 mio). Er zijn de instellingen, verenigingen en activiteiten, die betrekking hebben op de culturele en taalkundige verwevenheid met Nederland, zoals ANV (1,4 mio), ANC (450.000), Theater coprodukties met Nederland (1,8 mio) .; voor de organisatie van Amsterdam Culturele Hoofdstad 87, zou ik een krediet uittrekken van 3 mio ; wat de uitstraling der Nederlandse letteren betreft, behoud ik, in afwachting van een oplossing van de moeilijkheden hieromtrent, het krediet van 2,7 mio voor de Stichting Vertalingen ; een krediet is voorzien voor Septentrion, Ons Erfdeel en Jaarboek Franse Nederlanden ten belope van ongeveer 2,7 mio. 6.4. Als zware financiële verplichtingen, buiten akkoord, in de sector Schone Kunsten., moet ik vooral vermelden : Europalia (6 mio, en 6 mio voor 1988), seizoen 86-87 Singel Antwerpen (7 mio), de Biënnale Sao Paulo in september 87 (4 mio), bijkomende inspanningen voor de Vlaamse Film in het buitenland (2 mio). 6.5. Wegens het snel wijzigend en soms onzeker karakter van de activiteiten en manifestaties, op internationaal vlak, is het noodzakelijk de techniek van het Fonds te gebruiken. Ook O.W.V. de meerjarenplanning in elk samenwerkingsakkoord, is deze techniek aan te bevelen. Dit belet niet dat ik thans met mijn administratie onderzoek, op welke wijze ik, jaarlijks, een rapport zou kunnen opmaken van de effectief ingevulde activiteiten op internationaal cultureel gebied. 6.6. Belangrijk aspect van deze, wat men kan noemen, overgangsbegroting, is dat slechts voor zeven culturele akkoorden, in 1986-1987 een nieuw samenwerkingsprogramma, rekening houdende met de budgettaire realiteit, kon worden opgesteld. Of anders gezegd, het budget 1987 diende voor het overgrote deel uit te gaan van wat thans nog in de samenwerkingsakkoorden vast ligt. 7. Internationale Culturele Uitstraling naar de toekomst op het vlak van de schone kunsten Het is nuttig reeds nu een paar aanzetten te geven, die mij de noodzakelijke hefbomen lijken voor een vernieuwd internationaal cultureel beleid. De culturele samenwerking met het buitenland werkt in twee richtingen : 1. Vlaamse uitstraling naar en aanwezigheid in het buitenland. 2. Kennismaking met buitenlandse initiatieven in Vlaanderen. Mijns inziens zou de uitstraling van de Vlaamse Cultuur naar het buitenland toe prioritair dienen gesteld te worden. De Vlaamse Cultuur was ooit de belangrijkste in Europa. Onze fierheid dienen we in ere te herstellen in het buitenland door het kennis te laten nemen van ons rijk verleden en heden. Dit is mogelijk door : - de promotie van de Vlaamse film in het buitenland., - vertalen van Vlaamse literatuur,. - hedendaagse Vlaamse composities laten uitvoeren in het buitenland, - opzetten tentoonstellingen in het buitenland, - scheppende kunstenaars de mogelijkheid bezorgen in het buitenland ideeën op te doen. Uiteraard leert men ook van het buitenland. Een kleine gemeenschap als Vlaanderen kan het zich niet veroorloven cultureel geïsoleerd te blijven. Een keuze uit een interessant buitenlands aanbod moet mogelijk blijven en is zeker belangrijk.
8 (19864987) Nr. 5
Beide richtingen komen aan bod zowel binnen als buiten de culturele akkoorden. Belangrijk is nog dat : a) de aktualiteit op de voet kan gevolgd worden ; b) multidisciplinaire initiatieven kunnen gerealiseerd worden (zijn meestal zeer duur). Zowel binnen als buiten het cultureel akkoord (dit doet principieel niets ter zake) zou het moeten mogelijk zijn in New-York of Moskou een Vlaamse week te organiseren met bv. een Permeke-tentoonstelling + een keuze uit het werk van debuterende plastische kunstenaars, de Philharmonie van Vlaanderen tijdens de week een concert met Vlaamse expressionistische muziek laten uitvoeren + de creatie van een jong Vlaams componist (voor die gelegenheid in opdracht geschreven), de vertoning van de film over Permeke + de vertoning van de nieuwste Vlaamse filmproduktie, de vertaling van een werk van een gevestigd auteur en van een bekroonde roman van een debuterende Vlaamse auteur daar voorstellen. Zo is men en multidisciplinair, en hedendaags, en komt het verleden aan bod. Talloze dergelijke initiatieven zijn uit te denken. Ze verdienen prioriteit in het buitenlands beleid. Concreet zal dit kunnen resulteren in een nog uit te werken bestedingsmodel voor de kredieten 1988, inzake uitstraling van onze schone kunsten. Dat model zou - zowel binnen als buiten cultureel akkoord - moeten rekening houden met een aantal uitgangspunten : - de verhouding hedendaagse en verleden kunst ; - de verhouding debuterende en gevestigde kunstenaar ; - een evenwichtige verhouding tussen de kredieten voor de onderscheiden uitingen en kunstvormen (letteren en dramatische kunsten, film, muziek, en beeldende kunsten). Ten slotte zal men er, hoe dan ook, niet aan ontsnappen zich uit te spreken over de vraag naar de hoegrootheid van de financiële middelen. Wat heeft Vlaanderen over voor zijn promotie - op cultureel vlak - naar het buitenland ?
Protocol tot verdeling van de internationale kredieten (C.G.I.(C).S.) tussen de Heer Theo Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming, en de Heer Patrick Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur Gelet op de noodzaak om in het belang van de Vlaamse Gemeenschap de betrekkingen met andere landen, instanties of organisaties en/of privaatrechterlij ke instellingen in het buitenland te handhaven en te versterken ; Gelet op de omvorming van het Commissariaat-generaal voor Internationale Culturele Samenwerking ; Gelet op de begroting 1986 van de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid het document 8 (1985-1986) - Nr. 1 Addendum met betrekking tot de begroting van het Commissariaat-geneaal voor de Internationale (Culturele) Samenwerking ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve van 11 december 1985 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Executieve ; Zijn de Heer Theo Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming, en de Heer Patrick Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur, overeengekomen wat volgt : 1. Met betrekking tot het krediet op de artikelen aangeduid met een *, van de begroting van het C.G.I.(C).S., in zijn geheel zijnde 83,005 miljoen, is de verdeling vastgelegd als volgt : - Gemeenschapsminister Dewael : 61,371 miljoen - Gemeenschapsminister Kelchtermans : 21,634 miljoen De gedetailleerde verdeling van dit krediet is bijgevoegd in bijlage. 2. Met betrekking tot het krediet van 100,O miljoen, ingeschreven op het artikel 01.02.02 van de Sectie 22, is de verdeling vastgelegd als volgt : - Gemeenschapsminister Dewael : 76,5 miljoen - Gemeenschapsminister Kelchtermans : 23,5 miljoen.
[ 90 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[911
3. In de totaliteit van de te verdelen 183,005 miljoen beschikt Gemeenschapsminister Kelchtermans dus over 45,134 miljoen en Gemeenschapsminister Dewael over 137,871 miljoen ; Brussel, 20 juni 1986 Theo KELCHTERMANS, Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming
Patrick DEWAEL, Gemeenschapsminister van Cultuur
Omzendbrief betreffende de omvorming van het CGI( Budgettaire en administratieve behandeling van de dossiers De omvorming van het CGI( wordt budgettair vertaald door de kredieten ingeschreven onder volgende Secties van de begrotng van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986. 1. Sectie 20 - Algemeen Bestuur Vlaamse Gemeenschap 1. Betrokken artikels art. art. art. art. art. art. art. art. art.
11.03.01 lonen en wedden 11.04.01 toelagen aan personeel 12.01.01 prestaties van derden 12.02.01 verbruiksuitgaven 12.03.01 energiekosten 12.04.01 huur mecanogr. installaties 12.05.01 dienstreizen + vergoedingen 12.06.01 huur van onroerende goederen 12.07.01 uitzonderingsuitgaven
krediet (in miljoen frank) 2.823,O 12,3 78,9 163,8 57,7
670 71,5 255,9 875
1.2. Bestemming van een deel dezer kredieten Alhoewel enkel het art. 11.03.01 verhoogd werd in functie van de omvorming van het CGI( (+ 75,0 miljoen F) dienen alle uitgaven voortspruitend uit volgende personeelstransfert gedragen te worden door deze kredieten : - overdracht van 70 vastbenoemde personeelsleden, waarvan 44 effectief hun functies in de verschillende administraties van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hebben opgenomen - overdracht van 5 vacatures - overdracht van 8 vastbenoemde personeelsleden verbonden aan de ,,Brakke Grond” - overdracht van 1 vacature verbonden aan de ,,Brakke Grond” - overdracht van 10 T.W.W.‘ers - overdracht van 4 tijdelijke statutaire personeelsleden - overdracht van 2 contractuelen 1.3. Administratieve behandeling van de dossiers. 1.3.1. Bevoegdheden 1.3.1.1. Ordonnancerend Minister : Voorzitter van de Vlaamse Executieve. 1.3.1.2. Bevoegde Administraties : - Diensten van de Secretaris-generaal : algemene inleiding - Algemene Administratieve Diensten : personeelszaken 1.3.2. Administratieve procedure Hier gelden dezelfde regels als voor de overige uitgaven, inzonderheid wordt verwezen naar de Wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.
8 (1986-1987) Nr. 5
[ 92 I
2. Sectie 22 - Financiën en Begroting 2.1. Betrokken artikel
krediet (in miljoen frank)
art. 01.02.02 - allerhande uitgaven in verband met de omvorming van het CGICS van de Vlaamse Gemeenschap (krediet mag geheel of gedeeltelijk overgedragen worden naar het Fonds ingeschreven onder Titel IV, ,Deel 1 - Sectie 22 - artikel 70.09.02 - Fonds der Internationale Culturele Betrekkingen
100,o
2.2. Bestemming van dit krediet De bestemming van dit krediet en de verdeling ervan tussen de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming en de Gemeenschapsminister van Cultuur gaat als bijlage 2. 2.3. Administratieve behandeling van de dossiers 2.3.1, Bevoegdheden 2.3.1.1. Ordonnancerende Ministers : 2.3.1.1 .l. De Gemeenschapsminister van Financiën en Begrotng, die een coördinerende functie bezit en tussenkomst voor ordonnancering van betalingen bestemd : - voor initiatieven opgenomen in bijlage 2, die rechtstreeks via het voorafgaand visum van het Rekenhof met inbegrip van fondsenvoorschotten en/of kredietopeningen aangerekend worden op art. 01.02.02 van de Sectie 22. - voor het CGIS (ontvangsten voor orde als terugbetaling voor geprefïnancierde dringende betalingen) - voor spijzigen van het Fonds der internationale culturele betrekkingen. 2.3.1.1.2. De Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming voor een totaal bedrag van 23.500.000 F (zie bijlage 2). 2.3.1.1.3. De Gemeenschapsminister van Cultuur voor een totaal bedrag van 76.500.000 F (zie bijlage 2). 2.3.1.2. Bevoegde Administraties 2.3.1.2.1. Administratie voor Onderwijs en Permanente Vorming voor een totaal bedrag van 23.500.000 F (Ordonnancerend Minister : de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming). 2.3.1.2.2. Diensten van de Secretaris-generaal voor een totaal bedrag van 10.010.000 F. (Ordonnancerend Minister : de Gemeenschapsminister van Cultuur). 2.3.1.2.3. Administratie voor Onderwijs en Permanente Vorming voor een totaal bedrag van 15.576.000 F (Ordonnancerend Minister : de Gemeenschapsminister van Cultuur). 2.3.1.2.4. Administratie voor Kunst en (Toerisme) voor een totaal bedrag van 48.136.000 F. (Ordonnancerend Minister : de Gemeenschapsminister van Cultuur). 2.3.1.2.5. Administratie voor Sport en Openluchtrecreatie voor een totaal bedrag van 2.778.000 F. (Ordonnancerend Minister : de Gemeenschapsminister van Cultuur). 2.3.1.2.6. Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu (pro memorie). (Ordonnancerend Minister : de Gemeenschapsminister van Cultuur). De onderlinge verdeling van de kredieten (2.3.1.2.2. tot en met 2.3.1.2.6.) kan ten allen tijde door de Gemeenschapsminister van Cultuur gewijzigd worden, mits schriftelijke notificatie aan de betrokkenen, inzonderheid de Controleur van de vastleggingen. 2.3.2. Administratieve procedure Al de uitgaven aan te rekenen op dit krediet zijn onderworpen
8 (19864987) - Nr. 5
93 ]
- de Wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de Rijkscomptabiliteit (bijlage 1) - het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 tot regeling van de administratie begrotingscontrole. - het koninklijk besluit van 3 1 mei 1966 tot regeling van de controle op de vastlegging van de uitgaven in de diensten van algemeen bestuur van de Staat. Wat dit laatste betreft is vanaf het in voege treden van onderhavige omzendbrief het visum van de controleur vereist (eventueel tot provisionele vastlegging), onafgezien of de betaling gebeurt via het voorafgaand visum van het Rekenhof, dan wel geprefïnancierd wordt door het C.G.I.S. De dossiers, vergezeld van een door de bevoegde administratie opgemaakte vastleggingstïche en voorzien van de nodige bewijsstukken en vereiste handtekeningen, worden overgemaakt aan volgend adres : Controleur van de vastleggingen p.a. Administratie van Financiën en Begroting Guimardstraat 9/11 7e verdiep 1040 BRUSSEL De wijze van betaling - voorafgaand visum of pretïnanciering door het CGIS - dient vermeld en verantwoord te worden. Prefinanciering door het CGIS kan maar ingeroepen worden voor dringende uitgaven en voor een in de tijd beperkte overgangsfase, die alleszins afsluit op 31 december 1986. De lijst van al de dossiers, (met onderscheid van ordonnancerend Gemeenschapsminister en bevoegde administratie) waarvoor vóór het van kracht worden van deze omzendbrief, verbintenissen werden aangegaan, zal in eerste instantie worden vastgelegd via dit prefïnancieringssysteem. De gegevens hierin vermeld zullen de betrokken administraties toelaten voor elk nieuw aan de Controleur voor te leggen dossier het nog beschikbare krediet op te geven. De Controleur van de vastleggingen zal na de voorgestelde uitgave te hebben vastgelegd ten laste van artikel 01.02.02 van Sectie 22, het dossier met zijn visum bekleden. Voor de dossiers, die een dringende betaling vereisen, zal dit visum samen met de handtekening van de ordonnateur als bevel tot betaling (pretïnanciering) door het CGIS gelden. Deze dossiers zullen aldaar bewaard worden voor eventuele controle en nazicht. De ordonnanceringen ten laste van art. 01.02.02 van Sectie 22 van de aldus voorgeschoten bedragen zal door toedoen van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting via het voorafgaand visum van het Rekenhof worden doorgevoerd. De betalingen zullen als ontvangsten voor orde bij het CGIS geboekt worden. Eventuele ontvangsten, die het gevolg zijn van gepreflnancierde manifestaties of initiatieven, worden geboekt als ontvangsten voor orde, met vermelding van de oorsprong (Hoofdstuk 43, rubriek 431.01). Bij het beëindigen van het pretïnancieringssysteem en de erop volgende verrekening zullen deze ontvangsten in eerste instantie geaffecteerd worden aan de bestaande fondsen in Titel IV (elk fonds met zijn toepasselijke werkingssfeer) en bij gebrek daaraan aan het Fonds der internationale culturele betrekkingen (art. 70.09.02 van de Sectie 22 in Titel IV). 3. Sectie 96 - Instellingen van openbaar nut 3.1. Betrokken artikel
krediet (in miljoen frank)
art. 02.01.02 - Dotatie aan de rechtspersoon van het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Samenwerking en voor de Internationale Culturele Samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap 3.2. Bestemming van het krediet Dit krediet moet de werking mogelijk maken van - het CGICS tijdens het eerste trimester 1986 - het CGIS tijdens de 3 volgende trimesters
230,5
[ 94 1
8 (1986-1987) Nr. 5
3.3. Administratieve behandeling van de dossiers 3.3.1. Bevoegdheden 3.3.1.1. Ordonnancerende Minister Overeengekomen wordt de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting te gelasten met het ordonnanceren van de tweede en volgende schijven van de dotatie aan het C.G.I.(C).S. 3.3.1.2. Bevoegde Administratie : Administratie voor Financiën en Begroting 3.3.2. Administratieve procedure De Administratie voor Financiën en Begroting zal volgens de noodwendigheden (likwiditeitstoestand CGIS) en volgens de eerstdaags in voege tredende betalingskalender het vereffeningsdossier opstellen en het via de I.F. aan de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting ter ondertekening voorleggen, waarna dezelfde administratie voor vastlegging en verdere afwerking instaat. 4. Titel VII - Instellingen van Openbaar Nut. Commissariaat-generaal voor de internationale (culturele) samenwerking. Begroting voor het dienstjaar 1986. 4.1. Betrokken artikels
krediet (in miljoen frank)
4.1.1. Ontvangsten 4.1.1.1. - Ontvangsten toekomend aan het CGI( 4.1.1.2. - Ontvangsten voor orde
240,7 100,l Totaal
4.1.2. Uitgaven 4.1.2.1. - Uitgaven voor personeel en werking 4.1.2.2. - Functionele uitgaven vóór 1.4.1986 4.1.2.3. - Functionele uitgaven vanaf 1.4.1986 4.1.2.4. - Uitgaven voor orde Totaal
340,8 133,495 83,005 24,300 100,000 340,800
4.2. Bestemming van deze kredieten Voor de gedetailleerde bestemming van de onderscheiden kredieten evenals de terzake bevoegde Ministers en Administraties verwijzen wij naar de begroting van het C.G.I.(C)S. 4.2.1. Ontvangsten 4.2.1.1. De ontvangsten toekomend aan het CGI( met uitzondering van deze vermeld onder punt 4.2.1.2. zijn bestemd voor het bekostigen van eigen werking en de functionele uitgaven van de instelling vóór en na 1 april 1986. 4.2.1.2. De ontvangsten, die het gevolg zijn van manifestaties georganiseerd ten laste van de uitgave-kredieten, aangeduid met een asteriks (*), in de begroting van het CGI( (b.v. de tentoonstelling ,,De Vrouw in het Rijk van de Farao’s”) zullen in aanmerking genomen worden bij de verrekening van deze uitgave-kredieten. 4.2.1.3. De ontvangsten voor orde geplaffoneerd op 100,O miljoen F zijn bestemd als terugbetaling van de geprefinancierde betalingen (zie punt 2). De 0,l miljoen frank betreffen ontvangsten uit geprefinancierde manifestaties.
8 (19864987) - Nr. 5
[ 95 1
4.2.2. Uitgaven 4.2.2.1. De kredieten bestemd voor personeel en werkingskosten van het CGICS betreffen zowel de periode vóór als vanaf 1 april 1986. 4.2.2.2. De functionele kredieten met asterisk (*) zijn bestemd voor : - alle betalingen i.v.m. verbintenissen aangegaan tijdens de periode van 1 januari tot en met 31 maart 1986 - alle betalingen, waarvoor geen voorafgaandelijke of toereikende provisionele vastlegging door het CGICS gebeurd is, doch die betrekking hebben op de geciteerde periode. 4.2.2.3. Voor de functionele uitgaven vanaf 1 april 1986 is de op verzoek van het Rekenhof door de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen gegeven bestemming en die geen aanleiding gegeven heeft tot amendering van de begroting van het CGI(C slechts indicatief. 4.2.2.4. Uitgaven voor orde bestemd voor het prefinancieren van dringende uitgaven (zie punt 2). Ten slotte wordt de aandacht er op gevestigd dat tussen de blokken 1 en 3 (4.1.2.1. en 4.1.2.3.) enerzijds en blok 2 (4.1.2.2.) anderzijds geen overschrijving van kredieten mogelijk is zonder goedkeuring van de Vlaamse Raad. 4.3. Administratieve behandeling van de dossiers 4.3.1. Bevoegdheden 4.3.1.1. Ordonnancerende Ministers - Ontvangsten (zie punt 4.2.1. alsmede in fine van punt : 2.3.2.) - Uitgaven : - De Gemeenschapsminister van Cultuur en de Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen voor de uitgaven van respectievelijk v66r en vanaf 1 april 1986. - De Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming en de Gemeenschapsminister van Cultuur voor de uitgaven volgens de verdeling opgenomen als bijlage 2 en 5. 4.3.1.2. Bevoegde Administraties. - Voor alle ontvangsten : het CGI( - Voor de uitgaven vermeld onder de punten 4.1.2.1., 4.1.2.2. en 4.1.2.3. : het CGI( - Voor de uitgaven vermeld onder punt 4.1.2.4. : - inhoudelijk : - de Diensten van de Secretaris-generaal - de Administratie voor Onderwijs en Permanente Vorming - de Administratie voor Kunst en Toerisme - de Administratie voor Sport en Openluchtleven - de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu - voor de pre-fínancieringsoperaties - het CGI( 4.3.2. Administratieve procedure Onderscheid dient gemaakt tussen de uitgaven van het CGI( zelf en deze voor orde. De eerste categorie valt onder toepassing van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. In het bijzonder wordt hierbij ook de aandacht gevestigd op volgende besluiten : - het K.B. nr. 5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en de aanwending van de toelagen. - het K.B. van 7 april 1954 houdende algemeen reglement op de begroting en de comptabiliteit van de bij de wet van 16 maart 1954 bedoelde instellingen van openbaar nut.
8 (19864987) Nr. 5
[ 96 1
- het K.B. van 8 april 1954 ter regeling van de modaliteiten van controle vanwege de inspecteurs van Financiën op sommige instellingen van openbaar nut. - Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, art. 13
BIJLAGE X Besluit van de Vlaamse Executieve tot wijziging van sommige bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk De Vlaamse Executieve, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ; Gelet op het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk ; Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 1979 betreffende de soorten, de vestiging en de organisatie van de Nederlandstalige openbare bibliotheken, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve dd. 1 juli 1982,7 maart 1984 en 15 mei 1985 ; Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 1979 houdende de voorwaarden tot erkenning door de Staat van de Nederlandstalige openbare bibliotheken, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, 7 maart 1984 en 15 mei 1985 ; Gelet op het koninklijk besluit van 9 juli 1980 betreffende de toekenning van weddetoelagen voor het leidend en technisch personeel van de Nederlandstalige erkende openbare bibliotheken, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve dd. 1 juli 1982,7 maart 1984,21 februari 1984 en 15 mei 1985 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982 tot wijziging van sommige bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk en van de wet van 17 oktober 1921 betreffende de openbare bibliotheken, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 7 maart 1984 ; Gelet op het besluit van 7 maart 1984 tot wijziging van sommige bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk ; Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de openbare bibliotheken dd. 4 december 1986 ; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën dd. 11 december 1986 ; Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting dd. 15 december 1986 ; Gelet op de dringende noodzaak ; overwegende dat dit besluit, omwille van de financiële repercussies ervan, alsmede omwille van de gevolgen ervan op de personeelsbezetting in het Nederlandstalig openbaar bibliotheekwerk, moet ingaan op 1 januari 1987 ; Op voordracht van de Gemeenschapsminister van Cultuur ; Na beraadslaging, BESLUIT : ,,Hoofdstuk 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 13 september 1979 betreffende de soorten, de vestiging en de organisatie van de Nederlandstalige openbare bibliotheken. Artikel 1. - Aan artikel 3 8 2 van het koninklijk besluit van 13 september 1979 betreffende de soorten, de vestiging en de organisatie van de Nederlandstalige openbare bibliotheken wordt een tweede lid toegevoegd, waarvan de tekst luidt als volgt : ,,De Minister kan, wat de ruimtelijke organisatie van de afdelingen betreft, afwijkingen toestaan, de Hoge Raad voor de openbare bibliotheken gehoord.”
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 97 1
Art. 2. - Artikel 4 0 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,$ 2. Een P.O.B. kan voltijds of deeltijds werken. De hoofdbibliotheek van een voltijds werkende P.O.B. is ten minste dertig uren en die van een deeltijds werkende ten minste tien uren geopend voor het publiek. De hoofdbibliotheek werkt voor de gehele bevolking van haar gebied. In gemeenten met een inwonertal van 5.000 tot 9.999 mag het werkgebied van de hoofdbibliotheek van de gemeentelijke P.O.B. worden verminderd met het werkgebied van haar uitleenpost of uitleenposten. Het werkgebied van de hoofdbibliotheek van die P.O.B. mag in geen geval kleiner worden dan 5.000 inwoners. De hoofdbibliotheek is gevestigd in het centrum van haar werkgebied. De Minister kan op deze vestiging afwijkingen toestaan, het bevoegd procinciaal coördinatiecomité gehoord. De hoofdbibliotheek van een P.O.B. zorgt er bij haar werking tenminste voor dat de volwassenen en de jeugd, uit eigen bezit of door bruikleen, door raadpleging ter plaatse of uitlening ten huize, een aan de behoeften aangepaste lectuurvoorziening kunnen krijgen.” Art. 3. - In artikel 12 0 2 en Q 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, wordt telkens de datum van 1 januari 1987 vervangen door de datum van 1 januari 1989. Hoofdstuk II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 13 september 1979 houdende de voorwaarden tot erkenning door de Staat van de Nederlandstalige openbare bibliotheken. Art. 4. - Artikel 5, le paragraaf, le lid van het koninklijk besluit van 13 september 1979 houdende de voorwaarden tot erkenning door de Staat van de Nederlandstalige openbare bibliotheken wordt aangevuld met de volgende zinssnede : ,,De opstelling van de collecties dient te gebeuren in openkast.” Art. 5. - Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 6. - Om als P.O.B. erkend te kunnen worden moet een openbare bibliotheek in haar hoofdbibliotheek over een minimum aantal boekbanden beschikken. Het fonds van de filialen, van de uitleenposten met territoriaal werkgebied, van de afdeling audiovisuele materialen en van haar eventuele andere bedieningsposten wordt niet meegeteld bij het bepalen van het bezit van een hoofdbibliotheek. In de hiernavolgende tabel wordt, naargelang van het inwonertal van het werkgebied, het minimum aantal boekbanden bij de erkenning bepaald. Inwonertal van het werkgebied
- 5.000 5.000 - 9.999 10.000 - 14.999 15.000 - 19.999 20.000 - 24.999 25.000 - 29.999 30.000 - 34.999 35.000 - 39.999 40.000 - 44.999 45.000 - 49.999 50.000 - 54.999 55.000 - 59.999 60.000 - 64.999
Minimum aantal boekbanden bij de erkenning 6.000 6.500 7.000 9.000 11.000 13.000 15.000 17.000 18.000 19.000 20.000 21.000 22.000
Inwonertal van Minimum aantal het werkgebied boekbanden bij de erkenning 65.000 70.000 75.000 80.000 85.000 90.000 95.000 100.000 125.000 150.000 200.000 250.000 500.000
- 69.999 - 74.999 - 79.999 - 84.999 - 89.999 - 94.999 - 99.999 - 124.999 - 149.999 - 199.999 - 249.999 - 499.999 en +
23.000 24.000 25.000 26.000 27.000 28.000 29.000 30.000 35.000 40.000 45.000 50.000 100.000
Art. 6. - Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 7. - Om als P.O.B. erkend te kunnen blijven moet de collectie van de hoofdbibliotheek jaarlijks groeien. In de hiernavermelde tabel wordt, naargelang van het inwonertal van het werkgebied, de minimum jaarlijkse groei bepaald.
8 (1986-1987) Nr. 5
[981
Inwonertal van het werkgebied
Minimum jaarlijkse aanwinsten
- 49.999
10 boekbanden per 100 inwoners met een minimum van 400 boekbanden
het gedeelte tussen 50.000 en 99.999 het gedeelte boven 100.000
9 boekbanden per 100 inwoners 8 boekbanden per 100 inwoners
Verouderde en onbruikbaar geworden boekbanden dienen geregeld te worden afgevoerd.” Art. 7. - Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 9. - In de hoofdbibliotheek van een P.O.B. moeten de collecties voor volwassenen evenwichtig samengesteld zijn uit fiction en non-fiction boeken. In de hiernavolgende tabel wordt, naargelang van het inwonertal van het werkgebied, het minimum percentage non-fiction boeken bepaald, in verhouding tot de totaliteit van de collectie. Inwonertal van het werkgebied
Minimum non-fiction boeken 30 Yo 40 %
- 19.000 20.000 en +
Art. 8. - Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : . ,,Art. 10. - De hoofdbibliotheek van een P.O.B. moet over een minimum aantal jeugdboeken beschikken. Deze collectie dient volledig in openkast te worden geplaatst. In de hiernavolgende tabel wordt, naargelang van het inwonertal van het werkgebied, het minimum percentage jeugdboeken bepaald in verhouding tot de totaliteit van de collectie. Inwonertal van het werkgebied
Minimum j eugdboeken 20 Yo 15 % 10 %
- 49.999 50.000 - 99.999 100.000 en +
Art. 9. - Artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. ll. - De hoofdbibliotheek van een P.O.B. moet beschikken over een minimum aantal geactualiseerde referentiewerken, tijdschriften en eventueel ook dagbladen. In de hiernavermelde tabel wordt, naargelang van het inwonertal van het werkgebied of van de categorie van de openbare bibliotheek, het minimum aantal referentiewerken, tijdschriften en dagbladen bepaald waarover de hoofdbibliotheek van een P.O.B. moet beschikken, opdat de leeszaal als een aparte afdeling kan worden beschouwd. Inwonertal van het werkgebied
Minimum referentiewerken
Minimum
- 10.000
5 per 1.000 inw. met een minimum van 25
10.000 - 19.999
40 per 1.000 inw. met een minimum van 200 banden 50 per 1.000 inw.
20.000 - 49.999
50 per 1.000 inw.
50.000 - 99.999
50 per 1.000 inw.
100.000 - 249.999
50 per 1.000 inw.
250.000 en +
50 per 1.000 inw.
tijdschriften
4 per 1.000 inw. met een minimum van 50 3 per 1.000 inw. met een minimum van 80 2 per 1.000 inw. met een minimum van 150 1,5 per 1 . 0 0 0 inw. m e t een minimum van 200 1 per 1.000 inw. met een minimum van 375
.
f
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 99 1
Categorie van de openbare bibliotheek
Minimum dagbladen
deeltijdse P.O.B. - met minder dan 20 openingsuren - met 20 openingsuren en meer
4
voltijdse P.O.B. - werkgebied 20.000- 99.999 - werkgebied 100.000- 249.999 - werkgebied 250.000 en +
6 8 10
Art. 10. - Artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling. ,,Art. 12. - De hoofdbibliotheek van een P.O.B. kan beschikken over een collectie audiovisuele materialen, evenwichtig samengesteld qua genres en informatiedragers. In de hiernavermelde tabel wordt, naargelang van het inwonertal van het werkgebied, het minimum aantal audiovisuele materialen bepaald waarover de hoofdbibliotheek van een P.O.B. moet beschikken opdat de afdeling audiovisuele materialen als een aparte afdeling kan worden beschouwd. Inwonertal van het werkgebied - 20.000 20.000 - 49.999 50.000 - 99.999 100.000 - 249.999 250.000 en +
Minimum aantal audiovisuele materialen 2.000 2.500 5.000 7.500
10.000
De collectie van de afdeling audiovisuele materialen moet jaarlijks groeien op basis van volgende tabel : Inwonertal van het werkgebied
Minimum aanwinsten audiovisuele materialen
- 20.000 3 per 100 inwoners het gedeelte tussen 20.000 en 99.999 2 per 100 inwoners het gedeelte boven 100.000 1 per 100 inwoners
Verouderde en onbruikbaar geworden materialen dienen geregeld te worden afgevoerd.” Art. ll. - Aan artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : ,,l” het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Opdat een bibliobus die alleen het werkgebied van een P.O.B. bedient, kan worden beschouwd als rijdend filiaal, moet haar wisselend bezit ten minste uit 6.000 banden bestaan”. 2’een als volgt luidend derde lid wordt toegevoegd : ,,De collectie van een filiaal moet jaarlijks groeien met ten minste 7 boekbanden per 100 inwoners van het werkgebied, met een minimum van 500 boekbanden. Verouderde en onbruikbaar geworden boekbanden dienen geregeld te worden afgevoerd.” Art. 12. - Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Om als uitleenpost met een territoriaal werkgebied te worden aangezien moet een bedieningspost van een P.O.B. over een collectie beschikken van ten minste 1 band per inwoner van het werkgebied met een minimum van 3.000 banden. Dit bezit mag bestaan uit eigenvaste collecties en/of uit wisselcollecties. De wisselcollecties mogen maar voor de helft bij overeenkomst van de C.O.B. worden verkregen. De collectie van een uitleenpost met een territoriaal werkgebied moet jaarlijks groeien met ten minste 5 boekbanden per 100 inwoners van het werkgebied met een minimum van 100 boekbanden. Verouderde en onbruikbaar geworden boekbanden dienen geregeld te worden afgevoerd. Opdat een bedieningspost van een P.O.B. als een uitleenpost voor een beperkt publiek kan worden aangezien, moet de collectie aangepast zijn aan dat publiek en daartoe zijn samengesteld uit het eigen bezit van de P.O.B. en/of, bij een afgesloten overeenkomst, uit dit van de
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 100 1
C.O.B. Als de uitleenpost wordt georganiseerd voor dezen die in een instelling verblijven, wordt de collectie samengesteld na raadpleging van het bestuur van de instelling waarin de uitleenpost is gevestigd.” Art. 13. - Artikel 25,2e lid van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Deze bibliotheekcentrale moet beschikken over een eigen aparte collectie boeken en/ofaudiovisuele materialen die alleen mag worden gebruikt voor het samenstellen van wisselcollecties voor haar uitleenposten. Deze wisselcollecties mogen niet minder dan twee keer per . jaar worden vervangen. In de hiernavermelde tabel wordt, naargelang van de grootte en de soort van de verzorgingsinstelling, de minimum jaarlijkse omvang van de wisselcollecties bepaald. Aantal aanwezige bedden in de verzorgingsinstelling
Minimum jaarlijkse omvang wisselcollecties kortverblijf instellingen
langverblijf instellingen
400 600 700 800
800 1.200 1.400 1.600
- 150 150 - 299 300 - 499 500 en +
Art. 14. - Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 26. - Opdat een bedieningspost in een verzorgingsinstelling als uitleenpost van een S.O.B. voor ziekenhuispatiënten kan worden aangezien, moet hij over een minimum aantal boeken en/of audiovisuele materialen beschikken, die aangepast zijn aan de lectuurnoden en de mogelijkheden van de patiënten van die instelling. Deze collectie moet eigendom zijn van de S.O.B. voor ziekenhuispatiënten. In de hiernavermelde tabel wordt, naargelang van de grootte van de verzorgingsinstelling, de minimum collectie bepaald waarover een uitleenpost moet beschikken. Aantal aanwezige bedden in de
Minimum aanwezige collectie
verzorgingsinstelling 800 1.200 1.400
- 150 150 - 299 300 - 499 500 en +
1.600
,> Art. 15. - Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 27. - Om als S.O.B. voor ziekenhuispatiënten erkend te kunnen blijven moet jaarlijks een groei van de collectie boeken en/of audiovisuele materialen van minimum 3.500 eenheden worden gerealiseerd.” Art. 16. - Artikel 3 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 31. - Om erkend te kunnen worden en te blijven moeten de openbare bibliotheken de openingstermijnen van hun hoofdbibliotheken afstemmen op de behoeften van de inwoners van hun werkgebied en per week zijn geopend, naar volgende tabellen : 1. Voltijds werkende hoofdbibliotheken van P.O.B. en C.O.B. Inwonertal van het werkgebied 20.000 - 49.999 50.000 - 149.999 150.000 en +
Minimum aantal Minimum aantal Minimum aantal openingsuren openingsdagen openingsavonden 30 40 50
6 6 6
2 met een minimum van 150 per jaar
Elke C.O.B. moet per week ten minste vijftig uren geopend zijn.
[ 101 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
2. Deeltijds werkende hoofdbibliotheken van P.O.B. Inwonertal van het werkgebied
Minimum aantal openingsuren
- 10.000 10.000 - 19.999 20.000 - 49.999
Minimum aantal openingsdagen
10 12 16
5 5 5
Minimum aantal openingsavonden 1 met een minimum van 100 per jaar
Als het aantal inwoners van het werkgebied van een deeltijds werkende P.O.B. terugloopt tot minder dan 10.000 inwoners, blijft dit inwonertal fictief bepaald op 10.000. Deeltijds werkende hoofdbibliotheken met een werkgebied van minimum 10.000 inwoners kunnen het aantal openingsuren vaststellen op 15 of20 uren per week te spreiden over ten minste 5 respectievelijk 6 openingsdagen. 3. Hoofdbibliotheken van S.O.B. Ten minste dertig openingsuren, gespreid over ten minste vijf dagen. Art. 17. - Artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 32. - Om als aparte afdelingen van een hoofdbibliotheek van een erkend P.O.B. of C.O.B. te worden aangezien, moeten : 1. de volwassenenafdelingen, de leeszaalafdelingen, de afdelingen audiovisuele materialen en de informatie-en begeleidingsafdelingen op dezelfde uren, dagen en avonden zijn geopend als de hoofdbibliotheken waarvan zij een onderdeel zijn ; 2. de jeugdafdelingen naar volgende tabellen, per week, op het aangegeven aantal uren, dagen en avonden zijn geopend : a) jeugdafdelingen van voltijds werkende hoofdbibliotheken : Inwonertal van Minimum aantal Minimum aantal Minimum aantal het werkgebied openingsuren openingsdagen openingsavonden 20.000 - 49.999 50.000 - 149.999 150.000 en +
18 24 30
6 6 6
1 1 1
b) jeugdafdelingen van deeltijds werkende hoofdbibliotheken : Inwonertal van het werkgebied
Minimum aantal .Minimum aantal Minimum aantal openingsuren openingsdagen openingsavonden
- 10.000 10.000 - 19.999 20.000 - 49.999
6
3 3 4
.
9 12
1 1 1
Jeugdafdelingen van deeltijds werkende hoofdbibliotheken met een minimum aantal openingsuren van 20 u per week, moeten 12 u per week zijn geopend, gespreid over minimum 4 openingsdagen en met 1 openingsavond.” Art. 18. - Artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 33. - Om als filialen en uitleenposten van een erkende openbare bibliotheek te worden aangezien, moeten deze bedieningsposten naar volgende tabellen per week, op het aangegeven aantal uren, dagen en avonden zijn geopend : a) voltijds werkende filialen Minimum aantal openingsuren
Minimum aantal openingsdagen
Minimum aantal openingsavonden
30
6
2
[ 102 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
b) deeltijds werkende filialen Inwonertal van het werkgebied
Minimum aantal openingsuren
5.000 - 9.999
8
10.000 - 19.999
10
20.000 - 49.999
12
Minimum aantal Minimum aantal openingsdagen openingsavonden
4 4 5
1 1 1 met een minimum van 100 per jaar
c) uitleenposten met een territoriaal werkgebied Inwonertal van Minimum aantal Minimum aantal Minimum aantal het werkgebied openingsuren openingsdagen openingsavonden
- 5.000
4
2
-
Voor uitleenposten met een territoriaal werkgebied tussen 3.000 en 4.999 inwoners kan het minimum aantal openingsuren vastgesteld worden op 6 u per week, gespreid over minimum 3 openingsdagen en met 1 openingsavond. d) de uitleenposten voor een beperkt publiek moeten zich aanpassen aan de mogelijkheden van dat publiek en eventueel aan deze van de instelling waar zij zijn gevestigd, waarbij per week ten minste 4 openingsuren moeten worden verdeeld over ten minste 2 zittingen.” Art. 19. - Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 34. - De hoofdbibliotheken, inclusief hun aparte afdelingen, en de filialen van P.O.B. en C.O.B. moeten op elke zaterdag geopend zijn, behalve op de wettelijke feestdagen. Als de zittingen worden georganiseerd door een voltijds werkende hoofdbibliotheek of filiaal, moeten zij ten minste 3 uren aan een stuk duren ; in de andere gevallen moeten de zittingen ten minste 2 uren aan een stuk duren. De verplichte avondzittingen mogen in de hoofdbibliotheken van P.O.B. en C.O.B., de jeugdafdelingen uitgezonderd, niet worden gesloten vóór 20 uur ; in de jeugdafdelingen van de hoofdbibliotheken, in de filialen en in de uitleenposten met een territoriaal werkgebied mogen zij niet worden gesloten vóór 19 uur.” Art. 20. - Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 35. - DeP.O.B.,C.O.B. en S.0.B. mogenperjaarmaximum3 dagen sluiten. Deeltijds werkende hoofdbibliotheken, filialen en uitleenposten mogen bovendien maximum twee weken sluiten wegens jaarlijkse vakantie.” Hoofdstuk III. Wijzigingen van het koninklijk besluit van 9 juli 1980 betreffende de toekenning van weddetoelagen voor het leidend en technisch personeel van de Nederlandstalige erkende openbare bibliotheken. Art. 21. - Artikel 7 $2 van het koninklijk besluit van 9 juli 1980 betreffende de toekenning van weddetoelagen voor het leidend en technisch personeel van de Nederlandstalige erkende openbare bibliotheken wordt vervangen door de volgende bepaling : JJ 2. Als einddiploma uitgereikt door een erkende instelling voor bibhotheekwetenschappen worden aangezien : 1. de einddiploma’s uitgereikt door de bibliotheekscholen erkend en gesubsidieerd bij toepassing van het ministerieel besluit van 30 december 1946 namelijk : - de stedelijke middelbare school voor opleiding van bibliotheek-, archief- en museumpersoneel te Antwerpen, - de provinciale bibliotheekschool te Brussel, - de vrije middelbare bibliotheekschool van het algemeen secretariaat van katholieke boekerijen te Antwerpen ; 2. de einddiploma’s uitgereikt door de onder het stelsel van het sociaal hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie erkende leergangen nl. : - de stedelijke technische leergangen voor bibliotheekwezen te Antwerpen, - de provinciale leergangen voor bibliotheek- en documentatiewetenschappen te Brussel, - de leergangen graduaat in de bibliotheek-, documentatie- en informatiekunde ingericht door de Vrije Leergangen Limburg te Genk,
1 103 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- de leergangen graduaat in de bibliotheek-, documentatie- en informatiekunde ingericht door de Vormingsleergang voor sociaal en pedagogisch werk te Gent, - de leergangen graduaat in de bibliotheek-, documentatie- en informatiewetenschappen ressorterend onder de Rijksleergangen voor technisch onderwijs te Brugge ; 3. de einddiploma’s van speciaal licentiaat in de documentatie- en bibliotheekwetenschap keuzerichting Openbaar Bibliotheekwerk uitgereikt door de Universitaire Instelling Antwerpen ; 4. de in Nederland uitgereikte einddiploma’s welke op basis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s en getuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met de sub punt 2 en 3 vermelde einddiploma’s.” ’ Art. 22. - In artikel 10, lste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 7 maart 1984, worden de punten 1,6, 7 en 9 vervangen door de volgende bepalingen : 1. Het leidend en technisch personeel levert in een openbare bibl&theek voltijdse of deeltijdse dienstprestaties. 6. Het deeltijds leidend personeel van een P.O.B., een C.O.B. en een S.O.B. levert ten minste een halftijdse dienstprestatie. Bij wijze van overgangsmaatregel mag van deze regel worden afgeweken : a) voor de deeltijdse leidende personeelsleden die op 31/12/1986 in dienst zijn in een erkende P.O.B., C.O.B. of S.O.B. ; b) voor de deeltijdse leidende personeelsleden die bij toepassing van het vermelde koninklijk besluit van 23 juli 1979 in een gemeentelijke openbare bibliotheek worden ingeschakeld ; c) voor de personeelsleden die op het ogenblik van de erkenning op grond van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk in dienst zijn in een openbare bibliotheek erkend op grond van de vermelde wet van 17 oktober 1921. De sub a, b en c vermelde personeelsleden moeten een dienstprestatie leveren die ten minste 10 uur per week bedraagt en die volledig in overeenstemming is met de bepalingen vermeld onder het eerste lid, punt 2 van dit artikel. 7. In een deeltijds werkende P.O.B. mogen alle dienstprestaties niet aan één en hetzelfde personeelslid worden toevertrouwd. 9. Het deeltijds technisch personeel van een P.O.B,, een C.O.B. en een S.O.B. levert een vaste dienstprestatie die ten mmste 10 uur per week bedraagt. Bij wijze van overgangsmaatregel mag van deze regel worden afgeweken : a) voor de deeltijdse technische personeelsleden die op 31 maart 1984 in dienst zijn in een erkende P.O.B., C.O.B. of S.O.B., of die op het ogenblik van de erkenning op grond van het vermelde decreet van 19 juni 1978 in dienst zijn van een openbare bibliotheek erkend op grond van de vermelde wet van 17 oktober 1921. Hun vaste dienstprestaties kunnen behouden blijven met een minimum van 4 uur per week ; b) voor de deeltijdse technische personeelsleden, die bij toepassing van het vermelde koninklijk besluit van 23 juli 1979 in een gemeentelijke openbare bibliotheek worden ingeschakeld. Hun vaste dienstprestaties kunnen behouden blijven volgens de bij overeenkomst vastgestelde uren met een minimum van 4 uur per week.” Art. 23. - Artikel 12 van hetzelfde besluit, aangevuld bij besluit van de Vlaamse Executieve van 15 mei 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 12. $ 1. De personeelsformatie van het leidend en technisch personeel van een voltijds werkende P.O.B., inbegrepen haar afdelingen, filialen en uitleenposten wordt vastgesteld op basis van de volgende formule : Aantal inwoners van het werkgebied 5.000
+ Aantal ingeschreven letters 2.000
Het aantal leidende en technische personeelsleden mag het resultaat van deze formule, dat wordt afgerond naar de dichtst aansluitende halve eenheid, niet overtreffen. De personeelsformatie mag ten hoogste één derde leidende functies omvatten. Per twee assistent-dienstleiders mag één functie van dienstleider worden voorzien. 0 2. De personeelsformatie van een voltijds werkende P.O.B. kan slechts om de twee jaar worden aangepast en dit voor zover het resultaat van de sub 0 1 van dit artikel vastgestelde formule met ten minste één eenheid is gestegen of gedaald. Van deze regel kan eventueel en-
8 (1986-1987) - Nr. 5
kel worden afgeweken in geval van de overname van een erkende privaatrechtelijke openbare bibliotheek. Een aanpassing van de personeelsformatie kan ten hoogste 10 % bedragen van de personeelsformatie waarop de inrichtende macht recht heeft bij de integrale toepassing van de formule. 6 3. De personeelsformatie van een deeltijds werkende P.O.B. met of zonder voltijds werkend personeel, wordt vastgesteld op basis van de volgende formule : 1. voor een hoofdbibliotheek zonder aparte afdelingen : a) met een werkgebied van minder dan 10.000 inwoners driemaal het aantal openingsuren van de hoofdbibliotheek ; b) met een werkgebied van 10.000 inwoners en meer : 2,4 maal het aantal openingsuren van de hoofdbibliotheek. 2. voor een hoofdbibliotheek met ten minste twee aparte afdelingen : 1,6 maal het aantal openingsuren van elk van de aparte afdelingen ; 3. voor de bedieningsposten die als filiaal of als uitleenpost worden aangezien : 1,6 maal het aantal openingsuren van elk van deze bedieningsposten.” Art. 24. - Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982 en 15 mei 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 15. - Bij de vaststelling en de aanpassing van de in de artikelen 12 en 13 van dit besluit bedoelde personeelsformaties zal worden uitgegaan van de volgende gegevens : a) voor het inwonertal van het werkgebied : de recentste officiële bevolkingscijfers, zoals zij zijn gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, waarbij het inwonertal van de gemeenten van de Brusselse agglomeratie voor de toepassing van dit besluit wordt herleid tot 30 pct. van deze cijfers ; b) voor de ingeschreven leners : het aantal ingeschrevenen van het laatste volledige werkjaar dat door de inspectie werd gecontroleerd en dit tot maximum 20 % van het aantal inwoners van het werkgebied van de P.O.B. ; c) voor het gemiddeld aantal uitleningen per lener : als het totaal van de leners die in het voorbije werkjaar zijn ingeschreven gemiddeld minder dan 20 uitleningen heeft verricht, wordt het aantal leners teruggebracht tot het aantal dat overeenstemt met een frequentie van 20 uitleningen per lener ; d) voor de openingsuren : de openingstermijnen, zoals zij zijn bepaald in de artikelen 3 1,32 en 33 van het koninklijk besluit van 13 september 1979 houdende de voorwaarden tot erkenning door de Staat van de Nederlandstalige openbare bibliotheken.” Art. 25. - Artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 7 maart 1984 en 15 mei 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Art. 16. - 6 1 Voor de berekening en de uitkering van de weddetoelagen door de Vlaamse Gemeenschap komen alleen de leidende en technische personeelsleden in aanmerking die benoemd of aangesteld zijn binnen de goedgekeurde personeelsformatie zoals bepaald in dit besluit en voor zover hun dienstprestaties voldoen aan de bepalingen van artikel 10 van dit besluit. 0 2. De weddetoelage bestaat uit de geïndexeerde brutowedde vermeerderd met de volgende hierop berekende toelagen en bijdragen : a) het vakantiegeld ; b) de eindejaarstoelage zoals van toepassing voor het personeel van de gemeenten, provincies en de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie? tot zolang voor het personeel van de privaatrechtelijke openbare bibliotheken geen eigen wettelijke regeling tot stand is gekomen ; c) de bijdragen die de werkgever dient te storten in toepassing van het wettelijk stelsel van de rijkssociale zekerheid, met uitzondering van de bijdragen bedoeld in artikel 38 5 3,9’ van de wet van 29 juni 198 1 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, zoals zij werd gewijzigd ; d) voor het vastbenoemd en tijdelijk personeel van de gemeenten, provincies en de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie, de bijdrage die de werkgever dient te storten voor de kinderbijslag ; e) voor het vastbenoemd personeel van de gemeenten, provincies en de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie al dan niet aangesloten bij de omslagkas voor gemeentelijke pensioenen, de bijdrage die de werkgever voor de pensioenvorming dient te storten en dit maximaal à rato van de voor het lopende dienstjaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde repartitiecoëffrcient.
[ 104 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 105 1
De onder littera’s a en b vermelde toelagen maken geen deél uit van de weddetoelagen voor zover zij worden toegekend aan een personeelslid welke zijn dienstprestaties levert in bijbetrekking. Voor haard- en standplaatsvergoedingen, overuren, bijkomende en onregelmatige prestaties, diplomabijslagen en vergoedingen voor het waarnemen van hogere functies, worden geen weddetoelagen verleend. 0 3. De weddetoelagen worden toegekend à rato van volgende percentages : - 100 % voor het leidend en technisch personeel van de S.O.B. en voor de directeur-bibliothecarissen of de hoofdbibliothecarissen van de C.O.B. ; - 95 % voor de bibliothecarissen van de deeltijds werkende P.O.B. ; - 90 % voor de bibliothecarissen van de voltijds werkende P.O.B. - 85 % voor het ander leidend en het technisch personeel van P.O.B. en C.O.B. 6 4. De weddetoelagen ondergaan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de regelen bepaald bij wet van 1 maart 1977, zoals zij werd gewijzigd.” Art. 26. - Art. 19 0 2, punt 3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 7 maart 1984, wordt vervangen door volgende bepaling : ,,3. De dienstprestaties verricht door tewerkgestelde werklozen, BTK-personeel, stagiairs krachtens de wetgeving op de stage der jongeren, tewerkgestelden in een derde arbeidscircuit en gesubsidieerde contractuelen, in een openbare bibliotheek erkend op grond van de vermelde wet van 17 oktober 1921 en het vermelde decreet van 19 juni 1978 mits zij in het bezit zijn van een akte van bekwaamheid tot het houden van een openbare bibliotheek.” Art. 27. - In artikel 22, le zinsnede van hetzelfde besluit wordt het woord ,,maandelijks” vervangen door het woord ,,driemaandelijks”. Hoofdstuk IV. - Overgangs- en opheffingsbepalingen Art. 28. - De op 31 december 1986 erkende voltijds werkende P.O.B. met een werkgebied van minder dan 20.000 inwoners kunnen als dusdanig erkend blijven voor zover zij aan de voor voltijds werkende P.O.B. met een werkgebied van 20.000 tot 49.999 inwoners afgekondigde erkenningsvoorwaarden blijven voldoen en dit mits volgende afwijkingen : 1. de aparte jeugdafdeling ten minste 12 uur per week geopend is gespreid over 6 openingsdagen en 1 openingsavond ; 2. in de aparte leeszaal minimum 4 dagbladen aanwezig zijn. Als het inwonertal van het werkgebied van de voltijds werkende hoofdbibliotheek van een P.O.B. terugloopt tot minder dan 10.000 blijft dit inwonertal fictief bepaald op 10.000”. Art. 29. - In afwijking van de bepalingen van artikel 12 6 1 en Q 2 en artikel 15 van het koninklijk besluit van 9 juli 1980 betreffende de toekenning van weddetoelagen voor het leidend en technisch personeel van de Nederlandstalige openbare bibliotheken, zoals het werd gewijzigd bij dit besluit, worden voor de voltijds werkende P.O.B. en C.O.B. erkend vóór 31 december 1983 de volgende overgangsmaatregelen afgekondigd : 1. voor de P.O.B. en C.O.B. erkend vóór 31 december 1983 welke over een goedgekeurde personeelsformatie beschikken op basis van een lenersaantal hoger dan 20 % van het aantal inwoners van het werkgebied : a) zij kunnen hun huidige personeelsformatie behouden voor zover zij was vastgesteld op basis van de formule : aantal inwoners van het werkgebied
+
aantal ingeschreven leners
- 20 %
1.000
5.000
b) zij moeten hun huidige personeelsformatie verminderen met 20 % wanneer zij was vastgesteld op basis van de formule : aantal inwoners van het werkgebied 5.000
+
aantal ingeschreven leners 1 .ooo
[ 106 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Aanpassingen van deze personeelsformaties zijn enkel nog mogelijk in de volgende gevallen : a) wanneer het aantal leners werkjaar 1986 lager is dan het aantal waarop de huidige personeelsformatie is goedgekeurd. In dit geval dient het aantal ingeschreven leners werkjaar 1986 in de formule te worden ingevuld ; b) ingevolge schommelingen van het aantal inwoners van het werkgebied; hierbij gelden de bepalingen van artikel 12 $2 van het vermelde konmklijk besluit van 9 juli 1980 zoals het werd gewijzigd bij dit besluit ; c) eventueel in geval van overname van een erkende privaatrechtelijke openbare bibliotheek. 2. Voor de P.O.B. erkend tussen 1 januari 1984 en 31 december . 1986 : hun huidige personeelsformaties kunnen niet worden aangepast vóór 1 januari 1989. Van deze regel kan eventueel worden afgeweken in geval van overname van een erkende privaatrechtelijke openbare bibliotheek. 3. Voor de P.O.B. erkend na 1 januari 1987 : de eerste vaststelling van de personeelsformatie gebeurt op basis van de formule : aantal inwoners van het werkgebied
+
aantal ingeschreven leners
5.000
- 25 %
2.000
Het aantal ingeschreven leners dat in aanmerking kan worden genomen mag niet meer bedragen dan 20 % van het aantal inwoners van het werkgebied van de P.O.B. Art. 30. - Worden opgeheven : - artikel 3 0 1,3e, lid 2 van het koninklijk besluit van 13 september 1979 houdende de voorwaarden tot erkenning door de Staat van de Nederlandstalige openbare bibliotheken, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve dd. 1 juli 1982 ; artikel 8 van het vermelde koninklijk besluit van 13 september 1979 ; - de artikelen 6,12 6 9 en 18 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982 tot wijziging van sommige bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk en van de wet van 17 oktober 1921 betreffende de openbare bibliotheken ; - artikel 15 van het vermelde besluit van de Vlaamse Executieve van 1 juli 1982, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 7 maart 1984 ; - de artikelen 23 én 25 van het koninklijk besluit van 9 juli 1980 betreffende de toekenning van weddetoelagen voor het leidend en technisch personeel van de Nederlandstalige erkende openbare bibliotheken ; - artikel 24 van het vermelde koninklijk besluit van 9 juli 1980, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 15 mei 1985. Art. 31. - Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1987. Art. 32. - De Gemeenschapsminister van Cultuur is belast met de uitvoering van dit besluit.”
BIJLAGE XI Besluit van de Vlaamse Executieve tot benoeming van de Voorzitter en de leden van de Vlaamse Adviesraad voor Toerisme De Vlaamse Executieve, Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, inzonderheid artikel 4, 10’ ; Gelet op het decreet houdendede oprichting van een Vlaamse Adviesraad voor toerisme van 5 maart 1.985, inzonderheid artikel 4,s 1 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de-benoeming van de leden van het technisch comité van de toeristische federaties van 6 november 1985 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de benoeming van de leden van het technisch comité van de steden, gemeenten en de verenigingen voor vreemdelingenverkeer van 6 november 1985 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de be-
[ 107 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
noeming van de leden van het technisch comité van het sociaal volwassenen- en jeugdtoerisme van 6 november 1985 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de benoeming van de leden van het technisch comité van de logiesverstrekkende bedrijven van 6 november 1985 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de benoeming van de leden van het technisch comité van de reisbureaus van 6 november 1985 ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve houdende de benoeming van de leden van het technisch comité van de openluchtrecreatieve verblijven van 6 november 1985 ; Gelet op de door ieder technisch comité voorgedragen lijst van zes kandidaten ; Op voordacht van de Gemeenschapsminister van Cultuur ; Na beraadslaging ; BESLUIT : Artikel 1. - Tot Voorzitter van de Vlaamse Adviesraad wordt benoemd : Mevrouw Houben-Bertrand, Hilde, gedeputeerde provincie Limburg, voorzitter van de provinciale dienst voor toerisme Limburg, Hoogstraat 13, 3600 Genk. Art. 2. - Tot leden van de Vlaamse Adviesraad worden benoemd : 1. als vertegenwoordigers van het technisch comité van de toeristische federaties : de Heer Eerebout, Roger, vice-voorzitter Westtoerisme, Kapellestraat 229, 8401 Bredene ; de Heer Geuens, Jozef, gedeputeerde provincie Antwerpen, Gerleende 153, 2490 Balen ; de Heer La Barthe, Hervé, directeur toeristische federatie Brabant, Vlaamse Gemeenschap, Boswachterlaan 19, 3120 Tremelo ; 2. als vertegenwoordigers van het technisch comité van de steden, gemeenten en van de verenigingen voor vreemdelingenverkeer : de Heer Roofthooft, Karel, V.V.V. Lier, Eeuwfeestwal 216,250O Lier ; de Heer Melotte, Willy, schepen Zonhoven, Herestraat 50,352O Zonhoven ; de Heer Sweron Guido, VVV-Voeren, Kwinten 36,379O St. Martens Voeren ; 3. als vertegenwoordigers van het technisch comité van het sociaal volwassenen- en jeugdtoerisme : de Heer Claeys, Urbain, vzw. Sporta, Quinten Matsyslei 11,2013 Antwerpen ; de Heer Van Kelst, Roger, Vlaamse Jeugdherbergcentrale, Schubstraat 17, 2018 Antwerpen ; Mejuffrouw Vernimmen, Anny, Zomerzon vzw., August Vermeyjenlaan 3, 2050 Antwerpen ; 4. als vertegenwoordigers van het technisch comité van de logiesverstrekkende bedrijven : de Heer De Backere, Louis, voorzitter Horeca Vlaanderen, Ruzettelaan 62, 8370 Blankenberge ; de Heer De Bauw, Luc, secretaris-generaal Horeca Vlaanderen, Vinkenstraat 20, 1850 Grimbergen ; de Heer Serwir, Luc, sectievoorzitter hotel, Horeca Vlaanderen, Koningin Astridlaan 49, 2700 St. Niklaas ; 5. als vertegenwoordigers van het technisch comité van de reisbureaus : de Heer De Boeck, Frans, Vlaamse Toeristen Bond, Waasmunsterbaan 34, 9100 Lokeren .; de Heer Ramoudt, Didrer, voorzitter sectie autocar, Beroepsvereniging van Autobus- en Autocarondernemers van Vlaanderen, Kaaistraat 40, 8400 Oostende ; de Heer Raspoet, Walter, voorzitter Vereniging van Vlaamse Reisbureaus, Vlierstraat 18, 2960 Muizen ; 6. als vertegenwoordigers van het technisch comité van de openluchtrecreatieve verblijven : de heer Claes, Raymond, Vakantiegenoegens afdeling Vlaamse Kampeer- en Caravaningfederatie, Van Arteveldestraat 30, 2650 Boom ; de Heer De Graeve, Jacques, nationaal secretaris Belcamp, Koningstraat 20, bus 10, 8400 Oostende ; de Heer Van den Abbeele, Jozef, Belcamp, Chazallaan 114 bus 1, 1030 Brussel.
[ 108 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Art. 3. - De Gemeenschapsminister van Cultuur wordt belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 19 november 1986. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve, G. GEENS
De Gemeenschapsminister van Cultuur, P. DEWAEL
Samenstelling van de technische comité’s 1) - Als leden van het technisch comité van de reisbureaus worden benoemd : - ALBERTYN, Marcel, B.B.R. Roesbeke 88-90,9402 Meerbeke - APPELS, Carl, B.B.R. Koningin Astridlaan 22, 2300 Turnhout - BECQ, Jean, B.B.L.-Travel, Lemercierlaan 39, 1391 Lettelingen - BRUNEEL, Johan, V.V.R. Kortrijkstraat 99, 8760 Lendelede - DE BOECK, Frans, VAB-VTB, Waasmunsterbaan 34,910O Lokeren - GIELENS, Guido, V.V.R., Holleweg 30, 3110 Rotselaar - GLORIEUX, Luc, B.A.A.V., Motestraat 41, 8800 Roeselare - HUYBRECHTS, Ludo, B.B.R., Kapelsesteenweg 48, 2130 Brasschaat - LAEREMANS, Paul, F.B.A.A., Leon Lepagestraat 4,1000 Brussel - MOONS, Daniël, B.B.R., Vanderberghtstraat 1, 1080 Brussel - PERPETE, Monique, V.V.R., Sint-Reinhildisstraat 11, 2510 Mortsel - RAMOUDT, Didier, B.A.A.V., Kaaistraat 40, 8400 Oostende - RASPOET, Walter, V.V.R., Vlierstraat 18, 2960 Muizen - SERCU, Robert, F.B.A.A. Rumbekestraat 261, 8800 Roeselare - VAN EECKHOUT, Antoon, V.V.R. Steenstraat 69, 8000 Brugge 2) - Als leden van het technisch comité van de Openluchtrecreatieve verblijven worden benoemd : - CLAES, Raymond, Vakantiegenoegens Vlaamse Kampeer en Caravaning federatie, Van Arteveldestraat 30, 2650 Boom - DE GRAEVE, Jacques, Nationaal Secretaris Belcamp, Koningstraat 20, bus 10, 8400 Oostende - DE GROOT, Wim, V.K.T., Mechelsesteenweg 470,252O Edegem - DEVOS, Silvano, Belcamp, Kapellestraat 173, 8401 Bredene - DONNE, Tony, recreatiedomein Kelchterhoef, Springstraat 29, 3530 Houthalen - GOVAERTS, Roland, Vakantievreugde, Dragonderstraat 55,330O Tienen - MAERTENS, Pierre, Nationaal Voorzitter Belcamp, Chazallaan 114, bus 1, 1030 Brussel - METSU, Walter, C.K.V.B., Koningin Astridlaan 15, 8401 Bredene - VAN DEN ABBEELE, Jozef, Belcamp, Drie Eikenstraat 32,3 170 Herselt - VANDERVOORT, Karel, Molenstraat 30, 3990 Meerhout - VANELVERDINGE, W., Jachtmakerstraat 12, 8460 Koksijde, C.K.V.B. - VENNEMAN, Paul, recreatiecentrum Marec, Maasstraat 50b, 3688 Kinrooi - VERMEULEN, Daniël, Zilvermeer Mol, Zilvermeerlaan 2, 2400 Mol - VLAMYNCK, Lieve, C.K.V.B., Oudeheerweg 11, 9820 Gent - WARLOP, Bernard, C.K.V.B., Koningin Astridlaan 61,8410Bredene
8 (19864987) - Nr. 5
3) - Als leden van het technisch comité van het Sociaal volwassenen- en jeugdtoerisme worden benoemd : - CLAEYS, Urbain, vzw. Sporta, Quinten Matsyslei 11,2013 Antwerpen - DE BLOCK, Henri, Natuurvrienden, vzw. Provinciestraat 53,2018 Antwerpen - BOECK, Frans, V.T.B.-V.A.B. Waasmunsterbaan 34,910O Lokeren - GUNST, Marc, Vakantievreugde, E. Farazijnstraat 2,8458 Koksijde - GRYSEELS, Karel, Gezinsvakantie, Vandenboschstraat 59, 1641 Beersel-Alsemberg - JANSSENS, René, Zomerzon, Dahliastraat 3, 2008 Antwerpen - POPPE, Ward, C.J.T. Oostnieuwkerkesteenweg 51,880O Roeselare - PONCELET, Eddy, Volkstoerisme, Stalingradlaan 78,lOOO Brussel - SPELTENS, Hubert, C.O.O.V.I., St. Pieters-Leeuw, Brusselbaan 540, 1600 St. Pieters-Leeuw - TREKKER, Jos, Centrum Sociaal Toerisme, Ooststatiestraat 337, 2550 Kontich - VAN COUWENBERGHE, Piet, Vakantiegenoegens, Don Boscolaan 20, 1710 Dilbeek - VAN KELST, Roger, V.J.H.C., Schubstraat 17, 2018 Antwerpen - VAN WETTERE, Frans, Infra-FOS, Tentoonstellingslaan 145, 9000 Gent - VERNIMMEN, Anny, Zomerzon, August Vermeylenlaan 3,205O Antwerpen - WAGEMANS-TORFS, Dora, C.J.T., Lantaarnpad 8, 2410 Herentals 4) - Als leden van het technisch comité van de logiesverstrekkende bedrijven worden benoemd : - AELGOET, Jaak, Zandvenlaan 1,846O Koksijde, Horeca Vlaanderen - CLAESSENS, Jo, Maria Theresiastraat 65, 3000 Leuven, Horeca Vlaanderen - DE BACKERE, Louis, Ruzettelaan 62,837O Blankenberge, Horeca Vlaanderen - DE BAUW, Luc, Vinkenstraat 20,185O Grimbergen, HorecaVlaanderen - HENDRICKX, Reginald, Van Ertbormstraat 10,2018 Antwerpen, Horeca Vlaanderen - LEFEVER, Paul, Geelsebaan 69,246O Kasterlee, Horeca Vlaanderen - RAES, Eric, Platformstraat 10,840O Oostende, Horeca Vlaanderen - REUTEN, Etienne, Pauwengraaf 2, 3630 Maasmechelen, Horeca Vlaanderen - SCHEPERS, Herman, St. Jozefstraat 2-10, 3500 Hasselt, Horeca Vlaanderen - SERWIR, Luc, Koningin Astridlaan 49, 2700 St. Niklaas, Horeca Vlaanderen - THIRON, Frank, Lathemstraat 15,972O De Pinte, HorecaVlaanderen - VERHELLE, Martial, Bortierlaan 13, 8470 De Panne, Horeca Vlaanderen - VERMEULEN, Etienne, Bergstraat 13, 9220 Merelbeke, Horeca Vlaanderen - VOLKAERT, Jozef, Hoolstraat 69,252O Edegem, Horeca Vlaanderen - WALRAVENS, Eduard, Switel-Eurotel, Copernicuslaan, 2000 1 Antwerpen, Horeca Vlaanderen 5) - Als vertegenwoordigers van de steden, gemeenten en V.V.V.‘s worden de volgende leden benoemd : - BRUGGEN, Hugo, V.V.V. Lommel, Molse Kiese1 69,390O Lommel - DEPREEUW, Tony, Schepen Turnhout, Begijnenstraat 35, 2300 Turnhout - DUCLOS, Arlette, Schepen Poperinge, Casselstraat 263, 8970 Poperinge - DUSAUCHOIT, Raf, Hoofdstedelijke toeristische dienst Brugge, Waalsestraat 18, 8000 Brugge - GIJSBRECHTS, Frans, V.V.V. Aarschot, Diestsestraat 22, 3220 Aarschot
1 110 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- GILISSEN, Tony, directeur van de dienst toerisme Gent, Koning Leopold II-laan 74, 9000 Gent - GLOUDEMANS, Jan, V.V.V. Antwerpen, Jan De Voslei 17, bus 22, 2040 Antwerpen - HEUGHEBAERT, Marcel, Schepen Veurne, Lindendreef 18,848O Veurne - MELOTTE, Willy, Schepen Zonhoven, Herestraat 50,352O Zonhoven - MONTEYNE, André, NCC, H. Van Bortonnestraat 33,109O Brussel - PEETERS, Albert, V.V.V. Heusden-Zolder, Sterrewacht 120,354O Zolder - ROOFTHOOFT, Karel, V.V.V. Lier, Eeuwfeestlaan 216,250O Lier - SANTENS, Lieven, Schepen Oudenaarde, Katteberg 142,970O Oudenaarde - SWERON, Guido, V.V.V. Voerstreek, Kwinten 36, 3790 St. Martens Voeren - TACK, Jacques, Vzw. ,,Trop-Leie-Schelde”, Pontstraat 20, 8749 Waregem 6) - Als leden van het Technisch Comité van de Toeristische Federaties worden benoemd : - BIELEN, Louis Gaston, lid directiecomité Provinciale Dienst voor Toerisme, O.L.-Vrouwestraat 41, 3540 Heusden-Zolder - DE MOOR, Daniël, directeur provinciale dienst voor Toerisme Oost-Vlaanderen, Meekrapstraat 7, 9810 Drongen - EEREBOUT, Roger, Vice-Voorzitter Westtoerisme, Kapellestraat 229, 8401 Bredene - GEUENS, Jozef, gedeputeerde provincie Antwerpen, Gerleerde 153, 2490 Balen - HOUBEN-BERTRAND, Hilde, gedeputeerde provincie Limburg, Voorzitster Provinciale dienst voor Toerisme Limburg, Hoogstraat 13, 3600 Genk - LA BARTHE, Hervé, directeur toeristische federatie Brabant, Vlaamse Gemeenschap, Boswachterslaan 19, 3 120 Tremelo - MEURRENS, Patrick, directeur Westtoerisme, Zeevillalaan 45, 8410 De Haan - PEUTEMAN, Ferdinand, gedeputeerde West-Vlaanderen, Prins Alexanderstraat 8, 8320 Brugge - THIJS, P., gedeputeerde provincie Antwerpen, ondervoorzitter Provinciale Federatie voor Toerisme Antwerpen, Lagevosbergstraat 91, 2560 Rumst - THOMAS, Jean-Pierre, diensthoofd Provinciale dienst voor Toerisme Limburg, Andreas Vesaliusstraat 42, 3500 Hasselt - VAN KERKHOVE, Bert, directiegelastigde toeristische federatie Brabant, Vlaamse Gemeenschap, Anspachlaan 9, bus 14,lOOO Brussel - VALLAYS, Jan, gedeputeerde Oost-Vlaanderen, Voorzitter Provinciale dienst voor Toerisme Oost-Vlaanderen, Hutsepotstraat 3, 9710 Zwijnaarde - VERWERFT, Luc, directeur Provinciale Federatie voor Toerisme Antwerpen, Vierselbaan 32, 2280 Grobbendonk - WINDEY, Albert, Beheerder Provinciale Federatie Oost-Vlaanderen, Voorzitter Provincieraad Oost-Vlaanderen, Vaartstraat 43, 9970 Kaprij ke - WOUTERS, Frans, gedeputeerde provincie Brabant, Astridlaan 1, 3 120 Tremelo
N.C.C. BIJLAGE XIII Begroting 1987 - Ontvangsten buiten de dotatie Onvoorziene ontvangsten :
35.000
Interesten van het Gemeentekrediet : Rekening-courant :
60.000
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 111 1 Termijnrekening : Rekening toelagen en leningen :
1.500.000 10.000
Vergoedingen wegens kleine schade, uitgekeerd door verzekeringsmaatschappijen :
120.000
Terugbetaling voor gebruik van voertuigen en materiaal van de uitleendienst :
230.000
Inhoudingen pensioenen voorzitter :
113.000
Bijdrage van ouders in de deelname van kinderen aan speelpleinen en boerderijvacanties :
3.00Q.000
Terugbetaling van schade : Overheidssubsidies sector Jeugd : Tussenkomst gemeentebesturen speelpleinen :
70.000 2.780.000 160.000
Staatsbijdragen weddelasten trefcentra :
14.123.000
Overheidstussenkomsten wedden bibliotheken :
16.239.000
Bijdragen ouders kinderdagverblijven :
1.600.000
Overheidsbijdragen werking kinderdagverblijven :
9.124.000
Intresten op de termijnrekening van het peuterplan :
13.140.000
Dit laatste bedrag wordt, na aftrek van de roerende voorheffing, overgeboekt naar de buitengewone dienst tot financiering van de investeringsuitgaven van het peuterplan
BIJLAGE XIII V.Z.W. Voorschools Dienstencentrum
De vereniging heeft als doel de oprichting en het beheer van voorschoolse instellingen en diensten. Concreet beheert zij een kinderopvangcentrum (dag-, nacht- en weekendverblijf), verzorgt een speelgoed- en materieeluitleendienst voor de Nederlandstalige voorschoolseinstellingen te Brussel, stelt een klusjesploeg ter beschikking van deze instellingen en verleent steun en medewerking aan bijscholingscursussen, georganiseerd door de N.C.C. voor personeel van deze instellingen. De N.C.C. keurde het huishoudelijk reglement en de statuten van de vereniging goed en sloot een overeenkomst af voor de logistieke en financiële steun van de vereniging. De Raad van Beheer van de V.Z.W. Voorschools Dienstencentrum wordt gevorm door: - W. Vankeirsbilck, voorzitter, commissielid ; - E. Van Linter, secretaris-penningmeester, ambtenaar N.C.C. ; - A. De Schepper, beheerder, commissielid ; - L. Ebraert, beheerder, deskundige ; - M.J. Schoenmaeckers, beheerder, deskundige ; - M.J. Heyvaert, beheerder, deskundige.
BIJLAGE XIV Gebouwen beheerd door de N.C.C. 1) Administratieve zetel van de N.C.C., Saincteletteplein, 30, 1080 Brussel. 2) Jeugd- en Gezinsboerderij te Dilbeek. Eigendom van de N.C.C. Het dagelijks beheer is toevertrouwd aan de vzw Neerhof
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 1121 BIJLAGE XV
N.C.C.-steun aan activiteiten voor Migranten Begroting 1987 Sector Jeugd :
.
voor circa 785.000 F
761/332/01 : Toelagen aan jeugdverenigingen (1.950.000) F Vereniging Marokkaanse Jongeren (Jeugdatelier) circa 23.000 F Al Waha (Jeugdclub Marokkanen) circa 19.000 F Colat (Jeugdatelier Zuidamerikaanse kinderen) circa 20.000 F 761/332/04 : Toelagen vorming werkende jongeren (948.000) F Vormingscentrum Foyer circa 500.000 F 761.332.09:Toelagen aan Jeugddiensten en jeugdinstellingen (602.000) F Jeugdcentrum de Fabriek (Noordwijk) circa 200.000 F Sector Onderwijs/Post- en Parascolaire activiteiten
voor circa 450.000 F
700/ 124/02 : Onderwijs aan anderstaligen 300.000 F vzw Foyer voor promotie bicultureel onderwijs circa 150.000 F vzw Foyer voor begeleiding bicultureel onderwijs circa 150.000 F 703/332/01:Toelagen aan post- en parascolaire activiteiten (4.934.000) F vzw Foyer voor taallessen Nederlands aan migrantenkinderen uit het Nederlandstalig basisonderwijs - 150.000 F Sector Volksontwikkeling
voor circa 440.000 F
762/332/09 :
Toelagen voor initiatieven voor migrantenproblematiek - 440.000 F Toelagen voor lessen Nederlands aan migranten (buiten onderwijs) begeleid door vzw Foyer in samenwerking met de Brusselse sociaal-culturele raden en Trefcentra.
BIJLAGE XVI N.C.C. - Personeelsbestand 1. Vastbenoemde personeelsleden Secretaris : 1 Ontvanger : 1 Directeur : 2 Afdelingschef : 6 Vertaler-revisor : 2 Bureauchef : 8 Bestuurschef : 2 . Assistent : 4 Onderbureauchef : 5 Opsteller-rekenplichtige : 2 Opsteller : 13 Technisch tekenaar : 1 Hoofdklerk-typiste: 2 Klerk-typiste : 3 Typiste-telefoniste : 4 Werkmeester : 1 Bijz. geschoold werkman : 2 Geschoold werkman A : 3 Aang. onderh. : 4
[ 3131
8 (1986-1987) - Nr. 5
II. T.W.W. Opsteller : 3 Aang. onderh. : 1 III. Sociaal-culturele werkers : 22 IV. Staffunctionarissen : 14 V. Bibliotheek Bibliothecaris : 1 Dienstleider : 1 Ass. Dienstleider : 4 Bibl. assistent : 16 Opsteller : 1 Bediende : 1 Klerk : 1 Aang. onderh. : 1 Kinderdagverblijf Gegr. Verpl. : 1 Assistente : 1 Kinderverz. : 7 Kleuterl. : 1 Aang. onderh. : 2
BIJLAGE XVII N.C.C. - Speelpleinen in 1987 1. Volgende speelpleinen worden opengesteld door inhuring van vrije scholen op basis van een huurcontract dd. 19 januari 1986, door schoolokalen, -terreinen en -installaties van rijksscholen te gebruiken onder de voorwaarden bepaald door de ministeriële omzendbrieven ter zake en door gemeentescholen te gebruiken op basis van een regeling tussen de N.C.C. en het gemeentebestuur. ROS BEIAARD St-Vincentiusstraat 29 te 1140 Evere UILENSPIEGEL Gillisquetlaan 34 te 1030 Schaarbeek Haachtsesteenweg 479 te 1030 Schaarbeek ’ PARASOL Floraliënstraat 29 te 1200 St-LambrechtsBURCHT Woluwe Woluwelaan 20 te 1150 St-Pieters-Woluwe POPULIEREN Waterloosesteenweg 1504 te 1180 Ukkel KUIKENTJE WATERMOLEN Drogenbossesteenweg 156 te 1180 Ukkel TOVERFLUIT Toverfluitstraat 19-21 te 1080 Sint-Jans-Molenbeek 0. Ruelensplein 13 te 1080 MEIBOOM St-Agatha-B erchem Van Overbekelaan 229 te 1080 Ganshoren WILGEKATJES ‘Bergensesteenweg 1421 te 1070 Anderlecht REYNAERT Kruipweg 23 te 1120 Neder-over-Heembeek KASTEELTJE Veeweydestraat 80 te 1070 Anderlecht VEEWEYDE Tijdens de paasvakantie heeft de speelpleinwerking plaats van 13 tot 24 april ‘87 (= 9 dagen).; er is geen speelpleinwerking op maandag 20 april ‘87. De speelplemwerking op het speelplein ,,Veeweyde” heeft plaats van 6 tot 17 april (= 10 dagen). Tijdens de zomervakantie heeft de speelpleinwerking plaats van 1 juli tot 21 augustus ‘87 (= 36 dagen) ; er is geen speelpleinwerking op 20 en 21 juli ‘87. 2. De speelpleinwerking wordt als volgt georganiseerd : 2.1. Speelpleinpersoneel 2.1.1. Het personeelskader van de N.C.C.-speelpleinen bestaat uit speelpleinleiders, spelbegeleiders en onderhoudspersoneel.
8 (1986-1987) - Nr. 5
2.1.2. De taken worden als volgt omschreven : De speelpleinleiders zijn verantwoordelijk voor de organisatie, administratie en pedagogische leiding van het speelplein. De spelbegeleiders staan in voor het toezicht van de kinderen en voor de spelactiviteiten ; ze zijn ,,medespelers”. Het onderhoudspersoneel zorgt voor het onderhoud van de gebruikt infrastructuur. 2.1.3. De Voorzitter is gemachtigd de kandidaten te recruteren onder de volgende voorwaarden : a) voor speelpleinleider (beheerder/hoofdmonitor) 1. minimum 20 jaar op 01.01.87 ; 2. houder van het attest basisvorming jeugdverantwoordelijke en/ of 3 jaar ervaring in het jeugdwerk, bij voorkeur in het speelpleinwerk 3. bij voorkeur een brevet van hoofdmonitor of een pedagogisch diploma. b) voor spelbegeleider 1. hulpmonitor : minimum 16 jaar op 01.01.87 ; bij voorkeur stagiairs ofjongeren actief in het jeugdwerk of met ervaring in het speelpleinwerk. 2. monitor : monitor A - minimum 16 jaar op 01.01.87 en cursus gevolgd hebben om het attest basisvorming jeugdverantwoordelijke te behalen of - minimum 17 jaar op 01.01.87 en houder van het attest basisvorming jeugdverantwoordelijke ; monitor B - minimum 18 jaar op 01.01.87 en houder van het attest basisvorming jeugdverantwoordelijke ; monitor C - minimum 20 jaar op 01.01.87 en houder van het attest basisvorming jeugdverantwoordelijke of - minimum 20 jaar op 01.01.87 en minimum 3 jaar ervaring in het jeugdwerk bij voorkeur in het speelpleiwerk ; c) voor onderhoudspersoneel - minimum 16 jaar op 01.01:87. 2.1.4. De Voorzitter is eveneens gemachtigd om in het belang van de speelpleinwerking af te wijken van de normale voorwaarden 2.1.5. 1 onderhoudspersoneellid wordt aangesteld voor 30 kinderen ; .. 1 monitor voor 10 kinderen of voor 5 mindervalide kinderen of 1 monitor plus 1 hulpmonitor voor 20 kinderen. Naargelang de omstandigheden (grootte van het speelplein, leeftijdsgroepen, bijzondere werking) worden 1 of meer speelpleinleiders aangesteld. 2.1.6. De Voorzitter is gemachtigd ook vrijwillige medewerkers aan de speelpleinwerking te laten deelnemen. 2.1.7. Aan de vzw Jeugd en Stad wordt overeenkomstig het contract tussen deze vzw en de N.C.C. dd. 29 november 1984 inzonderheid artikel 3 punt 6, gevraagd een aanvraag voor een BTK-project in te dienen, zodat een vaste kern gevormd kan worden voor de zomerspeelpleinen. 2.1.8. De vergoedingen per dagprestatie worden als volgt vastgesteld : voor de speelpleinleider : 1.000 fr. voor de spelbegeleider : monitor A 600 fr. ; monitor B : 650 fr. ; monitor C : 750 fr. voor de hulpmonitor en het onderhoudspersoneel : 500 fr. voor werklozen, vrijgesteld van stempelcontrole (cf. K.B. van 22.7.75) : 100 fr. 2.1.9. voor nodige ritten binnen de werkopdracht voor speelpleinleiders of personeel in hun opdracht, wordt de reisvergoeding vastge-
[ 114 1
[ 115 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
steld op 7 fr. per km ; voor deze verplaatsingen worde eenpassende autoverzekering ,,Omnium-dienstverplaatsingen” afgesloten bij OMOB. 2.1.10. Elk speelpleinpersoneelslid (speelpleinpersoneel, stagiairs, vrijwilligers, enzovoort) die in opdracht toezicht houdt aan de bushaltes wordt hiervoor vergoed met een forfaitair bedrag van 200 fr. per dag. 2.1. ll. Scholen mogen zelf onderhoudspersoneel aanstellen voor onze speelpleinen. Dit onderhoudspersoneel mag ook deeltijds werken. De geleverde presaties worden vergoed à rato van 1 per 30 kinderen en à rato van 500 fr. per dag. De afrekening gebeurt op basis van een factuur van de school. 2.1.12. Voor het speelpleinpersoneel, stagiairs en vrijwilligers wordt een passende verzekering tegen arbeidsongevallen afgesloten, door de bestaande polis bij OMOB te verlengen (cfr. N.C.C.-beslissing van 26 november 1986). 2.2 Een brandverzekering en een verzekering burgerlijke en contractuele aansprakelijkheid voor het gebruik van de vrije scholen wordt afgesloten met de maatschappij OMOB. 2.3. Het bedrag voor de brandverzekering, burgerlijke en conractuele aansprakelijkheid van de rijkscholen wordt gestort volgens de onderrrichtingen van het Ministerie van Nationale Opvoeding. 2.4. De schade wordt geregeld overeenkomstig de N.C.C.-beslissing van 25 januari 1978 ; deze regeling wordt uitgebreid tot de ophaalpunten van het bussencircuit. 2.5. De financiële bijdrage van de ouders voor de kinderen wordt bepaald op 70 fr. per dag per kind, 60 fr. voor het tweede, 50 fr. voor het derde kind en volgende kinderen uit hetzelfde gezin. Geen enkel kind mag om de financiële gezinssituatie geweerd worden uit de speelpleinwerking (sociale gevallen). De speelpleinbeheerders zijn belast met het innen van deze bijdragen. Teveel betaalde bijdragen kunnen tijdens de vakantiewerking op het speelplein aan de beheerder teruggevraagd worden of kunnen, mits de ouders hiertoe een schriftelijke vraag indienen vóór 30 mei voor de paasspeelpleinen en vóór 30 september voor de zomerspeelpleinen, door de N.C.C. terugbetaald worden. 2.6. De kinderen en het speelpleinpersoneel brengen zelf hun lunchpakket mee. Voor de kinderen die geen lunchpakket hebben, kan de speelpleinleiding voeding aankopen met de kasprovisie en de kosten terugvorderen bij de ouders ; niet teruggevorderde bedragen blijven ten laste van de N.C.C. 2.7. Voor de levering van zuivelprodukten en speelpleinmateriaal ~~~nw~~~a~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~$~~~~c~~~~~~~~~ ken, leveringen en diensten ; en artikel 3, 48 en 49 van het K.B. van 22.04.77 betreffende dezelfde overheidsopdrachten, gewijzigd bij K.B. van 04.02.80). 2.8. Het busvervoer van speelpleinkinderen wordt in een afzonderlijke beslissing geregeld. 2.9 Voor uitstappen met het openbaar vervoer worden tramkaarten aangekocht bij de MIVB overeenkomstig de modaliteiten van de MIVB-brief dd. 09.01.84. 2.10. Kinderanimatie wordt georganiseerd. hiervoor worden onderhandse overeenkomsten afgesloten (voor onder meer zaalhuur, huur van films, honoraria theatergroepen, kosten voor auteursrechten enzovoort). Het bedrag van ieder van deze overeenkomsten mag ofniet hoger zijn dan 100.000 fr. of dit bedrag mag hoger zijn dan 100.000 fr maar lager dan 400.000 fr voor overeenkomsten waarvan de prijs der prestaties niet vergeleken kan worden cfr. artikel 17 $ 2,14 van de wet van 14.07.76 betreffende de overh eidsopdrachte van werken, leveringen en diensten, en de artikels 2, 48 en 49 van het K.B. van 22.04.77 betreffende dezelfde overheidsopdrachten, gewijzigd bij K.B. van 04.02.80). 2.11 Aan de vzw Jeug en Stat, overeenkomstig het contract tussen de vzw en de NCC dd. 29 november 1984, artikel 3 punt 6, worden opdrachten gegeven met betrekking tot de pedagogische ondersteuning van de NCC-speelpleinen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 116 1
2.12. De promotieopdracht voor speelpleinwerking wordt, gelet op de overeenkomst dd. 15.01.75 tussen de N.C.C. en het C.C.C., bij onderhandse overeenkomst toevertrouwd aan de Dienst voor Cultuurpromotie van het C.C.C. (cfr. artikel 17 0 2 1 van de wet van 14.07.76 betreffende overheidsondrachten van werken. leveringen en diensten en overwegende dat de N.C.C. er geen belang bij heeft een andere maatschappij aan te wijzen). 2.13 De Voorzitter van N.C.C. wordt belast met het aangaan van verbintenissen, het afsluiten van onderhandse overeenkomsten na raadpleging van en of meer leveranciers en het plaasen van bestellingen die noodzakelijk zijn voor de organisatie van de N.C.C.-speelpleinen en ze achteraf ter kennisgeving voor te leggen aan de N.C.C. NAMENS DE COMMISSIE De Secretaris, M. KAYAERT.
De Voorzitter, H. WECKX.
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT Voor de Voorzitter De gemachtigde ambtenaar A . De Baere
BIJLAGE XVIII Academie Derde Leeftijd Visverkopersstraat 13 bus 4 1000 Brussel De Academie Derde Leeftijd werd opgericht in 1975 op initiatief van de Nederlandse Commssie voor Cultuur van de Brusselse Agglomeratie als een centrum voor permanente vorming en dienstverlening voor Brusselse senioren. De Academie treedt dienstverlenend en stimulerend op ten aanzien van al wie sociaal-culturele initiatieven met en voor de derde leeftijd wil organizeren. Op de eerste plaats echter is de Academie ook een centraal onthaal- en verwijzingsadres, en een kontaktpunt voor de Nederlandstalige Brusselse senioren, waar zij elkaar kunnen treffen om rond gemeenschappelijke belangstellingspunten konkreet samen te werken. Kontaktcentrum De Academie is een centrum gericht op het samenbrengen vanmensen met dezelfde wensen. De Academie is een centrum waar mensen hun belangstellingspunten kunnen kenbaar maken, in de hoop gelijkgezinden te vinden om daar samen iets rond op te zetten. De Academie gaat er van uit dat vele senioren een vriendengroep zoeken van leeftijdsgenoten, om zelfstandig te kunnen werken rond gemeenschappelijke belangstellingspunten onder deskundige begeleiding. Dankzij deze manier van werken groeit het aanbod van aktiviteiten gestadig en blijven initiatieven bestaan zolang er geïnteresseeerden zijn die er zich willen voor inzetten. Vormingscentrum De Academie Derde Leeftijd werkte een ruim aanbod van aktiviteiten uit, waarin elkeen wel iets naar z’n gading kan vinden. - Doe-het-zelf-programma’s met een studiekring techniek, een naai- en breiatelier, een open seniorenwerkplaats, met kooklessen voor alleenstaanden, teken- en schilderlessen, en met kursussen autotechniek, gelaatsverzorging, schoenlappen, boekbinden, fotografie, goedkoop en verstandig verwarmen, tuinieren, . . . - Sportieve programma’s met salondansen, jazz-dansen, volks- en groepsdansen, zwemmen, wandelen, zelfverdediging en badminton. - Theater, reizen, musea, uitstappen met een nieuw theaterproject, museumbezoeken, stadswandelingen door Brussel, ééndagsuitstappen, buitenlandse reizen, culturele vakanties in binnen- en buitenland. - Intellectuele programma’s met universitaire leergangen derde leeftijd in samenwerking met V.U.B. en Ufsal, Engelse conversatielessen, een cyclus ,,fìlm en reportage” en een literaire leesclub.
[ 117 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- Gespreksgroepen en voordrachten rond veiligheid thuis, de senior als consument, alleen leven in de grootstad, gezond leven, gezonde voeding, voorbereiding op het pensioen, met een reeks rond problemen van alleenstaanden, enzovoort. Een dienstverlenende instelling De Academie brengt ook vormingsprogramma’s voor bestuurleden van organisaties, voor animatoren in rusthuizen, voor ziekenbezoekers of bedrijven. Plus-drie-magazine De Academie Derde Leeftijd geeft het Plus-3-Magazine uit. Een maandelijks informatief magazine met daarin sociaal-juridische informatie, aktiviteitskalender, gezondheidsrubriek, interviews, reisverhalen, sport op leeftijd, hobby, mode . . . Beheerssamenstelling Bij de oprichting van de Academie Derde Leeftijd waren er bij de oprichtende leden eveneens N.C.C.-beleidsverantwoordelijken en N.C.C.-ambtenaren. De N.C.C. wenst dus steeds van in den beginne als overheidsinstelling betrokken te zijn bij de werking van deze vzw. Tussen N.C.C. en Academie Derde Leeftijd werd op 19 februari 1976 een overeenkomst afgesloten waarin de Academie financiële steun wordt toegewezen voor de ontplooiing van hun activiteiten en voor de vaste kosten (3 personeelsleden, huur lokalen). Aanwezige N.C.C.-leden Raad van Beheer A.D.L. Bestuursfunctie - BUYENS R. (DAC’er) - DE BAERE Arnold (ambtenaar) Secretaris - BEGHIN Jan (beleidsverantwoordelijke) - DECABOOTER Peter (ambtenaar) - DE SCHEPPER Adrienne (commissielid) - MORIAU Ernest (ambtenaar) - NIJS Walter (ambtenaar) - RIJPERS Roger (ambtenaar) Penningmeester - VANKEIRSBILCK Willy Voorzitter (beleidsverantwoordelijke) - WECKX Hugo (voorzitter)
c 118 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
A.3. Verslag namens de Commissie voor de Media uitgebracht door de heer W. Seeuws De Commissie voor de Media besprak de haar toegewezen artikelen en secties van de ontwerp-begroting 1987 gedurende twee vergaderingen.
1. ALGEMENE BESPREKING Inleiding van de Gemeenschapsminister van Cultuur In de vergadering van 30 juni 1986 heeft de Raad van Beheer van de BRT een ontwerp-begroting 1987 goedgekeurd. Bij de opmaak van dit ontwerp diende de BRT rekening te houden met de begrotingsinstructies uitgevaardigd door de Vlaamse Executieve op voorstel van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting. Deze instructies hadden voornamelijk betrekking op : - een maximale verhoging van de personeel skredieten met 2%; - status-quo van de werkingskredieten ten overstaan van 1986 ; - geen nieuwe initiatieven. Weliswaar kan elk voorstel aan de Vlaamse Executieve worden voorgelegd. In het BRT-ontwerp werd niet vold.oende rekening gehouden met deze instructies. Vooral in de sector van de personeelskredieten stelt de BRT dat de 2 procent norm onvoldoende is. Zo zou de normale toekenning van de biënnales en de selectieschalen reeds 2 procent van de personeelskredieten inhouden. Daarbij komt, steeds volgens de BRT, dat het criterium ,,personeel in dienst op 3 1 .01.86” niet relevant is want : citaat : ,,na 3 1 .01.86 werd nog heel wat personeel aangeworven”. De Gemeenschapsminister neemt aan dat hiervoor de nodige machtigingen werden bekomen van de Afgevaardigde van Financiën (toepassing van het koninklijk besluit van 22 september 1976 betreffende aanwerving van personeelsleden bij de BRT). Nochtans wil hij dit feit aanhalen om aan te geven dat, na de besparingsoperatie die de toenmalige Executieve de BRT in 1983 oplegde, ondertussen vele vacante plaatsen wederom ingenomen zijn. Volgende opsomming bewijst dat : 1983 . 1984 1985 1986 (1.1.1986) (1.5.1986)
184 166 157 139 96
onbezette onbezette onbezette onbezette onbezette
kaderbetrekkingen kaderbetrekkingen kaderbetrekkingen kaderbetrekkingen kaderbetrekkingen
De Gemeenschapsminister heeft de BRT de toestand per 1 januari 1987 gevraagd. Het aantal onbezette kaderfuncties zou terug opgelopen zijn. Alleszins moet vastgesteld dat, sedert 1983, de opgelegde besparing drastisch werd verminderd en dat, met ongeveer 100 onbezette kaderfuncties op ongeveer 2.500, het percentage 4 procent onbezette functies geen slecht gemiddelde is. In de op 30 juni 1986 vastgestelde begroting vroeg de BRT een gemeenschapstoelage (dotatie) van 6.042.030.810 frank.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 1191
Deze toelage was als volgt verdeeld : - Financiering gewone activiteiten - Investeringsfonds - Nieuwe initiatieven
5.201.386.000 frank 450.000.000 frank 390.644810 frank
Totaal
6.042.030.810 frank
De ontwerp-begroting van de BRT voorzag onder meer de volgende nieuwe initiatieven : -
tweede nieuwsdienst : 127 miljoen frank uitbouw tweede TV-net : 108 miljoen frank sectoriële onderhandelingen : 28 miljoen frank automatische kij kmeting : 84 miljoen frank.
Op 7 augustus 1986 heeft de Afgevaardigde van Financiën zijn advies verstrekt over dit ontwerp. De Regeringscommissaris trad dit advies bij. In dit advies wordt voorgesteld de gemeenschapstoelage vast te stellen op 5.448,4 miljoen frank als volgt onderverdeeld :
T.O.V. 1986 - gewone dotatie . . . . . . . . . . . . . . . . . - aflossing leningen . . . . . . . . . . . . . . . - investeringsfonds . . . . . . . . . . . . . . . . - uitzendingen door derden . . . . . . . . .
4.440,2 543,6 400,o 64,6
(+ 2,03 O/o) (s.q.) (s.q.1 (s.q.1
5.448,4
De beide afgevaardigden steunden zich in hun advies op de begrotingsonderrichtingen. Omwille van dit feit werd geen rekening gehouden met de grote posten in de sector nieuwe initiatieven : Nieuwsdienst tweede net (120 miljoen frank), Volledige uitbouw tweede net (108 miljoen frank), Sectoriële onderhandelingen (28 miljoen frank), automatische kij kmeting (84 miljoen frank). Tijdens de onderhandelingen over de begroting Vlaamse Gemeenschap 1987 heeft de Vlaamse Executieve het bedrag van 5.448,4 miljoen frank aanvaard. Het wordt u nu ter goedkeuring voorgelegd. Problemen 1. Rijk- en luistergeld Het kijk- en luistergeld is, zoals alle andere belastingen, geen affecteerbare belasting. Met andere woorden, er is geen enkele juridische band tussen de opbrengst van het kijk- en luistergeld en de programma’s op radio en televisie. Het kijk- en luistergeld is, wel een ristorneerbare belasting (art. 9 van de wet van 9 augustus 1980). In 1986 was ongeveer 45 %van het kijk- en luistergeld geristorneerd. opbrengst bedroeg 1985 (netto-ontvangsten) De 14.802.600.000 frank. Deze waren als volgt verdeeld : Ontvangsten Vlaamse Gemeenschap . . . . 8.973.100.000 frank Franse Gemeenschap . . . . . 5.740.700.000 frank Duitstalige Gemeenschap . . 88.800.000 frank
Geristorneerd 4.102.700.000 frank 2.344.700.000 frank 40.100.000 frank
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 120 1
Wat Brussel-Hoofdstad betreft bleef er nog 192.300.000 frank te verdelen. Voor 1987 wordt de opbrengst geraamd op 16.004.300.000 frank waarvan 59,5 procent in Vlaanderen, 30,6 procent in Wallonië, 9,6 procent in Brussel en 0,3 procent in de Duitstalige Gemeenschap. Het zal niet onbekend zijn dat een belangrijk pakket van het kijk- en luistergeld geristorneerd werd per 1 januari 1983, t.g.v. het operationeel worden van de Vlaamse administratie. Het werd dus aangewend om onze ambtenaren te betalen. Ook per 1 januari 1987 zal het pakket geristorneerd kijk- en luistergeld belangrijk stijgen (met name met 2.321,3 miljoen frank) met dien verstande dat dit bedrag door beide Gemeenschappen moet aangewend worden om de lastenvoortkomend uit de overheveling van de instellingen van openbaar nut (Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, RVA en Fonds voor de Bouw van Ziekenhuizen en Medisch-Sociale inrichtingen) te financieren. Met andere woorden, het geristorneerde kijk- en luistergeld kan vooralsnog niet aangewend worden voor de financiering van onze mediapolitiek. 2. ,,Voldoende hoge middelen” - BRT 1987 is een overgangsjaar waarin de voorbereidingen zullen plaatsvinden betreffende de oprichting van een privaatrechtelij ke omroep. Dit is de uitvoering van het regeerakkoord waarin eveneens vermeld staat dat de BRT over voldoende middelen moet beschikken om zijn gedifferentieerde opdracht uit te oefenen. Teneinde in 1987, naar 1988 toe, te kunnen bepalen wat ,,voldoende hoge middelen” zijn, zal de doorlichting van de BRT belangrijk zijn. 3. Relatie commerciële omroep - BRT Beiden hebben er volgens de Gemeenschapsminister belang bij naar samenwerkingsverbanden te zoeken. 4. Dotatie en begroting 1987 De dotatie wordt vastgesteld op 5.448,4 miljoen frank. In 1986 bedroeg de dotatie 5.360 miljoen frank. Dit betekent dus een stijging van 1,65 procent. In de ontwerp-begroting 1987 (le versie) vroeg de BRT 5.651.396.000 frank, niet inbegrepen de 390 miljoen frankvoor nieuwe initiatieven. Aan de BRT wordt aldus, steeds abstractie gemaakt van de nieuwe initiatieven, .200 miljoen frank minder toegekend dan gevraagd. (= 3,5 procent). De Voorzitter van de Raad van Beheer, en de Administrateur-generaal en de Directeur van de Financiële Directie van de BRT wonen de vergadering bij. De Voorzitter van de Raad van Beheer van de BRT wijst er vooreerst op dat de ingediende begroting geen functionele begroting is. Binnen de door de voogdijminister voorgestelde dotatie is ze in evenwicht. Wel werden de nieuwe initiatieven in de begroting niet opgenomen. Om dit evenwicht te bereiken waren enkele operaties nodig. Zo zullen de eigen ontvangsten, met name deze uit sponso-
[ 121 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
ring en de spots, worden verhoogd. Hij stipt hierbij aan dat de 90 miljoen frank inkomsten uit het kabelakkoord met Nederland als volgt worden verdeeld : 2/3 naar het Reservefonds zonder bijzondere bestemming en 1/3 naar het Coproductiefonds met Nederland. Inzake de personeelskredieten vraagt de Voorzitter van de Raad van Beheer van de BRT zich af of deze voldoende zullen zijn om het in dienst zijnde personeel te kunnen uitbetalen. Een aantal personeelsleden werken immers wegens persoonlijke redenen deeltij ds. indien ze echter opnieuw voltij ds zullen werken vreest hij dat de personeelkredieten onvoldoende zijn. Wel werd afgesproken dat de evolutie van de personeelskredieten sneller zal worden opgevolgd. Rond de maand mei zal een budgetcontrole uitwijzen of de personeelskredieten goed werden geraamd. Indien nodig zal een omgekeerde transfer gebeuren : namelijk van de exploitatiekredieten naar de personeelkredieten. De exploitatiekredieten kunnen via het Reservefonds worden aangevuld. Dit Reservefonds is nu ook beter gespijsd. Jaarlijks ontvangt dit nu 60 miljoen frank in meer. De Voorzitter van de Raad van Beheer oordeelt dat men dit fonds niet te hoog mag laten oplopen : het is beter om ermee bepaalde zaken te financieren. De Administrateur-generaal voegt er nog aan toe dat de netto-exploitatiekredieten op hetzelfde peil van 1986 behouden blijven. Niettegenstaande dit feit zal de BRT toch pogen bepaalde zaken te realiseren : meer sportuitzendingen op het tweede net, nachtradio, een betere stimulans voor de werelduitzendingen, verslag der Olympische Spelen, het ,,Gezin van Pamel” en een uitbreiding van de lichte electronische camera’s.
Bespreking Een lid merkt op dat de Gemeenschapsminister heeft toegegeven dat het per 1 januari 1987 geristorneerde supplementaire deel van het kijk- en luistergeld zal dienen om de kosten voortvloeiend uit de overheveling van de instellingen van openbaar nut, zoals het Nationaal Werkvoor Kinderwelzijn, te financieren. Dit is de politieke bevestiging van de stelling die hij in de Openbare Vergadering van de Vlaamse Raad heeft verkondigd. Inzake de ventilatie van de kijk- en luistergelden in Brussel wil hij vernemen welk bedrag er de Vlaamse Gemeenschap toekomt. Heeft de Gemeenschapsminister een prognose over het ogenblik waarop het kijk- en luistergeld volledig zal worden geristorneerd ? . In zijn inleiding behandelde de Gemeenschapsminister enkel de BRT. Het mediabeleid 1987 omvat echter veel meer. Over de Mediaraad bijvoorbeeld werd er niets gezegd. Op welke begrotingspost worden de werkingskosten van de Mediaraad voorzien ? Graag vernam hij de lijst der organisaties die werden aangezocht om deel uit te maken van de Mediaraad evenals de voorgedragen kandidaturen en de datum der voordracht. De Gemeenschapsminister sprak over een overeenkomst tussen de Raad van Beheer van de BRT en de Vlaamse Executieve met betrekking tot de begroting 1987. In tegenstelling tot sommige vorige jaren was er dus geen sprake van enig veto vanwege de Executieve. Dit geeft een bijzondere betekenis aan de uiteenzetting van de Voorzitter van de Raad van Beheer van de BRT. De niet-commerciële spots leveren een groeiend deel van de inkomsten van de BRT. Vorig jaar was de Gemeenschaps-
8 (1986-1987) - Nr. 5
minister van oordeel dat deze spots niet op de openbare zender mochten worden uitgezonden. Vormt het huidig standpunt een koerswijziging vanwege de Vlaamse Executieve ? Of meent men dat in 1987 de landelijke niet-openbare televisievereniging nog niet zal zijn opgericht ? Immers, deze laatste zal zeker ook de niet-commerciële reclamespots willen verwerven. Een ander lid is de mening toegedaan dat, in vergelijking met de buitenlandse zenders, de BRT niet zo overdreven uitgaven heeft. Zijn fractie heeft geopteerd om aan de BRT een vast en hoger percentage van het kijk- en luistergeld toe te kennen. Hoe oordeelt de Executieve over dit probleem ? Voorts moet de leefbaarheid van de openbare zender worden gewaarborgd. Dit heeft eveneens te maken met de nieuwe initiatieven. In Vlaanderen zal de BRT immers moeten concurreren met de commerciële zender. Hoe denkt de Executieve over dit probleem, meer specifiek over ruimere uitwijkmogelijkheden voor het tweede net ? Aan de Administrateur-generaal van de BRT stelt hij de volgende vragen : - ligt het in de bedoeling van de Raadvan Beheer om ook op langere termijn te denken, met name in het vooruitzicht van het tot stand komen der commerciële televisie ; - indien de commerciële zender wordt opgericht, is er dan geen kans dat een belangrijk deel van het personeelbestand van de BRT naar de nieuwe zender overgaat ? Op BRT 2 doet men momenteel een, zijns inziens geslaagde poging, om de sportberichtgeving te verruimen. Hoe denkt men het tweede TV-net volledig in te vullen ? Een lid noemt 1987 een belangrijk jaar voor het medialandschap. De huidige BRT-begroting vindt hij echter een status quo-begroting. Hij betreurt dat de meerderheidspartijen zich niet uitspreken over de grootte van het vast percentage van het kijk- en luistergeld dat aan de BRT zou moeten toekomen. Dit lij kt hem noodzakelijk toe. Wat is volgens de BRT zelf het ideale percentage ? Bovendien moet de openbare zender verder worden uitgebouwd om de eigen identiteit tegenover de buitenlandse media te verdedigen. In het verleden heeft men verklaard dat de concurrentie ten gevolge van een commerciële zender kwaliteitsverbeterend zou werken. Daarvoor echter moet de BRT bepaalde nieuwe initiatieven kunnen ontwikkelen. De toekomstige oprichting van de niet-openbare televisie mag geen reden zijn om deze nieuwe initiatieven af te remmen. Ter zake pleit hij voor welbepaalde prioriteiten. Deze zijn echter niet te realiseren met een stagnerend budget. Niettegenstaande hij betwijfelt of het huidige budget door de BRT goed wordt gebruikt lijkt de toegekende dotatie hem zeker niet overdreven. Op dit ogenblik is een status quo-politieke zeker een cultuurhistorische fout. De BRT is ons enig instrument tegenover een buitenlandse culturele druk. Reeds twee jaar geleden vroeg het lid zelf al om een doorlichting van de BRT uit te voeren. De samenwerking tussen de diverse BRT-diensten is op menselijke vlak verre van ideaal. Er ligt een grote afstand tussen de creatieve mensen en de technici. Het lid wijt dit aan de bemoeizucht van de vakbonden. Dit zal zich uiteindelijk tegen de vakbonden zelf keren. Zij bewijzen zichzelf en de BRT daardoor een slechte dienst. Vervolgens behandelt de spreker de oprichting van de Mediaraad. Het aangenomen amendement van mevrouw M. Smet C.S. levert nu moeilijkheden op. Indien een beroep op de goodwill van de betrokken organisaties geen resultaat oplevert
[ 122 1
[ 123 1
8 (19864987) - Nr. 5
dan moet de Executieve een ontwerp van decreet indienen om, na het advies bij hoogdringendheid van de Raad van State te hebben opgevraagd, de bepaalde minimum-vertegenwoodiging der geslachten weg te laten. Dit probleem mag niet langer aanslepen : het zou de mogelijkheid om het kabeldecreet uit te voeren hypothekeren. Een andere mogelijkheid zou erin gestaan om via de uitvoeringsbesluiten te werken. Het lid kan de passiviteit inzake het probleem van de nietcommerciële spots niet volgen. Langs Franstalige zijde werd deze zaak op decretale basis geregeld. Een duidelijke regeling dringt zich op. Ofwel komen deze spots, als apart gegeven, de BRT toe ; ofwel zitten ze in het globale handelsreclamepakket van de commerciële zender. Dit betekent echter niet dat de spreker opteert om deze spots aan de BRT te ontnemen. Het lid oordeelt bovendien dat de kwaliteit der spots dient te worden verbeterd. Met betrekking tot de uitvoering van het kabeldecreet verduidelij kte de Gemeenschapsminister geenszins zijn intenties. Het lid wenst meer informatie over de verwachte onderhandelingsfase. Voor de landelijke commerciële zender stelt er zich geen enkel probleem maar inzake de regionale en lokale zenders blijft alles zeer vaag. Waar ligt bovendien de grens tussen lokale en regionale zenders ? Spreker betreurt eveneens de hetze die ontstaan is rond de gebeurlijke naamsverandering van de BRT. De openbare zender is een der weinige instrumenten van de Vlaamse Gemeenschap met een zekere impact in het buitenland. Men kan Vlaanderen in Nederland goed verkopen door een goede gemeenschapsomroep. Deze heeft immers een veel grotere impact dan bijvoorbeeld de Brakke Grond. Deze gemeenschapsomroep blijven wij echter aankondigen als ,,Belgische” Radio en Televisie. Uit persoonlijke ervaringen heeft hij ondervonden dat men ons land, ook op cultureel vlak, als ,,Belgisch” beschouwt. De financiële weerslag van de naamsverandering zou ook kunnen worden gespreid door bijvoorbeeld deze wijziging aan een bepaalde datum te koppelen. met betrekking tot het gebruikte logo stelt hij bovendien een slijtage-effect vast. Op de hoorzitting oordeelde de Administrateur-generaal van de BRT dat het voorstel tot naamsverandering op een goed ogenblik was gekomen. Volgens het lid zou het een historische vergissing zijn indien het voorstel niet wordt aangenomen. Hij verwerpt voorstellen in de zin van ,,BRTN” en ,,BRTV”. Tegenover Nederland moeten we duidelijk stellen dat Vlaanderen bestaat. De Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen krijgt veel middelen ter beschikking om de Vlaamse identeit, vanuit commercieel oogpunt, te benadrukken. Waarom dan geen naamsverandering van onze openbare zender realiseren ? Uw verslaggever stelt vervolgens een vijftal vragen. 1) Waar liggen de verschillen tussen de huidige ontwerp-begroting en de oorspronkelijke begroting van de BRT ? 2) Volgens de beleidsverklaring van de Vlaamse Executieve lag het in de bedoeling vóór 1 juli 1986 het decreet van 6 mei 1982 houdende organisatie en erkenning van de niet-openbare radio’s te evalueren en het eventueel te herzien voor 31 december 1986. Welk gevolg zal hieraan worden gegeven ? De openbare omroep moet, eveneens volgens de beleidsverklaring van de Vlaamse Executieve, een vast percentage van het kijk- en luistergeld ter beschikking krijgen. Welk is dit percentage volgens de Gemeenschapsminister en hoe staat de nationale Regering tegenover de volledige ristornering van het kijk- en luistergeld ? 3) Inzake de nieuwe inningswijze van het kijk- en luistergeld
8 (1986-1987) - Nr. 5
bestaat de vrees dat door de nieuwe formule (de radiotaks zit in de televisietaks) de bescheiden inkomens relatief meer en de grote inkomens relatief minder zullen moeten betalen. Dit blijkt uit de tabellen die de Staatssecretaris voor PTT ter beschikking heeft gesteld. De televisie zal een onbetaalbaar medium worden voor een aantal gezinnen. Niettegenstaande deze problematiek een nationale aangelegenheid is ware een gesprek tussen de Regering en de Executieve aangewezen. 4) Bij de bespreking van het ontwerp van wet betreffende de radiodistributie- en teledistributienetten en betreffende de handelspubliciteit op radio en televisie gaf de Eerste Minister in de Senaat toe dat een stukje nationale wet wellicht zou moeten tot stand komen om de kabeldistributie in Brussel mogelijk te maken. Wat is de weerslag hiervan op het kabeldecreet ? Het kabeldecreet is immers niet van toepassing in Brussel. 5) Verwijzend naar de brief van 14 januari 1987, inzake de naamsverandering van de BRT, van het Algemeen-Nederlands Congres aan deze Commissie concludeert uw verslaggever met de vraag hoe men in Nederland over deze discussie oordeelt. Een lid wijst er op dat er reeds voor de derde maal over de doorlichting van de BRT wordt gesproken. Wanneer zal deze doorlichting effectief gebeuren ? VRT zou volgens sommigen het visitekaartje van Vlaanderen in het buitenland zijn. In welke landen kunnen de BRTuitzendingen ontvangen worden ? Bestaat er een kans dat regionale televisiezenders worden opgericht voor de ene landelijke commerciële zender ? Een ander lid stelt vragen over de objectiviteit van de BRT. Dit naar aanleiding van twee onlangs uitgezonden programma’s over de fiscale fraude. Hierbij stelde hij een bepaalde gerichtheid van de vragen van de moderator vast en benaderde een ambtenaar van de BBI het probleem op een enorme eenzijdige wijze. Hoe ver staat het met de controle op de objectiviteit ? Graag kreeg hij inzake van het ter zake opgemaakte verslag. De Voorzitter van Commissie oordeelt dat er moet worden opgelet voor dergelijke obj ectiviteitscomplexen. Hij meent te moeten waarschuwen tegen een ziekelijke ingesteldheid rond dit probleem. De Commissie voor de Media moet garant staan voor de persvrijheid. Als een minister een verklaring aflegt (cf. regeringsmededelingen) moet dan ook steeds de oppositie aan het woord komen ? Een lid wijst op de kost van het radio- en televisiegebeuren. Het kijk- en luistergeld en de kabeldistributie kost ongeveer negenduizend frank. Veel abonnees laten zich ook verleiden door de betaaltelevisie : ongeveer negenduizend frank. Televisie verbruikt electriciteit ; daarenboven is een toestel na 7 a 8 jaar afgeschreven. De Gemeenschapsminister verleent ingevolge het kabeldecreet de vergunning aan de betaaltelevisiemaatschappijen. Bestaat er geen mogelijkheid om hieraan bepaalde voorwaarden te koppelen ten gunste van de marginalen, werklozen, OCMW-steuntrekkers en gehandicapten ? De Gemeenschapsminister antwoordt vervolgens op verschillende tussenkomsten. Een dotatie voor de BRT zal blijven bestaan tot op het ogenblik dat een vast percentage van het kijk- en luistergeld aan de BRT zal worden overgemaakt. Dit percentage zal van de lïnancieringsbehoefte afhankelijk zijn. Inzake de Mediaraad belooft hij de lijst der aangezochte organisaties, alsmede de voorgedragen kandidaturen, aan de Commissie over te maken (zie bijlage). Hij verduidelijkt dat enkel de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers en de Raad voor de Reclame tot op heden
[ 124 3
1 125 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
hebben nagelaten om hun vertegenwoordigers in de Mediaraad aan te duiden ; in tegenstelling met vorige berichten werden deze van de Beroepsverenïging van de Radio- en Televisiedistributie conform de decretale bepalingen overgemaakt. Binnen veertien dagen moeten beide in gebreke blijvende organisaties hun kandidaten hebben medegedeeld. Indien zij in gebreke blijven, staan er twee mogelijkheden open : ofwel via een ontwerp van decreet de bepalingen van het aangenomen amendement van mevrouw M. Smet C.S. opnieuw wijzigen, ofwel via de uitvoeringsbesluiten een aangepaste lijst der organisaties uitvaardigen. De Gemeenschapsminister bevestigt dat de Mediaraad zijn rol zal kunnen spelen naar de uitvoeringsbesluiten van het kabeldecreet toe. Een lid vraagt wanneer de mediacel binnen de Vlaamse Administratie operationeel zal worden. De Gemeenschapsminister antwoordt dat dit binnen zeer afzienbare termijn zal gebeuren. Inzake de niet-commerciële spots bevestigt hij dat dit probleem langs Franstalige zijde op decretale basis werd geregeld. De BRT-argumentatie steunt op de jurisprudentie van de Raad van State. Herhaaldelijk had de Gemeenschapsminister hierover contacten met de BRT. Een ideale oplossing is er zeker niet. De oprichting van de commerciële zender zal in de praktijk tot een bepaalde regeling leiden. Op termijn moet de BRT voldoende gemeenschapsmiddelen ontvangen terwijl alle reclameopbrengsten naar de niet-openbare zender moeten vloeien. Wel verwacht hij dat de aan de gang zijnde processen niet veel zullen opleveren. Een lid repliceert dat de Gemeenschapsminister hiermee zijn vroegere stelling, namelijk de financiering van de BRT met zuivere gemeenschapsgelden, bevestigt. Dit legt op de toekomst van de BRT een hypotheek. Via de niet-commerciële spots en de sponsoring zou volgens de ontvangstenbegroting de BRT 200 miljoen frank moeten ontvangen. Indien deze ontvangsten wegvallen betekent dit dus een verlies van 200 miljoen frank voor de BRT. De Gemeenschapsminister wijst erop dat volgens artikel 4 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen de handelsreclame een nationale aangelegenheid blijft. Een nadere verfijning van deze wetgeving is enkel mogelijk via een nationale wet die met een gekwalificeerde meerderheid wordt aangenomen. Het komt de Vlaamse Gemeenschap toe de nodige conclusies te trekken. De Vlaamse Executieve moet dan wel voldoende middelen ter beschikking stellen. Hij verduidelijkt dat men binnen de Vlaamse Gemeenschap moet bepalen wat men in concreto van de BRT verwacht en welke middelen hiervoor zullen worden ingezet. De doorlichting van de BRT zal hierbij zeer belangrijk zijn. De discussie over de BRT-begroting zal dan ook met meer kennis van zaken worden gevoerd. De discussie over de grootte van het vast percentage van het kijk- en luistergeld hangt af van het al dan niet volledig ristorneren ervan en de financieringsbehoefte van de BRT. In functie van deze gegevens zal er moeten worden geoordeeld. Inzake de leefbaarheid van de BRT merkt de Gemeenschapsminister op dat in een eerste begrotingsversie de BRT 5,6 miljard frank vroeg (nieuwe initiatieven 390 miljoen frank - niet inbegrepen). De toegekende dotatie bedraagt nu 5,4 miljard frank. Vorig jaar bedroeg deze 5,3 miljard frank, met andere woorden er is een stijging met 1,65 procent. Er werd dus ongeveer 200 miljoen frank minder toegekend dan oorspronkelijk werd gevraagd. Hij stipt ook aan dat de tweede nieuwsdienst door de Raad van Beheer niet meer werd weerhouden. De Executieve moet de door haar bepaalde budgettaire cri-
8 (1986-1987) - Nr. 5
teria ook toepassen op de parastatalen. Met betrekking tot de vraag van een lid over de culturele imperatieven der BRT merkt de Gemeenschapsminister op dat de BRT autonoom zijn programmabeleid bepaalt, dit onder controle van de Raad van Beheer. Via de niet-openbare zender zullen echter ook culturele imperatieven worden gerealiseerd (cf. het bepaald percentage Vlaamse produkties). De voorgestelde naamsverandering van de BRT werd door deze Commissie niet weerhouden. Wel lij kt het hem toe dat de opgeworpen financiële bezwaren niet zo fundamenteel en onoverkomelijk zijn. Nu zal deze aangelegenheid opnieuw in de Commissie worden besproken.,Hij richt zich dienaangaande volledig naar de beslissing van de Commissie. Vervolgens geeft de Gemeenschapsminister een detailopgave van de voorgestelde nieuwe initiatieven : -
tweede nieuwsdienst : 127,8 miljoen frank, uitbouw tweede televisienet : 108,4 miljoen frank, automatische nachtradio : 7,l miljoen frank, sectoriële onderhandelingen : 28,6 miljoen frank, automatische kijkmeting : 84,6 miljoen frank, aanwervingsplannen : a) technisch kader nieuwe initiatieven radio : 4,4 miljoen frank, b) uitbreiding activiteiten + kantoorautomatisering : 5,4 miljoen frank. - ENG/EFP Protocol : 12 miljoen frank. Over de vrije radio’s deelt de Gemeenschapsminister mee dat het advies van de Raad van de Vrije Radio’s hem slechts twee maanden geleden werd overgemaakt. Dit advies werd niet bij unanimiteit verstrekt. Indien de idee van de agglomeratieradio’s wordt gerealiseerd zullen vele kleine vrije radio’s op termijn gedoemd zijn om te verdwijnen. Daarom is er, naar de toekomst toe, een gesprek nodig over het verruimen van het zendbereik en de agglomeratieradio’s. Inzake de nieuwe wijze van inning van het kijk- en luistergeld stelt de Gemeenschapsminister dat de Vlaamse Executieve hierbij niet wordt betrokken. Hij belooft echter contact op te nemen met de Staatssecretaris van PTT. Over de erkenning van regionale televisiezenders merkt hij op dat de gegadigden een aanvraag zullen kunnen indienen na de goedkeuring van de uitvoeringsbesluiten door de Executieve. Het onderscheid tussen lokale en regionale niet-openbare televisieverenigingen is een moeilijk theoretisch probleem. Zijns inziens zal dit uit de praktijk moeten blijken. Een lid vreest dat eerst de uitvoeringsbesluiten aangaande de landelijke niet-openbare televisieverenigingen zullen worden goedgekeurd en dat de rest slechts later zal volgen. Een ander lid voegt hier nog aan toe dat de kans reëel is dat de uitvoeringsbesluiten aan de hand van de ingediende aanvragen zullen worden opgesteld. De Gemeenschapsminister repliceert dat de uitvoeringsbesluiten onverwijld zullen worden opgemaakt. Zij zullen voor advies aan de Mediaraad worden overgemaakt. Hij belooft dat binnen de vijftien dagen de Mediaraad, in de voorziene of in de gereduceerde versie, operationeel zal zijn. Daarna gaan de uitvoeringsbesluiten voor advies naar de Raad van State waarop de Executieve ze kan goedkeuren. Na de publikatie van de uitvoeringsbesluiten is het woord aan de commerciële sector. Op 10 februari 1987 zal er een nieuw contact plaatsgrijpen tussen de Eerste Minister, hemzelf en de individuele kranten en weekbladen. Op korte termijn verwacht de Gemeenschaps-
[ 126 1
c 127 I
8 (19864987) - Nr. 5
minister de oprichting van een nieuwe vennootschap. Hij vermoedt immers dat de bestaande groepen zich zullen opheffen. Binnen OTV is enkel de VUM niet geïnteresseerd ; de anderen echter wel. Is OTV nog wel een representatieve woordvoerder ? Voor de zomervakantie moet gans deze timing worden afgewerkt. Een lid meent dat deze timing enkel voor de landelijke commerciële zender te realiseren valt. Hij opteert voor een gelijke benadering van de drie soorten niet-openbare televisie. Waarom werd er geen oproep gedaan om gegadigden te vinden voor de regionale en en lokale zenders ? De onduidelijkheid over de scheiding tussen regionale en lokale zenders blijft bestaan. Wat zijn lokale zenders ? Bij de bespreking van het kabeldecreet werd hierover geen duidelijkheid verstrekt. De Gemeenschapsminister benadrukt dat de Mediaraad het aangewezen forum lij kt om de uitvoeringsbesluiten te bespreken. De Mediaraad moet een belangrijke rol spelen bij de redactie van de uitvoeringsbesluiten. Vóór de goedkeuring van het kabeldecreet had hij contacten met geïnteresseerde groepen voor het oprichten van regionale en lokale zenders. Er zullen geen uitvoeringsbesluiten worden goedgekeurd die niet haalbaar zijn. Bij de uiteindelijke invulling van de kapitaalsstructuur van alle niet-openbare televisieverenigingen heeft de Executieve echter geen rol te spelen. Over de objectiviteit merkt hij op dat over dit begrip reeds veel werd gediscussieerd. Wat is immers objectief ? Voor de Gemeenschapsminister is belangrijk dat de kijker een keuze zal kunnen maken tussen twee nieuwsuitzendingen. Beiden zullen een andere aanpak hebben. Een lid wijst op de sociale rol van het TV-medium. Ingevolge de opbouw van de leeftijdspyramide zijn er steeds meer oudere mensen. Daarom pleit hij om bepaalde programma’s tijdens dode momenten terug op antenne te brengen of om hiervoor toelating te geven aan de kabeldistributeurs. Ook voor bejaardentehuizen en ziekenhuizen ware dit wenselijk. De Administrateur-generaal van de BRT antwoordt dat binnen de BRT-directie een groep werd opgericht die de globale media-evolutie volgt en voorstellen uitwerkt. Via een lange termijnplanning moeten de prioriteiten worden vastgelegd. Als prioriteiten voor de begroting 1988 stelt hij de uitbouw van de nieuwsdienst en de opvulling van het tweede net met Vlaamse produkties. Cruciaal hierbij zijn de financiën : wat kan er worden gerealiseerd indien de middelen op het huidig peil worden behouden en wat indien ze verminderen of toenemen ? Eventueel zou er via een meerjarenplan kunnen worden gewerkt. Hij beaamt dat er BRT-personeel naar de commerciële zender zou kunnen overstappen. Maar dit probleem moet ruimer worden bekeken : een opbodpolitiek tussenubeide zenders zou kunnen ontstaan (cf. uitzending van voetbalmatchen). Volgens de Administrateur-generaal zou het tweede net soepeler moeten werken dan TVl, dus niet met vaststaande schema’s. Reportages en plotse gebeurtenissen zouden dus op het tweede net kunnen worden uitgezonden. Op TV2 zou ook de nieuwsdienst verder moeten worden uitgebouwd : nieuwsuitzendingen op deze zender bestaan niet meer. Het ganse journaal zou moeten worden herdacht ten einde de kijkers meer service te bieden. Moeilijkheden situeert hij als gevolg van de beperktheid van zowel de output-mogelijkheden als van de coprodukties met de Vlaamse privé-industrie.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Het ideale percentage van kijk- en luistergeld dat aan de BRT zou moeten toekomen kan men stellen op honderd procent. Dit is echter een boutade. De BRT wil voldoende middelen ontvangen om de gestelde eisen en verwachtingen te kunnen realiseren. Vergelijkingen met buitenlandse omroepen gaan echter moeilijk op. Schooluitzendingen bij voorbeeld worden in het buitenland door andere instanties verzorgd. De Administrateur-generaal dringt aan op een bezinning over de culturele rol van de omroep. Ook wat betreft de culturele waarden. We moeten de evolutie van onze cultuur opvolgen. Het antwoord van de BRT op het voorstel van Europese richtlijnen inzake de uitoefening van omroep-activiteiten is gebaseerd op het zich afzetten tegen een mogelijke overspoeling vanwege het buitenland. Zonder enige elitaire bedoeling moet men de zin voor de ware cultuur bij de massa bevorderen. Coprodukties met Nederland zijn niet eenvoudig te realiseren : de kostprijs is duurder in Nederland dan in Vlaanderen. Door interne moeilijkheden heeft de doorlichting van de BRT enige vertraging opgelopen : eind februari wordt het document verwacht. Op de vraag van een lid deelt de Administrateur-generaal mee dat de doorlichting 12 miljoen frank heeft gekost. De Gemeenschapsminister belooft he verslag aan de Commissie voor de Media over te maken. Met betrekking tot de tegenstelling tussen de creatieve mensen en de technici ontkent de Administrateur-generaal niet dat het probleem bestaat ; men mag echter niet veralgemenen. De BRT beschikt over kwalitatief hoogstaand personeel, maar dit mag niet, ingevolge interne tegenstellingen, worden afgezwakt. Over de eventuele naamsverandering van de BRT heeft hij op de hoorzitting, gezien zijn positie als ambtenaar, geen principieel standpunt ingenomen. Zo is hij op de kostprijs van de operatie niet ingegaan. In zijn verklaring voor de BRT heeft hij, zonder zich over het principe zelf uit te spreken, op twee problemen gewezen, namelijk de herkenbaarheid van de naam VRT in het buitenland en de kosten die aan de naamsverandering zijn verbonden. De BRT-personeelsleden die zich bezighouden met de huisstijl hadden hiervoor gewaarschuwd. Indien het kostenelement zou worden gespreid dan vervalt dit bezwaar. Een lid wijst erop dat de uitgaven voor publikaties propaganda en publiciteit (stuk 8 (1986-1987) - Nr. 1 - Bijlage IV, p. 8, artikel 523.01) toch met 5 miljoen frank stijgen. De Administrateur-generaal meent dat ook via de wereldomroep het Vlaams karakter van de omroep kan worden uitgedragen. Inzake de objectiviteit van de uitzendingen over de fiscale fraude, antwoordt hij dat de TV-redactie via dit fragment de laatste activiteiten van de BBI heeft willen belichten. Een lid repliceert dat de BBI blijft bestaan. De Voorzitter van de Raad van Beheer heeft een intern verslag over deze kwestie opgevraagd. Een ander lid oordeelt dat er ook geen sprake was van objectieve berichtgeving op de BRT aangaande het probleem van de naamsverandering en dit niet alleen in de nieuwsberichten. De Administrateur-generaal breekt een lans voor de grootst mogelijke afstandelijkheid in alle programma’s. Indien de
[ 128 1
8 (19864987) - Nr. 5
[ 129 I
Raad van Beheer voor bepaalde objectiviteitsproblemen geen oplossing ziet dan wordt een adviserend college opgericht. Tot op heden werd door de beheerders echter nog geen enkel probleem opgeworpen. Proceduredebat Een lid merkt op dat er in de pers artikelen verschenen met de resultaten van de doorlichting van de BRT. Hij wil hierover twee vragen stellen : - Waarom wordt deze Commissie trager en slechter ingelicht dan de pers ? - Welke invloed heeft dit advies van het advies bureau gehad op de voorliggende begroting ? De Gemeenschapsminister repliceert dat het lid zich vergist : de resultaten van de doorlichting zullen enkel in de loop van maart beschikbaar zijn. Er is hoegenaamd geen sprake van een tussenrapport of advies maar enkel van een discussienota. Op basis van deze discussie zal een eindrapport worden opgesteld. Ook de Commissie voor de Media zal ten gepasten tijde een discussie aan dit eindverslag moeten wijden. De vorige spreker merkt op dat deze synthesenota in de kranten hoofdstuk per hoofdstukwerd samengevat. Uit de repliek van de Gemeenschapsminister leidt hij af dat er dus een synthesenota bestaat, maar geen eindverslag. De pers publiceert het, maar de Commissie voor de Media krijgt er geen inzage van. De Gemeenschapsminister herhaalt dat er vanwege de doorlichters geen enkel document ter beschikking werd gesteld. Er bestaat wel een discussienota om het gesprek met de BRT voor te bereiden. Dit zal hen helpen om het eindrapport op te stellen. Het in de pers gepubliceerde document is dus een summier document dat werd opgesteld door de doorlichters. Hij is bereid de Commissie hiervan inzage te verlenen. De Voorzitter van de Raad van Beheer oordeelt dat hier geen sprake is van een synthesenota : het is zeer onvolledig en behandelt enkel vier van de tien hoofdstukken. Het is een zuiver interne directienota waar in een eerste fase ook de leden van de Raad van Beheer geen kennis van kregen. Later werd het aan de Regeringsafgevaardigde en aan de Vaste Commissie overgemaakt. Wel heeft hij een aantal misverstanden willen vermijden. Zo wees hij er de pers op dat de gepubliceerde zogenaamde citaten niet correct zijn. Op 12 maart a.s. zal het eindrapport ter beschikking van de BRT worden gesteld. Een lid betreurt dat de leden van deze Commissie het antwoord op duidelijk gestelde vragen in de pers moeten lezen. De pers beschikt over meer gegevens dan de Commissie voor de Media. Dit is onaanvaardbaar. Een ander lid wil vermijden dat er misverstanden ontstaan en vraagt dat de Gemeenschapsminister de synthesenota ter beschikking van de Commissieleden stelt. De Regeringscommissaris beschikt immers over het document. De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij hier persoonlijk geen bezwaar tegen heeft. Maar het is de BRT, een parastatale B, die de opdracht tot de doorlichting heeft gegeven. Dus moet deze vraag aan de BRT worden gericht. Andere leden treden deze visie niet bij. Waarom moet aan de leden van Commissie worden onthouden datgene wat de pers wel weet ?
8 (1986-1987) - Nr. 5
Een lid meent bovendien dat aan de hand van dit document bepaalde korte termijn maatregelen kunnen worden uitgewerkt. Men moet in dit geval de begroting 1988 niet afwachten. De Voorzitter van de Raad van Beheer wijst erop dat in het eindrapport concrete voorstellen zullen vervat zijn. Een ander lid wenst dat het document vergezeld zou zijn van de opmerkingen van de Raad van Beheer. Verschillende leden stemmen hiermee in. De Voorzitter van de Raad van Beheer wijst erop dat de BRT als dusdanig geen opmerkingen heeft gemaakt : het is immers nog geen eindrapport. Er is wel een begeleidend schrijven van het adviesbureau. De Administrateur-generaal verduidelijkt dat het bewuste document enkel een memorandum is ter voorbereiding van de discussie tussen de doorlichters en enkele leden van de BRTdirectie. Het eindrapport zal op dit gesprek gebaseerd worden. Het is een summier document dat slechts vier van de tien hoofdstukken behandelt. Het telt negen bladzijden terwijl het eindrapport er driehonderd zal tellen. Hij is wel bereid om dit memorandum aan de Commissie over te maken. Het eindrapport zal echter onmiddellijk aan de Commissie voor de Media worden overgezonden. Vervolgens legt de Voorzitter het voorstel ter stemming om de voorlopige nota aan de leden der Commissie over te zenden. Zes leden stemmen voor en drie tegen. Hij akteert dat het eindrapport onmiddellijk zal worden overgemaakt en stelt voor om dit zo spoedig mogelijk in deze Commissie te bespreken. Hij wil vermijden dat tijdens het begrotingsdebat in de Openbare Vergadering van de Vlaamse Raad het eindrapport reeds zou worden besproken en dit vooraleer deze Commissie dit doet. Hij stelt als datum 16 maart 1987 voorop. De Voorzitter van de Raad van Beheer wijst erop dat, in dit geval, de Raad van Beheer nog geen advies zal hebben uitgebracht Een lid wil zich voor zijn fractie engageren : er zullen geen tussenkomsten gebeuren over de doorlichting van de BRT gedurende het begrotingsdebat. Een ander lid noemt dit engagement echter niet geloofwaardig. Het verslag zal reeds in de pers zijn verschenen. Er zullen dus zeker tussenkomsten over de doorlichting gebeuren. Een lid oordeelt dat er voldoende tijd moet worden uitgetrokken om een grondig debat over het eindrapport mogelijk te maken. Er zullen hiervoor wel enkele vergaderingen nodig zijn. Alleszins stelt hij voorop dat hij niet aan het syndicaal gegeven wil laten raken. De Voorzitter stelt voor om op de eerste commissievergadering het auditbureau te horen en eventueel vragen te laten beantwoorden. Het is zijns inziens niet nodig om eerst het standpunt van de Raad van Beheer af te wachten. De Voorzitter van de Raad van Beheer suggereert dat bij de overhandiging van het eindrapport aan de Raad van Beheer ook de leden van de Commissie voor de Media zouden aanwezig zijn. Het adviesbureau zal hierbij immers de nodige uitleg verschaffen. Een lid opteert voor de idee om de Raad van Beheer eerst toe te laten zelf het eindrapport te bespreken en nadien, vergezeld van het adviesbureau, voor de Commissie te verschijnen. Indien het doorlichtingsverslag onmiddellijk in de Commissie
[ 130 1
[ 1311
8 (1986-1987) - Nr. 5
wordt besproken, dan krijgt men een politiek debat. Beter is om niet overhaast te werk te gaan. De Voorzitter repliceert dat ook in de Raad van Beheer van de BRT aan politiek wordt gedaan. In dat verband betreurt de Voorzitter van de Raad van Beheer trouwens dat o.m. partijfunctionarissen in de Raad van Beheer van de BRT werden benoemd. Een lid wil de precieze draagwijdte van het rapport kennen. Er zal immers ook bepaalde kritieken op de Raad van Beheer worden geformuleerd. Het adviesbureau zou, op een hearing, de nodige uitleg moeten verstrekken, dit vooraleer de Raad van Beheer en de administratie van de BRT hun opmerkingen formuleren. Een ander lid informeert wanneer de Raad van Beheer zijn conclusies zal kunnen trekken. De Voorzitter van de Raad van Beheer meent dat hier ettelijke weken zullen mee gemoeid zijn. Men zal zeker proberen hiermee rond te zijn tegen eind 1987, dus vóór de vernieuwing van de Raad van Beheer in april 1988. Er is dus geen invloed van het rapport op de voorliggende begroting. Een lid stelt dat zogenaamde afspraken geen enkel lid kunnen binden : iedereen kan tijdens de begrotingsbesprekingen spreken waarover hij/zij verkiest. Om dit te beletten steunt hij het voorstel om op 16 maart te starten met de commissiebesprekingen rond het doorlichtingsverslag. Verwijzend naar de repliek van de Voorzitter van de Raad van beheer (geen invloed van het rapport op de voorliggende begroting) meent hij dat dit het antwoord vormt op de tweede vraag die hij aan de Gemeenschapsminister heeft gericht. Wel betreurt het lid de kritiek van de Voorzitter van de Raad van Beheer op mandatarissen die door andere fracties in de Raad van Beheer werden afgevaardigd. Hij vindt dit ongepast. De Voorzitter van de Raad van Beheer betreurt de politisering binnen de BRT, met name het feit dat er politiek gekleurde mensen in de Raad van Beheer zetelen. Bovendien oefent hij, als Voorzitter, het tuchtrecht uit binnen de Raad van Beheer. Een ander lid kan deze hypocrisie niet aanvaarden. Gezien de drukke begrotingsweek stelt een lid voor om op een latere datum de besprekingen aan te vatten. De Voorzitter suggereert om op 16 maart de orde der werkzaamheden te bepalen en enkel de algemene reacties te formuleren. Dit om te vermijden dat, het doorlichtingsverslag in de begrotingsbesprekingen ter sprake wordt gebracht. Dit zou een gentleman? agreement kunnen vormen. De Commissie beslist echter met de bespreking van het eindrapport te starten op 31 maart en 1 april a.s. Op 31 maart zullen, afzonderlijk, het adviesbureau en de Raad van Beheer worden gehoord. II. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Een lid formuleert de volgende vragen : 1. Waarom is de stijging van de totale uitgaven bij de gemeenschappelij ke kosten en bij de radio hoger dan die van de andere uitgaven ? 2. Waarom is de stijging van de uitgaven bij de radio groter dan die van andere posten ?
8 (1986-1987) - Nr. 5
3. Waarom wordt voor promotiespots een verhoging van meer dan 20 procent ingeschreven in de ontvangstenbegroting ? 4. Wat is de betekenis van de post ,,bankinteresten op beleggingen ” (fondsen) in artikel 420.01 van de ontvangstenbegroting ? 5. Op wat is de stijging van kredieten voor pensioenuitgaven gebaseerd ? 6. Wat is de betekenis van de post ,,uitgaven met bijzondere aanwending” ? 7. Waarom stijgen de uitgaven voor aanvullend personeel en voor erelonen bij de radio op spectaculaire wijze ? 8. Waarom stijgen de uitgaven bij de televisie op de posten aanvullend personeel en erelonen losse medewerkers ? 9. Voor wat dient de sterke groei van de kredieten voor films bij de televisie (artikel 526.08) ? 10. Op welke wijze worden de kredieten over diverse posten verdeeld ? ll. Waar wordt de toelage van de BRT voor het Festival van Vlaanderen geboekt ? De Directeur van de Financiële Directie van de BRT geeft hierop de volgende antwoorden. 1. In de gemeenschappelijke kosten valt de stijging op van drie posten, t.w. uitgaven voor orde (artikel 590.04), uitgaven met bijzondere aanwending (artikel 540.01) en uitgaven voor studie en ontwikkeling (artikel 526.07). De stijging van die posten bedraagt 52 miljoen op een totale stijging van 56 miljoen. In de uitgaven voor orde komen voor : de betalingen vande weduwen- en wezenrenten, de beleggingen van de afhouding op de wedden en de beleggingen van de interesten opgebracht door de beleggingen. Deze uitgavepost stemt overeen met de ontvangstenrekening (artikel 490.04) die in de begroting voor ontvangsten voorkomt. De in de ontvangsten- en de uitgavenbegroting vermelde inschrijving van een gelijkaardig bedrag heeft geen invloed op de netto-werkingsmiddelen bij de omroep. De uitgaven met bijzondere aanwending stemmen overeen met wat in de ontvangstenbegroting (hoofdstuk 42 - gedeelte gemeenschappelijke kosten) is vermeld. Het gaat dus om de uitgaven die verband houden met de Publ ikaties en met de ontvangsten uit het kabelakkoord. De uitgaven in verband met die laatste post betreffen dan wel de transfers naar het coproductiefonds en naar het reservefonds. De uitgaven voor studie en ontwikkeling betreffen de contracten met een soft-ware huis voor de verdere ontwikkeling van een computerprogramma voor personeelbeheer en voor de afwerking van een computerprogramma in verband met fakturenomloop. 2. Die stijging wordt verklaard door aanvullende activiteiten die in de ontwerpbegroting zijn ingeschreven, t.w. de uitbreiding van de werelduitzendingn en de zendtijd van Studio Brussel evenals de nachtuitzendingen op de radio. 3. Deze verhoging is gebaseerd op de werkelijke ontvangsten eind 1986.
[ 132 3
8 (1986-1987) - Nr. 5
1 133 1
4. Het betreft de bankinteresten wegens de beleggingen van de tegenwaarde van de fondsen (het investeringsfonds, het reservefonds en het coproduktiefonds). Volgens het reglement op deze fondsen worden de fondsen ook gespijsd door hun beleggingen. Het gaat dus om een interne boeking. De bankinteresten wegens de belegging van de werkingsmiddelen van de BRT worden geboekt in artikel 413.01. Dit zijn dan interesten die de werkingsmiddelen aanvullen. 5. Op een juiste berekening van de pensioengerechtigden. 6. Uitgaven met bijzondere aanwending zijn uitgaven waarvan de financiering kan worden gevonden in hoofdstuk 42 van de ontvangstenbegroting. In de radiobegroting betreft het onder meer de uitgaven voor kosten waarvan een gedeelte van de kosten door de co-organisatoren wordt gefinancierd. Zo een terugbetaling vindt men dan opnieuw terug in hoofdstuk 42 - sector radio - ,,samenwerking met derden”. 7. Deze verhoging is veroorzaakt door de wens de nodige kredieten te voorzien om de aanvullende initiatieven te fïnancieren. De aanvullende initiatieven betreffen de nachtuitzendingen en de uitbreiding van Studio Brussel en de werelduitzendingen. 8. Het betreft hier ook aanvullende initiatieven zoals de ondersteuning van de informatiesector (de zogenaamde ondersteunende functies) en de uitbreiding van de zendtijd op TV2. 9. De sterke groei wordt verklaard door de wens hogere aankopen van films en feuilletons te kunnen financieren en door het verwachte bijkomend beroep op de Vlaamse beeldindustrie. 10. De verdeling is nog niet uitgewerkt maar de lijst van de uitgaven in 1986 is indicatief. 1. Beginkrediet 1986 : Gewijzigd krediet 1986 :
312.066.000 327.096.000
2. Uitgaven Speelfilms en feuilletons Korte films en films voor programmasamenstelling Sonorisatie, montage en kopieën Verzendings- en inklaringskosten Niet-belichte fïlmpellicule Beeldbanden en videocassettes Cineasten en geluidstechnici Andere filmuitgaven
125.517589 18734.051 59.728.325 7.547.729 16.644.583 22.297.527 66.402.231 10.952.609 327.824.644
ll. Op de post erelonen Het vorig lid komt terug op het artikel 526.08 (Films). Er werd geantwoord dat er meer beroep zal worden gedaan op de Vlaamse beeldindustrie. Dit impliceert zijns inziens dat er minder buitenlandse produkties zullen worden aangekocht. Als beginkrediet 1987 wordt 335 miljoen frank voorzien. Welke zal de verdeelsleutel zijn tussen de Vlaamse en de buitenlandse produkties ? Een ander lid wil nadere informatie over de deeltijdse arbeid. Welke formules gelden hiervoor ? De Administrateur-generaal verduidelijkt dat er verschillende formules mogelijk zijn (1 dag per week niet werken, 2 dagen per week niet werken, enzovoort). Daarenboven zijn er diverse categorieën van deeltijdse arbeid (persoonlijke reden,
1 134 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
familiale reden, enzovoort). Het is moeilijk om te bepalen hoeveel functies er deeltijds worden bezet. Enkel momentopnames zijn mogelijk. Op 31 januari 1987 waren er dit 121. Dit cijfer schommelt echter voortdurend.
III. STEMMING Een lid verklaart dat hij zich bij de stemming zal onthouden ten gevolge van de verklaring van de Voorzitter van de Raad van Beheer van de BRT met betrekking tot bepaalde van zijn collega’s beheerraadsleden. Hij merkt bovendien op dat de Raad van Beheer eenparig werd aangeduid door de Vlaamse Raad. Ter stemming gelegd worden alle aan de Commissie voor de Media toegewezen artikelen en secties, alsmede het geheel, aangenomen met 7 stemmen bij 3 onthoudingen.
1 135 1
8 (19864987) - Nr. 5
BIJLAGE Voordracht kandidaten Mediaraad
Naam Vereniging
Datum voordracht
Namen kandidaten
Algemeen Belgisch Vakverbond
- 08.10.1985
1’ lijst - Roger SAGON Nationaal Secretaris Centrale der Boek en Papiernijverheid ABW - Marc KERK1 Algemeen Secretaris ACOD/BRT 2’ lijst - Julien VAN GEERTSOM Gewestelijke Secretaris ABW - Firmin VANDE CALSEYDE Algemeen Secretaris der Centrale der Kleding en aanverwante vakken van België 3’ lijst - Andre PELEMAN Directeur Culturele Centrale - Peter STEENHAUT Algemeen Secretaris ACOD
- 06.02.1986
1’ lijst - Roger SAGON - Marc KERK1 2’ lijst - Roger SAGON - Mia DE VITS Nationaal Secretaris ABW 3’ lijst - Marc KERKI - Mia DE VITS
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
- 04.10.1985
eerste mandaat - Karel JANSSENS - An BELLON - Leon VAN HAUDT tweede mandaat - Jan GERMEYS - Rik VANDER ELST - Greta D’HONDT
Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België
Algemene Vereniging van de Beroepsjournalisten in België (Nederlandstalige afdeling)
- 09.08.1985
- Frans POTTIE Hoofd van de documentatiedienst van de ACLVB - Walter STROBBE Adjunct-diensthoofd van de documentatiedienst van de ACLVB - Jeannine FIERS gehecht aan de documentatiedienst van de ACLVB
23.10.1985
zetel 1 - Mia DOORNAERT Voorzitter AVBB Journaliste bij De Standaard - Piet DE BUSSCHERE Ondervoorzitter voor Vlaanderen van de AVBB Journalist bij de Financieel Economische Tijd - Paul VERBRUGHHE Lid van de bestuursraad van de AVBB Vertegenwoordiger van de zelfstandige journalisten zetel 2 - Piet VAN BRABANT Editorialist Het Laatste Nieuws - Dirk VELDEMAN Secretaris-generaal van de AVBB Journalist bij het persbureau Belga - Chris VAN HAUWAERT Lid van het bestuur van de AVBB-afdeling Vlaanderen Journaliste bij Het Volk zetel 3 - Johan OP DE BEECK BRT-journalist - Guy POLSPOEL BRT-journalist - Liesbeth WALCKIERS BRT-journaliste
8 (19864987) - Nr. 5
Naam vereniging
[ 136 1
Datum voordracht
Agentschap BELGA (Nederlandstalige afdeling) - 10.09.1985 - 10.10.1985
Namen kandidaten - Rudi V. DE CEUSTER Directeur-generaal van het Agentschap Belga - Jan HUYBRECHTS Voorzitter van de Raad van Bestuur van het Agentschap Belga - Rudi V. DE CEUSTER
BRT - Gastprogrammaraad
- 27.09.1985
- René BODSON Voorzitter Gastprogrammaraad - André PELEMAN Ondervoorzitter Gastprogrammaraad STISO-afgevaardigde - Anna MARINOWER Lid Gastprogrammaraad Afgevaardigde Israëlitisch-godsdienstige uitzendingen
BRT - Raad van Beheer
- 11.09.1985
1. - Adriaan VERHULST Voorzitter Raad van Beheer - Franciscus JANSSENS Ondervoorzitter Raad van Beheer - Hilde UYTTERHOEVEN Lid Raad van Beheer 2. - Paul VANDENBUSSCHE Administrateur-generaal - Johan OP DE BEECK Directeur-generaal Radio - Lea MARTEL Bestuursdirecteur Instructieve Omroep 3. - Michel GEWILLIG Directeur-generaal Technische Diensten - Hubert HERMANS Directeur-generaal Televisie - Lutgarde VERCRUYSSE Dienst Rechtszaken en Geschillen
Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers (Nederlandstalige afdeling)
- 30.09.1985
1. - G. VERDEYEN Voorzitter van de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers 2. - R. VAN TONGERLOO Voorzitter van de Nederlandstalige afdeling van de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers
Nationale Federatie der Informatieweekbladen (Nederlandstalige afdeling)
- 13.09.1985
eerste lijst - Jan MERCKX Voorzitter van de NFIW Afgevaardigd Bestuurder en Directeur-generaal van de nv Perexma - Rik DE NOLF Lid van de Raad van Beheer van de NFIW Afgevaardigd Bestuurder van de nv Roularta - Dirk DE CUYPER Commissaris van de NFIW Directeur van de pvba De Cuyper tweede lijst - Karel HUYSMANS Voorzitter van de Nederlandstalige afdeling van de NFIW Directeur-Voorzitter van de nv Internationale Uitgeversmaatschappij (IUM) - Patrick OP DE BEECK Lid van de Raad van Beheer van de NFIW Directeur van de n.v. Brugsch Handelsblad - Jef TURF Lid van de NFIW Uitgever van ,,De Rode Vaan”
- 07.02.1986
eerste lijst - Jan MERCKX - Rik DE NOLF - Mevr. OP DE BEECK - HERREBOUDT Bestuurder van de nv Brugsch Handelsblad tweede lijst - Karel HUYSMANS - Patrick OP DE BEECK - Philomena DE CUYPER-ROBBERECHT Voorzitter van de Raad van Beheer van de nv De Cuyper
Beroepsvereniging van de Radio- en Televisiedis- - 03.10.1985 tributie
prive-sector - M. DE SUTTER Voorzitter van de RTD - W. VAN DER VEKEN Lid van de Raad van Bestuur van de RTD - G. MOREAU Lid van de Raad van Bestuur van de RTD
[ 137 1
Naam Vereniging
Datum voordracht
8 (1986-1987) - Nr. 5
Namen kandidaten Gemengde Intercommunale-sector - A. VANSINA Voorzitter Vlaamse gewestelijke raad van Intermixt - J. DE JAEGERE Voorzitter Intermixt Lid van de gewestelijke raad van Intermixt - M. VAN DER AA Lid van de gewestelijke raad van Intermixt Zuivere Intercommunales-sector - G. WAELBERS Lid van de Raad van Bestuur van de RTD Lid Inter-Regies - G. KETELERS Lid Inter-Regies - H. POELMANS Lid Inter-Regies
- 10.10.1986
Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten - 19.09.1985 en Uitgevers (Nederlandstalige afdeling)
Gemengde Intercommunale-sector - A. VANSINA - J. DE JAEGERE - Mej. S. CLAEYS Zuivere Intercommunale-sector - Mevr. HANCKE-BOLLEN - G. KETELERS - H. POELMANS - Roger VAN RANSBEEK Auteur Lid van de Werkgroep Audiovisuele media van Sabam - Paula SCHEPENS Directeur algemene en juridische zaken van Sabam - Jan CORBET Directeur-generaal van Sabam
Hoge Raad voor de Openbare Bibliotheken
- 26.09.1985
- Mevr. L. VAN LAERE - E. HEIDBUCHEL - P.J. VAN NIEUWENHUYSEN
Hoge Raad voor Volksontwikkeling
- 26.09.1985
- Rita BLADT - Jan DAS - Achiel SELLESLACH
Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap
- 03.10.1985
-
- 24.02.1986
Frank CALLE Freddy ROBBERECHT Daniël SAMIJN Frank CALLE Annemie DE GUSSEM Daniël SAMIJN
Raad van Niet-Openbare Radio’s
- 18.09.1985
- Micheline CORTOIS - Jules ALBRECHTS - Paul DRIESEN
Raad voor de Reclame vzw
- 04.10.1985
- Jacques JAKUS Voorzitter van de Nederlandstalige sectie van de Raad voor de Recl Ondervoorzitter van de Raad Voorzitter van de Unie der Belgische Adverteerders - Berry GELDER Beheerder van de Raad voor de Reclame Beheerder van de Kamer van Reclame-Adviesbureaus - Jacques JAKUS - Berry GELDER - Georges VANREEPINGHEN Beheerder van de Associatie van Exploitanten van Aanplakborden
- 06.05.1986
I
Prive-sector - M. DE SUTTER - W. VAN DER VEKEN - Mej. D. VANDEN BOGAERDE
Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen
- 04.10.1985
1. - Mariette COLSON-VAN MEEL Journaliste - Julien VAN GEERSOM Gewestelijke Secretaris van het ABW - Walter STROBBE Documentatiedienst ACLVB II. - Marianne THYSSEN Adviseur studiedienst NCMV - Guido DESPIEGELAERE Directeur VEV - Mevr. OFFECIERS-VAN DE WIELE Adviseur studiedienst VEV
[ 138 1
8 (19864987) - Nr. 5
Naam vereniging
Datum voordracht
Namen kandidaten
UNIMEDIA - Beroepsvereniging video, film, kabel en telematica
- 02.09.1985
- Roland LOMME Voorzitter - Jaak BORGERHOF Secretaris-generaal - Liliane GEPTS Lid
Vlaamse Filmproducentenbond
- 30.08.1985
- Erwin PROVOOST Voorzitter Vlaamse Filmproducentenbond - Willem THIJSSEN - Roland VERHAVERT - Myriam HANSEL - Willem THIJSSEN - Erwin PROVOOST
- 24.01.1986
[ 139 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
A.4. Verslag namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming uitgebracht door de heer F. Piot De Commissie voor Onderwijs en Vorming heeft de haar toegewezen artikelen en secties van het ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 onderzocht in haar vergaderingen van 3 en 17 februari 1987.
1. INLEIDING VAN DE GEMEENSCHAPSMINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING De Gemeenschapsminister stelt vooreerst dat artikel 8 van het ontwerp van decreet de totstandkoming van een meer orthodox begrotingsbeleid wenst te realiseren. Via belangrijke kredieten in meer wil men alle verplichtingen uit het verleden vereffenen. Artikel 12 houdt rekening met de uitvoering van een rationalisatie- en programmatieplan in het kunstonderwijs met beperkt leerplan. Na een rationalisatieen programmatieplan kan de Executieve beslissen de beperkingen in het aantal in te richten uren onderwijs vanaf het schooljaar 1987- 1988 op te heffen. De Gemeenschapsminister herinnert vervolgens aan zijn globaal educatief plan zoals hij dit vorig jaar in zijn Richtnota voor de Commissie heeft uiteengezet : permanent onderzoek in verband met de vraag naar opleiding en de vraag naar arbeid ; het ontwikkelen van een aantal initiatieven inzake open onderwijs ; de hervorming van het kunstonderwijs ; een specifieke regeling van het zeevisserijonderwijs ; de situering van de open universiteit binnen het kader van het open hoger onderwijs ; inzake de beroepsopleiding het leggen van klemtonen naar de laaggeschoolden ; inzake de middenstandsopleiding : het normeringsbesluit voor de deeltijdse vorming en de valorisatie van de getuigschriften ; het operationeel maken van de VDAB ; het invoeren van meer budgettaire orthodoxie in het beheer van het landbouwonderwijs ; het treffen van bijzondere maatregelen voor migranten ; het opzetten van parascolaire initiatieven en een organieke vakantieregeling. In deze ontwerp-begroting worden de volgende punten benadrukt : het geheel van het reconversiebeleid, de migranten, het kunstonderwijs, de studietoelagen ; het open hoger onderwijs en de initiatieven gericht op een betere coördinatie tussen het onderwijs en de industrie. Inzake het reconversiebeleid had er een overleg plaats binnen het VESOC. Hierop werd een globaal voorstellenpakket uitgewerkt dat op 30 juni 1986 door de Vlaamse Executieve werd aanvaard. Dit werd aan de EG overgemaakt ten einde een tussenkomst van het Europees Sociaal Fonds te verkrijgen. De projecten zijn afgestemd op volgende doelgroepen : langdurig werklozen, migranten en verkeerd geschoolden. Ook het probleem van de mijngebieden wordt erin betrokken. Er zal worden gewerkt via de RVA, de beroepsopleiding en de middenstandsopleiding. Hierbij voorziet de Executieve ook bijzondere opdrachten aan de STC’s, die vooral in de reconversiegebieden en belangrijke rol kunnen spelen. Er werden drie regionale overlegplatforms opgericht (Kempen, Westhoek, Limburg). De doelstellingen van de overlegplatforms zijn drieledig : het inventariseren van de probleemsituaties, het informeren van de beroepskeuze-begeleiders
8 (1986-1987) - Nr. 5
en het formuleren van aanbevelingen ten aanzien van het beleid. Dit leidt tevens tot een regionale beklemtoning van de afstemming tussen onderwijs en arbeid. Bovendien zal een informatiecampagne over de studiekeuze door de samenwerking tussen de RVA en de onderwijsinstellingen worden geconcretiseerd in een viertal opleidingsprojecten. Via de schakelprojecten wil men o.m. het aantal vrouwen werkzaam in de technologische beroepen verhogen. In Titel 1, Sectie 30, artikel 01.03.02 is in een overdracht van 307,5 miljoen frank naar het Fonds voor Onderwijs en Vorming (artikel 60.01.02 A, Sectie 30, Titel IV) voorzien. Dit ter stimulering van een aantal projecten in de reconversiegebieden. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld. 130 miljoen frank voor de schakelprojecten. Het personeel zal bestaan uit door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid ter beschikking gestelde werklozen (TWW’s). Het bedrag van 130 miljoen moet ons toelaten de werkingskosten van de projecten (die vermenigvuldigd zullen worden) te dragen. Een tweede gedeelte, namelijk 55 miljoen frank is voorbehouden aan de RVA in het kader van bijzondere opleidingsprojecten in de reconversiegebieden. Een derde gedeelte, 40 miljoen frank is bestemd voor projecten binnen de reconversiegebieden en waarvan een belangrijk gedeelte zal worden voorbehouden voor de middenstandsopleiding. Een vierde schijf vloeit voort uit het vastleggingskrediet 1986 en bedraagt 82,5 miljoen frank o.m. bestemd voor projecten i.v.m. lucht- en ruimtevaart, migranten, enz. Daarenboven wordt ook onder Titel II een bijzondere inspanning gedaan naar de reconversiegebieden toe : nl. 37 miljoen voor uitrustingen en 50 miljoen voor hoogtechnologische uitrustingen, beide in de Middenstandsopleiding (sectie 37) en 75 miljoen voor uitrustingen in de RVA-opleidingscentra (sector 38).
II. BESPREKING Met betrekking tot artikel 12.24.02, Sectie 30, Titel 1 (uitgaven voor didactische films en andere audio-visuele middelen) merkt een lid op dat hetzelfde initieel bedrag vermeld is als in 1986. Is dit realistisch ? De Gemeenschapsminister antwoordt bevestigend. De bijkredieten der vorige jaren waren nodig om achterstallige rekeningen van 1984 te vereffenen. Een lid vraagt welke projecten voor onderwijs bedoeld worden in artikel 12.26.02, Sectie 30, Titel 1. De Gemeenschapsminister zegt de lijst van de projecten die met dit krediet worden gefinancieerd aan het verslag te zullen toevoegen (bijlage 1). Op vraag van een lid verduidelijkt de Gemeenschapsminister dat artikel 33.09.02, Sectie 30, Titel 1 betrekking heeft op maximum 6 studiebeurzen die in het kader van het samenwerkingsakkoord met de Duitstalige Gemeenschap jaarlijks worden toegekend. Deze beurzen zijn vergelijkbaar met andere internationale beurzen. Die beurzen worden toegekend om te studeren aan Vlaamse universiteiten. Met betrekking tot artikel 33.10.02, Sectie 30, Titel 1 vraagt een lid verduidelijking over de bepaling dat dit krediet geheel of gedeeltelijk kan worden overgedragen naar het Fonds voor Onderwijs en Vorming.
[ 140 1
1 141 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister antwoordt dat dit artikel (internationale studiebeurzen binnen en buiten akkoord met inbegrip van de zomer- en vakantiecursussen in Vlaanderen en de aanverwante kosten) betrekking heeft op aangelegenheden die vroeger tot de bevoegdheden van het CGICS behoorden, doch nu werden overgeheveld. ’ Initieel werd voorgesteld dit krediet naar het Fonds voor Internationale Culturele Betrekkingen over te hevelen. De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting had hiertegen bezwaar : er zouden daardoor twee ordonnancerende Gemeenschapsministers zijn (Cultuur en Onderwijs en Vorming). De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting stelde toen een overheveling naar het Fonds voor Onderwijs en Vorming voor. De Gemeenschapsminister heeft nu opdracht gegeven aan zijn administratie om een reglement ter zake voor te bereiden. Inzake artikel 33.34.02, Sectie 30, Titel 1 (Toelage voor de schoolsportbonden) herinnert een lid aan het bestaande akkoord tussen de drie vzw’s. De Gemeenschapsminister bevestigt dat de door de vzw’s voorgestelde verdeelsleutel wordt toegepast. Artikel 41.01.02, Sectie 30, Titel 1 voorziet in een toelage van 520,3 miljoen frank voor het spijzen van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. De Gemeenschapsminister merkt hierbij op dat hij vragende partij is voor een bijkrediet van 107,6 miljoen frank. Dit bedrag werd nog niet ingeschreven. Er stellen zich echter geen financiële problemen. De mogelijkheid bestaat dat dit bedrag via een amendement bij de begroting 1987 zal worden ingevoegd. Indien dit niet meer mogelijk blijkt, zal er via de aanpassingen dienen te worden gewerkt. Een lid betreurt dat, ingevolge het aantal bevoegde Ministers, het moeilijk valt om de inspanningen van het Rijk, de Gemeenschap en het Gewest inzake het wetenschappelijk onderzoek in te schatten. De Gemeenschapsminister oordeelt dat een coördinatie niet eenvoudig is. Aan Vlaamse zijde wordt wel algemeen erkend dat de Vlaamse universiteiten benadeeld worden. Een ander lid wenst inlichtingen omtrent het aandeel van Vlaanderen in de nationale kredieten voor het wetenschappelijk onderzoek. Hoe is de evolutie van het Vlaams inhaalmanoeuver ? Een lid meent dat bepaalde streken worden geconfronteerd met de aanwending der middelen van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Een gestelde voorwaarde is dat men moet beschikken over de nodige infrastructuur. Het lid suggereert dat ook onvolledige universitaire centra in de mogelijkheid zouden worden gesteld om die middelen aan te spreken. Ook de samenstelling van de bestuurscommissie van het Fonds is niet onbelangrijk. Zijns inziens kan het wetenschappelijk onderzoek één der hefbomen zijn in het bestrijden van de economische crisis. Daarom zouden ook economische hogescholen van de middelen van het Fonds gebruik moeten kunnen maken. De Gemeenschapsminister antwoordt dat NFWO-mandaten ook worden toegekend aan de onvolledige universitaire centra. Hij heeft ter zake, vanwege deze instellingen, vooralsnog geen klachten ontvangen. Integendeel, desgevraagd voelen zij zich op dit vlak niet benadeeld. Ook de kleine instellingen zetelen trouwens in de wetenschappelijke commissies van het NFWO en zijn vertegenwoordigd in de Raad van Beheer ervan. Het probleem van de uitbouw van het wetenschappelijk onderzoek heeft er andere wortels, verband hou-
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 142 1
dend met de omvang van deze instellingen. In verband met artikel 01.02.02, Sectie 30, Titel 1 (Aandeel van de Gemeenschap in de lopende werkingskosten der Nederlandstalige peutertuinen en kinderdagverblijven van de Rijksscholen in Brussel-Hoofdstad) wensen verschillende leden een stand van zaken. De Gemeenschapsminister zal in bijlage bij het verslag een overzicht van de activiteiten geven welke door dit krediet gedragen worden (bijlage 2). Inzake de studietoelagen (Sectie 32) wijst de Gemeenschapsminister erop dat de jaarlijkse stijging bijna werd stopgezet. De Vlaamse Executieve besliste nog slechts twee aftrekken van het netto belastbaar inkomen in aanmerking te nemen voor het al dan niet toekennen der studietoelagen, namelijk de onroerende aftrek (hypotheek op woning) en de alimentatiegelden. De Executieve heeft zich voorgenomen dit systeem ook op andere premiestelsels toepasbaar te maken. Anderzijds worden de referentiebedragen voor het berekenen van de studietoelagen geïndexeerd. Een lid informeert naar de regeling inzake het toewijzen van studietoelagen voor het secundair onderwijs. Wordt het systeem gewijzigd ? Hij stelt tevens vast dat de discussie over de democratisering van het hoger onderwijs blijft bestaan. Sommigen zijn de mening toegedaan dat deze niet geslaagd is. Het lid wil deze bewering toch ietwat nuanceren. Hij vraagt of op dit ogenblik de democratisering via de studietoelagen minder realiseerbaar is. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de Vlaamse Executieve tegen eind juni 1987 een onderzoek zal hebben verricht over de studiekost en over de alternatieve studiefinanciering. Hij denkt hier onder meer aan het systeem van studieleningen. De echte discussie zal echter naar de begroting 1988 worden gevoerd. Anderzijds werd ook het ontleningsvermogen van het Studiefonds van de Bond voor Grote en Jonge Gezinnen verhoogd tot 115 miljoen frank. De Bond wil geleidelijk komen tot een bedrag van 150 miljoen frank. Men moet echter lid zijn van de BGJG om van het Studiefonds te kunnen genieten. Inzake Sectie 35 (Landbouwscholing) vestigt de Gemeenschapsminister de aandacht op het feit dat via het ontwerp, van decreet houdende aanpassing van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986 (stuk 9-A (1986-87) - Nr. 1) de achterstallige vorderingen uit de periode 1984-85 werden weggewerkt. Hiervoor werd een bijkrediet van 23,8 miljoen frank ingeschreven. Er werd een beroep gedaan op artikel 8 van het decreet van 2 juli 1986 houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986. De Gemeenschapsminister wenst tot een situatie van meer budgettaire orthodoxie te komen. Hij heeft hiervoor voldoende kredieten bekomen maar begrotingstechnisch is de zaak verkeerd gelopen. Ingevolge dit artikel 8 zijn de bijkredieten 1985 betaald op de kredieten 1986. Hij wil afstand nemen van artikel 8 van het ontwerp van decreet maar men kan dit artikel niet zomaar liquideren ingevolge het systeem van de vijfjaarlijkse verjaring. Artikel 8 zal dus voor een zekere tijd moeten worden aangehouden. Een lid suggereert om het artikel 44.02.02, Sectie 37, Titel 1 (Vergoeding voor sociale promotie aan jonge zelfstandigen en helpers) te schrappen. Het krediet bedraagt slechts
1 143 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
600.000 frank zodat de lesuurtoelage miniem is. Bovendien zijn er veel administratieve formaliteiten te vervullen. Hij stelt voor het krediet elders te gebruiken. Naar aanleiding van diverse krantenartikelen formuleert een lid de volgende vragen. a) Welke is de kostprijs en hoe verloopt de organisatie van de taalcursussen voor miliciens ? b) Duizenden jongeren ontlopen de leerplicht en werken \soltijds onder de vorm van leercontracten : ze zijn met andere woorden goedkope werkkrachten. Is de Gemeenschapsminister hiervan op de hoogte ? c) In november 11. startten de overlegplatforms inzake studie- en beroepskeuze. Is een evaluatie ervan reeds gebeurd ? Wordt dit initiatief beperkt tot de Kempen, de Westhoek en Limburg ? d) Hoe zit het met de communautarisering van het onderwijs ? e) De kloof tussen onderwijs en onderneming blijft bestaan. Afgestudeerden van het VS0 zouden weinig gegeerd zijn. Zijn er al resultaten bekomen bij de pogingen om het onderwijs en de onderneming op elkaar af te stemmen ? f) Inzake de studietoelagen wenst hij een volledig overzicht over de grootte der uitkeringen. Is het juist dat de Vlaamse studenten 200 miljoen frank minder ontvingen over een periode van twee jaar ? g) Met betrekking tot de beroepsopleiding wil hij weten of de wijzigingen die de Minister van Tewerkstelling en Arbeid voorstelt, door de Executieve worden aanvaard. h) In oktober ll. installeerde de Gemeenschapsminister een stuurgroep om de leercontracten en de aanvullende vorming te evalueren. Wat is er sedertdien gebeurd ? i) Inzake de verkeersveiligheid zouden twee instituten starten. Is dit gebeurd, en zo ja, was dit in samenwerking met het Kabinet van de Minister van Verkeerswezen ? De Gemeenschapsminister geeft de volgende antwoorden : a) Hij wijst vooreerst op een meningsverschil met de Minister van Landsverdediging. Deze heeft met de nationale Minister van Onderwijs concrete initiatieven besproken. De Gemeenschapsminister heeft er de Minister van Landsverdediging op gewezen dat de vorming tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap behoort. De Minister van Landsverdediging heeft dit niet betwist, maar op een aantal moeilij kheden gewezen. Inzake het taalonderricht werden er door de Gemeenschapsminister bepaalde voorstellen geformuleerd. Er zou gebruik worden gemaakt van de infrastructuur van de kazernes of van een nabijgelegen gebouw, terwijl het personeel afkomstig zou zijn uit de centra voor beroepsopleiding .of uit de middenstandsopleiding. Tot op heden is de Minister van Landsverdediging op deze voorstellen niet ingegaan : hij verlangt bijkomende inlichtingen. Wel werden er reeds projecten uitgewerkt in twee garnizoenen ten gevolge van de samenwerking tussen het ‘Ministerie van Landsverdediging en het Ministerie van Onderwijs. Het betreffen hier projecten binnen de sociale promotie met medewerking van onderwijskrachten van de diverse netten. De Minister van Landsverdediging reageerde positief op het door de Gemeenschapsminis-
8 (1986-1987) - Nr. 5
ter overgemaakte aanbod inzake het schriftelijk onderwijs. De miliciens werden hierover uitvoerig geïnformeerd. De Gemeenschapsminister dringt tevens aan op het verlenen van faciliteiten aan de dienstplichtingen om te kunnen solliciteren. De legerdienst moet zijns inziens ook gelijkgeschakeld worden met de wachttijd voor schoolverlaters vooraleer deze tot de stempelcontrole worden toegelaten. Daarenboven moet de legerdienst eveneens meetellen voor de berekening van de anciënniteit in de beroepsloopbaan. De Gemeenschapsminister meent aan te voelen dat er vanwege de Minister van Landsverdediging geen verregaande bereidheid bestaat om, behoudens op het vlak van het schriftelijk onderwijs, met de Gemeenschapsminister gezamelijk initiatieven te ontwikkelen. De Minister van Landsverdediging zou hiertoe eerder bereid zijn indien er aan Vlaamse en Franstalige zijde een gelijk vormingsaanbod zou bestaan ; de Gemeenschapsminister betreurt dat zulks niet het geval is. b) De controle op de leerplicht is een nationale materie. In de middenstandsopleiding gebeurt er een controle door de patroon-opleider en door de leersecretaris bij wie het contract werd afgesloten. Ook organiseert de middenstandsopleiding een begeleiding per provincie. Bovendien is er een inspectie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Naast deze interne controle is er ook een externe controle, namelijk via de gemeentebesturen door de kantonnale inspectie en dit is dus opnieuw een nationale aangelegenheid. Wel is het mogelijk dat deze controle op een minder zorgvuldige wijze zou worden uitgevoerd. De Gemeenschapsminister zal hierover contact opnemen met de Minister van Onderwijs. Een ander lid vraagt hieromtrent verduidelijking. Hij wil niet dat over gans Vlaanderen een odium wordt verspreid over de middenstandsopleiding. Over de beweerde overtredingen inzake leerplicht verlangt hij meer cijfergegevens. In West-Vlaanderen meent hij dat er geen sprake is van enige overtreding. De auteur van de initiële vraag verklaart dat er wel overtredingen op de leerplicht gesignaleerd worden in de diamantsector . Een lid meent dat de Gemeenschapsminister contact moet opnemen met de Minister van Onderwijs om een juist inzicht in de cijfers te bekomen. Ook bij onder meer migrantenkinderen vreest hij overtredingen inzake leerplicht. Hij betwijfelt echter of er hier over een kwaal kan worden gesproken. Ook de oorzaken van de overtredingen moeten worden nagegaan. Vele ouders beseffen nog niet dat de leerplicht tot 18 jaar werd verlengd. Een grondiger informatie ware wenselijk. c) + e) De Gemeenschapsminister verduidelijkt het opzeten de structuur van de overlegplatforms. Het geheel kadert in de actie van de Vlaamse Gemeenschap om de inspanningen inzake opleiding en werkaanbod op elkaar af te stemmen. Het overleg wordt ook voorgesteld als een manier om te proberen via een betere informatie bepaalde problemen op te lossen. Aan het VESOC werd voorgesteld om op drie vlakken te werken. Op het regionaal Vlaamse vlak bestaat het Vlaams Centrum voor Onderwijskwaliteit en -Vorming gericht op Arbeid (VLAKOVA). Hier worden mensen uit diverse sectoren samengebracht die pogen een globale strategie te omschrijven. Op het boven-lokale vlak worden de KOVA’s
[ 144 1
[ 145 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
(Kwaliteitsonderwijs en -Vorming gericht op de Arbeidsmarkt) gesitueerd met een zelfde werkingsgebied als de STD’s en de STC’s. Hierin zullen o.a. zetelen : de sociale partners, de overheid, de STD, de onderwijsnetten, de middenstandsopleiding, de beroepsopleiding van de RVA, de PMS-centra. In eerste orde werd er gestart in de drie reconversiezones. Vanuit een informele start zal later een formele stap naar de STC’s worden gemaakt. De KOVA’s zullen uiteindelijk onder de STC’s vallen. In Limburg werd er één enkele KOVA opgericht. In de drie reconversiezones zal het overleg professioneel worden ondersteund door een coördinator die ook binnen het STC een plaats zal vinden. Nadien zullen de KOVA’s ook in de niet-reconversiezones worden opgericht. Op een vraag van de Voorzitter verduidelijkt de Gemeenschapsminister dat het platform voor de Westhoek werd opgestart, maar er is nog geen coördinator. Op het lokale vlak ten slotte kunnen de GOVA’s (Gemeentelijk overleg ter bevordering van de kwaliteit van Onderwijs en Vorming gericht op Arbeid) de vraag naar en het aanbod van arbeid coördineren. Deze GOVA’s zullen werken op gemeentelijk niveau of op het niveau een groep van gemeenten. Momenteel zijn er twee experimenten gestart, namelijk Genk en Turnhout. De prefiguratie van deze GOVA’s bestond daar vroeger reeds. , De bedoeling van deze ganse structuur is onder meer informatie te bekomen over de studierichtingen die een vlotte plaatsing op de arbeidsmarkt verzekeren en over de vraag naar arbeidskrachten waarvoor er geen specifiek studieaanbod bestaat. De situatie kan verschillen per zone. Via de overlegplatforms worden aanbevelingen gegeven. Het initiatief tot dit overleg ging uit van de Vlaamse Gemeenschap maar het wordt geplaatst in een bestaande structuur (VESOC-VLAKOVA; STC-KOVA; gemeente-GOVA). Iedereen kan een initiatief nemen maar om van eventuele subsidies te kunnen genieten, moeten bepaalde voorwaarden worden vervuld, onder andere moet een pluriforme samenstelling worden gerealiseerd. Een lid wijst erop dat in deze experimentele fase reeds bedrijven werden gecontacteerd. Hoe gebeurt dit ? Hij dringt tevens aan op de nodige diversificatie : het mogen niet allemaal bedrijven uit eenzelfde sector zijn. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de aanduiding via de werkgeversorganisatie gebeurt. Het lid bedoelt waarschijnlijk het stelsel der ingroeibanen. Ook dit systeem wordt begeleid. Een ander lid dringt aan op een inventaris van alle bestaande initiatieven en op een betere coördinatie ervan. Men moet niet alleen nieuwe structuren oprichten maar ook de huidige samenwerkingsinitiatieven coördineren. Een lid verklaart positief te staan tegenover die initiatieven maar merkt op dat ze uitsluitend op de tewerkstellingsbehoefte zijn afgestemd: Op het vlak van de vorming kan er echter nog veel meer gebeuren. Positief is eveneens dat men de behoeften op korte termijn kan bekijken, met name het tekort der volgende maanden. Maar men mag niet te sterk institutionaliseren : de nodige flexibiliteit moet worden beoogd. Het lid constateert een grote nood aan vormingsinitiatieven. Maar de bedrijven mogen een eigen stuk vorming niet ontlopen. Zijns inziens geven zij in de bedrijven te veel bijscholing op de kosten van de overheid. Van dit stelsel kunnen enkel de grote bedrijven
8 (1986-1987) - Nr. 5
genieten ; de KMO’s vallen hier buiten. De Gemeenschapsminister repliceert dat het zeker niet in zijn bedoeling ligt om nieuwe structuren te institutionaliseren. Er worden bovendien enkel aanbevelingen gegeven : dit overleg weegt niet op de besluitvorming. Het bestaande wordt er niet door onmogelijk gemaakt. Zo vroeg de Gemeenschapsminister aan het Beheerscomité van de RVA om een aantal initiatieven te nemen : alle STC’s werkten hierop een tweetal projecten uit. In totaal beschikt hij nu over 40 projecten. Hij merkt bovendien op dat de opleiding niet alleen tewerkstellingsgericht is. Wel werden er prioriteiten naar de tewerkstelling toe gelegd. Ook de Instituten voor Samenlevingsopbouw streven naar een geïnstitutionaliseerd overleg. De Gemeenschapsminister onderschrijft de eigen verantwoordelijkheid der bedrijven binnen de beroepsopleiding. Deze is mogelijk ongeacht de grootte van het bedrijf. Thans wordt ernaar gstreefd om inzake opleiding in bedrijven een gelijke tussenkomst vanwege de Vlaamse Gemeenschap en de sector te voorzien. De financiële tussenkomst gebeurt niet per bedrijf maar via de sector. Dat er meer grote dan kleine bedrijven van het stelsel gebruik maken, valt onder de verantwoordelijkheid van de sector die de bij hen aangesloten bedrijven moet informeren. Een FEET-label (Flanders Education Employment Technology) zal aan een verdienstelijke sector of bedrijf worden afgeleverd. Volgens een aantal criteria zal een jury de laureaat uitkiezen. d) Inzake de communautarisering van het onderwijs verwijst de Gemeenschapsminister naar de besprekingen op nationaal vlak en naar de binnen deze Commissie opgerichte technische werkgroep. f) Met betrekking tot de uitbetaling der studietoelagen merkt de Gemeenschapsminister op dat dit jaar voor de eerste maal via het Centrum voor Overheidsinformatica wordt gewerkt. Niettegenstaande de goede voorl- r’reiding van de overschakeling naar het CO1 was hij toch ongerust over de soepelheid ervan. Deze vrees bleek echter ongegrond. Per 12 februari 1987 waren de dossiers voor het secundair onderwijs voor 48 procent en van deze voor het hoger onderwijs voor 64 procent afgewerkt ; 1.451.680.700 frank werd reeds uitbetaald. 88.528 dossiers werden positief en 27.460 negatief beoordeeld. Het aantal positief behandelde dossiers ligt nu reeds 3.000 hoger dan de prognose voorzag. Ook de uitbetaling verloopt in een sneller tempo dan de vorige jaren. Voor het schooljaar 1985-1986 waren er op 24 april 34.408 dossiers afgewerkt ; nu ligt dit cijfer reeds aanzienlijk hoger (50.000 dossiers in meer). De vraag of het juist is dat de Vlaamse studenten 200 miljoen frank minder ontvingen dan de Franstalige moet aan de nationale Minister van Onderwijs worden gericht. Dit probleem heeft betrekking op de sociale toelagen aan de universiteiten. g) Inzake de beroepsopleiding verwijst hij naar een door de RVA uitgevoerde studie over de arbeidskansen van schoolverlaters. De resultaten van de RVA-studie kunnen ook regionaal worden benaderd. Via de overlegplatforms kunnen ook aanbevelingen aan de overheid worden gericht om bepaalde studierichtingen inhoudelijk te wijzigen. Maar studierichtingen sanctioneren, zoals de Minister van Tewerkstelling en
[ 146 1
[ 147 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Arbeid suggereerde, lij kt hem niet onmiddellijk aangewezen. De RVA-statistieken zijn echter een interessant werkdocument. Een lid dringt er op aan dat deze studie ook ter beschikking van de Commissie zou worden gesteld. De Gemeenschapsminister zal die vraag aan het Beheerscomité van de RVA overmaken. Wel is het nodig dat deze statistieken worden geduid. Een ander lid oordeelt dat het probleem ruimer moet worden gesteld dan het al dan niet handhaven van een bepaalde richting in een regio. Niet alleen de arbeidsmarkt bepaalt de keuze van een studierichting ; ook het sociaal milieu, de familie, de eigen inzet, enz. spelen mee. Dat meisjes minder bepaalde technische richtingen kiezen heeft zijns inziens eveneens te maken met de coëducatie. Beter ware misschien om die opleidingen in zuivere meisjesscholen te verstrekken. Verschillende leden menen echter dat er geen reëel integratieprobleem is. h) De Gemeenschapsminister belicht een experiment aangaande de leercontracten voor jongeren met leerachterstand. Leerkrachten werden ter beschikking gesteld voor het verzorgen van een bijkomend vormingspakket van twee uur per week. Er werden een 16-tal groepen gevormd ; een evaluatie zal volgen. De verschillende directies staan zeer positief tegenover het initiatief. In het verleden boden jongeren met leermoeilijkheden zich aan voor een leercontract. Maar het theoretisch gedeelte konden zij niet aan zodat zij ook deze studies moesten afbreken. Om o.a. dit te vermijden werd de stuurgroep opgericht. (bijlage 3) i) Inzake de verkeersproblematiek ligt de gevoeligheid hoger in Vlaanderen dan in Wallonië. Daarom werden er geen nationale experimenten uitgewerkt. De Vlaamse gemeenten dringen aan op bepaalde initiatieven. In overleg met de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten werden bepaalde opties genomen. In Antwerpen zal er een cursus van 60 uren worden ingericht ; in Hasselt zal er een studiedag voor gemeentelijke mandatarissen worden georganiseerd. Bovendien zullen een aantal informatie-avonden worden ingericht. De bedoeling van dit initiatief is te komen tot een stichting die een verkeerskundige opleiding op postsecundair niveau zal uitwerken voor de geïnteresseerden. Een ander lid stelt de volgende vragen. a) Worden de Sint-Annabesparingen in de nationale onderwijssector ook doorgetrokken op het vlak van de Vlaamse Gemeenschap in de sector onderwijs en vorming ? Zo ja, op welke wijze ? b) Kunnen de studiebeurzen niet op een zo hoog mogelijk peil gebracht worden ? Dit lijkt aangewezen omwille van de sociale gevolgen van de nationale besparingsmaatregelen. Hoe zal de Gemeenschapsminister de gevolgen van o.m. de afschaffing van gratis leerlingenvervoer en het verhoogde inschrijvingsgeld opvangen ? c) Met betrekking tot de rationalisatie van het kunstonderwijs constateert hij dat ook aan dit onderwijs een zekere autonomie zal worden toegekend. 1-Ioeveel SABKO’s (Staatsinstellingen met Autonoom Beheer Kunstonderwijs) werden er voor het kunstonderwijs opgericht en welk is hun grootte ? d) Hij wenst de impact van de leerplichtverlenging te vernemen op de evolutie van de populatie die bij de verschil.
8 (1986-1987) - Nr. 5
lende vormingsprojecten betrokken is. Werd hiervan een evaluatie gemaakt ? Hiervoor zullen criteria nodig zijn die vergelijkbaar zijn met deze van de diverse vormen van het dagonderwijs. e) Ingevolge de toekomstige schaarsheid der middelen wenst hij in de sector onderwijs en vorming bepaalde pluralistische initiatieven te ontwikkelen. Zo denkt hij aan de herscholing van leerkrachten. f) Verwijzend naar de verklaring van de Gemeenschapsminister dat voor een aantal voorstellen op reconversiegebied een tussenkomst vanwege het Europees Sociaal Fonds wordt gevraagd, wenst hij te vernemen over welke projecten het gaat en voor welke regio’s ze van toepassing zullen zijn. De beroepsopleiding binnen een reconversiegebied is zeer belangrijk. De Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming kan hierin een belangrijke rol spelen. Via een soepel systeem moet er kunnen worden ingespeeld op de mogelijkheden die binnen een regio bestaan. Hij betreurt de huidige stroefheid van het systeem. De STC’s vervullen zijns inziens een scharnierfunctie tussen industrie en onderwijs en vorming. Binnen de STC’s moeten er echter ook deskundigen inzake onderwijs en vorming zetelen. Om dit mogelijk te maken worden de KOVA’s opgericht. Voor het reconversiebeleid is het open hoger onderwijs belangrijk. Voor dit onderwijs moet men ook rekening houden met de grootste levenskansen. Het lid vermoedt dat Limburg in bepaalde gevallen de meeste gegadigden zal kunnen leveren en pleit daarom voor de vestiging van een open universiteit in deze provincie. De G,emeenschapsminister verduidelijkt dat de Sint-Annabesparingen minder raken aan het kunstonderwijs met beperkt leerplan. Zij zijn echter van toepassing op het kunstonderwijs met volledig leerplan, dit mits enkele kleinere uitzonderingen. (bijlage 4) Hij voegt eraan toe dat de Vlaamse Gemeenschap als dusdanig over geen infrastructuur voor het kunstonderwijs beschikt :deze is nog steeds nationaal. Aan het Hoger Instituut van de Arbeid werd opdracht gegeven om de studiekost te berekenen. Er werd uitgegaan van een beperkte steekproef (zowel universitair als HOBU). Er zal enkel met de specifieke studiekosten worden rekening gehouden, niet met de facultatieve kosten. Ook moet het Instituut de vorm van de studiefinanciering nagaan (leningen, beurzen) en de gevolgen voor de ouders van de financiering der studies. Inzake de SABKO’s werd geen afzonderlijke begroting per instelling opgemaakt. Overeenkomstig het verzoek van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting gebeurde wel een indicatieve uitsplitsing op basis van de uitgaven van vorige jaren. Deze indicatieve opsplitsing is echter voorlopig en zal nadien op basis van objectieve normen herzien worden, in uitvoering van artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 zoals recent gewijzigd (bijlage 5). Inzake het kunstonderwijs ligt de beheersverantwoordelijkheid immers bij de Vlaamse Gemeenschap ; de normerende bevoegdheid bij de nationale Minister. De Gemeenschapsminister geeft de volgende cijfers over het effect van de verlengde leerplicht naar de vorming toe : - eerste leerjaar : 548 leerlingen in meer ; -tweede en derde leerjaar samen : 246 leerlingen in meer.
[ 148 1
1 149 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
In de sociaal-culturele sector zijn er drie centra : Foyer VZW - 43 ingeschrevenen Centrum voor Jongerenbeleiding - 14 ingeschrevenen Centrum voor Levensvorming - 8 ingeschrevenen De gevolgen van de nationale wet inzake verlengde leerplicht op de uitgaven der Gemeenschappen zullen worden vergoed. Het Overlegcomité Regering-Executieven vergaderde reeds tweemaal maar er werd geen oplossing bereikt. Men raamt de meerkost voor de drie Gemeenschappen op 300 miljoen frank. De Gemeenschapsminister onderhandelt met de Vast Wervingssecretaris. Hij wil de inspanningen die via de centra voor beroepsopleiding, deze voor middenstandsopleiding enz. werden gedaan, honoreren door het in aanmerking nemen van deze vorming bij examens voor openstaande betrekkingen bij het openbaar ambt. Een werkgroep zoekt nu naar oplossingen om dit te realiseren. Met betrekking tot de schaarsheid der middelen en de uitbouw en inplanting van een open hoger onderwijs verwijst de Gemeenschapsminister naar de werking van de Interministeriële Werkgroep ,,Open Hoger Onderwijs”. De Gemeenschapsminister geeft een volledig overzicht van de geïntegreerde actieplan-projecten in de reconversiezones (bijlage 6). Over de afgevaardigden voor Onderwijs en Vorming in de STC’s merkt de Gemeenschapsminister op dat zij recent de werking van de STC’s evalueerden. Veel meer afgevaardigden dan vroeger zijn er zich van bewust dat zij nuttig werk in de STC’s kunnen verrichten. Hun werking zal dan ook regelmatig worden gestimuleerd. Hij voegt eraan toe dat de afgevaardigden niet hun net maar de Gemeenschapsminister vertegenwoordigen. (bijlage 7) Een lid wijst erop dat er vorig jaar sprake was van een inhaalbeweging inzake de achterstand van de betoelaging der gemeenten voor het door hen ingerichte kunstonderwijs. Komt dit door de Sint-Annabesparingen in het gedrang ? De Gemeenschapsminister ontkent dit : het geschetste probleem staat los van de besparingen. Het heeft betrekking op verplichtingen uit het verleden, voornamelijk inzake het kunstonderwijs met beperkt leerplan. Deze inhaalbeweging is bovendien in belangrijke mate voltooid. Het vorig lid vraagt naar de stand van zaken betreffende de reorganisatie van het hoger kunstonderwijs en de uitbouw van een nautisch centrum voor het zeevisserij-onderwijs. De Gemeenschapsminister herinnert aan de oprichting van de ad hoc-commissie ,,Beeldende Kunsten”. Deze heeft haar afgewerkt verslag neergelegd. De Ronde Tafelconferentie over het muziekonderwijs met beperkt leerplan heeft geen resultaten opgeleverd. De knelpunten zijn van organisatorische en budgettaire aard. Een beperkte groep deskundigen zal nu aan de Gemeenschapsminister een advies overmaken dat dienstig zal zijn om het plan voor de rationalisatie en de programmatie van het kunstonderwijs met beperkt leerplan op te stellen. Nadien zal de Commissie van de Vlaamse Raad desgewenst dit ontwerp kunnen bespreken. Met betrekking tot de oprichting van een nautisch centrum voor het zeevisserij-onderwijs wijst de Gemeenschapsminister erop dat de geografische spreiding der vijf (kleine) scha
8 (1986-1987) - Nr. 5
len voor moeilijkheden zorgt. De Vlaamse Gemeenschap heeft een voorkeur voor een inplanting van het navigatiecentrum bij haar eigen Rijksvisserijschool te Knokke-Heist. Ook de baggersector heeft belangstelling voor een dergelijk centrum. Nu wordt een initiatief voorbereid om via een opleidingscentrum van de RVA te werken. Dit project zou 25 miljoen frank kosten. Alleszins is een consensus dienaangaande ten zeerste gewenst. De Voorzitter stipt echter aan dat twee derden der betrokken leerlingen de lessen volgen in Oostende en Nieuwpoort. In de kringen van het visserijonderwijs bestaat er dienvolgens tegenstand tegen een gebeurlijke inplanting van het nautisch centrum te Heist. Twee derden der leerlingen zouden in dit geval moeten worden vervoerd. Daarom pleit hij voor een inplanting in Oostende waar drie visserijscholen zijn gevestigd. De bestuurscommissie van de Stedelijke Visserijschool John Bauwens te Oostende suggereerde een mobiel centrum (het instructieschip ,,De Broodwinner”). De Gemeenschapsminister repliceert dat de deskundigen van het Ministerie van Verkeerswezen een mobiel centrum op een schip ontraden. Een lid vraagt of er voldoende kredieten zijn om het dak van de Rijksvisserijschool van Knokke-Heist te herstellen. Vorig jaar was hiervoor slechts 700.000 frank voorzien. De Gemeenschapsminister antwoordt dat op artikel 70.02.02 (Sectie 33, Titel II) 10 miljoen frank vastleggingskredieten voorkomen, waaronder 5 miljoen frank ordonnanceringskredieten. De rest is voor het volgende jaar.
AMENDEMENTEN Door de heer A. Laridon C.S. worden vier amendementen ingediend (stuk 8 (1986-1987) - Nr. 2). Een eerste strekt ertoe in artikel 25 de voorlaatste en laatste regel te vervangen door : ,,volgens een bij decreet vastgelegde verdeelsleutel”. Het tweede en het derde amendement strekken ertoe in respectievelijk de artikelen 33 en 34 het tweede lid weg te laten. Via het vierde amendement wil de indiener het eerste en het tweede lid van artikel 49 vervangen door een andere tekst waardoor de bestemming en de modaliteiten van de aanwending van het Fonds voor Onderwijs en Vorming op decretale basis worden geregeld. De Gemeenschapsminister vraagt de verwerping van het eerste amendement. Sinds 1982 wordt op de voorgestelde wijze gewerkt. Deze is gebaseerd op een overeenkomst tussen de Executieve en de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Het amendement loopt bovendien vooruit op de studie over de studieleningen. Ook voor het vierde amendement vraagt de Gemeenschapsminister de verwerping. Het Fonds voor Onderwijs en Vorming moet over een zekere flexibiliteit beschikken om te kunnen inspelen op het vormingsaanbod en de -vragen. De grote lijnen van de bestemming en de modaliteiten van aanwending van de middelen van het Fonds liggen echter vast. Wel kunnen bij voorbeeld voor het open hoger onderwijs bepaalde uitgaven nodig zijn die vanuit dit Fonds moeten worden gefinancierd. Het tweede en het derde amendement van de heer A. Laridon C.S. worden ondervangen door amendementen voorgesteld door de Vlaamse Executieve (stuk 8 (1986-1987) - Nr. 3). Conform de libellering van artikel 31 wordt in het eerste en het tweede amendement
[ 150 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
voorgesteld in het laatste lid van artikel 33, respectievelijk het laatste lid van artikel 34, het woord ,,werkingskosten” te vervangen door ,,uitrustings- en werkingskosten”. In een tekstaanpassing wordt door de Executieve voorgesteld de libellering van artikel 01.02.02 van Sectie 30, Titel 1 te lezen als volgt : ,,Aandeel van de Gemeenschap in de lopende werkingskosten der Nederlandstalige peutertuinen en kinderdagverblijven en het voor- en naschools toezicht aan de Rijksscholen te Brussel-Hoofdstad”. De heer A. Laridon trekt hierop zijn amendementen op de artikelen 33 en 34 in.
IV. STEMMINGEN De amendementen van de heer A. Laridon C.S . op de artikelen 25 en 49 worden verworpen met 7 stemmen tegen 2. De amendementen van de Vlaamse Executieve op de artikelen 33 en 34 worden met 7 stemmen tegen 2 aangenomen. De tekstaanpassing voorgesteld door de Executieve op het libellé van artikel 01.02.02 van Sectie 30, Titel 1 wordt unaniem aangenomen. Vervolgens worden de aan de Commissie voor Onderwijs en Vorming toegewezen artikelen en secties alsmede het geheel met 7 stemmen tegen 2 aangenomen.
BIJLAGE 1 Titel 1 - Sectie 30 Art. 12.26.02. Allerhande uitgaven voor projecten van onderwijs 1. DE PROJECTEN VOOR LAAGGESCHOOLDE WERKZOEKENDEN. 1. Projecten Bijblijven - Genk, Hasselt, Peer, Heusden-Zolder, Beringen en Bilsen 2. Schakelprojecten - Westerlo, Sint-Niklaas, Leuven, Ieper, Oostende, Roeselare, Brugge, Gent, Aalst, Oudenaarde, Sint-Niklaas, Dendermonde, Vilvoorde, Peer, Tongeren, Genk. II. DE PROJECTEN INITIATIE IN DE INFORMATICA - 25 projecten in : Antwerpen, Herentals, Geel, Willebroek, Boom, Tienen, Leuven, Asse, Roeselare, Brugge, Oostende, Avelgem, Ieper, Gent, Eeklo, Dendermonde. Sint-Niklaas. Geraardsbergen. Oudenaarde. Eisden, Overpelt, Hasselt, Tongeren, Brussel. III. PERSONEEL 1. Projecten Bijblijvens en Schakelprojecten 156 begeleiders met BTK statuut, 25 procent van de personeelsuitgaven ten laste van de Vlaamse Gemeenschap 2. Initiatie in de informatica 25 begeleiders met BTK statuut, 25 procent van de personeelsuitgaven ten laste van de Vlaamse Gemeenschap IV. AANTAL OPLEIDINGEN 1. Bijblijven en Schakelprojecten : 1400 opleidingen per jaar 2. Initiatie in informatica : 3000 opleidingen per jaar
[ 152 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE 2 Algemeen Onderwijs sectie 30 Titel 1 Artikel 01.02.22 Aandeel van de Gemeenschap in de lopende werkingskosten der Nederlandstalige eutertuinen en kinderdagverblijven aan de Rijksscholen in Brusse P -Hoofdstad. Begroting 1986 130
Bijkredieten vorige jaren -
Bijkrediet 1986 -
Begroting 1987 132,6
Dit artikel is met 2,6 miljoen is gestegen. Deze stijging is geen reële verhoging vermits het om personeelsuitgaven gaat, doch de Gemeenschapsminister meent dat het wenselijk is bij deze gelegenheid de aandacht te vestigen op de belangrijke ins anning die buiten de subsidiëring via het NCC door de Vlaamse 8emeenschap voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel gebeurt. 1986 : - Aantal a) kinderdagverblijven : b) plaatsen vóór- en nabewaking : - Aantal kinderen gemiddeld a) kinderdagverblijven :
42
16 : 875 ingeschrevenen 572 gemiddeld aanwezig b) v66r- en nabewaking : L.O. 1.571 kleuters 1.513 - Aantal personeelsleden : a) kinderdagverblijven : 112 full-time kinderverzorgsters 68 half-time kinderverzorgsters 4 kinderverzorgsters 27 u/w. 1 kinderverzorgster 21 u. 36/w. 1 kinderverzorgster 32 u. 24/w. 12 full-time verpleegsters 10 half-time verpleegsters 1 verpleegster 24 u ./w . 1 verpleegster 21 u. 45/w. 1 verpleegster 20 u./w. 1 verpleegster 12 u./w. b) v66r- en nabewaking : X)a;rdsters met een 3/4 op-
BIJLAGE 3 Leden van de stuurgroep ,,Leerjongeren met moeilijkheden” E. Van Lint : Directeur Dienst Middenstandsvorming G. Rasschaert : ambtenaar Dienst Middenstandsvorming M. J. Van der Aa : directeur IVVM N. Deckers : psyche-pedagogisch adviseur F. Van Hoof : psyche-pedagogisch adviseur J. De Mars : voorzitter van de federatie van de directeurs M. Cant : voorzitter van de vereniging van de leersecretarissen L. Smolders : directeur van het Centrum Turnhout E. De Hondt : leersecretaris Ieper G. Hoste : voorzitter Lejo M. Van den Abeele (mevrouw) : projectleidster Lejo N. Knops (mevrouw) : lid van de Raad van Beheer IVVM E. Ottenbourgs : (voorzitter) kabinet R. Cornelis : kabinet D. Ghislain : (secretaris) permanente verantwoordelijke Lejo
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 153 1 BIJLAGE 4
Toepassing van de besparings- en bezuinigingsmaatregelen in het Kunstonderwijs 1. Kunstonderwijs met beperkt leerplan - Vanaf het schooljaar 1981-1982 worden het aantal lesuren van de inrichtingen geblokkeerd, tenzij ministeriële beslissing. - Voor de volwassenen (meer dan 25 jaar) wordt reeds vanaf het schooljaar 1982-1983 een inschrijvingsgeld van 1.500 fr. gevraagd. De recente maatregelen van het Ministerie van Onderwijs worden vooralsnog op instructie van de Gemeenschapsminister in het Kunstonderwijs niet toege e ast. Er is immers reeds het inschrijvingsgeld op basis van het BesPuit van de Executieve van 20 maart 1983. - Voor de behouds-- en oprichtingsnormen worden de buitenlandse leerlingen slechts voor 80 % in aanmerking genomen. - De resultaten voor wat de programmatie en de rationalisatie betreft zijn nog niet bekend. II. Secundair onderwijs met volledig leerplan. - Toepassing van de maatregelen in verband met de terbeschikkingstelling en reaffectatie. - Bezuiniging van + volledige betrekkingen (& 7 miljoen) - Aanpassingen van het lestijdenpakket en omkaderingscoëfficient . - Reële besparing 142 lesuren x 45.000 = + 6.350.000 fr. - Voor de berekening van voormelde normen worden de buitenlandse leerlingen slechts voor 80 % in aanmerking genomen. Deze bezuiniging is vervat in bovenvermeld bedrag. III. Werkings- en uitrustingstoelagen Het bedrag van de werkingstoelagen per leerling werd geblokkeerd op dit toegekend voor het schooljaar 1984-1985. - De toepassing van het Koninklijk Besluit nr. 413 dd. 29 april 1986 in verband met de afschaffing van de uitrustingstoelagen zal voor wat het kunstonderwijs betreft niet leiden tot een besparing gelet op het geringe bedrag voorzien als uitrustingstoelagen. Al deze maatregelen betekenen misschien wel een bezuiniging maar leiden niet direct tot een kredietvermindering gelet op de bevolkingsaangroei in het kunstonderwijs, waar de stijgende belangstelling ruimschoots het effect van de denataliteit overschrijdt.
BIJLAGE 5 Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium Antwerpen - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Koninklijk Muziekconservatorium Brussel - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Koninklijk Muziekconservatorium Gent - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Alsemberg - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61 .01.02) Totaal
6.750.000 1.100.000 7.850.000 5.650.000 1.100.000 6.750.000 9.100.000 1.100.000 10.200.000 2.250.000 550.000 2.800.000
8 (1986-1987) - Nr. 5
Rijksmuziekacademie Anderlecht - Lopende uitgaven (art. 41 .01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Antwerpen - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Etterbeek - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Gent - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61 .01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Overijse - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Schaarbeek - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Rijksmuziekacademie Voeren - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Kunsthumaniora Antwerpen - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Kunsthumaniora Brussel + internaat - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Kunsthumaniora Gent - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Hoger Instituut Dramatische Kunst Antwerpen - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal Pedagogische leergang ballet Antwerpen - Lopende uitgaven (art. 41 .01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61 .01.02) Totaal Nationaal Hoger Instituut en Koninklijke Academie Antwerpen - Lopende uitgaven (art. 41 .01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61 .01.02) Totaal
[ 154 1
3.550.000 550.000 4.100.000 2.950.000 600.000 3.550.000 2.850.000 400.000 3.250.000 4.100.000 650.000 4.750.000 2.300.000 550.000 2.850.000 3.650.000 550.000 4.200.000 1.500.000 400.000 1.900.000 4.700.000 450.000 5.150.000 6.200.000 450.000 6.650.000 j.550.000 350.000 3.900.000 7.000.000 350.000 7.350.000 1.350.000 100.000 1.450.000
8.500.000 650.000 9.150.000
[ 155 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Hogere Rijksschool Beeldende Kunsten - Anderlecht - Lopende uitgaven (art. 41 .01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal
8.500.000 650.000 9.150.000
Rijkshoger Instituut Kunstonderwijs-Etterbeek - Lopende uitgaven (art. 41 .01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61 .01.02) Totaal
3.450.000 550.000 4.000.000
Rijksinstituut voor Kunstambachten - Mechelen - Lopende uitgaven (art. 41 .01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61 .01.02) Totaal
2.650.000 350.000 3.000.000
Rijksschool Beeldende Kunsten - Molenbeek - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal
450.000 50.000 500.000
Rijksschool Beeldende Kunsten Woluwe - Lopende uitgaven (art. 41.01.02) - Kapitaalsuitgaven (art. 61.01.02) Totaal
900.000 50.000 950.000
Totaal verrekende dotaties : Artikel 41.01.02 : 105.600.000 Artikel 61.01.02 : 12.200.000
BIJLAGE 6 1. SAMENVATTEND OVERZICHT VAN DE VOORSTELLEN VOOR DE PROVINCIE LIMBURG A. INDUSTRIELE ONTWIKKELING Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1. Bevordering van het autochtone bedrijfsleven 1.1. Stimulering oprichting van nieuwe ondernemingen 1.1.1. Oprichting van diensten- en bedrijvencentra 1.1.2. Aankoopkostenbedrijvencentra 1.1.3. Opsporing van nieuwe kandidaat-ondernemers 1.2. Actieve begeleiding van bestaande ondernemingen : uitbreiding en innovatie 1.2.1. Initiatieven in het kader van diversifiëringsacties 1.2.2. Opsporing en begeleiding van KMO’s met expansiepotentialiteiten
1985-1988 1985-1988 1986-1990
150 19,2 10
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
1985-1990 1985-1986
19 11
E.F.R.O. E.F.R.O.
2. Acquisitie van buitenlandse projecten
1985-1986
25
E.F.R.O.
1986-1988
120
E.F.R.O.
285 540 65
E.G.K.S. E.G.K.S. E.G.K.S.
890
E.G.K.S.
3. Steenkoolexploitatie en KS diversifiëring 3.1. Verdere uitbouw van de KS-diversifiëringscel 3.2. Kempense Steenkoolmijnen 3.2.1. Centrale meng- en maalinstallatie . 3.2.2. Wervellaagketels 3.2.3. Warmteverkoop & vetkolenketels Totaal
1986-1988 1986-1990 1986-1990
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
B. TOERISME Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1.1. Verblijfsrecreatie 1.1.1. Uitbreiding Recreatiedomein Hengelhoef 1.1.2. Recreatiecentrum Itterdal te Bree 1.1.3. Sociaal vacantiecentrum Ter Dennen te Lanaken 1.1.4. Jeugd- en Gezinshotel te Kiewit (Hasselt) 1.1.5. Vakantiedorpen Bergerven en Heyderheide 1.1.6. Uitbouw van het watersportcentrum Heerenlaak
1986-1990 1986 1985-1990 1987-1988 1986-1990 1985-1986
257 50 110 16 118 156
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
1.2. Dagrecreatie 1.2.1. Domein Bokrijk 1.2.2. Recreatiepark Kapermolen te Hasselt 1.2.3. Nationaal Jenevermuseum Hasselt 1.2.4. Munt- en penningkabinet te Tongeren 1.2.5. Planetarium Volkssterrenwacht te Genk 1.2.6. Regionaal Archeologisch Museum te Maaseik 1.2.7. Mijnmuseum te Beringen
1985-1987 1985-1987 1985-1986 1985 1986-1987 1985-1986 1987-1990
132 76 57,5 674 12 16 p.m.
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
2.1. Gecoördineerde promotiecampagne
1987- 1989
37,l
E.F.R.O.
2.2. Logiesreservatie via het videotekst-systeem
1987-1989
10,8
E.F.R.O.
Project
1. Verruimen van het toeristisch aanbod
2. Intensivering van de promotie
C. ONTWIKKELING LAND- EN TUINBOUW Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1985-1986 1986-1987 1986-1988 1986-1988
60 65 40 65
E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L.
1987-1989 1987-1989 1987-1989 1987-1989 1987-1989
108 86 43 29 30
E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L.
1989-1990
90
E.O.G.F.L.
1985-1986 1984-1985 1987-1989
100 143 29
E.O.G.F.L. E..O.G.F.L. E.O.G.F.L.
1985-1989 1985-1989 1987-1989
99 p.m. p.m.
E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L.
1. Verbetering van de commercialisatie en verwerking . 1.1. Investeringen bij de coöperatieve tuinbouwveiligingen - modernisering koelruimten (ultra-low-oxygen-techniek) bij veiling Haspengouw te Sint-Truiden bij Fruitcentrale te Sint-Truiden bij veiling Borgloon - nieuwe groenteveiling te Herk-de-Stad 1.2. Investeringen in de Limburgse openbare slachthuizen Hasselt Sint-Truiden Bilzen Bree Genk 1.3. Investeringen in bedrijven uit de private sector 1.3.1. Fabriek voor diepvries produktie van fruit 1.3.2. Investeringen bij de AGRO-verwerkende nijverheid : Investeringen waarbij kostprijsgegevens gekend zijn : Farm Frites Belgium NV Hollandia Limburg NV TRUDO-Fabrieken PVBA Investeringen waarbij kostprijsgegevens niet gekend zijn : AVEVE NV PING0 NV HOLLANDIA LIMBURG NV
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
2.1. Uitbouw van proeftuin en demonstratiebedrijf, en beroepsbijscholing in de fruit- en groentensector Nationale proeftuin voor grootfruit 1985-1986 Demonstratiebedrijf voor kleinfruit Beroepsbijscholingscursus voor fruittelers Beroepsbijscholingscursus voor groentetelers
1985-1990 1987-1990 1986- 1990 1986-1990
54 12 3 3
E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L.
2.2. Studie en stimuleringsprogramma .,uitbreiding groenteteelt”
1986-1990
10
E.O.G.F.L.
2.3. Serre-verwarming uit restwarmte van de electriciteitscentrale te Langerlo, Genk - Basisinfrastructuur
1986-1988
40
1987-1990
150
Energiedemonstratie-projecten E.O.G.F.L. (via landbouwinvesteringsfonds)
2.4. Intensivering van het grondgebruik door irrigatie te Ophoven
1986-1989
187
E.O.G.F.L.
2.5. Waterbeheersing in het Demerbekken en sanering van landbouwgronden in het Schulensbroek - Waterbeheersing - Sanering landbouwgronden
1985-1988 1989-1990
p.m. 120
(E.F.R.O.) E.O.G.F.L.
Project
2. Verbetering van de productiestructuur
- Bedrijfsinvesteringen door de serristen
2.6. Infrastructuurwerken ten behoeve van de landbouwexploitatie Zone Widooie Zone Horpmaal Zone Brustem Zone Schakkebroek Zone Rijkhoven Zone Kolmont 2.7. Verdere uitbouw van het Opzoekingsstation van Gorsem VZW te Sint-Truiden - Aanpassing van infrastructuur en apparatuur voor de verdere werking (toege ast wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de fruitteeltP - Advies en ombudsdienst - Onderzoek ten behoeve van de groenteteelt en de teelt van kleinfruit
1985 en 1989 1985 en 1989 1986 1986 en 1989 1988 1989
36,l 61,9 22,6 74,6 98 118
E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L. E.O.G.F.L.
1986- 1990 1986-1990
577 19,8
E.O.G.F.L. E.O.G.F.L.
1986-1990
6
E.O.G.F.L.
D. WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1. Projecten omvattende de uitbreiding en coördinatie van het toegepast wetenschappelijk onderzoek 1.1 Projecten ingediend door het LUC 1.1.1. Uitbouw Fonds voor Technologisch Onderzoek 1.1.2. Uitbouw Wetenschappelijke & Technisch Centrum van de Metaalverwerkende Nijverheid 1.1.3. Uitbreiding (gebouwen) infrastructuur van het LUC .
1.2. Projecten ingediend door de Katholieke Industriële Hogeschool Limburg 1.2.1. Oprichting en uitrusting van een Computer Integrated Manifacturing Centrum 1.2.2. Euregio project inzake computer gestuurde process-simulatie 1.2.3. Oprichting en uitrusting van een Technologisch Implementatie Centrum
1987-1989
133,5
E.F.R.O.
1986-1988 1986-1990
101,l 100
E.F.R.O. E.F.R.O.
1986-1988 1986-1988
91 18
E.F.R.O. E.S.F.
1986- 1988
47,4
E.F.R.O.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1 158 1
Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1.3. Project ingediend door het Dr. Willemsinstituut
1987-1989
267
E.F.R.O.
1.4. Projectvoorstellen ter verbetering van de coördinatie en integratie van de wetenschappelijke infrastructuur op de Universitaire Campus, Diepenbeek 1.4.1. Uitbouw van een ,,Management Bureau” voor de Universitaire Campus
1988-1990
24,4
E.F.R.O.
1987-1989
75
E.F.R.O.
1987-1989
30
E.F.R.O.
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
Schooljaar 1987-1988 t/m schooljaar 1989- 1990
30
E.S.F.
1986-1990
61
E.S.F.
1.3. Indirect op de arbeidsmarkt gerichte opleidingen voor laaggeschoolde jongeren
1986-1990
100
E.S.F.
1.4. Uitbreiding Derde Arbeidscircuit
1986-1990
2. Uitbouw LISEC Studiecentrum voor Ecologie & Bosbouw - Uitbouw en verbetering van de infrastructuur voor de activiteiten in verband met milieubewaking en milieusanering - Ontwikkeling van procedé’s ter verhoging van het rendement bij de houtproduktie
E. BEROEPSOPLEIDING EN SCHOLING Project
1. Prioritaire acties voor jongeren onder 25 jaar 1.1 Alternerend leren
1.2. Direct op de arbeidsmarkt gerichte opleidingen in samenwerkingsverband RVA-Beroepsopleidmg en het Technisch Onderwijs
E.S.F.
2. Prioritaire acties voor personen boven 25 jaar 2.1. Project ,,Bijblijven”
1986-1990
200
E.S.F.
3.1. Uitbreiding van het aantal RVA-beroepsopleidingen en de bouw van bijkomende infrastructuur
1986-1990
270
E.S.F.
3.2. Beroepsopleidingsexperiment in Euregio Maas-Rijn
1986-1987
10
E.S.F.
3.3. Opleidingen in eigen RVA-centra alsmede individuele opleidingen in ondernemingen
1986-1990
50
E.S.F.
3.4. RVA-centra voor nieuwe technologieën
1986-1990
80
E.S.F.
3.5. Experimenten herschikking arbeidstijd
1986-1990
126
E.S.F.
3.6. Cursussen ,,Omschakelen” (voor vrouwen)
1986-1990
84
E.S.F.
3.7. Vormingsaanbod voor migranten in Limburg - taallessen Nederlands - moedertaallessen - bij- en herscholing van langdurig werkloze jongeren - promotie migrant als gelijkwaardige werknemer
1987-1990
100
E.S.F.
01.03.1987 28.02.1989
236
E.S.F.
3. Prioritaire acties waarvoor geen leeftijdsgrens geldt
3.8. Uitbouw van Plaatselijke Werkgelegenheidsinitiatieven (P.W.I.) voor gehandicapten in Limburg en oprichting ,,Dienst begeleiding van gehandicapten op de arbeidsmarkt” 3.9. Technische en pedagogische opleidingen voor instructeurs
1987-1990
20
E.S.F.
3: 10. Uitbreiding Derde Arbeidscircuit
1986-1990
...
E.S.F.
p.m.
p.m.
E.S.F.
1985-1990
500
E.S.F.
4. Prioriteiten voor specifieke acties met een vernieuwend karakter 4.1. ITECS (Information Technology Centres) 5. Privé-initiatieven op het vlak van bijscholing
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
6.1. Project ,,Aktie-onderzoek aanpak armoede”
1985-1989
17
E.S.F.
6.2. Studie omtrent de hulpmiddelen tot economische en sociale integratie van minder-validen in het gebied Hasselt en Genk
01.10.1986
35
E.S.F.
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1.1. Uitrustingswerken op industrieterreinen - Uitbreiding of verdere verkaveling (11 terreinen) - Afwerking van bestaande infrastructuur
1985-1990 1985-1990
240 111
E.F.R.O. E.F.R.O.
1.2. Uitbreiding van het provinciaal tentoonstellings- en congrescentrum ,,Limburghal”
1985-1986
25
E.F.R.O.
1.3. Uitrusting van woonverkavelingen (12 terreinen)
1985-1987
130
E.F.R.O.
na 1987
p.m.
E.F..R.O. en E.I.B.
140 250
E.F.R.O. E.F.R.O.
250 250 p.m.
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
6. Onderzoeken waarvoor bijstand uit het Europees Sociaal Fonds wordt gevraagd
F. INFRASTRUCTUUR Project
1. Infrastructuur ten behoeve van het bedrijfsleven en van de huisvesting
2. Verkeer 2.1.
Intercity-treinverbinding
Antwerpen-Hasselt-Maastricht-Aachen
2.2. Gemeentelijke wegen- en rioleringswerken 1” reeks - wegen van groot verkeer - aanleg van riolering 2” reeks - wegen van groot verkeer - aanleg van riolering Volgende reeksen
1985- 1990
3. Milieu 3.1. Investeringen ten behoeve van de verwijdering en verwerking van afvalstoffen - Composteringsinstallatie van intercommunale intercompost - Sanitaire stortplaats intercommunale IVVVA - Scheidingsinstallatie intercommunale IVVA - Overslagstation Sint-Truiden - Overslagstation Overpelt - Polyvalente sanitaire stortplaats voor de gehele provincie
1985-1988 1985 1985 1985-1986 vóór 1987 1986
350 60 110 40 15 60
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
3.2. Uitbreidingen aan het waterleidingsnet in Noord-Limburg
vóór 1987
70
E.F.R.O.
II. SAMENVATTEND OVERZICHT VAN DE VOORSTELLEN VOOR DE KEMPEN Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1985-1990
10
E.F.R.O.
. 1. Industriële ontwikkeling 1.1. Innovatiecentrum 1.2. Industriële promotie
1985-1990
5
E.F.R.O.
1.3. Kempens Bedrijvencentrum
1985-1990
10
E.F.R.O.
1.4. Ondernemerscentrum (privé-initiatief)
1985-1990
p.m.
E.F.R.O.
1.5. Transportzone Meer
1985-1990
70
E.F.R.O.
8 (1986-1987) - Nr. 5
E 160 1
Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1.6. Infrastructuur op bestaande zones
1985-1990
84,2
E.F.R.O.
1.7. Uitbreiding bestaande industriezones
1985-1990
190,8
E.F.R.O.
1985-1990
27
E.F.R.O.
2.2. Rekreatiepark Mol-Rauw
1985-1990
100
E.F.R.O.
2.3. Netepark Herentals
1985-1990
25
E.F.R.O.
2.4. E3 put Turnhout/Oud-Turnhout
1985-1990
5
E.F.R.O.
2.5. De Mosten
1985-1990
10
E.F.R.O.
2.6. Verbetering toeristische basisinfrastruktuur
1985-1990
E.F.R.O.
2.7. Uitbouw dienstverlening
1985-1990
E.F.R.O.
2. Toerisme - rekreatie 2.1. Uitbouw Lilse Bergen
3. Investeringen in de land- en tuinbouwsector 3.1. Infrastructuurwerken t.b.v. landbouwexploitatie
1985-1990
139.8
E.O.G.F.L.
3.2. Investeringen met het oog op de bevordering van de commercialisering van land- en tuinbouwprodukten
1985-1990
70
E.O.G.F.L.
3.3. Investeringen met het oog op vorming en bedrijfsvoorlichting van land- en tuinbouwers
1985-1990
19
E.O.G.F.L.
3.4. Investeringen met het oog op het toegepast onderzoek in de land- en tuinbouwsector
1985-1990
49
E.O.G.F.L.
4. Scholing, Vorming, Opleiding 4.1. Grafische opleidingscentrum Turnhout
1985-1990
40
E.S.F.
4.2. Projectencentrum Turnhout
1985-1990
8
E.S.F.
4.3. Lokale vormingsinitiatieven
1985-1990
p.m.
E.S.F.
4.4. Heroriëntering Beroepsopleidingscentrum ,,automechanica” Herentals
1985-1990
E.S.F.
4.5. Tnterbedrijfsopleiding ,,Meet- en regeltechnieken”
1985-1990
... ...
4.6. Interbedrijfsopleiding Transportsector
1985-1990
E.S.F. E.S.F.
5. Afvalverwerking 5.1. Uitbouw regionale stortplaatsen in het arrondissement Turnhout
1985-1990
25
E.F.R.O.
5.2. Studie/proef-installaties biogaswinning
1985-1990
5
E.F.R.O.
III. SAMENVATTEND OVERZICHT VAN DE VOORSTELLEN VAN DE WESTHOEK Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1. Industriële ontwikkeling 23,4
E.F.R.O.
1.1. Oprichting van een bedrijvencentrum te Ieper
1986-1988
1.2. Bedrijventerrein Ieper : - uitrustingswerken lste fase - uitrustingswerken 2de faze - verwerving en uitrusting 42 ha
1986 1987-1988 1988-1990
1.3. Bedrijventerrein Veurne : - verwerving van 16 ha en uitrusting van 24 ha - verwerving van 28 ha en uitrusting van 30 ha
1986-1987 1988-1990
83,5 94,5
E.F.R.O. E.F.R.O.
1.4. Bedrijventerrein Poperinge : - verwerving van 3,3 ha en uitrusting van 7,3 ha
1986-1987
21,4
E.F.R.O.
1.5. Bedrijventerrein Wervik : - verwerven van 9 ha + aanleg verlengde industrielaan -t westelijke omleiding Menen
1987-1988
193,5
E.F.R.O.
15 10 129
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
[ 161 1
Project
8 (1986-1987) - Nr. 5
Periode
1.6. Bedrijventerrein Nieuwpoort : - uitrusting van 9 ha
1988-1990
1.7. Oprichting van een bedrijventerreinfonds
1986
1.8. Ter beschikking stellen van de KMO’s in de Westhoek van een technologisch geschoolde kracht
1986- 1988
1.9. Financiering van een promotiecampagne ten gunste van de industrialisering van de Westhoek 1.10. Oprichting van een doorgangsgebouwen-complex te Ieper
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
10,5
E.F.R.O.
30
E.F.R.O.
478
E.F.R.O.
1986-1988
23
E.F.R.O.
1986
65,95
E.F.R.O.
2. Toerisme 2.1. - Rekreatievaart op de waterwegen - Toeristische routes en dergelijke
1986 1986-1990
7 n.b.
E.F.R.O. E.F.R.O.
2.2. Fonds voor promotie van de toeristische activiteit in de Westhoek
1986-1988
15
E.F.R.O.
2.3. Promotie van het hoevetoerisme in de Westhoek - fase 1 : studie over de potenties - fase 2 : uitbouw van een structuur voor promotie en coördinatie
1986 1987-1989
0 571
E.F.R.O. E.F.R.O.
1986
175
E.F.R.O.
3. Ontwikkeling land- en tuinbouw 3.1. Studie over de potenties van teelten en afzetmogelijkheden 3.2. Voorlichting en promotie inzake ontwikkeling van de tuinbouw ; kwaliteitscontrole van gewassen en water
1986-1988
3.3. Opzetten van een pilootbedrijf voor de verwerking van aardappelen
1986
...
E.F.R.O.
2
E.F.R.O.
3.4. Bouw van bewaarplaatsen en witloofschuren
1986-1990
p.m.
E.F.R.O.
3.5. Ondersteuning van de ontwikkeling van de agro-industrie
1986-1990
p.m.
E.F.R.O.
1986-1990
p.m. ...
E.F.R.O. E.F.R.O.
3.6. - Vernieuwing en modernisering van de vissersvloot te Nieuwpoort ; ondersteuning van de ontwikkeling van de groothandel en verwerking inzake visserijprodukten - Maricultuurprojekt te Nieuwpoort 4. Infrastructuur 4.1. - Zuidelijke randweg te Beerst - Uitrustingswerken douanecentrum Callicannes 2de fase
47 10,5
E.F.R.O. E.F.R.O.
1986-1990
...
E.F.R.O.
5.1. Bouw van twee pompgemalen ; aanpassing Beverdijkvaart
1986-1987
60
E.F.R.O.
5.2. Aanpassing van de vijver ,,De Blankaart”
1986-1987
50
E.F.R.O.
5.3. Aanpassing van de Ieperlee ; uitbouw Verdronken Weiden
1986-1987
293
E.F.R.O.
4.2. Verbetering openbaar vervoer
.
1987 1986
5. Waterbeheersing
5.4. Aanpassing van de Bollaartbeek
”
1987
72
E.F.R.O.
5.5. Waterbeheersing in Veurne-Ambacht - fase 1 - fase 2 - fase 3
in uitvoering 1986-1987 1988-1990
150 180 320
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
5.6. Aanpassing stelsel van de Martjevaart
1986-1987
78
E.F.R.O.
5.7. Aanpassing gemeentelijke rioleringsnetten en afkoppelen van de waterlopen van de toevoer naar de zuiveringsinstallaties waaronder aanpassing van de Sint-Jansbeek te Wervik
1986-1990 1986
300 96
E.F.R.O. E.F.R.O.
5.8. Afvalwatercollectie Ieper
1986-1987
100
E.F.R.O.
5.9. Afvalwaterzuivering Ieper
1985-1987
173
E.F.R.O.
5.10. Afvalwaterzuivering Westkust
1985-1986
55
E.F.R.O.
5. ll. Afvalwaterzuivering Veurne
1986-1987
78
E.F.R.O.
5.12. Afvalwaterzuivering Poperinge
1986-1987
40
E.F.R.O.
1986 1986
14 55
E.F.R.O. E.F.R.O.
1986
83
E.F.R.O.
5.13. Drinkwatervoorzieningswerken De Blankaart : - verbindingsleiding en kanaaldoorgang Ieper - aanleg leiding Blankaart-Boezinge - uitbreiding lokale netten Poperinge, Wervik, Diksmuide en Lo-Reninge
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 162 1
Project
Periode
Raming tot. kostprijs (in miljoen BF)
EG-FONDS
1986
65
E.F.R.O.
1986
25
E.F.R.O.
1986 1986-1987 1986-1987
26 10 10
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
1986 1986 1986 1986 1986-1987 1986
34 28 40 11 8 3 10 10 24
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
- uitbreiding lokale netten Heuvelland, LangemarkPoelkapelle en Zonnebeke - drinkwaterreservoir te Wijtschate en aanleggen van de leiding Wijtschate-Mesen 5.14. Drinkwatervoorzieningswerken Dikkebus : - uitbaggeren van de vijver en oeverbescherming - toevoerleiding vijver - watertoren Dikkebus - aanpassing watertoren Dikkebus 5.15. Drinkwatervoorzieningswerken Ter Yde (Westkust) - verwerving van gronden - ruwbouw waterwinning - electra-mechanische uitrusting - teletransmissie waterwinning - bouw wachtbekken en verzamelput - aanleg persleiding pompstation-Koningsweg - energievoorziening waterwinning (windenergie) - uitbreiding aantal gemeentelijke netten - persleiding Nieuwpoort-Diksmuide - studie naar de mogelijkheden om de zoetwaterreserve in het duinengebied te verruimen 6. Vorming en opleiding 6.1. Beroepsopleiding in de bedrijven - opleiding polymeren, termoplasten - beroepsopleiding in bedrijven
E.F.R.O.
1986 1986-1990
6.2. Om- en bijscholing in RVA-beroepsopleidingscentra - oprichting tweede keukenblok te Oostende en uitbreiding opleiding horeca
23 opleiding : p.m,
...
- bijsturing opleiding bouw te Oostende - verdubbeling opleidingscapaciteit lassers te Oostende - oprichting van een sectie ,,koeltechniek” - oprichting van een sectie ,,zwaar vervoer”
- opleiding tot zelfstandig mecanicien - opleiding tot zelfstandig koeltechnieker - opleiding lassen - opleiding modern secretariaat - opleiding programmeur-analist - taalonderricht voor migranten - opleiding modern secretariaat voor gehandicapten
23,6
...
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.0 E.F.R.O. E.F.R.O.
1987-1990 (jaarlijks) 0,64 (jaarlijks) 0,64 (jaarlijks) 0,55 (jaarlijks) 0,55 (jaarlijks) 0,55 (jaarlijks) 0,25 (jaarlijks) 0,25 (jaarlijks)
6.4. Onderzoek- en voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw te Beitem-Roeselare - volwassenenopleiding tabaksteelt - volwassenenopleiding voedingsnijverheid 6.5. - Beroepsopleiding voor gehandicapten - Beroepsopleiding voor vrouwen in beroepen waarin zij ondervertegenwoordigd zijn
E.F.R.O. E.F.R.O.
infrastructuur :
- opleiding horeca te Ieper
6.3. Vormingsinstituten Veurne-Ieper
c
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O.
E.F.R.O. E.F.R.O. E.F.R.O. p.m.
E.F.R.O.
=
?
[ 163 1 BIJLAGE 7 STC’s
.
*
STC
Beroepsopleiding
Onderwijs
Antwerpen-Boom
Dhr. A. Janssens
Dhr. M. Van Ackerbroeck
Mechelen
Dhr. T. Jurgens
Mevr. L. Selleslagh-Van Den Eede
Turnhout
Dhr. M. Van Asbroeck
Dhr. H. Van Dooren
Brugge-Oostende
Dhr. E. Crosse
Mevr. R. Christian
Ieper
Dhr. G. De Poorter
Dhr. G. Vandromme
Kortrijk
Mevr. J. Pattijn
Dhr. M. Vandenberghe
Roeselare
Dhr. G. Fossez
Dhr. D. Sabbe
Aalst
Dhr. P. De Moyer
Dhr. H. Petit
Dendermonde
Dhr. F. Macharis
Dhr. P. Magherman
Gent-Eeklo
Dhr. M. Vernimmen
Mevr. E. Lauwaerts
Oudenaarde
Dhr. L. De Waele
Dhr. P. Borremans
Sint-Niklaas
Dhr. L. Somers
Dhr. H. De Cock
Hasselt-Tongeren
Dhr. J. Dreessen
Dhr. J. Cuyvers
Leuven
Dhr. L. Van Ermen
Dhr. M. Pattyn
Halle-Vilvoorde
Dhr. L. De Man
Dhr. F. De Croock
8 (1986-1987) - Nr. 5
8 (1986-1987) - Nr. 5
A.5. Verslag namens de Commissie voor Sport uitgebracht door de heer P. Vandermeulen De Commissie voor Sport heeft op haar vergadering van 3 februari jongstleden de haar toegewezen artikelen en secties van het ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 besproken en goedgekeurd.
1. TOELICHTING VAN DE GEMEENSCHAPSMINISTER De Gemeenschapsminister van Cultuur, bevoegd voor de Sport, geeft volgende toelichting bij de aan de Commissie voor Sport toegewezen artikelen en secties.
A. Een bespreking van de begroting sector ,,Sport” dient bekeken te worden én in functie van de middelen op de gewone begroting en deze van het Sportfonds. Begrotingstechnisch zijn beide gescheiden, beleidsmatig lopen zij erg door mekaar. Immers, reeds jaren worden tekorten op bepaalde posten op de gewone begroting opgevangen via kredieten op het Sportfonds (werking van de sportcentra). Verder worden sinds lange tijd personeelsuitgaven geïmputeerd op het Sportfonds. Deze horen op de gewone begroting, op de desbetreffende sectie. Een dringende regeling is onontbeerlijk, wil het Sportfonds de doelstellingen waarvoor het werd opgericht blijven waarmaken. Voor het eerste punt werd in het vorige begrotingsjaar een ernstige inspanning geleverd. Voor het tweede punt hoopt de Gemeenschapsminister dat er spoedig een oplossing gevonden wordt. Het is immers ook een statutair en financieel probleem voor de betrokken werknemers.
B. De cijfers a) gewone begroting Titel 1 : sectie 52 : 302 miljoen frank (287,4 miljoen frank in 1986) sectie 53 : 1$,6 miljoen frank ( 14,3 miljoen frank in 1986) Titel II : sectie 52 : 377 miljoen frank (340 miljoen frank in 1986) sectie 53 : 40,l miljoen frank ( 40 miljoen frank in 1986) b) het sportfonds (cf. bijlage 1) Bij de begroting van het Sportfonds werd van volgende cijfers uitgegaan : ontvangsten : 451 miljoen frank (446 miljoen frank in 1985 en ongeveer 445 miljoen frank in 1986) ; uitgaven : 456 miljoen frank (496 miljoen frank in 1985 en ongeveer 438 miljoen frank in 1986). Hierbij weze opgemerkt dat deze cijfers nog voorbarig zijn : - de dotatie van de Lotto, conform de vastgelegde norm is voorlopig nog niet definitief vast te stellen ;
[ 164 1
[ 165 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- als dusdanig bestaat de mogelijkheid dat zowel inkomsten als uitgaven onder- of overschat worden ; - het advies van de heer Inspecteur van Financiën is nog niet bekend, evenals het verplichte standpunt van de Hoge Raad voor de Sport.
C. Toelichting bij de sport Globaal vertonen de cijfers weinig wijzigingen t.o.v. 1986. Op de gewone begroting zijn de belangrijkste posten : a) De toelagen aan de landelijke organisaties : - 135 miljoen frank (stijging met 10 miljoen frank) Het enorme succes dat de Vlaamse sport kent is oorzaak van een steeds groter wordend tekort op deze post. Er zijn immers steeds meer vragen voor bijkomend personeel en hogere personeelslasten voor in dienst zijnde personeel, vooral tengevolge van anciënniteit, loonindexering van de loonmatiging. Ook is er de toename van de werkingskosten en de toename van de uitgaven voor verzekeringspolissen. Het tekort ervan wordt gedeeltelijk gecompenseerd via 25 miljoen frank op de begroting van het Sportfonds, via selectief niet uitbetalen van de post verzekeringen en via een rationalisatie binnen de sector door de samenvoeging van aanverwante bonden. Men kan zich wel de vraag stellen in hoeverre een selectieve besparing op de post ,,verzekeringen” nog steeds te verkiezen valt op een lineaire besparing. b) De toelagen aan gemeentelijke sportfunctionarissen : - 51 miljoen frank (stijging met 1 miljoen frank) Vermits waarschijnlijk 12 bij komende sportfunctionarissen zullen gesubsidieerd worden zal ook hier het uitbetalingspercentage t.o.v. de decretale norm dalen (in 1986 reeds 17 miljoen frank tekort). c) Wat betreft Titel II werd, binnen het kader van een verhoogd investeringsprogramma de voorrang gegeven aan de subsidiëring van lokale besturen. Het aantal dossiers bedraagt nog steeds het drievoudige van de middelen. Een verschuiving ten nadele van de eigen infrastructuur lijkt mij wenselijk omdat de toename van werkingskosten en personeelslasten voorlopig onmogelijk kan doorgevoerd worden indien er nieuwe centra of grote uitbreidingswerken zouden worden uitgewerkt in eigen regie. Voor het beheer en exploitatie van de eigen centra wordt het een uitdaging. Met beperkte kredieten dient geprobeerd de BLOSO-centra te runnen zonder kwaliteitsverlies en zonder afname van de activiteiten en de organisatie. De service naar het niet-georganiseerd publiek toe moet worden uitgebouwd. Elke bijkomende investering dient dan ook binnen de hierboven gestelde bezorgdheid benaderd. Conform de beleidsnota die de Gemeenschapsminister 10 maanden geleden heeft bekend gemaakt, meent hij toch bijzondere aandacht te moeten schenken aan en middelen te moeten vorzien voor :
8 (1986-1987) - Nr. 5
1) De promotie ,,sport-voor-allen” In het kader van de onontbeerlijke sensibilisering blijven de promotiecampagnes noodzakelijk. Zij zullen gekoppeld worden aan gemeentelijke en federale initiatieven die onder voorwaarde van partnership en met een minimum aan middelen maximaal rendement mogelijk maken. 2) De kadervorming In 1986 werd een ernstige inspanning geleverd. Met een analoog bedrag kan de verdere ontplooiing van LCK worden doorgevoerd tot een volwaardig opleidingsinstrument. 3) De schoolsport Het regeerakkoord van de Vlaamse Executieve wil bijzondere aandacht voor de schoolsport. Een verhoging van de toelagen en het opdrijven van de eigen logistieke inspanningen lij ken verantwoord. Voor de Internationale Schoolsportfederatie staan er eveneens belangrijke manifestaties op het getouw. 4) Het Vlaams Bureau Topsport Binnen het VBT werden en worden een aantal topsportscholen opgericht. Er wordt voorzien in een meerwaarde van de overheidsinbreng via een koppeling van subsidies aan het vinden van eigen middelen. Anderzijds dient de dienstverlening naar de gebruikers toe te worden uitgewerkt. De sociale, medische en sporttechnische dienstverlening verloopt best zoveel mogelijk in eigen organisatie.
II. BESPREKING Verschillende leden stellen vragen over het BOIC. Een lid heeft nog steeds bezwaren tegen de inschrijving in de begroting van 1,5 miljoen frank toelage aan het BOIC. Via de hoorzittingen, aldus dit lid, is gebleken dat het BOIC nog steeds een unitair organisme is, dat zelfs door allerlei initiatieven het beleid van de Vlaamse Gemeenschap doorkruist. Bovendien is er het incident van het weren uit het BOIC van Professor De Backere, een autoriteit van wereldformaat i.v.m. de dopingcontrole. Dit zou gebeurd zijn omwille van een zogenaamde loslippigheid, maar na onderzoek lijkt dit niet waar te zijn. Dit is een reden te meer voor het betrokken lid om te vragen dat het krediet van anderhalf miljoen frank dat bovendien tegen het advies van BLOSO in, in de begroting werd ingeschreven, zou worden geannuleerd. Een ander lid meent dat de onlangs gehouden hoorzittingen nuttig zijn geweest zowel wat de werking van het BLOSO als die van het BOIC betreft. Wat het BOIC betreft, heeft het lid vastgesteld dat het als woordvoerder optreedt van de sportfederaties van dit land t.o.v. de overheid en van de internationale spórtwereld (Commissiestuk - Verslag i.v.m. het BOIC, blz. 2). Met de rol van het BOIC als spreekbuis in de internationale sportwereld is het betrokken lid akkoord, maar niet met de rol van woordvoerder van de sportfederaties t.o.v. de overheid in dit land. Het ontbreekt in Vlaanderen nog aan een algemeen vertegenwoordigend lichaam van de sportfederaties, orgaan dat kan optreden als woordvoerder t.o.v. de overheid. Zo een
[ 166 ]
[ 167 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
algemeen centraal orgaan zou dienen opgericht te worden en het betrokken lid vraagt of het tot de mogelijkheid behoort dat als dit vrij spoedig zou worden opgericht, de Gemeenschapsminister bereid is de nodige budgettaire ruimte te voorzien voor zulk een initiatief. De Voorzitter van de Commissie sluit zich bij deze artumentatie aan. Met deze kleine begroting (775 miljoen frank, zijnde 0,84 % van de middelen van de Vlaamse Gemeenschap) moeten de sportbeoefenaars worden gesteund. Er ontbreekt een centraal overlegorgaan om de contacten tussen al de verschillende verenigingen en de centrale overheid te verzorgen (1 miljoen sportbeoefenaars, 16.000 clubs en 90 bonden). In verband met een conventie tussen Buitenlandse Handel en het BOIC inzake het organiseren van sportmanifestaties door het BOIC, gecombineerd met handelsmissies en vice versa, heeft het betrokken lid een vraag gesteld aan de Staatssecretaris voor Buitenlandse Handel (cf. bijlage 2). Het betrokken lid wenst te weten of de Vlaamse Gemeenschap daarin betrokken is en op welke manier het imago van de Vlaamse Gemeenschap in het buitenland via deze weg zal kunnen worden geprofileerd. De Gemeenschapsminister antwoordt op de vraag van de schrapping van de toelage aan het BOIC. Het BOIC is een organisatie die in internationaal verband alleen soevereine staten kan vertegenwoordigen en de splitsing van het BOIC is dus niet mogelijk en dus moet de Gemeenschapsminister binnen de huidige mogelijkheden de gemaakte afspraken nakomen. De Gemeenschapsminister staat positief t.o.v. het gemaakte voorstel betreffende de oprichting van een koepel van de sportfederaties in Vlaanderen. Indien er uit het veld een dergelijk concreet initiatief zou worden opgezet wil hij dit positief in overweging nemen. Wat betreft de initiatieven van Buitenlandse, Handel en het BOIC i.v.m. het samen organiseren van handelsmissies en sportmanifestaties zal de Gemeenschapsminister onderzoeken, via navraag bij de betrokken ministers, op welke manier de Vlaamse Gemeenschap hierbij kan worden betrokken. Een volgende reeks vragen van verschillende leden betreft het aspect van de vermindering van de factor verzekering met betrekking tot de landelijk georganiseerde sportverenigingen. Een lid stelt vast dat de Gemeenschapsminister op de post verzekeringen wil besparen. In het decreet op de landelijk georganiseerde sportverenigingen is bepaald dat deze verenigingen voor 75 % moeten gesubsidieerd worden. Dit zo nu nog slechts voor 24 % het geval zijn. Het betrokken lid vraagt of het de bedoeling is dit recht te trekken of het decreet ter zake te wijzigen. Een ander lid meent dat de sportbeoefenaar toch behoorlijk moet verzekerd zijn en dit volgens de normen van het decreet. Anders ontstaat er rechtsonzekerheid. Dit laatste wordt nog eens benadrukt met cijfers door een ander lid. De door BLOSO georganiseerde activiteiten worden voor een totaal bedrag van 12,5 miljoen frank verzekerd voor 100 %. Daarentegen stelt men een dalende trend vast wat de verzekering betreft van de landelijk georganiseerde sportverenigingen : in 1983 bedroeg dit 82 % van de decretale norm van 75 % ; in 1984 bedroeg dit 94 %, in 1985 63 % en in 1986 23,6 % van de decretale norm van 75 %. Betrokken lid vindt dit een betreurenswaardige evolutie. De overheid als organisator van sportevenementen bedient eerst zichzelf, aldus het lid. Het betrokken lid meent dan ook dat men in plaats van de
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 168 1
post verzekeringen te verminderen, men in andere begrotingsposten de noodzakelijke middelen moet zoeken voor de landelijke sportverenigingen. De Gemeenschapsminister antwoordt hierop dat hij een keuze diende te maken omdat de toegewezen middelen niet volstonden om aan alle wensen vanuit het veld te beantwoorden. Hij heeft derhalve gekozen voor een accentverlegging in plaats van voor een lineaire aftopping. Inzake het argument van de decretale norm antwoordt de Gemeenschapsminister dat er vermeld staat ,,binnen de perken van de begroting” en derhalve is zijn maatregel niet strijdig met de geest en de letter van het decreet. Daar echter tal van tussenkomsten een hoge gevoeligheid van de Commissie ten aanzien van dit punt laten vermoeden is de Gemeenschapsminister bereid naar een correctie te zoeken, wellicht via de aanpassing van de begroting van 1987. Een derde pakket vragen betreffen het Sportfonds. Een lid meent dat men er beter aan doet de begroting van het Sportfonds te integreren in de gewone begroting. Hij wil tevens weten hoe groot juist het bedrag is van de permanente personeelslasten die thans ten laste vallen van het Sportfonds. Hij stelt zich de vraag of deze niet zo spoedig mogelijk moeten worden overgeheveld naar de gewone begroting om op die manier het sportfonds te ontlasten. Een ander lid sluit zich hierbij aan. De Voorzitter van de Commissie stelt vast dat de wet op het Sportfonds als bedoeling had voor de Gemeenschapsminister bevoegd voor de Sport een soepel beleid mogelijk te maken. Het beleid vereist inderdaad een zulkdanig instrument. Nochtans is er een betreurenswaardige evolutie merkbaar wat de aanwending van de middelen betreft. De wet stelde dat aanvankelij k 60 % van deze bijkomende middelen naar particuliere initatieven zouden gaan. Dat werd 40 % in 1973 en is thans slechts 22 %. Hiermee kan het betrokken lid niet akkoord gaan en wijst op het principe van de subsidiariteit van het sportbeleid. Dat principe gaat ervan uit dat de overheid ondersteunt, subsidieert en begeleidt wat aan de basis groeit. Van de circa 1 miljard middelen van BLOSO gaan er nu 80 % naar de eigen overheidsinitiatieven en 20 % naar het particulier initiatief. Dat is volgens spreker een eigenaardige evolutie. Hij waarschuwt ook voor een subsidie-regeling die ervan uitgaat dat de subsidie afhankelijk wordt gemaakt van de eigen inbreng (via sponsors uit de particuliere sector). Deze sponsors maken hun inbreng afhankelijk van het aantal contacten, dus van het aantal deelnemers. Op die manier is de overheid steeds de baas, want zij kan een groter aantal deelnemers bestrijken. Ze wordt de concurrent van de particuliere sportverenigingen, in plaats van hun partner. Op deze laatste opmerkingen repliceert de Gemeenschapsminister dat de particuliere sportverenigingen hiermee akkoord gingen, onder meer op een bezinningsdag van het LCK. In verband met het Sportfonds antwoordt de Gemeenschapsminister dat de eigenlijke begroting en de begroting van het Sportfonds een geheel uitmaakt en herhaalt dat hij de begroting van het Sportfonds niet vroeger kon meedelen omdat de dotatie van de Lotto nog niet vaststaat en integratie van beide begrotingen is onmogelijk volgens de wet van 26 juni 1963. Voor het begrotingsjaar 1987 zijn 116 miljoen frank voorzien voor personeelslasten op de begroting van het Sportfonds.
[ 169 ]
8 (1986-1987) - Nr. 5
Aansluitend hierbij stellen verschillende leden de vraag of het niet dringend noodzakelijk wordt dat de personeelslasten thans op Sportfonds vermeld, niet moeten overgeheveld worden naar een gewone begroting. Met deze stelling kan de Gemeenschapsminister akkoord gaan en hij deelt trouwens mede dat er ter zake overleg is met Gemeenschapsminister Geens en met andere betrokken ministers om die overheveling mogelijk te maken en de situatie van deze personeelsleden zo soepel mogelijk op een bevredigende manier te regulariseren. Vervolgens worden vragen gesteld over de infrastructuur, de onderhoudswerken en de ,,witte vlekken” inzake de infrastructuur. Wat dit laatste betreft, herhaalt een lid zijn reeds vroeger gestelde vragen inzake de inspanningen die qua sportinfrastructuur dienen te worden gedaan in de minder bedeelde streken. Hij vraagt of het waar is dat voor Limburg ter zake 100 miljoen frank wordt voorzien. De Gemeenschapsminister antwoordt dat dit laatste cijfer bij vergissing door een krant werd aangehaald en trouwens betrekking heeft op de sportpromotie. Het totale bedrag voor deze sportpromotie bedraagt slechts 4 à 5 miljoen frank voor Limburg. Overigens stipt de Gemeenschapsminister aan dat hij zich nauwkeurig houdt aan de normen van de administratie om te bepalen welke gebieden achteruit zijn gesteld. Deze normen werden in het verslag over de begrotingsbespreking van het begrotingsjaar 1986 opgenomen. Uiteraard moeten initiatieven van de basis komen en dan worden zij door de administratie beoordeeld of de aanvragen voldoen aan de normen en zodoende in aanmerking komen voor een subsidie. Aan de drie ontwikkelingsgebieden (Limburg, de Westhoek en de Kempen) besteedde de voorganger van de Gemeenschapsminister 14,2 % en de Gemeenschapsminister zelf tot nu toe 26 %. In 1986 werden concrete initiatieven voor De Panne en Middelkerke telkens voor 20 miljoen frank voorzien. Inzake de vragen over de subsidies voor de gemeentelijke sportinfrastructuur wijst de Gemeenschapsminister op een stijging. Voor 1985 werd 117 miljoen frank, voor 1986 219 miljoen frank en voor 1987 265 miljoen frank voorzien. Wat betreft de vragen van diverse leden in verband met de overdracht van de BLOSO-centra die geen regionale functie vervullen naar lokale besturen toe, deelt de Gemeenschapsminister mee dat er interesse ter zake vanuit de basis bestaat. Er zijn gesprekken gevoerd en de dossiers worden thans ingewacht. Op de vraag of het bedrag voor de onderhoudwerken voldoende is, antwoordt de Gemeenschapsminister dat er op basis van de meest dringende behoeften een selectie van de noden dient te geschieden. Het bedrag volstaat, ook al zullen bepaalde werken slechts in een volgend jaar kunnen uitgevoerd worden. In verband met de wetgevende initiatieven van de Gemeenschapsminister wil een lid weten hoe ver het staat met de uitvoeringsbesluiten in verband met het decreet op de subsidiëring van de particuliere sportinfrastructuur en een ander lid wil weten hoe ver het staat met het ontwerp van decreet betreffende de niet-betaalde sportbeoefenaar. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de uitvoeringsbesluiten in verband met het decreet betreffende de niet-betaalde sportbeoefenaar bijna klaar zijn en dat zijn ontwerp be-
8 (1986-1987) - Nr. 5
treffende een wijziging van dit decreet thans voor goedkeuring bij de Vlaamse Executieve voorligt. Vervolgens worden nog een aantal uiteenlopende vragen gesteld. Een lid stelt een vraag over het uitoefenen van de schaatssport. Hij stelt vast dat in Nederland bij vriesweer de veiligheid van de schaatser wordt verzekerd door een georganiseerd meten van de dikte van het ijs. Zou het niet goed zijn een veiligheidscommissie hier te lande in het leven te roepen ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij deze kwestie zal onderzoeken. Een lid vraagt of er wel voldoende aandacht wordt besteed aan de vervolmaking van de sportbeoefenaar en of het niet mogelijk is de federaties daarbij te betrekken. Het is inmiddels zo, aldus dit lid, dat er te weinig follow-up bestaat na de zware investeringen die gedaan werden bij de sportinitiatie. De Gemeenschapsminister antwoordt hierop dat de federaties steeds zoveel mogelijk betrokken worden bij al de vormen van vorming en initiatie. LCK heeft in dit opzicht recent een evaluatiedag georganiseerd. Bijsturing en follow-up worden zeker niet uit het oog verloren. Een ander lid stelt een vraag over het Huis van de Sport te Brussel dat per 1 januari 1987 werd gesloten op initiatief van het NCC en dit ondanks het feit dat vele sportbeoefenaars te Brussel dit betreuren. Tevens werden personeelsleden hierdoor werkloos. Het lid vraagt of hiervoor iets kan worden gedaan. De Gemeenschapsminister antwoordt dat verantwoordelijkheid voor de sluiting van het Huis van de Sport bij het NCC berust, maar hij wil wel bemiddelen voor de werkloze persneelsleden Onder meer bij Gemeenschapsminister Geens. Op een vraag van een lid wat de Gemeenschapsminister voor de sport in de school doet, verwijst de Gemeenschapsminister naar de nationale Minister voor Onderwijs die ter zake bevoegd is. Hetzelfde lid wil weten wat de Gemeenschapsminister doet voor de betoelaging van minder-validen in de sport. Hij vindt een aantal posten in deze begroting niet terug. De Gemeenschapsminister antwoordt dat BLOSO heel wat presteert voor de sport van de minder-validen, onder meer via erkenning van de federaties, de subsidiëring van de atleten en de speciale cursussen via het LCK. In verband met de vragen over de golfsport en het standpunt van de Gemeenschapsminister ter zake zegt de Gemeenschapsminister dat hij geen tegenstander van de golfsport is maar dat deze sport moet kunnen georganiseerd worden binnen een wettelijk en decretaal kader. Indien er aanvragen komen voor het aanleggen van golfterreinen binnen het kader van een beschermd landschap dan zal de Gemeenschapsminister, indien de adviezen negatief zijn, deze aanvragen afwijzen, zoals hij dat deed in verband met het Floordambos. In andere gevallen kan aan een bescherming een kleine correctie worden toegekend indien dit geen afbreuk doet aan het geheel - cf. de aanvraag voor een golfterrein te Aartselaar. De Gemeenschapsminister herhaalt dat hij geval per geval zal bekijken. Op de vraag of de beloofde vloer voor de Olympische turnsport er komt, antwoordt de Gemeenschapsminister dat die wordt aanbesteed in het voorjaar 1987.
1 170 1
[ 171 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
In verband met de cijfers van het Sportfonds wil een lid weten waarop de post wetenschappelijk onderzoek(3.19) betrekking heeft. De Gemeenschapsminister deelt mee dat het voorziene bedrag van anderhalf miljoen frank de voortzetting is van een aantal lopende contracten. Een andere vraag betreft congressen en seminaries (3 miljoen frank op post 3.10 van het Sportfonds). Dit zijn onder meer seminaries in verband met sportmarketing. Op een vraag over post 3.17 van het Sportfonds (Sport-Plus) antwoordt de Gemeenschapsminister dat de verzekeringen daar niet zijn inbegrepen. Die zijn apart vermeld op punt 3.13.
III. STEMMING Ter stemming gelegd worden de aan de Commissie voor Sport toegewezen artikelen en secties van de begroting (Titels 1 - lopende uitgaven, II - Kapitaaluitgaven en IV - Afzonderlijke sectie) aangenomen met 8 stemmen voor en 2 tegen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 172 1 BIJLAGE 1 Administratie voor Sport en Openluchtleven Begroting 1987 van het Nationaal Sportfonds (Nederlandstalige sector)
1. MIDDELEN Aard
Ramingen 1987
Begroting 1986
Saldo per ljanuari1987 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12.000.000
Ontvangsten van budgettaire oorsprong . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
-
16.000.000 -
Ontvangsten 1985 -
Bijzondere niet-patrimoniale ontvangsten A. Aandeel van de Nederlandstalige sector in de ontvangsten van weddenschappen op sportuitslagen en bijzondere toelagen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275.000.000 269.000.000 264.459.3 11 B. Eigen inkomsten van de Nederlandstalige sector 1) inschrijvingen, sportvakanties, stages, enz. . . . inkomsten uit de werking van de centra . . . . . 170.000.000 154.000.000 165.116.027 2) abonnementen tijdschrift, verkoop uitgaven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 .ooo.ooo 1.000.000 1.678.077 3) terugbetalingen herstelling materiaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 750.000 500.000 723.991 4) inschrijvingen en verkoop cursussen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.500.000 4.250.000 5.673.993 5)diversen........................................................................................................................................ 8.735.385 TOTALEN :
463.000.000 445.000.000 446.386.784
(x) Uitgegaan wordt van een toelage door de Nationale Loterij van 503 miljoen frank, waarvan 54,535 %bestemd is voor de Nederlandstalige sector.
II. UITGAVENPROGRAMMA Aard
Kredieten 1987
Aangepaste begroting 1986
Uitgaven 1985
25.000.000 13.000.000 10.000.000 15.000.000 30.000.000 25.500.000 P.M.
25.000.000 12.500.000 10.000.000 15.000.000 34.000.000 22.500.000 P.M.
25.000.000 12.013.610 11.897.244 11.731.678 44.977.944 11.696.625 4.787.870
A. Toelagen voor de werkzaamheden van de verenigingen en groeperingen die de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding en de sportbeoefening tot doel hebben, en toelagen voor de organisatie van sportmanifestaties op nationaal en internationaal niveau Artikel 1 - Diverse toelagen 1.1. Werkingstoelagen aan de landelijk georganiseerde sportverenigingen (decreet 2.3.77) . . . . . 1.2. Andere werkingstoelagen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.3. Toelagen voor aankoop van sportmateriaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.4. Toelagen voor private sportkampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.5. Propagandatoelagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.6. Toelagen topsport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.7. Deelneming Olympische Spelen en Wereldspelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . TOTALEN A :
118.500.000 119.000.000 122.104.971
B. Infrastructuurtoelagen Artikel 2 - Toelagen aan ondergeschikte besturen voor constructie en aanpassing van sportaccomodaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (x) Het betreft de toelagen aan de schoolsportbonden en de bonden voor vormingswerk.
P.M.
P.M.
P.M.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1 173 1
Aard
Kredieten’ 1987 1986
Aangepaste begroting
Uitgaven 1985
C. Werkingskosten Artikel 3 - Uitgaven van alle aard voor de verspreiding van de sport onder de massa, met volgende specificatie : 200.000 3.1. Werkingskosten Hoge Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2. Voorbereiding topsport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10.000.000 3.3. Kadervorming L.C.K. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16.500.000 3.4. Initiatie in eigen centra . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13.500.000 3.5. Vervanging verzekerd materiaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.700.000 3.6. Occasionele medewerkes in eigen vakantiesportkampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18.500.000 13.500.000 3.7. Werking, promotie en organisatie schoolsport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.8. Werking van de centra . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .103.000.000 3.9. Nationaal Sportcentrum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.10. Congressen en seminaries . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.000.000 3.11. Informatie en documentatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.000.000 3.12. Gemeentelijke en regionale sportpromotie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.000.000 3.13.Verzekeringenn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.400.000 3.14.Personeell . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..111.000.00 0 3.000.000 3.15. Aankoop van sportmateriaal ten behoeve van de regionale sportcentra . . . . . . . . . . . . . . . . 3.16. Allerhande uitgaven en terugbetalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.000.000 3.17.Sport +.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14.700.000 3.18. Herstelling en vervanging uitgeleend materiaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.000.000 3.19. Wetenschappelijk onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.500.000
200.000 11.000.000 16.500.000 10.000.000 21.000.000 11 .ooo.ooo 101.000.000 2.000.000 3.000.000 6.000.000 6.000.000 6.000.000 100.000.000 2.300.000 6.000.000 13.500.000 2.000.000 1.500.000
381.811 7.600.195 14.643.083 11.093.801 19.549.671 12.076.884 149.674.402 1.657.481 6.341.216 6.654.843 9.700.028 5.767.884 116.500.325 3.275.754 5.513.799 1.888.121 605.547
TOTALEN C :
337.500.000 3 19.000.000 372.924.845
TOTALEN UITGAVENPROGRAMMA :
456.000.000 438.000.000 496.309.816
SALDO OP 31.12.87
7.000.000
-
-
[ 174 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE II Staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Parlementaire vraag nr. 5 dd. 19.12.1986 van de Heer C. DE CLERCQ, Senator BETREFT : Conventie Belgische Staat-Belgisch Olympisch Comit6. De pers maakt melding van een conventie afgesloten tussen de Belgische Staat en het Belgisch Olympisch Comité met betrekking tot het bundelen van bevoegdheden, zodat het Belgisch imago in het buitenland beter kan verdedigd worden. Wat is de juiste tekst van deze conventie ? Antwoord : De Belgische Staat vertegenwoordigd door de Heer Herman DE CROO, Minister van Verkeerswezen en van Buitenlandse Handel en de Heer Etienne KNOOPS, Staatssecretaris voor Buitenlandse Handel en het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comite, gevestigd Boechoutlaan 9 te 1020 BRUSSEL, vertegenwoordigd door de Heer Raoul MOLLET, Voorzitter, verklaren hierbij hun inspanningen en bevoegdheden samen te voegen teneinde het imago van België in het buitenland te promoveren. Deze samenwerking zal de hiernavolgende vorm aannemen : Artikel 1. - Ter gelegenheid van internationale sportgebeurtenissen waaraan het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comite deelneemt, zullen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en/of de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel zich inspannen om deze Belgische aanwezigheid te versterken en te valoriseren door een officiële actie die tot doel heeft het imago van Belgische goederen en diensten en de export ervan te promoveren. Artikel 2. - Ter gelegenheid van promotieacties ten voordele van de Belgische uitvoer, georganiseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en/of door de Belgische Dienst voor de Buitenlandse Handel, zal het Belgisch Olympisch en Interfederaal ComitC zich inspannen om, met de medewerking van de overheid, sportmanifestaties te organiseren die de handelsinspanningen van de Belgische bedrijven kunnen ondersteunen en de Belgische aanwezigheid in het buitenland kunnen beklemtonen. Artikel 3. - Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité zullen (desgevallend in samenwerking met andere geïnteresseerde organismen) een wedstrijd organiseren, open voor Belgische modeontwerpers en met het doel de kleding te ontwerpen van de Belgische delegatie op de Olympische Spelen te Seoel. Artikel 4. - Een begeleidingscommissie, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité en van de Belgische Staat, is belast met het verstrekken van adviezen, raadgevingen en aanbevelingen teneinde de goede uitvoering van deze overeenkomst te vergemakkelijken. Gedaan Frans, op
Brussel in drie exemplaren in het Nederlands en het december 1986.
Etienne KNOOPS
[ 175 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
A.6. Verslag namens de Commissie voor Welzijn en Gezondheid uitgebracht door de heer J. Van Hecke De Commissie besprak op 18 februari 1987 de binnen haar bevoegdheid ressorterende artikelen en tabellen van het ontwerp van begroting voor 1987. Omdat het begrotingsposten betreffen die over de onderscheiden bevoegdheden van twee Gemeenschapsministers vallen, werd de bespreking in twee delen opgesplitst en werden ook twee afzonderlijke stemmingen gehouden.
1. INLEIDENDE UITEENZETTING ‘DOOR DE GEMEENSCHAPSMINISTER VAN GEZIN EN WELZIJNSZORG 1. Inleiding In elke begroting zou men (minstens) drie aspecten kunnen onderkennen nl. dat van de continu’iteit (l), dat van de implementaitie (2) en tenslotte dat van de vernieuwing (3). a. Continuïteit De continuïteit verzekeren van wat nodig is en goed functioneert is wellicht de hoofdbrok van elke begroting. Misschien hoeft dit aspect het minste commentaar voor insiders maar is bij tijd en wijle een verantwoording op haar plaats wanneer de uitgaven om een of andere reden hun vanzelfsprekendheid verloren hebben of simpelweg in vraag worden gesteld. Het eenvoudige feit dat gezins- en welzijnszorg qua lopende uitgaven een relatief groot beslag legt op begrotingsgelden, namelijk op bijna een vijfde van de Vlaamse begrotingsmiddelen kan in zich nog geen reden zijn om vragen te stellen over de gegrondheid van de uitgaven. Het feit van koploper te zijn in de uitgaven betekent echter onvermijdelijk, dat men ook in de kijker loopt wat de omvang van de uitgaven betreft zonder dat hierbij steeds voldoende rekening wordt gehouden met het spanningsveld tussen middelen enerzijds en taken en noden anderzijds. Meerdere tekens wijzen erop dat een betere positionering van de welzijnssector binnen het gehele aandachtsveld van de Vlaamse Gemeenschap beantwoord aan een concrete behoefte. b. Uitvoering van goedgekeurde decreten Niet zelden zijn decreten kaderdecreten waarin in de Vlaamse Raad een brede beleidsvisie in een bepaald domein goedkeurt maar waar de Vlaamse Executieve geleidelijk aan deze beleidsruimte concreet dient gestalte te geven. In de welzijnszorg is dit zowel het geval voor het bejaardendecreet van 1985 als voor het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand. Maar ook het decreet van 24 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin is slechts in een beginfase van realisatie en laat ruime mogelijkheden om geleidelijk nieuwe opdrachten waar te maken. Ligt het accent in het bejaardendecreet op behoeften aan nieuwe investeringen dan is het anders gesteld met de twee andere decreten. Het decreet inzake bijzondere jeugdbijstand vergt in een eerste fase bijkomende middelen om de nieuwe structuren te operationaliseren (Comités en bemiddelingscommissies, algemene preventie). Bij het decreet Kind en Gezin tenslotte gaat het om de concrete uitvoering van nieuwe opdrachten zoals bijvoorbeeld deze inzake hulpverlening ingeval van kindermishandeling.
8 (1986-1987) - Nr. 5
c. Vernieuwing In een snel evoluerende maatschappij doen er zich frequent situaties voor waarbij onmiddellijk dient gereageerd te worden op concrete nieuwe noden via het begrotingsdecreet en dit in afwachting van een geëigend specifieke beleidsdecreet. Men denke hier maar aan de problematiek van de verslaafden (voor wat de sociale re-integratie betreft). Verder zijn er nog nieuwe aspecten in de hulpverlening aan bejaarden die dienen onderzocht en uitgetest. Maar ook de benadering van het vraagstuk van de integratie van migranten is aan permanente herziening toe. In de begrotingstoelichting voor het jaar 1987 zal vooral het accent gelegd worden op wat totaal nieuw is. Toch zal ook worden aangestipt datgene wat beleidsmatig verworven was maar budgettair nog geen vertaling had gekregen en de bijkomende zuurstof die wordt gegeven aan de vertrouwde welzijnszorginitiatieven. 2. Nieuwe noden, nieuwe accenten a. Verslavingsproblematiek De problematiek inzake de verslaving zal in 1987 een belangrijk punt worden in het Vlaams Welzijnsbeleid. Om tot concrete acties en resultaten te komen wordt hiervoor als eerste stap 30 miljoen F uitgetrokken. Alhoewel in de praktijk een onderscheid tussen preventie, medische behandeling en sociale integratie niet altijd nauwkeurig te maken is, zullen wij er bij het beleid van uitgaan dat de eerste twee componenten op andere niveaus worden behandeld. In het welzijnsbeleid willen wij ons vooral toelaggen op sociale reïntegratie. Nodeloos te stellen dat een effectieve sociale integratie op zich reeds sterk preventief werkt vermits via deze methode van behandelen het hervallen in verslaving drastisch wordt verminderd. b. Versterking van het thuismilieu in de bejaardenzorg In aansluiting met het bejaardendecreet van 5 maart 1985 en het beleid inzake bejaardenzorg worden twee nieuwe opvangmogelijkheden via betoelaging als het ware in het vooruitzicht gesteld. Het is inderdaad een feit dat diverse dagcentra voor bejaarden tijdens de voorbije jaren burgerrecht verwierven. Deze tussenvorm van thuiszorg en residentiële opvang dient gestimuleerd waardoor de bejaarde op een optimale en toch zelfstandige wijze zijn leven verder kan leiden.
Na de experimentele fase die de Vlaamse Gemeenschap vóór drie jaar startte, is duidelijk gebleken dat het personen.alarm een efficiënt middel is ten behoeve van de thuiswonende bejaarde. Het is dan ook logisch dat akties en initiatieven terzake de onvoorwaardelijke steun krijgen van de Vlaamse Gemeenschap. In 1987 worden hiertoe voor het eerst geldmiddelen beschikbaar gesteld ; 22 miljoen F voor de dagcentra en 8 miljoen voor het personeelsalarm. Een recent wetenschappelijk onderzoeksrapport van het H.I.V.A.-Instituut te Leuven heeft duidelijk aangetoond welke belangrijke inbreng de diensten voor Gezins- en Bejaardenhulp hebben inzake de uitbouw van de thuiszorg.
[ 176 1
[ 177 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
In het ontwerp-begrotingsdecreet van de Vlaamse Gemeenschap voor 1987 is een globale toelage voorzien van 3.0298 miljoen F. Dit moet toelaten binnen het huidig reglementair kader de openbare en private diensten van Gezinsen Bejaardenhulp te financieren. In de loop van de eerste helft van 1987 zal voor de diensten en de dienstverlening in het kader van gezins- en bejaardenhulp een nieuwe reglementering worden opgesteld waardoor een beter zicht zal verkregen worden over behoeften en middelen. c. Preventie in de jeugdzorg : structurele aandacht naast financiële inspanningen De uitvoering van het decreet inzake bijzondere jeugdbijstand verhoogt op expliciete en dwingende wijze de aandacht voor “de algemene preventie in de jeugdzorg,,. Deze bekommernis zal geschraagd worden door een groter aantal comités voor bijzondere jeugdzorg, in wiens schoot minstens de helft van de leden uitdrukkelijk en kwasi uitsluitend een preventieve opdracht toegewezen krijgen. De intenties van de Vlaamse Raad dienaangaande zullen in de uitvoeringsbesluiten onderlijnd worden onder meer door een gelijkwaardige aandacht en dezelfde logistieke middelen voor de individuele bijstand enerzijds en de algemene preventie anderzijds. Jaarlijks zal de Executieve de inspanningen ter zake van elk comité evalueren ten einde de nodige maatregelen te treffen om hun acties te ondersteunen, desgevallend te coördineren of een aantal aandachtspunten op het niveau van de gemeenschap over te nemen. De expliciete financiële middelen hiervoor (artikel 12.24.02) werden in vergelijking met vorig jaar meer dan verdubbeld, bovendien werd de libellering van de grote posten (artikel 12.20 en 12.23) dusdanig aangepast dat ook hier middelen kunnen gevonden worden om preventieprojecten te ondersteunen.
.
In deze gedachtengang past het er de nadruk op te leggen dat de comités ten aanzien van andere partikculiere initiatieven en openbare diensten in de eerste plaats een stimulerende, uitnodigende, ja interpellerende functie hebben ; via deze samenwerking moeten de ingezette middelen kunnen vermenigvuldigd worden. Inzake algemene preventie kan de Gemeenschapsminister besluiten met te wijzen op drie structurele maatregelen die vorm-gevend zullen zijn. Enerzijds zijn er de uitvoeringsbesluiten van het decreet inzake bijzondere jeugdbijstand, die de operationalisering inhouden van de comités, de bemiddelingscommissie en de erkenningscommissie. Anderzijds zijn er de nieuwe beleidsimpulsen voor de provinciale welzijnscommissies die gericht zijn op planning en samenwerking. Tenslotte zal er de deskundige bemanning van het bestuur Studie, Planning en Kwaliteitsbewaking binnen de Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn zijn. d. Kindermishandeling Kindermishandeling is wellicht van alle tijden. Nieuw echter is de sterke sensibilisering die rond dit gebeuren is gehouden. Bij de vraag naar een meer afdoende hulpverlening dient men er zich van bewust te zijn dat diverse voorzieningen op dit terrein reeds lang actief zijn, zij het dat zij deze vorm van bijstand niet expliciet in hun opdracht geëxpliciteerd zagen. Meer recentelijk ontstonden er intiatieven van vertrouwensartscentra of andere samenwerkingsverbanden vanwege de overheid en een passende regelgeving kon daarom niet uitblijven.
1 178 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Aan de nieuwe para-communautaire instelling Kind en Gezin wordt gevraagd, conform met haar opdracht, uitvoering te geven aan het nieuwe besluit van de Executieve inzake erkenning en subsidiëring van een beperkt aantal centra die zich zullen inlaten met deze specifieke vorm van hulpverlening. Het kenmerkende van de werking van deze centra is hun coördinerende en multi-disciplinaire aanpak. Op de begroting 1987 van Kind en Gezin wordt voor de hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling een krediet van 15 miljoen frank uitgetrokken. e. Integratiebeleid migranten In aansluiting met diverse vragen vanuit de Vlaamse Raad werden ook bepaalde beleidsopties inzake het migrantenbeleid geheroriënteerd. Wij noteren grotere aandacht voor de begeleidingsdiensten ; de rechtstreekse betoelaging van migrantenverenigingen ; specifieke initiatieven inzake migrantenvrouwen ; gemeentelijke initiatieven inzake migranten en een verder doorgevoerd migrantenbeleid in Brussel via de VZW Foyer. Verdere samenwerking op het vlak van vorming en onderwijs met de bevoegde gemeenschapsminister. f. Woonwagenbewoners De kredieten voor de aanleg van woonwagenterreinen werden verhoogd van 15 tot 20 miljoen F. Terzake moet de Gemeenschapsminister echter constateren dat de gemeenten, daargelaten de Limburgse gemeenten, aarzelen om initiatieven te nemen. Nochtans is zowel de aankoop van grond, als de aanleg en uitrusting van het terrein in sommige gevallen tot 100 % betoelaagbaar. l
g. Vrijwilligerswerk Tevens voorziet de begroting 1987 ook een krediet voor de ondersteuning van de georganiseerde samenwerking tussen vrijwilligers en professionele hulpverleners in de welzijnssector. Het regeerakkoord van de Vlaamse Executieve refereert voor de verdere uitbouw van het welzijnsbeleid naar een op participatie gestelde organisatie en uitbouw van de thuiszorg in een optimale combinatie van zelfhulp, mantelzorg, voluntariaat en professionele hulp. In dit kader dient vanuit het beleid een minimale ondersteuning uitgebouwd te worden aan vrijwilligersorganisaties die aan de basis op georganiseerde wijze samenwerken met de professionele hulpverlening. 3. Verdere kwalitatieve uitbouw van welzijnsvoorzieningen Zoals uit Tabel 1 kan worden afgeleid stijgt de begrotingsruimte in 1987 met 632 miljoen F of met 3,6 % tegenover de initiële begroting van 1986. In een synoptisch overzicht kan men een opsomming vinden van de kredieten voor een aantal belangrijke begrotingsposten.
[ 179 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
a. Kind en Gezin De inwerkingtreding van de nieuwe Vlaamse parastatale Kind en Gezin op 1 februari jl. stelt een paar problemen. Het jaar 1987 zal voor deze parastatale ook op begrotingsvlak een overgangsjaar worden. Zo is het voor deze parastatale onmogelijk tijdig een begroting voor dit jaar in te dienen, en deze begroting is dan ook niet als bijlage bij de ontwerp-begroting gevoegd. Wel kan de Minister met stelligheid verzekeren dat de instelling over voldoende kredieten zal kunnen beschikken. Voorlopig werd de dotatie van Kind en Gezin, bedoeld om voorzieningen en instellingen te subsidiëren, behouden op Sectie 55 van de begroting. Voor de betaling van de wedden van het personeel en van de werkingskosten van de parastatale wordt een voorlopige en tijdelijke oplossing voorgesteld via provisionele kredieten op Sectie 98 van de ontwerp-begroting. Inmiddels heeft de Executieve via een begrotingsberaadslaging reeds de nodige middelen voor Kind en Gezin vrijgemaakt met het oog op de betaling van de wedden van februari en maart. Van zodra een volledig beeld en de sluitende raming van de financiële behoeften van Kind en Gezin zijn opgemaakt zal de Vlaamse Executieve een beslissing nemen met betrekking tot de globale begrotingstoelage die voor 1987 aan deze parastatale zal worden toegekend. b. Gezins- en bejaardenzorg Inzake gezins- en bejaardenhulp werd in de loop van vorig jaar de beleidsvisie neergelegd in het HOME-rapport. Dit rapport werd door alle betrokken diensten grondig onderzocht en mondde uit in een aantal bedenkingen en suggesties die nu moeten geëvalueerd worden met het oog op het uitwerken van een nieuwe reglementering. In de voorliggende begrotingscijfers wordt uiteraard nog niet geanticipeerd op eventuele wijzigingen in de reglementering noch op een wijziging van het jaarlijks aantal te subsidiëren prestatieüren. De inzet is zeer belangrijk vermits op het front van de bejaardenzorg meerdere elementen spelen die elk op hun gevolgen dienen ingeschat te worden. Maatregelen op nationaal niveau genomen inzake hospitalisering zowel in de acute of chronische ziekenhuizen als in de psychiatrie en de gero-psychiatrie zijn niet zonder invloed op de vraag naar bejaardenhulp thuis. Hetzelfde geldt voor de al dan niet snelle realisatie van het aantal rust- en verzorgingsbedden. Voorop kan gesteld worden dat tegen medio 1987 de diverse factoren die de bejaardenzorg beïnvloeden een eerste weging en ordening zullen ondergaan hebben met het oog op een aanpassing van het vigerende besluit. Alles laat echter vermoeden dat wij hier niet staan voor een eenmalige aanpassing maar voor een reeks van aanpassingen op diverse terreinen en op diverse niveau’s met het oog op een coherente oplossing van de gestelde problemen in de bejaardenzorg. In aanvulling op het bejaardendecreet van 5 maart 1985 dat een sterke investeringsinslag heeft, wordt met de begroting 1987 de mogelijkheid geboden tot het uittesten van een grotere diversiteit in de voorzieningen voor bejaardenzorg met het accent op de ondersteuning van de thuissituatie : op een directe wijze via personenalarm, op een meer indirecte wijze via dagcentra.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 180 1
c. Maatschappelijk welzijn Inzake sociale en relationele hulpverlening kunnen wij rustig stellen dat de nieuwe kredieten niet alleen de continuïteit verzekeren maar ook ruimte laten voor kwaliteitsverbetering en/of uitbreiding. Inzake Centra voor Levens- en Gezinsvragen (CLG’s) is het besluit van de Vlaamse Executieve van 11 september 1985 vanaf 1 januari 1986 van toepassing geworden. In 1986 werd aan de CLG’s die nog geen beroepskracht in dienst hadden en voldeden aan de voorwaarden van het besluit, een weddesubsidie voor één beroepskracht toegekend. Teneinde deze centra, die geconfronteerd worden met ernstige en delicate gezinsproblemen, toe te laten hun taak te vervullen wordt in 1987 nogmaals een inspanning geleverd om het besluit van de Executieve verder toe te passen inzake personeelsuitrusting. Het verhoogde bedrag laat ook toe 2 Brusselse en Vlaamse Centra binnen de Vlaamse Gemeenschap te erkennen en te subsidiëren. Inzake Tele-Onthaal stellen wij vast dat de aangemelde problemen in de grootsteden o.a. te Brussel verder toenemen. Meer en meer vereenzaamde bejaarden evenals jongeren geconfronteerd met problemen rond de zin van het leven nemen hun toevlucht tot de telefonische hulpverlening die 24 u. op 24 u. ter beschikking staat. Het voorgestelde krediet van 26 miljoen F laat toe hier beter op in te spelen. Het besluit van 24 juni 1985 inzake forensische welzijnszorg dat in werking trad op 1 januari 1986 heeft in de sector van de vrijwillige hulpverlening t.a.v. justitieel cliënteel een grondige mentaliteitswijziging teweeg gebracht. Talrijke initiatieven inzake slachtofferhulp werden op gang getrokken. Het allerbelangrijkste is evenwel dat deze verwaarloosde sector de erkenning heeft gekregen die hij sinds lange tijd moest ontberen en dat dit cliënteel met zijn specifieke noden op een geëigende wijze kan geholpen worden. Dit groeiend zelfvertrouwen heeft ertoe bijgedragen dat een constructieve dialoog met het Ministerie van Justitie, in casu het gevangeniswezen, is op gang gekomen en dat zowel de diensten voor forensische welzijnszorg als de sociale dienst van het gevangeniswezen vanuit de nieuwe perspectieven en met veel meer energie de sociale hulpverlening aan hun cliënteel zijn gaan opvatten en realiseren. Concreet zijn er 4 professionele diensten, in Antwerpen, Leuven, Brugge en Gent en is er de mogelijkheid om een 5de dienst in Limburg te laten starten. 1986 was het overgangsjaar. Begin dit jaar zijn alle diensten van categorie verhoogd waardoor zij een bijkomende halftime hulperverlener toegewezen krijgen. Naast de diensten die met professionele krachten werken zijn er ondertussen 5 diensten die met vrijwilligers werken m.n. Dendermonde, Ieper, Kortrijk, Leuven en Antwerpen. Aldus is de forensische welzijnszorg op korte tijd, mede door de erkenning vanwege de overheid en de reglementaire impulsen, gegroeid tot een volwaardige, weliswaar kleine, sector. De gemobiliseerde energie in deze diensten werkt aanstekelijk op andere hulpverleners en verhoogt indirect hun efficiëntie en bereidheid tot samenwerking.
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 181 1
Wat de migrantenwerking betreft zal dit jaar samen met de nationale Minister van Onderwijs en de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming bijzondere aandacht uitgaan naar de onderwijsproblemen van migranten, de oprichting van een wetenschappelijk documentatiecentrum in verband met het geheel van de migrantenproblematiek evenals naar het stimuleren van het wetenschappelijk onderzoek rond de migranten. De vier Vlaamse Hoge Raden voor Advies, met name deze van het Gezin, van de Derde Leeftijd, van de Mindervaliden en van de Migranten zullen dit jaar vernieuwd worden vermits een eerste 4-jarig mandaat verstreken is. Inzake bovenbouwstructuren in de welzijnszorg voorziet de begroting 1987 in nieuwe stimulansen. De onderliggende beleidsvisie is evenwel dat samenwerkingsverbanden, federaties e.a. bovenbouwstructuren van onderuit dienen te ontstaan en niet van bovenuit opgelegd. Het zijn de afzonderlijke voorzieningen die in hun subsidiëring in staat worden gesteld deze bovenbouwstructuren te kiezen en uit te bouwen die zij zelf wenselijk achten. Gelet op de eerste positieve resultaten inzake werking wordt aan de Provinciale Welzijnscommissie een grotere armslag gegeven via het begrotingskrediet van 9 miljoen F. Dit moet toelaten op termijn naar een eerste reglementering terzake over te gaan. d. Gehandicaptenzorg In deze begroting is er enkel sprake van de gegevens met betrekking tot het Fonds 81 vermits er nog geen concrete gegevens voorhanden zijn met betrekking tot de definitieve overheveling van de gemeenschapsmateries uit het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Minder-Validen. Daarenboven wordt nu sinds maanden gewacht op het advies van de Raad van State in verband met het ontwerp van decreet houdende oprichting van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Inzake de werking van het Fonds 81 werd eind vorig jaar een bijzondere inspanning geleverd om de dagprijsdossiers van vorige jaren te vereffenen en de likwiditeitspositie van de voorzieningen te verbeteren. Ontegensprekelijk werden positieve resultaten bereikt. Deze inspanningen zullen ook dit jaar worden verdergezet. Gebleken is echter dat een snellere afwerking van de dossiers stuit op de vigerende reglementering en de te grote administratieve rompslomp die de instellingen ondervinden bij het opstellen van het dagprijsdossier zelf. Een partiële forfaitarisering, een andere voorschottenregeling en de aan gang zijnde informatisering binnen de instellingen zelf zullen een nieuwe stimulans zijn en tevens de mogelijkheid scheppen om alle volledige dossiers binnen het jaar af te werken. De uitbouw van de ambulante zorg is aan een begin van structurering toe. Een eerste besluit inzake subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten zal tijdens het eerste kwartaal van 1987 aan de Executieve worden voorgelegd. Inzake begeleid wonen konden een eerste reeks projecten worden geselecteerd voor subsidiëring. Na evaluatie zal worden geoordeeld of een aangepaste reglementering kan worden uitgewerkt. Tenslotte heeft een werkgroep omtrent zelfstandig wonen van fysiek gehandicapten haar werkzaamheden beëindigd en wordt het eindverslag eerstdaags verwacht.
1 182 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Samen met de eerste ervaringen van de bestaande projecten van Focus-wonen zullen uit dit eindverslag de passende beleidsconclusies dienen getrokken naar een passende reglementering en subsidiëring door de diverse betrokken instanties. e. Jeugdzorg Na een substantiële injectie van financiële middelen in1986 kan rustig gesteld worden dat de jeugdzorg in budgettair rustiger vaarwater is terechtgekomen. De begroting voor bijzondere jeugdbijstand 1987 vertoont dan twee belangrijke kenmerken. Op de eerste plaats werden, gespreid over diverse posten, de nodige middelen voorzien om het decreet inzake bijzondere jeugdbijstand dit jaar volledig uit te voeren. Op de tweede plaats zijn de kredieten ingeschreven voor de subsidiëring van de inrichtingen, de dagcentra en begeleidingsdiensten voldoende om de voorschotten en de definitieve afrekeningen te betalen. 4. Investeringsprogramma Inzake het investeringsprogramma worden de bijzondere inspanningen voor de bejaardensector verdergezet. Voor de sector rusthuizen, bejaardenflats en -woningen stijgt het investeringsprogramma van 960 miljoen F in 1985 over 1.132 miljoen F in 1986 en tot 1.175 miljoen F in 1987. Ook aan de bouw en verbouwingen in de gehandicaptensector wordt een krachtige impuls gegeven. Voorzag het investeringsprogramma in 1985 280 miljoen F dan liep dit bedrag op tot 310 miljoen F in 1986 en tot 410 miljoen F in 1987. Tot slot deelt de Gemeenschapsminister een overzichtelijke tabel mee van de globale begrotingsgegevens 1987. Titel
Sectie
Omschrijving
1
55 56 57 58 59
Gezinsaangelegenheden Maatschappelijk welzijn
Bejaardenzorg (1) Minder-validen Bijzondere jeugdzorg Totaal
II
55 56 57 58 59
Gezinsaangelegenheden Maatschappelijk welzijn Bejaardenzorg Minder-validen Bijzondere jeugdzorg Totaal ALGEMEEN TOTAAL
Initieel 1986 (1)
Aangepast 1986 (2)
Initieel 1987 (3)
Verschil (3) - (1)
4.880,s 550,5 348,0 7.593,9 3.292,3
4.880,5 550,5 348,0 7.648,7 3.589,3
4.977,3 619,3 334,0 7.672,9 3.597,o
+ 96,8 + 68,8 - 14,o + 79,0 + 305,4
16.665,2
17.017,o
17.201,2
+ 536,0
10,o 570 704,4 316,O 2,7
10,o 570 704,4 316,0
277
18,O 15,o 725,3 373,l 2,7
+ 8,0 + 10,o + 20,9 + 57,l -
1.038,l
1.038,1
1.134,1
+ 96,0
17.703,3
18.055,1
18.335,3
+ 632,0
(1) De vermindering met 14 miljoen fr. vindt uitsluitend haar oorzaak in het verlagen van de rentevoeten die dienen toegepast op de leningen voor rustoorden, flats en dergelijke. Initiële begroting 1987 t.o.v. initiële begroting 1986 Titel 1 : + 3,2 % Titel II : + 9,2 % Totaal : 3.57 %
1 183 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
ALGEMENE BESPREKING Een lid feliciteert de Gemeenschapsminister voor deze begroting, want ondanks de budgettaire moeilijkheden is zij erin geslaagd de Executieve ervan te overtuigen dat een groot deel van de middelen van de Gemeenschap naar de’ welzijnssector moesten gaan. Van haar kant dankt de Gemeenschapsminister de commissieleden omdat de besprekingen van voorstellen en ontwerpen steeds inpirerend voor haar waren. Over het zogenaamde HOME-rapport waarin de beleidsvisie inzake gezins- en bejaardenhulp is neergelegd, zegt een lid dat de veldwerkers zich daarover ongerust maken. Zo wordt er b.v. voor de bejaardenhulp een beperking tot 12 uren voorgesteld. Verder rijst de vreeg wie als hulpbehoevende bejaarde moet beschouwd worden. Hierop antwoord de Gemeenschapsminister dat vragen stellen rond wat reeds gedaan is, steeds irritant is. Maar we moeten ons ook vragen stellen over de nieuwe omstandigheden. De voorgestelde beperking tot 12 uren is geen definitieve beslissing. Er dient ook nagedacht over co-financiering. Ziekenhuizen sturen hun patïenten vlugger naar huis met het gevolg dat de behoefte aan thuisverzorging stijgt. De inkrimping van het aantal ziekenhuisbedden in de gezondheidssector zou geen belasting mogen zijn voor de welzijnssector. Daarom tracht de Gemeenschapsminister overleg tot stand te brengen met de nationale Minister en de Gemeenschapsminister die de gezondheidssector onder hun bevoegdheid hebben. Een ontbrekend luik in het bejaardenbeleid is inderdaad de definitie van bejaard zijn, aldus nog de Gemeenschapsminister. Eerst moet men het profiel kennen en vervolgens de kost van de maatschappelijke opvang. Hetzelfde lid formuleert nog enkele bedenkingen rond de personen-alarmapparatuur. Als de angst voor het alleen zijn het grootste probleem is, dan is deze apparatuur beter dan het bejaardengezelschap dat niet 24 uren aanwezig is. Maar welke criteria zal men aanwenden om die apparatuur te subsidiëren ? Worden het medische of andere criteria ? Bovendien moet men erover waken dat deze uiteraard dure apparatuur geen monopolie wordt van een bepaalde klasse. Grote verspreiding ervan is dus niet te verwachten. Zal men dan ook de zogenaamde mantelzorg betalen ? De Gemeenschapsminister onderstreept dat de alarmapparatuur én de bejaarde én de familie geruststelt, maar dat elke medaille een keerzijde heeft. En hier is het nadeel dat de familie haar bezoeken aan de bejaarde minder zal spreiden. Op de tweede bemerking antwoordt de bewindsvrouw dat de hulpverlening op de eerste plaats bedoeld is voor armen en eenzamen. De kostprijs is inderdaadg hoog, maar er moeten middelen bestaan om die te drukken en misschien kan daarover overlegd worden met de gemeentelijke OCMW’s. Een lid wijst op het alternatief van de oproep via een kaart voor het raam. Maar de Gemeenschapsminister raadt dit af gezien de ervaringen in het verleden waarbij personen met andere dan caritatieve doeleinden binnendrongen. De alarmapparatuur heeft tot doel altijd en overal dienstbaar te zijn. Door een eenvoudige druk op de knop van een toestelletje dat op het lichaam gedragen wordt kan men steeds beroep doen op hulp en dit geeft een gevoel van veiligheid.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Tenslotte wijst een lid op een goedkope werkwijze die in zijn omgeving met succes wordt toegepast. De bejaarde kan via een zender en ontvanger in contact treden met een gebuur die tot 500 meter ver mag wonen. Het alarmsysteem kost rond de 10 000 frank en de organisatie en de afspraak binnen de buurt op basis van vertrouwen en onderlinge hulp is een uitgesproken vorm van welzijnszorg aan de basis. Een lid is niet tevreden over de manier waarop de begroting wordt beoordeeld. Drie vierde van het budget is opgenomen in 4 paketten die volgens haar bovendien onvoldoende gedetailleerd zijn. (Kind en Gezin, Gezins- en bejaardenhulp, Fonds 81 en Bijzondere jeugdzorg) Spreker heeft de indruk dat de overige posten minder belangrijk geacht worden. Verder stipt zij aan dat vele posten wegvielen en andere ontstonden, wat overkomt als gebrek aan consequentie. De Gemeenschapsminister antwoordt dat er geen verzamelnaam te geven is aan die overige posten, maar dat dit niet betekent dat deze posten minder belangrijk zouden zijn. Gevolggevend aan de wens van het lid om meer detaillering van bepaalde begrotingsposten belooft ze haar kabinet opdracht te geven ter zake een nota te verstrekken. (Deze nota is aan het verslag gehecht onder bijlage 1). En verder repliceerde de Gemeenschapsminister dat posten niet verdwenen maar dat sommige herschikt en gegroepeerd werden op basis van ervaring en evolutie. Een volgende spreker wijst op de noodzaak van reglementering in bepaalde sectoren en hij steldt met tevredenheid vast dat hier geleidelijk werk wordt van gemaakt. Verder beweerdt hij een verzuilingstendens te bespeuren in o.m. de bejaardenzorg waar de nieuwe initiatieven steeds onderscheid maken tussen de overheids- en private sector. Hij verheugt zich wel over het feit dat er meer aandacht wordt besteed aan een aantal initiatieven die vroeger marginaal werden bejegend, zoals de migrantenwerking en de woonwagenproblematiek. De Gemeenschapsminister beaamt die noodzaak tot reglementering. Maar het is een werk van lange adem. Ze zet haar inspanningen ter zake voort, rekening houdend met het feit dat de procedures via Raad van State, Rekenhof e.a. langzaam vorderen. Verzuiling probeert de Gemeenschapsminister te voorkomen via de werking van de provinciale welzijnscommissies. Op de vraag van hetzelfde lid naar meer duidelijkheid over de aanwending van de investeringskredieten voor voorzieningen voor bejaarden, wijst de Gemeenschapsminister er op dat zij ter zake nog steeds gedeeltelijk gebonden is door haar voorgangers met betrekking tot de rusthuizen. De ombuiging naar initiatieven in verband met beschermd wonen en het oprichten van bejaardenflats, krijgen momenteel voorrang bij de aanwending van de kredieten. Het concreet resultaat van deze beleidsoptie zal zich echter pas op halflange termijn laten merken. Een volgende spreker betreurt de budgettaire versnippering in het migranten- en vluchtelingenprobleem en stelt tevens de vraag of hier niet de bevoegdheid van Staatssecretaris M. Smet doorkruist wordt. Meerdere sprekers pikken op dit thema in. Zo wordt gevraagd of het bedrag van 1,5 miljoen frank dat voorzien is voor de integratie van vluchtelingen kadert in de politiek van Staatssecretaris M. Smet. Hoe beoordeelt overigens de Gemeenschapsminister de opvang die door de Staatssecretaris wordt voorgesteld ? Door de aanpak van de nationale Regering is de opvang van vluchtelingen een nationale aan-
[ 184 1
[ 185 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
gelegenheden geworden. Waar ligt dan de scheidingslijn tussen de nationale opvang en de verwijzing naar de gemeenschappen ? Ook wordt gevraagd waar de Beleidsnota-migranten van de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming moet geplaatst worden in de bevoegdheidsafbakening. In haar antwoord onderstreept de Gemeenschapsminister dat er een juridisch verschil is tussen migranten en politieke vluchtelingen. Het probleem van de politieke vluchtelingen is op de eerste plaats een probleem van Justitieminister Gol, op de tweede plaats van Staatssecretaris M. Smet in afwachting van een uitspraak over het statuut van politieke vluchteling . Maar ook de Gemeenschappen worden met de politieke vluchtelingen geconfronteerd. In afwachting dat het OCMW een onderdak vindt voor de vluchtelingen kunnen de onthaaltehuizen in moeilijkheden geraken. Bovendien kunnen ook de OCMW’s problemen krijgen met de begeleiding en zich wenden tot de Gemeenschap. Vandaar de noodzaak om 1,5 miljoen in de begroting te voorzien. De Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming heeft zijn Beleidsnota-migranten vrijgegeven in akkoord met de Gemeenschapsminister van Gezin en Welzijnszorg. De gezochte steunpunten vermeld in de nota zullen zich situeren binnen de reeds bestaande centra zoals b.v. in Brussel, de Foyer. Er moeten dus geen nieuwe structuren opgezet worden, maar vanzelfsprekend zal de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming zelf het geld ter beschikking moeten stellen. De Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming uitgezonderd, is de samenwerking in deze materie met andere beleidsverantwoordelij ken tot nog toe moeilijk te realiseren. De zogenaamde Commissie Vermeylen, in uitvoering van artikel 12 van de zogenaamde vreemdelingenwet, komt niet van de grond. Coördinatie met de gemeentelijke verantwoordelijken kan wel, behalve dan in Brussel waar precies het zwaartepunt van de problezmatiek ligt. Tot slot vraagt een lid met betrekking tot de reorganisatie van het NWK of er voor het personeel de garantie bestaat dat het binnen de instelling Kind en Gezin zijn betrekking zal behouden. Hetzelfde lid spreekt tevens de vrees uit dat er concurrentie zou bestaan tussen de verschillende centra voor raadplegingen voor zuigelingen. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de samenstelling van de Raad van Beheer van Kind en Gezin een waarborg zal bieden voor objectiviteit en dat erover zal gewaakt worden dat geen concurrentie ontstaat. Wat het personeelsbestand betreft : iedereen wordt in het NWK naar Kind en Gezin overgeheveld. Er bestaat alleen een probleem voor de tewerkgestelde werklozen. Aanvankelijk werd gesteld dat ze uit het NWK zouden verdwijnen, maar door tussenkomst van de Gemeenschap zal een deel van deze groep opgenomen worden in Kind en Gezin in de openstaande betrekkingen die via examens te begeven zijn.
III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING De Commissie onderzocht grondig elke begrotingspost aan de hand van het degelijk verantwoordingsprogramma en kreeg bij elk artikel nog toelichting van de Gemeenschapsminister. Er werden echter geen fundamentele bezwaren
1 186 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
gemaakt zodat slechts enkele opmerkingen dienen weerhouden te worden. Titel 1 Sectie 55 - Gezinsaangelegenheden Art. 12.20.02 - Een lid dringt aan opdat dit krediet zou verhoogd worden om de goede werking van het CBGS te waarborgen. De Gemeenschapsminister zal gaarne nagaan in hoeverre hiermede rekening kan gehouden worden bij de bespreking van het bijblad. Art. 33.01.02 - Een lid vraagt hoe het komt dat dit krediet met 5 miljoen verhoogd werd. De Gemeenschapsminister benadrukt de noodzaak hiervan gelet op het feit dat tot in 1986 slechts 65 % van de voorgestelde subsidie kan vereffend worden. Met deze verhoging zal men een juistere uitvoering van de reglementering kunnen waarborgen. Art. 33.04.02 - Een lid vraagt naar de aanwending en het juiste doel van het ingeschreven krediet als ,,normalisatietoelage”. De Gemeenschapsminister verwijst naar het keurig verslag van de heer Bourgeois waarin onder andere staat dat er wellicht nog toestanden mogelijk zijn waarbij een ,,normalisatietoelage” een oplossing kan brengen voor de sociale en menselijke gevolgen voor de slachtoffers in de oorlog en voor de getroffenen van de repressie- en epuratiewetgeving. Tot op heden werd dit krediet nog niet aangewend. Sectie 56 - Maatschappelijk welzijn Art. 33.09.02 - Een lid herhaalt zijn onbehagen omtrent het financieringssysteem van de ,,Tele-Onthaal” diensten. Hij pleit voor een ,,forfait”. De Gemeenschapsminister meldt dat het ingeschreven krediet volstaat om de reglementaire verplichtingen na te komen. Dit is ondermeer mogelijk door het inspelen op het Interdepartementaal Begrotingsfonds. Art. 33.28.02 - Een lid vraagt of alle therapeutische gemeenschappen in aanmerking zullen komen voor subsidiëring. Mevrouw de Gemeenschapsminister antwoordt dat momenteel zeven therapeutische gemeenschappen goed werk verrichten op dit domein. In het licht van deze subsidiëring wordt momenteel een doorlichting gemaakt van de werking ; de personeelskost en de impact van al d e therapeutische gemeenschappen die zich met deze problematiek bezighouden. Deze doorlichting moet de Gemeenschapsminister toelaten op een verantwoorde wijze bepaalde diensten te betoelagen en tevens werk te maken van een reglementering terzake. Art. 43.04.02 - Een lid vraagt een evaluatie van de provinciale wxelzijnscommissies. Het antwoord op deze vraag is vervat in bijlage II. Sectie 57 - Bejaardenzorg Art.43.01.02 - Een lid vraagt verduidelijking omtrent het financieringssysteem van de investeringen in de bejaardensector. Deze verduidelijking wordt gegeven in de nota die onder bijlage III in dit verslag wordt opgenomen. Art. 43.03.02 - Met dit krediet van 7 miljoen frank wil de Gemeenschapsminister inspelen op een evolutie die waarschijnlijk zelfs zal leiden tot een aanpassing van het decreet van 5 maart 1985. Dagcentra bestaan reeds in Brugge en Leuven. Deze centra die toegankelijk zijn tijdens de ,,werkuren” van de weekdagen worden opgezocht door bejaarden
1 187 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
die niet thuishoren in dienstencentra en evenmin moeten gehospitaliseerd worden. Het krediet werd bepaald in functie van de concrete realisatie zoals zij zich momenteel aanmelden. Sectie 58 - Zorg voor minder-validen Art. 33.03.02 - Deze post wordt door de Commissie aangewezen als schoolvoorbeeld van de noodzaak tot reglementering. Hoe langer hiermee gewacht wordt, hoe groter het gevaar voor wildgroei wordt. De Gemeenschapsminister beaamt deze opmerking en zegt dat het probleem van de reglementering ernstig wordt aangepakt. Sectie 59 - Jeugdzorg Art. 12.23.02 - Op vraag van een lid geeft de Gemeenschapsminister een gedetailleerd overzicht van deze uitgaven voor de minderjarigen die onder de gerechtelijke bescherming vallen (art. 12.23.02) of geplaatst zijn in gezinsverband (art. 12.20.02) (zie bijlage III). Titel II Sectie 56 - Maatschappelijk welzijn Art. 63.01.02 - Op vraag van een lid of elke aanvraag van de gemeenten tot aankoop en aanleg van terreinen voor nomaden kan beantwoord worden, antwoordt de Gemeenschapsminister dat voor 1986 slechts 2 dossiers werden ingediend, namelijk door Maaseik en door Maasmechelen. Het is eerder de vraag of de gemeenten bereid zijn mee te werken. Ze zijn meestal niet tuk op de komst van nomaden. Bovendien zijn er dikwijls problemen met de gewestplannen.
IV. STEMMING In stemming gebracht worden de aan Commissie toegewezen artikelen en secties die de welzijnszorg betreffen, aangenomen met 7 stemmen tegen 5.
V. TOELICHTING BIJ DE BEGROTING DOOR DE GEMEENSCHAPSMINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU 1” De extramurale Gezondheidszorg - Thuisgezondheidszorg Met het besluit van 19 november 1986 heeft de Executieve een belangrijke stap vooruit willen zetten. Na de jarenlange discussies en experimenten rond de problematiek van coördinatie en samenwerking werd (eindelijk) het noodzakelijk reglementair kader voor de ondersteuning van deze samenwerking gecreëerd. 1987 zal gekenmerkt worden door de uitbouw van deze samenwerkingsinitiatieven. In de begroting werden kredieten voorzien om reeds 42 dergelijke initiatieven voor dit begrotingsjaar te betoelagen. Na het beëindigen van de studie die wordt uitgevoerd door het Hoger Instituut voor de Arbeid (KU Leuven) omtrent de mogelijke betrokkenheid van de sociale omgeving bij de thuisgezondheidszorg zal de basis worden gelegd voor een beleid tot ondersteuning van deze mantelzorg.
8 (1986-1987) - Nr. 5
- De geestelijke gezondheidszorg Aan het Centrum voor Sociaal beleid van de Ufsia werd gevraagd een studie uit te voeren naar de plaats en het functioneren van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg en tegen de achtergrond van de noodzaak aan deze diensten een duidelijkere taakprofilering in het netwerk van gezondheidsdiensten mee te geven. Deze studie dient tegen augustus 1987 te worden afgerond. Op basis van de resultaten van deze studie zal een globale herziening van de reglementering worden voorbereid zodat structuur en financiëring van deze diensten beter op de vernieuwde taakinhoud worden afgestemd. Nochtans werden in afwachting deze diensten niet aan hun lot overgelaten. De financiering van deze diensten was de jongste jaren administratief en budgettair tot een puinhoop verworden. Deze toestand kan volledig worden gesaneerd. Er werd een nieuwe voorschottenregeling uitgewerkt die veel nauwer bij de reële kosten van de diensten aanleunt en dank zij een zuinig beleid konden op het einde van 1986 de werkingstoelagen van deze diensten met 15 % worden verhoogd. 2” Preventieve Gezondheidszorg - Algemeen In 1987 (waarschijnlijk in de loop van de maand maart) zal overleg worden georganiseert tussen de geïnstitutionaliseerde preventieve diensten, nl. Arbeidsgeneeskunde, Medisch Schooltoezicht en de Moeder en Kindzorg en vertegenwoordigers van de huisartsverenigingen. Samen moeten deze de vier pijlers worden waarop in de toekomst een beter geïintegreerde en gecoördineerde preventie kan worden gebouwd. Vooral bij de huisartsen zal nog worden gezocht naar een meer preventieve ingesteldheid bij het dagelijks omgaan met individuele patiënten in hun concrete leefwereld. Indien echter al de betrokkenen tot een beter samenspel kunnen komen met duidelijke taakafspraken en vlottere informatie-uitwisseling zal in de toekomst de impact van de preventie in de globale samenleving gevoelig kunnen verhogen. - Medisch schooltoezicht Op dit ogenblik loopt een evaluatie van het vernieuwingsproces zoals het met het besluit van 31.7.1985 werd op gang gebracht (Sociologisch onderzoekinstituut K.U. Leuven). De eerste evaluatie zal beëindigd zijn tegen april 1987. Voor het begin van volgend schooljaar zal dan de vernieuwing worden bijgestuurd. - Moeder- en kinderzorg Op dit ogenblik wordt het overvloedig documentatiemateriaal dat bij de hoorzittingen over de peri-natale problematiek werd verstrekt ten gronde bestudeerd. Tevens is men volop in de opstartfase van de nieuwe Vlaamse instelling ,,Kind en Gezin” gekomen. In samenspraak met de bestuursraad van deze instelling zal in de loop van de komende maanden een richtnota omtrent het peri-nataal beleid worden opgemaakt. - Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding In 1986 werd gestart met een overleg tot coördinatie van de gezondheidsvoorlichting. In dit overleg worden geleidelijk de betrokken instellingen betrokken. Op deze wijze wil men deze sector de kans bieden zelf in deze coördinatie te groeien zonder dat van bovenaf strukturen hoeven te worden opgelegd. Na een evaluatie van dit groeiproces zal worden onder-
[ 188 1
1 189 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
zocht of een reglementaire ingreep deze onderlinge coördinatie moet onderbouwen. - Sportgeneeskunde Aandacht gaat vooral naar de dopingproblematiek. De reglementering werd geactualiseerd door drie besluiten van . de Executieve : 1” Het besluit met betrekking tot de erkenning van de geneesheren die met een dopingcontrole kunnen worden belast. 2” Het besluit aangaande de procedure van monstername en aangaande de analyse van deze monsters. 3” De actualisering van de lijst van verboden produkten en de vereenvoudiging van de procedure om in de toekomst deze lijst aan te passen. Vanaf het nieuwe sportseizoen, voorjaar 1987, zal er op basis van deze nieuwe reglementering een intensere controle worden gevoerd. Repressieve controle is echter slechts één luik van het beleid inzake dopingpreventie ; belangrijk is de multimediale voorlichtingscampagne die in de loop van de maand februari van start gaat en vooral tot doel heeft jongeren aan te moedigen tot een gezonde sportbeoefening zonder doping. - De intramurale gezondheidszorg 1. De algemene ziekenhuizen Het Koninklijk Besluit van 8 december 1986 legt een nieuw wettelijk kader vast in de vorm van aanvullende normen waaraan algemene ziekenhuizen, ziekenhuisdiensten en ziekenhuisgroeperingen dienen te voldoen. Deze maatregel dient gesitueerd te worden in het kader van het protocolakkoord dat door de Nationale Regering en de Executieve van de Gemeenschappen werd goedgekeurd. De toepassing van de uitvoeringsbesluiten behoort tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen. Voor wat het nederlandstalig landsgedeelte betreft, zullen deze regels worden uitgevoerd in het kader van het beleid dat door de Vlaamse Regering inzake de ziekenhuizen wordt gevcvrd en gekenmerkt wordt door volgende hoofdthema’s : A. Rationalisering van het zorgenaanbod Te vaak nog gebeurt het dat ziekenhuizen naast elkaar over dezelfde diensten beschikken zonder dat een inspanning wordt geleverd om de aangeboden zorgen te coördineren. Ziekenhuisdiensten raken hierdoor onderbezet en de ligduur wordt verlengd. De bedverminderingsoperatie moet dan ook worden aangegrepen om de ziekenhuizen, zonodig te herstructureren en een meer optimale functionering ervan mogelijk te maken. Tevens dienen de ziekenhuizen beter op elkaar te worden afgestemd. Vandaar dat alles in het werk moet worden gesteld om, met het oog op een meer rationele organisatie, de samenwerking tussen de ziekenhuizen aan te moedigen. Door een betere organisatie en werking van de ziekenhuizen zullen de behoeften ook op een meer optimale wijze kunnen worden gedekt. B. Stimulering van de samenwerking tussen de instellingen onderling Door de beschikbare middelen te investeren in samenwer-
8 (19864987) - Nr. 5
kingsprojekten en rationeel georganiseerde technische diensten en door de vermindering van het totale aantal ziekenhuisbedden, worden de instellingen ertoe aangezet om onderling overleg te plegen en duurzame afspraken te maken inzake complementariteit van het aanbod aan diensten, disciplines en uitrusting. Het moet mogelijk zijn om hierdoor de kwaliteit van de verzorging te verbeteren, temeer daar de beschikbare middelen zowel over een kleiner aantal, als over minder en beter werkende technische entiteiten, kunnen worden verspreid. In deze optiek moet een programmatie worden uitgewerkt voor een aantal technische diensten zoals medische beeldvorming, radiotherapie, neurochirurgie, e. a. C. Realisatie van alternatieve vormen van verzorging Door bovenvermelde maatregelen kunnen kredieten vrijgemaakt worden om andere vormen van verzorging te realiseren, die de hospitalisatieduur kunnen inkorten of zelfs voorkomen. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan de daghospitalisatie, die sterk dient te worden gestimuleerd. De bedvermindering, voornamelijk in V-diensten, dient de toename te verzekeren van het aantal bedden in rust- en verzorgingstehuizen.
2. De psychiatrische ziekenhuizen Hoewel dit ook voor de algemene ziekenhuizen het geval dient te zijn, moeten de investeringen voornamelijk gesitueerd worden in de verdere opvolging en de afwerking van de lopende bouwprojekten. Ook een aantal instellingen zullen, voor zover dit budgettair mogelijk is, de toelating bekomen om nieuwe werken op te starten. De opvolging van de technische dossiers dient speciaal geobserveerd te worden zodat er geen hiaten ontstaan in de uitvoering van de werken en de nodige vastleggingen tijdig voorzien worden.
VI ALGEMENE BESPREKING Extra murale gezondheidszorg Vooreerst maken een aantal leden bedenkingen over de thuisgezondheidszorg. Een lid meent dat de mogelijkheden tot thuisgezondheidszorg niet zo groot zijn als wordt voorgesteld. De problemen en de kosten worden vaak onderschat vooral als het gaat om zware en langdurige zieken. De grootte van de huidige families is beperkt, beide partners gaan vaak werken en een 24 u. op 24 u. durende thuisverzorging eist dan vaak het aanwerven van een particuliere verpleegster en een werkster. Voor de doorsneeburger loopt dat in globo al spoedig op tot + 100.000 frank per maand en dat is vaak niet te betalen. Als men beweert de thuisverzorging te willen opvoeren dan moet men dit beter concipiëren en er meer middelen voor voorzien. Een ander lid sluit zich bij deze bedenkingen aan en geeft voorbeelden. Hij vraagt hoe men dit aspect zou moeten aanpakken. Het vorig lid meent dat dit kan via een mentaliteitswijziging en vrijwilligerswerk worden.
[ 190 1
[ 191 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Een lid stelt dat ook serieuze uitkeringen voor de personen in thuisverzorging moeten worden voorzien, en ook de betoelaging voor de organisaties die aan thuisverzorging doen, dient te worden bekeken. Het lid vraagt in welke richting het beleid ter zake zal gaan en welke klemtoon er zal worden gelegd. Is het mogelijk de gegevens te kennen van de berekeningen die door het HIVA werden gemaakt van de budgettaire weerslag van diverse uitvoeringsingsmodaliteiten. De Gemeenschapsminister wijst op de tussenkomst voor de individuele verzorging van 78 frank per per dag. Deze toekenning is een aangelegenheid van het RIZIV en dus ook de betreffende studies. Hij is er zich van bewust dat dit weinig is. De professionele inbreng kan, aldus de Minister niet massaal zijn en dient in de tijd beperkt. Hij is akkoord met de gemaakte opmerkingen van de leden, in die zin dat slechts een gedeelte van de aangroei van de zorgbehoeften kan worden opgevangen via een specifieke subsidieregeling voor thuisverzorging. Geestelijke
gezondheidszorg
Een lid heeft zijn twijfels over de consultaties en de efficiëntie van de diensten voor geestelijke gezondheidszorg. Deze diensten worden ongeacht hun aantal consultaties vast betoelaagd en zijn dus duur. De Gemeenschapsminister verwijst als antwoord naar hetgeen hij terzake in de inleiding heeft gezegd met betrekking tot de geplande wijziging van de aangekondigder reglementering, na een door de UFSIA uit te voeren studie. Preventieve
gezondheidszorg
Een lid is verheugd over het aangekondige overleg tussen de in de inleiding van de Minister genoemde vier pijlers waarop de preventie wordt gebouwd. In verband met de perinatale zorg vraagt hetzelfde lid dat er overleg met de huisartsen zou worden gepleegd. Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding Een lid meent dat er terzake een inflatie van aktiviteiten is. Een grotere coördinatie lijkt geboden. Hij dringt er op aan dat zou worden gestreefd naar het tot stand komen van een soort kader waarin vooral de grote organisaties (Rode Kruis, ziekenfondsen, Boudewijnstichting) aan bod zouden komen, terwijl de gespecialiseerde diensten als kanalen zouden fungeren. Een ander lid meent dat de gezondheidsvoorlichting toch primordiaal een Gemeenschapsmaterie is, wat door de Gemeenschapsminister wordt bevestigd. Hij begrijpt dan niet waarom Staatssecretaris De Meester een voorlichtingscampagne rond AIDS voert. De Gemeenschapsminister deelt ter zake mee dat de Vlaamse Gemeenschap reeds 10 maand geleden een campagne voorbereidde, met o.m. een technische brochure voor de huisartsen. De zeer snelle evolutie van de inzichten in dat verband (voornamelijk het feit dat nu ook hetero-sexuelen kunnen slachtoffer en drager zijn) heeft de Staatssecretaris doen reageren, mede in het kader van een Europees overleg. De Gemeenschapsminister heeft het dan ook om die reden opportuun geoordeeld aan dit initiatief zijn medewerking te verlenen. Wat de coordinatie van de gezondheidsvoorlichting betreft, wordt door de Minister bevestigd dat juist tussen de algemene organisaties - zoals bedoeld door het lid - een over-
8 (1986-1987) - Nr. 5
c 192 1
leg wordt opgezet met de bedoeling via dit overleg geleidelijk heel de sector van de gezondheidsvoorlichting naar coördinatie te laten groeien. Sportgeneeskunde Inzake sportgeneeskunde meent een lid dat de Minister waarmaakt wat hij beloofde. Hij wenst echter .te vernemen of er al dan niet een parallel circuit zal blijven bestaan, naast de initiatieven die door de Minister zullen worden genomen. De Gemeenschapsminister verduidelijkt dat - naast het reeds bestaande autonome optreden van de parketten enerzijds in afspraak met de sportfederaties, en anderzijds het departement zelf onverwittigd de plaatsen en tijdstippen zal aanduiden waarop de controles zullen gebeuren. De parketten zullen - zo nodig - op de hoogte gebracht worden bij positieve analyses. De drie laboratoria die de analyses zullen doen zijn twee laboratoria van het RUG en één van de KUL. DE INTRA-MURALE GEZONDHEIDSZORG I.v.m. de algemene rationalisering van het zorgenaanbod ontspint zich een langdurig en technisch debat. Verschillende leden hebben kritiek op het gevoerde beleid inzake rationalisering en herorganisatie. Een lid is verontrust door de huidige erkenningsnormen. Enkele klinieken waren al vrijwillig overgegaan tot vermindering van bedden en tot specialisatie. Ze lopen daardoor nu het risico niet erkend te worden. Hij suggereert dat ter zake de in het KB voorziene afwijkingsmogelijkheid (artikel 24) zou kunnen spelen. Een lid stelt vast dat de helft van de ziekenhuizen wordt getroffen door de rationalisatiemaatregelen. De ziekenhuizen komen met deze plotse en harde maatregelen in de problemen. Bij sommigen moeten plots afdelingen verdwijnen, andere komen in hun geheel in de problemen, voornamelijk de kleine ziekenhuizen in de landelijke centra. De vraag is of deze normen redelijk zijn en waarop ze zijn gebaseerd. Loopt men niet het gevaar dat er, door de studie van de Nederlandse professor Groot, nog bijkomende inspanningen t zullen worden gevraagd ? Het lid meent dat door de maatregel enkel nog grote ziekenhuizen of RVT-bedden zullen behouden blijven, en hij stelt een reeks technische vragen over de overschakeling van V naar G bedden en de equivalenties die hierdoor ontstaan t.o.v. de RVT-bedden. Een ander lid heeft het daar ook heel wat vragen over. Als het zo is, dat men volgens de ministeriële normen bij de overschakeling van V-bedden deze voor de helft naar G-bedden moet overschakelen en voor de andere helft naar RVTbedden en indien men dan niet genoeg G-bedden over heeft . om een volledige G-dienst in stand te houden, mag men dan, zo vraagt het betrokken lid ook C en D bedden naar G-bedden overschakelen, om de vereiste norm voor een volledige G-dienst te bereiken. Een tweede probleem betreft volgens hetzelfde lid de bejaardentehuizen, die niet zijn aangesloten bij een ziekenhuis, OCMW of congregatie. Zij kunnen hierdoor geen RVTbedden erkend krijgen, en in dit geval lopen de kosten voor de particuliere tehuizen voor bejaardenzorg geweldig hoog op (tot 100.000 fr/per maand). Kan de Minister hiervoor een oplossing vinden ?
[ 193 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Verschillende leden willen ten gerieve van de Commissieleden een overzichtelijke tabel van de afbouw van de bedden krijgen, alsmede een copie van het protocolakkoord tussen de Nationale Minister en de Executieve (cfr Bijlagen IV en v>* Een lid vraagt of de niersteenverbrijzelaar te Antwerpen zal behouden blijven. Hetzelfde lid besluit ten slotte met de vraag of de Gemeenschapsminister de kleinere ziekenhuizen wil doen verdwijnen. Een ander lid sluit zich daar bij aan. De kleine ziekenhuizen in de landelijke gebieden (bv in grensstreken) hebben een specifieke servicetaak tov de zieken. Kunnen voor deze categorieën de uitzonderingsclausules niet gelden ? Vervolgens geeft een lid zijn omstandige visie en kritiek op het beleid inzake de intra-murale zorg. Hij vindt dat de maatregelen, vervat in het volmachtenbesluit van 8 december 1986, getuigen van een dictatoriale aanpak. Hij meent dat vele ziekenhuizen hierdoor te plots voor te zware opgaven staan, die ze niet zullen aankunnen, wat hun sluiting tot gevolg zal hebben, met alle zware gevolgen voor het personeel, de beheerders en de toeleveringsbedrijven. Spreker meent dat men deze operatie, waarvoor hij reeds - met veel tegenstand - pleitte in tempore non suspecto, veel geleidelijker had moeten doorvoeren.
.
De grootste spitsvondigheid is het ingevoerde verschil tussen programmatienormen en erkenningsnormen. Het zijn niet de kleine ziekenhuizen maar de mastodonten van akademische ziekenhuizen die de slokoppen zijn. Had men vroeger naar spreker geluisterd dan hadden thans niet zo’n draconische maatregelen dienen te worden genomen. Het lid stipt verder ivm de studie van professor Groot aan, dat men in Nederland ruimere programmatiemogelijkheden met meer bedden aanlegt. Men neemt trouwens maatregelen vóór de resultaten van deze studie gekend zijn. Deze maatregelen zijn niet in het belang van de patient, zijn duurder voor het RIZIV, en hebben zeer nefaste gevolgen op de tewerkstelling : er zijn voor het ogenblik reeds 15.000 paramedici zonder werk. De beloften van de beleidsmensen worden niet gehouden tov de sector. Zo heeft men aan de specialisten voorgesteld hun privè-praktijk te verlaten maar door de maatregelen worden nu deze specialisten in hun afdelingen getroffen. Het lid maakt nog een opmerking over de gevolgen van de noodzakelijke fusies van ziekenhuizen. Als bv twee ziekenhuizen van respectievelijk 120 en 60 bedden samen aan de norm van 150 willen komen, maar zij bij de onvermijdelijke nieuwbouw terug 25 % moeten inleveren zitten ze terug onder de norm (25 % van 180 = 45. Blijft 135 bedden). Tenslotte klaagt spreker nog aan dat de Vlaamse Gemeenschap, die ten volle de nadelen zal dragen van deze maatregelen, geen enkele inspraak heeft gehad bij het totstandkomen ervan. Een lid merkt op dat een groot gedeelte van de opmerkingen eigenlijk tot de bevoegdheid van de nationale minister behoren. Hij gaat trouwens met het beleid van deze nationale minister akkoord. Wat de hier voorgelegde beleidsnota betreft stelt hij vast dat de vermindering van de intra-murale gezondheidszorg niet parallel loopt met de opbouw van de extra-murale zorgen EXTRA MURALE GEZONDHEIDSZORG
8 (1986-1987) - Nr. 5
1 194 1
(eerstelijnszorg). Daartoe zijn onvoldoende middelen aanwezig. Hij vraagt tenslotte de stand van zaken mbt de scanners. De Gemeenschapsminister antwoordt vervolgens in globo op deze vragen. Het KB van 8 dec 1986, dat echter geen volmachtenbesluit is, is een exclusief nationale bevoegdheid. Gelet op deze niet-ideale bevoegdheidsverdeling zijn wij gevat. De maatschappelijke fenomenen die een ombuiging van het beleid noodzakelijk hebben gemaakt zijn respectievelijk het gewijzigd ziektebeeld, de vergrijzing van de bevolking, de vooruitgang van de wetenschap en de budgettaire beperking. In de periode 1982-1985 werden eveneens omschakelingsstimuli gegeven. Er werden toen slechts 621 bedden afgeschaft en de jongste 12 maanden alleen reeds 552. Er was dus een soort shocktherapie nodig. Verder merkt de Minister op dat het verschil tussen programmatiecriteria is ontstaan door enerzijds de zorg voor de patient en dat de erkenningscriteria anderzijds in functie van de instelling zelf zijn geconcipiëerd. De Gemeenschapsminister geeft toe dat er een evolutie is naar grotere ziekenhuizen, maar in de samenwerkingsverbanden kan heel wat en zijn er soepele marges mogelijk. Een ziekenhuis mag natuurlijk zoals sommige leden het stellen, geen mastodont zijn. Dat werkt deshumaniserend. De maximale normen zullen nog moeten bepaald worden. Op de vraag van een lid of hij derhalve pleit voor de verdwijning van de kleine ziekenhuizen, kan hij gerust negatief antwoorden. In Limburg bv. kan men gerust andere normen aannemen t.o.v. de kleinere eenheden. De ganse afslankingsoperatie mag niet gebeuren ten laste van de achtergestelde streken. Systematisch afwijkende normen hiervoor concipiëren, lijkt ook niet realistisch. De Minister geeft wel toe dat een rustpauze voor de ziekenhuizen nodig is. Hij heeft verder het ruimst mogelijke begrip voor de concrete gevolgen van de maatregelen m.b.t. de tewerkstelling en de situatie van de beheerders. Wat de vraag van een lid betreft m.b.t. de te maken uitzonderingen inzake sommige ziekenhuizen die reeds vroeger hebben afgeslankt, wil de Gemeenschapsminister waar dat mogelijk is, mede een oplossing zoeken. Hij kondigt aan dat het protocol dat zal afgesloten worden tussen de Nationale Regering en de Vlaamse Executieve op het vlak van de tewerkstelling, mogelijkheden zal bieden om het verlies aan arbeidsplaatsen te compenseren. In verband met de verschillende omschakelingsmechanismen geeft de Gemeenschapsminister volgende verduidelijkingen. Een bijzondere erkenning “voor het verlenen van zorgen dat toelaat het verblijf in het ziekenhuis in te korten of te voorkomen,, - m.a.w. als rust- en verzorgingstehuis - kan verleend worden aan : - erkende rustoorden voor bejaarden ; - ziekenhuizen en gedeelten van ziekenhuizen die een afgesloten architectonisch geheel vormen en die omgeschakeld zijn tot verblijfsdiensten voor de opneming van personen die behoefte hebben aan de zorgenverlening. RVT-bedden zijn bestemd voor verzorgingsbehoevende personen die aangetast zijn door een aandoening met een langdurig karakter en die : - vóór hun opname een onderzoek en een behandeling hebben ondergaan, zonder volledig hersteld te zijn ;
[ 1% 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- geen dagelijks medisch toezicht of behandeling nodig hebben ; - in sterke mate afhankelijk zijn van de hulp van derden. Een rust- en verzorgingstehuis moet over tenminste 25 bedden voor verzorgingsbehoevenden kunnen beschikken. RVT-bedden kunnen slechts ontstaan door een gelijkwaardige afbouw van ziekenhuisbedden. De verhouding verzorgingsbed - afgebouwd bed ligt als volgt : - 1 RVT voor 1 geplande V (maar niet uitgevoerd) ; - 2,5 RVT voor 1 V-bed ; - 2 RVT voor 1 afgebouwd bed uit een erkende acute ziekenhuisdienst behalve voor M, E, N, S en Sana ; - 2 RVT voor 1 M, E of N, indien de desaffectatie plaatsvindt op uiterlijk 31 mei 1987. Het aantal RVT-bedden dat wordt opgesteld in een ziekenhuis mag niet hoger liggen dan het aantal afgebouwde bedden. Wanneer een ziekenhuis een aantal V-bedden wil omschakelen naar G-bedden, moeten er evenveel V-bedden worden omgeschakeld naar RVT. Indien het ziekenhuis wil blijven beschikken over een V-dienst moeten er minstens 30 V-bedden over blijven. Een G-dienst moet ten minste 24 bedden tellen. De betoelaging voor nieuwbouw, herconditionering, uitrusting en apparatuur bedraagt normaal 60 %. Een betoelaging van 30 % + de afschrijving van de overige 70 % opgenomen in de verpleegdagprijs kan worden bekomen indien 25 % van de bedcapaciteit wordt afgebouwd (met een maximum van 50 bedden). Voor een totale nieuwbouw wordt 25 % op de capaciteit van het ziekenhuis gerekend ; voor verbouwingswerken op de bedcapaciteit van het verbouwde deel. In het protocolakkoord tussen de Nationale Regering en de Gemeenschapsexecutieven werd overeengekomen om bij de toewijzing van rust- en verzorgingsbedden er zorg voor te dragen dat een evenwichtige spreiding wordt bekomen en dat de rustoorden die geen binding met een ziekenhuis hebben de kans moeten krijgen om voor hun zorgenbehoevende bejaarden over rust- en verzorgingsbedden te beschikken. Hiertoe werd overeengekomen om een gedeelte van de toe te wijzen bedden in een pool onder te brengen, waaruit de Gemeenschapsminister RVT-bedden kan toekennen aan rustoorden die geen beddenruil kunnen voorstellen. Het is de bedoeling dat de rust- en verzorgingsbedden die opgenomen werden in de planning, maar binnen een periode van 2 jaar niet erkend zijn, opnieuw ter beschikking van de Gemeenschapsminister te stellen, die hiervoor een nieuwe bestemming kan bepalen. Een besluit van de Vlaamse Executieve dat deze regels zal vastleggen wordt momenteel voorbereid. Over de kritiek van een lid en zijn vroegere waarschuwingen antwoordt de Gemeenschapsminister dat die contradictorisch zijn. Voor de rest dient het lid de Nationale Minister te interpelleren, voor zover hij nog geen antwoord heeft gehad via de voorgaande argumenten.
8 (1986-1987) - Nr. S
[ 196 1
Op de vraag van een lid over de stand van zaken i.v.m. de scanners, deelt de Gemeenschapsminister mee dat er thans 37 scanners zijn ten gevolge van de toen bestaande programmatie. Door het deprogrammeringsbesluit zullen er vermoedelijk tegen 1992 slechts 3 tot 5 scanners bijkomen’ Voor de niersteenverbrijzelaar ten slotte is de Gemeenschapsminister niet bevoegd. Na het antwoord van de Gemeenschapsminister repliceert een lid nog met de bemerking dat inzake de omschakeling er veel geld zal nodig zijn voor de zwaarzorgbehoevende bejaarden die in aanmerking komen voor de RVT-bedden. In Antwerpen zijn een zeer hoog percentage van de bejaarden die zware zorgen nodig hebben. Er zullen dus veel RVTbedden nodig zijn en misschien is het goed om terzake te denken aan een herverdeling. Verder meent het lid dat men veel spreekt over de herwaardering van de eerstelijnszorg, maar dat dit vaak een holle slogan is. Wat de rustpauze betreft in de gezondheidszorg, stipt het lid tenslotte aan dat reeds in het rapport Petit hiervan sprake was.
VII. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Inzake de lopende uitgaven merkt een lid bij sectie 66, artikel 12.29.02 - Subsidies aan sanitaire en opvoedende of voorbehoedende organismen en eerstelijnsgezondheidszorg, op, dat de multidisciplinaire wijkgezondheidscentra hier niet in aanmerking komen binnen de gehanteerde normen van het Executieve besluit van 19 Nov. 1986. Die moeten minimum 25 verpleegkundigen in dienst hebben. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de bepalingen op blz 2 van de omzendbrief ter zake de oplossing kunnen geven : Als er verschillende centra op dit stuk samenwerken kunnen wij wel worden beschouwd als één geheel, en wel in aanmerking komen voor subsidiëring. Op vraag van een lid wat er is voorzien voor de wijkgezondheidscentra meent de Gemeenschapsminister dat deze laatste hier niet op zijn ingeschreven. Subsidiëring van deze centra is niet mogelijk bij gebrek aan een specifieke subsidieregeling. Hierop dringen verschillende leden er op aan dat dan voor deze wijkgezondheidscentra een aparte regeling en financiering dient te worden gevonden, zoniet zijn ze niet leefbaar. De Gemeenschapsminister verwijst overigens nog naar artikel 12.22.02. Voor een globaal bedrag van 1 miljoen frank wordt hierop aan 8 wijkgezondeheidscentra een toelage toegekend, specifiek voor hun activiteiten inzake preventie voor kansarmen. In verband met artikel 12.31.02 - Toelagen ten behoeve van de tuberculosebestrijding - vraagt een lid waarom het krediet van 84 miljoen fr tot 75 miljoen fr is verminderd. De Gemeenschapsminister antwoordde dat de verantwoordelijke directeur, prof Gieselen, de vermindering van de kredieten aanvaardde omdat het werk, gezien de vermindering van de TBC kwantitatief vermindert. De rijdende dispensaria worden niet afgeschaft. Op de vraag van een lid waarom er op artikel 12.20.02 algemene profylaxis - 5,5 miljoen fr meer is voorzien, antwoordt de Gemeenschapsminister dat deze verhoging voor-
.
[ 197 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
namelijk te wijten is aan de stijging van het aantal anti-mazelen-vaccins die dienen te worden verstrekt.
VIII. STEMMING Tenslotte worden de aan de Commissie voor Welzijn en Gezondheid toegewezen artikelen en secties aangenomen met 8 stemmen tegen 4.
BIJLAGE 1 GEZINS- EN BEJAARDENHULP (Sectie 55 - Art. 33.02.02 en 43.01.02) De toegekende kredieten worden als volgt aangewend : Aard der uitgaven
Privé-diensten à rato prestatieuren werkingskosten 10 % maatschappelijke werkers bijkomende subsidies - Art. 11 opleiding vervolmaking
Openbare diensten à rato prestatieuren werkingskosten 10 % maatschappelijke werkers bij komende subsidies - Art. 11 opleiding vervolmaking
1985
1986
1987 raming
1.958,6 195,9 75,5 071 978 27,7
2.038,9 203,9 78,l 071 lO,29,-
2.070,9 207,l 79,9 071 10,3 29,7
2.267,6
2.360,O
2.398,O
524,3 52,4 20,2 091 . 0,3 93
536,8 53,7 20,7 071 073 10,l
545,6 54,6 21,l 071 073 10,l
607,l
621,7
631,8
KIND EN GEZIN (ex NWK) De uitgaven kunnen opgesplitst worden als volgt : Aard der uitgaven
1985
1986
1) Gezinsbegeleiding, n.o. prenatale raadplegingen raadplegingen jonge kind kindermishandeling
167,5
180,O
192,0
1.153,4
1.250,1
1.255,l
144,2 271,5
153,291,3
153,301,9
15,4
22,2
10,o
2,4
4,9
1.754,4
1.901,5
2) Instellingen en diensten a) Kinderdagverblijven b) Kinderdag- en nachtverblijven c) Kinderopvangcentra 3) Informatika 4) Personeel
1987 Raming
1.912,o
1 1% 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
FONDS 81 (Sectie 58 - Art. 33.01.02) De toegestane kredieten werden als volgt gebruikt : Aard van de instelling Internaten Observatiecentra Semi-internaten Tehuizen werkenden Tehuizen niet-werkenden Tehuis kort verblijf Dagcentra Plaatsing in gezinnen
1984
1985
1986
3.567,2 119,668 ,172,1.575,26,410,81,-
3.712,2 130,776,203 ,1.798,29,500,102,-
3.706,1 137,797 ,220,2.035,30,562,108,-
6.618,2
7.250,2
7.595,l
BIJZONDERE JEUGDZORG (Art. 12.20 en 12.23) De opsplitsing der begrotingscijfers ziet er als volgt uit :
1. Gewone inrichtingen - erkende - niet erkende 2. Gezinstehuizen - zelfstandige - georganiseerde . - werkingskosten
1985
1986
1987
2.172,1
2.151,21,-
1.857,21,-
92,lO,-
99,ll,l,-
2,--
96,12,l,-
3. Medisch-pedagogische , instituten
323 ,-
402 ,-
408 ,-
4. Speciale gestichten
139,-
186,-
196,-
5. Centra 1” Onthaal
-
190,-
375 ,-
6. Diensten plaatsing gezinnen Otot 3 jaar 3 tot 12 jaar 12 tot 21 jaar werkingskosten
7,44,56,68,-
9,59,66,45,-
9,58,69,49,-
14,88,113,-
14,65,- j 137,-
13,63,137,-
13,7,-
7,3,-
7,3,-
66,-
152,-
l,-
L-
6,-
6,-
3.537,-
3.536,-
7. Pleeggezinnen 0 tot 3 jaar 3 tot 12 jaar 12 tot 21 jaar 8. Diensten begeleid kamerwonen Werkingskosten 9. Dagcentra 10. Nazorg . Begeleidingskosten ll. Behandeling in gezinsverband
4,-3.152,1
BIJLAGE II GENERIEKE
WELZIJNSPLANNING
Werknota m.b.t. het toekomstperspectief van de provinciale welzijnscommmsies Op 26 maart van dit jaar werd in gezamenlijk overleg tussen de ” Gemeenschapsminister van Gezin en Welzijnszorg en de Voorzitters
[ 199 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
van de PWC’s een evaluatie gemaakt van de voorbije experimentele werking van de PWC’s. Deze evaluatie was globaal gezien positief, maar een verdere verduidelijking van de toekomstige plaats en taak van de PWC’s bleek noodzakelijk. Deze werknota poogt daaraan te beantwoorden. Zowel met betrekking tot de doelstellingen van de Commissies, de plaats die ze innemen in het welzijnszorgbeleid, als met betrekking tot de eigenlijke werking en organisatie worden bepaalde voorstellen geformuleerd. 1. Doelstellingen De doelstellingen van de PWC’s spitst zich toe op twee wezenlijke elementen. Enerzijds is dit de planmng en de coördinatie, anderzijds het overleg en de samenwerkmg. Het is via deze beide elementen dat de PWC’s bij machte moeten zijn de overheid een gefundeerde achtergrond te bieden voor de ontwikkeling van de welzijnszorg in Vlaanderen. Een beeld van wat er aan voorzieningen en aan diensten is, van wat er niet is en noodzakelijk blijkt, een beeld van welke instellingen overbodig geworden zijn of aan omschakeling toe zijn. Tevens zijn de PWC’s het platform voor onderling gesprek voor het geheel van de problemen die zich stellen in de welzijnszorg, voor de raakvlakken die er tussen de onderlinge welzijnssectoren zijn, voor de samenwerking die - alleen zij - bij machte is een antwoord te bieden op problemen die niet te vatten zijn in categorieën of deelsectoren. 2. Functies Vanuit voornoemde globale doelstellingen zijn volgende concrete functies vooruit te schuiven. a) Een eerste functie betreft de behoeften en behoeftenontwikkeling : - inventarissen van de behoeften - informatieverzameling (sociale kaart, welzijnsdata-bank) ; - actief regionaal en provinciaal behoeften pogen op te meten o.m. door onderzoek. - signaleren van behoeftenontwikkeling (nieuwe behoeften) en uitwerken van diverse scenario’s m.b.t. mogelijke ontwikkelingen en hun financiële gevolgen (regionaal en provinciaal). b) Een tweede functie betreft de samenwerking : - uitwerken van voorstellen voor samenwerking - regionaal en provinciaal - binnen een bepaalde categorie of categorie-overstijgend. - signaleren van vormen van niet-samenwerking Deze functies worden door de PWC’s op eigen initiatief uitgeoefend of op s ecifieke vraag van de overheid. In een eerste fase is het belangrijk dat een aantal vragen door de overheid aan de PWC’s worden overgemaakt. 3. Werking a) beoogde overheden De PWC’s vervullen voornoemde doelstellingen en functies zowel t.a.v. de Vlaamse Overheid als de provinciale overheid, elk wat hun specifieke bevoe dheid betreft. Dit houdt in dat de definitieve structuur van de PW8 ‘s ook wijzigingen kan en zal teweegbrengen in de bestaande provinciale welzijnsstructuren. Dit betekent tevens dat beide overheden op de zelfde wijze respons moeten kunnen bieden op de inbreng van de PWC’s. b) categoriale versterking Het aansluiten op de catergoriale benadering (traditioneel, maar ook naar voren tredend in de experimentele fase van de PWC’s) is aangewezen. Het uitbouwen van categoriale groepen binnen de PWC’s is dan ook noodzakelijk. De leeftijdscategorieën (kinderen, jongeren, volwassenen/gezinnen, bejaarden) .en specifieke categorieën (gehandicapten, migranten) zijn daartoe voor de hand liggend. Op die wijze kan het gehele welzijnsveld worden bestreken. Duidelijk moet echter zijn dat de keuze voor categoriale deelgroepen geen werkelijke samenwerking, de omschakelingen in de deelsector ten goede komen. Zij zal ook gevolgen stellen - zeker in een definitieve uitbouw van de PWC’s - voor de bestaande provinciale los van of aanleunend bij de PWC’s. Het spreekt immers vanzelf dat het niet wenselijk is binnen de PWC’s bepaalde categoriale deelgroepen te creëren, naast bestaande provinciale organen voor eenzelfde deelproblematiek. Daarbij dient gesteld dat de samenstelling van de deelgroepen
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 200 1
derwijze moet zijn dat alle deelaspecten van een categoriale problematiek aan bod komen. De keuze voor een categoriale versterking betekent niet dat de PWC wordt herleid tot het bijeenbrengen de betrokken uit de onderscheiden categorieën. De PWC zelf zal zich ruimer opstellen dan categoriaal, laat ook andere invalshoeken aan bod komen (regionaal), en heeft een ruimere en specifieke opstelling die niet te herleiden valt tot de optelling van het categoriale. c) versterking van de noodzaak tot samenwerking Het bevorderen van de samenwerking binnen de welzijnszorg is wellicht één van de moeilijkste opdrachten voor de PWC’s. Naast het stimuleren van intra-sectoriële samenwerking binnen de categoriale deelgroepen, is een aansporing en zelfs een verwezenlijking van de samenwerking doorheen de verschillende categorieën aangewezen. Een eerste stap daartoe kan het reglementair samenbrengen zijn de de Voorzitters van de verschillende categoriale deelgroepen binnen een provincie (comité van de Voorzitters). Daarnaast dient binnen het secretariaat van de PWC’s een persoon aangesteld die binnen de provincie, binnen de verschillende regio’s met hun welzijnsstructuren (bvb. welzijnsraden, intercommunales) de samenwerking onderzoekt, maar vooral effectief stimuleert. De samenwerking mag niet alleen een doelstelling blijven, zij moet effektief op gang gebracht worden binnen de provincie en de regio’s. d) waarde van de voorstellen en adviezen van de PWC’s Een van de belangrijkste knelpunten in de huidige werking van de PWC’s is de reactie van de overheid op, het rekening houden met de uitgebrachte adviezen. Terzake kan gedacht worden aan het verlenen van een zekere imperatieve waarde aan de voorstellen van de PWC’s. Indien bepaalde voorstellen aldus worden aanvaard dan - zal de overheid er niet van afwijken zonder specifieke motivatie ; - zal de overheid aan elk nieuw initiatief vragen zich tesitueren binnen het planningsvoorstel - zal de overheid, na verloop van tijd, een overzicht bieden van de mate waarin het planningsvoorstel werd opgevolgd. Het verlenen van een zekere imperatieve waarde aan de voorstellen of adviezen van de PWC’s is van groot belang, omdat het een zekere toetsing of evaluatie van het beleid inhoudt. Deze belangrijke stap vooruit m.b.t. de uitbouw van de PWC’s zal gelden zowel t.a.v. de Vlaamse als provinciale overheid. 4. Organisatorische en administratieve versterking a) van de PWC’s zelf - uitbreiden van het secretariaat Zoals hierboven gesteld dient het secretariaat versterkt met een persoon die enkel de samenwerking binnen de welzijnszorg behartigt. Het secretariaat krijgt aldus een nieuwe inbreng naast demeer administratieve functie m.b.t. het opvolgen van de PWC’s, de deelgroepen, en de uit te brengen en uttgebrachte adviezen. - creëren van een Bureau Het is wenselijk in een Bureau te voorzien voor de organisatie van de activiteiten en het opvolgen van de werking van de onderscheiden instanties binnen de PWC’s. Dit bureau is samengesteld uit de Voorzitter en een aantal personen aangeduid door en uit de PWC. - intern reglement Ook het opstellen van een intern reglement zal de werking van de PWC en haar geledingen ten goede komen. b) op het niveau van de Vlaamse overheid De vernieuwde en versterkte functie van de PWC’s kan slechts slagen als de overheid instrumenten voorziet om een respons en ondersteuning mogelijk te maken. Daartoe zal binnen de Administratie Gezin en Welzijnszorg een Bestuur Studie, Kwaliteitsbewaking en Welzijnsplanning worden opgericht. Dit Bestuur zal de opdrachten van de PWC’s inzake de behoefteninventaris en -ontwikkeling moeten ondersteunen : - ter beschikking stellen van gedetailleerd cijfermateriaal (statistieken, onderzoeksmateriaal, enz.) ;
8 (1986-1987) - Nr. 5
1201 1
uitwerken van richtlijnen inzake behoeftenramingen (uniformiteit en coördinatie) ; - opvolgen van de werking van de PWC’s ; - doorsturen van adviezen van de onderscheiden adviesinstanties. De informatiedoorstroming zou kunnen verwezenlijkt worden door een informatiebulletin (Provinciale Welzijnsberichten) dat een aantal keer per jaar gestructureerd alle informatie naar de onderscheiden adviesinstanties. Tevens is dit Bestuur de noodzakelijke schakel ten einde de voorstellen en adviezen van de PWC’s op hun vorm en inhoud te onderzoeken, en de Minister van advies te dienen inzake het al of niet aanvaarden van de adviezen. 5. Concrete uitwerking De voorliggende opties worden in samenwerking met de administratie verder verduidelijkt en geconcretiseerd. Na definitieve goedkeuring ervan worden ze vanaf 1 januari 1987 op de PWC’s toegepast. Tegen eind volgend jaar worden de opties dan omgezet in een reglementaire regeling, zowel m.b.t. de oprichting, bevoegdheid en samenstelling van de PWC’s zelf, als m.b.t. de imperatieve waarde van de adviezen. Op dat ogenblik kan ook het Bestuur Studie, Kwaliteitsbewaking en Welzijnsplanning operationeel worden. M.b.t. de samenstelling van de PWC’s is het wenselijk deze op dit ogenblik niet te wijzigen ezien zij bij het ingaan van de defimtieve fase (eind volgend jaar7 formeel zal dienen geregeld. Wel is vervanging van de leden die ontslag hebben genomen mogelijk.
BIJLAGE III DE FINANCIERING VAN DE SECTOREN ,,RUSTOORDEN” EN ,,MEDISCH-SOCIALE INRICHTINGEN VOOR GEHANDICAPTEN” De subsidiëring van de investeringsuitgaven voor ,,rustoorden” en ,,instellingen voor gehandicapten” geschiedt via vastleggings- enleningsmachtigingen die opgenomen zijn in de ,,decreetsbepalingen” van de begroting. In de ontwerp-begroting vindt men deze in het artikel 11 : - vastleggingsmachtigingen : 1.055 .OOO.OOO frank : 450.000.000 frank - leningsmachtigingen De verbintenissen die via ,,vastleggingsmachtigingen” aangegaan worden scheppen een recht op direkte subsidiëring. Dit betekent dat bij het indienen van ,,vorderingsstaten” voor uitgevoerde werken de subsidiëring ten belope van b.v. 60 % rechtstreeks en direct aan de opdrachtgever (inrichtende macht) wordt uitgekeerd. Deze vorm van subsidiëring betekent voor de begroting een zware last die in de tijd dicht bij de datum van de ,,vaste belofte” ligt. Men kan stellen dat de financiële gevolgen van zulke ,,vaste belofte van toelage” zijn volledige repercussie in de begroting terugvindt in een periode van 4 jaar. Wanner men b.v. ziet dat voor 1987 ten belope van 1.055.000.000 frank vastleggingen (= vaste belofte van toelage) mogen gebeuren, dan vindt U het concrete financiële gevolg hiervan - gecumuleerd met de gevolgen van de vastleggingen van de voorbije drie jaar onder : Titel II Sectie 56 Art. 61.03.02 660 miljoen Sectie 58 Art. 61.02.02 283,l miljoen B) Een andere wijze van subsidiëring geschiedt via ,,leningsmachtigingen”. Hier neemt de Vlaamse Gemeenschap via het toekennen van een “vaste belofte van toelage” de verplichting op zich het subsidiebedrag beschikbaar te stellen via een gewaarborgde lening, waarvan de lasten door de Vlaamse Gemeenschap gedragen worden.
[ 202 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Dit betekent concreet dat voor een bepaald investeringsdossier dat voor bv. 20 miljoen gesubsidieerd wordt, de Vlaamse Gemeenschap zich verbindt t.o.v. de o drachtgever een lening aan te gaan bij het Gemeentekrediet van BePgië ten belope van 20 miljoen frank. De lasten (intresten en aflossing kapitaal) hieraan verbonden worden integraal door de Vlaamse Gemeenschap gedragen. In de begroting 1987 vindt men dit als volgt terug : Art. 11 : leningsmachtigingen ten belope van 450.000.000 frank. Titel 1 Sectie 57 Art. 41.01.02 - Intrestlasten aangegane 124,2 miljoen leningen Titel II Sectie 57 Art. 61.04.02 - Aflossing kapitaal aangegane 35,3 miljoen leningen Deze wijze van subsidiëring is duidelijk een ,,prefinancieringssysteem”. De lasten van de toegestane verbintenissen worden gespreid over de duur van de lening, b.v. 20 jaar. Concreet betekent dit een kleine last op het ogenblik van de toekenning van de ,,vaste belofte van betoelaging” doch meteen het opnemen van een hypotheek naar de toekomst. De Vlaamse Executieve heeft reeds enkele jaren beslist het ,,prefinancieringssysteem” stilaan maar zeker af te bouwen. In 1987 is de ,,bejaardensector”de eni ste sector waar deze trend zich doorzet . In 1986 werden nog 492 mi fjoen aan leningsmachtigingen ingeschreven, in 1987 nog slechts 450 miljoen.
BIJLAGE IV AANTAL ERKENDE ZIEKENHUISBEDDEN EN TOETSING AAN HET PROGRAMMATIECIJFER VOOR VLAANDEREN Index
Beddenbestand Beddenbestand Beddenbestand Programmatiecijfer ‘86 op 1.01.87 op 1.07.82 op 1.06.82 (4) (3) (2)
Verschil met programmatie 1.01.87 1.06.86 (3-4) (2-4)
Verschil met situatie op 1.07.1982 en 1.01.87 1.06.86 (3-1) GW
CDHBL E M N GW v+vp
22.587 3.771 2.830 491 1.253 4.773
22.?30 s:110 2.632 410 2.134 4.568
22.173 3.089 2.626 425 2.173 4.046
16.573 2.528 2.186 410 2.681 7.352
+ 5.657 + 582 + 446 0 - 547 - 2.784
+ 5.600 + 561 + 440 + 25 - 508 - 3.306
- 357 - 661 - 198 - 8 1 - 205
+ -
Totaal
35.705
35.084
34.532
31.730
+ 3.354
+ 2.812
- 621
- 1.173
BIJLAGE V PROTOCOL TUSSEN DE NATIONALE REGERING EN DE GEMEENSCHAPSEXECUTIEVEN MET BETREKKING TOT HET TE VOEREN GEZONDHEIDSBELEID Gelet op de respectievelijke bevoegdheden waarover de Staat en de 3 Gemeenschappen van het land op het vlak van het gezondheidsbeleid beschikken ; Overwegende dat het geboden is, met respect voor ieders bevoegdheid, tot een zo groot mogelijke coherentie te komen inzake het gezondheidsbeleid dat wordt gevoerd op het landelijke vlak, binnen iedere Gemeenschap, en t.a.v. de zgn. bicommunautaire instellingen in het tweetalig gebied van Brussel-Hoofdstad ;
414 682 204 66 920 727
1203 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Overwegende dat men het oog op de totstandkoming van deze coherentie het initiatief werd genomen tot een gezamelijk overleg tussen de Staat en de Gemeenschappen ; Tijdens dit overleg werd overeengekomen tussen de Staat en de Gemeenschappen onderhavig protocolakkoord af te sluiten. Dit akkoord bevat enerzijds de gemeenschappelijke doelstellingen van het te voeren beleid en anderzijds de maatregelen die ter verwezenlijking van deze doelstellingen door de respectievelijke partijen, binnen hun eigen bevoegdheid, zullen worden genomen. 1. Doelstellingen voor het gezondheidsbeleid. 1.1 Beddenreductie en kwaliteitsverbetering. 1.1.1. Sinds het moratorium aan bedden in de algemene ziekenhuizen per 1 juli 1982 werd ingevoerd, kwam er een einde aan de sinds jaren ongebreidelde groei van het aantal ziekenhuisbedden. Het moratorium gaf zelfs een aanzet tot een vermindering van het aantal bedden. Daar waar het aantal bedden in de algemene ziekenhuizen op 1 juni 1982 het cijfer van 69.855 had bereikt, werd dit met name teruggedrongen tot 68.779 bedden op 1 januari 1985; hetzij een vermindering met 1076 bedden in algemene ziekenhuizen. Op basis van de gegevens die over het jaar 1985 bekend zijn blijkt dat deze trend zich verderzet. 1.1.2. Ondanks deze nieuwe evolutie, moet toch worden vastgesteld dat ten aanzien van de programmatiecriteria, er een belangrijk overtal aan bedden blijft bestaan. Deze overcapaciteit bestaat zowel voor het Rijk, als voor de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, alsmede voor het hoofdstedelijk gebied van Brussel. Zo zijn er voor het Rijk, in de algemene ziekenhuizen, 68.779 bedden tegenover 57.557 voorziene bedden. In Vlaanderen zijn er 37.882 bedden tegenover 32.876 bedden, in Brussel 9.293 bedden tegenover 5.866, en in Wallonië 21.604 bedden tegenover 18.806. Hierbij dient evenwel opgemerkt dat er in de Duitse Gemeenschap geen overcapaciteit aan ziekenhuisbedden bestaat. 1.1.3. Uit hetgeen voorafgaat moge blijken dat de criteria zoals ze destijds werden vastgesteld, globaal genomen, gevoelig werden overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de beschikbare middelen over een te groot aantal bedden moeten worden verspreid. In een tijd waar de voorhanden zijnde middelen steeds maar schaarser worden dringt zich hoe langer hoe meer de vraag o naar beddenreductie. Deze beddenreductie is overigens noodzake P ijk om de kwaliteit van de geboden verzorging te handhaven en deze zo mogelijk zelfs te verbeteren. De beddenreductie moet het ten andere ook mogelijk maken meer aangepaste alternatieve verzorgingsmogelijkheden op te zetten. 1.2. Aanpassing van de verzorgingsinfrastruktuur tengevolge van de demografische wijzigingen. 1.2.1. Naast de problematiek van de overcapaciteit aan bedden in ziekenhuizen stelt zich ook het probleem van de aanpassing van onze verzorgingsinfrastructuur, ingevolge o.m. de veroudering van de bevolking. Volgens de jongste bevolkingsprognoses zal het aantal bejaarden van 65 jaar en ouder t.o.v. de ganse bevolking tussen 1986 en het jaar 2025 nog toenemen van 14,3 % naar 19,6 % . Belangrijk hierbij is de toename van het aantal hoogbejaarden van 85 jaar en ouder. Deze bevolkingsgroep vertoont met name een complexe gezondheidsproblematiek. 1.2.2. In het licht van deze demografische wijzigingen is het noodzakelijk onze gezondheidsinfrastructuur aan te passen. In de voorbije jaren werd daarom een aanvang gemaakt met de oprichting van meer aangepaste ziekenhuisdiensten voor de kortstondige opvang van acuut zieke bejaarden. In deze zgn. geriatriediensten (G), die onder de leiding staan van een geneesheer-internist, wordt een intensieve verzorging geboden om het invaliderend karakter van bepaalde aandoeningen te voorkomen en de terugkeer naar huis of naar een thuisvervangend milieu mogelijk te maken. Tot voor kort bestonden nagenoeg geen voorzieningen voor de residentiële opvang van verzorgingsbehoevende bejaarden die geen continu specialistisch toezicht vergen. Nochtans bestaat, mede door de veroudering van de bevolking, een grote nood aan dit soort van voorzieningen. De wettelijke basis voor deze zgn. rust- en verzorgingstehuizen werd eind 1982 tot stand gebracht. De oprichting van deze tehuizen werd financieel mogelijk gemaakt dank zij de nietgebruikneming of de sluiting of reconversie van ziekenhuisdiensten. Tot op heden konden aldus zo’n 4000-tal verzorgingsbedden worden gecreëerd. 1.2.3. De veroudering van de bevolking die in het vooruitzicht wordt gesteld vergt dat de inspanningen worden verder gezet om onze verzorgingsinfrastruktuur aan te passen. Zo zal de programmatie van de G.diensten moeten worden gerealiseerd er over wakend dat het concept van de dienst gerespecteerd blijft. Tevens zal verder werk moeten worden gemaakt van de oprichting van rust- en verzorgingstehuizen om de terzake bestaande behoeften te kunnen dekken.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1.3. Toepassing van de nieuwe medische technologie. De jongste jaren werden in de gezondheidszorg tal van nieuwe medische technieken geproduceerd. Het betreft zowel diagnostische als therapeutische mogelijkheden. De nieuwe medische technieken zijn vaak veel doeltreffender dan de klassiek gebruikte methoden. De kostprijs van deze medische apparatuur loopt echter dikwijls hoog op, en dit zowel voor de investering als voor de exploitatie. De nieuwe medische technieken kunnen echter ook kostenbesparend zijn indien hierdoor verouderde technieken kunnen worden vermeden en de hospitalisatie kan worden verkort of voorkomen. Het gebruik van de nieuwe technologie moet dan ook worden gestimuleerd, met dien verstande evenwel dat dit binnen de perken van de financiële mogelijkheden moet gebeuren en op voorwaarde dat de apparatuur in kwalitatief goede omstandigheden wordt gehanteerd. 2. Institutioneel kader. 2.1. Ingevolge de grondwetsherziening van 1980 en de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen werden de bevoegdheden inzake het gezondheidsbeleid als volgt opgedeeld tussen de Nationale Staat en de Gemeenschappen : - inzake de programmatie bepaalt de Staat de basisregelen, meer in het bijzonder de programmatiecriteria ; de Gemeenschappen bepalen de prioriteiten bij de toepassing en nemen de individuele programmatiebeslissingen ; - inzake de programmatie bepaalt de Staat de organieke basisnormen ; de Gemeenschappen bepalen de overige normen en zijn bevoegd voor het toestaan en intrekken van de erkenning ; - inzake de financiering van de werking van de ziekenhuizen is de Staat bevoegd ; ook de Z.I.V. is de uitsluitende bevoegdheid van de Staat. Volgens dit schema bepaalt de Staat het algemeen kader ; wat binnen dit kader door de Gemeenschappen wordt toegestaan komt qua werking in aanmerking voor financiering op het niveau van de Staat (begroting Volksgezondheid, begroting R.I.Z.I.V.). 2.2. Om de sub 1. beschreven doelstellingen binnen de bestaande staatsstruktuur te kunnen realiseren is een nauwe samenwerking tussen de Staat en de Gemeenschappen noodzakelijk. Voor de Staat dringen zich verschillende maatregelen op om deze doelstellingen te realiseren en het budgetaire evenwicht van de begrotingen van Volksgezondheid en van het R.I.Z.I.V. te bereiken. De nationaal bevoegde minister moet deze individuele beslissingen inzake bouw, erkenning, sluiting en toewijzigingen voor uitrustingen tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoren. 3. Principiële uitgangspunten voor de te nemen maatregelen. Er bestaat overeenstemmig tussen de Staat en de Gemeenschappen nopens de 3 objectieven die onder punt 1 worden uiteengezet. 3.1 Het aantal ziekenhuisbedden moet worden verminderd en de kwaliteit van de geboden verzorging moet kunnen worden verbeterd. 3.2 De uitbouw van alternatieve verzorgingsmogelijkheden moet worden verdergezet om de behoeften, die vnl. ingevolge de veroudering van de bevolking ontstaan, te kunnen dekken. 3.3. De nieuwe technologie dient te worden toegepast binnen de perken van de financiële mogelijkheden, en in kwalitatief goede omstandigheden. Hieronder worden voor de 3 gestelde objectieven de maatregelen opgesomd waaromtrent tussen de Staat en de Gemeenschappen een overeenstemming werd bereikt. Hierbij weze opgemerkt dat deze objectieven in het verlengde liggen van het eerste protocolakkoord dat op 22 juli 1982 tussen de Staat en de Gemeenschappen werd afgesloten. De beginselen die in dit akkoord vervat liggen vormen dan ook nog steeds de hoeksteen voor het toekomstig beleid en zullen derhalve door de respektievelijke partijen geëerbiedigd blijven. 4. Beheersing en vermindering van het aantal bedden. Er bestaat overeenstemmig omtrent verschillende maatregelen die het toekomstige en bestaande aanbod aan ziekenhuisbedden beter moeten beheersen. Deze maatregelen vormen het verlengde van het protocolakkoord en van het K.B. n” 60 van 22 juli 1982 waardoor de toename van het aantal bedden werd tegengehouden. Nieuwe bedden kunnen hierdoor slechts worden ingebruikgenomen mits sluiting van minstens eenzelfde aantal bedden. Parallel hiermee werd voorzien in een systeem van schadeloosstelling voor de niet-ingebruikname en de sluiting van ziekenhuisbedden.
[ 204 1
[ 205 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
4.1 Om naar de toekomst toe het aanbod beter in de hand te houden zullen door de Gemeenschappen de hierna volgende maatregelen, genomen in uitvoering van het K.B. nr. 407 van 18 april 1986, worden toegepast. 4.1.1. Om het aantal programmatiebeslissingen inzake de bouw, de uitbreiding, de verbouwing of de reconversie van ziekenhuizen beter te beheersen, zullen deze, als algemene basisregel, in de tijd worden beperkt. Dit moet meteen ook toelaten de programmatiebeslissingen die niet tot uitvoering werden gebracht, te herzien in funktie van de behoeften zoals deze mettertijd evolueren. Om duidelijker het onderscheid te maken tussen de programmatiebeslissingen en het principieel akkoord, (d.i. een notie uit de subsidiëringsreglementering) wordt de programmatiebeslissing, voortaan de “vergunning” genoemd. 4.1.2. Om de verbouwingswerken waarmee geen verhoging van het aantal bedden gepaard gaat, beter in de hand te houden zal ook voor deze werken voortaan een programmatievergunning moeten worden bekomen. Aldus kan door de Gemeenschappen worden onderzocht of deze werken al of niet in het programma passen. Deze maatregel zal niet alleen leiden tot een betere beheersing van de uitgaven, maar zal ook bijdragen tot een meer efficiënte beddenbeheersing, en zo mogelijk zelfs tot een beddenvermindering. Bij koninklijk besluit, genomen na overleg met de Gemeenschappen, zullen algemene geldende uitzonderingen worden bepaald om kleine verbouwingswerken, met een beperkte financiële weerslag, zonder vergunning mogelijk te maken. Deze uitzonderingen zullen evenwel precies worden omschreven. 4.1.3. Ingevolge het moratorium aan ziekenhuisbedden gebeurt het dat onderbezette ziekenhuisbedden worden gesloten om nieuwe ziekenhuisbedden ingebruik te nemen, die bovendien vaak een hogere kostprijs hebben dan de gedesaffecteerde bedden. Dit kan worden voorkomen door toepassing te maken van artikel 2lbis, 9 3 van de ziekenhuiswet. In het kader van deze bepaling wordt overeengekomen de ingebruikneming van ziekenhuisbedden door desaffectatie van M-, N- en E-bedden principieel te verbieden. De uitbreiding van dit soort maatregel naar andersoortige ziekenhuisdiensten zal steeds in onderling overleg met de Gemeenschappen worden beslist. 4.2. Naast de sub 4.1. bedoelde maatregelen moeten ook maatregelen worden genomen om het aantal ziekenhuisbedden te reduceren. 4.2.1. Tussen de Staat en de Gemeenschappen bestaat er overeenstemming om het aantal ziekenhuisbedden te verminderen tot op het niveau van de programmatiecriteria. 4.2.2. De criteria zoals deze thans gelden kwamen tot stand na advies van de Nationale Commissie voor ziekenhuisprogrammatie. De adviezen van deze Commissie hadden evenwel een voorlopig karakter wegens gemis aan voldoende gegevens. Daarom zal een wetenschappelijk onderzoek worden opgezet om de vigerende programmatiecriteria te evalueren. De Gemeenschappen zullen op de hoogte worden gebracht van de omschrijving van de opdracht inzake de evaluatie van de programmatiecriteria. Deze studie moet uiterlijk tegen 31 december 1986 voltooid zijn ten einde toe te laten tijdig de passende maatregelen te treffen. 4.2.3. De beddenreductie kan worden doorgevoerd op basis van artikel 21 van de ziekenhuiswet. Deze bepaling laat met name de Koning toe de regelen en de modaliteiten te bepalen voor de afschaffing van “overtallige bedden”. Met het oog op de realisering van het sub 4.2.1. gestelde objectief werd deze bepaling door het vermelde K.B. nr. 407 gepreciseerd. Met name wordt de notie “overtallige bedden” omschreven als wat overtallig is ten opzichte van de programmatiecriteria. 4.3. In overleg met de Gemeenschappen zullen een reeks stimulerende maatregelen worden getroffen om de vrijwillige reductie van het aantal ziekenhuisbedden zoveel mogelijk aan te moedigen. 4.4. Ziekenhuisdiensten moeten kunnen worden afgeschaft indien deze kwalitatief niet goed functioneren. In de ziekenhuiswet werd daarom door het K.B. nr. 407 expliciet in de mogelijkheid voorzien de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten afhankelijk te maken van een reeks van kwaliteitsvereisten. Uitgaande van dit principe bestaat er overeenstemming omtrent het onderzoek naar de volgende erkenningsvoorwaarden : 4.4.1. Het goed functioneren van een ziekenhuisbed kan afhangen van de wijze waarop het gestructureerd is. Het zou dan ook wenselijk kunnen zijn te bepalen over welk soort of soorten van ziekenhuisdiensten een ziekenhuis moet beschikken om te worden erkend. 4.4.2. Om in kwalitatief goede voorwaarden te kunnen functioneren zou het ook raadzaam kunnen zijn dat een ziekenhuis over een minimum aantal bedden beschikt. Daarom moet worden nagegaan welke minimum-capaciteit er gebeurlijk per ziekenhuis dient te worden vastgesteld rekening houdend met de aard van de aktiviteiten
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 206 ]
van de ziekenhuizen, alsmede eventueel met de bijzondere localisatie ervan. 4.4.3. Zo ook zou het geboden kunnen zijn dat een ziekenhuisdienst over een minimum aantal bedden beschikt om in kwalitatief verantwoorde omstandigheden te functioneren. Er moet dan ook worden onderzocht welke gebeurlijk de minimum-capaciteit per dienst dient te zijn. Deze minimum-capaciteit, zou kunnen worden gedifferentieerd naargelang het soort van diensten. 4.4.4. Ten slotte dient te worden onderzocht of een ziekenhuisdienst naast een minimale bedcapaciteit, ook een bepaald aktiviteitsniveau moet hebben. Het aktiviteitsniveau wordt beschouwd als de noodzakelijke kritische massa om kwalitatief goed te functioneren. Dit kan zich uitdrukken bv. in gemiddelde bezettingsgraad, gemiddelde liguur, de aard en het aantal van de verstrekte zorgen, zoals aantal bevallingen voor een M-dienst , aantal neurochirurgische ingrepen voor een neurochirurgiedienst enz . . . In de ziekenhuiswet werd de juridische basis gelegd om het aktiviteitsniveau per dienst te kunnen be alen. In uitvoering van het vooropgestelde aktiviteitsniveau zal ge&eurlijk het aantal erkende bedden worden aangepast ten einde een meer optimale werking te verzekeren. Met de Gemeenschappen zal overleg worden gepleegd over de uitvoeringsbesluiten waarin de hierboven bedoelde bijkomende erkenningsvoorwaarden worden vastgesteld. Met het oog op het verzekeren van de goede kwalitatieve werking der ziekenhuizen zullen de Gemeenschappen nauwlettend toezien op de strikte naleving van de erkenningsnormen der ziekenhuizen. 4.5. Beddenreductie kan ook worden gerealiseerd door samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen te stimuleren. Daarom werd, door het K.B. nr. 407, in de ziekenhuiswet, meer bepaald in de bepalingen die verband houden resp. met de erkenning, de programmatie en de financiering, de notie “ziekenhuisgroepering” ingevoerd. De ziekenhuisgroepering moet worden omschreven als een formele juridische verbintenis tussen twee of meerdere ziekenhuizen die zich er met name toe engageren om samen te werken. Deze samenwerking kan er toe leiden dat ziekenhuizen beter op elkaar afgestemd geraken en door taakverdeling een rationalisatie van hun beddenbestand doorvoeren. Naast de introductie van het begrip ziekenhuisgroepering, werd in de wet ook de basis voorzien om het vormen van groeperingen aan te moedigen. 4.6. Er is overeenstemming om de bedreductie door te voeren in verhouding tot de programmatorische overcapaciteit die wordt vastgesteld respectievelijk in de Vlaamse Gemeenschap, in de Franse Gemeenschap en in het tweetalig gebied Brussel hoofdstad voor de zgn. bicommunautaire ziekenhuizen. De verwezenlijking van het globaal objectie van beddenreduktie dient in zijn toepassing te worden gemodaliseerd, rekening houdend met de specifieke toestanden in de onderscheiden gebieden en ziekenhuisregio’s. Er zal worden over gewaakt dat over alle basisdiensten kan worden beschikt om de vereiste gezondheidszorg te kunnen verlenen. 4.7. De sluiting van ziekenhuisdiensten moet gepaard gaan met de passende begeleidingsmaatregelen. Over de praktische uitvoering hiervan zal met de Gemeenschappen overleg worden gepleegd. 4.7.1. Eén van deze maatregelen behelst de toekenning van een schadeloosstelling. Dit is thans reeds mogelijk door het koninklijk besluit van 20 juni 1983. Er bestaat overeenstemming om het stelsel van de schadeloosstelling, op basis van de praktische ervaringen die sinds bijna 3 jaren werden opgedaan, te evalueren en zo nodig bij te sturen opdat het een efficiënt instrument zou zijn voor beddenvermindering. In het licht hiervan wordt door de Staat en de Gemeenschappen overeengekomen om de procedure voor de toekenning van de schadeloosstelling sterk in te korten. Met name zal het voormelde besluit worden gewijzigd ten einde de behandeling van de dossiers, met inbegrip van de uitbetaling van de schadeloosstelling, door de Nationale Staat te laten geschieden. De aanvraag tot schadeloosstelling zal door bemiddeling van de Gemeenschap aan de Nationale overheid worden overgemaakt, met voorlegging van een attest van de Gemeenschap waaruit blijkt dat deze akkoord gaat met de sluiting en/of reconversie. 4.7.2. Zoals onder punt 1 werd uiteengezet moeten uit de beddenreduktie middelen worden vrijgemaakt om de kwaliteit van de zorgenverstrekking te verbeteren. Hierdoor zal tevens een gedeelte van het personeel dat ingevolge de sluiting normaliter zou worden ontslagen, in dienst kunnen worden gehouden. In het kader hiervan zal er bovendien worden naar gestreefd om het deeltijds werk te bevorderen ten einde de tewerkstelling zoveel mogelijk te handhaven. Aldus zal het sluitingsproces op een meer soepele wijze verlopen. Om dit te realiseren werd, door het K.B. nr. 407, in de ziekenhuiswet het princi e ingeschreven dat ziekenhuizen die overgaan tot een beddenreCructie door een interne herstrukturering of door het vormen van een ziekenhuisgroepering of fusie, in hun budget een bijkomend bedrag kunnen krijgen om de kwaliteit van de geboden zorg te verbeteren.
[ 207 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
5. Alternatieve verzorgingsvormen. De beleidsverantwoordelijken van de Staat en van de Gemeenschappen zijn zich bewust van de noodzaak om andere verzorgingsvormen te stimuleren : enerzijds omdat ze een volwaardig verzorgingsalternatief kunnen bieden en anderzijds omdat ze minder duur uitvallen dan de hospitalisatie. De ontwikkeling van deze alternatieve verzorgingsvormen moet tevens leiden tot een vermindering van het aantal ziekenhuisbedden. 5.1. In het kader van het protocolakkord van 22 juli 1982 werd reeds beoogd uitvoering te geven aan artikel 5 van de wet van 27 juni 1978. Inmiddels werden de nodige uitvoeringsmaatregelen getroffen waardoor tot op heden zo’n 4000 verzorgingsbedden konden tot stand komen. 5.1.1. Er bestaat overeenstemming om het aantal verzorgingsbedden gevoelig o te drijven om aldus aan de verzorgingsbehoeften, die ingevolge Cre veroudering van de bevolking ontstaan, tegemoet te kunnen komen. Daartoe zullen de nodige middelen moeten worden vrijgemaakt. Deze zullen moeten worden gevonden door een vermindering van de middelen in de ziekenhuissector. 5.1.2. Bij de toewijzing van de verzorgingsbedden zal er door de Gemeenschappen worden over gewaakt dat : a) de verzorgingsbedden evenwichtig worden gespreid ; b) de verzorgingsbedden in erkende rustoorden worden toegestaan. Ook rustoorden die geen binding met een ziekenhuis hebben moeten de kans krijgen voor hun verzorgingsbehoevende bejaarden over verzorgingsbedden te beschikken. c) de verzorgingsbedden die ontstaan door de desaffectatie van ziekenhuisbedden, globaal genomen, billijk worden verdeeld tussen de verschillende soorten van inrichtende machten. 5.1.3. Teneinde de sub 5.1.2. gestelde objectieven te realiseren zal per Gemeenschap een gedeelte van de toe te wijzen verzorgingsbedden in een 001 worden ondergebracht. Deze bedden zullen door de bevoegde Bemeenschapsminister worden toegewezen. 5.1.4. Teneinde de ziekenhuizen vrijwillig tot beddenvermindering aan te zetten zullen de, op het ogenblik van de ondertekening van het protocol, bestaande equivalentieregels met betrekking tot de o richting van verzorgingstehuizen ingevolgde de desaffectatie van aEute ziekenhuisbedden, minstens behouden blijven tot 31 december 1986. Nadien zullen deze worden herzien. 5.1.5. Overeenkomstig het protocolakkoord van 22 juli 1982 werden een reeks van besluiten getroffen om V. diensten die niet de rol van ziekenhuisdienst vervullen er toe aan te zetten zich naar rusten verzorgingstehuis te reconverteren. Er bestaat overeenstemming om dit reconversie-proces verder te stimuleren en te versnellen. Er wordt tevens overeengekomen om op nationaal vlak, in samenwerking met de Gemeenschappen, een evaluatie te maken van de V.diensten die zich niet omschakelen. Uit deze evaluatie zal blijven of er in de toekomst behoefte blijft bestaan aan een V.dienst. Zo ja, moet worden uitgemaakt volgens welk concept en voor welke behoefte. In het kader van het hierboven geschetste objectief zullen de V.diensten die zich niet omschakelen tijdens een in acht te nemen observatieperiode worden doorgelicht aan de hand van een registratiesysteem. De evaluatieperiode zal lopen over een periode van 9 maanden. Tijdens deze periode zullen een reeks van gegevens worden geregistreerd respectievelijk bij de opname van de patiënten, na verloop van ieder trimester en bij het ontslag van de patiënten. De geregistreerde gegevens zullen worden beoordeeld door een stuurgroep bestaande uit geneesheren van verzekeringsinstellingen, van de inrichtende machten van de V.diensten die zich niet omschakelen, geriaters van academisch niveau, alsmede geneesheren van de inspectiediensten der Gemeenschappen en van het Departement van Volksgezondheid. Deze stuurgroep zal op basis van de geregistreerde anonieme gegevens een evaluatierapport opstellen waarin een antwoord zal worden geboden op de hierboven gestelde vragen in verband met de behoefte aan en het concept van de V-diensten. 5.1.6. Er bestaat overeenstemming om parallel met de oprichting van de rust- en verzorgingstehuizen de programmatie van de G.diensten te realiseren. Hierbij zal er over gewaakt worden dat deze diensten effectief de rol van geriatriedienst vervullen. 5.2. Er bestaat overeenstemming om de thuisverzorging aan te moedigen. De beddenreduktie moet het mogelijk maken de nodige financiële middelen te vinden om de thuisverzorging aan te moedigen. Deze vorm van verzorging moet met name verder ontwikkeld worden mede ingevolge de veroudering van de bevolking. De bedoeling is nl. de hospitalisatie zoveel mogelijk te voorkomen of in te korten door een goed werkende thuisverzorging.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 208 1
Te dien einde verbindt de Staat er zich toe, binnen de financiële mogelijkheden, progressief uitvoering te geven aan de bepaling in de ZIV-wet, in evoe d door de wet van 1 augustus 1985, die toelaat aan patiënten cf te zit3onder bepaalde voorwaarden thuis laten verzorgen, een forfaitaire vergoeding per dag toe te kennen. Hierbij zal prioriteit worden gegeven aan de meest verzorgingsbehoevenden die over de nodige bijstand moeten kunnen beschikken om zich in het thuismilieu te handhaven. Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan een betere coördinatie van de zorgverlening doch met respekt voor de vrije keuze van zorgenverstrekker. Tussen de Staat en de Gemeenschappen zal nader overleg worden gepleegd over de wijze waarop, met respect voor ieders bevoegdheid, een coherent beleid op het vlak van de thuisgezondheidszorg kan worden gevoerd. In het kader hiervan zullen de problemen worden bestudeerd inzake de coördinatie van de thuisgezondheidszorg en de financiering van deze coördinatie. 6. Er bestaat eveneens overeenstemming om de partiële hospitalisatie te bevorderen. Hierbij wordt ondermeer gedacht aan de daghospitalisatie voor chirurgische ingrepen. De partiële hospitalisatie biedt tal van voordelen. - bepaalde prestaties of ingrepen die traditioneel met een hospitalisatie gepaard gaan, kunnen even doeltreffend en even veilig zonder ziekenhuisverblijf worden uitgevoerd. Daardoor kunnen verpleegdagen worden uitgespaard en kunnen derhalve de kosten worden gedrukt ; - de patiënt kan sneller naar huis terugkeren. Voor hemzelf is de opname ook goedkoper dan bij een hospitalisatie van meerdere dagen ; - wachtlijsten kunnen desgevallend worden verminderd ; - de ziekenhuisbedden kunnen worden voorbehouden voor meer ernstige aandoeningen ; - de vermindering van ligdagen kan leiden tot een vermindering van het aantal bedden. Op grond van voornoemde redenen moet de partiële hospitalisatie financieel worden gestimuleerd, met dien verstande dat zulks, globaal genomen, moet leiden tot een beddenvermindering. Tevens dient er te worden over gewaakt dat deze vorm van hospitalisatie de behoeften dekt, en dat deze verricht wordt in kwalitatief goede omstandigheden. 7. Er wordt overeengekomen dat voor de psychiatrische ziekenhuizen het beleid inzake de vermindering van het aantal residuaire bedden zal worden verdergezet. 8. Er bestaat overeenstemming om voor de psychiatrisch ziekenhuis verlaten de mogelijkheid te bieden zich verder te laten verzorgen in het kader van het beschut wonen, voor zover deze verzorging door het psychiatrisch ziekenhuis wordt begeleid. Deze begeleiding kan mede tot stand komen door de diensten voor geestelijke gezondheidszorg alsmede door daartoe erkende centra. 8.1. Om deze vorm van verzorging te kunnen verzekeren werd daartoe door het K.B. nr. 407 in de ziekenhuiswet de nodige wettelijke basis voorzien. Met name moeten de bepalingen van de ziekenhuiswet tot het beschut wonen kunnen worden uitgebreid. 8.2. Zoals voor de ziekenhuizen, zal voortaan voor de oprichting van laatsen voor beschut wonen een voorafgaandelijke vergunning word!t vereist. Deze vergunning wordt afgeleverd door de daartoe bevoegde Gemeenschapsminister. 8.3. Gelet op de beperktheid der middelen enerzijds en op het bestaan van overtallige bedden in psychiatrische ziekenhuizen anderzijds, zal in globo aan de oprichting van plaatsen voor beschut wonen de voorwaarde worden verbonden van de afbouw van overtallige bedden in psychiatrische ziekenhuizen. Met name moeten de initiatieven van beschut wonen kunnen worden gefinancieerd dank zij de middelen die vrijkomen uit de globale vermindering van het aantal bedden in psychiatrische ziekenhuizen. Daartoe zal als algemene en nationale basisregel en zgn. equivalentie worden vastgesteld. 8.4. Het aantal plaatsen voor beschut wonen zal worden bepaald in functie van het aantal T.bedden (Vp inbegrepen) dat programmatorisch verantwoord is. 9. Toepassing van de nieuwe medische technologiën. 9.1. Er is overeenstemming om de programmatie van de zware medische apparatuur om te buigen naar een stelsel van zware
1209 1
, 8 (1986-1987) - Nr. 5
medico-technische diensten. De wettelijke basis daartoe werd gelegd door het K.B. nr. 284 van 31 maart 1984. Naar de toekomst toe zal dit besluit, voor de diverse zware medische apparatuur, tot uitvoering worden gebracht. 9.2. Een eerste toepassing hiervan zal worden gemaakt voor de transversale axiale tomograaf met ingebouwd telsysteem of de zgn. scanner. De programmatie van dit toestel zal worden omgebogen naar een kwalitatieve benadering. Met name is er overeenstemming om de installatie van een scanner in een dienst voor beeldvorming afhankelijk te maken van een reeks erkenningsvoorwaarden. De financiering door de ziekteverzekering zal slechts worden toegekend voor zover aan de dienst een erkenning werd verleend overeenkomstig de gestelde normen. Ten einde dubbele financiering voor de investeringskosten te vermijden zal de thans geldende subsidiëring à rato van 100 % van de investeringskost, worden afgeschaft. 9.3. Gelijkaardige toepassingen zullen worden gemaakt voor o.m. de hartradiologiediensten, de radiotherapiediensten en de dialysediensten. 10. De Gemeenschappen zullen, overeenkomstig de bijzondere wet van 8 augustus 1980, aan de nationale overheid, mededeling geven van alle beslissingen inzake de programmatie, de subsidiëring en de erkenning van de ziekenhuizen, alsmede van de toelatingen tot installatie van zware medische uitrusting. Zij zullen tevens mededeling doen van alle overtredingen die zij met betrekking tot dedesbetreffende wetgeving vaststellen. ll. De Staat en de Gemeenschappen komen overeen om de adviezen van hun respectievelijke adviesorganen inzake de programmatie en de erkenning van voorzieningen van gezondheidszorg, aan elkaar uit te wisselen. 12. Inwerkingtreding van het protocol. 12.1. De maatregelen van dit protocol die geen wet, of decreet, of reglementaire beschikking vergen, treden in werking op het ogenblik van de ondertekening van dit protocol. 12.2. De overige maatregelen treden in werking op het ogenblik dat bedoelde wettelijke, decretale of reglementaire beschikkingen uitwerking hebben. 13. De maatregelen voorzien in onderhavig protocol zullen ook worden toegepast door de betrokken Nationale Ministers ten aanzien van de ziekenhuizen waaromtrent de nationale overheid beslissingsbevoegdheid heeft. Brussel, Minister van Sociale Zaken en Institutionele Hervormingen,
J.L. DEHAENE Vice-Eerste Minister, Minister van Justitie en Institutionele Hervormingen,
J. GOL Gemeenschapsminister van Volkgezondheid en Leefmilieu,
J. LENSSENS Minister van Gezondheid, Onderwijs en Middenstand van de Franse Gemeenschap van België,
A. BERTOUILLE Gemeenschapsminister
voor Toerisme en Sport Gezinsbeleid en Gezondheidsbeleid,
J. MARAITE
8 (1986-1987) - Nr. 5
B. VERSLAGEN OVER AANGELEGENHEDEN VAN ARTIKEL 107QUATER VAN DE GRONDWET
B.l. Verslag namens de Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Taaldecreetgeving uitgebracht door de heer G. Cardoen De Commissie begon op 4 februari 1987 haar bespreking gewijd aan de secties 18 en 85, zijnde dat deel in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 dat betrekking heeft op de materies die behoren tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister die de binnenlandse aangelegenheden onder zijn bevoegdheid heeft. Op 18 februari 1987 hoorde de Commissie de antwoorden van de Gemeenschapsminister waarna gestemd werd. Vooraleer de bespreking begon maakte een lid bezwaar tegen de indicatieve stemming die op de agenda staat. Hij merkte op dat het Reglement van Orde deze stemming niet kent. De Commissie was het unaniem eens met deze opmerking en erkent enkel de gewone normale stemming.
1. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE GEMEENSCHAPSMINISTER VAN BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN EN RUIMTELIJKE ORDENING A. Beleid gesubsidieerde werken Nu bijna een jaar geleden verstrekte ik u een overzicht van de kredietsartikelen die begrotingstechnisch onder mijn bevoegdheid ,,Binnenlandse Aangelegenheden” ressorteren. Het is wellicht aangewezen nog eens te wijzen op het feit dat deze artikelen vrijwel terug te brengen zijn onder de noemer ,,gesubsidiëerde werken”. (Wegen- en rioleringswerken, het oprichten van administratieve gebouwen, werken aan slachthuizen, aan niet monumentale kerken of aan onroerende goederen die worden beheerd door verenigingen van vrijzinnigen). Bij het bespreken van de ontwerpbegroting voor 1987 wil ik enerzijds terugblikken op het werk- en begrotingsjaar 1986. Anderzijds wens ik ook mijn inzichten en bedenkingen kenbaar te maken betreffende het begrotingsjaar 1987 en dit zowel wat kredieten betreft als de daaraan verbonden beleidsopties. Wat betreft 1986, werd binnen de begrotingsartikelen, het belangrijk bedrag van 2,457 miljard frank ingeschreven op artikel 55 van het begrotingsdecreet. Dit bedrag maakte het mogelijk sommige werken op basis van het K.B. van 23 juli 198 1 te betoelagen. Mijn aandeel in dit artikel 55 werd tijdens het voorbije begrotingsjaar volledig opgebruikt zodat 1,657 miljard frank vastgelegd werd. Aldus konden 358 werken (wegen, riolen, verhardingswerken, beplantingswerken, bouwwerken . ..) aanvangen, hetgeen hoogst nodig was voor de bouwsector. Van dit budget werd voor ongebeer 150 miljoen frank besteed aan dossiers in het kader van de cultuurhistorische en functionele herwaardering van dorp en platteland. Naast mijn bekommernis voor de stadsrenovatie heb ik, door de systematische goedkeuring van alle herwaarderingsdossiers voor dorp en platteland, ook getoond belang te hech-
[ 210 1
[ 211 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
ten aan de revalorisatie van woon- en leefruimtes in niet stedelijke gebieden. Deze beleidsopties waren mogelijk doordat de Vlaamse Executieve, mede door mijn toedoen, het nut ingezien heeft om 90 % van het bedrag ingeschreven in 1985 op artikel 55 van het decreet met 1 miljard frank te verhogen voor 1986. Daarenboven heb ik eind 1986 voor 293 miljoen frank werken goedgekeurd die begin 1987 zullen vastgelegd worden. Een veertigtal werken zullen dan ook aanvangsbevel krijgen in het voorjaar 1987. Teneinde de toekomst niet teveel te hypothekeren zoals destijds wel het geval was, heb ik van 1 januati 1986 tot op heden slechts voor 945 miljoen frank principiële beloften gehonoreerd. Deze gaven of zullen aanleiding geven tot 132 aanbestedingen van werken waarvoor ik, van zodra mogelijk, de vaste belofte zal ondertekenen. Het is inderdaad mijn bedoeling deze principiële beloften automatisch om te zetten in vaste beloften van toelagen. Uit de voorgaande uiteenzetting blijkt dat ik in 1986 de mij toegekende kredieten ten volle heb aangewend. Het is mijn oprechte bedoeling ook voor 1987 een zelfde beleid te voeren. Positief in dit opzicht is de verhoging met 10 % van alle investeringskredieten voor 1987. Evenwel dien ik tegenover het voorgestelde krediet op artikel 50 van de leningsmachtiging, ten bedrage van 2,521 miljard frank en waarvan 1,631 miljard frank onder mijn bevoegdheid valt, volgende cijfergegevens te plaatsen. Eind 1986 was nog een pakket aanbestedingsbundels voorhanden ten belope van ongeveer 2,500 miljard frank. Deze werken waren principieel beloofd tijdens de jaren 1982 tot 1985 door de toenmalige Gemeenschapsminister en konden tot op heden nog niet omgezet worden in vaste beloften van toelage. De ontwerpdossiers toegekomen op de administratie en waarvoor principiële belofte van toelage wordt gevraagd vertegenwoordigen een bedrag van 6,0 miljard frank waarvan 4,5 miljard frank onder mijn bevoegdheid valt. Het is dan ook duidelijk dat het voorgestelde begrotingskrediet niet zal volstaan om dit ,,hangend” pakket dossiers om te zetten in vaste beloftes en tegelijkertijd ruimte te bieden aan nieuwe initiatieven. Deze vastlegging noopt mij bijgevolg tot volgende bedenkingen : 1. De wijziging van de subsidiëringsprocedure Hoe dan ook is een dringende vereenvoudiging van de procedure noodzakelijk die op volgende grondslagen zal berusten : - De opdrachtgevende besturen dienen zo kort mogelijk na de inleiding van het dossier door de bevoegde Gemeenschapsminister in kennis te worden gesteld of het project in kwestie al dan niet wordt weerhouden ; - De goedkeuring van het ontwerpbundel moet gepaard gaan met een vastlegging op basis van de raming ; - Mits de laagste regelmatige bieding valt binnen een marge van bijvoorbeeld 15 oh t.o.v. de raming, is de goedkeuring van de aanbesteding maar een formaliteit gezien de eerder ; - Tussen elke te nemen stap dienen strikte korte termijnen te worden opgelegd en strikt nageleefd ;
8 (1986-1987) - Nr. 5
- Zowel de gemeenten (begroting) als de bouwsector (timen van aanvangsbevel) zullen baat vinden bij deze voorstellen, de bij de opening der biedingen ingeschreven eenheidsprijzen z u l l e n w e e r r e a l i s t i s c h b e r e k e n d z i j n ; d e geldigheidstermijn waarmee een inschrijver gebonden is door zijn inschrijving zal niet meer of slechts heel zelden overschreden worden. De Minister heeft verklaard de huidige ,,22” stappen te willen herleiden tot maximaal 7 of 8 stappen. 2. Het investeringsfonds Bij decreet van 30 januari 1986 werd de inwerkingstelling van dit fonds verdaagd tot 1 januari 1988 om enerzijds de nodige kredieten te voorzien en anderzijds om de hypotheek van het verleden te lichten. Men moet momenteel durven onder ogen zien dat deze doelstellingen niet zullen kunnen waargemaakt worden gezien de huidige budgettaire vooruitzichten en de hierboven geschetste toestand van de investeringsdossiers. Bovendien zal het investeringsfonds slechts operationeel kunnen zijn : - als ongeveer 80 % van de ,,hangende” dossiers uit het verleden niet meer in aanmerking genomen worden voor een vaste belofte van toelage ; - als vanaf het tweede semenster 1987 vertrokken wordt met een zuivere lei als overgang naar 1 januari 1988 toe zodat het Investeringsfonds per 1 januari 1988 volledig op nieuwe projecten zal kunnen afgestemd worden ; - als voor 1988 ter beschikking wordt gesteld : a) ongeveer 3.000 miljoen frank als tussenkomst in de intrestlasten en delgingslasten ; b) 3.500 miljoen frank (gebudgetteerd) voor de verdeling van de trekkingsrechten. Maar zelfs als bovenvermelde voorwaarden vervuld zijn, dient nog rekening gehouden te worden met volgende bedenkingen a) De verwerking van de materies vatbaar om in het investeringsfonds te worden gestopt dient beperkt te blijven tot de Gewestmateries. Een afzonderlijk fonds dient opgericht voor de Gemeenschapsmateries. b) Een parallel subsidiëringssysteem dient te worden behouden voor : a) grote werken (gelet op de beperkte trekkingsrechten), b) voor werken met bijvoorbeeld een provincie of een intercommunale als bouwheer, c) voor werken waarvan de dringende spoed van uitvoering (veiligheid) onverenigbaar is met de termijn nodig om de trekkingsrechten van het volgend jaar af te wachten. Zulk een parallel systeem zal de overzichtelijkheid niet ten goede komen, hetgeen indruist tegen de wensen van het VBOC. c) De bepaling van de ,,objectieve criteria” en de daaraan verbonden wegingscoëfficienten roepen eveneens enkele vragen op. d) Het Investeringsfonds zal - in zijn huidige vorm - nadelig op de bouwsector inwerken.
[ 212 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 213 1
e) Het probleem van de huidige tijdrovende subsidieprocedure wordt niet ondervangen door de inwerkingstreding van het Investeringsfonds. De overtuiging is dan ook bij mij gegroeid dat de vereenvoudiging van de algemene subsidieprocedure, waaraan momenteel in overleg met het VBOC wordt gewerkt, mogelijkerwijze een volwaardig alternatief kan bieden voor het Investeringsfonds. Dit alternatieg zou naast een meer planmatige benadering van het subsidiëringsprincipe de ware aanhef kunnen bieden tot een meer progressief en soepel beleid wat de gesubsidieerde werken betreft.
B. Beleid Intercommunales - Gemeentebedrijven 1. Intercommunales Momenteel is een decreet in ontwerp dat in aansluiting op de nieuwe wet op de intercommunales en met respect van de afspraken gemaakt op het overlegcomité Regering-Executieven, het toezicht op intercommunale verenigingen die de grenzen van het Vlaamse Gewest niet overschrijden. Aan de basis van de tekst liggen een aantal opvattingen die enerzijds de uitvoering van het administratief toezicht versnellen door het koppelen aan strikte termijnen en anderzijds een ruimere autonomie aan de verenigingen wil toekennen door het niet meer onderwerpen aan de machtiging of de goedkeuring voor een aantal door de intercommunales genomen beslissingen. Het toezicht zal evenwel verscherpt worden in die gevallen waar de toezichthoudende overheid vaststelt dat het beleid niet op een rationele en bedrijfseconomisch haalbare wijze wordt gevoerd. 2. Gemeentebedrijven Ook hier is het de bedoeling te komen tot een nieuw en eigentijds wettelijk kader dat een juridische basis wil leggen waarbinnen het financieel- economisch beleid van deze bedrijven zijn weerslag zal vinden in een aantal beschikkingen overeenkomstig de huidige wetgeving op de jaarrekening. Meer in het bijzonder met betrekking tot gemeentelijke slachthuizen streef ik ernaar de sanering zoals opgelegd door de EG-normen zo vlug mogelijk te realiseren. Dit moet ertoe leiden dat enkele openbare slachthuizen per provincie met moderne installaties hun werking verderzetten. Kleinschalige en verlieslatende installaties dienen te verdwijnen. Met als doel een meer gerichte aanwending van de overheidsgelden (Gewest, EG)-voor een net van slachthuizen dat concurentieel is op Europees niveau, werd tegen 15 februari aanstaande aan alle stedelijke of gemeentelijke gevraagd de volgende gegevens te verstrekken : - het bedrag van de voorgestelde investering, opgedeeld in grote posten ; - de wijze van financiering voor deze investeringsbedragen - de eventuele afspraken met nabijgelegen openbare of privé-slachtinrichtingen om dank zij het bundelen van de investeringsinspanningen te komen tot nieuwe, moderne en in de vleesverwerking geïntegreerde slachtinrichtingen ; - de inspanningen die de privé-ondernemingen, die bij de activiteit van een slachthuis betrokken zijn, zullen leveren om bij te dragen in de geplande investering ;
8 (1986-1987) - Nr. 5
- een bedrijfseconomisch overzicht dat in grote lijnen de behaalde resultaten van de laatste vijf jaarweergeeft ; - een voorstelling gebaseerd op realistische gegevens van de verwachte resultaten die zullen voortvloeien uit de doorgevoerde investering. Deze opgave moet mij toelaten op meer accute wijze te zorgen voor een evenwichtige spreiding van de beperkte beschikbare middelen over de in aanmerking komende dossiers.
C. Gemeente en Provincie Fondsen Om de regeringsverklaring gestand te doen zal een ontwerpdecreet bij de Raad worden ingediend. Het is U alleen wel bekend hoe klein het draagvlak geworden is om nieuwe experimenten te wagen met steeds de zorg voor ogen dat de kleinste financiële verleggingen de krap bemeten gemeentebegrotingen kunnen verstoren. Des te méér is het misschien gewenst de problematiek voor het breed en geëigend forum van de Raad te brengen. Alleszins zal het mijn betrachting zijn het pad te effenen om bij de eerstvolende in te dienen begroting de kredieten voor het gewestaandeel in Gemeentefonds en Provinciefonds naar de Gewestbegroting overgeheveld te krijgen. Terzake van het Provinciefonds zal ik er werk van maken, in overleg met de Nationale Regering een meer geëigende verdeelsleutel naar het Gewest toe zo mogelijk tot stand te brengen. Aan de orde staat ook, het tot stand brengen van eigen omslagregelen tot toebedeling van de Provincies uit de gewestdotatie van het fonds. Wanneer de verdelingsbesluiten gewestelijke criteria in toepassing zullen brengen, dan eerst is de bevoegdheidsuitoefening ten deze volkomen. De hier bedoelde verrichting zal tot uiting brengen dat de eindafrekening (vierde vereffening) berust op een strikt eigen beslissing van het Gewest. Totnogtoe was bedoelde eindafrekening gewoon de bevestiging bij besluit van de Vlaamse Executieve van wat reeds besloten lag in de feitelijke toebedeling der provincies volgens het nationale schema van toebedeling aan gewesten.
D. Toezichtregeling Een Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening belast met het administratief toezicht op de werking van provincies en gemeenten moet oog hebben voor de toepasbaarheid en de onvolmaaktheid van de wetten decreten en besluiten van toepassing op deze besturen. Ik heb ondermeer vastgesteld dat de loonlijsten gevoegd als één van de bijlagen bij het volledig ontwerp van begroting niet het meest geschikte document was om de gemeenteraadsleden te informeren over die uitgaven van de gemeente inzake personeel en over het personeelsbeleid. De manier waarop die tabel werd voorgesteld, tastte de privacy van het personeelslid aan en was in wezen van weinig nut voor het beleid. Ik heb dan ook geoordeeld dat het nuttig is die bijlage bij de begroting ven begrotingswijziging te vervangen door een andere. Deze nieuwe bijlage bestaat uit twee delen :
[ 214 1
[ 215 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
a) personeelsuitgaven : alleen globale loonkost - geen individuele jaarweddes meer ; b) personeelsstructuur : vergelijking goedgekeurde formatie - werkelijke bezetting. Anderzijds stelde ik vast dat voor het wettelijk verslag voor de gemeentezaken de omzendbrief nr. 27 van 8 april 1870 nog steeds van toepassing was. Meer dan 115 jaar zijn verlopen, de argumentering in verband met de statistische inhoud gaat nier meer op. Anderzijds is het domein waarin die gemeenten werkzaam zijn grondig uitgebreid. Uit een onderzoek bleek dat er zich een duidelijke nood aan eenvormigheid opdrong. Het jaarverslag moet imr rs in eerste instantie een zo efficiënt mogelijk instrument van het gemeentebeleid vormen. Bovendien moeten de verschillende gemeenteverslagen met elkaar kunnen vergeleken worden zowel periode als inhoud. Het leek mij derhalve aangewezen de gemeenten bij middel van een omzendbrief ertoe aan te zetten in de toekomst eenvormigheid te respecteren. Tijdens het jaar 1986 stelden de heren Gouverneurs er prijs op mijn advies te mogen vernemen omtrent een eventuele verhoging van de presentiegelden voor de gemeenteraadsleden. Ik stelde vast dat sedert meer dan tien jaar de presentiegelden niet waren verhoogd en het derhalve wenselijk was ze aan te passen aan de indexverhogingen. Ik heb de heren Gouverneurs geadviseerd dat er van mijnentwege geen bezwaar bestaat tegen volgende maximumbedragen voor drie categorieën van gemeenten (2.250 frank voor steden vanaf 50.000 inwoners of geherklasseerd in die klasse - 1.900 fr. voor gemeenten of steden met meer dan 5.000 inwoners - 1.200 fr. voor gemeenten met 5.000 en minder). Een onderverdeling in meer dan drie categorieën van gemeenten vond ik een te vergaande opsplitsing. Bij Koninklijk Besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 werd op 1 januari 1987 een stelsel van gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen ingevoerd. Wat de uitvoering van het administratief toezicht betrof vond ik het noodzakelijk nadere toelichtingen te verstrekken. Zij verduidelijkten onder meer welke beslissingen aan het algemeen administratief toezicht worden onderworpen, het gebruik van de juiste begrotingsinschrijvingen en de overgangsmaatregelen inzake de weddebetaling van gesubsidieerde contractuelen. Tijdens het eerste jaar van mijn ambtsperiode heb ik ervaren hoe gewenst en noodzakelijk het is regelmatig contacten te hebben met de gedecentraliseerde overheden. Regelmatig stelde ik vast dat er een zekere verwarring bestond in het uitoefenen van het toezicht bij de gedecentraliseerde besturen, ondermeer bij de interpretatie van wat algemeen en wat bijzonder administratief toezicht is. Als Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden had ik ook oog voor de evolutie van de intrestlasten gedragen door de lokale sector. Het gemeentekrediet heeft voor de investeringsleningen aan gemeenten en gelijkgestelde organismen een nieuw systeem ontwikkeld met een gevoelige interestdaling voor gevolg. Voor de investeringsleningen ten laste van gemeenschappen en gewesten zal de normale integratie in vijf jaar in het
8 (1986-1987) - Nr. 5
nieuwe systeem een besparing betekent van 650 miljoen in 1987 en 1.200 miljoen in 1988. Voor de saneringsleningen (omloop 1,9 miljard) waaraan de lasten gedragen worden door het hulpfonds van het g.emeentefonds werd beslist de rentevoet terug te brengen op 9 % en deze te behouden tot de contractuele herziening. De globale weerslag van deze maatregelen mag voor 1987 geraamd worden op 6,l miljard. Anderzijds heb ik vastgesteld dat de wet van 3 december 1984 en het decreet van 28 juni 1985 een eerste stap is naar een coherente regeling en naar versoepeling van het toezicht. De taak is echter niet af. Ten aanzien van de Vlaamse gemeenten is er een gebrek aan een duidelijke en vooral gecoördineerde tekst over de toezichtsregeling. Bij het opmaken van normen moet de wetgever immers ook oog hebben voor de toepasbaarheid ervan en hij dient er dan ook voor te waken dat onze gemeentemandatarissen over leesbare, logische geordende, eenvoudige en in klare taal gestelde teksten kunnen beschikken. Van mijn voornemen om een coördinatie te bewerkstelligen, zal ik tevens gebruik maken om sommige nieuwe situaties op te nemen, een verdere vereenvoudiging en versoepeling door te voeren, mogelijke tegenstrijdige of foute vermeldingen te weren.
II. ALGEMENE BESPREKING Investeringsfonds De Commissieleden betoonden veel bezorgdheid rond de inwerkingtreding van het Investeringsfonds. Vragen werden aan de Gemeenschapsminister gesteld voor het geval het fonds om budgettaire redenen per 1 januari 1988 niet operationeel zou kunnen worden. Er was grote unanimiteit in de Commissie omtrent het principe en doelstelling van het Investeringsfonds. Er werd verwezen naar de Vlaamse Raad die zich in 1985 quasi unaniem schaarde achter het initiatief tot oprichting van het Investeringsfonds. Een paar leden wezen op het feit dat de voordelen ervan geldig blijven en dat de problemen die de inwerkingstelling zou opleveren ook in 1985 reeds gekend waren. De datum van inwerkingtreding werd in 1986 verdaagd tot 1 januari 1988. De Vlaamse Executieve heeft de inwerkingtreding van het Investeringsfonds in haar regeerprogramma opgenomen. De gemeentebesturen leven enigszins in de onzekerheid, aldus sommige leden. Een lid vroeg met aandrang dat een verhoging van het ,,startgeld” zou gezocht worden tot het gevonden is. Alleen uit solidariteitsoverwegingen binnen de meerderheid zal hij geen amendement indienen om de verhoging van de kredieten te eisen. Een ander lid betwist de stelling van de Gemeenschapsminister als zou het Fonds in zijn huidige vorm de bouwsector benadelen, de afhandeling van dossiers niet bespoedigen enzovoort. Volgens spreker is hier het ene systeem het andere waard, want het opsparenvan trekkingsrechten uit het investeringsfonds is niet erger dan het jarenlange wachten op subsidies. En wat de nieuwe gemeentelijke initiatieven betreft mag het systeem van trekkingsrechten een even zo grote impuls genoemd worden als thans de hoop op subsidies.
[ 216 1
[ 217 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De volgende spreker voegde er aan toe dat het ogenblikgunstig is voor het opstarten van het investeringsfonds. 1988 is het jaar van de bestuurswisseling na de gemeenteverkiezingen. De huidige meerderheden zullen vooruitzien en toch onmiddellijke initiatieven nemen terwijl de oppositie met dezelfde spelregels uitvoering van werken zal eisen en tegelijkertijd plannen voor de toekomst zal formuleren. Er zal zich met andere woorden, geen echte breuk met het verleden voordoen. Als laatste bemerking over het Investeringsfonds zei een lid dat een enquête van de Vlaamse afdeling van de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten uitwees dat de 77 % van de ondervraagden die geantwoord hebben allen voorstander waren van het Investeringsfonds, maar het merendeel als noodzakelijke voorwaarde stelde dat de voorziene kredieten aanzienlijk zouden verhoogd worden. Een lid vraagt aandacht voor de principiële beloften van toelage die niet zullen gehonoreerd worden. Dit heeft gevolgen voohr vele gemeentewerken. Soms beslist een gemeente een dossier voor subsidieaanvraag in te dienen voor een werk dat technisch gekoppeld is aan een dossier dat voor 100 % door de gemeente zelf zal betaald worden. Quid voor dit laatste werk als het eerste, spijts de principiele belofte, niet doorgaat. Hetzelfde lid zei tot de Gemeenschapsminister dat een splitsing van de provincie Brabant de oplossing zou zijn voor veel problemen tussen de Gewesten. In zijn antwoord zei de Gemeenschapsminister dat men het Investeringsfonds op 1 januari 1988 kan laten starten :
a) als de middelen voldoende groot zijn om meer realistische trekki ngsrechten te waarborgen ; b) als elke Gemeenschapsminister bereid is om de materie waarover hij bevoegd is, in het Investeringsfonds te stoppen (= regeringsverklaring en ook standpunt van de Vlaamse afdeling van de N.C.B.) ; c) als er nog extra budgettaire middelen uitgetrokken worden op dit begrotingsjaar 1988 teneinde te voorzien in een overgangsperiode voor de dossiers die nog volgens de oude procedure werden ingediend ; d) als bij de bepaling van de objectieve criteria en wegingscoëfficiënten (oppervlakte;lengte wegennet, aantal woongelegenheden, typologie van de gemeente) ook rekening gehouden wordt met : d.1. de industriële dichtheid (recht evenredig met de dotatie) ; d.2. de oppervlakte voor openbaar nut (recht evenredig met de dotatie) ; d.3. de bestaande riolering (graad van uitbouw omgekeerd evenredig met de dotatie) d.4. de afstand tot de zuiveringsinstallatie of kollektor (afstand recht evenredig met de dotatie) ; d.5. de expansiviteitsgraad van de gemeente ; d.6. de mogelijkheid om de zeer grote verschillen tussen kleine en grote entiteiten gedeeltelij k weg te werken e) als de mogelijkheid voorzien wordt om de gemeentelijke beslissing te toetsen aan een centraal gewestelijk beleid (elke bevoegde Gemeenschapsminister, als vormgever van het beleid, is het best geplaatst om deze controle daadwerkelijk uit te voeren : vb. anders zou een gemeente de trekkingsrechten ten bedrage van 5 miljoen frank twee maal kunnen oppotten en al-
8 (1986-1987) - Nr. 5
zo 15 miljoen frank kunnen besteden aan de restauratie van een oud gebouw, alhoewel in dezelfde gemeente belangrijke rioleringen met gevaar voor verzakkingen van naburige gebouwen, dringend moeten hersteld worden ; f) als de opspaarmodaliteiten van de trekkingsrechten zodanig opgevat worden dat ze voor de gemeenten een impuls inhouden voor een continue investeringsbeleid. Dan pas zal het huidig systeem kunnen vervangen worden door 3 andere :
4 door een Investeringsfonds nr. 1 voor alle Gewestmate-
ries
b) door een Investeringsfonds nr. 2 voor alle Gemeenschapsmateries c) door een derde subsidiëringssysteem : - voor grote werken ; - voor dringende werken ; - voor werken met een provincie of intercommunale als bouwheer. De depolitisering van de subsidiebeloften en de objectivering van de toewijzingscriteria waren inderdaad interessante innovaties. Niettemin is de Gemeenschapsminister er vast van overtuigd dat in de praktijk moeilijk zal voldaan worden aan de eisen hierboven aangehaald en gesteld om het Investeringsfonds in die voorwaarde operationeel te laten worden op 1.1.88. Er wordt gewerkt aan een vereenvoudiging van de algemene subsidieprocedure, die herleid wordt tot enkele duidelijke afgebakende stappen die effectieve waarborgen zullen bieden voor alle betrokken partijen (gemeenten, aannemers, studiebureaus, Vlaams Gewest) : a) fase 1 : specifieke procedure (indienen van subsidieaanvraag tot en met de plenaire vergadering) : opleggen aan alle betrokkenen van strikte termijnen voor het indienen van investeringsprogramma’s, voor het weerhouden van de projecten door de bevoegde Gemeenschapsminister, voor het houden van plenaire vergaderingen ; b) fase 2 : algemene procedure (parallelle behandeling van de dossiers door Provinciale Technische Dienst en Algemene Technische Dienst gaande van de indiening van het ontwerp tot aan de goedkeuring van de aanbesteding) : opleggen van strikte termijnen voor het indienen van een ontwerp, voor de goedkeuring door de Minister en de vastlegging op basis van de raming, voor de definitieve goedkeuring na aanbesteding met eventuele, bij komende vastlegging. Heel kortelings zal de Gemeenschapsminister in die zin een voorstel ter beslissing aan de leden van de Vlaamse Executieve voorleggen, zowel wat de procedure als wat het Investeringsfonds betreft. Na dit antwoord van de Gemeenschapsminister sprak een lid nogmaals zijn wensen uit desnoods bij wijze van testproef het Investeringsfonds volgend jaar toch te laten starten. Welke toekomst gaan de gemeenten tegemoet inzake subsidiëring en werken ? Wordt er geen alibi voor uitstel gezocht, aldus een ander lid, wanneer de Gemeenschapsminister zegt dat ook andere departementen hun financiële inbreng zouden moeten leveren bij uitbreiding van het fonds tot andere gewestmateries ? Weer een ander lid drong er echter op aan dat het Investeringsfonds zou gespijsd worden door meerdere Gemeenschapsministers, omdat een fonds als dit, samen met bijvoorbeeld het Expansiefonds, tewerkstelling met zich brengt en aldus alle departementen aangaat.
[ 218 1
[ 219 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
In zijn repliek zei de Gemeenschapsminister nog dat men realistisch moet zijn. Op dit ogenblik zijn er dossiers ten belope van 2,5 miljard frank waarbij principiële beloften tijdens de vorige legislatuur werden toegekend. Deze dossiers kunnen bezwaarlijk nog allen gehonoreerd worden, wil men voor de toekomst het subsidiëringssysteem niet hypothekeren. Dat is erg voor de gemeenten. Maar het is nog erger voor de aannemers wanneer de aanbesteding werd gedaan en de uitvoering niet volgt. Een lid voegde hier nog aan toe dat hij fervent voorstander blijft van de onmiddellijke inwerkintreding van het Investeringsfonds, op voorwaarde dat het voldoende gespijsd is, maar dat hij door dit debat tot de conclusie is gekomen dat het in de huidige toestand riskant is. De gemeenten gaan drie soorten dossiers krijgen : dossiers die voor sommige gewestelijke materies onder het Investeringsfonds vallen, dossiers die slaan op gewestelijke en gemeenschapsmateries die buiten het Investeringsfonds staan en dossiers die de gemeenten voor 100 % met eigen middelen uitvoeren. Best zouden de gemeenten zoveel mogelijk via eenzelfde betoelagingssysteem hun dossiers zien af te werken. Verwijzend naar artikel 52 van het begrotingsdecreet, vroeg een lid, wat het deel van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening betreft, een opsplitsing van bedragen per provincie en per bouwheer. De Gemeenschapsminister verstrekte de cijfers die terug te vinden zijn in bijlage 1. Evolutie rentevoeten Een lid stelde de vraag of de daling van de rentevoeten een invloed gehad heeft op investeringen in de lokale sector. Hierop gaf de Gemeenschapsminister een antwoord dat vooral gebaseerd is op inlichtingen die beschikbaar zijn bij het Gemeentekrediet van België, de financiering van de lokale besturen. Het Gemeentekrediet organiseert jaarlijks een enquête over de financiële toestand bij de lokale besturen en waarbij zij eveneens vragen het bedrag van hun buitengewone uitgaven mee te delen. Deze cijfers zijn nodig om zich een idee te kunnen vormen over de omvang van de plaatselijke investeringen. De vastleggingen in de buitengewone dienst van de gemeenten en O.C.M.W.‘s worden voor het dienstjaar 1986 geraamd op 35,2 miljard frank. In vergelijking met de resultaten van de vorige enquête wijst dit gegeven op een toename met 2,7 miljard frank of 8,5 %. Waar de gemeenten en O.C.M.W.‘s in 1985 enerzijds 5,7 miljard frank kapitaaltoelagen en anderzijds 22,6 miljard frank ter beschikking gestelde leningen aan investeringsprojecten besteedden, noteert men voor 1986 een daling van de kapitaaltoelagen tot 4,7 miljard frank. Samen vertegenwoordigen deze twee belangrijke fïnancieringsbronnen van de lokale investeringen een bedrag van 30,5 miljard frank, wat ongeveer 7,8 % hoger ligt dan het jaar voordien. Een belangrijk deel van de investeringen voor rekening van de gemeenten en O.C.M.W.‘s werd nog gefinancierd door de opbrengst uit de verkoop van patrimoniumgoederen, door overdracht van de gewone naar de buitengewone dienst of via transfers afkomstig uit reservefondsen. Op basis van deze resultaten kan men dus stellen dat de da-
8 (1986-1987) - Nr. 5
lende trend van de gemeentelijke investeringen d ie zich sedert 1980 onafgebroken aftekende, in 1985 enigszins gestabiliseerd werd en in 1986 op een lichte herneming duidt. De algemene daling van de rentevoeten die kenmerkend was voor 1986 en het dringende karakter van een aantal investeringsprojecten werkte deze herneming in de hand. Met het oog op een handhaving van de verbeterde financiële toestand van de gemeenten blijven de plaatselijke besturen toch een voorzichtig investeringsbeleid voeren. Aangespoord door de richtlijnen van de toezichthoudende overheid voeren de gemeenten een selectief investeringsbeleid waarbij ze rekening dienen te houden met de meest dringende behoeften. De provincies raamden oorspronkelijk hun investeringen voor 1986 op een bedrag van 4,6 miljard frank, bovendien werd 1,9 miljard frank voorzien aan schulduitgaven in de buitengewone dienst. In vergelijking met het begrotingscijfer van 1985 impliceert dit een daling met 7 %. Een gelijkaardige trend noteren we bij de kapitaaltoelagen en de ter beschikking gestelde leningen. In 1985 beschikten de provincies over 7,3 miljard frank ter financiering van hun investeringen. Voor 1986 konden dee besturen rekenen op 0,8 miljard frank kapitaaltoelagen en 4,9 miljard frank leningen, hetzij 5,7 miljard frank. Aanvankelijk stelden de intercommunales voor 1986 een bedrag van 21,8 miljard frank aan investeringen voorop. Volgens de jongste enquête werd hiervan voor een bedrag van 16,0 miljard frank werkelijk gerealiseerd (ten opzichte van 19,2 miljard frank in 1985). Voor de financiering van investeringen beschikten de intercommunales in 1985 over een bedrag van 11,4 miljard aan overheidstoelagen en leningen ter beschikking gesteld door het Gemeentekrediet. In 1986 daalde dit cijfer tot 6,5 miljard frank waarvan 4,3 miljard frank toelagen en 2,2 miljard frank leningen. Het resterende bedrag of ongeveer 9,5 miljard frank werd vooral gefinancierd door de opbrengsten uit patrimonium, overdrachten en door leningen bij andere geldschieters. De overige instellingen, waaronder kerkfabrieken, polders, wateringen en diverse instellingen, financierden een aantal investeringsprojecten met toelagen en leningen voor een bedrag van ongeveer 2,7 miljard frank. Op basis van deze informatie kan men dus stellen dat voor de totaliteit van de plaatselijke besturen in 1986 investeringsprojecten voor een bedrag van 60,4 miljard frank werden gel& nancierd. In vergelijking met 1985, waar in totaal 55,2 miljard frank werd geïnvesteerd, betekent dit een vermeerdering met 9,4 o/o. Om zich een idee te kunnen vormen aldus nog de Gemeenschapsminister hoe de vooruitzichten op korte termijn zijn, dient men de investeringsprogramma’s zoals zij gevoegd worden bij de begrotingen 1987 onder de loupe te nemen. Uit de gegevens die thans reeds beschikbaar zijn blijkt dat voor wat de provincies en intercommunales betreft de tendens zijnde een lichte daling van de investeringen zoals ook vorige jaren zich ook in 1987 zal verder zetten. Wat de interpretatie van de investeringsramingen van de gemeenten betreft is er een zekere voorzichtigheid geboden. Inderdaad, de investeringsprogramma’s van alle steden en gemeenten voor 1987 zijn nog niet bekend. Nochtans kunnen interessante tendensen vastgesteld worden door een steekproef samen te stellen’met gemeenten die niet enkel vorig jaar (1986) maar ook nu reeds (1987) hun vooruitzichten formu-
[ 220 1
1221 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
leerden. Het betreft 355 besturen, dit is 60,3 Uio van het totaal, die 77,9 % van de nationale bevolking vertegenwoordigen. In de rubriek "Investeringen”, opgenomen in de economische opsplitsing van hun buitengewone begroting, noteren zij 54,8 miljard frank voor het dienstjaar 1987 tegenover 44,6 miljard frank in 1986, dit is 22,9 % meer. Hun leningsvooruitzichten voor 1987 belopen 33,l miljard frank. Concluderend kan men stellen - alhoewel voorzichtigheid geboden - dat de lichte herneming van de gemeentelijke investeringen welke zich voordeed in 1986, waarschijnlijk bevestigd zal worden in 1987. In bijlage II worden drie tabellen opgenomen die betrekking hebben op 1986. (Informatiebron Gemeentekrediet) Tabel 1 : Aanwending van de toelagen en van de verstrekte leningen - Functionele indeling per gewest. Tabel 2 : Verdeling van de toelagen en leningen onder de diverse categorieën openbare besturen en andere instellingen. Tabel 3 : Aanwending der toelagen en leningen : Indeling per soort investering en categorie begunstigden. Gemeentefonds Een lid vestigde aandacht op de verdelingscriteria van het Gemeentefonds, en herinnerde eraan hoe tijdens de vorige legislatuur op basis van wetenschappelijke studies, door de toenmalige Gemeenschapsminister die deze materie onder zijn bevoegdheid had, een ernstige poging werd gedaan om deze criteria opnieuw vast te stellen. Bedoeld werd de nota van 18 oktober 1983 van de heer Marc Galle, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden, getiteld : ,,De omslag van het Gemeentefonds over de gemeenten van het Vlaams Gewest ; vorig en huidig systeem ; ideeën voor een herwerking”, in Commissie besproken, en waarover door de heer H. De Loor op 16 januari 1984 een tussentijds verslag (Commissiestuk) werd uitgebracht. Spreker verklaarde zich het recht voor te houden om, niettegenstaande vaste gebruiken, een parlementair initiatief te nemen en in een voorstel van decreet de resultaten van het vroeger gepresteerde werk te benutten. Een lid heeft een berekening gemaakt dat de financiële middelen die de gemeenten via het Gemeentefonds ontvangen, sedert 1977 gedaald zijn van 20 % naar 10 %. Deze cijfers werden door een ander lid enigszins in twijfel getrokken. Een ander lid herinnerde aan een oud zeer, namelijk de laattijdige of niet-betaling door de schatkist van gelden waarop de gemeenten recht hebben. Zo blijft bijvoorbeeld 30 miljard frank aandeel in de personenbelasting in handen van de schatkist. Hierbij aansluitend werd aangestipt dat de geplande vermindering van de personenbelasting gevolgen zal hebben voor de gemeentefinanciën en spreker sprak de hoop uit dat de gemeenten niet de bedenkelijke eer zullen krijgen om die vermindering via lokale belastingen terug in te halen. Tevens wees een lid op de problemen die bij het opmaken van de gemeentelijke begroting voor 1988 zullen rijzen ingevolge de maatregelen van het Sint-Annaplan, de vluchtelingenopvang en dergelijke meer. Terloops maakte hij de bittere opmerking dat de Gemeenschapsministers vele plannen en voorstellen aan de gemeen-
8 (1986-1987) - Nr. 5
c 222 1
ten voorleggen, campagnes inrichten, maar telkens vergeten het geld voor de bekosting ervan mee toe te sturen. Redelijk overleg tussen de leden van de Executieve acht hij op dit punt meer dan gewenst. Steeds hetzelfde lid verklaarde zich principieel gekant tegen ,,voorafnamen” die het Hulpfonds aantasten. Ook vroeg hij dat door de toekenning van 30 % voor de reconversie van gebieden in de provincie Antwerpen, Limburg en de Westhoek, de andere gemeenten niet zouden benadeeld worden. Vervolgens gaf de Gemeenschapsminister een antwoord. 1. Het ontwerp, dat door de vorige Executieve werd goedgekeurd, ging uit van een aangroei van het Gemeentefonds. Het voorzag zelfs dat tijdens een overgangsperiode alleen die aangroei volgens de nieuwe criteria zou verdeeld worden. De dotatie aan het Gemeentefonds - en ook aan het Provinciefonds - daalt echter. In 1984 bedroeg de totale dotatie 67,303 miljard frank. In 1985 liep dit op tot 68,986 miljard frank en in 1986 tot het voorlopige bedrag van 69,124 miljard frank. Dit is een stijging van amper 0,2 %. Voor dit jaar wordt een daling met 6,3 % voorzien. Dit geeft in cijfers 64,769 miljard frank. 2. De meeste gemeenten zullen uit dit verminderde Fonds uiteraard minder ontvangen. Als hierbovenop nog totaal nieuwe criteria komen, is het gevaar niet denkbeeldig dat voor een ruim aantal gemeenten hun financiële situatie opnieuw bedenkelijk of zelfs catastrofaal wordt. Derhalve heeft hij opdracht gegeven om eerder vertìjningen aan te brengen, te grote onevenwichten weg te werken, de criteria beter aan de realiteit te laten aansluiten. Hij noteert alvast : - voorstellen om het Hulpfonds af te schaffen ; - voorstellen om de indeling in klassen te herzien ; - het voorstel houdende voorafgaande toewijzing van een procentueel bedrag uit het Gemeentefonds ter bevordering van een positiefgemeentelijk migrantenbeleid (Stuk 29 (19851986) - Nrs. 1 en 2) ; - de opmerking van een lid om kleinere gemeenten - bijvoorbeeld deze van minder dan 20.000 inwoners - beter aan bod te laten komen. Hij verwacht teksten van zijn Administratie voor Regionale en Lokale Besturen tegen het einde van deze maand, zodat hij rond Pasen met de betrokken groeperingen - en dan denkt hij in de eerste plaats aan de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten - contact kan nemen voor overleg. 3. Wat het Hulpfonds van het Gemeentefonds betreft verwees hij naar artikel 11 van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 19 januari 1983. Hierin zijn twee waarborgen vervat die in het kort op het volgende neerkomen : a) aan de gemeenten werd een absoluut minimaal aandeel gewaarborgd, namelijk het aandeel dat de gemeente door het Koninklijk Besluit van 28 januari 1977 (later vervangen door het voornoemde besluit van 19 januari 1983) zou krijgen, mocht niet lager zijn dan wat die gemeente voor 1976 kreeg toebedeeld uit het oude Gemeentefonds, beheerst door de wet van 16 maart 1964. Er zijn nog 4 gemeenten die hieronder vallen : Blankenberge, Koksijde, De Panne, Knokke-Heist ; b) aan de gemeenten wordt ook gewaarborgd dat zij voor ’
8 (1986-1987) - Nr. 5
een bepaald jaar niet minder zullen ontvangen dan hun aandeel van het vorige jaar. Het gaat hem om 40 à 50 gemeenten. De aanwending van het Hulpfonds gebeurt voor 3 posten : vooreerst de betaling van het ontvangstencomplement waarover ik het zojuist had ; ten 2de de terugbetaling van de lasten van de saneringsleningen, namelijk intresten en kapitaal ; ten 3de wordt het mogelijke saldo volgens de normale criteria opnieuw verdeeld over alle gemeenten die tot het Hulpfonds hebben bijgedragen. In bijlage III staan de cijfers over de jaren 1980 tot 1985. Op te merken valt dat de definitieve dotatie van het Gemeentefonds voor het jaar 1985 pas op 31 januari 1987 in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt. Voor 1986 beschikt men slechts over een voorlopig bedrag van de dotatie, zodat zelfs een zeer ruwe schatting van de mogelijke ontvangstencomplementen niet kan gemaakt worden. 4. Wat het overbrengen van het Gemeentefonds naar de begroting van de Vlaamse Gemeenschap betreft, weze eraan herinnerd dat deze vraag aan de nationale regering werd voorgelegd ter gelegenheid van de onderhandelingen over de door het St.-Annaplan opgelegde besparingen. Toen werd hierop niet ingegaan. De Gemeenschapsminister meent nochtans dat het er vanuit het oogpunt van de gemeenten niet zozeer op aankomt te weten of de gelden op de nationale dan wel op de gewestbegroting staan. De gemeenten wensen wel een vlugge en correcte uitbetaling van de voorschotten en het saldo. Hierover worden momenteel gesprekken gevoerd die voorlopig moeten uitmonden in een ,,technische” oplossing. Hierdoor zou het het Gewest zijn dat niet alleen de verdeling over de gemeenten berekent, maar ook effectief voor de betaling zou instaan. Gemeentefinanciën Wat de doorbetaling van de door de Staat geïnde gemeentebelasting betreft zei de Gemeenschapsminister het volgende. Vóór het jaar 1978 werd geen heffing aan de bron ten behoeve van de gemeenten toegepast op de Inkomsten van de Natuurlij ke Personen. Toen in dat jaar met het systeem van inhoudingen aan de bron werd gestart, leverde dit uiteraard in handen van de Staat een dubbele inning op. Namelijk de uitgestelde en gelijkaardige opbrengst over 1977 die in het jaar zelf niet aap de bron geheven werd, samen met deze welke zonder uitstel over 1978 aan de bron geheven werd volgens de nieuwe regel. Dit voordeel kwam uiteraard toe aan de gemeenten en gaf aanleiding tot de verrichting doorgevoerd bij het koninklijk besluit 202 van 25 juli 1983. Dit koninklijk besluit voorzag in de éénmalige verrichting waarbij 2 1 miljard frank in jaarlijkse tranches van respectievelijk 4 en 6 miljard frank ; tweemaal 4 en eenmaal 3 miljard frank aan de gemeenten werd teruggegeven over de jaren 1983 tot 1987. Mocht ieder jaar de aanvullende personenbelasting een aan de bron geheven opbrengst van 21 miljard frank, dan ware de ontdubbeling van opbrengsten in handen van de Staat volkomen doorgevoerd geweest door het koninklijk besluit 202. Aangezien deze opbrengsten jaarlijks aangroeien is o p -
8 (1986-1987) - Nr. 5
nieuw 6 miljard frank meerwaarde in handen van de Staat gekomen boven de jaarlijkse overdrachten. Het gaat om deze 6 miljard frank in volgende tekst van het St.-Annaplan : ,,Het gecumuleerde debetsaldo dat de omslagkas der gemeentelij ke pensioenen bij de Thesaurie opgelopen heeft (7,2 miljard frank op 31.12.1986), wordt gecompenseerd door het annuleren van de aangroei over de periode 1981-1986 van de achterstallen in de doorstorting, door de Schatkist aan de gemeenten van de door de gemeenten geheven belasting op de inkomens van de fysische personen (6 miljard frank). Het saldo van 1,2 miljard frank ten nadele van de Schatkist zal worden aangezuiverd door een overdracht van de RSZ-PP0 (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheden).” Over de gemeentelijke financiën werden enkel e praktische of statistische vragen gesteld. Door een lid werd geïnformeerd naar het aantal gemeenten met een overschot en met een tekort en dit ten overstaan van de rekeningen 1985 en ten overstaan van de initiële begrotingen 1986. Hij vroeg tevens het totale bedrag van de overschotten, respectievelijk van de tekorten. Het laatste jaar waarover volledige gegevens beschikbaar zijn betreft echter 1983 en dit op basis van de rekeningen. Er waren toen 82 gemeenten met een tekort en 226 gemeenten met een overschot. Op basis van de rekeningen 1985 zijn gegevens bekend voor 221 gemeenten. Hiervan zijn er 6 met een tekort ten belope van 6,496 miljoen frank. De 215 andere gemeenten hebben een overschot van 918,608 miljoen frank. Op basis van de oorspronkelijke begrotingen 1986 zouden er nu nog slechts 2 gemeenten zijn met een tekort, namelijk Affligem en Hamme en 306 met een overschot. Het totale tekort bedraagt 14,742 miljoen frank en het totale overschot 3.665,898 miljoen frank. Een lid vroeg ook of het verplichte begrotingsevenwicht, zoals bepaald in het koninklijk besluit nr. 110, slaat op het evenwicht van het eigen dienstjaar of op het algemeen resultaat, zijnde het evenwicht ten aanzien van het eigen dienstjaar en van de vorige dienstjaren. Het is duidelijk dat het de bedoeling is een algemeen, globaal evenwicht te bereiken door een volgehouden sanering. Het evenwicht slaat dus op het eigen dienstjaar en op de vorige dienstjaren samen. De vraag werd gesteld of kan overwogen worden om de vermeldingen ,,verplichte uitgave” en ,,facultatieve uitgave” in de gemeentebegrotingen te schrappen. Op het eerste gezicht zou volgens de Gemeenschapsminister hiertegen geen fundamenteel bezwaar kunnen bestaan, hoewel de toezichthoudende overheid voornamelijk op het hervormen van de facultatieve uitgaven zal aangewezen blijven indien zij het nodig acht om op te treden bij het herstellen van een begrotingsonevenwicht. De Minister heeft zijn Administratie de opdracht gegeven over deze problematiek een nota op te stellen waarin voor- en nadelen van een eventuele weglating van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven worden afgewogen. Een lid vraagt aan de Gemeenschapsminister aandacht te schenken aan een probleem dat eigen is aan en soms zwaar doorweegt op de gemeentelijke belasting van gemeenten die
[ 224 1
[ 225 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
grenzen aan Nederland. Op 19 oktober 1970 werd tussen België en Nederland een overeenkomst afgesloten die een regeling bevat tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belasting naar het inkomen en naar het vermogen en tot vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffmg. (Wet van 16 augustus 1971) Algemeen kan gesteld worden dat de inwoners van die Belgische grensgemeenten, gemeenten die in Nederland winsten baten of bezoldigingen als beheerder betalen hierop in hun gemeente geen gemeentebelasting op het inkomen betalen. Dit is eveneens het geval voor alle grensarbeiders-loontrekkenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten en na 1 januari 1970 hun woonplaats van Nederland naar België hebben overgebracht. Maar deze laatste bepaling is uitsluitend voor de Nederlanders en niet wederkerig. In 0 3,1° van artikel 15 van deze overeenkomst wordt bepaald dat de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting eveneens bedoeld is in de overeenkomst. Deze Nederlanders doen beroep op al onze gemeentelijke diensten. Ook deze personen worden langs wegen voorzien van alle nutsvoorzieningen, die toch belangrijke investeringsen onderhoudskosten vergen. Buiten deze gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing en enkele lokale belastingen (onder andere aansliting riolering, afhalen huisvuil) behoeven deze personen geen andere middelen te verschaffen aan de Belgische gemeente. De onmogelijkheid tot een rechtvaardige heffing van een percentage op hun inkomens, komt als een zware discriminatie ten opzichte van de andere inwoners, en een groot verlies voor de gemeentekas. De Gemeenschapsminister toonde begrip voor deze klacht. Hij is evenwel ter zake niet bevoegd. Maar hij antwoordde dat hij de zaak zou voorleggen aan de Minister van Financiën en hem zou vragen of geen financiële compensatie voor de getroffen gemeenten mogelijk is. Slachthuizen Wat de gemeentelijke slachthuizen betreft wou een lid weten over welke mogelijkheden de Gemeenschapsminister beschikt en welke politiek hij ter zake voorstaat. De Gemeenschapsminister antwoordde dat inzake de openbare slachthuizen in de context van de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden volgende hoofdelementen te vermelden zijn : - de doorgedreven sanering in de gehele slachthuissector als gevolg van de zeer strenge EG-normen ; - het feit dat openbare slachthuizen die niet aan deze normen beantwoorden niet meer zullen worden gesubsidieerd, noch door de EG (maximum 25 %), noch door het Vlaamse Gewest (% tussen 8 % en 25 %, afhankelijk van totaal geplande investeringen) ; - de overweging dat het statuut van openbaar slachthuis momenteel niet meer beantwoordt aan het historisch gegroeide concept hierover en dat in deze inrichtingen, gefinancierd door de lokale en/of nationale overheden, in nagenoeg alle gevallen, privé-slachtbedrijven hun bedrijf exploiteren. In ruil voor het gebruik van de installaties betalen ze een vergoeding ; - de vaststelling dat in de huidige bedrijfseconomische context die de slachthuissector kenmerkt, het instandhouden van een openbaar slachthuis dat enkel en alleen het arbeidsinten-
8 (1986-1987) - Nr. 5
sieve slachten als activiteit uitoefent niet meer op rendabele wijze mogelijk is. Dit in tegenstelling tot de privé-bedrijven waar het slachten deel uitmaakt van een volledig geïntegreerde vleesverwerking en de kosten verbonden aan het arbeidsintensieve slachten dus beter kunnen worden gespreid. Deze elementen hebben ertoe aanleiding gegeven dat om deze sanering te bevorderen het aangewezen is de verleende subsidies terug te schroeven tot op een niveau dat overeenkomt met dat waar privé-slachters van kunnen genieten, evenwel rekening houdend met een overgangsperiode waarin dit % nog hoger ligt, aangezien juist nu de EG-normen zware investeringen noodzakelijk maken. Toezicht De Commissie was tevreden over de gevoerde politiek van versoepeling en betere toepasbaarheid van de toezichtregeling. Het voornemen van de Gemeenschapsminister om de gemeentelijke jaarverslagen zo efficiënt mogelijk te maken en daarom de eenvormigheid na te streven, werd toegejuicht. Alleen stelde een lid vragen rond de datum, wetende dat een verslag in 1988 slaat op 1986. Hij stelde voor het jaarverslag samen met de gemeenterekening te laten bespreken. Maar dit moet door het nationaal parlement besproken worden. De gemeenterekening is een controle-instrument terwijl de begroting de leidraad voor het te voeren beleid is. De Gemeenschapsminister zei in dat verband dat hij sedert zijn ambtsaanvaarding - en dit is nu ongeveer 14 maanden geleden - inderdaad heeft kunnen ervaren en vaststellen dat de begrippen algemeen en bijzonder administratief toezicht niet altijd op dezelfde en eenvormige manier worden beoordeeld in alle provincies van het Vlaamse landsgedeelte. Vooreerst is er de wet van 3 december 1984 die het bijzonder toezicht ingrijpend heeft gewijzigd door enerzijds de goedkeuring in een groot aantal gevallen te schrappen en anderzijds ze in twee in te voeren. Anderzijds heeft het decreet van 28 juni 1985 een aantal nieuwigheden inzake de organisatie . van het toezicht ingevoerd. Het komt hem voor dat het wenselijk is aanvullende en alge- ’ mene richtlijnen te formuleren en bepaalde meermaals in het decreet voorkomende begrippen en uitdrukkingen te verduidelij ken. In verband hiermede deelde hij nu reeds mede dat hij een omzendbrief klaar heeft in verband met de wervings- en bevorderingsvoorwaarden van het gemeentepersoneel. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad, overeenkomstig artikel 84,§ 1 van de Gemeentewet de wervingsen bevorderingsvoorwaarden te bepalen. Deze besluiten zijn onderworpen aan het goedkeuringstoezicht zoals geregeld bij artikel 5 van het decreet van 28 juni 1985. Een lid vroeg aandacht voor een rondschrijven van de gouverneur van West-Vlaanderen dd. 14 januari 1987 over de aanwerving van het politiepersoneel. In dit rondschrijven aan de burgemeesters van de provincie wordt in feite gezegd dat tegen 20 januari 1988 alle plaatsen vaccant moeten gesteld worden. Waarom die einddatum bepalen ? Dit druist in tegen het beginsel van de gemeentelijke autonomie. De Gemeenschapsminister bevestigde dat de gouverneur
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 227 1
van West-Vlaanderen inderdaad aandringt op een vaste jaarlij kse planning in het geheel van de selectieprocedure voor de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter. De wet van 11 februari 1986 op de gemeentepolitie en het uitvoeringsbesluit van 27 oktober 1986, in werking getreden op 16 december jongstleden hebben de procedure tot aanwerving en benoeming van politieagent en veldwachter grondig gewijzigd. De provinciale politiescholen als erkend opleidingscentrum worden rechtstreeks betrokken bij die procedure daar het koninklij k besluit van 27 oktober 1986 bepaalt dat de schriftelijke proef en het psyche-technisch en psychologisch onderzoek dient georganiseerd te worden door een erkend opleidingscentrum voor gemeentepolitie. .
In het licht daarvan meent de Gouverneur van West-Vlaanderen dat de Westvlaamse Politieschool over een vaste jaarlijkse planning moet kunnen beschikken teneinde een vlotte werking van het opleidingscentrum mogelijk te maken. Voor zover als nodig herinnert de Gemeenschapsminister eraan dat de Gouverneur in deze aangelegenheid optreedt als vertegenwoordiger van de Nationale Overheid en dat de politiematerie tot de nationale bevoegdheid behoort. Gesubsidieerde contractuelen Meerdere leden hadden vragen rond de ministeriële omzendbrieven betreffende de gesubsidieerde contractuelen dd. 1 december en 18 december 1986. In laatstgenoemde brief worden de Gesco’s gelijkgesteld met gemeentepersoneel. Houdt dit geen discriminatie in ten opzichte van het statutair gemeentepersoneel ? Over het algemeen wordt het stelsel van de Gesco’s door de gemeenten geapprecieerd en dit jaar zal het nog niet leiden tot financiële problemen. Maar vanaf 1988 moet een jaarverhoging toegekend worden en dan zal de nationale overheid moeten bij springen. De kritiek op het stelsel luidde dat er gebrek is aan objectieve criteria zowel qua aanwerving als qua toekenning van anciënniteit. Uit de vragen gesteld door verschillende commissieleden meent de Gemeenschapsminister te moeten afleiden dat er een zekere bezorgdheid bestaat omtrent een vlotte toepassing van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen. De nationale wetgever heeft door het opzetten van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen de hulp, die door de Staat aan de plaatselijke besturen geboden wordt, doeltreffender willen maken en tegelijk een oplossing willen bieden voor de tekortkomingen (van de vroegere stelsels) die de ervaring aan het licht bracht. Het stelsel van de Gesco’s beoogt in feite de harmonisering van de drie bestaande stelsels (TWW, DAC, BTK). In het verslag aan de Koning somt de nationale wetgever de voordelen op van deze formule. Men kan ondermeer vermelden : - een verbetering van het tewerkstellingsstatuut en van het beheer van het personeel van de gemeenten (en 0 C M W ‘s). Deze doelstelling vindt men vooral terug in de artikelen 2 en 6 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986. Als men voor sommige categorieën van personeel een beter
8 (1986-1987) - Nr. 5
statuut wil en een verbetering wenst van het beheer van het personeel van de gemeenten, dan dient men ipso facto rekening te houden met de beperkingen en gevolgen die er uit voortvloeien. De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening belast met het administratief toezicht moet er over waken dat de wetten, decreten en besluiten niet overtreden worden of het algemeen belang niet wordt geschaad. Het is dan ook zijn taak, waar het nodig is, onderrichtingen te verstrekken in verband met het uitoefenen van het administratief toezicht. In verband met het administratief toezicht op de gesubsidieerde contractuelen gaf hij derhalve een aantal toelichtingen die een antwoord moeten geven op de gestelde vragen. De gesubsidieerde contractuelen dienen gelet op artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 aangezien te worden als gemeentepersoneel. Voor zover als nodig, weze eraan herinnerd dat de taalwetgeving derhalve ook op deze personeelsleden van toepassing is. Het komt de gemeenteraad toe een beslissing te nemen over de volgende punten : a) het principe van de aanwerving van gesubsidieerde contractuelen ; b) het aantal. Het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling drukt het aantal aan te werven gesubsidieerde contractuelen uit in voltijdse equivalenten ; de gemeente mag dit aantal verdelen onder fulltime en/of part-time betrekkingen. In de gemeenteraadsbeslissing dient het totaal aantal tot uiting te komen, zodat geen overschrijding van het toegelaten maximum gebeurt ; c) de graden. Er dient wel te verstaan dat het hier enkel mag gaan over aanwervingsgraden en niet over bevorderingsgraden. Indien het gemeentebestuur bepaalde Gesco’s wenst aan te werven in aanwervingsgraden die niet voorzien zijn in hun personeelskader dienen zij in de gemeenteraadsbeslissing die gra(a)d(en) te vermelden samen met de bijhorende weddeschaal ; d) de taken waarmede de gesubsidieerde contractuelen zullen belast worden. Ik meen dat er geen bezwaar bestaat tegen het feit dat Gesco’s als aanvullende arbeidskrachten worden tewerkgesteld in die diensten waar de arbeidsplaatsen totaal bezet zijn waarvoor een subsidie wordt toegekend. Deze gemeenteraadsbeslissing is onderworpen aan het algemeen administratief toezicht (artikel 86 en 87 Gemeentewet). De gemeenteraad dient ook een beslissing te nemen in verband met : a) de aanwervingsvoorwaarden. Het staat de gemeente vrij al dan niet dezelfde voorwaarden te stellen als diegene die gelden voor het overige gemeentepersoneel. Indien zij toch van oordeel is, mede om een vlotte overgang van de vroegere stelsels (TWW - DAC - BTK) mogelijk te maken, afwijkingen te moeten voorzien, kan de Gemeenschapsminister akkoord gaan dat de gemeenteraad bepaalt : - geen leeftijdsgrens, - geen exclusieve inzake nationaliteit, - geen selectieproeven.
[ 228 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 229 1
De diplomavereisten en/of nuttige ervaring, het getuigschrift van goed gedrag en zeden en medische geschiktheid dienen evenwel van toepassing te blijven. b) de weddeschalen. De gemeenteraad bepaalt welke de weddeschalen zijn die aan de Gesco’s worden toegekend ; ofwel die van het Rij kspersoneel ofwel die van het Gemeentepersoneel. Het is niet toegelaten de twee stelsels door elkaar te mengen. (bijvoorbeeld : T.W.W. - D.A.C. - B.T.K. die in dienst waren op 31.12.1986 en die als Gesco’s worden overgenomen : weddeschaal Gemeentepersoneel en de nieuw aangeworvenen : weddeschaal Rij kspersoneel). c) de bezoldigingsregeling. De Gemeenteraad bepaalt eveneens welke bezoldigingsregeling van toepassing is op de Gesco’s. Hetzij de bezoldigingsregeling van het Rijkspersoneel ofwel die van het Gemeentepersoneel. Indien zij van oordeel is dat de gesubsidieerde contractuelen moeten bezoldigd worden op basis van de weddeschalen voor het Gemeentepersoneel, zijn de plaatselijke statutaire bepalingen van toepassing. In dit laatste geval mag volgens de vigerende anciënniteitsregeling evenwel slechts maximum 6 jaar meerekenbare privé-diensten plus eventueel 2 jaar fictieve anciënniteit in aanmerking genomen worden, dit om te vermijden dat er een discrepantie zou ontstaan tussen de statutaire personeelsleden en de gesubsidieerde contractuelen of dat de gesubsidieerde contractuelen en gevoelig verlies van wedde zouden hebben bij een latere definitieve indiensttreding bij de gemeente. De Gemeenschapsminister zei dat hij evenwel ook reeds vastgesteld heeft dat sommige gemeentebesturen van oordeel zijn om toch een onderscheid te behouden tussen de gesubsidieerde contractuelen en het vast gemeentepersoneel en mede om financiële redenen de anciënniteitsregeling slechts gedeeltelijk te laten gelden. Hij is van mening dat dit niet in strijd is met de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 474 waar bepaald wordt dat de anciënnteit verworven wordt met ingang van 1 januari 1987. Hij heeft hiertegen dan ook geen bezwaar. In afwijking op de plaatselijke statutaire bepalingen en bij overgangsmaatregel mogen de gemeentebesturen rekening houdend met hun financiële toestand beslissen dat de tewerkgestelde werklozen die op 3 1 december 1986 in dienst waren en zo ver dat zij als gesubsidieerde contractuelen in dezelfde graad wrden aangesteld hun wedde behouden die zij op 3 1 december 1986 genoten. Zij wordt geblokkeerd tot dat zij de effectieve nuttige anciënniteit hebben verworven. De gemeenteraadsbeslissing houdende de aanwervingsvoorwaarden - de weddeschalen en de bezoldigingsregeling is aan het bijzonder administratief toezicht onderworpen. Als slot deelde hij mede dat het College van Burgemeester en Schepenen zorg draagt voor de uitvoering van de gemeenteraadsbeslissingen, onder meer voor het afsluiten van de individuele arbeidsovereenkomsten met de gesubsidieerde contractuelen. OP deze beslissing is ook het algemeen administratief toezicht van toepassing.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 230 1
Intercommunales Een lid stelde de vraag of door het uittreden van de gemeente Zelzate uit de Gentse intercommunale IMEWO nog voldaan wordt aan de wettelijke bepalingen die de vereniging van twee of meer ,,gemeenten” als basisvoorwaarde stelt voor het bestaan van een intercommunale. Door het feit dat binnen IMEWO, Gent en Zelzate als enige gemeenten deel uitmaakten van de geografische entiteit Gewest Cenrum concludeerde vraagsteller dat aan deze basisvoorwaarde niet meer is voldaan. De Gemeenschapsminister deelde deze mening echter niet. Naast Gent zijn echter nog 46 andere gemeenten bij de intercommunale IMEWO aangesloten. De basisvoorwaarde is dus voldaan. Het feit dat om de geografische werking van IMEWO te bevorderen men de gemeenten om louter organisatorische redenen groepeert in gewesten, geeft aan deze gewesten niet het statuut noch het karakter van intercommunales. Het is dus perfect mogelijk dat Gent als enige gemeente deel uitmaakt van het Gewest Centrum binnen de intercommunale IMEWO. Dezelfde interveniënt drong aan op de goedkeuring van de jaarrekeningen IVIEGOV, de Intercommunale Vereniging voor Investeringen in de Elektriciteits- en Gasdistributie in Oost-Vlaanderen, opgericht op 25 juni 1979 door de Provincie Oost-Vlaanderen en 60 (van de 65) gemeenten uit deze provincie. Het is een zuivere financieringsintercommunale, waarbij tot nu toe de provincie Oost-Vlaanderen een belangrijke rol heeft gespeeld. IVIEGOV wil de aangesloten gemeenten aanzetten tot een lange. -termijnbeleid inzake energiedistributie en daarmee samengaande investeringen in de gas- en elektriciteitssector zodat de lokale besturen de dividenden die ze ontvangen uit de gemengde intercommunales in Oost-Vlaanderen gebruiken om de eigen investeringen te financieren en zodoende een patrimonium op te bouwen. Het initiële doel komt hierop neer : de openbare sector moet 50 % verwerven van de investeringen in de gemengde intercommunale. IVIEGOV bezit dus geen materiële activa, maar wel een recht om in naam van haar vennoten opbrengsten uit de gemengde intercommunales te ontvangen en ze te gebruiken om het aandeel van de openbare sector in de activa's van dezelfde intercommunales progressief te verhogen. De financiële inspanning die daartoe zal worden geleverd op het ogenblik van de oprichting en de jaren erna : - de provincie : onmiddellijk 200 miljoen frank + injecties van 75 miljoen frank (de volgende jaren tot maximum 750 miljoen frank) ; - de gemeenten : eenmalige inbreng van 150 frank per inwoner of circa 172 miljoen frank. Op de probleemstelling antwoordde de Gemeenschapsminister dat er een brief verstuurd is geweest door de achtbare voorganger van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden waarin deze vragen stelt over de statutaire positie van de provincie die hier in zo ruime mate als financier optreedt. Daarna heeft de provincie besloten dat geen verdere kapi-
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 2311
taalplaatsingen en waarborgen voor nieuwe leningen zullen geschieden. Integendeel zal een mechanisme in de statuten worden ingebouwd zodat de gemeenten - door terugbetaling van de provincie via het haar uitgekeerd dividend - de enige vennoten worden in IVIEGOV. De jaarrekeningen van 1980 tot en met 1984 zijn begin 1986 goedgekeurd. Over de latere boekjaren meldt de Administratie dat tot nu toe geen berichten zijn gemeld dat er problemen zouden zijn ontstaan. Benoeming burgemeesters Het spreekt vanzelf dat Voeren in de Commissie niet onbesproken kon blijven en dat over de toepassing van het decreet Suykerbuyk-Coveliers vragen zouden gesteld worden. Op deze tussenkomst gaf de Gemeenschapsminister volgend antwoord. Het decreet van 23 december 1986 werd gepubliceerd op 27 januari 1987. Wie de onmiddellijke toepassing eist moet bedenken dat de Gemeenschapsminister kennis had gekregen van een brief van de Waalse Executieve waarin deze meedeelde dat deze laatste op 28 januari 1987 beroep heeft aangetekend bij het Arbitragehof, vragende 1) de schorsing en 2) de vernietiging van het decreet. De Gemeenschapsminister zei te weten dat het Arbitragehof de zaak op de rol geplaatst heeft voor woensdag 11 februari 1987 te 14.30 uur en dat hij de uitspraak afwachtte.
III. STEMMING In stemming gebracht werd het aan deze Commissie toegewezen deel van de begroting 1987 goedgekeurd met 6 stemmen bij 3 onthoudingen.
[ 232 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE 1 INVESTERINGEN 1986 a) WEGEN- EN RIOLERINGSWERKEN, GEBOUWEN (artikel 55 van het begrotingsdecreet 1986) Antwerpen Gebouwen
W+R
Totaal
6.793.000
308.096.000
6.793.000
308.096.000
W+R
Gebouwen
Totaal
Gemeenten Provincie Intercommunales
449.394.000 37.145.000
20.22 1.000 17.739.000
469.615.000 37.145.000 17.739.000
Totaal
486.539.000
37.960.000
524.499.000
W+R
Gebouwen
Totaal
Gemeenten Provincie Intercommunales
154.408.000
16.440.000
170.848.000
2.298.000
2.298.000
Totaal
154.408.000
18.738.000
173.146.000
W+R
Gebouwen
Totaal
Gemeenten Provincie Intercommunales
293.228.000
23.862.000 115.000
3 17.090.000 115.000
Totaal
293.228.000
23.977.000
317.205.000
W+R
Gebouwen
Totaal
* 256.771.000
9.821.000 71.206.000
266.592.000 7 1.206.000
256.771 .OOO
7 1.027.000
337.798.000
Gemeenten Provincie Intercommunales
301.303.000
Totaal
301.303.000
I
Oost-Vlaanderen
Brabant
West-Vlaanderen
Limburg
Gemeenten Provincie Intercommunales Totaal
[ 233 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Algemeen totaal : Wegen- en Riloleringswerken, Gebouwen 308.096.000 524.499.000 173.146.000 317.205.000 337.798.000
Antwerpen Oost-Vlaanderen Brabant West-Vlaanderen Limburg
frank frank frank frank frank
1.660.744.000 frank
Totaal
b) SLACHTHUIZEN (art. 52.81.03) Antwerpen Oost-Vlaanderen Brabant West-Vlaanderen Limburg
16.518.000 frank 3.499.000 frank -
Totaal
20.936.125 frank
919.125 frank
c) WERKEN AAN NIET MONUMENTALE KERKEN (art. 63.02.03) Antwerpen Oost-Vlaanderen Brabant West-Vlaanderen Limburg
9.082.799 frank 28.596.670 frank 1.717.633 frank 12.880.578 frank 1.520.645 frank
Totaal
53.798.325 frank
WERKEN AAN LEKENHUIZEN (art. 63.09.03) Provincie Provincie Provincie Provincie Provincie Totaal
Antwerpen Oost-Vlaanderen Brabant West-Vlaanderen Limburg
329.000 frank 1.930.000 frank 2.259.000 frank
[ 234 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE II TABEL 1 Aanwending van de toelagen en van de verstrekte leningen Functionele indeling per Gewest (in miljoen frank) Toelagen Totaal der toelagen
Leningen
Vlaan- Wallonië Brussel Nietderen opsplitsbaar
Vlaan- Wallonië Brussel Nietderen opsplits-
Totaal
baar (1)
(1)
IenFYgen Algemeen Bestuur Gemeentelijke en provinciale Privaat patrimonium
Totaal
3
* 1.671,5 307,5
371 070
574 w
65 070
15,0 070
923,0 145,6
640,2 150,3
93,3 11,6
363,8 361,8
31,2 073
4,2
072
070 w
35,4 0,5
224,0 217,4
89,8 128,6
14,6 15,2
w 0,o
328,4 361,3
9.071,4 645,5 1.360,7
223,3 290,2 827,l
170,o 26,1 070
35,9 62,2 w
429,8 378,5 902,l
5.100,o 100,8 258,6
3.047,5 163,2 w
219,l 370 070
275,0 070 200,o
8.641,6 267,0 458,6
Handel, nijverheid en middenstand Handel en ambachten 137,7 Industrie 1.419,2 Energieproduktie en -transport 843,8 Toerisme 109,4
070 218,O (40 070
(40 240,2 86,4 29,7
w 16,9 070 08
0 489,9 86,4 29.7
86,8 403,5 619,6 44,9
45,0 525,8 19,l 34,8
579 o,o 118,7 w
137,7 929,3 757,4 79,7
177
071 070
77,9 299,5
19,5 50,2
41,6 29,2
474 070
. 65,5 79,4
Openbare orde en veiligheid Gemeentepolitie Bescherming van de bevolking Verkeer en waterstaat Landwegen Waterkering en -beheersing Waterwegen
Landbouw Akkerbouw, bosbouw Ruilverkaveling Onderwijs, cultuur, recreatie, eredienten Onderwijs Jeugdzorg, volksopleiding sport en recreatie Kunsten Radio- Televisie Erediensten Sociale voorzieningen en volksgezondheid Sociale zekerheid Sociale bijstand Sociale hulp en gezinsvoorzieningen Wetenschappelijk onderzoek, laboratoria Sociale en preventieve geneeskunde Verpleeg- en verzorgingsinrichtingen Voedingshygiëne Watertoevoer Ophalen en verwerken van vuilnis Afvalwater Lijkbezorging Milieu
1.656,5 307,5
143,4 378,9
272
66,7 070
5.153,6
628,l
779,2
233,9
1.641,2
1.393,3
1.702,2
416,9
3.822,2 1.130,7 256,3 734,4
419,0 564,l 070 109,7
417,6 147,0 070 974
47,2 13,l (40 130
883,8 724,2 070 120,l
2.113,O 326,8 69,8 375,8
756,0 71,l 31,5 207.3
69,4 (40 31,2
2.938,4 406,5 256,3 614,3
45,6 1.887,O
070 72,9
070 47,3
w
45,0 1.224,5
076 516,3
070 26,0
45,6 1.766,8
80,2
070
w
37,7
32,9
976
276,l
w
070
o,o
83
25,l
242,l
20,7
070
070
w
070
20,l
W
070
20,7
3.529,O 121,2 1.102,7
17,8 20,7 162,9
118,9 38,4 31,0
136,7 59,l 381,1
1.561,6 6,7 188,6
1.358,2 55,4 483,9
472,5 070 43,9
070 w w
3.392,3
1.312,6 5.865,O 335,8 15,7
394,6 2.051,5 070 071
503,2 979,4 08 070
897,8 3.101,3 w
313,l 1.869,6 216,3 12,8
69,7 802,3 81,7
32,0 91,8 37,8 070
120,2
w
071
24
0.0
66
070
3.512,4
80.2 276,l
62,1 721,4 414,8 2.763,7 335,8 15,6
*
+
12% 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
(in miljoen frank) Toelagen Totaal der toelagen 1enFgen Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Volkshuisvesting L
Ruimtelijke Ordening en Stedebouw Diversen Totaal
Leningen
Vlaan- Wallonië Brussel Nietderen opsplitsbaar (1)
Totaal
NietVlaan- Wallonië Brussel opsplitsderen baar (1)
Totaal
2.281,7
203,7
104,6
19,3
281,2
610,8
1.183,4
359,2
128,3
0,O
1.670,9
543,9
50,3
178,8
83,3
o,o
312,4
167,l
53,8
10,6
o,o
231,5
65,l
090
0,o
0,o
0,o
0,o
376
61,7
070
08
65,3
45.394,3
6.292,5
3.983,7
591,5
8 6 6 , 0 11.733,7 19.311,6 11.606,9 2.112,1
630,O 33.660,6
(1) Leningen en toelagen aan instellingen van nationaal nut. De verdeling per gewest is ons niet bekend.
TABEL II Verdeling van de toelagen en leningen onder de diverse categorieën openbare bestueren en andere instellingen (in miljoen frank)
Gemeenten Provincies Intercommunales (1) Openbare centra voor maatschappelijk welzijn Andere instellingen (2)
Totaal toelagen en leningen 1985
Toelagen in kapitaal 1986
Leningen 1986
Totaal toelagen en leningen 1986
25.339 7.295 ll.384 2.970 2.549
4.520 815 4.262 187 1.950
22.519 4.864 2.261 3.281 736
27.039 5.679 6.523 3.468 2.686
49.537
ll.734
33.661
45.395
(1) De Nationale Maatschappij der Waterleidingen, de Nationale Landmaatschappij voor de Huisvesting, de Nationale Landmaatschappij en de Agglomeratie Brussel inbegrepen. (2) Kerkfabrieken, polders, wateringen en diverse instellingen.
12% 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
TABEL 111 Aanwending der toelagen en leningen toegestaan door het Gemeentekrediet Indeling per soort investering en categorie begunstigden (in miljoen frank) Sociale voorz., volksgez., en huisvest.
Totaal
-
4.501,4 1.102,2 30,o 366,0
3.879,5 958,3 1.406,6 2.157,2 1.411,8
16.608,l 2.642,4 2.133,l 2.188,3 2.032,2
1.372,8
73,6
5.999,6
9.813,4
25.604,l
072
350,7 85,9 523,O 21,4
123,2 13,5 074 074 -
2.774,O 1.192,7 33,4 11,4 109,8
2.261,O 536,7 2.302,O 803,8 21,8
9.154,4 2.432,l 3.015,6 815,6 172,9
222,8
3.406,8
981,0
137,5
4.121,3
5.925,3
15.590,6
778
14,6 15,2 -
160,6 97,3 62,3 -
18,7 599 116,9 -
474 071 -
573,0 218,4 071 29,8
422,5 264,3 124,1 463,7 073
1.276,4 604,3 312,l 463,9 37,9
111,4
29,8
320,2
141,5
475
821,3
1.274,9
2.703,6
-
-
550,6
14,8
306,7
155,o
468,9
1.496,O
1.454,9 375,8 79,9 079 67,5
674,8 35,6 15,2 -
9.292,5 742,4 627,l 415,6
1.037,3 205,9 1.170,9 96,0
168,O 46,5 307,l 077 -
7.848,4 2.513,3 33,4 41,5 660,6
6.563,O 1.759,3 4.289,8 3.424,7 1.445,7
27.038,9 5.678,8 6.523,4 3.467,8 2.685,4
1.979,o
725,6
11.077,6
2.510,1
522,3
11.097,2
17.482,5
45.394,3
Algemeen bestuur
Openbare orde en veiligheid
784,8 203,2 42,8 079 40,o
473,0 -
6.256,7 236,0 167,5 139,8
667,9 114,l 516,2 74,6
44,8 28,6 -
1.071,7
473,0
6.800,O
583,l 158,6 34,5 19,7
187,2 35,6 -
2.875,2 409,l 122,3 -
795,9
87,0 14,0
Vlaanderen Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW’s Diversen
Verkeer en waterstaat
Handel, nijverheid en middenstand
Landbouw
072
Onderwijs, cultuur, recreatie, erediensten
Totaal Wallonië Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW’s Diversen Totaal Brussel Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW’s Diversen Totaal y$;a;pgesplitsbaar
Het Rijk Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW’s Diversen Totaal
W
m
*
[ 237 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE III HULPFONDS 1. Binnen het Hulpfonds werden de volgende bedragen aangewend tot betaling van het gewaarborgd ontvangstencomplement 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986
198.733.447 frank 72.95 1.502 frank 69.864.979 frank 31.810.414 frank 127.855.557 frank nog niet bekend nog niet bekend
: : : : : : :
2. Binnen het Hulpfonds werden de volgende bedragen besteed voor de terugbetaling van de delgingslast en de rente van de saneringsleningen ten behoeve van de deficitaire gemeenten (1983 tot 1986) Periode
Delging kapitaal
Intresten
-
2.889.053,328.320,81.463.036 7.254.475,126.929.948,128.442.555,124.332.367,124.332.367,119.579.993,119.579.993,-
1983 - le semester 1983 - 2e semester
1984 1984 1985 1985 1986 1986
- le - 2e - le - 2e - le - 2e
semester semester semester semester semester semester
65.477.568,75.708.438,85.939.308,-
Totaal 2.889.053,89.045.830,126.928.948,193.920.123,124.332.367,200.040.805,119.579.993,205.519.301,-
3. Saldo van het Hulpfonds (na aftrek van 1 en 2) Jaren
1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986
Hulpfonds
Waarborg complementen
(1) 668.027.768 718.602.007 754.243.369 597.776.834 625.023.986 775.000.000 (raming) 650.000.000 (raming)
* verdeeld samen met de indexverhoging
1 - (2+3)
(2)
Lasten saneringslasten (3)
198.733.446 72.95 1.502 69.864.979 31.810.414 127.855.557 nog niet bekend
91.934.883 320.850.071 324.373.172
469.294.322 645.650.505 684.378.390 474.03 1.537 176.318.358 * -
nog niet bekend
-
-
.
[ 239 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
In dit laatste geval wordt de bij komende steun slechts uitbetaald na realisatie van de verhoogde tewerkstelling. Deze richtlijnen worden voor beide wetten op dezelfde wijze toegepast. Het enige verschil ligt in het steunniveau dat in de ontwikkelingszones, waar de wet van 1970 wordt toegepast, hoger is. c) Resultaten 1986 - Net als in 1985 werd 1986 gekenmerkt door het hoog aantal ingediende investeringsdossiers. Was het aantal dossiers ruim 5 Yominder in 1986 dan in 1985, in vergelijking met 1984 lag dit aantal 12 % hoger. - In het kader van de expansiewetten van 17.7.59 en 30.12.70 werd een gunstige beslissing getroffen voor meer dan 60 miljard frank investeringen. Vergeleken met 1985 betekent dit een daling met goed 11 o/o doch hierbij dient het volgende te worden opgemerkt : - in het kader van een orthodox budgettair beleid werd de ondersteuning der investeringen zeer selectief toegepast. Een aantal sectoren komen immers niet meer voor betoelaging in aanmerking. Bij betoelaging werd vooral rekening gehouden met industrieel vernieuwde investeringen en tewerkstellingscreatie. Daardoor komt het dat de ingediende investeringen quasi op hetzelfde niveau liggen als in 1985 (73,5 miljard frank in 1985 en 72,l miljard frank in 1986), doch de aanvaarde investeringen beduidend lager liggen (respectievelijk 67,5 miljard frank en 60,4 miljard frank) ; - tevens pikte de Vlaamse Regering in op bijzondere fiscale stimuli waar in bepaalde gevallen een cumulatie met de expansiesteun is uitgesloten. Dit is het geval voor multinationale ondernemingen die een coördinatiecentrum oprichten. De investeringen door deze bedrijven gerealiseerd in 1986 komen niet meer in aanmerking voor betoelaging in het kader van de expansiewetgeving. Voor 1986 worden de investeringen van deze bedrijven geraamd op ruim 25 miljard fr. - De in de laatste jaren vastgestelde tendens tot hogere autofïnanciering der investeringen zet zich onverminderd door. Reeds drie opeenvolgende jaren wordt meer dan 80 %.der investeringen met eigen middelen gefinancierd. Dit bewijst dat de Vlaamse bedrijven heden ten dage over een degelijke financiële structuur beschikken. - In het kader van de beperkte budgettaire middelen en rekening houdende met het lagere rentepeil en de verbeterde economische conjunctuur werd een grotere selectiviteit in het betoelagingsniveau toegepast. De resultaten van dit beleid zijn duidelijk. Beliep de steun in 1984 nog 15,9 % der aanvaarde investeringen, dan daalde deze tot 12,2 % in 1985 en tot 10,7 % in 1986. - Het aantal nieuwe arbeidsplaatsen bedroeg in 1985 9.746 of een stijging van 56 %ten overstaan van 1984. Dit niveau kon in 1986 niet gehaald worden, toch ligt de tewerkstellingscreatie in 1986 10,5 % hoger dan in 1984. De beslissingen geconditioneerd door een tewerkstellin&voorwaarde evolueerden als volgt : 1984 : 7 ; 1985 : 71 ; 1986 : 131. De bedrijven waarop deze tewerkstellingsvoorwaarde betrekking had stelden bij aanvang der investeringen gezamelijk 20.663 werknemers te werk. Na beëindiging van het investeringsprogramma zal hun tewerkstellingsaantal 23.741 bedragen of een stijging met 3.078 eenheden. d) Belangrijke vaststellingen - Het leeuweaandeel van de investeringen situeert zich in
I 240 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
de sector ,,Metallurgie/metaal/non-ferro” (35,7 %), gevolgd door de sectoren ,,Chemie” (16,5 9’0) en ,,hout/bouw/aanverwanten” (15,7 %). Wel dient gesteld dat de tweede genoemde sector als het ware kunstmatig laag scoort gezien heel wat bedrijven in de chemische nijverheid over een coördinatiecentrum beschikken. - Dat het Vlaams economisch beleid sterk afgestemd is op de ontwikkelingsgebieden (Limburg, Westhoek, Turnhout) bewijzen de cijfers. 46,3 % der gesteunde investeringen situeren zich in de ontwikkelingsgewesten. Van de totale expansiesteun ging omzeggens 60 % naar deze regio’s. - Het vertrouwen van de buitenlandse investeerders in Vlaanderen blijft groot. Het aandeel der buitenlandse investeringen beloopt meer dan 60 %. 18 totaal nieuwe buitenlandse vestigingen werden dit jaar opgericht in Vlaanderen. Zij waren goed voor 424 nieuwe arbeidsplaatsen. - In Vlaanderen werd eveneens ruim gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot erkenning als innovatievennootschap. In de loop van 1985 en 1986 werden 36 innovatievennootschappen erkend waarvan 23 Vlaamse. e) Vooruitzichten 1987
- Voor 1987 zal op onverminderde wijze het tot op heden gevoerde selectief beleid inzake toepassing van de expansiewetten worden verder gezet. Dit betekent dat bij de beoordeling van de dossiers de nadruk op 2 aspecten wordt versterkt, te weten : - het strategisch belang van de ingediende dossiers, zowel op het niveau van het bedrijf zelf als op het niveau van de regio of de sub-regio. Op het niveau van het bedrijf betekent dit ook dat de projecten werkelijk betrekking dienen te hebben op uitbreiding terwijl op het niveau van de regio de economische achterstand van de ontwikkelingszones in het algemeen en de noodzakelijke reconversie van Limburg in het bijzonder centraal zullen staan ; - de accenten op de meertewerkstelling bij de bepaling van de betoelagingsniveau’s zullen onverminderd worden behouden. Ook hier zal de nieuwe tewerkstelling bij projecten in ontwikkelingszones bijzondere aandacht krijgen. Teneinde de economische reconversie van de ontwikkelingszones te realiseren wordt er nu grotere budgettaire reservatie voor betoelaging van investeringen in deze gebieden gedaan. EXPANSIEWETGEVING 1959-1970 (in miljard frank) Belangrijkste cijfergegevens
1984
1985
1986
Ingediende dossiers
868
1.029
969
Aantal besliste dossiers met gunstig gevolg
722
784
734
Investeringsprogramma’s : - totaal ingediend - aanvaard voor betoelaging - autofinanciering - in %
75,l 62,4 83,l %
-73,6 67,6 57,9 85,2 010
72,l 60,4 48,7 80,5 %
Verleende toelagen - globaal % t.o.v. de investeringen
11,9 15,9 %
12,2 %
82
635 10,7 010
1241 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Nieuwe arbeidsplaatsen -
arbeidsplaats (’m miljoen frank Nieuwe vestigingen
1984
1985
1986
6.250
9.746
6.905
12,02 139 54
$8 76
0:94 61
SPREIDING DER INVESTERINGEN PER PROVINCIE (in miljard frank) 1984
1985
1986
Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
21,9 474 776 10,5 30,8
19,2 774 11,2 978 20,l
24,0 571
Totaal
75,l
67,6
60,4
82 878 14,2
GEGEVENS ONDERVERDEELD NAAR TOEGEPASTE WET (in miljard frank) 17.7.1959 30.12.1970 Totaal Aantal gunstige beslissingen Betoelaagde investeringen Eigen middelen financiering Toelagen Nieuwe arbeidsplaatsen
532 32,4 24,4
236 5.042
202 27,9 24,l 379 1.863
734 60,4 48,6 675 6.905
SPREIDING PER SECTOR - 1986 (in miljoen frank)
Sectoren
Investeringen
%
Tewerkstellingsaangroei
Energie Chemie Drukkerij en/Uitgeverijen Karton/Papier Metallurgie/Metaal/ Non Ferro Voeding Hout/Bouw/Aanverwante Transport Havenbedrijven Handel/Diensten Logiesverstrekking Diversen
1.142,4 9.995,4 1.566,3 1.815,O
179 16,5
21.579,9 7.818,6 9.490,1 840,8 1.827,1 2.097,1 1.791,2 457,3
35,7 12,9 15,7 174 370 375 330
038
1.863 1.079 588 220 120 571 189 147
Totaal
60.420,1
100,o
6.905
24 330
19 1.735 150 224
[ 242 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
DIVERSE GEGEVENS
1984
1985
1986
Nieuwe vestigingen Aantal Aanvaarde investeringen (*) Arbeidsplaatsen
54 15,5 934
76 2,4 590
61 574 910
Nieuwe buitenlandse vestigingen Aantal Aanvaarde investeringen (*) Arbeidsplaatsen
22 13,3 629
17 077 162
18 2,4 424
271 53,2 70,8 2.582
291 43,0 63,6 5.397
277 36,4 60,3 3.360
Totaal buitenlandse vestigingen Aantal Aanvaarde investeringen (*) % der’ totale investeringen Tewerkstellingsaangroei Yo totale tewerkstellingsaangroei
41,3 %
55,4 %
48,7 %
(*) in miljard frank.
2. KMO en Middenstand 2.1. Economische Expansiewet van 4 augustus 1978 a) Inleiding Investeringen, verricht door KMO en Middenstanders, worden onder de vorm van rentetoelage en/of kapitaalpremie betoelaagd in het kader van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering. Daarenboven bestaat er de mogelij kheid tot toekenning van fiscale voordelen : vrijstelling van onroerende voorheffing en versnelde afschrijvingen. De creatie van nieuwe arbeidsplaatsen door KMO, Middenstanders en zelfstandigen (met minder dan 15 werknemers) buiten elke investering om - wordt ondersteund door het toekennen van arbeidsplaatspremies. b) Richtlijnen - Met betrekking tot de KMO-expansiewet van 4 augustus 1978 werden door de Vlaamse Regering met ingang vanaf 1 oktober 1986 nieuwe richtlijnen uitgevaardigd die vanaf 1987 hun volle uitwerking zullen hebben. Beoogd wordt : - een nog groter selectieve aanwending van de financiële middelen waarover de Vlaamse Gemeenschap beschikt, zonder evenwel te raken aan de basistoelaging en aan het honoreren van de meertewerkstelling als gevolg van nieuwe investeringen ; - een administratieve vereenvoudiging inzake in te leiden en te behandelen investeringsdossiers, dit in hoofde van zowel de aanvrager tot overheidssteun als de ter zake bevoegde administratie ; - een ruimere toegankelijkheid tot belangrijke investeringsprojecten (optrekken maximum investeringsgrens van 40 miljoen frank naar 60 miljoen frank) en tot grotere KMO’s (verhoging omzetlimiet van 200 miljoen frank naar 300 milj oen frank).
1243 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
c) Resultaten 1986 Net als in 1984 en 1985 werden in het voorbije jaar 1986 meer dan 10.000 investeringsdossiers ingeleid bij en goedgekeurd door de ter zake bevoegde administratie. In 1986 werden : - 14.614 investeringsdossiers ingeleid, dit is 3.041 of26,3 % meer dan in 1985 ; - 14.455 investeringsdossiers goedgekeurd (inclusief dossiers ingeleid eind 1985) ; d.i. 1.648 of 12,9 %meer dan in 1985. Door Vlaamse KMO en Middenstanders werden tijdens het afgelopen jaar voor 40,7 miljard frank investeringen op gang gebracht, dit is een toename van 2 miljard frank of 5,1% tegenover 1985 en ruim een verdubbeling (+ 116,4 %) tegenover 1982. Zeer in het oog springend is het belangrijk aantal nieuwe arbeidsplaatsen dat hierdoor werd of zal worden gecreëerd, namelijk 18.880, dit is : - 5.920 of 45,7 % meer dan in 1985 ; - 10.437 of 123,6 % meer dan in 1984 ; - 15.107 of 400,4 % meer dan in 1983. De dalende investeringskost per nieuwe arbeidsplaats die sedert 1983 werd waargenomen, heeft zich in 1986 manifest verder gezet. In 1986 vergde één nieuwe arbeidsplaats een investering van 2,15 miljoen frank, dit is 0,83 miljoen frank of 27,9 Vominder dan in 1985 en 2,83 miljoen frank of 56,8 %minder dan in 1982. De gemiddelde investeringssteun (onder vorm van rentetoelage en/of kapitaalpremie, berekend in funktie van het globaal aanvaard investeringsbedrag) beliep tijdens het afgelopen jaar 7,9 %, dit is in absolute cijfers 1 %punt minder en in relatieve cijfers 11,2 % minder dan in 1985. Deze daling van de gemiddelde investeringssteun is een gevolg van een eerste reeks maatregelen die met ingang vanaf 1 januari 1985 werden genomen en die hun volle uitwerking hadden in 1986 : 1’ vermindering van de basisbetoelaging met 1 % ; 2’ herschikking van een beperkt aantal sectoren en subsectoren naar een lagere betoelagingscategorie EVOLUTIE INVESTERINGEN Globaal Voorziene Investering Overheidsaanvaard meerteper ar- steun t.o.v. Ingediend Gunstig investe- werkstel- beidsplaats investeling (x 1 milj. ringsbedrag ringsbedrag *frank) (x 1 milj. frank) Aantal dossiers
.
1981 1982 1983 1984 1985 1986 1986/ 1985
7.859 9.178 10.341 14.311 ll.573 14.614
7.294 6.276 7.494 10.705 12.807 14.455
23,926 18,788 22,709 32,343 38,694 40.656
6.440 3,715 3.773 ’ 4,980 5.220 4,350 8.443 3,831 12.960 2,986 18.880 2,153
7,2 7,5 8,l 8,7 8,9 7,9
% 90 % % % %
+ 26,3 ‘70 + 12,9 ‘70 + 5,l % + 45,7 % - 27,9 % - 11,2 %
- De kolom ,,Aantal dossiers ingediend” omvat al de aanvragen tot rentetoelage en/of kapitaalpremie, ingediend tussen 1 januari en 31 december, inclusief die aanvragen die pas het jaar nadien finaal werden of zullen worden beslist.
8 (1986-1987) - Nr. 5
- De overige kolommen zijn het resultaat van het aantal gunstig besliste aanvragen tot rentetoelage en/of kapitaalpremie tussen 1 januari en 31 december, ongeacht het jaar waarin het dossiers werd ingeleid. KMO-EXPANSIEWET PER PROVINCIE
1. Aanvaarde investeringen Antwerpen Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
Absoluut
Procentueel
10.244.703.319 4.900.930.050 12.404.077.449 9.120.113.835 3.985.829.697
25,2 12,l 30,5 22,4 938
40.655.654.350
100,o
7.128 1.637 3.815 1.863 4.437
37,7 877 20,2 979 23,5
18.880
100,o
2. Voorziene meertewerkstelling Antwerpen Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
c
d) Vooruitzichten 1987 De impact van de op 1 oktober 1986 uitgevaardigde nieuwe richtlijnen op onder meer het aantal in te dienen en te behandelen investeringsdossiers, alsmede op de omvang van de gemiddelde investeringssteun, zal pas in 1987 ten volle tot uiting komen. Met het oog op de noodzakelijk economische reconversie van de ontwikkelingszones zal aanvullend bij de steun die wordt toegekend op basis van objectieve criteria, waar het project zich ook situeert, een project gelocaliseerd in een ontwikkellingszone aanleiding geven tot verhoogde steunverlening. e) Arbeidsplaatspremies Het stijgend aantal aanvragen tot arbeidsplaatspremies tijdens de voorbije jaren kende in het afgelopen jaar 1986 een zeer grote, tot dusver ongekende stroomversnelling, zoals blijkt uit de hierna volgende tabel : Aantal aanvragen tot arbeidsplaatspremies
1981 1982 1983 1984 1985 1986
Absoluut
Relatief
2.724 3.702 3.689 4.562 5.396 10.456
100,o 135,9 135,4 167,5 198,l 383,3
Evolutie t.o.v. jaar voordien
+ + + +
35,9 0,4 23,7 18,3 93,8
% 90 % % %
Van de 10.456 in 1986 ingediende aanvragen tot arbeidsplaatspremies weden er 8.561 goedgekeurd. Die hadden betrekking op 13.720 volkomen nieuwe arbeidsplaatsen, dit is 6.874 meer of een verdubbeling tegenover 1985.
[ 245 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
2.2. Bedrijvencentra a) Inleiding Bedrijvencentra vormen een nieuwe en eigentijdse hefboom voor een streekbeleid ter ondersteuning van startende kleine ondernemingen. Hierop werd door de Vlaamse Regering doelbewust ingespeeld. Op 29 februari 1984 nam zij eenparig volgende beslissing : 1’ de GOM’s (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen) worden in de mogelijkheid gesteld een minderheidsparticipatie te nemen in het startkapitaal van het bedrijvencentra. Het aantal participaties dat per GOM kan worden genomen, is beperkt tot vier. De financiële inbreng van de GOM per bedrijvencentrum mag niet hoger liggen dan 1/3 van het totaal startkapitaal, met en maximum plafond van 5 miljoen frank per participatie ; 2’ ongeacht het feit of de GOM% al dan niet participeren in het startkapitaal van bedrijvencentra, zullen de investeringen tot oprichting en uitbouw van bedrijvencentra maximaal worden ondersteund in het kader van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering. b) Resultaten Via de GOM’s werden in volgende bedrijvencentra een participatie genomen van telkens 5 miljoen frank : - in 1984 te Brugge, Hasselt en Zaventem ; - in 1985 te Aalst, Aartselaar, Geel, Leuven, Overpelt, Roeselare, St.-Niklaas en Tongeren ; - in 1986 te Mechelen en Sint-Pieters-Leeuw (Zennestreek). Dit laatste bedrijvencentrum werd opgezet naar aanleiding van de sluiting van de Michelinvestiging. Aldus werd in 13 bedrijvencentra geparticipeerd voor een totaal bedrag van 65 miljoen frank. Volgende bedrijvencentra openden hun deuren : - in 1985 te Aartselaar, Brugge, Hasselt en Zaventem ; - in 1986 te Geel, Leuven, Overpelt, Sint-Niklaas en Tongeren. Op dit ogenblik zijn 9 bedrijvencentra in Vlaanderen operationeel. Daarbij moeten nog 2 bedrijvencentra worden gevoegd : Kortrijk waar einde 1983 als pilootprojekt een bedrijvencentrum werd gestart vóór de datum van beslissing van de Vlaamse Executieve en Genk (1985), waarvoor geen GOMparticipatie werd gevraagd. c) Toekomst In 1987 mag de opening verwacht worden van 3 a 4 nieuwe bedrijvencentra, terwijl door ieder van de vijf Vlaamse GOM% gewerkt wordt aan de voorbereiding van nieuwe, bij komende projekten.
3. Steun aan het toegepast wetenschappelijk onderzoek in het Vlaams Bedrijfsleven Sedert het aantreden van de eerste Vlaamse Regering werden diverse hefbomen van het wetenschappelijk onderzoek geregionaliseerd overeenkomstig de gewestelijke bevoegdheid. a) Evaluatie Resultaten 1986 1) IWONL - In 1986 werden 28 toelagen en aanvullende toelagen
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 246 1
voor industriegericht onderzoek verleend voor een totaal bedrag van 252.880.000 frank ; in 1985 bedroeg dit 271.721.000 frank voor 34 toelagen en in 1984 190.252.000 frank voor 28 toelagen. - In 1986 ging 54 %van de verbintenissen naar KMO’s, in 1985 was dit 52 % en in 1984 42 %. - Het leeuwedeel van de betoelaagde onderzoekingen situeert zich in de sector electrotechniek, gevolgd door de rest van de metaalverwerkende industrie en de chemie. 2) Prototypefonds - Vanaf de definitieve start van het prototypefonds (midden 1983) tot 31.12.1986 werden er 272 aanvragen geregistreerd ; 218 hiervan kenden reeds een behandeling, 121 dossiers met positieve beslissing en 97 negatief. - In 1986 werden 73 nieuwe aanvragen ingeleid ; sedert 1985 worden jaarlijks om en bij de 70 aanvragen ingediend ; sedert 1985 worden jaarlijks om’en bij de 70 aanvragen ingediend ; 1984 was echter een piekjaar gezien de nationale commissie in januari 28 aanvragen aan het Vlaams Gewest overmaakte, zijnde dossiers die niet meer tot de bevoegdheid van het nationale prototypefonds behoorden. - In 1986 werd voor 600,7 miljoen frank steun verleend aan 44 projecten, dit is een stijging met 67 % t.o.v. 1985, voor 31 dossiers werd een negatieve beslising getroffen. - In 1986 ging 44 % van de steun naar KMO’s. - Het leeuweaandeel van de steun situeert zich in de sector metaal (62.7 Yo), gevolgd door de sector voeding (11 YO). IWONL - TOELAGEN 1. Evolutie volgens ondernemingsdimensie Goedgekeurde dossiers
Bedrag van tussenkomst in miljoen frank
Tewerkstelling
1984
1985
1986
1984
1985
1986
< 100 100 < 500 > 500
12 7 9
19 4 11
15 7 6
79,8 74,5 35,9
143,5 38,9 89,3
137,0 66,O 49,8
Totaal
28
34
28
190,2
271,7
252,8
2. Sectoriële opsplitsing Bedrag van tussenkomst Sector
non-ferro metalen chemie metaalverwerking electrotechniek burgerlijke bouwkunde voeding andere
in miljoen frank
%
1985
1986
1985
1986
975 23,0 118,2 69,5
20,6 22,6 26,2 147,9
375 875 43,5 25,6
871
12,6 18,9 20,o
17,l 10,l 873
476 679 794
271,7
252,8
100
879 10,3 58,6
678 430 373 100
8 (1986-1987) - Ni. 5
[ 247 1 Prototypesteun
1984 1985 1986 Totaal KMO Totaal KMO Totaal KMO Aantal ingediende dossiers Aantal definitief besliste dossiers (1) Waarvan goedgekeurd Bedrag inzake tussenkomst (miljoen fr.)
103
-
68
-
73
-
49 32
14
74 38
24
75 44
25
175
63
360
210
601
266
(1) Hierbij dient te worden opgemerkt dat, rekening houdend met de behandelingsduur, de aanvragen en de beslissingen niet steeds tijdens hetzelfde jaar gebeuren.
b) Herstructurering van het wetenschappelijk onderzoek - Op 13 februari 1986 had de officiële installatie plaats van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Deze adviesraad, die samengesteld is uit 16 leden en die, samen met de voorzitter, de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en de sociaal-economische middens vertegenwoordigt, heeft als opdracht advies uit te brengen over de globale beleidslijnen en prioriteiten in het wetenschapsbeleid. Daarnaast worden voorstellen en adviezen verwacht met betrekking tot de modaliteiten voor de uitvoering en de structuren van het Vlaams wetenschapsbeleid en over het te voeren begrotingsbeleid inzake wetenschappelijk onderzoek. In 1986 bracht de Raad onder andere advies uit over het ontwerp van decreet houdende de oprichting van het Fonds ter bevordering van het Industrieel Onderzoek in Vlaanderen, en over de voortzetting in de eigen structuur van de activiteiten van de opgeheven Adviesraad DIRV. - Significante tendenzen binnen het nationaal en Vlaams wetenschapsbeleid hebben voor gevolg dat er stapsgewijze vorderingen gemaakt worden in de regionale en communautaire opsplitsingen van bevoegdheden en middelen voor onderzoek. De financiering van het toegepast en industrieel onderzoek behoort samen met de wetenschaps-politieke beheersinstrumenten tot de ultieme verantwoordelijkheid van de Gemeenschappen en Gewesten. In afwachting dat de basiswetten op de structuur van dit land worden gewijzigd werden in het najaar van 1986 (25 november) belangrijke stappen gezet met betrekking tot de verdere regionalisering van het toegepast wetenschappelijk onderzoek met industriële finaliteit dat gefinancierd wordt via het Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw en via een reeks bijzondere acties voor technologische vernieuwing voorzien onder de Diensten van de Eerste Minister. Aldus komen voor 1987 872,5 miljoen bijkomende trekkingsrechten ter beschikking van de Vlaamse Gemeenschap. Raads vanaf 1984 werd de regionalisering geoperationaliseerd van 2/3 van het Fonds voor Prototypes en 1/3 van het luik industrie van het IWONL. In 1985 werd door de Vlaamse Executieve in navolging van haar regeerprogramma besloten tot het onderbrengen in één budgettair fonds van alle middelen voor industrieel onderzoek. - In 1986 werden alle nodige stappen ondernomen voor de oprichting van een Fonds ter bevordering van het Industrieel Onderzoek in Vlaanderen, FIOV genaamd. Rekening houdend met de adviezen van de Raad van State, de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen, de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, werd thans een ontwerp van decreet opgesteld die de wettelijke grondslag moet leggenvoor de oprichting van
[ 248 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
dit Fonds. Dit ontwerp van decreet is thans voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Het FIOV zal worden gespijsd door de overschrijving binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap van kredieten aan het IWONL, de kredieten aan en het saldo van het Fonds voor de vervaardiging van Prototypes en andere geregionaliseerde middelen voor toegepast-industrieel onderzoek. De werking en het optreden van het Fonds zal worden geregeld bij besluit van de Vlaamse Regering. Een ontwerp van besluit maakte eveneens deel uit van het document waarover de Raad van State advies uitbracht. De te voorziene maatregelen zullen in 1987 door de Vlaamse Executieve worden vastgelegd. Ze hebben betrekking op de oprichting en op de bevoegdheid van de Vlaamse Commissie voor Industrieel-Wetenschappelij k Onderzoek, de modaliteiten van indiening van een aanvraag, het toekennen en invorderen van voorschotten, en het toekennen van bijdragen voor overheidsinitiatieven.
4. Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen De GIMV vervult in de industriële vernieuwingspolitiek van het Vlaamse Gewest een essentiële rol. In 1986 werd deze rol op actieve wijze verder vervuld. a) Afbouw derde functie Inzake de 3de functie (opdracht van het Vlaamse gewest) werden voor 265 miljoen participaties genomen. Wat betreft bedrijven in moeilijkheden valt er op te merken dat in 1986 het Vlaamse Gewest enkel heeft meegeholpen bij de heroprichting van 1 bedrijf waardoor de tewerkstelling van 113 mensen werd beveiligd. De afbouw van de 3de funktie van de GIMV bewijst de juiste politiek die door de Vlaamse Regering gevoerd wordt ten aanzien van bedrijven in moeilijkheden. De door de Executieve op 5 mei 1982 goedgekeurde houding ten aanzien van bedrijven in moeilijkheden, de zogenaamde VESOC-richtlijn, heeft duidelijk geleid tot een afbouw van de overheidstussenkomst, zoals eveneens blijkt uit volgend overzicht : Jaar
Steun (miljoen frank)
1980 1981 1982
1.448 1.999
1983 1984 1985
573 376 -218 -
1986
49
De oprichting van de Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid moet de problematiek van bedrijven in moeilij kheden volledig kunnen ondervangen. b) Overige functies van de GIMV In 1986 nam de GIMV onder eigen verantwoordelijkheid als kapitaalverschaffer, voor 1.25 1 miljoen frank nieuwe participaties, De toename van de participaties en obligatieleningen aangehouden door de GIMV steeg in 1986 in eerste en tweede functie respectievelijk met 23 en 77 procent. In 1986 gebeurde één overdracht van 3e naar lste functie ad. 500 miljoen frank, zijnde de participatie in de Vlaamse Investeringsmaatschappij (VIM), moedermaatschappij van de NV
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 249 1
Barco Electronics. De GIMV voerde op 6 mei 1986 een kapitaalsverhoging door ten belope van 248200.000 frank. Dit gebeurde door het Vlaams Gewest via inbreng in geld en natura en de inbreng van uitgiftepremies enerzijds en anderzijds via vers kapitaal ad 100 miljoen BEF door het Gemeentekrediet ingebracht. c) KAMOFIN De GIMV heeft in 1984 voor eigen rekening de NVKamofin opgericht. Deze gespecialiseerde dochter legt zich in het bijzonder toe op het verstrekken van financiële middelen aan KMO-bedrijven. Deze maatschappij kent een vrij groot succes. Sinds het operationeel worden van Kamofin, einde maart 1985, werden reeds 284 dossiers onderzocht, waarvan er 25 werden goedgekeurd en er nog 18 in onderzoek zijn. De goedgekeurde projecten vertegenwoordigen een totaal bedrag van 281 miljoen frank. De gefinancierde vennootschappen realiseren een globale omzet van 2,7 miljard frank en stellen 607 mensen tewerk, of een stijging met 52 tegenover het vorig boekjaar.
5. Optimale benutting van de mogelijkheden geboden door de Europese Fondsen Evenals in het verleden zal ook in 1987 maximaal gebruik worden gemaakt van de financiële mogelijkheden welke de Europese steunfondsen te bieden hebben. - In het bijzonder wordt gerekend op de steunvan het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) dat tussenkomt bij de ontwikkeling van de structurele aanpassing van de drie in Vlaanderen gelegen ontwikkelingszones, te weten de provincie Limburg, het arrondissement Turnhout en de Westhoek. Voor de periode 1985/1987 mag voor deze regio’s gerekend worden op een tegemoetkoming van f 1.850 miljoen frank. Hiervan werd in 1985 en 1986 reeds 1.646 miljoen frank benut zodat voor 1987 nog slechts een bonus rest van ongeveer 200 miljoen frank. Te noteren valt dat er nog een 12-tal proj ecten werden ingediend waarvan in de loop van dit jaar een beslissing mag worden verwacht. Gezien zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de ingediende projecten zal de EG-Commissie derhalve worden verzocht om het maximale nationale quotum van 0,82 % op te trekken zodat er meer financiële middelen voor de Vlaamse ontwikkelingsgebieden vrij komen. - Via de ,,geïntegreerde actieprogramma’s die door de Vlaamse Regering op 31 juli jl. bij de Europese Commissie werden ingediend, wordt er bovendien naar gestreefd om de publieke en privé-initiatieven, gericht op de reconversie van de bedoelde ontwikkelingsgewesten, optimaal te laten genieten van de andere Europese Fondsen. Hierbij denken wij aan het Europees Sociaal Fonds, het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw en aan de mogelijkheden die het EGKS-Fonds te bieden heeft voor de reconversie van de provincie Limburg. - Ook zal het Vlaamse Gewest ruime aandacht schenken aan de opportuniteit welke de diverse Europese technologieprogramma’s te bieden hebben.
6) Tewerkstellingsbeleid Eerst en vooral wenst de Gemeenschapsminister een aantal
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 250 1
gegevens te verstrekken over de evolutie van de tewerkstelling en de werkloosheid in Vlaanderen Evolutie van de tewerkstelling en de werkloosheid 1) RSZ-tewerkstelling Over de RSZ-tewerkstelling zijn voor 1986 nog geen gegevens beschikbaar. Wel werden in 1986 de gedetailleerde cijfers op 30 juni 1985 gepubliceerd. Daaruit bleek dat van 1 juli 1984 tot 30 juni 1985 de tewerkstelling in Vlaanderen steeg met 27.3 15 arbeidsplaatsen of met 1,8 % in vergelijking met 1984. Dit was de tweede opeenvolgende stijging. Na een jaren aanhoudende daling was eveneens reeds tussen 1 juli 1983 en 30 juni 1984 een toename te noteren met 18.951 (+ 1,3 %). Daarmee werd trouwens de ommekeer duidelijk ingezet. Ten opzichte van 1973, toen de crisis begon, ligt de tewerkstelling in Vlaanderen 36.865 eenheden hoger (2,5 %). Deze evolutie wij kt trouwens sterk af van wat in de andere regio’s is gebeurd. Tewerkstellingsevolutie 1973-1985 Vlaanderen Wallonië Brussel Het Rijk
+ 36.865 - 82.437
- 59.145 - 104.717
+ -
2,5 9,8 9,8 3,6
% % % %
Belangrijk is ook dat de tewerkstellingstoename zich in een aantal arrondissementen gelegen in ontwikkelingsgebieden, sterker heeft doorgezet dan in de andere subregio’s van Vlaanderen. Evolutie 1973-1985 Diksmuide Veurne Hasselt Ieper Maaseik Leuven Tongeren Turnhout
+ + + + + + + +
1.464 1.584 13.491 2.154 3.742 7.918 1.853 4.472
+ 22,4 0’0 + 14,9 % + 12,8 % + 1 l,o % + 10,5 % + 9,3 % + 6,5 % + 5,0 %
2) Evolutie van de werkloosheid a) Totale werkloosheid Eind november 1986 lag de werkloosheid in Vlaanderen 8.901 eenheden of 3,9 % lager dan eind november 1985. In totaal waren er nu nog 220.245 werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen in Vlaanderen tegenover 229.146 in november 1985. Belangrijker is echter dat wat de evolutie betreft op langere termijn - ook wanneer men de + 50-jarigen die niet meer als werkzoekende zijn ingeschreven meetelt - er in Vlaanderen nu reeds een niveau is bereikt dat lager ligt dan in november 1982 en dat sinds november 1983 de daling 27.740 eenheden bedraagt. Uitkeringsgerechtigde volledig werklozen Vlaanderen november november november november november
1982 1983 1984 1985 1986
267.211 288.032 282.999 261.021 260.292
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 2511 b) De jeugdwerkloosheid
Ook het aantal jonge werklozen lag eind november 1986 gevoelig lager dan eind november 1985. Eeind november waren er in Vlaanderen nog 60.235 jongeren onder de 25 jaar werkloos of 6.3 11 (9,5 %) minder dan vorig jaar. Bovendien is dit 30.571 jonge werklozen of precies 1/3 minder dan in november 1983. Jonge werklozen (- 25 jaar) Vlaanderen november november november november november
1982 1983 1984 1985 1986
89.088 90.806 83.676 66.546 60.235
3) Evolutie van de opslorpingsprogramma’s a) Vergelijking met vorig jaar Verschil met vorig jaar abs. 010
November November 1985 1986 19.421 8.969
20.624 5.326
DAC KB 123
16.549
18.850
.423
553
Totaal
45.362
45.353
-
Stagiairs
24.925
24.194
- 731
- 2,9
Algemeen totaal
70.287
69.547
- 740
- 1,l
BTK
+ 1.203 - 3.643
+ 6,2 - 40,6
+ 2.301
+ 13,9
+
+ 30,7
130 9
-
b) Evolutie op langere termijn Opslorpingsprogramma’s november november november november november
1982 1983 1984 1985 1986
Stages
Totaal
28.089
17.100
28.719
24.150
36.641 45.362 45.353
25.902 24.925 24.194
45.189 52.869 62.543 70.287 69.547
Het aantal tewerkgestelden in de opslorpingsprogamma’s is op hetzelfde peil gebleven als verleden jaar. Het aantal stagiairs daarentegen is met zowat 3 % afgenomen. Wat deze laatste groep betreft, is het opvallend dat er zich sinds juli een aanzienlijke daling heeft voorgedaan, die ongetwijfeld verband houdt met de onzekerheid die in het bedrijfsleven bestond over de resultaten van het sociaal overleg. Wat de opslorpingsprogramma’s in de strikte zin betreft is de stabilisering het gevolg van het feit dat zowel om budgettaire redenen als in het licht van de verwachte overschakeling van TWW, BTK- en DAC-ers van de lokale besturen naar het stelsel van gesubsidieerde contractuelen er slechts een klein aantal projecten door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Begroting werd goedgekeurd.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1252 1
Niettemin hebben deze stelsels toch voor zowat 70.000 werklozen in Vlaanderen een job betekend tegenover 45.000 vijf jaar geleden. Terloops weze ook opgemerkt dat het aandeel van Vlaanderen in de opslorpingsprogramma’s 54,7 % en bij de stagiairs 67,5 % bedraagt tegenover een aandeel in de werkloosheid van 51,l %. Het DAG, het BTK- en stelsel van de tewerkgestelde werklozen werden met ingang van 1 januari 1987 in de lokale besturen vervangen door het systeem van de gesubsidieerde contractuelen. Deze wijziging betekent voor de betrokken werkzoekenden een aanzienlijke verbetering van hun statuut. De Vlaamse Regering kan er echter niet mee akkoord gaan dat haar bevoegdheid inzake de opslorpingsprogramma’s door de nationale regering bij de uitvoering van dit stelsel totaal werd miskend. Zij heeft dan ook beslist tegen deze regeling beroep aan te tekenen bij het Arbitragehof, waarbij dient opgemerkt dat deze beslissing noch voor de betrokken werknemers noch voor de betrokken werknemers noch voor de lokale besturen enig nadelig effect heeft. 4) De Beroepsopleiding De inspanningen op het vlak van de Beroepsopleiding werden verder gevoelig opgevoerd. Eind november hadden reeds 25.762 werkzoekenden of werknemers een RVA-opleiding beëindigd. Beëindigde opleidingen eind september 1986 a) b) c) d)
Eigen centra RVA Centra in samenwerking met de ondernemingen Erkende centra Individuele opleidingen
Totaal
21.650 421 1.199 2.492 25.762
Dit betekent dat op jaarbasis het aantal beëindigde opleidingen ongeveer 28.000 zal bedragen of zowat 1.500 meer dan vorig jaar en nagenoeg 10.000 meer dan vier jaar geleden. 1983 1984 1985 1986
19.435 23.444 26.405 28.000 (raming)
5) Informatie over de arbeidsmarkt Nu SIMONA sinds eind 1984 operationeel is in alle RVAvestigingen is het mogelijk geworden de informatie van de databanken van het systeem aan te wenden voor de voorbereiding en bijsturing van het tewerkstellingebeleid. Op dat vlak zijn in 1986 verschillende initiatieven genomen : a) Sinds midden 1986 worden trimestrieel dynamische statistieken over de werkzoekenden opgesteld en gepubliceerd. Voorheen beschikte men slechts over momentopnamen. De stroom van nieuwe in- en uitschrijvingen van werkzoekenden is echter veel belangrijker. Met deze gegevens zal het nu mogelijk zijn vrij snel en precies de probleemgroepen, naar geslacht, per regio, per beroep, per studierichting en zelfs per diploma te lokaliseren. b) Voor de vierde maal werd op basis van SIMONA een longitudinale studie over werkzoekende schoolverlaters gepubliceerd. Voor het eerst had deze studie nu echter betrekking op alle werkzoekenden in Vlaanderen over de periode van één
[ 253 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
jaar. De conclusies die er in verband met de tewerkstellingskansen van de verschillende studierichtingen kunnen worden uitgetrokken, zijn vanzelfsprekend uitermate belangrijk voor de oriëntering van het onderwijs. c) Door de Professoren R. Carpreau en A. Colla werd in opdracht van de Gemeenschapsminister een studie beëindigd over de tewerkstellingsperspectieven voor jonge afgestudeer. den in het Vlaamse Gewest. Met al deze nieuwe informatie komt stilaan een einde aan het reeds jaren durende gebrek aan gegevens over de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Met het doel dit materiaal ook operationeel aan te wenden werden door de Gemeenschapsminister van Onderwijs en Vorming overlegplatforms inzake studie- en beroepskeuze opgericht. Bij wijze van experiment zullen zij, in nauwe samenwerking met de STC’s, aanvankelijk in de drie Reconversiegebieden functioneren en later tot het ganse Vlaamse land worden uitgebreid. 6) Verdere uitbouw van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding Begin 1986 heeft het Beheerscomité van de VDAB zijn werkzaamheden aangevat. In het licht van de nakende opsplitsing van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is de aandacht vooral gegaan naar het nemen van de nodige uitvoeringsmaatregelen voor de opdrachten die aan deze dienst zijn toevertrouwd. Zo werd een voorontwerp van besluit opgesteld waarin de interne organisatie van de dienst, de regelingen inzake arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, de voorwaarden waaronder tegemoetkomingen aan moeilijk te plaatsen werklozen, aan nieuwe ondernemingen of ondernemingen die uitbreiden en overschakelen enz. kunnen worden verleend, herdacht en aangepast. In de eerstkomende maanden zal dit besluit voor goedkeuring aan de Vlaamse Executieve worden voorgelegd. Verder zijn de werkzaamhedenvoor het opstellen van een aangepast personeelskader en personeelsstatuut reeds aangevat, zodat de overdracht van mensen en middelen van de RVA naar de VDAB op een optimale wijze zal kunnen verlopen. 7) TIV Diensten voor uitzendarbeid De Interimkantoren- waarvan de benaming T-Diensten dit jaar werd gewijzigd in T-Interim-Vlaanderen (TIV) - van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kenden opnieuw een aanzienlijke uitbreiding van het aantal gepresteerde arbeidsuren - Eind november 1986 lag het aantal uren reeds 460.000 uren hoger dan het jaartotaal van 1985. Op jaarbasis mag men in 1986 met een stijging van zowat 800.000 uren of 25 % rekening houden. Aantal gepresteerde arbeidsuren 1984 : 2.790.431 1985 : 3.429.774 1986 : tot 30 november : 3.892.540 raming op jaarbasis : 4.246.000
8) Herwaardering van de Subregionale Tewerkstellingscomites De Subregionale Tewerkstellingscomités werden in Vlaanderen bij besluit van de Vlaamse Executieve van 11 januari 1984 opgericht. In vergelijking met de situatie die daaraan voorafging, werd hun bevoegdheid aanzienlijk uitgebreid.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Zo werd hen beslissingsbevoegdheid gegeven inzake tewerkstelling van werklozen. Ook hun samenstelling werd grondig gewijzigd en het beslissingsrecht werd exclusief aan de sociale gesprekspartners toebedeeld. Op dit ogenblik is de grondige evaluatie van hun voorbije werking nagenoeg beëindigd en in de komende weken zullen de conclusies daaruit aan het sociaal overleg worden onderworpen. Nu reeds is echter duidelijk dat zij met een aantal nieuwe taken zullen worden belast. In het kader van het reconversie-en expansiebeleid zal in elk STC een werkgroep worden opgericht belast met de coördinatie en samenwerkinng tussen diverse vormings- en onderwijsinstellingen enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Zij zullen tevens beschikken over regionale socio-economische indicatoren voor hun regio. Ook op het vlak van het deeltijds leren zullen hun nieuwe opdrachten worden toegekend. Tenslotte werd nu reeds aan deze comites een belangrijke adviesfunctie inzake het Onderwijs Sociale Promotie toegekend.
7. Begroting 1987 - Sector Economie Krachtlijnen De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat het zwaartepunt van zijn begrotingsmiddelen in de reconversie van de drie ontwikkelingsgebieden ligt. 66 % van de totale expansiesteun voor grote ondernemingen is bestemd voor de ontwikkelingsgebieden. Hiertoe werd een Regionaal Ontwikkelingsfonds opgericht, ingeschreven op de afzonderlijke sectie van de begroting. Voor het begrotingsjaar 1987 werden m.b.t. dit Regionaal Ontwikkelingsfonds 6,l miljard vastleggingskredieten verleend voor de grote wet (66% van het totaal) en 900 miljoen voor de KMO’s (22% van het totaal). Vooral in Limburg zijn er immers minder KMO’s. Door een selectievere toepassing van de expansiewetten buiten de ontwikkelingsgebieden konden de vastleggingmachtigingen voor 1987 ongeveer op het peil van het begrotingsjaar 1986 worden gehouden. Dit wegens de budgettaire beperkingen. De spreiding van de betaling van de toegekende steun in de tijd ingevoerd sedert 1984 veroorzaken echter wel een tijdelijke verhoging van de ordonnanceringskredieten.
II. ALGEMENE BESPREKING
De algemene bespreking wordt uitgesplitst over de drie domeinen waarvoor de Voorzitter van de Vlaamse Executieve als Gemeenschapsminister de bevoegdheid heeft : A. Economie B. Werkgelegenheid C. Energie
A. Economie 1. Economische expansie Op verzoek van de leden verstrekt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve cijfers over de toepassing van de expansiewetgeving (wetten 1959 en 1970 ; wet 1978) per provincie en per ontwikkelingsgebied.
[ 254 ]
8 (1986-1987) - Nr. 5
c 255 1
Verschillende leden wijzen erop dat op de begroting 1987 3 miljard vastleggingsmachtigingen van de sector sociale huisvesting naar de kredieten voor expansiewetgeving zijn overgedragen. Doordat voor dit begrotingsjaar het Vlaamse Gewest voor de aflossing van de lasten van het verleden inzake huisvesting minder kredieten moest inschrijven dan eerst verwacht, kwam immers een extra begrotingsruimte vrij. Deze kon evengoed toch in de sector van de sociale huisvesting worden besteed, b.v. in de ontwikkelingsgebieden waar veel behoefte aan nieuwbouw aanwezig is of om de verkrotting van het stedelijk woonpatrimonium tegen te gaan. Bovendien zou dit de bouwsector stimuleren wat eveneens arbeidsplaatsen creëert. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve antwoordt dat de verklaring voor de zogeheten overheveling van huisvestingskredieten naar expansiekredieten van financieel-technische aard is. Er zijn geen ander motieven aanwezig. Wegens het verschuiven naar de volgende begrotingsjaren van de uitvoering van het Sint-Catharina-akkoord op het stuk van de lasten van de sociale huisvesting, kwam inderdaad extra budgettaire ruimte vrij. Anderzijds was er een behoefte aan meer betalingskredieten in de sector economische expansie wegens de beslissing genomen in het begrotingsjaar 1984 om de uitbetaling van de expansievoordelen meer te spreiden in de tijd. Ten slotte wijst de Voorzitter van de Vlaamse Executieve erop dat zowel de NMH als de NLM worden aangespoord tot bijzondere inspanningen voor de sociale huisvesting in de reconversiegebieden en voor de stadsherwaardering. Op vraag van een lid naar de criteria voor de toepassing van de expansiewetgeving, verwijst de Voorzitter van de Vlaamse Executieve voor wat de KMO betreft naar de nieuwe richtlijnen die in de Commissie uitvoerig werden besproken. Voor de wetten 1959 en 1970 werden de criteria aan het advies van de SERV voorgelegd. Nadien zullen ze in VESOC worden besproken. Een lid vraagt of de Voorzitter van de Executieve zicht heeft op het totale bedrag dat in de grote ondernemingen werd geïnvesteerd. Welk percentage hiervan heeft een subside genoten ? Dit is nodig om te weten in welke mate de overheid bij middel van de expansiewetgeving vat heeft op nieuwe inversteringen. Is het zo dat nog te weinig bedrijven een beroep doen op expansiesteun ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve antwoordt dat een algemene stijging van de investeringen in de ondernemingen onbetwistbaar is. De reden waarom niet altijd gebruik wordt gemaakt van de voordelen van de expansiewet ligt alleszins gedeeltelijk aan het feit dat zij onverenigbaar zijn met andere vordelen, b.v. fiscale voordelen van coördinatiecentra.
2. Reconversiebeleid Een lid heeft alle begrip voor de bijzondere inspaningen die worden gedaan voor de erkende ontwikkelingsgebieden. Aan de rand van deze gebieden bevinden zich vaak achtergebleven kantons, ,,pockets of unemployment” die alle kenmerken van een ontwikkelingsgebied vertonen. Hij vraagt hier de bijzondere aandacht voor. 2.1. Reconversie Verschillende leden informeren naar het resultaat van het
8 (1986-1987) - Nr. 5
onderhoud met EG-commissaris Varfis inzake de geïntegreerde actieprogramma’s van de Vlaamse Regering voor de reconversie van de ontwikkelingsgewesten. Wie zal coördineren ? Welke zijn de resultaten van de werkgroep KS die zich onder leiding van de Executieve met de reconversie van de KS bezighoudt ? Heeft men voldoende de reconversie binnen de KS zelf voor ogen b.v. carbochemie ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verstrekt het volgende antwoord. Gelet op de beslissing van de nationale Regering van 3 1/12/ 86 inzake de herstructurering van KS heeft de Vlaamse Executieve na overleg in VESOC, haar ontwerpen reconversiebeleid aangevuld met een voorstel om, samen met GIMV en NIM een Limburgse investeringsmaatschappij op te richten. Deze maatschappij zal tot doel hebben via participaties van max. 49% in nieuwe ondernemingen nieuwe arbeidsplaatsen in Limburg te creëren. De besprekingen tussen de betrokken partijen (KS - NIM - GIMV) zijn hierover volop bezig. Van zodra duidelijk wordt op welke wijze de door de Regering aan KS toegekende middelen zullen worden aangewend kan deze investeringsmaatschappij operationeel worden. De Vlaamse Executieve heeft zich er toe verbonden om trekkingsrechten ter beschikking te stellen ten belope van 1/2 van de nationale middelen die via KS voor reconversie worden aangewend. Deze trekkingsrechten zullen worden aangerekend op Sectie 70, Titel II, art. 63.03.03 en 63.04.03. De werkzaamheden van de zogenaamde vijfde werkgroep KS, opgericht op 19 december 1985, werden door de Vlaamse Executieve voortgezet in het kader van het VESOC-overleg. Op basis van dit overleg werd het globaal reconversie- en expansiebeleid vastgelegd. De werkgroep diversificatie (reconversie binnen KS) leidde tot de oprichting van een studiesyndicaat diversifíëring KS waarin NIM, GIMV, KS, en NMNS en een aantal private partners verschillende diversificatieprojecten op hun haalbaarheid onderzoeken. Deze werkgroep werd geleid door het staatssecretariaat voor Energie. Om de reconversie-inspanningen van de diverse overheden te coördineren zal de Vlaamse Executieve zelf de nodige coördinatie-initiatieven namen naar de nationale overheid en naar de Europese instanties toe. 2.2. Regionaal Ontwikkelingsfonds (ROF) Verschillende leden stellen vragen over het nieuw opgerichte ROF. Waarom was het nodig dit te creëren ? Er werden veel middelen uitgetrokken voor dit fonds. Wat gebeurt er met de niet opgebruikte middelen .? Vloeien zij af naar andere gebieden dan de ontwikkelingsgebieden of blijven zij hiervoor bestemd ? Een lid is van oordeel dat men alle krachten in de ontwikkelingsgebieden zal moeten mobiliseren om de voorziene kredieten te kunnen opnemen. Een ander lid meent dat er een coördinatie moet zijn tussen het ROF en de werking van de voor Limburg in ‘t vooruitzicht gestelde reconversieholding. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve antwoordt dat de oprichting van het Regionaal Ontwikkelingsfonds (ROF) voorzien is in het Regeerakkoord.
[ 256 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 257 1
De machtigingen die voor 1987 aan het ROF worden toegekend zijn gebaseerd op het gemiddeld aandeel van de erkende ontwikkelingszones in de vastleggingen voor de jaren 19831984-1985 (66%voor grote ondernemingen, 22 %voor KMO’s). De werking van het ROF gebeurt conform de bestaande wetgevingen inzake economische expansie. 2.3. P-dagen Verschillende leden vragen op welke begrotingspost de Projectdagen (P-dagen) worden gesubsidieerd ? Welke is de finaliteit die men ermee nastreeft ? De Gemeenschapsminister verstrekt het volgend antwoord. Op 16 april 1986 heeft de Vlaamse Executieve haar goedkeuring gehecht aan de nota ,,Reconversie- en Expansiebeleid in Vlaanderen”, en werden de betrokken leden belast met de uitwerking ervan. Punt 2.2 van deze nota, getiteld ,,Versterking samenwerking industrie-onderwij s-onderzoek in de ontwikkelingszones” vermeldt : ,,De Vlaamse Regering zal in de ontwikkelingszones een projectendag organiseren waarop industrie, onderzoeksinstellingen en onderwij skringen samengebracht worden om na te gaan welke nieuwe projecten samen kunnen aangepakt worden.” In uitvoering hiervan werd op vrijdag 5 december 1986 de eerste P(roject)-dag georganiseerd voor de ontwikkelingszone Limburg. Op 6 februari 1987 werd de tweede P-dag georganiseerd in de Kempen. Op 3 april 1987 wordt deze reeks van drie afgesloten met de P-dag Westhoek. Een reconversie- en expansiebeleid veronderstelt op de eerste plaats dat nieuwe projecten worden aangetrokken en gestimuleerd. Als aanzet worden telkens een tiental zorgvuldig voorbereide en grondig uitgewerkte projecten naar voor gebracht. Deze projecten hebben betrekking op produkten, processen of technologieën die in een maturiteitsfase gekomen zijn, maar waarvoor nog één of meerdere partners gezocht worden op technologisch, commercieel of financieel vlak, teneinde het project definitief te kunnen opstarten. Uit de analyse van de T-dag projecten, die door INNOVI N.V. werd uitgevoerd, blij kt de enorme behoefte om potentiële partners met elkaar in contact te brengen. Uit de analyse van de succesvolle projecten blijk dat 52% hun succes te danken hebben aan het vinden van één of meerdere gepaste industriële of commerciële partners. Uit de analyse van de nog te valoriseren projecten blij kt dat 64% van de proj ectindieners het vinden van de geschikte partner(s) als voornaamste behoefte aanduiden. De P-dagen hebben mede tot doel hiervoor een forum aan te reiken. In afspraak met de proj ectindieners wordt één jaar na elke Pdag een evaluatie gemaakt van de resultaten van hun projectvoorstel op de P-dag. Aan INNOVI is de opdracht toevertrouwd om voor elke Pdag 10 waardevolle projecten te selecteren en voor te bereiden. Hiertoe wordt telkens een budget voorzien van 750.000 frank op artikel 12.26.03. Voor de praktische organisatie wordt grotendeels een beroep gedaan op externe sponsors. Voor de dekking van het tekort wordt telkens met de verantwoordelijke voor de praktische organisatie een akkoord afgesloten om supplementaire kosten te dekken tot maximum 500.000 frank eveneens aan te rekenen op artikel 12.26.03.
1258 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
3. KMO Een lid verheugt zich over het groot aantal bijkomende arbeidsplaatsen dat in 1986 in de KMO werd gerealiseerd door middel van de expansiesteun nl. 18.880 eenheden. Ook het aantal uitgekeerde arbeidsplaatspremies is in 1986 gestegen naar 8561 eenheden wat een verdubbeling is t.o.v. 1985. Daarop maakt een lid de bedenking dat de arbeidsplaatspremies wellicht een minder stimulerend effect zullen hebben nu de nationale regering de fiscale tegemoetkoming bij meertewerkstelling wil verruimen (Plus Twee Plan). Een lid vraagt waarom zoveel expansiekredieten aan de grote ondernemingen worden besteed als het vaststaat dat het tewerkstellingsstimulerend karakter van expansiekredieten aan KMO veel groter is. Een lid doet opmerken dat de meertewerkstelling die de KMO realiseren dank zij de expansiesteun te rooskleurige cijfers zijn. De enige exacte cijfers zijn de RSZ-cijfers. De laatste gekende cijfers dateren van december 1985 en ijn dus niet actueel. De actuele cijfers zijn gebaseerd op ramingen van de ondernemingen zelf en die zijn niet noodzakelijk exact. Een lid is van mening dat naar een enger samenwerking moet worden gestreefd tussen KMO en het wetenschappelijk onderzoek.
4. Bedrijvencentra Heel wat leden stelden vragen over de bedrijvencentra. Welk is de evolutie ?
.
Zijn de bedrijvencentra t.a.v. nieuwe bedrijven ,,geboortestimulerend” ? Per bedrijvencentrum : hoeveel bedrijven initieel ? Hoeveel bedrijven nog actief? Hoeveel bedrijven uitgezwermd ? Hoeveel werknemers ? Kostprijs per werknemer ? Door welke instanties gesubsidieerd ? Welke zijn de uitgroeimogelij kheden ? Zijn er bedrijven die reeds uitgezwermd zijn en waarheen ? Dragen zij bij tot nieuwe activiteiten in eigen streek of kiezen zij grote centra (Brussel, Gent) als nieuwe vestigingsplaats ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve antwoordt dat over de bedrijvencentra een uitvoerige documentatie wordt aangelegd (samenvatting : zie bijlage 1). Om de fluctuatie van de bedrijven te evalueren is het nog te vroeg gezien de meeste bedrijvencentra pas operationeel zijn.
5. Instellingen en structuren Een lid vraagt welke werking de diverse structuren die geheel of gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de Voorzitter van de Executieve ressorteren, in het afgelopen begrotingsjaar hebben ontplooid. De Voorzitter van de Executieve verklaart dat een overzicht zal worden gemaakt van de bestaande overleg-, advies- en uitvoeringsorganen in de sector economie en tewerkstelling. 5.1. Fonds voor Industriële Vernieuwing Over de werking van het FIV wordt een uitvoerige nota verstrekt (zie bijlage 2)
[ 259 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
5.2. Stichting technologie Vlaanderen Over de werking van de STV, in 1986 opgericht in de schoot van de SERV, wordt een nota verstrekt (zie bijlage 3) 5.3 GIMV In verband met de afbouw van de derde functie van de GIMV vraagt een lid in hoeveel bedrijven de GIMV in het kader van haar derde functie sedert haar ontstaan een participatie nam. Voor welke bedragen ? Wat doet men met de middelen die nu vrijkomen ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat een overzicht per eind december 1986 van de derde functie van de GIMV aan het commissiesecretariaat is overgemaakt. 5.4. SCK, NIEB en IRE Een lid vraagt welke de jongste evolutie is inzake de overheveling van deze instellingen naar respectievelijk het Vlaamse en het Waalse Gewest. Streeft men de gelijktijdige overdracht na ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verwijst in dit verband naar de overeenkomst van 25 november 1986. In uitvoering van dit akkoord besliste het Overlegcomité op 21 januari 1987 dat aan het Overlegcomité op 10 maart een verslag zal worden voorgelegd, na bespreking in een gemengde werkgroep, over de overdracht van het SCK, NIEB, IRE. De werkzaamheden van deze werkgroep zijn pas gestart. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve voegt hier nog aan toe dat inderdaad naar gelijktijdigheid in de regionalisering wordt gestreefd. Tegen 1 junli 1987 moet men echter klaar zijn met een akkoord. 5.5. DIRV-campagne Verschillende leden informeren naar de opvolging van de DIRV-resoluties. Werd reeds een evaluatie gemaakt van IMEC, MIETEC, INVOMEC ? Waartoe wordt het krediet van 13 miljoen onder artikel 12.33 van Sectie 70 van de lopende uitgaven aangewend : ,,uitgaven met betrekking tot de DIRVcampagne” ? Het krediet van 13 miljoen op de begroting van 1986 werd met 3 miljoen verminderd in het bijblad. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verstrekt volgende toelichtingen. Op 19 juni 1986 werd IMEC, het Interuniversitair MicroElektronica Centrum, officieel ingehuldigd. IMEC telt momenteel 230 medewerkers, vorsers en wetenschappers. In 1987 zal het personeelsbestand uitgebreid worden tot 278 mensen. De inkomsten uit contraresearch bedroegen in 1986 305 miljoen frank. Deze inkomsten zullen volgens het budget in 1987 stijgen met 30 % tot 400 miljoen frank. INVOMEC. het Interuniversitair Vormingscentrum voor Micro-Elektronica, werd geïntegreerd binnen IMEC en is nu een afdeling geworden van IMEC. De eerste generatie van 250 studenten-ingenieurs met een intensieve opleiding in het ontwerp van op maat gemaakte geïntegreerde elektronische schakelingen, is in 1986 afgestudeerd. In 1987 zal een tweede lichting van 350 studenten-inge-
8 (1986-1987) - Nr. 5
nieurs afstuderen. Hun eindwerken moeten leiden tot 75 chipontwerpen, dit is een stijging met 50 % ten opzichte van 1986. INVOMEC stelt zich bovendien tot doel zich in 1987 zeer sterk te oriënteren op de vorming van mensen uit de industrie. Men staat op het punt een contract af te sluiten met IBM-Europa voor een intensieve opleiding van IBM’s sales engineers en technical support engineers, en dit in samenwerking met Sill&IW.DE.C zal zich ook sterker richten tot de KMO’s voor training van hun mensen en voor de ontwikkeling van prototypes. De KMO’s worden zich hoe langer hoe meer bewust van de enorme mogelijkheden die geboden worden door de toepassing van chips in hun processen en produkten. Wekelijks gaat bij INVOMEC minstens één offerte buiten voor chip-ontwerp voor KMO’s. De produktie van de chips wordt toevertrouwd aan MIETEC. Beide facetten, namelijk vorming en ontwerp, vullen elkaar zeer goed aan. Zo werden door het CERN in Geneve aan INVOMEC diverse opdrachten gegeven voor ontwerp en ontwikkeling van prototypes nadat een aantal van hun mensen in INVOMEC een opleiding genoten hadden. Eveneens in 1986 is de IMEC-cel Limburg, die ondergebracht is op de Campus van het Limburgs Universitair Centrum, operationeel geworden. In uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Executieve van 21 december 1983, werd op 4 juni 1986 door de Vlaamse Executieve de toelage in de werkingskosten van IMEC voor 1986 goedgekeurd. Deze toelage bedroeg 526 miljoen frank. Begin 1986 werd bij de N.V. MIETEC te Oudenaarde, waar op maat gemaakte geïntegreerde elektronische schakelingen geproduceerd worden, een kapitaalverhoging doorgevoerd met 606 miljoen frank, waarvan 300 miljoen frank door de GIMV. Dit bracht het kapitaal van MIETEC op 1,8 miljard frank, waarvan 900 miljoen frank ingebracht werd door de GIMV. Bij MIETEC zijn momenteel 300 mensen tewerkgesteld. Hiervan heeft 55 % een universitair diploma. Het personeel is hooggekwalificeerd en de gemiddelde leeftijd bereikt 27 jaar. Het produktiecentrum te Oudenaarde vergde een investering van meer dan 3 miljard frank. Er werden drie verschillende chiptechnologieën op punt gesteld : BIMOS, CMOS en NMOS. De produktie gebeurt in drie ploegen. In 1986, het eerste echte werkingsjaar, werd een omzet gerealiseerd van 900 miljoen frank. Voor 1987 wordt een toename gebudgetteerd met 50 %. In 1987 wordt een positieve cash flow verwacht, en in het eerste kwartaal van 1988 een breakeven resultaat. Op 9 januari 1987 werd een Design and Application Center geopend in Evere. Het groeiend belang van design en design automation en de wil om klanten sneller en beter te kunnen dienen, zette MIETEC ertoe aan om haar ,,Product Development”, ,,Product Marketing” en ,,Customer Design Center” naar Evere over te brengen. Dit centrum wordt het belangrijkste contactpunt tussen MIETEC en de gebruikers van op maat gemaakte geïntegreerde elektronische schakelingen. De nieuwe lokalisatie ligt op een steenworp van de nationale luchthaven en biedt alle waarborgen voor snelle en doeltreffende internationale verbindingen met buitenlandse klanten en vestigingen. MIETEC heeft eveneens zijn verkoopkantoren gedecentraliseerd. Het beschikt nu over kantoren in Londen, Munchen en Parijs.
I 2m 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 261 1
Een lid vraagt welke de maatschappelijke implicaties zijn van de invoering van nieuwe technologieën. Heeft men de kostprijs hiervan berekend ? Welke projecten lopen thans ? Werd hierover advies gevraagd aan de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verwijst naar de onderzoeksopdrachten opgedragen aan de STV. Aangezien de STV werkt in de schoot van de SERV zijn de sociale partners direct betrokken bij de invoering van nieuwe tecnologie. 5.6. Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid Verschillende leden informeren naar de bij decreet van 27 juni 1985 opgerichte Vlaamse Commissie voor Preventief Bedrijfsbeleid. Heeft deze Commissie reeds enige werking ontplooid ? Werd reeds personeel aangetrokken ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat de Comissie in december 1986 geïnstalleerd werd. Ze heeft tot dusver drie maal vergaderd. De Commissie kan beroep doen op ambtenaren van de Administratie voor Financiën en Begroting. De dienst Openbaar Krediet-Economische Expansie en Preventief Beleid beschikt over vier ambtenaren van niveau 1. Op sectie 22 van de lopende uitgaven werd onder artikel 12.3 1.03 5 miljoen voor de werkingskosten van de Commissie uitgetrokken. Thans is zij bezig met het uitwerkenvan een globaal concept. Een lid vraagt statistieken van het aantal faillissementen over 1986, uitgesplitst per grootte van de bedrijven en per gewest. Deze zijn van belang om een zicht te hebben op de mogelijke actieradius van de Commissie. De cijfers worden ter beschikking van het Secretariaat gesteld. 5.7. Sectoriële centra voor collectief wetenschappelijk onderzoek Op vraag van een lid welk het lot is van de sectoriële centra voor collectief wetenschappelij k onderzoek verstrekt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve een uitvoerige nota (zie bijlage 4) 6. Overheidsbestellingen Een lid doet opmerken dat de impact van de centrale overheid op de tewerkstelling groot is. In de overheidsbestellingen in ‘t algemeen, de werking van het wegenfonds, bestellingen inzake landsverdediging, de R & D programma’s en de selectieve schijf komt het Vlaams Gewest onvoldoende aan zijn trekken. Het lid vraagt de Vlaamse Regering hier waakzaam te zijn, ook in het RTI-dossier. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat de Vlaamse Executieve haar invloed enkel kan laten gelden in het dossier van de militaire bestellingen. Voor het lo-jarenprogramma van de belangrijkste bestellingen van landsverdediging werd een regionale verdeelsleutel voor de compensaties uitgewerkt : Vlaanderen : 54 a 56% Wallonië : 32 a 36 % Brussel : 9 a 11% Verder wijst de Voorzitter van de Vlaamse Executieve erop dat ingevolge de staatshervorming de afgevaardigde van de Gewestexecutieven geen stemgerechtigde leden meer hebben doch enkel leden met raadgevende stem in de Commissie voor
8 (19864987) - Nr. 5
[ 262 1
de Oriëntatie en Coördinatie van overheidsopdrachten (COC). De autonomie van de Gewesten heeft een geringere inspraak in het beleid van de nationale departementen tot gevolg. Inzake het RTT-dossier heeft de Vlaamse Executieve na overleg in VESOC in 1985 haar standpunt bepaald. De Vlaamse Executieve dringt erop aan dat de Vlaamse belangen in de telecommunicatiesector ten volle gevrijwaard worden. De beslissing inzake het RTT-dossier dient evenwel door de nationale Regering genomen te worden. Hierbij is de Vlaamse Executieve op geen enkele wijze betrokken. Op de opmerking van een lid wat de Vlaamse Executieve onderneemt tegen het weren van Vlaamse aannemers in overheidsaanbestedingen in het Waalse Gewest antwoordt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve dat de Executieve twee beslissingen aanhangig heeft gemaakt bij het Overlegcomité. Voor het overige moet de nationale wetgeving ter zake rigoureus worden toegepast zodat discriminaties uitgesloten zijn.
7. Regionale statistieken Een lid vraagt of er cijfers zijn over de Vlaamse export (Bruto Vlaams Gewestelijk Produkt) Een ander lid vraagt welkte de 10 eerste Vlaamse exportartikelen zijn. Komen zij overeen met de nationale ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat er geen recente regionale exportcijfers bestaan. Er zijn wel indicaties. Hij verwijst naar de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel.
B. Werkgelegenheid 1. Statistische gegevens Een lid vraagt hoeveel arbeidsplaatsen in 1986 verloren gingen ingevolge bedrijfssluitingen. Hetzelfde lid is van oordeel dat de statistieken inzake werkloosheid geen reëel beeld geven van de werkelijke toestand . Zij moeten worden samengelezen met statistieken overjongeren in wachttijd, de uitgeslotenen (waarvan sommigen bij de OCMW terecht komen), zij die deeltijds arbeiden uit eigen beweging, zij die deeltijds arbeiden om aan de werkloosheid te ontsnappen, bruggepensioneerden, tewerkgestelden in de alternatieve arbeidscircuits en jonge werklozen die een lening kregen om een zelfstandige activiteit te beginnen. Op verzoek van de leden verstrekt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve volgende statistieken inzake werkgelegenheid en werkloosheid : - RSZ tewerkstelling 1982-1985, per arrondissement ; - RSZ tewerkstelling 1985, per arrondissement en per bedrij fstak ; - werkloosheid december 1985-1986, Vlaams Gewest : nietwerkenden, werkenden en bruggepensioneerden ; - evolutie jongeren in wachttijd (juli 86-j anuari 87), per gewest ; - schoolverlaters in wachttijd per 30 september 1986, per arrondissement ;
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 263 I
- maandgemiddelden werkaanbiedingen RVA 1985 en 1986 per gewest : ontvangen, voldane en lopende aanbiedingen ; - uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, volgens leeftijdsklasse, per STD per 31 januari 1987 ; - uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, volgens inactiviteitsduur, per gewest, per geslacht, 31 december 1986 ; - uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, per arrondissement, volgens gedane studies en geslacht, per 3 1 januari 1987. De recente evolutie inzake de volledige werkloosheid (inclusief de werkzoekenden boven de 50 jaar) wordt door de Gemeenschapsminister als volgt toegelicht. Het kan niet worden ontkend dat er sinds oktober 1986 een ongunstige kentering is geweest. Deze ongunstige kentering heeft ongetwijfeld te maken met : - het Sint-Annaplan ; - een verslechtering van de toestand inzake de opslorpingsprogramma’s. Het is echter terzelfdertijd een jaarlijks terugkerend verschijnsel dat dit jaar echter veel scherper is tot uiting gekomen. In oktober 1985 steeg de werkloosheid in Vlaanderen met 1.507 eenheden. In oktober 1986 steeg de werkloosheid in Vlaanderen met 11.09 5 eenheden. In november 1985 was er een daling met 1.417 ; in november 1986 een daling met 2.465. In december 1985 was er een stijging met 5.027 ; in december 1986 een stijging met 9.765. In januari 1986 was er eenstijging met ll.649 ; in januari 1987 een stijging met 9.765. Blijft het feit dat over een gans jaar bekeken de evolutie in 1986 nog steeds vrij gunstig is. Het jaargemiddelde ligt nog bijna 4% lager dan in 1985. Jaargemiddelde Vlaanderen 1984 1985 1986
2K.112 262:613
42% 3 :9%
.
Dit is trouwens een daling met dezelfde omvang als deze tussen 1984 en 1985. In oktober en november 1986 deed zich in Wallonië, in tegenstelling tot in Vlaanderen, een daling voor van de werkloosheid. Ook dit is een verschijsel dat zich in 1984 en 1985 heeft voorgedaan. In december 1986 enjanuari 1987 is het stijgingsritme echter opnieuw gelijklopend. Het jaargemiddelde is in Wallonië voor 1986 nog 1,7% hoger dan in 1985. Het is echter duidelijk dat in Wallonië de stijging van de werkloosheid nu ook vertraagt. Jaargemiddelde Wallonië 1984 1985 1986
+5,4% +3,4% + 1,7%
2. Jeugdwerkloosheid Ondanks de stijging van de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen in december 1986 en januari 1987, is de globale situatie
[ 264 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
voor het jaar 1986 in elk geval nog steeds gunstiger dan in 1985. Overigens is ook deze stijging een jaarlijks terugkerend verschijnsel waarbij dient opgemerkt dat de stijging in januari 1987 minder uitgesproken is dan in januari 1986, en voor december 1986 enjanuari 1987 samen slechts iets hoger is dan in de corresponderende maanden van vorig jaar. Jonge werklozen - jaargemiddelde Vlaanderen - evolutie 1984 1985
- 6,5% - 13,2%
1986
- 14,8%
Wat de vergelijking met Wallonië betreft, is de toename die wij in Vlaanderen in december 86 en januari 87 hebben gezien, ontegensprekelijk meer uitgesproken dan deze in Wallo... me. Over het ganse jaar 1986 gezien is de daling in Wallonië echter veel minder uitgesproken. Jonge werklozen - Jaargemiddelde Wallonië - evolutie 1984 1985 1986
- l,O% - l,l% - 1 ,O%
3. Opslorpingsprogramma’s Verschillende leden merken op dat inzake BTK en DACprojecten de bevoegdheid die de Vlaamse Executieve via de STC’s uitoefende ingeperkt werd. De Vlaamse Executieve heeft hiertegen niet geprotesteerd. Welk was het standpunt van de Vlaamse Executieve ? Budgettair zal de nationale regering zich op de GEKO’s concenteren. Hierdoor komen minder middelen vrij voor BTK en DAC zodat veel projecten op de tocht komen te staan. Zal de Vlaamse Gemeenschap de 5% a 10% last die de promotoren van een DAC-project of BTK-project zelf moeten dragen op haar begroting ten laste nemen zoals de nationale regering suggereert ? De Gemeenschapsminister verstrekt het volgend antwoord. 3.1. Evolutie van de tewerkstelling Wat de opslorpingsprogramma’s betreft, is er sinds oktober tot eind december een daling ingetreden die zich vooral situeerde bij het BTK, in mindere mate bij de TWW, terwijl het DAC nagenoeg een stabiel aantal tewerkgestelden bleef kennen. Wat betreft het BTK en het DAC dient de oorzaak gezocht te worden in het feit dat voor het DAC geen nieuwe aanvragen meer werden goedgekeurd en in het BTK slechts verlengingen en een zeer klein aantal nieuwe projecten. Tot december was de daling voor TWW zoals andere jaren een seizoenverschijnsel. In januari 87 is er dan een plotse daling met 5.661 eenheden bij de TWW 523 eenheden bij het BTK 3.210 eenheden bij het DAC
[ 265 1
8 (19864987) - Nr. 5
Deze daling is uiteraard toe te schrijven aan de omschakeling naar het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen. (De geringe daling bij het BTK is het gevolg van het feit dat de BTK-ers hun contract uitdoen vooraleer naar het stelsel gesubsidieerde contractueel over te stappen.) De statistische gegevens over de gesubsidieerde contractuelen zijn echter op dit ogenblik onvolledig. Feit is dat gelet op de toekenning van 20.373 voltijdse eenheden aan Vlaamse plaatselijke besturen dit verlies normalerwijze moet worden opgevangen. 3.2. De betrokkenheid van het Vlaams Gewest De betrokkenheid van het Vlaamse Gewest bij de opslorpingsprogramma’s BTK en DAC wordt gerealiseerd door : - deelname van de Vlaamse Executieve aan de interministeriële commissie die de projecten voorlegt aan de bevoegde nationale Ministers ; - adviezen van de STC’s over de ingediende projecten. Door de recente wettelijke wijzigingen (KB 472 - BTK en KB 473 - DAC) werden geen wijzigingen aangebracht inzake de rol van de interministeriële commissie waarvan de Vlaamse Executieve deel uitmaakt. Inzake gesubsidieerde contractuelen is de Vlaamse Executieve op geen enkele wijze betrokken bij de goedkeuring van de projecten. De Vlaamse Executieve,zal dan ook de bekrachtiging van het KB nr. 474 bij het Arbitragehof aanhangig maken. 3.3. De betrokkenheid van de STC’s is als volgt : - TWW (voor provincies en rechts- en feitelijke verenigingen) : STC beslist in het Vlaams Gewest - DAC : advies verplicht binnen 21 dagen. Typeprojecten : STC beslist. - BTK : geen advies van STC meer vereist. De Vlaamse Executieve zal evenwel zelf het advies van het STC inwinnen ten behoeve van haar vertegenwoordiger in de interministeriële commissie. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat de ganse Executieve de zorg deelt omtrent de continiuïteit van BTK en DAC-projecten in de socio-culturele en leefmilieusector. Zij wordt echter geconfronteerd met een nationale reglementering die ingegeven is door een tekort aan middelen. Daarom moeten de intiatiefnemers voortaan zelf een inspanning doen. De betrokken Gemeenschapsministers zullen desgevallend de nodige maatregelen nemen om de waardevolle BTK en DAC-projecten die op hun bevoegdheidsterrein werkzaam zijn, te continueren.
4. Subregionale Tewerkstellingscomités (STC’s) Ten aanzien van de nieuwe taken die aan de STC’s zullen worden toevertrouwd, meer bepaald inzake de coördinatie en samenwerking industrie en onderwijs en vorming, betwijfelt een lid of zij hiertoe wel de aangewezen instantie zijn. Een lid betreurt de door de beslissingen van de nationale overheid veroorzaakte bevoegdheidsinkrimping van de STC’s. Hij hoop dat een geregionalsiseerde VDAB ze nieuw leven zal
8 (1986-1987) - Nr. 5
inblazen. Dat zij zullen beschikken over de regionale socioeconomische indicatoren voor hun regio acht dit lid niet voldoende. Welke werking zullen zij rëeel nog ontplooien ? De Voorzitter van de Vlaamse Executieve antwoordt dat inzake de werking van STC’s door de Administratie Economie en Werkgelegenheid een evaluatieverslag werd opgesteld. Dit rapport werd met de Voorzitters van STC’s en de overheidsvertegenwoordigers besproken. Een synthesenota met voorstellen werd opgesteld. Deze nota wordt in een VESOC-werkgroep besproken deze week. Daarna gaat zij voor definitief overleg naar VESOC-plenair en ten slotte zal de Vlaamse Executieve een beslissing nemen. Op unaniem verzoek van de leden zal zij ook in de Commissie voor Economie, Tewerkstelling en Energie van de Vlaamse Raad worden besproken. De voorlopige voorstellen zijn samengevat de volgende : - paritaire samenstelling ongewijzigd ; - overheidsvertegenwoordigers terugbrengen tot twee : werkgelegenheid enerzijds en beroepsopleiding en onderwijs anderzij ds ; - oprichting permanente werkgroep voor de problematiek onderwijs en vorming en de relatie onderwijs-bedrijfsleven ; - jaarlijks verplicht overleg met gemeentebesturen ; - binding met RVA/VDAB behouden maar grotere fínanciële autonomie (afzonderlijke toelage aan RVA voor de STC’s) en ruimere zeggingskracht over personeel (statutair afhankelijk van STD, functioneel werkend onder het gezag van de Voorziter van het STC).
5. Werklozenwerking Verschillende leden vragen welk gevolg werd gegeven aan de resolutie betreffende de bevordering van een plaatselijk tewerkstellings- en werkzoekendenbeleid. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verklaart dat alle gemeentbesturen op de hoogte werden gebracht van de tekst van de resolutie en uitgenodigd werden om de daarin vervatte aanbevelingen op te volgen. Vele gemeentebesturen hebben erklaard te willen ingaan op de suggesties. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verwacht dat het vooropgestelde overleg STC’s-gemeenten ter zake zeer nuttig zal zijn. Verder suggereert hij in elk ontwikkelingsgebied een proefproject op te starten. Op vraag van een lid welke de besteding is van het krediet van 5 miljoen onder artikel 33.02.03 van Sectie 72 (Titel 1) Betoelaging van allerlei initiatieven die de werkloosheidsbegeleiding of de tewerkstelling bevorderen - antwoordt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve dat midden vorig jaar de studie ,,Begeleiding en Zelfhulp van werkzoekenden in Vlaanderen” werd beëindigd. Het eindrapport van deze studie, die in opdracht van de Vlaamse Regering werd uitgevoerd, is in feite een uitgebreide inventaris van wat op dit ogenblik aan initiatieven ter zake bestaat. In overeenstemming met het regeerprogramma, waarin wordt gesteld dat de sociale gesprekspartners zullen betrokken worden bij de specifieke maatregelen inzake de begeleiding van werkzoekendenwerkingen, werd door de Voorzitter van de Vlaamse Executieve in oktober aan de SERV gevraagd over deze problematiek een advies uit te brengen, op basis van dit rapport en in het licht van de resolutie over de bevordering van een plaatselijk tewerkstelling- en werkzoekendenbeleid.
[ 266 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 267 1
Op basis van dit advies, dat tot op heden niet werd uitgebracht zal de Vlaamse Executieve verzocht worden zich uit te spreken over de aanwending van dit krediet.
6. RVA - Regionalisering Op vraag van verschillende leden naar de stand van de regionalisering van de RVA antwoordt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve dat de opvangstructuren voor het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap nog niet klaar zijn zodat de regionalisering slechts tegen 1 juli 1987 wordt verwacht. Door het overlegcomité van 21 januari 1987 werd beslist inmiddels de voorbereiding van de regionalisering verder te zetten. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verstrekt volgend overzicht van het aantal ambtenaren dat van de RVA naar de Vlaamse Gemeenschap zullen worden overgeheveld. VLAAMS GEWEST (Arbeidsbemiddeling) Statutair personeel a) Vast kader Hoofdbestuur Buitendiensten
128 809 937
b) Tijdelijk Kader Hoofdbestuur Buitendiensten
(bemiddelaars + klerken) 25: 265
Totaal Stagiairs Algemeen Totaal c) T-diensten Hoofdbestuur Buitendiensten
1.202 45 1.247 15 35 50
VLAAMSE GEMEENSCHAP (Beroepsopleiding) Statutair personeel a) Vast kader Hoofdbestuur Buitendiensten 105 Stagiairs Algemeen totaal b) Contractuelen Hoofdbestuur Buitendiensten
4 109
6;: 718
Een lid stelt vast dat op artikel 42.01,245 miljoen werd uitgetrokken. Kan de minister dit artikel ventileren over de verschillende soorten tegemoetkomingen ? De Voorzitter van De Vlaamse Executieve wijst erop dat de belangrijkste uitgaven voor de gewesttaken van de RVA betrekking hebben op de geautomatiseerde arbeidsbemiddeling SIMONA : 223 miljoen, en de hulp die bij de oprichting, overschakeling of uitbreiding van ondernemingen wordt verstrekt : 110 miljoen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 268 1
Met de andere tegemoetkomingen zijn minder belangrijke bedragen gemoeid : moeilijk te plaatsen werklozen 6 miljoen, kosten voor nieuwe installatie van werklozen 1 miljoen, tussenkomst in het loon van mindervaliden 6 miljoen. Voor de STC’s wordt 6,8 miljoen voorzien en voor medische en psychologische onderzoekingen 6 miljoen. De Voorzitter van de Executieve wijst er verder op dat, naast de toelage voorzien op artikel 42.01, de RVA voor zijn gewesttaken enkel beschikt over de overdracht van het batig saldo van de T-interimdiensten.
C. Energie Verschillende leden herinneren aan het standpunt van de Vlaamse Executieve in verband met het energiebeleid ingenomen in juni 1982. Is er sindsdien reeds een evolutie ? Wat werd gepresteerd inzake de alternatieve energiebronnen, een materie die integraal tot de gewestelijke bevoegdheid behoort ? Een lid mist de uiteenzetting een visie over energie in het algemeen en over de K.S. en het plan Gheyselinck in het bijzonder.
1. Alternatieve eniergiebronnen De Voorzitter van de Vlaamse Executieve verstrekt volgend overzicht van de acties inzake alternatieve energie voor de begrotingsjaren 1986 en 1987. 1.1. Ontwikkeling en geothermische energiebenutting De Vlaamse Executieve verleende in 1986 directe steun voor het aanleggen van de reïnjectieput (boring tot een diepte van 700 m) voor het geothermieproject van de GOM-Antwerpen, te Merksplas. , 1.2. Valorisatie van restwarmte van centrales In opdracht van de Vlaamse Executieve greep een updating plaats van de valorisatiemogelij kheden van de restwarmte van de centrale van Langer10 voor de glastuinbouw.
’
In 1987 worden de mogelijkheden om door samenwerking van de betrokken sectoren over te gaan tot een concreet project onderzocht en wordt de studie ook voor andere centrales overwogen (bv. Doel). 1.3. Sensibilisatie- en informatieacties 1.3.1. Valorisatie van de studie ,,Lokale energiestructuurplanning” : de volgende vier delen van een ,,Handboek voor gemeentelijk energiebeheer” zijn in voorbereiding en zullen eerlang door de Vlaamse Administratie gepubliceerd worden : - gemeentelijk energiebeheer van het eigen patrimonium ; - gemeentelijke energie-informatiecampagnes ; - energie-aspecten van de gemeentelijke ruimtelijke ordening en verkeersplanning ; aanwending van het lokaal energie-aanbod OP gemeentelij k niveau. 1.3.2. Computerwedstrijd energiebesparing. De reslutaten van deze wedstrijd voor het ontwikkelen van programma’s van huiscomputers, die stimulerend zijn voor energiebesparing of
8 (1986-1987)- Nr. 5
[269 1
directe regeling beogen (& 40 inzendingen) worden gepubliceerd in samenwerking met V.Z.W. W.E.L (Water, Electriciteit, Leefmilieu). 1.3.3. Gemeentelijke energie-informatiecentra : in samenwerking met het Staatssecretariaat voor Energie, worden in enkele Vlaamse provinciesteden ,,energie-informatieloketten” uitgebouwd. Het huidige pilootproject is voor het Vlaamse Gewest beperkt tot 5 steden. Door de Dienst Natuurlijke Rijkdommen en Energie wordt in parallel hiermee ook een beperkte informatiecampagne met tijdelijke informatieve tentoonstellingen in meerdere gemeenten voorzien. Deze informatiecampagnes steunen op het informatiemateriaal en brochures die door D.P.W.B. en de D.E.B. ter beschikking gesteld worden.
2. Kerncentrale Doel V Op vraag van een lid welke het standpunt is van de Vlaamse Executieve inzake de N 8 antwoordt de Voorzitter van de Vlaamse Executieve dat de beslissingsbevoegdheden omtrent het installeren van een achtste kerncentrale volledig nationaal is. Het Vlaamse Gewest heeft m.b.t. het uitrustingsplan van en voor de produktie en het transport van elektrische energie, enkel een adviesbevoegdheid. Nochtans dienen de bouwaanvraag en de aanvraag om een exploitatievergunning (lozingsvergunning voor niet-radioactieve lozingen) regionaal te worden ingediend. Deze vergunningen behoren tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en de Gemeenschapsminister van Leefmilieu. De beslissingen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Executieve. De aanvraag voor het inrichten van de bouwwerfwerd reeds ingediend bij de bevoegde Vlaamse Administratie. De inplanting en constructie beantwoorden volledig aan het B.P.A. van de gemeente Doel. De technische aspecten van deze aanvraag zijn niet van nucleaire aard. Een lid repliceert dat de Vlaamse Executieve toch een adviesrecht heeft over het uitrustingsplan. Welke is haar mening ten gronde. Ofwel is de Executieve voor het opvoeren van de nucleaire capaciteit ofwel is ze ertegen. Indien zij ertegen is, moet zij, aangezien zij zelf niet beslist, minstens zeer stingente voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning en aan de exploitatievergunning. Inmiddels zijn er werken aan de gang ofschoon de aanvraag voor de inrichting van een bouwwerf slechts werd ingediend.
III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Verschillende leden stellen vast dat er op Titel 1 van de begroting diverse uiteenlopende posten figureren waarvan men niet goed inziet waarvoor’ ze worden besteed, cf. artikelen 12.23, 12.24, 12.26, 12.32, 12.33, 32.01, 32.02. De Voorzitter van de Executieve geeft volgende toelichting : De kredieten ingeschreven op de artikels 12.23, 12.24, 12.26,12.32 en 12.33 worden aangewend voor diverse studies, publikaties en manifestaties met betrekking tot het algemeen economisch en industrieel beleid. Meer in het bijzonder werden ze in 1986 aangewend voor :
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 270 I
- informatie aan KMO’s en middenstanders ; - organisatie Project-dagen ; - allerhande economische studies (voedingsnijverheid, voorbereiding geïntegreerde actieprogramma’s, IWETO databanken) ; - publikaties inzake DIRV-actie (DIRV-krant, advertenties, . . .) Het krediet op artikel 32.01 laat de Provinciale Diensten van Kunstambachten en Nijverheid toe de gewestelijke en gespecialiseerde acties inzake kunstambachten voort te zetten. Het krediet op artikel 32.02 laat de VZW Interregio toe om de KMO’s aan te moedigen deel te nemen aan jaarbeurzen inzake toelevering. De heer Van Ootegem dient een amendement in ertoe strekkende in Sectie 72 van Titel 1 een nieuw begrotingsartikel in te voegen dat luidt : ,,Artikel33.03.03 - Betoelaging van organisaties die BTK-ers en DAC-ers tewerkstellen Niet-gesplitst krediet : 45,0 miljoen frank”. De indiener licht zijn amendement toe. De invoeging van een krediet van 45 miljoen frank moet het de Vlaamse Executieve mogelijk maken het aandeel van 5 tot 10 procent, dat de intitatiefnemers van BTK- of DAC-projecten in het salaris van BTK-ers en DAC-ers voortaan zelf zouden moeten dragen, bij te passen. De Gemeenschapsminister verwijst naar zijn standpunt verwoord tijdens de algemene bespreking en vraagt het amendement te verwerpen. Het amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.
IV STEMMING
Ter stemming gelegd worden de artikelen 36,37,38,39,40 en 41 van het ontwerp van decreet en de tot de bevoegdheid van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve behorende artikelen van de Secties 11,70,71 en 72 goedgekeurd met 8 stemmen tegen 4.
.
8 (19864987) - Nr. 5
w71 I
BIJLAGE 1 BEDRIJVENCENTRA 1) Herkomst van het startkapitaal - Via de GOM’s werd door het Vlaams Gewest in volgende bedrijvencentra een participatie genomen van telkens 5 miljoen frank : - in 1984 te Brugge, Hasselt en Zaventem ; - in 1985 te Aalst, Aartselaar, Geel, Leuven, Overpelt, Roeselare, Sint-Niklaas en Tongeren ; - in 1986 te Mechelen en Sint-Pieters-Leeuw (Zennestreek). Aldus werd door het Vlaams Gewest in 13 bedrijvencentra geparticipeerd voor een totaal bedrag van 65 miljoen frank. - Volgende bedrijvencentra openden reeds hun deuren : - in 1985 te Aartselaar, Brugge, Hasselt en Zaventem ; - in 1986 te Geel, Leuven, Overpelt, Sint-Niklaas en Tongeren. Aldus zijn op dit ogenblik 9 bedrijvencentra in Vlaanderen operationeel. Daarbij moeten nog 2 bedrijvencentra worden gevoegd : Kortrijk waar einde 1984 als pilootprojekt een bedrijvencentrum werd gestart vóór de datum van beslissing van de Vlaamse Executieve en Genk (1985) waarvoor geen participatie vanwege het Vlaams Gewest werd gevraagd. - Het startkapitaal van de 15 bedrijvencentra samen (inclusief Kortrijk en Genk) kan als volgt opgesplitst worden : a) Publieke sector Vlaams Gewest 65.000.000 fr. GOM West-Vlaanderen 3.500.000 fr. 12.000.000 fr. GIMV NIM 29.500.000 fr. Alinvest 1 10.000.000 fr. Gemeentekrediet 9.000.000 fr. 5.000.000 fr. ASLK Limburgse Ekonomische Raad 5.000.000 fr. 139.000.000 fr. b) Privé-sector 193.290.000 fr. . (ondernemingen, holdings, investeringsmaatschappijen, . ..) c)
Totaal
.
332.290.000 fr.
- Voor een aantal bedrijvencentra werd door financiële gen een soft-laan ter beschikking gesteld. a) Publieke sector NMKN
instellin-
3.500.000 fr.
b) Privé-sector
3 1.000.000 fr.
c) Totaal
34.500.000 fr.
- Door een aantal steden en gemeenten werd voor gronden waarop een bedrijvencentrum werd gebouwd of is gepland, een recht van opstal of erfpacht verleend : Hasselt, Mechelen, Sint-Niklaas, Sint-Pieters-Leeuw en Aalst (Via de Intercommunale Vereniging ,,Land van Aalst”). - De stad Leuven verleent voor het bedrijvencentrum te Haasrode logistieke steun. 2. Evaluatie 2.1. Toestand per 15 juni 1986 : eigen onderzoek Midden juni 1986 werd een eerste onderzoek verricht naar de werking en de resultaten van de op 15 juni 1986 operationeel zijnde bedrijvencentra : Aartselaar, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Sint-Niklaas, Tongeren en Zaventem. Gelet op het feit dat op dat ogenblik de meeste van deze 9 bedrijvencentra nauwelijks één jaar of minder geopend waren, is het zeer voorbarig om uit dit eerste onderzoek enkele besluiten te willen trekken. a) bezettingsgraad : varieerde van 100 % (Aartselaar en Kortrijk) tot 30,3 % (Brugge), 21,7 % (Sint-Niklaas - slechts drie maand geopend) en 2,5 % (Tongeren - slechts 14 dagen geopend)
[ 272 3
8 (19864987) - Nr. 5
b) aantal ondernemingen : 72 in totaal waarvan volgens de hoofdaktiviteit - dienstverlening : 44 (61,l %) - distributie : 16 (22,2 */o) - produktie : 9 (12,5 %) - onderzoek en ontwikkeling : 3 ( 4,2 0th) Er dient te worden aangestipt dat een aantal bedrijvencentra enkel over kantoorruimte beschikken, maar niet over een ruimte voor produktiegerichte activiteiten. Ca. 45,4 % van de ondernemingen was pas opgericht op het ogenblik dat zij hun intrek namen in het bedrijvencentrum ; 34,l % was opgericht 1 a 12 maanden vóór een huisvesting in het bedrijvencentrum. c) tewerkstelling : 142 in totaal (exclusief Aartselaar, waarover geen gegevens beschikbaar waren) of een gemiddelde tewerkstelling van 2,3 per onderneming (eveneens exclusief Aartselaar). 2.2. Toestand per 1 oktober 1986 : onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting. De resultaten van dit onderzoek, dat betrekking had op 11 bedrijvencentra (9 die reeds op 15 juni 1986 operationeel waren + Overpelt en Geel), werden gebundeld in het boek ,,Lokale intiatieven : Bedrijvencentra, exponenten van lokale tewerkstellingsinitiatieven”, uitgegeven door de Koning Boudewijnstichting. a) bezettingsgraad : varieerde van 100 % (Aartselaar, Kortrijk en Leuven) over 73 % (Hasselt), 64 % (Zaventem), 42 0’0 (Overpelt - 2 1/2 maand operationeel), 21 % (Tongeren - 4 maand operationeel), 24 % (Geel - 18 dagen operationeel) en 30 % (Brugge - 19 maanden operationeel). b) aantal ondernemingen : 90 in totaal, waarvan volgens de hoofdaktiviteit : - dienstverlening : 51 (56,7 */o) - distributie : 21 (23,3 */‘o) - produktie : 18 (20,2 %) c) Tewerkstelling : 282 in totaal (ondernemers en personeel samen). 2.3. Toestand per 15 december 1986 : eigen onderzoek Op 23 december 1986 werd aan de 5 Vlaamse GOM? gevraagd de stand van zaken per 15 december 1986 mede te delen nopens de bedrijvencentra, de daarin gehuisveste ondernemingen en de ondernemingen die het bedrijvencentrum reeds verlaten hebben, dit aan de hand van een uitvoerige vragenlijst. Van zodra deze gegevens zijn ingezameld en verwerkt, zullen zij u worden meegedeeld. Zij zullen het mogelijk maken een eerste analyse en evaluatie omtrent de werking van bedrijvencentra weer te geven. Het is evenwel nog te vroeg aan de hand van dit tweede onderzoek na te gaan ofbedrijvencentra een positieve invloed hebben op het voortbestaan van de in de bedrijvencentra gestarte ondernemingen. Immers, diverse nationale en internationale studies hebben uitgewezen dat de eerste vijf jaar van een KMO determinerend zijn voor het al dan niet voortbestaan van deze onderneming. Daarom is een permanente evaluatie noodzakelijk en daarom ook wordt sementrieel (per 15 juni en per 15 december) de evolutie opgevraagd nopens de bedrijvencentra, de daarin gehuisveste ondernemingen en de ondernemingen die het bedrijvencentrum verlaten hebben.
BIJLAGE 2 Het Fonds voor Industriële vernieuwing Stand van zaken sedert de heropstarting van het fonds in 1985 (koninklijk besluit van 4 oktober 1984) Begin 1985 werd het Fonds voor Industriële Vernieuwing feitelijk heropgestart. Het FIV is samengesteld uit 4 luiken of opdrachten, waarvan de 3de opdracht, zijnde de financiering van diverse projekten voor gewestelijk reconversie- of ontwikkelingsbeleid via de saldi van het artikel op de begroting van Economische Zaken ,,Nationaal Solidariteitsfonds - Nationale Sectoren in Vlaanderen”, nog niet van toepassing is.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1273 1
1 FIV - lste opdracht - Dit luik dient ter financiering van zogenaamde reconversiecontracten in de ontwikkelingszones. Het betreft een tijdelijke overheidscapatiteit ten belope van maximaal 49 */*van het maatschappelijk kapitaal met vooraf contractueel bepaalde terugkooptermijnen. De openbare investeringsmaatschappijen dienen zelf 1/3 van de overheidsmiddelen aan te brengen. 2. FIV - 2de opdracht - Betreft de verderzetting van de vroegere FIV-werking (reconversie en renovatie) en beoogt in feite een versterking van de aktiemiddelen van de openbare investeringsmaatschappijen (OIM). Ook hier dienen de OIM’s zelf 1/3 van de middelen aan te brengen. 3. FIV - 4de opdracht - Betreft middelen ter financiering van projecten inzake toegepast onderzoek op initiatief van de gewesten. Deze middelen worden aan de bedrijven ter beschikking gesteld via renteloze voorschotten ten bedrage van 50 % en uitzonderlijk 75 */*van de kosten van het projekt. Het Gewest zelf dient 1/3 van het overheidsaandeel te financieren. In de Begroting van 1985 werd aldus voor Vlaanderen 432 miljoen frank ter beschikking gesteld. Tot op heden werd 1 belangrijk projekt goedgekeurd waarbij 183 miljoen frank aan FIV-middelen werden ingezet. - Resultaat tot op heden Volgende tabel geeft een overzicht van de belangrijkste resultaten tot op heden : FIV FIV FIV le opdr. 2e opdr. 4e opdr. - Aantal projekten - Beschikbare middelen tot op heden (in miljard frank) - Impakt van de projecten op de middelen (in miljard frank)
5
14
1
1,726
2,010
0,432
1,986
1,581
0,183
- Toelichting eigenlijke reconversieprojekten (FIV lste luik) Gelet op het belang van de eigenlijke reconversievennootschap in het kader van de reconversie van de ontwikkelingszones is het nuttig de tot op heden bereikte resultaten in volgende tabel te schetsen : Aantal projekten 5 Kapitalisatie van de nieuw opgerichte bedrijven 9,581 miljard fr. Ingebrachte FIV-middelen 1,968 miljard fr. Totale voorziene investeringen 18,075 miljard fr. Totale tewerkstelling 442 Van deze totale tewerkstelling worden 430 arbeidsplaatsen in Limburg gerealiseerd. - Nieuwe FIV-werking Op 9 juni 1986 werd, ingevolge een schrijven van Minister Maystad!, de verdere FIV-werking opgeschort in afwachting van een aanpassing van het Koninklijk Besluit, overeenkomstig het Regeerakkoord. Hierin werd gesteld dat : < de inbreng van de prive-investeerder diende verhoogd < de openbare investeringsmaatschappijen deels met eigen middelen zouden moeten participeren < het FIV op een billijke wijze zou dienen vergoed te worden < de latere terugkoop door de ondernemingen zou moeten geactiveerd worden. Deze blokkering werd door de Vlaamse Executieve onmiddellijk aangevochten. Ingevolge het Overlegcomité Regering-Executieven werd de aangelegenheid verder besproken tussen de Minister van Economische Zaken en de Gewestexecutieve, vertegenwoordigd door de Minister van Economie en Werkgelegenheid. Volgende consensus werd bereikt inzake hervorming van het FIV : 1) Mogelijkheid van overdracht van FIV-II naar FIV-1. 2) Substantiële inbreng van privé-sektor eveneens in FIV-II-projekten. 3) Gedeeltelijke inbreng door openbare investeringsmaatschappijen in eigen opdracht in alle FIV-projekten.
[ 274 3
8 (1986-1987) - Nr. 5
4) Verschillende maximale FIV-inbreng in FIV-II-projekten, al naargelang het al-of-niet over innovatieprojekten gaat. 5) Opnamemogelijkheden tot 1 januari 1988 enkel voor de Gewestelijke investeringsmaatschappijen. 6) Voor de opnames vanaf 1 januari 1988 reservatie NIM/GIMS in de verhouding 25/75 ste. Aan dit globaal akkoord was eveneens de voorwaarde verbonden dat voor 1,2 miljard frank toegevoegde middelen van 1986 effektief onder de vorm van nieuwe vastleggingsmachtigingen zouden vrijgegeven worden wat op dit ogenblik nog niet gerealiseerd is. - Het FIV-3de luik Ingevolge het akkoord van 25 november 1986 zal Vlaanderen in het FIV-3de luik voor 1987 een totaal bedrag van 872,5 miljoen frank toegewezen krijgen. Dit bedrag bestaat enerzijds uit eenverdere regionalisering van het IWONL, en anderzijds uit overgehevelde middelen van de technologische contracten. Op haar vergadering van 21 januari 1987 besliste het overlegcomité dat de Gewesten overleg plegen met de Minister van Wetenschapsbeleid over de uitvoering van de beslissing inzake het FIV-derde luik. De Vlaamse Executieve zal, vooraleer definitieve beslissingen terzake te nemen het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenshapsbeleid inwinnen over de aanwending van deze middelen in het Vlaams Gewest.
BIJLAGE 3 Stichting Technologie Vlaanderen Werking van STV in 1986 1. Gelet op de belangrijke informatieopdracht van STV was ook in 1986 één van de belangrijkste objectieven de uitbouw van een uitstekend functionerende documentatiedienst. De informatie wordt verzameld op diverse manieren : - via de onderzoeksprogramma’s - via literatuurprospectie - via congressen en bijeenkomsten - via netwerk van organisaties en deskundigen - via enquetes - via permanente geïnformatiseerde inventaris en collectievorming De verspreiding van de informatie gebeurde door : - tussentijdse mededelingen : STV-publicaties, STV-eindrapporten, STV-brochures, andere publicaties en mondelinge bijdragen - STV-studiedagen en -seminaries gericht naar specifieke doelgroepen 2. In de loop van 1986 werden 4 types van onderzoeksopdrachten verricht : - Afronding van de onderzoeksprogramma’s gestart in 1984 : - CAD/CAE : gevolgen voor de kwantiteit en kwaliteit van de arbeid - CO0 : computer-ondersteunende opleiding in bedrijfsverband - Inventaris van het onderzoek in verband met nieuwe technologie en maatschappelijke veranderingsprocessen. Deze projecten werden in 1986 afgerond en voorgesteld aan de pers. - Verdere uitvoering van de onderzoeksprogramma’s gestart in 1985 : Eigen projecten : - Technologische innovatie en kwaliteit van de arbeid - Robotica in Vlaanderen Uitbestede projecten : - Technologische innovatie en kwantiteit van de tewerkstelling - De wettelijke en conventionele beschikkingen bij de invoering van technologische innovatie, meer in het bijzonder CAO nr. 39 - Aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt
8 (19864987) - Nr. 5
1275 1
- Technologische innovatie en KMO - Maatschappelijke veranderingsprocessen en biotechnologie Twee projecten werden in 1986 beëindigd (Onderwijs en Biotechnologie) - Nieuwe projecten van 1986 (goedgekeurd door de Vlaamse Executieve) Eigen projecten - Maatschappelijke gevolgen van telematica Uitbestede projecten : - Rol van maatschappelijke aspecten in onderzoeks- en technologiebeleid in binnen- en buitenland - Preventief veiligheids- en gezondheidsbeleid rond nieuwe technologieën in de onderneming - ITEC perspectieven voor Vlaanderen - Prospectieve sectorbenadering : infoverzameling over technologische innovatie - Kwalificatie-thema - Electronic Funds Tranfer - Medische technologie - Continuerings- en/of actualiteits-gebonden onderzoek 3. De begeleidingsopdracht van STV bestaat uit het geven van info aan werkgevers en -nemers en de deelname als externe deskundige aan vergaderingen in de bedrijven en verenigingen. 4. STV krijgt adviesopdrachten van de sociale partners en de overheid, of neemt zelf het initiatief adviezen te formuleren. De kostenbegroting voor het jaar 1986 is in de bijgevoegde tabel weergegeven. In een andere tabel wordt een schematisch overzicht gegeven van de programma-uitvoering. 1.
II.
Overzicht begroting STV 1986 Documentatie- en informatieopdracht 5.100.000 A. Vergaren van info 3.650.000 B. Verspreiding van info 800.000 Subtotaal 1 Onderzoeksopdracht A. Ondersteuning programma’s 1984 en 1985 B. Onderzoek Telematica C. Beperkte opdrachten D. Continuerings- en/of actualiteitsgebonden onderzoek Subtotaal II
III. Begeleidingsopdracht IV. Adviesopdracht Totaal 1 - IV Algemene kosten Kosten voor werking Kosten voor informatisering Algemeen totaal
8.750.000
600.000 5.000.000 9.680.000 9.000.000 24.280.000 2.000.000 970.000 36.000.000 3.307.500 7.692.500 3.000.000 50.000.000
8 (19864987) - Nr. 5
[ 276 1
Stand van zaken STV-onderzoeksopdrachten Schematisch overzicht interne STV-projekten
Volgnummer
TITEL
84.1.1
CAD/CAE in de Vlaamse industrie
84.2.1
Computer ondersteunde opleiding in de onderneming Inventaris Sociaal Wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen naar technologische innovatie
84.3.1
85.1.3. 85.3.2.
86.1.5. 86.2.3. 86.2.4. 86.3.6. 86.3.7. 86.4.1
Technol. innovatie en kwaliteit van de arbeid Robotica in Vlaanderen
Gezondheids- en voorkomingsbeleid in ondernemingen t.a.v. nieuwe techn. ITEC Kwalifícatieverschuiving o.i.v. nieuwe techn. Electronic Funds Transfer& Medische technologie DIRV en buitenland
Data
Betrokken populatie Resultaten Follow-up
Start
Einde
21.12.84
31.12.86
120 bedrijven
publikatie deel 1 (+ bijlagen) in oktober 1986 studiedag begin november 1986 publikatie deel 2 in jan. 1987 studiedag (FTI 87)
21.12.84
21.12.85
2 bedrijven
colloquium 23.06.86
21.12.84
15.12.86
600 onderzoekscentra publikatie (3 delen) februari 86 persconferentie 4.06.86
16.12.85 16.12.85
3 1.03.87 31.12.86
Optie op1 bedrijf Ongeveer 100 bedrijven
publikatie gepland 05.87 publikatie gepland 03.87 seminarie gepland FTI 87
01.09.86 01.09.86
28.02.87 31.12.86
Algemeen Algemeen
publikatie gepland 03.87 publikatie gepland 02.87
01.11.86 01.10.86 15.11.86 01.09.86
30.04.87 15.04.87 15.05.87 28.02.87
Algemeen
publikatie gepland 03.87 seminarie gepland FTI 87 advies gepland
8 (19864987) - Nr. 5
[ 277 1
Schematisch overzicht uitbestede STV-projecten
Betrokken centra
Volgnummer
TITEL
85.1.2.
Technolog. innovatie en verschuiving in de kwantiteit van CES-KUL tewerkstelling HIVA-KUL Sem. Fin. Econ. RUG Dienst Alg. Econ. RUCA RIAT Informatie en overleg in de onderneming, meer specifiek CAO Centr. Sociol. 39 VUB RIAT SOI-KUL Aansluitingsproblematiek onderwijs arbeidsmarkt CBI Technologische innoKMO-studieg. vatie in KMO’s UFSAL Dep. PSW-UIA
85.1.4. .
85.2.2. 85.3.3.
85.3.4.
86.3.5.
Data Begin
Einde
1.11.85
30.4.87
procedure lopend
Resultaten Follow-up
algemeen fin. sector
publikatie gepland
textielsector
1.11.85
28.02.87
16-tal bedrijven
publikatie gepland seminarie FTI 87
15.09.85
14.06.86
algemeen
publikatie in voorbereiding
1.10.85
31.01.87
(1.600 bedrijven) (telefon. enq.) 400 bedrijven (schrift. enq.) 25 cases
publikaties gepland
14.11.85
19 bedrijven
publikaties gepland seminarie FTI 87
Maatschappelijke aspecten van Lab. Genet. RUG 15.11.85 biotechnologie
Telematica
Betrokken populatie
1 jaar
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 278
BIJLAGE 4 Sectoriële centra voor collectief wetenschappelijk onderzoek 1 Deze onderzoekscentra hebben ofwel het statuut van Centrum De Groote, ofwel een onakankelij k statuut. (lijst in bijlage) a) Centra De Groote Deze centra hebben een wettelijk statuut (wetsbesluit 30 januari 1947) en staan onder de voogdij van het Ministerie van Economische Zaken. Er is een verplichte financiering (bij K.B. vastgesteld) door alle ondernemingen van het land die hun activiteit geheel of gedeeltelijk in de betrokken bedrijfstak verrichten. Deze verplichte bijdragen dekken de werkingskosten van de centra en een deel (50 %) van de kosten van het verrichte onderzoek. Het onderzoek wordt verder gefinancierd door overheidssubsidies van het IWONL, DPWB, EG, enz... Een derde deel is afkomstig van de betalingen voor dienstverleningen op het gebied van technologische bijstand aan de bedrijven. b) Vrije collectieve centra Deze centra werden opgericht door industriële subsectoren ter uitvoering van wetenschappelijke onderzoeksprojecten via bilaterale en multilaterale contracten. De toetreding gebeurt op vrijwillige basis. De financiering gebeurt door de bijdragen door de leden, de contracten die met de industrie worden afgesloten, en toelagen van de overheid (o.a. IWONL). 2. De opdracht van de collectieve centra bestaat uit het uitvoeren van programma’s van wetenschappelijk onderzoek en uit het verlenen van diensten aan de leden en de overheidsinstellingen : a) wetenschappelijk onderzoek : Het onderzoek wordt uitgevoerd volgens tweejarige programma’s die vernieuwbaar zijn. Het gaat om toegepast onderzoek waarvan de resultaten zich op middellange termijn bevinden. b) dienstverlening : De dienstverlening bestaat uit technische bijstand en technologische begeleiding bij specifieke problemen van de leden-ondernemingen : beperkt in omvang (maximum 2 dagen) is gratis en wordt voor 100 % door IWONL gedragen. 3. Bepaalde Centra De Groote doen in ruime mate beroep op overheidssteun voor hun inkomsten. Bijna steeds gaat het hier uitsluitend om IWONL-steun. (voor 1982 wordt in de tabel een overzicht van de inkomsten gegeven). In 1985 bedroegen de IWONL-toelagen 388 miljoen F, dit is bijna 27 % van de nationale IWONL toelagen. De regionalisering van het IWONL stelt geen onoverkomelijke problemen voor de verdere ondersteuning van de collectieve onderzoekscentra. De Gewestexecutieven kunnen localiseerbare projecten blijven betoelagen. Bepalend hierin is de localisatie van de ondernemingen die de resultaten van het onderzoek zullen valoriseren, ongeacht het feit dat de onderneming voor een deel van het onderzoek een beroep moet doen op laboratoria gevestigd in een ander gewest. In onderling overleg kunnen sommige Centra De Groote hun struktuur regionaal opsplitsen. Desgevallend kan ook worden overgegaan naar het statuut van de vrije collectieve centra. Centra De Groote Centrum van de Brouwerij, de Mouterij en aanverwante nijverheden CENTEXBEL Centrum van de Belgische Textielnijverheid Centrum voor Lederonderzoek CL0 Centrum der Belgische Keramische Nijverheid CRIBC Onderzoekscentrum der Cementnijverheid OCCN Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw ocw Technisch Centrum van de Houtnijverheid TCHN Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het BouwWTCB bedrijf CBM
1
8 (19864987) - Nr. 5
[ 279 1
WTCM WTCOD
Wetenschappelijk en Technisch Centrum van de Metaalverwerkende nijverheid Wetenschappelijk en Technisch Onderzoekscentrum voor Diamant
Private Collectieve Centra Belgisch Instituut voor Lastechniek Coating Research Institute Centrum voor Research in de Metallurgie CRM LABORELEC Belgisch Laboratorium van de Elektriciteitsindustrie
BIL COR1
Werkjaar 1982
Personeel
Totale inkomsten
Brouwerij Mouterij en aanverwanten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Textielnijverheid . . . . . . . . . . . . Ledernijverheid . . . . . . . . . . . . . . Keramische Nijverheid . . . . . . . . Cementnijverheid . . . . . . . . . . . . Wegenbouw . . . . . . . . . . . . . . . . Houtnijverheid . . . . . . . . . . . . . . Bouwnijverheid . . . . . . . . . . . . . Metaalverwerkende nijverheid . . Diamant . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11 77 gesloten 53 34 118 22 105 100 12
22,2 160,5
532 Lastechniek . . . . . . . . . . . . . . . . Bekleding, weven en inkten . . . . Metallurgie . . . . . . . . . . . . . . . . . Electriciteitsindustrie . . . . . . . . .
60 19 282 252
Overheidssteun van inkomsten mio F in %
878
39,7 44,8 33,3
74 85,7 -
15,9 9
10 -
198
24,8 13,3 475, 835
83 60 57,2 -
288,9
24,6
-
-
42 71 -
71,8
176 54 43,3 300,l 41,5 315 215,5 21,3 1.175 20 30 0 589 685,3
Aantal Vlaamse aangesloten in % van totaal
18 699 27 10,3 42 102,3
176,2 1,57
48 29,9
072
-
8 (1986-1987) - Nr. 5
1280 1
B.3. Verslag namens de Commissie voor Huisvesting en Stadsvernieuwing uitgebracht door de heer C. Marchand Het verslag over de bespreking op 4 februari 1987 van de begrotingsartikelen die tot de bevoegdheid van de Commissie voor Huisvesting en Stadsvernieuwing behoren valt uiteen in twee delen. Het eerste deel omvat de bespreking van de materies waarvoor Gemeenschapsminister Akkermans bevoegd is, het tweede deel omvat de bespreking van de stadsvernieuwing, materie die tot de bevoegdheden van Gemeenschapsminister Pede voor Ruimtelijke Ordening behoort, doch ingevolge een beslissing van het Bureau van de Vlaamse Raad werd toegewezen aan de Commissie voor Huisvesting en Stadsvernieuwing. 1. Huisvesting ; II. Stadsvernieuwing.
1281 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
1. HUISVESTING A. Uiteenzetting van de Gemeenschapsminister De Gemeenschapsminister voor Huisvesting verstrekt de commissieleden een overzichtstabel van de kredieten in de sector Huisvesting. 1. Investeringsprogramma (in miljoen frank)
1985
1986
1986
2.000,o 3.253,O 3.843,O 1 .ooo,o
1.800,O 2.238,O 4.100,o 1 .ooo,o
1,800,O 2.238,O 4.100,o 1.ooo,o
2.400,O 2.238,O 4.100,o 1.313,8
10.096,6
9.138,O
9.138,O
10.05 1,8 = + 10%
werkelijke aangepaswerkelijke vastleggingen te begroting vastleggingen N.M.H. N.L.M. Woningfonds B runfaut
1987
ontwerp
De kredieten 1987 zijn vermeld in artikel 50 van het ontwerp van decreet wat de N.M.H., N.L.M. en Woningfonds betreft en in Titel II, sectie 80, artikel 51.06 wat de wet Brunfaut betreft. De Gemeenschapsminister verstrekt hierbij volgende uitleg. Het investeringsprogramma gaat uit van een aantal prioritaire beleidsopties : - Inbreiding door stads- en dorpsrenovatie In 1986 werd 19,7 % van het investeringsprogramma van de NMH aan stads- en dorpsrenovatie besteed. Voor het begrotingsjaar 1987 wordt gestreefd naar het realiseren van 33 % van het investeringsprogramma van de huisvestingsmaatschappijen aan projecten van stads- en dorpsrenovatie. Ook de verhoging van de kredieten voor de wet Brunfaut met 30 % is bestemd voor projecten in stads- en dorpsherwaarderingsgebieden. - Invoeren van het systeem van huurcompensaties De Gemeenschapsminister heeft in de commissievergadering van 21 januari jl. een uitvoerige uiteenzetting gehouden over het stelsel van de huurcompensaties. Het ontwerp van besluit ligt nu ter advies voor bij de Raad van State. De verhoging van het investeringsprogramma van 1800 mil- . joen in 1986 naar 2400 miljoen voor 1986 voor de NMH wordt voornamelijk verantwoord door het invoeren van de huurcompensaties, meer bepaald voor de investeringen voor de renovatiewerken. - Herwaardering van het eigen patrimonium van de NMH In 1986 werd 38 % van het vastgelegd programma besteed aan de herwaardering van het patrimonium van de NMH (bijvoorbeeld totale vervanging van de centrale verwarming in de woonblokken van de ,,De luchtbal”.) - Voorrang voor de ontwikkelingsgebieden In 1986 werd 31,6 % van het totaal investeringsprogramma besteed in de drie ontwikkelingsgebieden (Limburg, Kempen,
,
[ 282 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Westhoek) en in gebieden met bijzondere huisvestingsbehoeften. Voor het begrotingsjaar 1987 wordt gestreefd naar 36 %. - Vereenvoudiging van en meer prestatiegerichte bestekken Meer toegankelijke aanbestedingen zullen ook een kostenverlagend effect hebben.
2. Machtiging, bouw-, sanering- en kooppremies (in miljoen frank) 1986 1985 1987 1986 werkelijke aangepaste werkelijke ontwerp aanreke- begroting aanrekeningen ningen Art. 13 begrotingsdecreet (1987)
3.900,4
Verdeling over - bouwpremies - saneringspremies
3.029,6 812,6
3.800,O
3.799,9 2.624,1 1.087,7
.
3.800,O 2.400,O 1.400?0 (indicatief)
Deze machtiging is, voor wat 1987 betreft, vermeld in artikel 13 van Stuk 8 (19851986) - Nr. 1 De Gemeenschapsminister verklaart dat voor het begrotingsjaar 1986 25.000 aanvragen zijn gebeurd, verdeeld als volgt : 11 .OOO saneringspremies ; 14.000 bouwpremies.
3. Kabinetskredieten (in miljoen frank) 1987 1985 1986 1986 werkelijke aangepaste werkelijke ontwerp aanreke- begroting aanrekeningen ningen Sectie 16 (Titel 1 + II)
725
76,4
76,4
74,8
waarvan - loonkosten Kabinet (art. 11.02) werkingskosten Kabinet (art. 12.19) - huur + lasten
49,0
49,6
49,6
50,6
13::
1283 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
4. Overzicht van de uitgavenkredieten Huisvesting groter dan 1,O miljoen frank (1987)
Beknopte omschrijving
Artikel
1986 1987 1987 1985 1986 in totaal werkelijke ontwerp werkelijke aangepaste aanrekeningen begroting aanrekeningen (titel 1 + II) beschikbare kredieten (titel 1 + II/ (titel 1 + II) titel IV) (tip; &II saldo
12.60 l
Onderzoek en informatie
41.61 + 61.90 Lasten N.M.H. - N.L.M. + 61.91 (intrest + kapitaal) 41.62
Rentevermindering mijnwerkers + verhuis-, installatie en huurtoelage
41.63
Lasten Woningfonds
41.65 + 61.62 Lasten premiestelsel (bouw-, sanering- en kooppremie)
135
675
634
570
570
7.740,7
4.452,3
4.499,2
750,o
2.029,8
724,l
515,9
523,6
580,O
722,5
1.950,2
2.146,1
2.121,1
2.230,O
2.335,O
3.056,5
3.179,5
3.208,6
3.586,8
3.605,3
95,5
128,5
90,9
152,0
191,7
-
100,o
-
VK 300,o
VK 300,o
1.316,8
1.410,o
1.173,4
1.300,o
1.536,6
41.67
Inkomensverzekering
41.68
Huurcompensaties
51.06
Betalingskrediet Brunfaut
61.61
Krotopruiming N.M.H. - N.L.M.
13,2
-
14,3
834
70,9
61.92
Krotopruiming
72,7
76,0
55,4
76,0
123,0
14.971,2
12.014,8
11.692,9
8.688,2
10.720,7
gemeenten
Totalen sub 4 vermelde uitgavenkredieten
De Gemeenschapsmininister geeft omtrent sommige uitgavenkredieten nog volgende toelichting. Het bedrag van 750 miljoen opgenomen onder artikel 4 1.6 1.03 dient om de lasten te dekken voortvloeiend uit de herfinanciering van het aandeel in de schuldenlast van de sociale huisvesting overeenkomstig het akkoord op 25 november 1986 afgesloten tussen de nationale Regering en de Executieven. Dit is een zeer laag bedrag in vergelijking met wat vorig jaar werd uitgetrokken. Aan deze 750 miljoen moeten echter de saldi van de fondsen worden toegevoegd die nu worden geliquideerd. In totaal levert dit 2.029 miljoen aan kredieten op wat nog steeds 2.400 minder is dan in 1986. Daartegenover staat echter wel dat het investeringsprogramma 1987 1 miljard hoger ligt dan de werkelijke vastleggingen voor 1986 (zie tabel 1). De Gemeenschapsminister wijst erop dat vanaf 1988 terug een hoog bedrag zal moeten worden ingeschreven in uitvoering van het Sint-Catherina-akkoord over de lasten van het verleden. De Gemeenschapsminister verwacht zich aan een bedrag gaande tot 4,5 miljard per jaar in de veronderstelling dat de totale schuldenlast wordt geconsolideerd over een termijn van 40 jaar. Het krediet van 3,5 miljard (art. 41.65 + 61.62) als dekking van de lasten (intresten en aflossing) van de diverse premiestelsels is het gevolg van de prefinanciering die ook voor het uitbetalen van de diverse premies werd ingevoerd. De stijging van het krediet uitgetrokken voor de inkomensverzekering, namelijk 23,5 miljoen, wordt verantwoord door het toenemend aantal aanvragen. Samen met het overgedragen saldo van ongeveer 40 miljoen zijn er voor 1987 in totaal 192 miljoen beschikbaar.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 284 1
Voor de huurcompensaties werden voor 1987 gesplitste kredieten voorzien ; 3 0 0 mijoen vastleggingen en 100 miljoen ordonnanceringen om, zodra het stelsel operationeel is, onmiddellijk tot uitbetaling te kunnen overgaan.
B. Bespreking - Sociale huisvesting - Stijging van de huurprijzen (B .E. 7 november 1984, gewijzigd door B.E. 6 november 1985) Aan de stijging van de huurprijzen in de sociale huisvestingssector werd door uw commissie een uitgebreide bespreking gewijd naar aanleiding van het voorstel van resolutie van de heren P. De Weirdt en H. De Loor betreffende de onverantwoorde stijging van de huurprijzen voor de sociale woningen (zie Stuk 183 (1986-1987) - Nr. 1 en 2 - Verslag uitgebracht door de heer H. Adriaensens). De Gemeenschapsminister verstrekt de commissie de volgende tabellen inzake de aanpassing van het huurstelsel per 1 januari 1987. Aanpassing huurstelsel 1 januari 1987
Stijging of daling van
Aantal huurders de reële huurprijs in (op basis van 35 absolute cijfers erkende maatschappijen)
- 2.000 - 1.500 - 1.000 - 500 0 500 1.000 1.500 2.000 3.000
tot - 1.500 tot - 1 .ooo tot - 500 0 tot tot 500 tot 1.000 tot 1.500 tot 2.000 tot 3.000 +
Totaal
Aantal huurders (op basis van 52 erkende maatschappijen)
Abs.
%
Abs.
%
285 242 564 2.998 8.020 3.307 1.734 843 566 227
1,52 1,29 3,00 15,96 42,69 17,60 9,23 4,49 3,Ol 1,21
422 390 891 5.428 14.079 6.118 3.120 1.554 1.094 429
1,26 1,16 2,66 16,19 42,00 18,25 9,31 4,64 3,26 1,28
18.786
100,00
33.525
100,00
Aanpassing huurstelsel 1987 Stijging of daling van Aantal huurders de reële huurprijs in (35 e.v.) percentages Abs. % - 20 tot - 10 tot 0 tot + + 10 tot + + 10 tot + + 50 Totaal
10 0 10 20 50
Aantal huurders (52 e.v.) Abs.
%
1.163 2.857 6.893 3.802 3.269 802
6,19 15,21 36,69 20,24 17,40 4,27
1.853 5.204 12.001 6.873 6.220 1.374
5,53 15,52 35,80 20,50 18,55 4,lO
18.786
100,00
33.525
100,00
[ 285 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister verklaarde bij de bespreking van het voorstel van resolutie een beperkte enquête te zullen instellen bij alle erkende maatschappijen om na te gaan welke de oorzaken zijn van de + 4,5 % huurprijsstijgingen die meer dan 2.000 frank per maand bedragen: Het is evident dat men op stijgingen die veroorzaakt zijn door de verhoging van het gezinsinkomen of de daling van de kinderlast niet kan terugkomen. Zodra de resultaten van deze enquête bekend zijn zal een eventuele wijziging in de reglementering worden doorgevoerd voor de echte sociale gevallen. De commissie zal hierover eerst worden geraadpleegd. Een lid wijst erop dat men bij de verwerking van de statistieken inzake de stijging of daling van de sociale huurprijzen moet rekening houden met het feit dat de onveranderd gebleven huurprijzen door sommige erkende maatschappijen worden verrekend bij de stijgingen. Op vraag van een lid of de huurprijsberekening niet kan worden vereenvoudigd, antwoordt de Gemeenschapsminister dat de erkende maatschappijen reeds werden uitgenodigd alternatieven uit te werken. Dit leverde echter geen resultaat op. Een werkgroep tracht nu enige vereenvoudiging en doorzichtigheid aan te brengen. - Huurcompensaties De Gemeenschapsminister licht het stelsel van de huurcompensaties dat reeds door de Executieve werd goedgekeurd, toe. Het huurcompensatiestelsel is bedoeld als oplossing voor drie prangende problemen die zich inzake de huisvesting in het algemeen en de sociale huisvesting in het bijzonder stellen. Het zijn : a) het bestrijden van de leegstand ; van de 90.000 onbewoonde woningen in het Vlaamse Gewest zouden er 40.000 mits ,,zachte” renovatie voor bewoning vatbaar zijn ; b) het zoveel mogelijk verschaffen van een sociale woning aan de laagste inkomenscategorie, in’t bijzonder deze met kinderlast ; c) het ter beschikking stellen van huurwoningen aan de erkende maatschappijen, wat minder kapitaalopslorpend is dan nieuwe woningen te bouwen. Volgens de bepalingen van het ontwerp van besluit van de Executieve, dat thans aan de Raad van State voor advies wordt overgemaakt, zullen de erkende maatschappijen, leegstaande woningen (minstens 12 maanden) van particulieren, gemeenten, intercommunales of OCMWs kunnen huren. Deze woningen mogen weliswaar geen onherstelbare gebreken vertonen met betrekking tot de stabiliteit en de bouwfysica (dit is hoofdzakelijk voldoende verlicht zijn en voldoende licht binnenlaten en geen onoverkomelijke vochtproblemen vertonen). De inhuurneming van de woningen gebeurt op basis van een door de Gemeenschapsminister vastgestelde type-huurovereenkomst, wat niet belet dat de maatschappijen een zekere vrijheid hebben om met de eigenaars te negociëren binnen het kader van de bindende bepalingen van deze type-overeenkomst (bv. duur van de huurovereenkomst maar minstens 9 jaar ; vanaf wanneer de huurprijs verschuldigd enz.). De erkende maatschappijen zullen met akkoord van de eigenaars een zogenaamde ,,zachte” renovatie doorvoeren in eigen beheer of via aanbesteding. De aard van de werken wordt in diverse rubrieken omschreven. De investeringskosten voor deze werken mogen maximaal 60.000 frank per woning en per
8 (1986-1987) - Nr. 5
12% 1
jaar van de huurtermijn bedragen. Met een minimumhuurtermijn van 9 jaar bedraagt het minimum investeringsbedrag voor de renovatie van een woning 540.000 frank. Het is wel te verstaan dat een groot gebouw na renovatie meerdere woningen kan opleveren. In dit geval kunnen de investeringskosten vermenigvuldigd worden met het aantal woningen dat het resultaat zal zijn van de renovatie. De huurovereenkomst alsook de huurprijs die een element ervan uitmaakt, wordt door de Gemeenschapsminister voorafgaand goedgekeurd. Deze maatregel is ingegeven door de zorg om een eenvormige interpretatie in de toepassing van het besluit in de hand te werken. Door deze goedkeuring wordt het ook mogelijk budgettair in de pas te blijven. Het Vlaams Gewest compenseert immers het verschil tussen de huurprijs die de maatschappijen aan de eigenaar betalen en de huurprijs die aan de huurders wordt aangerekend. Deze laatste zou normaliter hoger moeten zijn dan de aan de eigenaar betaalde huurprijs maar door de tussenkomst van het Vlaamse Gewest in deze huurprijs wordt het mogelijk deze te herleiden tot sociaal aanvaardbare huurprijzen in functie van het inkomen van de sociale huurders. De minimale jaarlijkse huurprijs aangerekend aan de sociale huurder bedraagt 25.000 frank, wat per maand 2.000 frank bedraagt. Het is de bedoeling van de Executieve de huurcompensatie te beperken tot 5.000 frank per woning en per maand. De Gemeenschapsminister wijst erop dat de invoering van het huurcompensatiestelsel een permanente begeleiding van de erkende maatschappijen zal vergen omdat zij zullen worden geconfronteerd met nieuwe taken. Ook de architecten zullen bijzonder moeten worden gesensibiliseerd voor de zachte renovatie. Dit impliceert bijvoorbeeld dat men geen steunmuren uitbreekt ; dat men zichtbare leidingen die voldoen, laat zitten ; dat men, zonder toegevingen op de kwaliteitsvereisten, ook soberder materialen aanwendt. Het resultaat van de operatie zal zijn dat men met ongeveer 3 maal minder kapitaal dan voor nieuwbouw was vereist, bewoonbare woningen ter beschikking van de sociale huurder kan stellen. Hierbij moet nog worden gewezen op het feit dat bij het einde van de huurceel eventueel nog een terugbetaling kan worden gevorderd voor de verrichte investeringen vanwege de eigenaars. Voor de berekening van het inkomen van de sociale huurders verwijst de Gemeenschapsminister naar de Huisvestingscode. Ook bevat het ontwerp-besluit criteria voor de prioriteiten bij de toewijzing van de gerenoveerde woningen. De Gemeenschapsminister hoopt dat de erkende maatschappijen door deze innovatie zullen worden overtuigd. De zware schuldenlast die de sociale huisvesting torst, heeft hem ertoe genoopt deze formule uit te werken die zoals gezegd, minder financiële middelen vergt en bovendien inspeelt op een ander prangend probleem inzake de huisvesting, namelijk de leegstand. Een lid is van oordeel dat het stelsel van de huurcompensaties dat de Gemeenschapsminister wil invoeren, een maatregel is die voordelig is voor de eigenaar van leegstaande woningen. De sociale huurders zijn er niet zo mee gebaat vermits zij, in de laagste inkomenscategorie nog steeds door 2.000 frank huur per maand dienen te betalen, wat percentsgewijs berekend, meer is dan wat hogere inkomenscategorieën zullen moeten betalen. Het lid is van mening dat men beter de leegstaande panden opkoopt dan ze te renoveren vermits men na.10 jaar toch opnieuw tot renovatie zal moeten overgaan.
[x7 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister verklaart dat het de erkende maatschappijen vrij staat panden aan te kopen en te slopen. Zij zullen een kosten-baten-analyse uitvoeren. Als het financieel interessanter is leegstaande panden aan te kopen dan ze te huren, zullen zij dit doen. De minimum huurprijs die de minst-begoede klasse in dit stelsel zal dienen te betalen, bedraagt 2.000 frank, wat gemiddeld slechts 10 % van het inkomen bedraagt. De Gemeenschapsminister verklaart dat de Vlaamse Executieve enerzijds de huurcompensatie wenste te beperken tot 5 .OOO frank per maand en anderzijds de minimum-inbreng van de huurders vaststelde op 25.000 frank per jaar. Na een experimentele periode zal de budgettaire weerslag van de inhuurneming en renovatie van 1.000 woningen worden geëvalueerd. Desgevallend kan het stelsel worden bijgestuurd. Een lid suggereert dat de erkende maatschappijen vooral in de erkende herwaarderingsgebieden hun activiteiten ter bestrijding van de leegstand door middel van het huurcompensatiestelsel zouden ontplooien. Ook voor het stadsherwaarderingsbeleid zijn er immers te weinig middelen voorhanden. De Gemeenschapsminister nuanceert dit enigszins. Hij is van mening dat de stadsherwaarderingsgebieden niet mogen ontaarden in sociale getto’s. Dit is niet de bedoeling. Met het stelsel van huurcompensaties beoogt men ook aan de zogenaamde ,,losse” leegstand te verhelpen. - Fusie NMH - NLM Een lid vraagt of de verleden jaar aangekondigde fusie van NMH en NLM kortelings mag worden verwacht. De Gemeenschapsminister deelt de commissie mee dat men in deze aangelegenheid met moeilijkheden heeft moeten rekening houden. Er is vooreerst het inzicht dat men toch twee maatschappijen zal moeten behouden omdat de NLM ook met de ruilverkavelingsoperaties is gelast. Deze kan men niet met de sociale huisvesting in een instelling samenbrengen. Verder pleit de basis voor het behoud van de twee instellingen omwille van het verzekeren van de continuïteit. De aangelegenheid wordt nog bemoeilijkt door de benarde financiële situatie van beide instellingen. De Gemeenschapsminister legt zijn ontwerp van decreet dat reeds door de Executieve werd goedgekeurd’nu voor ter advies aan de Raad van State. Op vraag van een lid of ook de plaatselijke erkende maatschappijen zullen worden gefusioneerd, antwoordt de Gemeenschapsminister dat er van 136 erkende maatschappijen wellicht wel een aantal kunnen worden gefusioneerd. Hij zal dit zoveel mogelijk trachten te stimuleren. Wellicht kan bij de eventuele fusie van de NMH en NLM de operatie worden aangemoedigd via nieuwe erkenningsvoorwaarden. - Financiering van de sociale huisvesting Verschillende leden betreuren dat er te weinig kredieten voor de sociale woningbouw worden uitgetrokken. Vele erkende maatschappijen hebben de laatste jaren geen enkele nieuwbouwactiviteit meer kunnen ontplooien. Een lid vraagt of er reeds een oplossing is voor het nijpend liquiditeitsprobleem van de NMH die nog voor 500 miljoen in ‘t krijt zou staan bij de aannemers, architecten en studiebureaus van bouwwerken. De Gemeenschapsminister wijst erop dat het nijpend gebrek aan financiële middelen waarmee de NMH en ook de
8 (1986-1987) - Nr. 5
NLM worden geconfronteerd het gevolg is enerzijds van betwistingen tussen de nationale en regionale overheden over hun aandeel in de bestaande lasten en anderzijds van de gewesten onderling over de verdeling van het gewestelijk aandeel van deze lasten. In het StXatharina-akkoord van 25 november 1986 werd de basis van een oplossing voor de moeilijkheden gelegd. De betalingsachterstand van de NMH en de NLM bedraagt in totaal 7,5 miljard, 3,26 miljard voor de NMH en 4,2 miljard voor de NLM. Met de nationale regering werd overeengekomen dat zij aan de NMH en NLM alsnog een lening met staatswaarborg zou toekennen die echter enkel zou aangewend worden voor vorderingsstaten die voortvloeien uit verbintenissen afgesloten vóór 3 1 december 1985. De Executieve heeft reeds herhaaldelijk aangedrongen opdat deze leningsmachtiging onverwijld zou worden goedgekeurd door de Ministerraad. Het investeringsprogramma 1986 en volgende, dit wil zeggen verbintenissen aangegaan of aan te gaan door de NMHNLM na 1 januari 1986, zouden gefìnancieerd worden onder Vlaams gewestelijke verantwoordelijkheid of waarborg. In uitvoering hiervan werd door de Vlaamse Executieve op 16 juli 1986 goedkeuring gehecht aan een lening met gewestwaarborg van 450 miljoen aan de NMH en 5 16 miljoen aan de NLM, aan te wenden enkel en uitsluitend ter financiering van de sociale investeringen in het Vlaamse Gewest waarvan de verbintenis dateert van na 31 december 1985. Een lid betreurt dat de vastleggingsmachtigingen voor de NLM zijn gedaald van 3.253 miljoen in 1985 naar 2.238 in 1986 en in 1987. Voor het Woningfonds daarentegen werd in 1986 een stijging van 300 miljoen aan vastleggingsmachtigingen doorgevoerd. Op vele plaatsen worden aanvragen tot groepsbouw via de NLM geregistreerd die echter bij gebrek aan middelen niet kunnen worden gerealiseerd. De Gemeenschapsminister repliceert dat de middelen van de NLM voor het begrotingsjaar 1986 niet werden opgebruikt omdat de rentevoet van de sociale leningen door de NLM toegestaan te hoog was in vergelijking met de marktrentevoet, namelijk van 7,5 tot 8,5 procent. Zopas werd in de Vlaamse Executieve beslist zowel de eigen intrestlast van de NLM met 1 % te verlagen als de intrestvoeten van de door haar verstrekte leningen. Een lid vraaft of de Gemeenschapsminister klaarheid heeft omtrent de schulden en tegoeden van elk van de twee maatschappijen in de respectieve gewesten. De Gemeenschapsminister verklaart dat hij zowel in de NMH als in de NLM een audit heeft bevolen om binnen de drie maanden te becijferen hoeveel de lasten van het Vlaamse Gewest precies bedragen. Men moet exacte cijfers hebben als vertrekpunt. Ook moet onderzocht worden in hoever verlieslatende operaties in Wallonië zijn afgeschreven op het reservefonds. Het staat vast dat noch de Staat noch de gewesten hun verplichtingen voortspruitend uit de leningsmachtigingen aan NMH en NLM correct zijn nagekomen. Bovendien hebben de beide maatschappijen de hun toekomende middelen vaak gebruikt om de aannemers te betalen in plaats van hun ontle. ners. Een lid verklaart dat men steeds de schulden van de sociale huisvestingssector voor ogen heeft. Daartegenover staat toch ook het patrimonium voor wat de NMH betreft en het hypothecair krediet voor wat de NLM betreft. Een lid vraagt of de Gemeenschapsminister de alternatieve financiering van de sociale woningbouw, door zijn voorganger geconcipieerd, zal invoeren.
[ 2f@ 1
[ 289 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister antwoordt dat wegens de daling van de marktrentevoet ook het oorspronkelijk overeengekomen forfaitair rendement voor de alternatieve investeerders diende te worden verlaagd. Hierdoor verloren velen hun interesse. Er zijn nog onderhandelingen met twee Nederlandse investeerders. Inzake het krediet sub artikel 41.62.03 overgedragen naar artikel 60.22 van Titel IV dat onder meer strekt tot de betaling van renteverminderingen die aan mijnwerkers wordt toegestaan, vraagt een lid of de rentevermindering ten voordele van zeevissers die destijds bestond, niet opnieuw kan worden ingevoerd. Gezien het klein aantal zeevissers kan de budgettaire implicatie hiervan niet zeer groot zijn. De Gemeenschapsminister verklaart deze aangelegenheid te zullen laten onderzoeken. Hetzelfde lid vraagt uitleg over het krediet van 76 miljoen onder artikel 61.92 ,,Krotopruiming gemeenten”. De Gemeenschapsminister antwoordt dat het hier subsidies betreft die aan de gemeenten worden uitgekeerd wanneer zij overgaan tot aankoop of onteigening van krotten in toepassing van de artikelen 69 en 95 van de Huisvestingscode. Deze kredieten kunnen niet worden aangewend voor het eigen patrimonium van de gemeente. - Stadsherwaardering (zie ook deel II van het verslag) Een lid is van oordeel dat er te weinig middelen zijn uitgetrokken voor de stadsherwaardering. Hij betwijfeld of de erkede maatschappijen ertoe zullen te bewegen zijn een deel van hun activiteiten in de erkende herwaarderingsgebieden te ontplooien. Hij pleit voor een grote concentratie van middelen. Het protocol afgesloten tussen de Gemeenschapsminister van Huisvesting en de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening afgesloten, is al een stap in de goede richting. Kan met de Gemeenschapsminister van Gezin en Welzijnszorg niet een akkoord worden gemaakt om bv. ook projecten voor bejaardenwoningen of invalidenwoningen goed te keuren in de erkende herwaarderingsgebieden. De Gemeenschapsminister antwoordt dat een werkgroep de problematiek van de bejaardenwoningen, de woningen voor gehandicapten en de woningen voor gastarbeiders onderzoekt. Er zijn nog geen conclusies voorgelegd. Een lid doet opmerken dat voor de grootschalige projecten in de erkende herwaarderingsgebieden benevens de erkende maatschappijen ook de gemeenten, OCMWs en intercommunales die eigendommen zouden hebben in deze gebieden, goedkope leningen zouden moeten kunnen opnemen bij de NMH en NLM. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de gemeenten, OCMWs en intercommunales voor kleine projecten krachtens het protocol deels betoelaagd worden door de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening. Grote projecten dienen via de erkende bouwmaatschappijen te worden gerealiseerd en worden integraal door de Gemeenschapsminister van Huisvesting betoelaagd (zie protocol tussen de Gemeenschapsminister van Huisvesting en de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening - in bijlage). . - Opleiding huisvestingsambtenaren Een lid vraagt of reeds werk werd gemaakt van de opleiding van huisvestingsambtenaren die de plaatselijke bevolking moeten voorlichten en bijstaan inzake de diverse maatregelen inzake huisvesting.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister antwoordt dat deze opleiding op provinciaal niveau wordt georganiseerd. - Bouwpremies en saneringspremies Het Besluit van de Executieve van 30 juli 1986 wijzigt het Besluit van de Executieve van 16 maart 1983 tot instelling van een bouwpremie voor het oprichten of het verwerven van nieuwe woningen (B.S. 15 augustus 1986). Een lid doet opmerken dat in de nieuwe regeling het maximaal volume voor een woning voor een jong gezin met twee kinderen 750 m* bedraagt. Dit totale volume voldoet op zichzelf. Het lid gaat echter niet akkoord met de bepaling dat het bewoonbare gedeelte in dit geval slechts 500 m3 mag bedragen. Dit is te weinig. Het onbewoonbare gedeelte is in verhouding hiermee te groot. Hierdoor verplicht men de kandidaat premiegenieters tot meeruitgaven wanneer zij nadien de onbewoonbare gedeelten (bv. zolder) bewoonbaar willen maken. Het voordeel van de premie gaat hierdoor verloren. Het lid pleit daarom voor het stipuleren van een totaal volume zonder meer. De opsplitsing bewoonbare/onbewoonbare gedeelten zou niet mogen worden opgelegd. De Gemeenschapsminister antwoordt dat het in zijn oorspronkelijke bedoeling lag als maximum volume 800 m3 voorop te stellen met bovendien de vrijheid van verdeling in bewoonbare en onbewoonbare gedeelten. Deze visie stuitte echter op verzet in de bevoegde werkgroep van de Vlaamse Executieve waar geopteerd werd dat een woning van 800 m3 geen sociale woning meer is. De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij er inderdaad wel voor vóelt om de verdeling in bewoonbare en onbewoonbare gedeelten te laten wegvallen. Het besluit zou op dit punt eventueel kunnen worden gewijzigd. Verschillende leden werpen op dat zich moeilijkheden voordoen voor die personen die hun bouwpremieaanvraag instuqden na 1 augustus 1986 op basis van de oude regeling. De nieuwe regeling is van kracht per 1 augustus 1986 doch verscheen pas in het Staatsblad op 15 augustus 1986. Normaliter is een wet of besluit pas na 10 dagen na de verschijning ervan in het Staatsblad van kracht. De Gemeenschapsminister verklaart dat voor de aanvragen die zich situeren tussen 1 en 25 augustus 1986 een overgangsregeling zal worden uitgewerkt. Het betreft hier 350 dossiers. De afwij kingen betreffen hoofdzakelijk het verschil in toegelaten m3. Een tweede probleem dat het gevolg is van het invoeren van een nieuwe reglementering stelt zich voor diegenen die nog na 25 augustus een bouwpremie aanvragen en reeds aan het bouwen waren volgens plannen die voldeden aan de vroegere regeling. Men kon immers tot 6 maandan nadat men de woning betrokken had nog een bouwpremie aanvragen. De gemeenschapsminister zal deze laatste categorie ook onderzoeken. Een lid herinnert eraan dat een van de beleidsopties van de Vlaamse Executieve inzake huisvesting erin bestaat zoveel mogelijk middelen te mobiliseren naar de laagste inkomenscategorieën toe en naar de gezinnen met kinderen. Hij vraagt of een evaluatie van het bouwpremiestelsel naar de inkomenscategorie en de gezinssamenstelling toe deze optie bevestigt. Met andere woorden wordt er nu meer gebouwd door de lagere inkomenscategorieën met gezinslast ? De Gemeenschapsminister verklaart nog niet over de nodige statistieken te beschikken. Wel is het zo dat er in België 1,2 miljoen inkomens zijn beneden de 500.000 frank. Het was dus wel nodig voor deze categorieën een extra inspanning te doen.
[ 290 1
12911
8 (1986-1987) - Nr. 5
Sinds de inkomensschijven werden verlaagd, werd wel een toename van het aantal aanvragen geregistreerd, wat erop wijst dat deze toename aan de lagere inkomenscategorieën is toe te schrijven. Uit statistieken van het Vlaams Woningfonds is gebleken dat de grootste groep initiatiefnemers de categorie met een inkomen van t- 400.000 frank per jaar is. Gezien het hier enkel gezinnen met minimum drie kinderen ten laste betreft, cumuleren zij een maximale bouwpremie (+ 500.000 frank) met een tussenkomst in de rentetoelagen. De aflossing van een lening is voor deze gevallen wellicht goedkoper dan het betalen van een huurprijs. Een lid vraagt de Gemeenschapsminister of het niet mogelijk is de tijd die verloopt tussen de toekenning van een bouwof saneringspremie en de uitbetaling ervan (gemiddeld 4 maanden) wat in te korten. De Gemeenschapsminister verklaart dat de nauwgezette controle van het Rekenhof geruime tijd in beslag neemt. Verder hoopt hij via het geleidelijk automatiseren van de diensten tijd te winnen. Het is echter een feit dat het onvolledig invullen van de nodige formulieren door de betrokkenen soms tot blokkering van het dossier leidt. Een lid vraagt waarom het krediet ingeschreven voor de verzekering tegen inkomensverlies is gestegen : onder artikel 41.67 is 152 miljoen ingeschreven terwijl er in 1985 slechts voor 90 miljoen aanrekeningen zijn gebeurd. De Gemeenschapsminister verklaart een stijging van het aantal dossiers te verwachten. Hij voegt hier wel aan toe dat de verzekeringsmaatschappijen tot nog toe zeer weinig dienden tussen te komen. Een eventuele daling van de premie in functie van het aantal sinisters werd destijds in het vooruitzicht gesteld. Een alternatief zou zijn het verlengen van de gedekte periode van 5 naar 10 jaar. Dit stuit echter op aarzeling vanwege de verzekeraars die het dekken van onvrijwillige werkloosheid over een periode van 10 jaar een onberekenbaar risico achten. Een lid vraagt uitleg bij het krediet van 4 miljoen onder artikel 41.64 van de lopende uitgaven ,,premies bij de aankoop van bestaande eensgezinswoningen in de privé-sector”. Hij meent te weten dat dit premiestelsel reeds is afgeschaft. De Gemeenschapsminister bevestigt dit. Dit stelsel werd ingevoerd door het Koninklijk Besluit van 25 augustus 1980 en afgeschaft bij Besluit van de Executieve van 28 april 1982. Er zijn echter nog premiesupplementen te betalen op basis van die reglementering indien men binnen de vijf jaar na de aankoop tot sanering overgaat. Men verwacht nog honderd dossiers in 1987 met een supplement van 40.000 frank wat samen het krediet van 4 miljoen oplevert.
C. Stemming Ter stemming gelegd worden de artikelen 13,46, 50 en 51 van het begrotingsontwerp samen met de begrotingsartikelen van sectie 80 aangenomen met 10 stemmen tegen 4 bij 1 onthouding. Het lid.dat zich onthoudt verklaart bij de stemming te hebben rekening gehouden met de inspanningen van de Gemeenschapsminister voor de ontwikkelingsgebieden.
8 (1986-1987) - Nr. 5
II. STADSVERNIEUWING A. Uiteenzetting van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening De Gemeenschapsminister herinnert eraan dat de stads- en dorpsvernieuwing geregeld wordt door het Besluit van de Vlaamse Executieve van 30 maart 1983, gewijzigd bij het Besluit van de Vlaamse Executieve van 17 juli 1984. - Premies aan particulieren Ter uitvoering van dit besluit werden op artikel 52.01.03 van sectie 75 voor 70 miljoen vastleggingen en 70 miljoen ordonnanceringen uitgetrokken voor de premies aan de particulieren voor stads- en dorpsherwaardering. Met dit krediet hoopt de Gemeenschapsminister een 500tal premie-aanvragers een gemiddelde premie van 140.000 frank uit te keren. In 1986 werden ongeveer 700 renovatiepremies aangevraagd. Hiervan werden er slechts 363 toegezegd en 294 in betaling gesteld, voor een totaal bedrag van 58,8 miljoen frank. Nog 69 aanvragen zijn hangende. De Gemeenschapsminister wijst erop dat dus ongeveer de helft van de premies moest worden geweigerd ingevolge de weigering van het Rekenhof zijn visum te verlenen. Er stellen zich namelijk problemen door de rigoureuze interpretatie van de bestaande reglementering. Zo worden premies geweigerd omdat met de werken werd begonnen alvorens de controle was gebeurd, omwille van interpretatiemogelijkheden met de facturen of omdat de totaliteit van de werken nog niet is uitgevoerd. De Gemeenschapsminister hoopt hieraan te verhelpen door het basisbesluit te versoepelen op deze punten. Ook een betere omschrijving van de te subsidiëren werken dringt zich op. De Gemeenschapsminister neemt zich voor de inrichtingswerken buiten het te betoelagen renovatiebestek te houden en veeleer de zogenaamde ,,karkasvernieuwing” te stimuleren. Hiermee worden bedoeld werken betreffende de stabiliteit, de gevel, het dak, de vochtwering van de woning. - Toelagen aan ondergeschikte besturen Voor de verwervingen en werken uitgevoerd door ondergeschikte besturen in het kader van stads- en dorpsherwaarderingsgebieden werden op artikel 63.15.03 van sectie 75 voor 450 miljoen vastleggingen en 320 miljoen ordonnanceringen ingeschreven. In de optiek van het besluit van 30 maart 1983 zou dit krediet ongeveer volgens de volgende sleutel dienen te worden verdeeld : 33 % voor renovatie, 46 % voor nieuwbouw en 20 o/. voor infrastructuurwerken. De resultaten op het terrein vallen echter anders uit : voor de nieuwbouw werden ongeveer 75 % van de kredieten gebruikt ; voor de infrastructuurwerken werd het vooropgestelde percentage van 20 % gerealiseerd ; de renovatie bleef echter ver beneden de verwachting met slechts 5 % van de kredieten. Deze percentages betreffen slechts een vierde van het totaal van de 114 erkende herwaarderingsgebieden. Er zijn inderdaad nog maar in een vierde ervan deeloperaties bezig. Nog 60 herwaarderingsgebieden wachten op erkenning. Gezien het groot aantal van de erkende herwaarderingsgebieden en de beperkte middelen die zowel de Gemeenschapsminister als de ondergeschikte besturen hiervoor ter beschikking hebben, wil de Gemeenschapsminister met de verdere erkenning van
[ 292 1
[ 293 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
nieuwe herwaarderingsgebieden wat temporiseren. In 1986 werden er slechts 8 erkend waarvan 5 uitbreidingen van bestaande. Het is zijn bedoeling vooreerst een evaluatie te maken van de reeds erkende herwaarderingsgebieden. Het zou nuttig zijn na te gaan in hoever de gemeenten daadwerkelijke plannen hebben ter realisatie van de herwaarderingsgebieden. Gezien de minder rooskleurige financiële situatie waarin vele gemeenten zich bevinden is het niet uitgesloten dat zij ofwel geen interesse meer hebben voor een bepaald herwaarderingsgebied, of het willen beperken. Professor Anselin (R.U.G.) werd met de evaluatie terzake belast. Van groot belang voor het stads- en dorpsherwaarderingsbeleid is het protocol dat tussen Gemeenschapsminister Pede en de Gemeenschapsminister van Huisvesting op 3 december werd afgesloten betreffende de werking van de door de NMH en NLM erkende bouwmaatschappijen binnen de herwaarderingsgebieden (zie bijlage 1). Dit protocol van samenwerking maakt een onderscheid tussen kleinschalige projecten van maximum 15 woningen en de grotere. De grotere projecten worden voor 100 procent gesubsidieerd op de begroting van de Gemeenschapsminister van Huisvesting via leningsmachtigingen aan de NMH en de NLM. Voor de infrastructuurwerken kunnen bovendien de fondsen van de wet Brunfaut worden aangesproken. De NMH en de NLM zouden elk 300 miljoen uittrekken voor renovatieoperaties in stadsherwaarderingsgebieden. Belangrijk is ook dat de Gemeenschapsminister van Huisvesting prioriteit zal verlenen aan sociale huisvestingsprojecten binnen de herwaarderingsgebieden. In verband met de kleinschalige projecten te subsidiëren door de beide Gemeenschapsministers werd overeengekomen dat deze projecten erop moeten gericht zijn het stads- en dorpsbeeld te herstellen of te verbeteren. In dat opzicht komen voor subsidiëring in aanmerking : projecten voor renovatie van bestaande woningen tot huur- of koopwoningen, beperkte vervangingsbouw na krotopruiming, kleinschalige invulbouw voor het herstellen van de straat- of pleinwand, projecten voor het realiseren van sociale verkavelingen. Die projecten krijgen een subsidie ten belope van 40 % voor wat de huisvestingsprojecten betreft, en één van 60 % voor de verwervingen én slopingen. Gemeenschapsminister Pede heeft bij de Vlaamse Executieve daartoe een voorstel tot wijziging van het besluit van 30 maart 1983 ingediend. Dit werd goedgekeurd op 23 december 1986 (zie bijlage 2). De voorziene projecten voor huisvesting zullen voor de resterende 60 oh via leningsmachtiging door Gemeenschapsminister van Huisvesting Akkermans, gedekt worden ten gunste van de NMH via leningen over 66 jaar met een interest van 2,5 % en voor de NLM via leningen over 33 jaar met een interest van 7,25 %. De voorziene verwervingen en slopingen worden voor de overblijvende 40 % door Huisvesting gesubsidieerd. De projecten waarvoor de verwervingen overheidshulp genieten via vaste belofte van toelagen en die na ondertekening van dit protocol niet vallen onder het voornoemde, worden voor 100 % gedekt met leningsmachtigingen. Op basis van een halfjaarlijkse lijst van projecten opgesteld in gemeen overleg tussen de gemeenschapsministers zullen de projecten gesubsidieerd worden. Die lijst vermeldt de geplande werken en verwervingen met het geraamde bedrag van de toelage. De lijst is door beide ministers te ondertekenen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
i 294 1
- Rentetoelagen aan particulieren voor stads- en dorpsvernieuwing Wat ten slotte deze rentetoelagen betreft, heeft de Gemeenschapsminister zijn ontwerpbesluit nog niet verder uitgewerkt wegens de daling van de marktrentevoet (zie ook het verslag betreffende de aanpassing van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986 (Stuk 9A (1986-1987) - Nr. 2).
B. Bespreking - Renovatiepremie aan particulieren Een lid betreurt dat de hoog gespannen verwachtingen inzake de renovatiepremie niet werden ingelost. Veel premieaanvragen werden geweigerd en het zijn vooral de eerst ingediende premies die werden geweigerd wegens het niet vertrouwd zijn met de modaliteiten van de reglementering en zelfs het ontbreken van de formulieren. Hetzelfde lid neemt met belangstelling kennis van de plannen van de Gemeenschapsminister om inzake renovatie het accent te verschuiven naar de ,,karkas-renovatie”. Deze accentverschuivingen is echter niet zonder gevaar. De uiteindelijke bedoeling van de reglementering moet toch zijn het opnieuw bewoonbaar maken van de woning. Daarbij primeert niet steeds de mooie gevel maar wel het essentieel comfort. Een gezonde huisvesting kan hiet niet aan voorbijgaan. Ten slotte dringt het lid nog aan om naar analogie met de saneringspremie de mogelijkheid te voorzien om een renovatiepremie in schijven uit te betalen. Immers, nog meer dan bij nieuwbouw vallen de reële kosten bij renovatie vaak ver boven de geraamde kosten uit. In dat geval kan men met de premie of een gedeelte ervan reeds heel wat opvangen. Verschillende leden wijzen erop dat er naar overeenstemming moet worden gestreefd in de vereisten gesteld om een renovatiepremie te bekomen en de vereisten gesteld voor de saneringspremie. Men moet ter zake soepel zijn. Het aanhouden van een bepaalde minimumhoogte van de plafonds bij voorbeeld kan in sommige te renoveren panden zeer veel nutteloze kosten meebrengen. De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening is van oordeel dat het stimuleren van de ,,karkasrenovatie” een basisoptie is die lonend is op lange termijn. In de stad Brugge wordt ze met stijgend succes toegepast. Wel is het zo dat naast de karkasrenovatie nog een beperkte saneringspremie voor de binneninrichting zou aangewezen zijn. Onderhandelingen met de Gemeenschapsminister van Huisvesting dienaangaande zijn bezig. - Herwaarderingsgebieden Op vraag van een lid verklaart de Gemeenschapsminister de lijst van de erkende herwaarderingsgebieden en de lijst van de aanvragen tot erkenning te zullen bezorgen (zie Bijlage, 3). Een lid wijst erop dat in de praktijk het stads- en dorpsherwaarderingsbeleid op grote moeilijkheden stuit. De speculatiedrang van de eigenaars is hieraan niet vreemd. Tussen de aanvraag om erkenning en de eigenlijke erkenning als herwaarderingsgebied drijven zij de gevraagde prijzen op. De initiatiefnemers van de herwaarderingsoperaties worden aldus geconfronteerd met prijsstijgingen waardoor hun financiële berekeningen gebaseerd op de oorspronkelijk lagere schatingsprijzen niet meer kloppen en de hele operatie om te reno-
.
[ 295 ]
8 (1986-1987) - Nr. 5
veren tegen redelijke prijzen financieel niet meer haalbaar is. Bestaat niet de mogelijkheid om de schattingsprijs vanaf het moment dat het herwaarderingsgebied wordt afgebakend, te blokkeren ? De Gemeenschapsminister verklaart zich volkomen bewust te zijn van de mogelijkheden tot speculatie in de erkende herwaarderingsgebieden. Dit euvel duikt overal op, ook buiten de herwaarderingsgebieden, wanneer om de een of andere reden een vervallen of verlaten wijk terug in de belangstelling komt en renovatiewerken worden begonnen. Met ministeriële circulaires is hiertegen niets te beginnen. Zelfs indien bij voorbeeld een erkende maatschappij van in den beginnen een compromis zou afsluiten met de eigenaars met het beding dat de prijs gedurende zes maanden geldig blijft, dan is deze termijn van zes maanden te kort om het dossier van het renovatieproject klaar te maken. De eigenaars zullen nadien hun prijzen opdrijven. Verschillende leden doen opmerken dat dit mechanisme de oorzaak is van het slecht op gang komen van de werken in herwaarderingsgebieden. De Gemeenschapsminister hoopt dat op lange termijn het stelsel wel zijn vruchten zal afwerpen. Een lid herinnert de Gemeenschapsminister eraan dat hij verleden jaar bij het begrotingsdebat de mening opperde dat de afbakening van herwaarderingsgebieden wellicht beter op basis van eenBPA zougebeuren. Houdt de Gemeenschapsminister deze stelling aan ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij na ruggespraak met de administratie deze idee niet heeft aangehouden. De procedure tot opstelling van een BPA is vooreerst te lang. Bovendien kan een BPA niet gemakkelijk gewijzigd worden. Als instrument voor stadsvernieuwing is een BPA te rigide en werkt men beter met inrichtingsplannen die gemakkelijker aan te passen zijn. Verschillende leden doen de Gemeenschapsminister opmerken dat de middelen op de begroting uitgetrokken voor stads- en dorpsherwaardering toch veel te laag zijn voor de 117 erkende herwaarderingsgebieden. De Gemeenschapsminister bevestigt dit. Een raming van alle voorgenomen werken in de herwaarderingsgebieden, gesubsidieerd a rato van 60 %, levert een bedrag van 30 miljard op. Nu is het echter zo dat nog maar in een vierde van de erkende herwaarderingsgebieden initiatieven zijn genomen. Vandaar de noodzaak om tot een studie tot de actualisering van herwaarderingsgebieden over te gaan. Van hieruit kunnen dan prioriteiten worden gelegd. . Een lid vraagt of de betrokken gemeenten en de erkende maatschappijen op de hoogte worden gebracht van het zesmaandelijks programma dat de Gemeenschapsministers van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting inzake stadsherwaardering opstellen ingevolge het door hen afgesloten protocol. De Gemeenschapsminister antwoordt hierop bevestigend. Een lid is van oordeel dat het protocol de inspanningen wil kanaliseren naar kleinschalige renovatieprojecten. Dit is een lovenswaardige optie omdat, zoals de Gemeenschapsminister het zelf zegt, kleine renovatieprojecten aanstekelijk werken op nieuwe initiatieven. In grote steden zijn het echter vaak grote complexen of buurten, oude arbeiderswijken, die verkrotten.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 296 1
De Gemeenschapsminister wijst erop dat grote renovatieprojecten binnen de begroting van de Gemeenschapsminister van Huivesting worden geprefinancierd in het kader van de werking van de NMH en de NLM. De erkende maatschappijen kunnen voor de totaliteit van de werking leningen aangaan (100 %). Zowel de NMH als deNLM hebben elk een leningscapaciteit van 300 miljoen voor grootschalige renovatieprojecten. Daarbij komt nog het fonds Brunfaut voor de infrastructuurwerken. Hetzelfde lid is van oordeel dat benevens de erkende maatschappijen ook de gemeenten, OCMWs en intercommunales in de mogelijkheid zouden moeten worden gesteld om goedkope leningen aan te gaan bij de NMH of de NLM voor kleinschalige huisvestingsprojecten. Een lid vreest dat grootschalige renovatieprojecten, bij gebrek aan middelen nooit van de grond zullen komen. De verkrotting duurt voort en uiteindelijk zal er niets anders opzitten dan tot kaalslag over te gaan. Zou het daarom niet meer aangewezen zijn de grote renovatieprojecten in kleinere op te splitsen. De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening antwoordt dat deze problematiek door de Gemeenschapsminister van Huisvesting met de erkende vennootschappen zal moeten bekeken worden. Men mag niet verwachten dat het stedelijk woonpatrimonium dat gedurende ettelijke jaren verwaarloosd werd nu in een handomdraai wordt gerenoveerd. - Rentetoelagen aan particulieren Een lid volgt de Gemeenschapsminister niet helemaal waar hij van oordeel is dat wegens de gedaalde marktrentevoet rentetoelagen aan particulieren die een huis renoveren, niet meer opportuun zouden zijn. Hij wijst erop dat velen nog aan de vroegere hoge intrestvoeten geld hebben geleend voor de renovatie binnen stadsherwaarderingsgebieden. Kan hier toch niets worden ondernomen ? De Gemeenschapsminister verklaart moeilijk in te zien hoe men nog rentetoelagen kan toekennen voor reeds bestaande leningen.
C. Stemming De artikelen uit de begrotingstabel die tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister behoren, worden aangenomen met 8 stemmen vóór, 2 stemmen tegen, bij 2 onthoudingen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 297 1 BIJLAGE 1
PROTOCOL TOT SAMENWERKING TUSSEN DE HEREN P. AKKERMANS, GEMEENSCHAPSMINISTER VAN HUISVESTING EN DE HEER J. PEDE GEMEENSCHAPSMINISTER VAN BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN EN RUIMTELIJKE ORDENING BETREFFENDE DE WERKING VAN DE ERKENDE MAATSCHAPPIJEN VAN DE NATIONALE MAATSCHAPPIJ VOOR DE HUISVESTING EN DE NATIONALE LANDMAATSCHAPPIJ BINNEN HERWAARDERINGSGEBIEDEN VOORZIEN IN HET BESLUIT VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE VAN 30 MAART 1983 Gelet op de bevoegdheden van de heer P. Akkermans, Gemeenschapsminister van Huisvesting en van de heer J. Pede, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening zoals vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Executieve van 11 december 1985 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Executieve : Zijn de heren P. Akkermans, Gemeenschapsminister van Huisvesting en J. Pede, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening, overeengekomen wat volgt, betreffende de betoelaging van huisvestingsprojecten van de erkende bouwmaatschappijen van de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij binnen de herwaarderingsgebieden. 1. Betoelaging van sociale huisvestingsprojecten binnen herwaarderingsgebieden : 1.1. Projecten te betoelagen door de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening 1.1.1. Deze projecten dienen kleinschalig te zijn en erip gericht het stads- en dorpsbeeld te herstellen of te verbeteren. 1.1.2. Volgende projecten komen in aanmerking voor betoelaging volgens punt 1.1.1. : - kleinschalige projecten voor renovatie van bestaande woningen tot huur- of koopwoningen. - beperkte vervangingsbouw na krotopruiming. - kleinschalige invulbouw voor het herstellen van de straat of pleinwand. - projecten voor het realiseren van sociale verkavelingen. 1.1.3. De in punt 1.1.2. vermelde projecten zullen betoelaagd worden aan een percentage van 40 % voor huisvestingsprojecten. De Gemeenschapsminister bevoegd voor de stadsvernieuwing zal hiertoe een voorstel tot wijziging van het Besluit van 30 maart 1983 aan de Executieve voorleggen. 1.1.4. De in punt 1.1.2. vermelde projecten zullen voor de verwervingen en de slopingen betoelaagd worden aan 60 %. 1.2. Projecten te betoelagen door de Gemeenschapsminister van Huisvesting. 1.2.1. De in punt 1.1.3. voorziene projecten zullen voor de resterende 60 % via leningsmachtiging door de Gemeenschapsminister van Huisvesting gedekt worden aan de NMH via leningen over 66 jaar met een intrestvoet van 2,5 % en voor de NLM via leningen over 33 jaar met een intrestvoet van 7,25 %. 1.2.2. De in punt 1.1.4. voorziene verwervingen en slopingen worden voor de resterende 40 % betoelaagd zoals voorzien in punt 1.2.1. 1.2.3. De projecten waarvoor de verwervingen werden betoelaagd via vaste beloften van toelage, na ondertekening van dit protocol, en die niet vallen onder punt 1.1.1. en 1.1.2., zullen voor 100 % worden gedekt via leningsmachtiging zoals voorzien in punt 1.2.1. 1.2.4. De Gemeenschapsminister van Huisvesting verleent prioriteit aan sociale huisvestingsprojecten binnen herwaarderingsgebieden. 2. Procedure 2.1. Procedure bij beloften van toelage 2.1.1. Op basis van een halljaarlijks op te stellen lijst van projecten samengesteld in overleg tussen de Gemeenschapsminister van Huisvesting en de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening, zullen de projecten voorzien in punt 1.1. en 1.2. betoelaagd worden. 2.1.2. Deze lijst bestaat uit de geplande werken en verwervingen met het geraamde bedrag van toelage en zal door de beide Gemeenschapsministers ondertekend worden. 2.2. Procedure bij de behandeling van nieuwe herwaarderingsge-
[ 298 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
bieden met sociale huisvestingsprojecten. 2.2.1. De projecten voor sociale huisvesting, van de NLM en NMH voorzien in deeloperaties van nieuwe herwaarderingsgebieden zullen, vooraleer het Besluit tot erkenning aan de Executieve zal worden voorgelegd, overgemaakt worden aan de Gemeenschapsminister bevoegd voor de Huisvesting. Wanneer de Gemeenschapsminister van Huisvesting beslist deze projecten niet te betoelagen met leningsmachtiging, zal hij de Gemeenschapsminister bevoegd voor de stadsvernieuwing hiervan op de hoogte stellen. De Gemeenschapsminister van Huisvesting,
P. AKKERMANS De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening,
J. PEDE
BIJLAGE 2 BESLUIT VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE VAN 30 MAART 1983 TOT REGELING VAN DE TEGEMOETKOMING VAN HET VLAAMSE GEWEST VOOR DE UITVOERING VAN STADS- OF DORPSHERWAARDERINGSOPERATIES Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ; Gelet op de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ; Gelet op het besluit Yan de Vlaamse Executieve van 11 december 1985 houdende bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Executieve ; Gelet op het besluit van de Vlaamse Executieve van 12 december 1985 tot delegatie van de beslissingsbevoegdheden aan de leden van de Vlaamse Executieve. Gelet op het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende de aanwending, voor het Vlaamse Gewest, van de kapitalen die voortkomen van het Fonds B2, door het Woningfonds van de Bond der Kroostrijke Gezinnen van België ; Gelet op het besluit van de VLaamse Executieve van 30 maart 1983 tot regeling van de tegemoetkoming van het Vlaamse Gewest voor de uitvoering van stads- en dorpsherwaarderingsoperaties ; Gelet op het advies van de Raad van State ; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 6 november 1986 ; Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting gegeven op 14 november 1986 ; Op voordracht van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening ; Na Beraadslaging, BESLUIT : Artikel 1 - Artikel 3 van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 30 maart 1983 tot regeling van de tegemoetkoming van het Vlaamse gewest voor de uitvoering van stads- of dorpsherwaarderingsoperaties wordt vervangen door de volgende bepaling : ,,Artikel3 - Binnen de perken van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap uitgetrokken kredieten wordt onder de bij dit besluit gestelde voorwaarden : 1’ aan de gemeenten, aan de verenigingen van gemeenten en het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen welke in opdracht van een gemeente optreden en aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, in het raam van een stads- of dorpsherwaarderingsoperatie, een toelage verleend van 60 procent voor de verwerving van onroerende goederen, de uitvoering van werken, voorzieningen en handelingen en de studiekosten.
1299 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
2’ aan de bouwmaatschappijen tot nut van het algemeen, welke in opdracht van een Gemeente optreden in het raam van een stads- of dorpsherwaarderingsoperatie, een toelage verleend van 40 procent voor de oprichting van woningen, voor de renovatie van woningen en
voor de studiekosten ; een toelage verleend van 60 % voor de verwervingen en de noodzakelijke slopingskosten.
3" aan particulieren renovatiepremies verleend wanneer zij, binnen een herwaarderingsgebied, overgaan tot hetzij : a) het uitvoeren van herwaarderingswerken ; b) het kopen in de privé-sector voor eigen rekening en voor eigen gebruik van hetzij : - een door invulbouw tot stand gekomen woning voor zover deze voordien nooit bewoond werd ; - een gerenoveerde woning of een nog nooit betrokken woning opgericht ingevolge de verbouwing van een niet-residentieel gebouw. De kostprijs van de herwaarderingswerken of de aankoopprijs moet tenminste 60.000 frank per woning bedragen.” Artikel 2 - Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt opgeheven. Artikel 3 - Overgangsbepalingen De betoelaging van 60 procent voor werken, voorzieningen en handelingen blijft van kracht voor de reeds aan de bouwmaatschappijen tot nut van het algemeen verleende beloften van toelage luidens de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Executieve van 30 maart 1983 tot regeling van de tegemoetkoming van het Vlaamse Gewest voor de uitvoering van stads- en dorpsherwaarderingsoperaties. Artikel 4 - Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1987. Artikel 5 - De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 3 december 1986. De Voorzitter van de Vlaamse Executieve,
G. GEENS De Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening,
J. PEDE.
BIJLAGE 3 STADS- EN DORPSHERWAARDERING Inhoudsopgave : - Overzicht van de reeds erkende gebieden - Per provincie, stad-gemeente alfabetisch gerangschikt met vermelding van aantal erkende gebieden en volgnummer van erkenning. - Overzicht van de reeds erkende gebieden - Volgnummer van erkenning - Stad - Gemeente - Herwaarderingsgebied + Besluit Vlaamse Executieve - Datum Belgisch Staatsblad - Totaal bedrag der raming - Termijn en Oppervlakte. - Toestand per jaar. - Dossiers klaar om op de agenda van de Vlaamse Executieve te worden ingeschreven. - Dossiers met ongunstig advies vanwege A.R.O.L. - Dossiers momenteel in behandeling bij de administratie. - Dossiers in voorbereiding
8 (1986-1987) - Nr. 5
OVERZICHT VAN DE REEDS ERKENDE GEBIEDEN Provincie Antwerpen : -
Antwerpen Boom Bornem Borsbeek Essen Hoogstraten Kontich Lier Mechelen Niel Puurs Schelle Turnhout Vorselaar
; 1; [&2-43-44-45-46-100-101-1-2-103-114) ; ; yj33-34) : l(28) : ; [@;") : l(ll5) ; ; 1,;.109-110-111) : 1 (89)
Provincie Brabant -
Begijnendijk Diest Galmaarden Halle Leuven Machelen Sint-Genesius-Rode St.-Pieters-Leeuw Ternat Tienen Zaventem
: : : : : :
1 (80) 2 (37-38) : M 1 (82j 2 (99-112)
Provincie Limburg - Beringen - Bilzen - Borgloon - Bree - Dilzen - Genk - Hamont-Achel - Hasselt - Herk-De-Stad - Kortessem - Maaseik - Peer - Riemst - St.-Truiden - Tongeren Provincie Oost-Vlaanderen - Aalst - Beveren - Buggenhout - Eeklo - Gent - Geraarsbergen - Hamme - Kruibeke - Lokeren - Oudenaarde - St.-Martens-Latem - St.-Niklaas - Temse - Wetteren - Zele
: 2 (39-83) ; ; yg7) : 1 (16) ; ; &;7-98-113) ; ; g;j ; ; [;&14-15-104-1-5-106-107) : 1 (72) : 3 (25-29-64) :
1(116)
Provincie West-Vlaanderen -
Blankenberge Brugge Deerliik Izegem Knokke-Heist Koekelare Kortrijk Kuurne Lendelede Menen Oostende Roeselare Spiere-Helkijn
: 1 (53) : ; ;;S;j
: 2 (52-78) ; ; y;'"' : 1 (63) : 3 (8-9-60) : 2 (23-58)
1301 1 -
Torhout Veurne Waregem Wevelgem Zwevegem
8 (1986-1987) - Nr. 5
: 1 (12) j ; t;ii24)
OPSOMMING VAN DE REEDS ERKENDE GEBIEDEN Gemeente
Datum Belgische Staatsblad
Totaal bedrag raming
Herwaarderingsgebied
Besluit Vlaamse Executieve
,Krugerpark” ,,Klein-Begijnhof-Heembeemd” + uitbreiding ,,Hoogstr. - Nieuwe Kapucijnstr.” ,,Centrum” + uitbreiding ,,Noord-Oosthoek” + uitbreiding ,,Patershol” + uitbreiding ,,Coutereelstraat”
(bij M.B. 11.3.1981 op grond van K.B. 15.12.1978) 5 nov. 1982 403.253.000 30 juli 1982 17 okt. 1984’ 4 sept. 1985 150.000.000 8 dec. 1982 15 febr. 1983 82.742.000 13 okt. 1982 13 jan. 1983 159.000.000 17 dec. 1986 17 nov. 1982 22 jan. 1983 499.850.000 17 dec. 1986 2 aug. 1983 29 sept. 1982 115.000.000 17 dec. 1986 21 april 1983 22 dec. 1982 162.000.000
Termijn
+ Toestand 1982 : 1. Borgerhout-Antwerpen 2. Mechelen I
3. Mechelen 4. Herk-De-Stad 5. Hasselt 6. Gent 7. Leuven
32 5 3 3 5
ha jaar jaar jaar jaar
10 jaar
12 ha 1 ha 3 9 ha 14 ha 70
4 jaar
6 ha
6 jaar
5 ha 25
5 jaar 4 jaar 6 jaar
26 ha 80
Toestand 1983 8. Menen 9. Menen 10. Wevelgem ll. Temse 12. Torhout 13. Lokeren 14. Lokeren 15. Lokeren 16. 17. 18. 19.
Eeklo Bornem Leuven Buggenhout
,,Da Barakken” uitbreiding operaties ,,Centrum” + uitbreiding ,,De Kafhoek » ‘t Foort + Sec. woningbouw”
12 jan. 1983 26 sept. 1984’ 3 febr. 1983 26 sept. 1984 27 jan. 1983 23 maart 1983 26 jan. 1984’ 20 nov. 1985 ,,Winkelput” 27 april 1983 ,,Roomstr. - Oude Vismijn” 12 okt. 1983 ,Kazernestraat” 12 okt. 1983 + uitbreiding 20 nov. 1985 12 okt. 1983 ,,Brugstraat-Zelestraat” 17 dec. 1986 + uitbreiding ,,Cocquytstr. en omgeving” 26 okt. 1983 ,,Centrum” 26 okt. 1983 ,,Wagenweg, Beursgang en omg.” 23 nov. 1983 ,,Centrum” 21 dec. 1983
21 april 1983 31 okt. 1984 21 april 1983
,,Avekapelle-centrum” ,,Sint-Gillis” + uitbreiding ,,Stokkem-Zuid” ,,Visserskwartier 1” ,,Handboogwij k” + uitbreiding ,,Hazewindwijk” ,,Botermijn” ,,Ts. Bleumer- en Hepperpoort” ,,Statiewijk” ,,Stationsbuurt” ,,Binnen de Vesten” ,,Hof van ‘t Henneken” ,,Kattenstraat” ,,Wintam” ,,Mariekerke” ,,Hellegat” ,,Oude Cité” ,,H.G. 1” ..H.G. 2”
27 1 .OOO.OOO
7 ha 93
22 20 18 22 17 7 7 5 7
maart 1983 mei 1983 april 1984 jan. 1985 juni 1983 jan. 1984 jan. 1984 april 1986 jan. 1984
134.000.000 110.643.400 104.436.515
6 jaar 9 jaar 6 jaar
1 ha 60 10 ha 17
188.301.000 47.300.000 37.100.000
10 jaar 5 jaar 5 jaar
3 ha 3 ha 1 ha 17
178.700.000
5 jaar
17 ha 69
27 7 23 18
jan. 1984 jan. 1984 maart 1984 april 1984
136.900.000 147.724.400 292.000.000 50.000.000
19 april 1984 19 april 1984 4 dec. 1984 13 maart 1984 16 maart 1984 16 maart 1984 4 sept. 1985 18 april 1984 31 maart 1984 31 maart 1984 18 april 1984 17 april 1984 10 mei 1984 30 mei 1984 30 mei 1984 30 juni 1984 30 juni 1984 17 juni 1984 30 juni 1984 30 juni 1984 16 juni 1984
35.000.000 208.625.000
5 jaar 4 jaar
87.250.000 136.100.000 8 1.500.000
10 jaar 4 jaar 5 jaar
7 ‘6 4 5
jaar jaar jaar jaar
8 15 3 2
ha ha 70 ha ha
Toestand 1984 20. Veurne 21. Brugge 22. Dilsen 23. Oostende 24. Veurne
.
25. 26. 27. 28. 29. 30. 3 1. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.
Sint-Niklaas Beringen Maaseik Essen Sint-Niklaas Peer Roeselare Roeselare Bornem Bornem Niel Galmaarden St.-Genesius-Rode St.-Genesius-Rode
11 jan. 1984 11 jan. 1984 20 juni 1984 26 jan. 1984 26 jan. 1984 1 febr. 1984 26 juni 1985 15 febr. 1984 22 febr. 1984 22 febr. 1984 29 febr. 1984 7 maart 1984 14 maart 1984 11 april 1984 11 april 1984 2 mei 1984 2 mei 1984 2 mei 1984 2 mei 1984 2 mei 1984 2 mei 1984
396.200.000 201.880.000 286.300.000 138.939.500 339.600.000 346.530.000 288.000.000 231.800.000 83.100.000 8 1.500.000 190.000.000 85.700.000 190.000.000 84.000.000
6 7 6 6 6 5 5 5 6 6 8 5 5 5
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
5 ha 31 ha 7 ha 30 5 ha 70 4 ha 9 8 6 13 5 12 8 14 37 30 4 10 45 17
ha ha ha ha ha ha ha ha ha ha ha ha ha ha
80
10 20
50 50 50
50
[ 302 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Gemeente
Herwaarderingsgebied
Besluit Vlaamse Executieve
Datum Belgische Staatsblad
,,Linkeroever” + uitbreiding operatie ,,Kieldrecht-Marktplein” ,,Tuinwijk-Waterschei 1” + uitbreiding
2 mei 1984 28 nov. 1984 16 mei 1984 16 mei 1984 12 sept. 1984 26 juni 1985 30 mei 1984 30 mei 1984 6 nov. 1985 30 mei 1984 19 dec. 1984 6 nov. 1985 30 mei 1984 6 nov. 1985 30 mei 1984 30 mei 1984 20 juni 1984 20 juni 1984 20 juni 1984 17 juli 1984 6 nov. 1985 12 sept. 1984 26 sept. 1984 6 nov. 1985 26 sept. 1984 26 sept. 1984 10 okt. 1984 17 okt. 1984 26 juni 1985 31 okt. 1984 31 okt. 1984 21 nov. 1984 20 nov. 1985 21 nov. 1984 28 nov. 1984 28 nov. 1984 28 nov. 1984 12 dec. 1984 12 dec. 1984
30 juni 1984 28 febr. 1985 30 juni 1984 25 juli 1984 31 okt. 1984 23 okt. 1985 25 juli 1984 17 juli 1984 1 febr. 1986 17 juli 1984 19 febr. 1984 22 jan. 1986 17 juli 1984 15 febr. 1985 20 juli 1984 11 aug. 1984 30 aug. 1984 11 aug. 1984 30 aug. 1984 16 okt. 1984 4 jan. 1986 31 okt. 1984 4 dec. 1984 29 maart 1986
12 dec. 1984 19 dec. 1984 19 dec. 1984
23 23 13 6 5 13 17 24 2 2 8
Totaal bedrag raming
Termijn vlakte
Opper-
Toestand 1984 (vervolg) 39. Aalst 40. Beveren 41. Genk 42. Antwerpen 43. Antwerpen 44. Antwerpen 45. Antwerpen 46. Antwerpen 47. Beveren 48. Izegem 49. Hoogstraten 5 0 . Borgloon 5 1. Geraardsbergen 52. Koekelare 53. Blankenberge 54. 55. 56. 57.
Schelle Hoogstraten Hamont-Achel Genk
58. Oostende 59. Spiere-Helkijn 60. Menen 6 1. Turnhout 62. Kortrijk 63. Lendelede 64. Sint-Niklaas 65. Kortessem 66. Kortessem 67. St.-Pieters-Leeuw 68. Boom 69. Oudenaarde
,,Krugerpark” (uitbreiding) ,,Stuivenberg” + uitbreiding ,,St.-Andries” + uitbreiding ,,Sint-Paulus” + uitbreiding ,,D am” ,,Doel” ,,Marktcentrum” ,,Het Hoefijzer” ,,‘t Speelhof ,,De Oude Stadskern” + uitbreiding ,,De Mokker” ,,Uitkerke-Dorpskom” + uitbreiding ,,Vlietstraat” ,,B egijnhof ,,S tadswaag” ,,Tuinwijk Waterschei II” + uitbreiding operatie ,,Acht-Urenhuis” ,,Sint-Janswijk” ,,Opstal” ,,Muylenbergh” ,,Markstraat-Marke” ,,‘t Gangske” ,,het Lam” ,,Kortessem-centrum” ,,Vliermaal-dorp” ,,Stationsstraat, Vorstsesteenweg en Gieterijstraat” ,,Noeveren” ,,Pamele”
11 ha 70
89.325.000 26.300.000 26.050.000
3 jaar
5.000.000
+5 jaar
33 ha
138.148.000 269.400.000 914.075.000 110.000.000 180.000.000 699.600.000 65.000.000 75 1.500.000 48.700.000 26.500.000 73.500.000 44.884.000 213.075.000 169.900.000
5 jaar 5 jaar 4 jaar 5 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar 4 jaar 2 jaar 3 jaar 5 jaar +3 jaar +4 jaar 6 jaar
46 ha 71 31 ha45
59.000.000 238.250.000 63.000.000 37.800.000 56.OOO.QOO 204.172.000 246.549.439 25.000.000 54.000.000 54.856.135 206.450.000 36.000.000 123.620.000 223.890.000 104.304.934 493.000.000 71.000.000 46.400.000
5 5 2 5 6 5 3 10 5
8 ha33 19 ha 50
22 febr. 1985 26 april 1985 14 juni 1985
208.000.000 107.000.000 425.000.000
6 jaar 10 jaar 7 jaar
16 ha 62 ha 88 22 ha
11 7 11 25 26 20 22 2 14 28 14
94.306.900 313.075.000 25.600.000 120.930.000 266.640.000 98.828.000 187.800.000 42.500.000 94.000.000 62.500.000 384.220.000
4 jaar 7 jaar 2 jaar 7 jaar 7 jaar 8 jaar 6 jaar 6 jaar 3 jaar 5 jaar 5 jaar
2 ha 55 14 ha 4ha 12 ha 4 ha 78 10 ha 49 llha 1 ha 27 2 ha 5 ha 50 11 ha 50
37.750.000 146.500.000
5 jaar 5 jaar
3 ha 34 26 ha
31 30 4 23 20 21 7 5 27 7 14 6 30 6
okt. 1984 nov. 1984 dec. 1984 okt. 1985 dec. 1984 dec. 1984 maart 1985 april 1986 febr. 1985 maart 1985 maart 1985 febr. 1985 april 1985 febr. 1985
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
8 jaar 10 8 7 8 5 5
jaar jaar jaar jaar jaar jaar
2 ha 80
36 ha 74
3
10 ha 35 57 ha 75 12 ha 1 ha 90 1 ha 35 6 ha 10 ha
1 ha 1 ha 90 16 ha 35 ha 1,3 ha 2,6 ha 11 ha 25 ha 7 ha 3 ha 15 ha 12 ha 42 2 ha 55
Toestand 1985 70. Knokke-Heist 7 1 . Wetteren 72. Sint-Martens-Latem 7 3 . Bilzen 74. Kortrijk 75. Kontich 76. Izegem 77. Riemst 78. Koekelare 79. Begijnendijk 8 0 . Machelen 81. Hamme 82. Tienen
,,D e Garre” ,,S tuyvenbergh” ,,Dorpskom Deurle” ,,Hees” ,,Centrum” ,,Centrum” ,,Melkmarkt” ,,Millen” ,,De Platse” ,,Betekom-centrum” ,,Centrum” ,,Gasmeter-, Spoorweg-, Guillaumestraat” ,,Gete en Potterij” + uitbreiding
jan. 1985 jan. 1985 febr. 1985 maart 1985 maart 1985 maart 1985 april 1985 april 1985 mei 1985 mei 1985 mei 1985
8 mei 1985 15 mei 1985 20 nov. 1985
mei 1985 maart 1985 mei 1985 april 1985 april 1985 april 1985 april 1985 juli 1985 juni 1985 juni 1985 juni 1985
4 juni 1985 12 juli 1985
*
l
1303 1
Gemeente
Herwaarderingsgebied
Besluit Vlaamse Executieve
8 (1986-1987) -*Nr. 5
Datum Belgische Staatsblad
Totaal bedrag raming
Termijn vlakte
12 juli 1985 4 sept. 1985 4 sept. 1985 8 okt. 1985 12 sept. 1985 20 nov. 1985 12 sept. 1985 24 okt. 1985 22 okt. 1985 15 okt. 1985 20 nov. 1985 27 nov. 1985 8 febr. 1986 6 dec. 1985 22 jan. 1986 22 jan. 1986 4 jan. 1986 27 febr. 1986 14 jan. 1986 14 jan. 1986 14 maart 1986 15 febr. 1986 15 febr. 1986 27 febr. 1986 14 jan. 1986 14 jan. 1986
109.878.000 192.482.876 205.375.950 58.000.000 120.408.544 576.000.000 117.000.000 445.000.000 3 17.204.000 512.000.000 137.000.000 9 1.754.600 165.000.000 122.460.000 177.000.000 115.200.000 95.000.000 399.650.000 494.700.000 535.400.000 93.300.000 55.000.000 74.500.000 83.500.000 39.700.000 220.450.000
4 jaar 10 jaar 5 jaar 5 jaar 5 jaar 10 jaar 10 jaar 6 jaar 10 jaar 10 jaar 6 jaar 5 jaar 5 jaar 5 jaar 6 jaar 6 jaar 5 jaar 4 jaar 5 jaar 4 jaar 4 jaar 5 jaar 5 jaar 5 jaar 5 jaar 8 jaar
14 5 6 1 1 9 17 28 19 11 6 3 7 15 7 19 11 19 9 17 12 10 11 1 3 10
ha 90 ha ha 70 ha 60 ha 50 ha ha 50 ha ha 05 ha ha 50 ha 20 ha ha ha ha ha ha 82 ha 69 ha 64 ha ha ha ha 70 ha 5.0 ha 50
14 14 27 18 14 18
205.600.000 47.350.000 84.100.000 220.000.000 73.000.000 242.850.000
7 7 7 5 6 5
0 0 2 17 13 14
ha 74 ha 54 ha 79 ha ha ha
Opper.
Toestand 1985 (vervolg) 83. Aalst 84. Kuurne 85. Borsbeek 86. Vorselaar 87. Sint-Truiden 88. Halle 89. Puurs 90. Kruibeke 91. Bree 92. Waregem 93. Diest 94. Zwevegem 95. Ternat 96. Deerlijk 97. Gent 98. Gent 99. Zaventem 100. Antwerpen 101. Antwerpen 102. Antwerpen 103. Antwerpen 104. Lokeren 105. Lokeren 106. Lokeren 107. Lokeren 108. Tongeren 109. 110. 111. 112. 113. 114.
Mechelen Mechelen Mechelen Zaventem Gent Antwerpen
,,Rechteroever-Varkensmarkt” 5 juni 1985 ,,Centrum” 12 juni 1985 ,,Centrum” 12 juni 1985 ,,Kerkstraat” 3 juli 1985 ,,Broekwijk” 17 juli 1985 ,,Molenborre en omgeving” 17 juli 1985 17 juli 1985 ,,Centrum” ,,Het Schelleke” 24 juli 1985 ,,Centrum” 24 juli 1985 ,,Den Olm” 24 juli 1985 ,,Allerheiligenberg” 24 juli 1985 ,,Het Station” 25 sept. 1985 ,,Centrum” 25 sept. 1985 ,,Stationswijk” 23 okt. 1985 ,,St.-Elisabethbegijnhof 6 nov. 1985 ,,St.-Macharius” 6 nov. 1985 ,,Centrum” 6 nov. 1985 ,,Dokske” 6 nov. 1985 6 nov. 1985 ,,De Smalle Straatjes” ,,S t.-Amandus” 6 nov. 1985 ,,Hagelkruis” 6 nov. 1985 6 ‘nov. 1985 ,,Kapellestraat-Sterrestraat” 6 nov. 1985 ,,Boutstraat-Dam” ,,Torenstraat” 6 nov. 1985 ,,Luikstraat-Bosmanstraat” 6 nov. 1985 6 nov. 1985 ,,De Leure” + uitbreiding 17 dec. 1986 ,,Vis-, Drabstraat, Persoonshoek” 6 nov. 1985 ,,Fr. de Merodestr.-Nieuwwerk” 6 nov. 1985 ,,St.-Katelijne-Arme Clarenstraat” 6 nov. 1985 ,,Liekendael” 20 nov. 1985 ,,Prinsenhof’ 20 nov. 1985 ,,Dorp” 20 nov. 1985
jan. 1986 jan. 1986 febr. 1986 febr. 1986 febr. 1986 febr. 1986
jaar jaar jaar jaar jaar jaar
Toestand 1986 115. Lier 116. Zele 117. Schelle
,,Pettendonk” ,,Den Bunder” ,,Centrum”
17 dec. 1986 17 dec. 1986 23 dec. 1986
DOSSIERS KLAAR OM OP DE AGENDA VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE TE BRENGEN ,,Rechteroever-Varkensmarkt” ,,Bleekhof ,,Krugerpark ,,‘t Ooste” ,,E. De Merodestr.-Nieuwstr.” ,,St.-Kathelijne-Arme Klarenstraat - Oostende ,,Hazegras” - Sint-Genesius-Rode ,,H.G.I.” -
-
Aalst Antwerpen Antwerpen Harelbeke Mechelen Mechelen
Turnhout Willebroek Wuustwezel Wuustwezel
,,Noord-oost” ,,Omgeving St.-Niklaaskerk” ,,Centrum” ,,Loenhout-Centrum”
Uitbreiding Nieuw Uitbreiding Nieuw Uitbreiding Uitbreiding Nieuw Wijziging en uitbreiding Nieuw Nieuw Nieuw Nieuw
5 jaar 5 jaar
6 ha 3 ha37 36 ha 5
8 (1986-1987) - Nr. 5
DOSSIERS MET ONGUNSTIG ADVIES VANWEGE AROL -
Antwerpen Lint Ninove Roeselare Turnhout Veurne Wuustwezel Wuustwezel
,,Eilandje” ,,Duffelsesteenweg” ,,Achturenwijk” ,,De ronde kom” ,,Heilig hart” ,,Oude Nieuwstad” ,,B raken” ,,Gooreind-Centrum” DOSSIERS IN BEHANDELING
- Aalst - Aarschot - Antwerpen - Anzegem - Asse - Beringen - Blankenberge -Boom - De Panne - Dilbeek - Dilsen - Gent - Hemiksem - Herentals - Herenthout - Izegem - Izegem - Kinrooi - Kortessem - Lokeren - Lommel - Maaseik - Mechelen - Ninove - Ninove - Overijse - Puurs - Puurs - Ranst - Riemst - Riemst - Riemst - Roeselare - Sint-Niklaas - Stekene - Ternat - Tervuren - Turnhout - Waregem - Zwijndrecht - Zwijndrecht - Zwijndrecht - Zwijndrecht
,,Hofstade Dorp” ,,De Gracht” ,,Dam” (-uitbreiding) ,,Kaster-Centrum” ,,Gildenhof ,,Botermijn” (-uitbreiding) ,,Weststraat-Franchommelaan-Casinoplein” ,,Hoek” ,,St.-Pieters Kwartier” ,,Dorpskern” ,,Stokkem-Noord” ,,St.-Elisabeth-Begijnhof (-uitbreiding) ,,Callebeek” ,,Vest-De Papestraat” ,,Molenstraat-Zwaenenberg” ,,Melkmarkt” (aanpassing) ,,Maandagmarkt” ,,De Borg” ,,Kortessem-Centrum” (-uitbreiding) ,,Roomstraat-Oude Vismijn” (wijziging aktieplan) ,,Barrier” ,,Tussen Bleumer en Hepperpoort” (-uitbreiding-herschikking) ,,Vis-,Drabstraat-Persoonshoek” (-uitbreiding) ,,Dam” ,,Burchtdam-Brusselstraat” ,,Centrum” ,,Ruisbroek-Noord” ,,Ruisbroek-Zuid” ,,Oelegem-Centrum” ,,Herderen” . ,,Kanne” ,,Valmeer” ,,Hof van ‘t Henneken” (-wijziging) ,,Hanewindwijk” (-uitbreiding) ,,Polenlaan-Nieuwstraat” ,,Centrum” (-uitbreiding) ,,Pastoor Van de Sandestraat” ,,Oost” ,,Desselgem-Centrum” ,,Burcht-Centrum” ,,Het Heiken” ,,R. Orlantstraat” ,,Suikerdijkstraat”
[ 304 1
1305 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
DOSSIERS IN VOORBEREIDING -
Brasschaat Dendermonde Gent Heers Kortrijk
,,Maria-Ter-Heide” ,,Begijnhoflaan” ,,Muide” ,,Veulen-Heers” ,,Zwevegemstraat - St.-Denijsstraat St.-Antoniusstraat” - Lanaken ,,Oud Rekem” - Ninove ,,Vestbarm-Koepoortstraat” - Poperinge ,,Watou” - Sint-Pieters-Leeuw ,,Ruisbroek” - Vilvoorde ,,De Met” - Wervik ,,Project Stadsvernieuwing”
8 (1986-1987) - Nr. 5
B.4. Verslag namens de Commissie voor Leefmilieu uitgebracht door de heer E. Vandebosch De Commissie voor Leefmilieu heeft op haar vergadering van 17 februari jongstleden de haar toegewezen artikelen en secties van het ontwerp van decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986 besproken en goedgekeurd.
A. ALGEMENE BESPREKING 1. Uiteenzetting van de Gemeenschapsminister van Leefmilieu De Gemeenschapsminister merkt vooraf op dat ook in 1987 een preventief milieubeleid wordt gevoerd, waarbij een bijzondere klemtoon gelegd wordt op de sensibilisatie. De Europese Gemeenschap heeft 1987 uitgeroepen tot ,,Jaar van het Leefmilieu” met als concrete doelstellingen : - alle burgers van de Gemeenschap bewust maken van het belang van de milieubescherming ; - het milieubeleid beter integreren in de andere beleidssectoren, in het bijzonder de economie, industrie, sociale zaken en landbouw ; - de Europese dimensie van het milieubeleid o p de voorgrond brengen ; - de resultaten van het EG-milieubeleid in de kijker stellen. Het spreekt vanzelf dat de Vlaamse Gemeenschap hierop ten volle wil inspelen. Er werden reeds voorbereidingen getroffen, om in Vlaanderen de campagnes tijdens dit Milieujaar te ondersteunen en te stimuleren. Een stuurgroep, met vertegenwoordigers van de verschillende politieke, economische en sociale instanties, evenals leden van verschillende stichtingen en v.z.w.3 uit de milieusector is opgericht. Deze stuurgroep zal de Executieve moeten bijstaan om het milieujaar inhoudelijk gestalte te geven.
A. Afvalstoffenbeleid Het decreet van 2 juli 198 1 betreffende het beheer van afvalstoffen blijft de basis voor het Vlaamse afvalstoffenbeheer en wordt verder uitgevoerd. Begin 1982 was de afvalstoffenverwijdering in Vlaanderen nog werkelijk een chaos. Nu komt het afvalstoffenprobleem steeds meer en duidelijker onder controle en kan het afvalstoffenbeheer planmatig uitgeoefend worden. Naast het ordenen van de verwijdering en het voorkomen van milieuhinder en milieuschade wordt steeds meer de nadruk gelegd op recyclage en brongerichte aanpak. 1. Het Afvalstoffenplan Een gecoördineerde en planmatige aanpak is essentieel in
1306 1
[ 307 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
het milieubeleid voor het Vlaamse Gewest. Krachtens het afvalstoffendecreet dient de Vlaamse Regering een verordenend afvalstoffenplan vast te stellen waarin de beleidsopties en beleidsmaatregelen worden bepaald voor een periode van 5 jaar. In 1985 werd een ontwerpplan 1986-1990 opgesteld dat uitgebreid ter consultatie werd gelegd. Momenteel is het definitieve plan ter bespreking bij de Vlaamse Executieve. 2. De huishoudelijke afvalstoffen In de eerste plaats wordt de verwerking verder geoptimaliseerd zoals voorzien in het afvalstoffenplan. De subsidies aan de ondergeschikte besturen kennen een duidelijke evolutie van grootschalige projekten (grote verbrandingsovens) naar enerzijds kleinschalige projekten gericht op recyclage (voornamelijk containerparken) en anderzijds de aanpassingswerken aan bestaande installaties vooral in functie van rookgasbehandeling. Nieuwe projekten van energiewinning uit afval zullen vooral gericht zijn op een aantal innoverende proefprojekten op volle schaal, bijvoorbeeld biogaswinning via droge fermentatie van de organische fraktie in een reaktor, het verbranden van een afgescheiden calorierijke fraktie als brandstof bij een groot industrieel bedrijf. De lokale en regionale containerparken gespreid over gans het Vlaamse Gewest worden verder afgewerkt en komen geleidelijk in exploitatie. Ze zijn een onmisbare schakel in de recyclage van afvalstoffen afkomstig van particulieren en KMO’s. Er wordt tevens onderzocht hoe bij wijze van experiment enkele wij kcontainerparken kunnen opgericht worden. De inzamelactie van oude geneesmiddelen wordt verder gezet. 3. De industriële afvalstoffen Vooreerst zal het juridisch instrumentarium verder uitgebouwd worden en de controle, zowel administratief als te velde versterkt worden. Momenteel wordt een ontwerp van decreet voorbereid, dat een regeling inhoudt voor de verwijdering . van giftige en gevaarlij ke afvalstoffen. De stortplaatsenaktie sinds 1982 heeft enkele tientallen potentieel voor het milieu gevaarlijke sites aangetoond, meestal oude stortplaatsen of verlaten industrieterreinen. Er wordt een systematisch onderzoek uitgevoerd naar de . impact op de omgeving en de te nemen maatregelen. Er zijn reeds een aantal onderzoeken uitgevoerd (bijvoorbeeld Hooge Maey, Antwerpen) en een aantal onderzoeken zíjn begin 1986 gestart. Op korte termijn worden de eindresultaten verwacht. Binnenkort zullen terug 5 nieuwe projekten starten. Voldoende verwijderingsmogelij kheden creëren blijft essentieel in het beleid. INDAVER, het verwerkingsbedrijf voor probleemafvalstoffen en klasse 1-stortplaats per provincie blijven prioritair. Ook op het vlak van de recyclage zullen inspanningen geleverd worden.
8 (19861987) - Nr. 5
[ 308 1
Vooral voor de bulkafvalstoffen (gips, vliegas, marmerslib, . . .) worden belangrijke inspanningen geleverd. Zo loopt er onder meer onderzoek naar de valorisatie van fosforgips en vliegas als fundering in de wegenbouw. 4. Bijzondere afvalstoffen Naast de huishoudelijke en industriële afvalstoffen verdienen een aantal bijzondere categorieën afvalstoffen speciale aandacht, onder meer voor ziekenhuisafval en autowrakken. Voor het verwijderen van rioolslib, septisch materiaal en dergelijke zal een regeling uitgewerkt worden die voorziet in de erkenning van de ruimers en een volledige melding van oorsprong en verwijdering.
B. De uitvoering van het milieuvergunningsdecreet Op 28 juni 1985 keurde de Vlaamse Raad het decreet betreffende de milieuvergunning goed. Met dit decreet, werd de basis gelegd voor de komende jaren. De milieu-effectrapportering en de veiligheidsrapportering voor grote industriële inrichtingen werden er in opgenomen. Het uitvoeringsbesluit werd op 2 juli 1986 principieel door de Vlaamse Executieve goedgekeurd. Op 4 juli 1986 werd dit voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Zodra dit advies is bekomen zal het desgevallend aangepast ontwerp van uitvoeringsbesluit ter definitieve goedkeuring aan de Vlaamse Executieve worden voorgelegd. In dit uitvoeringsbesluit wrden de vergunningsprocedures geregeld en worden de lijsten van de inrichtingen, die aan een milieuvergunning onderworpen zijn, of waarvoor een meldingsplicht geldt, opgenomen. Hierbij wordt naar een maximale decentralisatie van de beslissings- en toezichtsbevoegdheid gestreefd, waarbij de Colleges van Burgemeester en Schepenen en de Burgemeester een grotere verantwoordelijkheid zullen krijgen. De adviesverlening door de bevoegde diensten en deskundigen orer de vergunningsaanvragen van grote inrichtingen zal gezamenlijk in de provinciale milieuvergunningscommissie geschieden. De commissies zullen na de goedkeuring van het uitvoeringsbesluit geïnstalleerd en operationeel worden. Tevens zullen ook deskundigen worden erkend gelast met de opstelling van het veiligheids- en het milieueffectrapport. Ten slotte zullen ook algemene en voor bepaalde categorieën van ingedeelde inrichtingen geldende exploitatievoorwaarden bij algemene besluiten worden opgelegd.
C. De geluidswetgeving In uitvoering van Europese richtlijnen werden door de nationale overheid voor tal van toestellen, normen opgelegd. Het is belangrijk dat de gemeentebesturen voldoende mogelij kheden krijgen om hierop de nodige controle uit te oefenen. In 1986 werden reeds een aantal inrichtingen erkend die in uitvoering van het besluit van de Vlaamse Executieve van 7 november 1984 de vereiste opleiding aan gemeentelijke ambtenaren kunnen verschaffen. Deze opleidingscursussen zijn intussen reeds tendele opgestart. Terreinen voor modelvliegtuigen, die tot belangrijke ge-
[ 309 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
luidsoverlast voor omwonenden aanleiding kunnen geven, zullen in uitvoering van het milieuvergunningsdecreet vergunningsplichtig worden. Voor dancings, zal eveneens de vergunningsplicht uitgebreid worden en zullen efficiënte controlemaatregelen worden genomen.
D. De luchtverontreiniging E,en algemeen luchtzuiveringsprogramma wordt opgezet dat gericht is op twee belangrijke objectieven : 1) de geleidelijke vermindering van de globale luchtverontreiniging door de industrie ; 2) de beperking van de industriële emissies in de zones met belangrijke luchtverontreiniging. Met betrekking tot het eerste objectiefwordt verder gewerkt aan de concretisering van het beleidsprogramma inzake zure neerslag. Er wordt onderzocht om de emissie-inventaris, die thans op vrijwillige basis wordt bijgehouden, verplicht op te leggen aan de grote bedrijven. In de milieuvergunningen zullen emissiegrenswaarden opgenomen worden op basis van internationaal erkende normen. Met betrekking tot het tweede objectief kan verwezen worden naar de ,,milieu-scanning” die door de Vlaamse milieuadministraties wordt doorgevoerd in de vier belangrijkste industriegebieden van Vlaanderen : het Antwerps havengebied, de regio Vilvoorde, de Gentse kanaalzone en de regio Tessender10. Alle bedrijven worden systematisch gecontroleerd. Deze doorlichting zal wellicht voor eind maart - wellicht april - kunnen afgerond worden. Op basis van de resultaten zullen saneringsprogramma’s worden opgelegd aan de betrokken bedrijven, met het oog op de vermindering van de luchten waterverontreiniging. De bestaande Vlaamse Regionale meetnetten worden ook verder uitgebreid. Ook zal de emissieinventaris van luchtverontreiniging van de Vlaamse Regio waarbij de oorsprong, de aard en de omvang van de pollutiebronnen worden geregistreerd, verder worden opgemaakt.
E. Het water- en bodembeleid Het beleid blijft gericht op drie belangrijke doelstellingen : - de verbetering en bescherming van het oppervlaktewater, - de bescherming van de bodem en het grondwater, - het verder uitbouwen en beveiligen van de watervoorziening. 1. Bescherming van het oppervlaktewater a) Het investeringsbeleid De investeringen voor de waterzuivering beginnen stilaan vruchten af te werpen. Uit studies uitgevoerd in 1986 is gebleken dat de kwaliteit van sommige waterlopen verbeterd is ; dit was ondermeer het geval voor de Schelde en het kanaal van Brugge-Oostende. Heel in het bijzonder mag onderstreept worden dat de biologische kwaliteit van de kustwateren er gevoelig op is vooruit gegaan, dank zij de definitieve stopzetting van alle belangrijke afvalwaterlozingen in zee.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De belangrijkste installaties die in 1986 in gebruik zijn genomen zijn deze van Harelbeke, (agglomeratie Kortrijk) en de installatie van Gent ; deze laatste is pas opgestart en draait thans nog op proef. Een aantal kleinschalige projecten, die enkele tijd geleden werden aangekondigd en die vooral in landelijke gebieden de oplossing moeten bieden voor milieuhinder die lokaal erg hinderlijk kan zijn, zijn thans uitgevoerd en in bedrijf genomen in de loop van 1986. De evaluatie van deze projecten, inzonderheid de doorlichting van de kost voor de bedrijfsvoering, zal gebeuren in de loop van 1987. Daaruit zullen dan de defìnitieve besluiten getrokken worden voor het toekomstig investeringsbeleid. Voor 1987 worden de kredieten voor de waterzuivering met vijftien procent verhoogd. Het investeringsbeleid blijft uiteraard steunen op het Algemeen Waterzuiveringsprogramma voor Vlaanderen, met klemtoon op : 1. de rentabilisatie van beschikbare infrastructuur, 2. de aanwending van alternatieve zuiveringssystemen in de landelijke gebieden. Het rioleringsbeleid van de gemeenten moet hierop afgestemd worden. Nieuwe richtlijnen zijn in voorbereiding in verband met het opmaken en/of herwerken van de algemene rioolplannen, waarbij de waterzuiveringsmaatschappijen de nodige hulp zullen verlenen. b) Het vergunningenbeleid Naast de investeringen, is het vergunningenbeleid met inbegrip van de controle de tweede belangrijke pijler van het waterzuiveringsbeleid. In het kader van de hoger geciteerde milieu-scanning wordt deze controle nu op een meer geïntegreerde wijze aangepakt, waarbij inspectiediensten van OVAM, waterzuiveringsmaatschappijen en AROL nauw samenwerken. Ook wordt onderzocht om door het inschakelen van de milieuambtenaren van de provinciale en gemeentelijke milieudiensten de controles te verbeteren. De vaststelling van de kwaliteitsdoelstellingen van bepaalde waterlopen in Vlaanderen, wordt ook voorbereid. In uitvoering van Europese richtlijnen kunnen nu de waterlopen aangeduid worden, die bestemd zijn voor drink-, zwem-, vis- en schelpdierwater. .c) Herstructurering van de waterzuiveringsmaatschappijen Voor de coördinatie en de harmonisatie zowel van het investeringsbeleid, als het vergunningenbeleid is het noodzakelijk de bestaande structuren aan te passen. Daarom heeft de Vlaamse Executieve in 1986 een ontwerp van decreet betreffende de fusie van de twee bestaande waterzuiveringsmaatschappijen principieel goedgekeurd. Dit ontwerp van decreet is voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Met deze fusie zal een einde gesteld worden aan de huidige discriminatie die bestaat ten aanzien van de bedrijven die hun bijdragen in de werkingskosten van de waterzuiveringsmaatschappijen moeten betalen, op basis van een erg verschillend tarief. 2. De bescherming van de bodem en het grondwater De basis voor de bescherming van het grondwater blijft het
1310 1
[ 3111
8 (1986-1987) - Nr. 5
decreet van 24 januari 1984 inzake het beheer van het grondwater. Dit decreet wordt verder uitgevoerd. Thans worden de maatregelen voorbereid om hoofdstuk 4, betreffende de oprichting van het schadefonds operationeel te laten worden. Dit vergt uiteraard de afschaffing van het bestaande voorschotten: fonds door de nationale regering. De kwetsbaarheidskaarten, die in 1986 afgewerkt worden voor de provincies Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant, laten toe de zones af te bakenen waar de bodem en het grondwater erg kwetsbaar zijn. In uitvoering van het grondwaterdecreet van 24 januari 1984, worden dan ook maatregelen voorbereid, om op basis van deze informatie de risico’s voor bodemverontreiniging door opslag van vooral koolwaterstoffen te beperken. In 1987 zullen ook de kwetsbaarheidskaarten voor de provincies Oost- en West-Vlaanderen uitgewerkt worden. Het belangrijkste initiatief inzake de bodembescherming is het indienen van een ontwerp van decreet, betreffende het gebruik van dierlijke meststoffen. Verschillende studies die in opdracht van de Executieve werden uitgevoerd hebben van een overmatig en verkeerd gebruik van dierlijk mest onderstreept. Het ligt in de bedoeling via een decreet een reeks maatregelen te nemen, die een beter gebruik van dierlijk mest kunnen waarborgen. Naast het opleggen van algemene maatregelen inzake mestopslag en -gebruik, wordt geopteerd om via erkende mestbanken de regionale mestoverschotten weg te werken. Dit jaar wordt ook het in 1986 gestarte grondwatermeetnet verder uitgebouwd. 3. Het verder uitbouwen en beveiligen van de watervoorziening Inzake de watervoorziening blijft het accent liggen op - de verdere uitbouw van de infrastructuur in Vlaanderen, - het afsluiten van eventuele contracten voor waterleveringen uit Wallonië, - de herstructurering van de waterleidingsector. De verdere uitbouw van de infrastructuur inzake waterproduktie en -distributie wordt onverminderd voortgezet. De richtnota ,,De drinkwatervoorziening in Vlaanderen Vandaag en Morgen” van 1984 wordt in 1987 geactualiseerd, rekening houdend met de sinds 1982 bereikte resultaten en de aangepaste prognoses inzake de waterbehoeften op korte en middellange termijn. In 1987 zullen de beschikbare financiële middelen voor waterleidingswerken, prioritair gebruikt worden voor de uitbouw van nieuwe waterwinningen en de aanleg van distributienetten in de landelijke gemeenten. Er wordt dan ook verder gewerkt aan de projecten, die de waterleveringen uit Wallonië op termijn gevoelig kunnen reduceren (bijvoorbeeld spaarbekkens Kluizen II, Bankaart II, waterwinning uit het kanaal Bossuit-Kortrijk, Walem-Elst, . ..) De herstructurering van de Nationale Maatschappij, is niet kunnen afgerond worden in 1986.
8 (1986-1987) - Nr. 5
Weliswaar werd de N.M.D.W. in liquidatie gesteld, maar de effektieve overdracht van het personeel en patrimonium naar de Vlaamse Maatschappij der Waterleidingen wordt wellicht slechts in 1987 gerealiseerd. Slechts op dit ogenblik zal de Vlaamse maatschappij volledig operationeel worden.
II. Vragen van leden en bespreking Algemene vragen Een lid stelt vast dat het Europees jaar voor het leefmilieu slechts in algemene termen wordt behandeld. Hij wil weten of er ter zake specifieke Vlaamse accenten bestaan. De Gemeenschapsminister verwijst voor de doelstellingen naar de vier punten in de inleiding bij het betreffende punt aangehaald. Er is een Vlaamse stuurgroep actief, met verschillende subgroepen die een selectie moet maken ten aanzien van de aanvragen voor de verschillende projecten. Er is ook reeds beslist dat de BRT vier seizoensgebonden programma’s zal opstellen. De kosten worden verdeeld tussen de Nationale Regering, de Vlaamse Executieve en de BRT zelf, elk voor een bedrag van vier miljoen frank. De middelen voor de ganse campagne komen deels van de Europese Commissie, deels van de Nationale Regering, van de Vlaamse Regering en eventuele sponsoring. Op sectie 76 van de begroting is specifiek 18 miljoen frank voorzien. Voor de verdeling in het Belgische kader heeft de Minister voorgesteld dit te doen volgens de laatst bekende gewestelijke verdeelsleutel. Een lid merkt op dat de dwingende eisen inzake leefmilieu sommige industriële vestigingen onmogelijk zullen maken en de tewerkstelling negatief zouden kunnen beïnvloeden. Anderzijds echter bestaan er vrij veel kansen een verhoogde tewerkstelling via de zorg voor het leefmilieu. Kan de Gemeenschapsminister de band aantonen tussen een eventuele verhoging van de tewerkstelling en de diverse leefmilieuprojecten ? De Gemeenschapsminister antwoordt hierop dat hij de preciese weerslag van de leefmilieuprojecten (investeringen voor waterzuivering ten belope van ongeveer 2,l miljard frank, overige investeringen van circa 1 miljoen frank) op de tewerkstelling niet wetenschappelijk kan aantonen. Er zijn ter zake nog geen studies verricht, tenzij de studie door het HIVA uitgevoerd, die de relatie milieubeleid-tewerkstelling heeft doorgelicht. Een aantal vragen van algemene aard betreffen verder nog het regeerakkoord inzake het leefmilieubeleid. Voor de uitvoering van het regeerakkoord van de Vlaamse Executieve dd. 24.11.1985 wenst een lid te weten of reeds voor alle deelaspecten van het leefmilieu beleidsplannen werden gemaakt. Quid met de integratie ? Werden burgers, bedrijven en instellingen effectief bíj het beleid betrokken? Graag enkele voorbeelden. Wanneer ? Voor welke materies ? Hoever staan deze ,,onderzoeken” in verband met een aansprakelijkheidssysteem van potentiële vervuilers ? Wat is de stand van zaken met betrekking tot ,,verhandelbare emissierechten” en het goedgekeurde beleidsprogramma inzake zure regen en de luchtverontreiniging ?
1312 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
1313 1
De Gemeenschapsminister antwoordt hierop dat in het algemeen niet alles in Vlaanderen automatisch toepasbaar is, wat in het regeerakkoord is opgenomen. Zo kan de Gemeenschapsminister voorlopig geen definitief antwoord geven in veband met de aansprakelijkheidssystemen en de accountancy daarvan. Inzake de zure regen en de luchtverontreiniging gebeurt het beleid via de milieuscanning en de programma’s voor luchtverontreiniging. Het meetnet voor de luchtverontreiniging is operationeel en laat toe tijdig de nodige maatregelen te nemen zoals bijvoorbeeld onlangs bij ,,smog”.
Afvalstoffenplan Een lid kan - na de hoorzitting met de afgevaardigden van OVAM - de argumentatie van de Gemeenschapsminister wel begrijpen dat een reductie van de omvang van het plan, niet noodzakelijk een vermindering van de kwaliteit ervan meebrengt. Het lid vraagt hoe het nu verder moet met de procedure en of de Commissieleden het afvalstoffenplan kunnen toegestuurd krijgen, zodra het klaar is. De Gemeenschapsminister kondigt aan dat het afvalstoffenplan nu in zijn eindfase is en voor uiteindelijke goedkeuring voorligt bij de Executieve.
Huishoudelijk afval Een lid vraagt of het waar is dat er thans pogingen worden ondernomen om de drie Limburgse Intercommunales voor huisvuilverwerking samen te voegen tot één Intercommunale. Wat is de stand van zaken ? Hetzelfde lid vraagt ook wat de stand van zaken is in verband met Intercompost Hoeselt. De Gemeenschapsminister is niet op de hoogte of betrokken bij de onderhandeling over de samenvoeging van de drie Limburgse Intercommunales over huisvuilverwerking. Over Intercompost Hoeselt zal de Minister een nota vragen aan OVAM. (zie bijlage 1)
De industriële afvalstoffen Verschillende leden willen de preciese stand van zaken kennen inzake de zogenaamde steeds maar weer nieuw opduikende ,,black-points”. Er worden verschillende voorbeelden genoemd. Heeft de Gemeenschapsminister wel voldoende middelen voorzien (bijvoorbeeld voor ambtshalve verwijdering) om efficiënt te kunnen optreden ? In verband met de stand van zaken met betrekking tot de ,,Black Points” kan de Gemeenschapsminister volgende gegevens verstrekken : - Bij de O.V.A.M. bestaan ongeveer 35 dossiers van potentieel milieugevaarlij ke sites (oude storttereinen en verlaten industrieterreinen). - Via het Fonds ambtshalve verwijdering is dit jaar 100 miljoen frank voorzien voor nader onderzoek en ambtshalve verwij dering. - De Hooge Maey en Kruishoutem zijn reeds onderzocht ; saneringsmaatregelen opgelegd.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 314 1
- Momenteel wordt een systematisch onderzoek uitgevoerd naar de impakt op de omgeving en de te nemen maatregelen (bedrag ongeveer 21 miljoen frank) (Bocholt, Beerse, Gentbrugge, Genk, Zwijnaarde, Middelburg). De eindrapporten zijn klaar of bijna rond. Vooral Bocholt vormt een gevaarlijke situatie (in mindere mate Zwijnaarde). Er zijn onlangs terug een aantal projecten in onderzoek gesteld : (klaar voor toewijzing) Dilsen - Rotem - oude zinkfabriek ; Beerse - stortplaats Beerse Waard ; Gent - fabrieksterrein Attochem ; Ham - Tessenderlo Chemie ; Binkom - ontgassing stortplaats. Ook voor Nieuwpoort zal een afsluitend saneringsonderzoek uitgevoerd worden om de specifieke saneringsmaatregelen te bepalen. Een goed vooronderzoek is noodzakelijk om de juiste saneringsmaatregelen te nemen en de kosten te drukken. Bij hoogdringende gevallen verklaarde de Gemeenschapsminister niet te zullen aarzelen beroep te doen op de Vlaamse Executieve voor bij komende middelen. Een lid wenst de stand van zaken te kennen in verband met de Klasse 1 stortplaatsen. De Gemeenschapsminister geeft het hiernavolgend overzicht : Antwerpen : - ,,Hooge Maey” (Antwerpen), - Beerse (BOCKX) - vergund tot 1987 door Bestendige Deputatie (in beroep akkoord zonder uitbreiding van terrein) Limburg : - Houthalen ,,Remo” nader onderzoek aan de gang over impakt op de omgeving ; , - Bilzen (gepland) - Genk - besprekingen lopende. Oost-Vlaanderen : - inplantingsplaats in de kanaalzone in onderzoek, - rapport begint maart. West-Vlaanderen : - Moen (IMOG) sedert september 1985, - Zonnebeke. Verschillende leden wijzen op de problemen in verband met de baggerspecie. Wie is bevoegd om de storting van deze specie te regelen ? De Gemeenschapsminister deelt mee dat het onderzoek van de baggerspecie alleszins door OVAM moet gebeuren. Voor het storten is een vergunning nodig conform de bepalingen van het afvalstoffendecreet, onverminderd de verplichtingen die eventueel voortvloeien uit de Stedebouwwet (reliëfwijziging). Verschillende leden vragen wanneer het beloofde evaluatierapport van OVAM over de afvalverwerkingsinstallaties aan de Commissieleden zal worden overgezonden. De Gemeenschapsminister zal laten navraag doen bij de diensten van OVAM. Een lid stelt ten slotte een informatieve vraag in verband met de resultaten van de studie met betrekking tot het proefproject te Meise. De Gemeenschapsminister zal ter zake een nota vragen aan OVAM. (cfr. bijlage 2)
8 (1986-1987) - Nr. 5
1315 1 Geluidswetgeving
Een lid spreekt zijn tevredenheid uit in verband met de maatregelen ter voorkoming van het lawaai bij dancings. Hij vraagt ook de lijst van de opleidingscentra te bekomen ten behoeve van de inspecteurs van de geluidsbestrijding. Volgende instellingen werden door de Gemeenschapsminister erkend : a) Op 18 april 1986 (geldig tot 18/5/1987) : 1. de Dienst voor de bescherming van het leefmilieu van de provincie Oost-Vlaanderen ; 2. de Westvlaamse Politieschool ; 3. het Laboratorium voor Werktuigkunde en Akoestiek van de VUB ; 4. het Laboratorium voor Akoestiek van de KUL b) Op 25 augustus 1986 (geldig tot 25/9/1987) : 5. het Politie-Opleidingscentrum van de stad Antwerpen. Drie opleidingscyclussen zijn intussen gestart : - Labo Akoestiek VU-Brussel : w volledig onderricht gegeven (10 inschrijvingen) ; - bekwaamheidsproef afgesloten op 28 november 1986 (10 deelnemers) ; - 9 geslaagden. - Provinciale dienst Leefmilieu Oost-Vlaanderen : . theoretisch onderricht gegeven (45 inschrijvingen) ; - bekwaamheidsproef hierover werd afgesloten op 29/1 l/ 1986 (39 deelnemers) ; - 26 geslaagden ; - de geslaagden moeten nog het praktisch onderricht volgen en hierover een praktische proef afleggen (begin 1987). - Westvlaamse politieschool : - theoretisch onderricht volledig gegeven (36 inschrijvingen) ; - praktisch onderricht en bekwaamheidsproef in eerste helft 1987.
Luchtverontreiniging Een lid vraagt of het rapport met betrekking tot de Emmissie-inventaris, waarvan sprake in de inleiding door de Gemeenschapsminister, aan de Commissieleden kan worden ter hand gesteld. De Gemeenschapsminister deelt mee dat de meest recente gegevens zijn terug te vinden in de brochure over ,,Luchtverontreiniging” van november 1986, uitgegeven door het kabinet van de Gemeenschapsminister.
Water- en bodemverontreiniging Een lid stelt zich vragen over het rendement van de bestaande installaties. Enkele jaren geleden bleek uit een rentabiliteitsstudie dat de collectoren nog niet waren afgewerkt en nog niet waren aangesloten op de bestaande installaties. Bestaat er over beide elementen (de bouw van waterzuiveringsinstallaties, en de rioleringsnetten) een geactualiseerde studie (stand tot 1987) in verband met de investeringsprogramma’s ? Terloops wijst het lid erop dat men in onze buurlanden (Nederland, Duitse Bondsrepubliek) naar kleinere zuiveringsin-
8 (1986-1987) - Nr. 5
1316 1
stallaties evolueert voor beperkte entiteiten of woonkernen. Ook de bevoegdheid daarover wordt kleinschalig uitgeoefend. In hetzelfde verband merkt het lid op dat, volgens de inleiding van de Gemeenschapsminister, de gemeenten nu nieuwe richtlijnen zullen krijgen in verband met rioleringsplannen en de aansluiting op bestaande of geplande installaties. Het lid vraagt zich de zin of de onzin van de maatregelen af, want de gemeenten hadden immers vroeger reeds rioleringsplannen opgesteld. Is de optie van de planning nu eerder kleinschalig ? Inzake de alternatieve waterzuiveringsmethoden (rietvelden, verluchtingsbedden enz.) wil het lid weten welke methoden thans worden gebruikt en waar. Op welke wijze wil de Gemeenschapsminister dit verder ontwikkelen ? De Gemeenschapsminister stelt dat het Algemeen Afvalzuiveringswaterplan (AWP) nog altijd dient als basis voor het gevoerde beleid. Daarbij aansluitend is het totale rioleringsplan (TRP) de leidraad. Op basis van deze twee elementen werden de jongste jaren aanzienlijke inspanningen geleverd. Er zal onderzocht worden hoe bepaalde rioleringsnetten van bijvoorbeeld wijken of dorpsgedeelten zo vlug mogelijk op de hoofdriool zullen worden aangesloten. De Gemeenschapsminister deelt verder volgende gegevens mee over de fysische investeringsprogramma’s. W.Z.K. : goedgekeurd Raad van Bestuur : 13/01/1987 V.W.Z. : goedgekeurd Raad van Bestuur : 20/01/07 Voorzien begroting Vlaams Gewest :
750 miljoen frank 1.780 miljoen frank 2.530 miljoen frank 2.087,6 miljoen frank
Voorgestelde programma’s overschrijden het voorziene krediet met circa 440 miljoen frank. De programma’s moeten nog goedgekeurd worden. Sommige projekten zullen uitgezuiverd worden, of eraan toegevoegd. Een overschrijding van het voorziene krediet met circa 20 % is normaal. In de loop van 1987 kunnen zich moeilijkheden voordoen (heraanbesteding, geen tijdige bouwvergunning of onteigening, faillissement aannemer, enz.) met als gevolg dat bepaalde aanbestede projecten niet kunnen gerealiseerd worden. Investeringsprogramma
W.Z.K. (in miljoen frank)
-
Oostende (kollektoren) Brugge (kollektoren) Knokke (kollektoren) Poperinge (zuiveringsinstallatie + kollektor) Ieper (kollektoren) Roeselare (kollektoren + kleinschalige zuiveringsinstallatie te Staden) - Kortrijk (kollektoren) - Waregem (kollektoren)
70 107 50 53 55 105 230 45
Investeringsprogramma V.W.Z. (uitgesplitst per buitendienst) (in milioen frank) -
Leuven (kollektoren) Hasselt (kollektoren) Mechelen (kollektoren) Herentals (kollektoren) Gent (kollektoren) Kleinschalige zuiveringsinstallaties
220 204 218 83 180 190
4
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 317 1
Inzake de kleinschalige en alternatieve zuiveringsinstallaties werden volgende gegevens verstrekt :
VWZ-gebied In bedrijf:
In uitvoering :
- Bornem (Systeem Evens) - Bokrijk (rietveld) - Zondereigen (deelgemeente Baarle-Hertog) (biorotoren)
1.000 IE’s 1.000 IE’s
- Sinaai (Wittox-systeem) - Meer (deelgemeente Hoogstraten) (oxydatiesloot)
2.500 IE’s
800 IE’s
2.000 IE’s
Geplande aanbestedingen in 1987 (systemen zijn nog niet bepaald) St.-Maartens-Latem :
1) 2)
De Pinte : Astene : St.-Gillis-Waas : Belsele : Eksaarde : Oud-Heverlee (Zoete Waters) : Hulshout : Vliersel :
WZK-gebied In bedrijf :
1.200 2.500 5.000 2.500 2.500 2.000 2.000 3.000 1.000 1.000
IE’s IE’s IE’s IE’s IE’s IE’s IE’s IE’s IE’s IE’s
- Adinkerke (biomateksysteem) - Jabbeke (fysica-chemische zuivering) - Zonnebeke (bij Ieper) (aquasystems)
Geplande aanbestedingen 1987 : Staden : Poperinge : Maldegem :
1.500 IE’s 2.500 IE’s 2.000 IE’s
1.500 IE’s 10.000 IE’s 8.000 IE’s
Inzake de vaststelling van de kwaliteit van de waterlopen, vraagt een lid of de studie ter zake van de nationale Staatssecretaris ter zake ook dienstig is ? De Gemeenschapsminister deelt mee dat AROL ter zake met een opdracht is belast om de kwaliteitsdoelstelling van de waterlopen vast te stellen. (In de zin van kwalificatie als water geschikt voor zwemmen, vissen, enzovoort). Een lid wil weten wat de opbrengsten zijn ingevolge de lozingen van bedrijven. Zijn deze opbrengsten voldoende om de waterzuivering te betalen ? De Gemeenchapsminister deelt volgende gegevens mee over de werkingskosten van het VWZ-WZK 1987. (in miljoen frank)
I. Werkingskosten : Personeelskosten : Exploitatie : Rentekosten : Afschrijvingen (op niet gesubsidieerde activa) : Terugbetaling aan gemeenten :
V.W.Z.
W.Z.K.
215 547 20 14 62
168 197 32 23 -
857
414
II. Tarief : VWZ
857.000.000 4.477.442 + 1.089.245 (huishoude- (industriële lijke ie’s) ie’s)
= 154 F/ie
[ 318 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
414.000.000
W.Z.K.
= 262 F/ie 1.131.857 + 450.000 (huishoude- (industriële lijke ie’s) ie’s)
III. Verdeling kosten over vennoten (in miljoen frank + afgerond) V.W.Z.
Provincie Provincie Provincie Provincie Provincie
Antwerpen : Brabant : Oost-Vlaanderen : Limburg : West-Vlaanderen :
242 143 194 109 135 689,5
W.Z.K.
Industrie
168
Totaal
857
Provincie West-Vlaanderen : Provincie Oost-Vlaanderen :
277 19 296
Industrie :
118
Totaal :
414
Voor het VWZ bedraagt de opbrengst dus 168 miljoen frank uit de industrie en voor de WZK 118 miljoen frank. Dit is niet voldoende maar ingevolge de genomen decretale maatregelen zijn vele bedrijven zelf hun installaties gaan bouwen, zodat onze eigen installaties hier en daar te groot en dus niet optimaal rendabel zijn. In verband met de door de Minister aangehaalde noodzaak voor het uitbouwen van de eigen waterproduktie dit ingevolge het hoge verbruik, vraagt een lid de preciese reden daarvoor, de produktieplaatsen en de kwantiteit. Het lid wil in hetzelfde verband weten of de Gemeenschapsminister iets doet aan de minder gelukkige beslissingen die de TMVW heeft genomen in verband met Taillefer. De Gemeenschapsminister repliceert dat de TMVW een intercommunale is die een autonoom beleid voert, waarop de Gemeenschapsminister geen vat heeft. Hij kan zich moeilijk indenken dat er zonder zijn medeweten nieuwe beslissingen zouden worden genomen. Voor de vraag over de noodzaak van de uitbouw van een eigen drinkwaterproduktie verwijst de Gemeenschapsminister naar de richtnota over de drinkwatervoorziening en de onlangs eenzijdige aangekondigde verhoging van de drinkwaterprijs door het Waalse Gewest. Hij kondigt het verschijnen van een geactualiseerde richtnota aan en is bereid deze in de Commissie te bespreken. Verschillende leden hebben vragen in verband met de eenmaking van de drinkwatertarieven tussen de verschillende maatschappijen. Is er nog verder gewerkt aan de gelij kschakeling van de tariefstructuren ? De Gemeenschapsminister maakt de Commissie deelachtig aan een ontgoocheling : hij heeft de hoop opgegeven om een zekere vorm van tariefeenheid te realiseren. De vele vergaderingen daartoe zijn op niets uitgelopen. De historisch te verklaren diversiteit in de aard van de investeringen en exploitatie van de verschillende drinkwatermaatschappijen heeft zo diepgaande verschillen in de tariefstructuur meegebracht dat ze niet meer zijn gelijk te schakelen. Ook niet via een ingreep door een decreet, omwille van bevoegdheidsproblemen.
[ 319 1
8 (1986-1987) - Nr..5
Verschillende leden dringen aan om ter zake toch nog inspanningen te doen dit in het belang van de verbruiker. De Gemeenschapsminister stelt dan voor in de Commissie voor Leefmilieu over dit punt een gedachtenwisseling te hou-’ den tijdens de bespreking van de op te stellen richtnota. Ook over de problematiek van de collector van het Albertkanaal worden door diverse leden vragen gesteld. Is het zo dat die collector dient afgeschreven ? Of gaat hij dienen voor het industrieel afvalwater uit de regio van Tessenderlo ? Wat is de stand van zaken in verband met de schadeclaims ? De Gemeenschapsminister bevestigt nogmaals dat het deel van de collector tussen Tessenderlo en Antwerpen zal kunnen dienen voor het afvoeren van het enkelvoudig brak afvalwater naar de Schelde, met dien verstande dat de overige bestanddelen in voorzuivering zijn verwijderd, zodat-de kwaliteit van het Scheldewater niet zal dalen. Dit wordt door een Commissie van vier professoren voortdurend onderzocht. De beslissing zal worden genomen in dialoog met de stad Antwerpen. Een lid heeft zijn twijfels over de mogelijkheden tot voorzuivering en vindt dat het vooronderzoek van de vier professoren veel te lang duurt. De Gemeenschapsminister meent dat men de bevindingen moet afwachten. Hij deelt nog mede dat de meeste schadeclaims die nu nog lopen ten laste van de Nationale Regering vallen. Op de vraag van een lid over de situatie van de kustwateren, worden door de Gemeenschapsminister volgende gegevens verstrekt : Door de OESO is een kwaliteitsschaal uitgewerkt gaande van A (uitstekend zwemwater) tot D (niet geschikt als zwemwater). * Deze categorieën worden als volgt gedefinieerd : Categorie A : ten minste 95 % van de metingen blijven beneden volgende drempels : 10.000 totale coliformen/lOO ml, 2.000 fecale coliformen/lOO ml en ten minste 80 % van de metingen blijven beneden de : 500 totale coliformen/100 ml, 1 .OOO fecale coliformen/ 100 ml. Categorie B : ten minste 95 % van de metingen blijven beneden de : 10.000 totale coliformen/lOO ml, 2.000 fecale coliformen/ 100 ml en minder dan 80 % van de metingen blijven beneden de : 500 totale coliformen/lOO ml, 100 fecale coliformen/lOO ml. Categorie C : tussen de 5 en 33 % van de metingen gaan boven de : 10.000 totale coliformen/lOO ml, 2.000 fecale coliformen/lOO ml. Categorie D : meer dan 33 % van de metingen gaan boven de : 10.000 totale coliformen/lOO ml, 2.000 fecale coliformen/lOO ml.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1320 1
Voor de verschillende kustgemeenten evolueerde de situatie als volgt : 1984
1985
1986
Zeebrugge
B
B
B
Wenduine
C
B
B
Oostende - Klein strand - Kursaal - Mariakerke
D B -
C C -
C B A
-
-
A A
A A
A A A
De Panne
C
C
B
Koksijde - Koksijde-Bad - St.-Idesbald - Oostduinkerke
B C
C C
B A B
Nieuwpoort
C
C
B
Middelkerke - Middelkerke-Bad - Westende
C C
Bredene
C
De Haan
B
Blankenberge
B
Knokke-Heist - Lekkerbek - Albertstrand - Heist
Ook over de samenvoeging van de VWZ-WZK worden verschillende vragen gesteld. Volgens een lid is er in de begrotingstabel geen ,,hint” aanwezig die duidelijk aantoont in hoeverre die fusie-operatie budgettair en financieel een voordeel zou kunnen opleveren. Een ander lid moedigt de Minister aan in zijn inspanningen ter zake, terwijl daarentegen een ander lid zich afvraagt hoe de Gemeenschapsminister het oprichten van een buitendienst met aanstelling van nieuw personeel in overeenstemming kan brengen met de ganse fusieoperatie. Op deze laatste vraag antwoordt de Gemeenschapsminister dat een fusie van de twee maatschappijen niets afdoet aan de noodzaak om de top van de maatschappij te verstevigen. Dit mechanisme was reeds voorzien in de wet van 1971 en de verschillende afdelingen zullen nominatim vermeld zijn in het fusiedecreet. Op de eerste vraag is het inderdaad nu nog te vroeg om te antwoorden. Een lid stelt vervolgens nog een vraag over de intenties van de Antwerpse haveninstanties die in het kader van de waterverdragen thans onderzoeken of water kan worden opgeslagen in grindputten in het Maasland. Wat zijn de resultaten van dit onderzoek ? De Gemeenschapsminister bevestigt dat erin het kader van de waterverdragen een eis vanuit Nederland is voor de oprichting van een spaarbekken van 80 miljoen m3. De Vlaamse Executieve is daarbij slechts zijdelings betrokken. De AROL bereidt een advies voor t.a.v. het voorstel van Openbare Werken t.a.v. grindputten van het Maasland. Een paar leden stellen vragen over de terugvorderbare voorschotten van VWJZ-WZK en OVAM. Opgemerkt moet
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 321 1
worden in het nieuwe systeem VWZ-WZK géén en OVAM wel terugvorderbare voorschotten ontvangt. Een lid wil weten van waar dit veschil komt. In hetzelfde verband merkt een lid op dat voor de WZK 447 miljoen frank en voor de VWZ 196 miljoen frank terugvorderbare voorschotten moeten worden geïnd van de bedrijven. Op welke manier gaat de Gemeenschapsminister daar in slagen gezien de langdurige en moeilijke procedure die op dit punt van de industriële vervuiling is uitgewerkt, terwijl dit voor de huishoudelijke vervuiling zeer makkelijk gebeurt via de provinciale taksen. Het lid vreest dat hij de terugvordering van bovenvermelde bedragen van de industrie, de provincies (en bijgevolg de gezinnen) nog eens zullen moeten betalen. Op de eerste opmerking verduidelijkt de Gemeenschapsminister dat de VWZ-WZK sinds 1984 over eigen middelen beschikt en de OVAM voorlopig nog terugvorderbare voorschotten krijgt in afwachting dat er inkomsten toekomen uit de milieuheffing voor OVAM, dit ingevolge de bepalingen van het decreet op de milieuheffingen. Wat de inning zelf van de terugvorderbare voorschotten betreft van voor 1984, meent de Minister dat de vrees van het lid ongegrond is. Bij een eventuele terugvordering zal het aandeel van de industrie integraal door de industrie zelf moeten worden betaald. Diverse vragen Ten slotte worden door een aantal leden nog verschillende vragen gesteld. Twee leden wensen te weten of de milieucontrolediensten voldoende bemand worden ? Bestaan er intenties om dit personeel te optimaliseren en operationeel te maken ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat men het toezicht niet eindeloos kan uitbreiden. Het milieutoezicht wordt voor wat betreft het geluid en de exploitaties gedaan door AROL, voor water door het WVZ en voor het vast afval door OVAM. Voor AROL werd de personeelsformatie vastgesteld : er is een recente uitbreiding geweest voor 10 inspecteurs van niveau II (niveau Hoger Onderwijs van het korte type). Niet altijd worden alle vacatures ingenomen. Een ander lid wil weten of er in de begroting sporen zijn te vinden van de Europese steunfondsen. Hierover zullen de diensten van de Gemeenschapsminister een overzichtelijke lijst bezorgen (zie bijlage 3). Verder willen verschillende leden weten wanneer het ontwerp over de dierlijke meststoffen wordt ingediend. De Gemeenschapsminister had de intentie dit ontwerp reeds einde januari 1987 voor te leggen, maar het ontwerp is thans nog in voorbereiding. Vervolgens vraagt een lid informatie over de stand van zaken in verband met de uiteindelijke vestiging van het Instituut voor natuurbehoud te Hasselt. Hoe staat het met het contract en is er reeds personeel aangeworven ? De Gemeenschapsminister verzekert dat wat gepland was voor Hasselt in Hasselt zal komen, maar hij kan nog geen details meedelen in verband met de practische uitvoering. Er wordt gedacht om het geheel van het wetenschappelijk onderzoek inzake milieu in één instelling onder te brengen. Een lid herhaalt zijn reeds vroeger gestelde vraag in verband met het opstellen van een kadaster van milieubelaste gronden, met als motief het voorkomen van de aankoop van grond, die
8 (19864987) - Nr. 5
daarna niet blijkt te kunnen dienen voor het doel waarvoor hij gekocht is (bebouwing, tuinbouw) wat dus leidt tot aanzienlijke financieel verlies voor de kopers. De Gemeenschapsminister begrijpt de motieven van deze vraag maar herhaalt de praktische bezwaren, die hij reeds vroeger aanhaalde en die het voorlopig onmogelijk maken om zo’n kadaster aan milieubelaste gronden aan te leggen. Hetzelfde lid stelt vervolgens vragen over Phillips Petroleum. Officieel ligt het bedrijf stil sinds 15 november 1986. Op 22 januari en 5 februari jl. waren er opnieuw klachten over stankhinder. Circa 50 klachten werden ingediend. De exploitatievergunning werd wel door de Raad van State vernietigd maar er is nog steeds druk vrachtwagenverkeer. Is de Minister er zeker van dat de productie stil ligt ? De Gemeenschapsminister verklaart met klem dat, vanuit de Executieve al het nodige werd gedaan om aan alle onwettelijkheden een einde te maken. Indien nodig kan de burgemeester het bedrijf laten verzegelen. Op een vraag van een lid betreffende de bodemverontreiniging door cadmium te Kruibeke en omgeving antwoordt de Minister het volgende : De bodemverontreiniging werd in Kruibeke door de provinciale dienst voor de bescherming van het leefmilieu OostVlaanderen onderzocht in 1980 en in 1982-1983. In het kader van een globaal onderzoek van de bodem in het Vlaamse Gewest, werden ook in 1980-1984 bodemanalyses in Kruibeke verricht door het Instituut voor Scheikundig Onderzoek uit Tervuren. Door het Centrum tegen Lucht- en Waterverontreiniging van Antwerpenwerd in 1984 een onderzoek verricht van de ,bodem in Burcht (Zwijndrecht). Dit Centrum kwam hierbij tot het besluit dat er inzake zware metalen in gronden, welke voor groententeelt kunnen gebruikt worden, er te Burcht (Zwijndrecht) geen problemen zijn. Uit de resultaten van deze onderzoeken blijkt een zekere heterogeniteit inzake de verontreiniging van naburige grondpercelen, wat de beoordeling van de globale situatie bemoeilijkt. Bovendien werden de analyses soms volgens verschillende methodes verricht. Ik heb dan ook aan het Instituut voor Scheikundig Onderzoek van Tervuren opdracht gegeven in de maanden maart en april 1986 in het betrokken gebied gronden te bemonsteren volgens een vooraf opgemaakt rooster om de meest vervuilde zones te omschrijven. Uit de eerste fase van dit onderzoek is gebleken dat : 1’ in de volgende gebieden in de bodem een cadmium-gehalte van meer dan 3 ppm werd aangetroffen (= verontreinigde bodems) : - het noorden en noord-oosten van Hemiksem ; - het randgebied van de polders, evenals het centrum van de deelgemeente Kruibeke - volkstuintjes welke niet in voornoemde gebieden gelegen zijn maar aangelegd werden, opgespoten op verstoorde terreinen. In deze gebieden zou dus kunnen gesproken worden van een verontreinigde bodem waarop een beperking van groententeelt dient overwogen. In een tweede fase zullen de tuintjes van deze gebieden prioritair moeten worden onderzocht ;
[ 322 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
1323 1
2’ in de volgende gebieden de bodem licht verontreinigd is : - het zuiden van Burcht ; - het noordoosten van Bazel ; - de onmiddellijke omgeving van de centrale Schelle en de wijk Hulst (Schelle). In tweede orde kan ook hier nog een verder onderzoek gebeuren. 3’ in de andere gebieden, met name Zwijndrecht, BeverenMelsele, Rupelmonde en het grootste gedeelte van Bazel en Schelle de bodem niet verontreinigd is en geen verder onderzoek noodzakelijk geacht wordt. De tweede fase van de onderzoeksopdracht waarbij bodemstalen worden genomen in de verontreinigde en licht verontreinigde gebieden is momenteel nog in uitvoering. De analyseresultaten worden verwacht tegen eind februari van dit jaar. Aan de eigenaars van de particuliere groentetuinen zullen de bekomen analyseresultaten individueel meegedeeld worden. Terzelfdertijd zal advies verleend worden inzake bekalking en over de te telen groenten.
B. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Hierover zijn, gelet op de uitgebreide en zeer grondige algemene bespreking, geen vragen meer gesteld.
C. STEMMINGEN De Commissie voor Leefmilieu neemt vervolgens de haar toegewezen artikelen en secties aan met acht stemmen voor en vier tegen.
BIJLAGE 1
Intercompost Hoeselt - Stand van Zaken Onderzoek en bestijding reukhinder Naar aanleiding van de geurhinder veroorzaakt doot het huisvuilcomposteringsbedrijf Intercompost te Bilzen wordt door SCK, in samenwerking met de Rijksuniversiteit te Gent (diens Professor 5$arn+;; Professor Verstraete) een studie uitgevoerd in opdracht . De belangrijkste aandachtspunten van de studie zijn : - doorlichting van de huidige procesvoering in relatie tot mogelijke oorzaken van geuremissie ; - identificatie en localisering van’de balngrijkste emissiebronnen ; - installatie van een meteopost voor begeleiding van de procesvoering en modellering van de geurverspreiding ; - adviezen met betrekking tot eventueel te nemen maatregelen en
[ 324 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
/of uit te voeren investeringen voor verbetering van het proces en vermindering/stopzetting van de geuremissie. Volgens de planning zal de studie eind mei worden afgerond. Uit de tussentijdse resultaten blijkt dat de geurontwikkeling ontstaat tijdens de eerste periode van de gisting. De geurverwekkers zijn organische zwavelverbindingen en organisache zuren waaronder boterzuur. Door gebrek aan of onvoldoende doorstroming van luchtzuurstof door het komposteerbaar materiaal wordt de ontwikkeling en afbraak van de geurstof verlaagd. Momenteel worden de volgende maatregelen genomen : - zoveel mogelijk keren van de jonge kompost; - rekening houden met de meteorologische gegevens, windrichting, windsnelheid en inversie. Er wordt verwacht dat geforceerde beluchting noodzakelijk zal zijn om voldoende koeling en zuurstofìnbreng te realiseren. Daarom wordt een proef uitgevoerd met het inblazen en doorzuigen van lucht.
BIJLAGE II RDF (Refuse Derived Fuel) - Meise Door de NV Recytec werden te Meise proeven uitgevoerd voor de afscheiding van de brandbare fraktie en de produktie van brandstof onder vorm van pellets. De resultaten waren eerder negatief. De onderste verbrandingswaarde van de brandbare fraktie bedraagt 10.000 tot 13.000 kJ/kg., het watergehalte 30 - 35%, het asgehalte 25 - 35%. Met het oof op pelletisatie kan de losse RDF via een messenmolen, nagebroken worden en vervolgens via een flashdroger en een cycloon gevoerd worden in een pelletpers. Het watergehalte daalt dan beneden de 10% en de onderste verbrandingswaarde stijgt tot 16.000 kJ/kg. Uit de proeven blijkt dat het toegepaste systeem namelijk een sneldraaiende breker en een zigzagwindzifter niet het gepaste systeem is om een afgeleide brandstof te produceren. Het produkt is te vochtig en heeft een te hoog asgehalte. Deze problemen kunnen grotendeels ondervangen worden door het gebruik van een zakkenscheurder en het scheiden door afzeving. Deze techniek wordt toegepast bij Intercompost te BIlzen en bij de scheidingsinstallatie te Maasmechelen. Momenteel worden RDF verbrandingssystemen op punt gesteld voor vaste brandstoffen die ook aangepast zijn voor de brandbare fraktie van het huisvuil.
BIJLAGE III Bij beschikking 22 december 1986 door de Europese Commissie aanvaarde projekten inzake waterwinning en - distributie, met vermelding van de toegekende EFRO - steun per project. - Bocholt 6.6975 17 - Sint Huilbrechts, Lille-Hamont 3.876.325 - Peer 1.797.190 - Neerpelt 2.726.952 - Overpelt 3.435.857 11.437.850 - Diepenbeek - Lommel 8.884.359 - Genk 13.735.625 - Lommel 2.171.643 - Zutendaal 12.881.802 - Kortessem 4.758.890 14.650.216 - Peer - Beringen 21.385.030.
[ 325 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
-
Ieper Poperinge Wervik Diksmuide-Lo Reminge De Panne-Veurne-Koksijde-Nieuwpoort Kortessem Maasmechelen
TOTAAL :
7.269.503 11.039.839 19.202.540 10.610.200 5.241.621 2.549.055 3.670.850 195.371.350
Voor de andere ingediende projekten (rioleringswerken en waterzuivering) werd door de Europese Commissie nog geen beslissing genomen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
BS. Verslag namende de Commissie voor Ruimtelijke Ordening uitgebracht door de heer G. Beerden Het verslag over de bespreking van de begrotingsartikelen waarvoor de Commissie voor Ruimtelijke ordening bevoegd is, bevat drie delen : 1. Natuurbehoud en groenvoorziening (materie waarvoor Gemeenschapsminister Lenssens bevoegd is) ; II. Ruimtelijke Ordening (materie waarvoor Gemeenschapsminister Pede bevoegd is) ; III. Landinrichting en waterbeheersing (materie waarvoor Gemeenschapsminister Deprez bevoegd is).
1. NATUURBEHOUD, GROEN- EN BOSBELEID, JACHT EN ZOETWATERVISSERIJ A. Toelichting door de heer J. Lenssens Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Leefmilieu Voorafgaand wijst de Gemeenschapsminister erop dat het Europees jaar van het milieu in 1987 ook natuurbehoudssectoren in het brandpunt van de belangstelling brengt. De inspanningen op het gebied van de bescherming en verbetering van het leefmilieu zijn mede van betekenis voor instandhouding en behoud van natuur. De waterzuivering krijgt een grote prioriteit. Zowel voor de instandhouding van natuurgebieden als voor de visserij is een goede waterkwaliteit een aangelegenheid van eerste orde. Het tegengaan van luchtverontreiniging heeft tevens de voorkoming van bosaantasting op het oog. Maatregelen tegen verzuring, eutrofiëring en verdroging van de omgeving hebben een effect op de levensomstandigheden van fauna en flora in natuurgebieden. 1. Natuurbehoud De hoofddoelstelling van het natuurbehoud ligt in het handhaven en bevorderen van natuurlijke verscheidenheid. Deze opdracht heeft de bedoeling bij te dragen tot het welzijn en de ontplooiingsmogelijkheden van de mens als individu en als groep binnen de samenleving. De beleidskrachtlijnen voor de verwezenlijking van deze doelstelling zijn : - het veiligstellen en instandhouden van aanwezige natuurwaarden ; - het versterken van natuurbehoudsaspecten binnen andere beleidssectoren, aangevulg met waar mogelijk het scheppen van omstandigheden voor het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden ; - de sensibilisering gericht op veranderingen in houding en gedrag ten opzichte van de natuur. In het Vlaamse gewest wordt een gestructureerde visie ontwikkeld over deze krachtlijnen en prioriteiten voor het natuurbehoudsbeleid.
[ 326 1
[ 327 1
8 (1986-1987) - NK. 5
a. Behoud van bestaande natuurwaarden - In het kader van het Europees Jaar van het Milieu wordt een klemtoon gelegd op een sterkere ondersteuning van initiatieven die het lokale- en regionale natuurbehoudsbeleid bevorderen. In dat verband wijst de Gemeenschapsminister op een verhoging met een kwart van het begrotingsprograrnma voor subsidiëring van lokale besturen en provincies die initiatieven voor aankoop, inrichting en beheer van groene ruimten nemen. In het bijzonder gaat de aandacht daarbij naar gebieden werken die een wezenlijke natuurbeschermingsbetekenis hebben. - Het Vlaams gewest ondersteunt ook projecten van natuurbeschermingsorganisaties. De medefinanciering van de aankoop van natuurgebieden voor de oprichting van natuurreservaten overeenkomstig de wet op het natuurbehoud is hier te vermelden. Ook de erkenning van natuurreservaten past binnen dit beleid gericht op samenwerking tussen overheid en particulier initiatief. In 1986 heeft de Gemeenschapsminister acht nieuwe natuurreservaten erkend. Op de begroting 1987 is een krediet voorzien voor de subsidiëring van de 27 erkende natuurreservaten. De Gemeenschapsminister meent dat het vrijwilligerswerk binnen de particuliere natuurbescherming en de initiatieven van gemeentelijke en provinciale overheden de aanmoediging. van het Vlaamse Gewest verdienen. Deze ondersteuning past eveneens in een beleidsoptie gericht op decentralisering en participatie. - De kredieten voor aankoop door het Vlaamse gewest zijn gericht op een selectieve verwerving van ecologisch interessante gebieden. De instelling en het beheer van natuurreservaten overeenkomstig de wet op het natuurbehoud blijft een belangrijk middel voor de instandhouding van flora, fauna en levensgemeenschappen. In 1986 heeft de Gemeenschapsminister de vastlegging goedgekeurd van kredieten voor de verwerving van verschillende voor het natuurbehoud belangrijke gebieden.. De totale oppervlakte hiervan bedraagt meer dan 200 ha. De aankopen van enclaves en van uitbreidingen in natuur- en bosgebieden vervolledigen terreinen in eigendom en beheer van het Vlaamse gewest. Hiermee worden grotere samenhangende complexen gevormd, waarin door middel van een adequaat beheer de integrale instandhouding van natuurkwaliteiten beter gewaarborgd kan worden. b. Ondersteuning en versterking van het natuurbehoud Voor de handhaving van ecologische kwaliteiten zijn degelijke organisatiestructuren evenals de efficiënte toepassing van wettelijke maatregelen vereist : - Een goed functionerende Dienst Natuurbehoud binnen de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu moet bijdragen tot de inbreng van natuurbehoudsinzichten in de beleidsvoorbereiding zowel als op het terrein. - Het Instituut voor Natuurbehoud verkrijgt de vereiste middelen om zijn taken in verband met wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Dit Instituut heeft immers een belangrijke inbreng voor de wetenschappelijke onderbouw van het natuurbehoudsbeleid.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister verwijst ondermeer naar een studie aangaande de weerslag van een hogesnelheidstrein voor Vlaanderen, die het Instituut op zijn verzoek heeft uitgevoerd. De uitvoering van het ecologisch gericht bermbeheer overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Executieve (27 juni 1984) wordt begeleid door zijn diensten. Het natuurbehoud mag immers niet beperkt blijven tot natuurreservaten. De inbreng van natuurbehoudsaspecten ter gelegenheid van infrastructuurwerken en landinrichtingswerkzaamheden moet kansen bieden voor de bescherming en instandhouding van waardevolle natuurelementen. Ook het scheppen van omstandigheden voor de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en het herstel en de vernieuwing van het landschap kunnen daarbij aan bod komen. Een goede ruimtelijke ordening en toepassing van de wetgeving ter zake is ook voor natuurbehoud een belangrijke prioriteit. De Gemeenschapsminister meent dat op basis van collegialiteit en consensus binnen de Vlaamse regering en ook binnen de bevoegde commissie van de Vlaamse Raad een juist evenwicht tussen natuurbehoud en andere beleidsdomeinen wel mogelijk is. c. Sensibilisering voor natuurbescherming. In het Europees Jaar van het Milieu zullen initiatieven zoals de Groene Week, de natuurbeschermingsweek en de Week van het Bos die voorlichting, sensibilisering en educatie bevorderen de aandacht verkrijgen. Verenigingen die activiteiten ontplooien inzake natuurbehoud, bosbouw of groenvoorziening komen in aanmerking voor een subsidiaire ondersteuning. Voor de uitbouw van natuureducatieve centra en de inrichting van de Vlaamse groendomeinen zijn op het overeenstemmend artikel kredieten voorzien. Het domein De Hoge Dijken te Oudenburg en Jabbeke verkreeg een natuureducatieve functie. Ook in de andere provincies worden projecten met natuur- en milieu-educatieve inslag uitgewerkt.
2. Bossen en groene ruimten. a. Het bosdecreet blijft een prioriteit voor de verwezenlijking van het bosbeleid in Vlaanderen. Het advies van de Raad van State over het ontwerp-bosdecreet wordt verwacht. Het ontwerp zal ingediend worden bij de Vlaamse Raad, na aanpassing aan dit advies en goedkeuring door de Vlaamse Executieve. b. Inzake bosbeleid wordt aangesloten op het EEG-actieprogramma voor de bossen. Hierbij worden in samenhang met de uitgangspunten van het bosdecreet maatregelen voor ondermeer de privé-bossen in het vooruitzicht gesteld. Er wordt met nadruk gestreefd naar een evenwaardigheid van de verschillende functies van het bos. Een evenwicht tussen economisch belang, sociale en recreatieve betekenis en functies in verband met natuurbehoud en milieubescherming vormt een uitgangspunt voor het bosbeleid. Binnen de Vlaamse Hoge Bosraad wordt gewerkt aan een structuurvisie over het bos en de bosbouw, wat moet leiden tot een meerjarenprogramma voor deze sector.
[ 328 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 329 1
c. De lokale besturen en de provinciale overheden verkrijgen van het Vlaamse Gewest ondersteuning bij de verwerving, de aanleg, de inrichting en het beheer van bossen en groendomeinen. Iedere overheid draagt op zijn niveau verantwoordelijkheid voor de instandhouding en het beheer van groene ruimten, waarbij naast recreatieve ook met de natuurbehoudsaspecten rekening wordt gehouden.Verschillende initiatieven voor samenwerking met lokale en provinciale besturen verdienen in dat kader de aandacht De Gemeenschapsminister vernoemt projecten zoals de revalorisatie van afgedankte spoorwegbeddingen in West-Vlaanderen, de herbebossingen in o.m. bosgebieden van Limburgse gemeenten en O.C.M.W.‘s en de uitbouw van een multifunctioneel domein (natuurgebied, wandelpark, demonstratiecentrum voor plantenteelt) in samenwerking met de gemeente Wetteren. Groenvoorziening, natuurbehoud en recreatiemogelijkheden kunnen gekombineerd worden tot een integraal geheel. De lokale besturen kunnen rekenen op logistieke ondersteuning van zijn diensten bij het bestuur voor Landinrichting. d. Educatie en voorlichting in verband met bossen en groengebieden vormen een belangrijk aspect voor het beleid. Acties zoals de Groene Week en de Week van het Bos vormen accenten in een permanente campagne voor bevordering van behoud en beheer van groen ten bate van mens en samenleving. Het Europees Jaar van het milieu verleent aan educatieve projecten een bijkomende stimulans. 3. Jacht en zoetwatervisserij De visserijreglementering werd aangepast door een besluit van de Vlaamse Executieve van 10 december 1986. Hierbij werden ondermeer vaste openings- en sluitingsdata ingevoerd voor de visvangst en zijn een aantal vissoorten beschermd. De prijs van de visverloven werd met ongeveer 40 % verhoogd (350F in plaats van 250F voor een gewoon visverlof). Het Visserijfonds functioneert tot voldoening van vele betrokkenen en zal door de aanpassing van de prijs van de visverloven over bijkomende middelen beschikken. De wet op de riviervisserij van 1954 zal worden geactualiseerd. Daarvoor wordt een ontwerp van decreet voorbereid. Inzake jacht wordt geopteerd voor meer inbreng van wetenschappelijk onderzoek voor het onderbouwen van beslissingen inzake opening en sluiting van de jacht. In dat verband wordt eveneens aandacht besteed aan mogelijkheden voor het tegengaan van de overlast en de schade ingevolge wild. Voor het verkrijgen van een jachtverlof zal in de toekomst (vanaf 1989) een getuigschrift over het volledige jachtexamen vereist zijn. De invoering van een praktisch gedeelte bij het jachtexamen wordt in samenwerking met jachtorganisaties voorbereid. Tegelijkertijd zal ook een inschrijfgeld voor het jachtexamen worden opgelegd.
B. Bespreking Een lid vraagt uitleg over de artikelen 17,56 en 57 van het begrotingsontwep die onder de bevoegdheid van Gemeenschapsminister Lenssens ressorteren.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister verklaart vooreerst dat gestreefd werd naar een groepering van alle artikelen die tot zijn bevoegdheid behoren in een sectie, nl. de sectie 77 ; Jacht, Visvangst, Bossen, Natuurbehoud en Groenvoorziening. Verschillende artikelen die vroeger onder de sectie 75, nl. Ruimtelijke Ordening, waren ondergebracht, figureren hier nog slechts pro memorie Artikel 17 strekt ertoe inzake de kapitaaluitgaven, de vastleggingsmachtigingen die onder diverse begrotingsartikelen van sectie 75 en sectie 77 waren aangegaan, te laten vereffenen onder een reeks nieuwe artikelen in sectie 77. Artikel 56 machtigt de Gemeenschapsminister om na goedkeuring van de Vlaamse Executieve toelagen te verlenen aan ondergeschikte besturen die groene ruimten verwerven. Aangezien deze aangelegenheid niet in een decreet is geregeld moeten de kredieten hiervoor elk jaar in de begroting worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor artikel 57 dat de gebruikstoestemmingen voor groene zones regelt. Op verzoek van een lid verstrekt de Gemeenschapsminister een tabel met de evolutie van de kredieten waarvoor hij bevoegd is over de laatste vijf jaar (secties 75 en 77). (zie bijlage 1) - Bossen en Natuurgebieden Een lid verheugt zich over het stimuleren van de aankoop van bossen en natuurreservaten door ondergeschikte besturen en private verenigingen. Een overzicht wordt gewenst van de aankopen van natuurreservaten en bossen die in 1986 werden gesubsidieerd, evenals van de eigen aankopen door het gewest. (zie bijlage 2) Heeft de Gemeenschapsminister een zicht op de initiatieven die lokale besturen zouden hebben genomen inzake groenaanleg. De Gemeenschapsminister antwoordt dat de lokale besturen inzake groenaanleg worden geadviseerd door de Vlaamse Vereniging voor Openbaar Groen die door de Gemeenschapsminister wordt gesubsidieerd. Verschillende leden dringen aan op een spoedige behandeling van het ontwerp van bosdecreet. Zij betreuren dat het advies van de Raad van State zo lang uitblijft. Werd reeds een aanvang gemaakt met de creatie van het bosfonds. Een lid merkt op dat nog 11 .OOO ha bossen en 380 ha natuurreservaten va het Rijk naar de Gewesten moeten worden overgedragen. Weet de Gemeenschapsminister of reeds een ontwerp van koninklijk besluit ter zake bestaat ? De Gemeenschapsminister verklaart dat het koninklijk besluit houdende de overdracht van bossen en natuurreservaten naar de Gewesten nog steeds niet is genomen. Hierop repliceert een lid dat het niet opgaat dat het Vlaamse Gewest niet over de opbrengst van het bospatrimonium kan beschikken (zie bijlage 3) terwijl het wel de exploitatiekosten moet dragen. Hij klaagt het nijpend personeelstekort bij de bevoegde dienst, bekend als ,,Waters en Bossen” aan in het Vlaamse Gewest. Een lid vestigt de bijzondere aandacht van de Gemeen-
1330 1
[ 3311
8 (1986-1987) - Nr. 5
schapsminister op twee bepaalde natuurreservaten. Het eerste betreft de Blankaart te Woumen. Hier stellen zich problemen door de verlaging van het waterpeil waardoor onherstelbare schade wordt toegebracht aan flora en fauna. Een overleg met het polderbestuur, de VZW Belgische Natuur- en Vogelreservaten en het provinciebestuur aangaande deze aangelegenheid werd in ‘t vooruitzicht gesteld. Welk is de stand van zaken ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij aanstuurt op overleg en coördinatie tussen de verschillende betrokken besturen en diensten. Eind februari heeft op de provinciale diensten van West-Vlaanderen een overlegvergadering plaats. Een tweede natuurreservaat waarop het lid de bijzondere aandacht van de Gemeenschapsminister vestigt, is het Zwin. Er bestaan plannen om in de onmiddellijke omgeving van dit uniek natuurreservaat een jachthaven, een golfterrein en een vakantiedorp te bouwen of aan te leggen. Hierdoor wordt het landschappelijk waardevol gebied ten zeerste bedreigd.Is de Gemeenschapsminister op de hoogte van deze plannen ? De Gemeenschapsminister wijst erop dat het Zwin van een . driedubbele bescherming geniet. Ten eerste is het een gerangschikt landschap. Ten tweede is het in het gewestplan aangegeven als natuurgebied met wetenschappelijke waarde en ten derde is het een door de Conventie van Ramsar beschermd watergebied. Eventuele plannen inzake de inplanting van een jachthaven, golfterrein en vakantiedorp zijn de Gemeenschapsminister niet bekend. Zij moeten overigens in eerste instantie bij de Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening worden ingediend. De Vlaamse Executieve beraadslaagt hierover en bij die gelegenheid kan de Gemeenschapsminister van Leefmilieu eventuele suggesties doen. Het lid vraagt de Gemeenschapsminister dit dossier met aandacht te willen volgen, aangezien zoveel verschillende instanties ter zake beslissingen zullen moeten nemen. Een lid merkt op dat de Conventie van Ramsar niet belet dat de gebieden die erdoor worden beschermd, toch worden bedreigd. Zij geeft het voorbeeld van het Galgeschoor dat door de aanleg van een containerterminal in de haven van Antwerpen in het gedrang komt. De Gemeenschapsminister verklaart dat hij aan het Instituut voor Natuurbehoud opdracht gaf te onderzoeken of de voorwaarden onder dewelke men van de Conventie van Ramsar kan afwijken in het dossier Galgeschoor zijn vervuld. Verder wijst hij erop dat men hier verschillende waarden moet afwegen. Hetzelfde lid wijst verder op het spanningsveld dat bestaat tussen het natuurbehoud en de landinrichting. De belangen van het natuurbehoud enerzijds en de landinrichting (ruilverkaveling en waterbeheersing) anderzijds worden per sector behartigd. Zij pleit voor een geïntegreerd beleid waarbij de ene sector niet de dupe wordt van de andere. Het moet mogelijk zijn een meer ecologisch landinrichtingsbeleid te voeren. De Gemeenschapsminister onderkent het spanningsveld tussen het natuurbehoud en de landinrichting. Hij betwist echter dat er geen overleg zou zijn tussen de verschillende sectoren. In de structuur van AROL zowel in het hoofdbestuur als in de provinciale buitendiensten is dit coördinerend overleg
8 (1986-1987) - Nr. 5
over ecologische, ruimtelijke ordeningsaspecten en bedrijfstechnische aspecten steeds aanwezig. Recent heeft de Vlaamse Executieve haar akkoord betuigd met het opnemen van een natuurbeschermingsconsulent in . elke provinciale buitendienst van AROL. De Gemeenschapsminister wijst er verder op dat de collegiale besluitvorming in de Vlaamse Executieve borg staat voor een geïntegreerde aanpak. Dat de bevoegdheden inzake natuurbehoud en, leefmilieu, ruimtelijke ordening, landinrichting door verschillende Gemeenschapsministers worden uitgeoefend komt ten goede aan een objectieve benadering van de problemen vanuit de verschillende invalshoeken. Een lid merkt op dat de Belgische Vereniging voor Natuuren Vogelreservaten en de Wielewaal hun werking ontplooien met de inzet van BTK- en DAC-arbeidskrachten. Nu de tewerkstelling van werlozen in deze alternatieve arbeidscircuits voor een deel door de initiatiefnemers zelf moet worden gedragen bestaat het gevaar dat BNVR en Wielewaal in hun activiteiten zullen worden beperkt. De Gemeenschapsminister is zich bewust van eventuele personeelsproblemen bij de VZW BNVR en andere verenigingen die zich voor het natuurbehoud en het leefmilieu inzetten, indien zij hun projecten dienen in te krimpen. De Gemeenschapsminister verklaart hier waakzaam te zullen zijn en desgevallend de Minister van Tewerkstelling en Arbeid te vragen om vrijstellsing te verlenen voor de bijdragen van de initiatiefnemers in het loon van deze BTK- en DAC-ers. Een lid wijst de Gemeenschapsminister erop in de Kamer van Volksvertegenwoordigers de Minister van Tewerkstelling en Arbeid te hebben geïnterpelleerd over de alternatieve tewerkstelling in leefmilieu-initiatieven. Uit het antwoord van de Minister bleek dat deze niet van plan was een vrijstelling van de bijdragen ten laste van de initiatiefnemers te verlenen in leefmilieu-projecten. Zij pleit er daarom voor deze bijdrage in dit geval ten laste van de gemeenschapsbegroting te nemen. De Gemeenschapsminister vreest dat het krediet dat hem ter beschikking staat voor betoelaging van verenigingen die zich bezighouden met het beheer van natuurreservaten onder artikel 32.60.03 van sectie 77, met name 2,8 miljoen niet toereikend is om in te gaan op de suggestie van het lid. Overigens zou dit een gevaarlijk precedent zijn voor de gemeenschapsbegroting. Ook in de culturele en welzijnssector zijn veel personen in opslorpingsprogramma’s tewerkgesteld. Een lid vraagt of de Gemeenschapsminister de Commissie kan meedelen of reeds een begin van aantasting van het bosbestand en andere vegetaties door zure regens werd vastgesteld. De Gemeenschapsminister verwijst ter zake naar het rapport van het Instituut voor Scheikundig Onderzoek van het Ministerie van Landbouw. Eerstdaags wordt door AROL een studienamiddag georganiseerd waarop de voorlopige resultaten van onderzoek naar de invloed van zure regen op bossen en vegetatie zullen worden onderzocht. Een synthese van deze besprekingen bevindt zich in bijlage bij het verslag. (zie bijlage 4) - Instituut voor Natuurbehoud Een lid wil vernemen of de geografische inplanting van het Instituut voor Natuurbehoud te Hasselt zal worden behouden dan wel of een eventuele filiale zal worden opgericht in Berlare zoals vroeger in het vooruitzicht werd gesteld.
[ 332 1
[ 333 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister verklaart dat de inplanting van het Instituut voor Natuurbehoud te Hasselt zal behouden worden. Alvorens echter een beslissing te nemen over een bijkomende filiale, die blijkens vroeger genomen opties te Berlare zou worden gevestigd, wenst de Gemeenschapsminister te wachten tot de activiteiten van het instituut op kruissnelheid zijn gekomen. Op verzoek van een lid belooft de Gemeenschapsminister een overzicht van de activiteiten van het Instituut voor Natuurbehoud te bezorgen. (zie bijlage 5) Verschillende leden merken op dat het Instituut voor Natuurbehoud goed werk leverde met de globale beschouwingen en eerste elementen voor een milieueffectrapport inzake het TGV-project in Vlaanderen. In dit verband deelt de Gemeenschapsminister mee dat hij eerstdaags samen met de Gemeenschapsminister voor Ruimtelijke Ordening over het TGV-project de Vlaamse Executieve zal vertegenwoordigen in de interministeriële werkgroep die zich onder leiding van Minister van Verkeer over het TGVproject zal buigen. Een lid pleit voor een actualisering van de wetgeving op het natuurbehoud en de wetgeving inzake de rangschikking van landschappen. Een algemeen beleidsplan moet hier als leidraad dienen. Een lid informeert of het onderzoeksstation inzake de populierenteelt te Geraardsbergen reeds is geregionaliseerd en met welke taken deze instelling thans is belast. De Gemeenschapsminister antwoordt dat het Rijksstation voor populierenteelt te Geraardsbegen evenals het Rijksstation voor Bos- en hydrobiologisch onderzoek te Hoeilaart ressorteren onder de wetenschappelijke instellingen van het Ministerie van Landbouw. Beide instellingen komen overeenkomstig de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen in aanmerking voor regionalisering. Deze instellingen verrichten immerst toegepast wetenschappelijk onderzoek inzake aangelegenheden (bossen, jacht, riviervisserij) waarvoor de gewesten bevoegd zijn. - Jacht Welk is het standpunt van de Gemeenschapsminister inzake de diverse voorstellen van decreet houdende herziening van de jachtwet. Zal hij zelf een initiatief nemen ? De Voorzitter van de Commissie herinnert eraan dat tijdens de vorige legislatuur over de diverse voorstellen van decreet het advies van de Raad van State werd gevraagd. Deze adviezen zijn nog niet uitgebracht. Na elke parlementsontbinding vervallen de ingediende voorstellen en ontwerpen van decreet alsook de adviesaanvragen bij de Raad van State. Op dit ogenblijk zijn er drie voorstellen van decreet betreffende de jacht en de wildschade ingediend. De Gemeenschapsminister,verklaart zijn standpunt te zullen bepalen nadat een toelichting over de voorstellen van decreet in de Commissie is gegeven. Hoe ver staat het met de in het regeerakkoord van 24 november 1985 aangekondigde oprichting van een riviervisserijen jachtfonds ? Een grotere inbreng van het wetenschappelijk onderzoek in het jachtbeleid, b.v. inzake het verdelgingsrecht wordt bepleit.
1334 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
De Gemeenschapsminister antwoordt dat het Visserijfonds werd opgericht bij artikel 36 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij en functioneert naar behoren. In het Vlaamse Gewest wordt het Visserijfonds gespijsd met 99 % van de opbrengst van de visverloven als niet-fiscale ontvangsten. De taksen op de verlofbrieven voor het dragen van jachtwapens zijn belastingen die geheven worden overeenkomstig het wetboek der met zegel gelijkgestelde taksen. De opbrengst van de jachtverloven wordt geïnd door de nationale schatkist. De gewone wet tot hervorming der instellingen voorziet vooralsnog niet in een mogelijkheid tot ristornering. Een jachtfonds vereist dus niet alleen een decretale maatregel voor de instelling ervan. Gelet op het feit dat de opbrengst van de jachtverloven, die het fonds zouden moeten spijzen, nationaal zijn, is ook een voorafgaandelijke wijziging van de Gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen vereist. Desbetreffende ondervraagd preciseert de Gemeenschapsminister dat de voorgenomen wijziging inzake het jachtexamen werd geïnspireerd door de Hoge Jachtraad en de jagerskringen.
C. Stemming Ter stemming gelegd worden de artikelen 17, 56 en 57 van het begrotingsontwerp samen met de begrotingsartikelen van sectie 75, 77 en 79 waarvoor de Gemeenschapsminister bevoegd is aangenomen met 8 stemmen tegen 3
BIJLAGE 1 Evolutie kredieten Subsidies en aankopen
, (in miljoen frank)
Sect. 75 Sect. 75 Sect. 77 Sect. 75 Sect. 77 Sect. 77 art. 63.10art. 63.12art. 63.60art. 71.09art. 71.60art. 51.61 1982
50
25
15
144,6
100
1983 1984 1985
40 50 35
25 20 10
10 10 10
40 20
190 175 100
2 2
1986
21,5
10
9
18
90
10
1987
Sect. 77 / art. 63.61 : 50
Sect. 77 / art. 71.61 : 112
A.rt. 63.10 subsidies aankoop groen ruimten Art. 63.12 subsidies aanleg groene ruimten Art. 63.60 subsidies boswerken Art. 7 1.09 aankoop groengebieden Art. 71.60 aankoop bos- en natuurgebieden Art. 5 1.6 1 subsidies aankoop natuurgebieden
10,5
.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 335 1 BIJLAGE 2
Subsidies aankopen bossen, groene ruimten, natuurgebieden Vastleggingen 1986 (artikel 63.10/Sectie 75)
subsidiebedrag Boutersem Brugge Deerlijk Meerhout Merelbeke Oudenburg Scherpenheuvel Zandhoven
Kwabeek Minnewater 4 Hoogstraat Gewad Liedermeersen Abtsgebouwdomein Spoorwegbedding Pulderbos
1.351.000 2.148.000 976.000 615.000 3.061.000 2.789.000 1.740.000 2.324.000
Vastleggingen 1986 (artikel 51.61 / Sectie 77) - Belgische Natuur- en Vogelreservaten gesubsidieerde aankopen (60 %) : Yorsendonkbroek Kijkverdriet Dijlevallei Langdonken Zwarte Beek Hageven Gerhoeven
9.500.000
(Gelrode) (Ravels) (Oud-Herverlee) (Herselt) (Koersel, Beringen) (Neerpelt) (Ham)
- De Wielewaal gesubsidieerde aankopen (60 %) : Orchis VlyVlEbroekse
(Bornem) (Dendermonde)
Langmeersen Tikkebroeken
(Wortegem-Petegem) (Kasterlee)
500.000
Aankopen Vlaams Gewest Bossen, Groene ruimten en natuurgebieden Vastleggingen 1986 (artikels 71.09 / Sectie 75 en 71.60 / Sectie 77)
Gebied
Gemeente
B ellevue Berlarebroek Doevevallei Galgenberg Goorken Grote Heide Heiwijk Herebossen Inslag 1 Jzermonding Kalmthoutse Heide Klein Homo Kortessemerbos Koningsbos Mosselgoren Op ‘t Stort
Kortessem B erlare Heuvelland Kuringen Geel Meeuwen-Gruitrode Maasmechelen Hulshout Brasschaat Nieuwpoort Kalmthout Dilsen Kortessem Knesselare Geel Hamme
Bedrag 3 .ooo.ooo 5.500.000 602.000 19.200.000 912.000 3 10.000 15.600.000 460.000 364.000 500.000 1 .ooo.ooo 3.600.000 3.900.000 9.148.000 3.000.000 40.000
[ 336 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Gebied
Gemeente
Bedrag
Oudsburg
Opoeteren
7.307.000
Pijnven
Hechtel-Eksel
Ravelsbos Speelbos landduin
Ravels Wetteren
16.016.540
Sint-BernardusHemiksem domein Ten Haagdoornheide Maasmechelen Walebos
60.000 854.000
Tielt-Winge
600.000 1 .ooo.ooo 2.340.760
BIJLAGE 3 De opbrengst van de houtverkopingen in de domaniale bossen van het Vlaamse Gewest komt als niet-fiscale ontvangst toe aan het Gewest en wordt opgenomen in de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. De ontvangsten van de houtverkopingen in de domaniale bossen van 1985 en 1986 zijn in onderstaande tabel vermeld per provincie. Ontvangsten Dienstjaar
houtverkopingen 1986
1985
Antwerpen
8.625.658
7.597.500
Vl. Brabant
61.015.450
59.602.600
Limburg O.-Vlaanderen
15.960.322
14.066.400 2.526.300
W.-Vlaanderen
3.399.982 1.450.722 90.452.134
568.500 84.361.300
BIJLAGE 4 Het probleem van de luchtverontreiniging, meer bepaald van de zure regen, als verstorende factor op natuurlijke ecosystemen, vraagt nog steeds onze volle aandacht. In het Vlaamse Gewest is de toestand van de bosverzwakking en de bodemverzuring, tengevolge van zure neerslag, nog steeds onvol. doende gekend. Om daaraan te verhelpen, werd beslist een permanent meetpuntennet op te zetten, waardoor, met een vaste periodiciteit, de gezondheidstoestand van de bossen kan gemventariseerd worden. Dit zal gebeuren in overeenstemming met de E.E.G. verordening nr. 3528/ 86 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen de luchtverontreiniging. Ook over de eigenlijke invloed van luchtverontreiniging op bodem en bos bestaat nog veel onduidelijkheid, vermits het schadebeeld dikwijls medebepaald wordt door andere stress-factoren zoals vorst, infecties, droogte, e.d. Teneinde de juiste schademechanisaties te leren kennen, werd tevens besloten intensief onderzoek te verrichten naar de inwerking van zure neerslag op het bosecosysteem, waarbij voornamelijk fysiologische en bodemkundige parameters zullen onderzocht worden.
[ 337 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE 5 Instituut voor Natuurbehoud. Het Instituut voor Natuurbehoud werd ingesteld bij besluit van de Vlaamse Eitecutieve van 17 juli 1985. De eerste personeelsledèn werden benoemd bij besluit van 25 november 1985. Het Instituut is met een beperkte personeelsbezetting, operationeel vanaf 1 maart 1986. Het werkplan van het Instituut voor 1986-1987 werd voorgesteld, na het advies van de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud te hebben ingewonnen. Dit werkplan gaat uit van de overweging dat het uiteindelijk streven van het natuurbehoud zou kunnen worden omschreven als ‘het sturen van de relatie tussen mens/maatschappij en natuur op zo’n manier dat soorten en gemeenschappen met de mens kunnen voortbestaan. Het overleven van een soort is slechts mogelijk wanneer de kombinatie van abiotische en biotische omgevingselementen, die een individueel organisme in staat stellen te overleven en zich succesvol te reproduceren, over een voldoende grote oppervlakte aanwezig is. Het sturen van de relatie mens-natuur vereist kennis over vier domeinen : 1) de ruimtelijke verspreiding van organismen ; 2) de relatie en interactie van organismen onderling en met de omgeving ; 3) de invloed die de mens of maatschappij heeft op organismen en milieu ; 4) de achtergronden, de drijfveren van het handelen en ingrijpen door de mens op organismen en milieu. Onderzoek t.b.v. het natuurbehoud kan dus in deze vier velden gesitueerd worden. Vanuit een biologische invalshoek zullen vooral de eerste drie aspecten aan bod.komen. Wil men echter succesvolle voorstellen kunnen doen voor de sturing van de hoger genoemde relatie, dan zal ook kennis van die achtergronden en drijfveren noodzakelijk zijn. Informatie daarover zal grotendeels vanuit de menswetenschappen aangedragen moeten worden. Het werkplan omvat 10 onderzoeksprojecten. In het eerste kennisveld kan men drie goedgekeurde onderzoeksprojecten van het Instituut situeren. - Het verspreidingsecologisch onderzoek van een aantal zeldzame kritische of bedreigde soorten en plantengemeenschappen in Vlaanderen. - De verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen. - De habitatskeuze door amfibieën in de Antwerpse Noorderkempen. Het tweede kennisveld omvat volgende projecten : - Een vegetatiekundig-historisch onderzoek van bossen in Vlaanderen. - De vegetatie en milieu in het beekdal van het Merkske/ - Een populatie-dynamisch onderzoek van de Blauwe Reiger. - De opbouw en het gebruik van een gegevenbestand omtrent de ecologie van ongewervelde dieren t.b.v. natuurbehoud. Het derde kennisveld gaf aanleiding tot het volgende onderzoek : - Het foerageergedrag van de Fuut en de invloed op visvijvers en viskwekerijen. Het vierde kennisveld ten slotte, vindt een weerslag in de onderzoeksprojecten : - Onderzoek naar de efficiëntie van beleidsgericht ecologisch onderzoek in Vlaanderen. - Ecologische inbreng in de ruilverkaveling. Volgende werkzaamheden werden reeds in 1986 uitgevoerd : 1. Algemeen Uitbouw en installatie computer e.a. apparatuur, organisatie van bibliotheek, boekhouding en het gehele fmanciële/administratieve beheer van de instelling neemt de meeste’ tijd van iedereen in beslag. II. Onderzoek. Gedurende de eerste maanden werd het ontwerp-werkplan 19861 87 opgesteld en voorgelegd via de Hoge Raad voor Natuurbehoud aan de verantwoordelijke Minister, samen met de adviezen van de Dienst Wetenschappelijk Onderzoek (Secr. Gen.) en de besturen en diensten in A.R.O.L. III. Concrete onderzoekingen : (o.a. vragen van uit kabinet en/of administratie, gemeenten, e.d.)
8 (1986-1987) - Nr. 5
(1) TGV. : in opdracht van Min. J. LENSSENS, werd een rapport opgesteld ‘Het TGV-project in Vlaanderen-algemene beschouwingen en elementen voor een milieu-effect rapport’. Dit mag niet als een eigenlijke MER beschouwd worden, eerder als een richtinggevend document inzake filosofie in methode van benadering. Enkele praktische steekproeven werden uitgevoerd om de mogelijke impact van tracés op natuur en landschap te illustreren. (2) RAMSAR : de volledige updating van de gegevens die relevant zijn voor de in het Vlaamse Gewest gelegen Ramsar-Wetlands kon door het I.N. worden uitgevoerd. (3) EEG Speciale beschermingsgebieden in uitvoering van de richtlijn 1979 inzake vogelbescherming (verzoek van de dienst Natuurbehoud) de vroegere ontwerp-fiches en globale gebiedsafbakeningen werden volledig geaktualiseerd en aangevuld met nieuwe gegevens. Via de Dienst Natuurbehoud ligt dit document voor bij de Minister. (4) Tjernobyl-gevolgen van de kernramp. Gevraagd werd in hoeverre speciale maatregelen inzake fauna noodzakelijk/wenselijk zijn. Op korte termijn werd door het I.N. informatie ingewonnen inzake jachtwild en watervogels met eventuele problemen betreffende consumptie alsook qua mogelijks verminderde reproduktie. Op langere termijn blijft dit laatste onderwerp een belangstellingspunt. Terzake werd het I.N. (via congres W.R.B. in Engeland) ingeschakeld in een internationaal netwerk langs waar informatie over populatie-gevolgen bij vogels en wild gekanaliseerd wordt. (5) Onderzoek mogelijke landbouwschade door overwinterde ganzen in de Kustpolders. In overleg met de Dienst Natuurbehoud en de Boerenbond en in samenwerking met de R.U.G. wordt terzake intensief het lange termijn onderzoek, dat sedert 1960 loopt, verder gezet. Een folder naar de landbouwers toe is in voorbereiding, naast wetenschappelijke publikaties. (6) Koksijde : Ter Yde en Hannecartbos. Naar aanleiding van de problematiek rond de eventueel installatie van een ecologisch aanvaardbare waterwinning wordt gevraagd een document op te stellen met mogelijke (juridische-planologische) beheersvormen voor het gebied en de gewenste natuurtechnische beheersmaatregelen die de ecologische waarden kunnen bestendigen. (7) Bedreiging van de fauna door wegverkeer. Op vraag van de Inspecteur-generaal Landinrichting zal oriënterend onderzoek (en literatuur complicatie) gebeuren, met nadruk op enkele soorten. Medewerking van milieu- en natuurverenigingen zal terzake nodig zijn. (8) Galgeschoor-Containerterminal. I n opdracht van het Ministerie van Openbare Werken en met het akkoord van Minister J. LENSSENS zal het I.N. onderzoeken in welke mate deze geplande kaaimuur inpasbaar is in het (beschermde) natuurgebied en in hoeverre compensaties elders kunnen verkregen worden (Conventie van Ramsar is hier van kracht). Dit project voorziet in de aanwerving van een tijdelijke onderzoeker (op kosten van M.O.W.) via contract Vl. Gemeenschap (AAD I.N.) (9) Diverse vragen om advies. Zowel door het Min. Openbare Werken als vanwege gemeenten of intercommunales krijgen wij vragen om advies over uiteenlopende ntauurbehoudsproblemen : beheer van gebieden, wegbermbeheer. Hier wordt in de mate van het mogelijke zeer summier op ingegaan. (10) Uitbesteding eigen onderzoeksprojecten. In het raam van de kwetsbaarheide van natuurgebieden t.o.v. waterbeheersingswerken en ontwikkelingen in de landbouw, werden voor de IJzerbroeken, inclusief het Blankaartbekken (W. Vl.) en voor het stroomgebied van het Merkske (Antw.) aan resp. R.U.G. en de U.I.A. studieopdrachten uitbesteed om beheersrelevante inventarisaties en karteringen uit te voeren met het oog op globale inrichting en ecologisch beheer.
13% 1
[ 339 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
II. RUIMTELIJKE ORDENING A. Toelichting door de heer J. Pede, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening 1) Algemeen De begroting is de vertaling van de middelen die het te voeren beleid in een bepaalde materie ten dienste staan. Inzake Ruimtelijke Ordening en Planning vallen echter de meeste initiatieven en beleidspunten buiten deze cijfermatige benaderingen. In zijn totaliteit betekenen de begrotingsposten voor Ruimtelijke Ordening dan ook niet veel t.o.v. de gehele Vlaamse begroting. De Gemeenschapsminister herhaalt dat de opsplitsing van de sector herwaarderingsgebieden naar de Commissie voor Huisvesting geen gelukkig keuze was. Deze vorm van stedelijke inrichting hoort immers bij de Ruimtelijke Ordening thuis. In vergelijking met de begroting van 1986 zijn de belangrijkste verschuivingen : 1) Art. 12.32.03 Sectie 75 Titel 1 : Studiekosten 1986 : 10 miljoen - 1987 : 5 miljoen Er werd 5 miljoen overgedragen naar Art. 12.20.03 Sectie 85 teneinde de mogelijkheid te scheppen voor de materie Binnenlandse Aangelegenheden studies te laten uitvoeren. 2) Art. 60.35.03 Sectie 75 Titel IV : Fonds ter uitvoering van het Grondbeleid Op 31 december 1986 was hier een saldo beschikbaar van 200 miljoen, dat nu teruggevloeid is naar de middelenbegroting va de Vlaamse Gemeenschap. 3) Art. 33.05.03 Sectie 75 Titel 1 : Schadevergoeding In 1986 was er 1 miljoen voorzien. Voor 1987 is er niets voorzien, omdat geopteerd werd om de eventuele betaling van planschade te verrichten met middelen uit het Fonds (Art. 66.03.03 Sectie 75 Titel IV) bestemd voor de betaling van de uitgaven voortspruitend uit de toepassing van de stedebouwwet. Daarop is een saldo beschikbaar van 123,9 miljoen. Ter verduidelijking van punten 2 en 3 verklaart de Gemeenschapsminister dat de Vlaamse Executieve bij algemene maatregel heeft beslist de kredietsaldi beschikbaar op diverse fondsen van de afzonderlijke sectie te liquideren. Dit geldt enkel voor de fondsen die niet bij wet of decreet zijn opgericht. Het Fonds bestemd voor de betaling van de uitgaven voortspruitend uit de toepassing van de stedebouwwet werd opgericht door de wet van 1962 en moet dus behouden blijven. 2) De aanpassing van de stedebouwwet Tijdens de begrotingsbesprekingen van 1986 heeft de Gemeenschapsminister aangekondigd werk te zullen maken an de aanpassing van de wet op de Ruimtelijke Ordening en de Stedebouw op basis van een denkrichting die hij onderschreven had bij het Regeerakkoord. Pro memorie citeert hij deze beginselen : - een gedecentraliseerde aanpak ;
8 (1986-1987) - Nr. 5 - een dynamische planning op 3 niveaus ; - meer inspraak. Als werkwijze opteerde de Gemeenschapsminister om te beginnen met een inventarisatie van de knelpunten. Bij het oplossen van de brandende knelpunten werden enkele* beleidsdoelstellingen geformuleerd : - de vereenvoudiging van de administratieve procedures ; - het geven van meer rechtszekerheid bij het toepassen van de plannen van aanleg ; - een bevoegdheidsdecentralisering gebaseerd op de werkelijke draagkracht en verantwoordelijkheid van elk niveau ; - een deregulering waar het mogelijk is ; - de continuïteit in het bestuur. Vele instanties betrokken bij de praktijk van de Ruimtelijke Ordening werden bevraagd. Hun adviezen en inzichten werden getoetst aan de hierbovengenoemde principes. In de maxi-voorstellen en het ontwerp van decreet op de Ruimtelijke Ordening werd gezocht naar bruikbare oplossingen. Uit het memorandum van VLARECO werd geput naar problemen van het gemeentelijke niveau. De gouverneurs deelden hun knelpunten mede. Tenslotte heeft een werkgroep van het Bestuur Ruimtelijke Ordening een ontwerp-decreet voorbereid. Op dit ogenblik wordt er gewerkt aan een concrete tekstaanpassing om deze daarna aan de Vlaamse Executieve en de Raad van State voor te leggen. Het ontwerp van decreet zal nadien bij de Vlaamse Raad worden ingediend. 3) Het Ruimtelijk Beleidsplan voor VLAANDEREN De structuurplanning op het niveau VLAANDEREN is een thema dat reeds lang aan de orde is, maar dat moeilijk vaste vorm krijgt. Het feit dat ervoor geen wettelijke basis voorzien is en het ontbreken van een echte planningstraditie in VLAANDEREN zullen daaraan wel niet vreemd zijn. De vorige Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening heeft een externe plangroep de opdracht gegeven twee conceptnota’s op te stellen. Eén over de proceduriële aanpak van een dergelijk structuurplan en één over de inhoudelijke benadering. Een studiegroep mocht daarna een ontwerp maken voor een Ruimtelijk Beleidsplan VLAANDEREN. In het Regeerakkoord van de Vlaamse Executieve staat vermeld dat er een Ruimtelijk Beleidsplan voor VLAANDEREN zal opgemaakt worden. In samenspraak met de Planologische Dienst van het Bestuur Ruimtelijke Ordening zal nagekeken worden hoe op een realistische wijze dit structuurplanningsproces voor VLAANDEREN kan verdergezet worden, nadat de Vlaamse Executieve zijn principieel akkoord daarover gegeven heeft. 4) Planschade Op artikel 33.05.03 van Sectie 75 van Titel 1 werd er voor het begrotingsjaar 1987 niets voorzien omdat er geopteerd werd om de eventuele betaling van planschade te verrichten met middelen uit het Fonds bestemd voor de betaling van de uitgaven voortspruitend uit de toepassing van de stedebouwwet. Dit Fonds beschikt thans over 123,9 miljoen. Het wordt gevoed door de betaling van meerwaarden, transactie- en dwangsommen.
E 340 1
[ 341 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Het Vlaamse Gewest werd in twee gevallen definitief veroordeeld tot het betalen van planschade : 1) De zaak Urbain te Merelbeke : 9.661.454,-Fr. in hoofdsom. De Vlaamse Executieve besliste op 13 januari 1985 het gewestplan ,,Gentse en Kanaalzone” in herziening te stellen teneinde een gedeelte van deze gronden terug het statuut van bouwgrond te geven. 2) De zaak Theves te Sint-Genesius-Rode : ongeveer 15.000.000,-Fr. Dit arrest wordt eerstdaags betekend. Daarna zal gekozen worden welke herstelvorm het meest verantwoord is. De Gemeenschapsminister herinnert eraan dat de overheid bij een definitieve veroordeling tot betaling van planschade drie wegen kan bewandelen : - ofwel betaalt zij het bedrag waartoe zij werd veroordeeld; - ofwel koopt zij het goed waarvan de bestemmingswijziging aanleiding was tot de vordering tot planschade aan ; - ofwel geeft zij het goed zijn oorspronkelijke bestemming terug, d.i. het herstel in natura. Gelet op de stand van de procedure in bepaalde planschadedossiers worden voor 1987 met een redelijke zekerheid voor 5 miljoen frank definitieve veroordelingen verwacht. Er weze immers gesteld dat het Vlaamse Gewest in planschadezaken de volledige beroepsprocedure uitput tot en met Cassatie. Hierdoor wordt een definitieve regeling voor vele gevallen jaren opgeschoven. In totaliteit belopen de gevorderde bedragen ongeveer 12 miljard. Grosso modo wordt echter slechts een totale te betalen vergoeding van ongeveer 3 miljard frank verwacht. In principe zal daarvan ongeveer de helft door de Belgische Staat dienen gedragen te worden. In de loop van de komende 10 jaar zal het bijgevolg aangewezen zijn een som van ongeveer 150.000.000,-Fr. per jaar te voorzien op de begroting. Voor yorderingen op basis van artikel 37 kan eventueel tot herstel in natura overgegaan worden. Dit geldt niet voor de vergoedingen die op basis van artikel 1382 en volgende B.W. uitgesproken worden. Positief is echter het vooruitzicht dat nieuwe vorderingen onontvankelijk zullen worden wanneer de lO-jarige verjaringstermijn zoals voorzien in artikel 38 intreedt. Voor het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse is dit april van dit jaar. De planschade hangt dus niet als een zwaard van Damocles boven de begroting van 1987. Via herstel in natura, waar dit te verantwoorden is, kunnen de verwachte betalingen voor dit jaar fors beperkt worden. 5) De Groene Gordel (Gewestplan HALLE-VILVOORDEASSE) De Administratie maakte de Gemeenschapsminister onlangs de resultaten over van een onderzoek naar wat de ,,Groene Gordel” genoemd werd. Concrete beslissingen werden nog niet genomen. Enkele basisgegevens ter verduidelijking van de situatie : 1) Juist voor de vaststelling van het K.B. gewestplan Hal-
8 (1986-1987) - Nr. 5
le-Vilvoorde-Asse zouden er 1.655,5 ha, waarvan 456,9 ha de bestemming groengebied en 1,154,6 ha deze van agrarisch gebied gekregen hebben i.p.v. de woonbestemming die ze bij het ontwerp-gewestplan hadden. 2) In die groen of geel gekleurde gebieden lagen echter verschillende verkavelingen. De verdere uitvoering daarvan kan slechts tegengegaan worden door het opstellen van een B .P.A. In augustus 1977 werden verschillende K.B.‘s getroffen tot het opstellen van dergelijke B.P.A.‘s. Deze operatie betrof 1825 kavels, waarvan er reeds 757 bebouwd waren. Voor 2478 kavels werd er geen B.P.A.-initiatief genomen, alhoewel de verkaveling strijdig was met het definitieve gewestplan. Tussen 1980 en 1983 werden verscheidene van de K.B.% opgeheven, zodat die verkavelingen verder konden uitgevoerd en bebouwd worden. Aldus werden van die 1825 kavels er 1124 of 60 % terug vrijgegeven. 348 bouwkavels op basis van een B.P.A. werden ook ongemoeid gelaten. (Dit overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad van State dat een bestaand BPA primeert boven een later gewestplan tot de Raad in het arrest Steeno geveld op 20 december 1983 tot een andere visie kwam.) Dit maakt samen 1124 + 2478 + 348 = 3950 kavels die in strijd met het gewestplan vrijgegeven werden. Aan 10 are gemiddeld per kavel gaat het hier dus over ongeveer 400 ha. 3) Ter bepaling van het resterende gedeelte van de ,,Groene gordel” moet nog rekening gehouden worden met de reeds voor 1977 bestaande bebouwing (1096 percelen) en de vergunningen afgeleverd waar de Raad van State het gewestplan vernietigd had na 1977 (228 percelen). Deze gegevens dienen nog verder uitgediept te worden. De administratie kreeg opdracht het onderzoek verder te zetten, teneinde een globaal zicht te krijgen op de evolutie die aan bestemmingswijzigingen gebeurde tussen het ontwerp- en het definitieve gewestplan. Pas daarna kunnen praktische oplossingen uitgewerkt worden. 6) De Streekcommissies van Advies De Vlaamse Executieve heeft bij besluit van 23 december 1986 de nieuwe samenstelling van de Streekcommissies vastgesteld voor Limburg, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen. Deze van Vlaams Brabant mag eerstdaags verwacht worden. Teneinde een betere en efficiëntere werking van deze Commissies te kunnen verzekeren heeft de Vlaamse Executieve bij besluit van 23 december 1986 en 11 februari 1987 tevens het Reglement van Orde gewijzigd. Een belangrijke wijziging betreft de verschuiving van het secretariaat van de Streekcommissie naar het provinciaal bestuur toe. 7) VLACORO De Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening heeft zich in 1986 gebogen over het thema planschade en de herziening van de stedebouwwet. 8) De woonuitbreidingsgebieden Een versoepeling van de aansnijding van de woonuitbreidingsgebieden werd aangekondigd. Een eerste ontwerp werd
[ 342 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
1343 1
reeds aan de Vlaamse Executieve voorgelegd. Binnenkort zal een kabinetswerkgroep daaraan de laatste hand leggen. Als basisprincipe wordt daarin gesteld dat het in de eerste plaats aan de gemeente zelf toekomt te oordelen wanneer zij de woonuitbreidingsgebieden van haar grondgebied wenst aan te snijden. De gemeente dient bij het voeren van haar ruimtelijk beleid te zoeken naar een evenwicht tussen het stedelijk en het landelijk wonen. Zij dient voor zichzelf de noodzaak tot aansnijden te bepalen en de verantwoordelijkheid daarover te nemen. Zij kan waarborgen inbouwen door voorafgaand aan de aansnijding een B.P.A. of een structuurschets te laten opstellen. Wanneer er nieuwe infrastructuurvoorzieningen vereist zijn, zal de verkaveling de meest aangewezen weg blijven. 9) Het Jaarverslag 1985
+
1986
Overeenkomstig artikel 5 van de stedebouwwet heeft de Gemeenschapsminister op 9 december 1986 in de Vlaamse Raad het jaarverslag 1985 betreffende de Regionale Ruimtelijke Ordening neergelegd (stuk 179). Het jaarverslag voor 1986 is bijna klaar en zal nog dit voorjaar kunnen ingediend worden. 10) De Benelux Globale Structuurschets inzake Ruimtelijke Ordening
.
Op 22 oktober 1986 heeft de Gemeenschapsminister samen met de Ministers bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening van de Benelux de hierbovengenoemde structuurschets onderschreven. Hij herneemt het doel en de situering hiervan : ,,In het kader van de beleidscoördinatie op middellange en lange termijn werd tijdens de 3de Regeringsconferentie van 1975 besloten tot de opstelling van een globale structuurschets voor de periode tot 1990 met een doorkijk tot 2000. De basisfilosofie van deze globale structuurschets bestaat er in een visie te ontwikkelen ten aanzien van de ruimtelijke weerslag van de evolutie in de diverse maatschappelijke sectoren alsmede ten aanzien van hun onderlinge afstemming. De ruimtelijke structuurschets beoogt dan ook een concreet kader te vormen voor de beleidscoördinatie tussen de drie landen op het stuk van het ruimtelijk planningsproces en de inpassing van sectoriële ontwikkelingen voor wat betreft hun ruimtebeslag. Omwille van haar eigen karakter heeft de Benelux Globale Structuurschets dan ook niet alleen betrekking op de ruimtelijke invloed over de grenzen heen van het sectorbeleid doch ook op het nationaal ruimtelijk beleid ten aanzien van het sectorbeleid. Zij is geen beleidsnota voor de Ruimtelijke Ordening in de drie partnerlanden of delen ervan, maar wel een gewogen referentiekader voor de beleidsvoering met betrekking tot de ruimtelijke weerslag van de verschillende sector- en facetmatige ontwikkelingen in de Beneluxlanden waarin : 1’ een evaluatie gemaakt wordt van : - het gevoerde beleid, - de mate van convergentie of divergentie in het beleid, - het effect hiervan op de intra-Benelux-grensgebieden of over de intra-Benelux-grens heen ; 2’ concrete aanbevelingen geformuleerd worden voor de
8 (1986-1987) - Nr. 5
verantwoordelijke beleidsorganen in de drie landen met betrekking tot het bereiken van : - een grotere convergentie van het beleid, - het wegwerken van ongewenste neveneffecten over de grens heen.” Tevens werden algemene aanbevelingen ten aanzien van de Ruimtelijke Beleidsvoering door elk der lidstaten aanvaard. Door de Benelux Structuurschets wordt een band gelegd over de grenzen heen, zodat door wederzijdse vergelijking, afweging en rapportering de mogelijkheden tot een betere Ruimtelijke Ordening geschapen worden. 11) Uitvoeringsbesluiten van de stedebouwwet a) Op 5 november 1986 heeft de Vlaamse Executieve het besluit goedgekeurd tot bepaling van de publiekrechtelijke personen voor wie de bouw- en de verkavelingsvergunningen worden afgegeven door de gemachtigde ambtenaar. Ten opzichte van het vroegere besluit werd de toepassingssfeer verruimd tot alle publiekrechtelijke rechtspersonen. Teneinde hierover duidelijkheid te scheppen, heeft de Gemeenschapsminister hierover een omzendbrief opgemaakt voor de gemeentebesturen dd. 26 november 1986 (B.S. 24 december 1986). b) Het minidecreet van 28 juni 1984 voorziet dat de Vlaamse Executieve de gebieden kan bepalen waarbinnen bepaalde afwijkingen inzake het uitbreiden, verbouwen en herbouwen van bestaande gebouwen niet kan plaatsvinden. Dit wordt het vierde uitvoeringsbesluit genoemd. De administratie werd opgedragen daarover een ontwerp-besluit voor te leggen. c) Artikel 44 6 1 van de stedebouwwet voorziet in de mogelijkheid bepaalde vegetatiewijzigingen in gebieden waarvan de Executieve de bescherming noodzakelijk acht aan een vergunning te onderwerpen. In het kader van het beleid tot bescherming en vrijwaring van de open ruimten werd de administratie eveneens verzocht een dergelijk ontwerp-besluit ter studie te nemen. 12) Het probleem van de A.P.A.‘s die vóór de gewestplannen goedgekeurd werden Overeenkomstig een arrest van de Raad van State was komen vast te staan dat de oude A.P.A.‘s nog altijd van kracht waren en dat als dusdanig de afwijkingsvoorzieningen van het minidecreet in deze gemeenten niet konden toegepast worden. Over deze problematiek werd de Gemeenschapsminister geïnterpelleerd door Volksvertegenwoordiger P. Tant op 2 1 oktober 1986. Gezien door de fusiesituatie zelfs in eenzelfde gemeente dit tot een zekere toepassingsdiscriminatie van het minidecreet kon leiden, heeft hij als richtlijn aan de administratie meegegeven ook binnen de A.P.A’s het minidecreet te laten toepassen, gezien hij zich voorgenomen heeft bij de wetswijziging aan dit probleem een duidelijke en voor ieder_ een identieke oplossing te geven. 13) De Gewestplannen a) Gewestplan Antwerpen (Rupelstreek) Voor de socio-economische en ruimtelijke reconversie van de Rupelstreek was de opmaak van een structuurplan noodzakelijk. Voor de vijf betrokken gemeenten (Hemiksem, Schel
[ 344 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 345 1
le, Niel, Boom en Rumst (Reet) werd in 1982 een structuurplanning gestart. De realisatie van de doelstellingen die naar voor zijn gekomen tijdens het planningsproces is slechts mogelijk wanneer de bestemming volgens het gewestplan voor een aantal gebieden binnen deze vijf gemeenten gewijzigd wordt en aanvullende stedebouwkundige voorschriften toegevoegd worden. Daarom besliste de Vlaamse Executieve op 23.12.1986 het gewestplan Antwerpen gedeeltelijk in herziening te stellen. Van zodra het advies van de Bestendige Deputatie betreffende de aanstelling van een ontwerper gekend is, kan de procedure tot wijziging verdergezet worden. b) Gewest Limburg-Maasland Door een arrest van de Raad van State werd een stuk van het gewestplan vernietigd, inzonderheid waar voorzieningen voor grindwinningen opgenomen werden. Er werd dus een juridisch vacuum geschapen. Teneinde hier tot rechtsherstel over te gaan werd een Technische Grindcommissie opgericht. Deze Commissie heeft als taak het advies van de vroegere Grindcommissie te actualiseren en beleidsvoorstellen uit te werken ten opzichte van het opnieuw vast te stellen gewestplan. De Technische Grindcommissie werd geïnstalleerd en vergaderde een eerste maal op 21 januari 1987. Deze Commissie zal volgende onderwerpen prioritair behandelen 1. gedeelten van het gewestplan die vernietigd worden door de Raad van State, voorstel van bestemming ; 2. problemen van bedrijven wier voorraad uitgeput raakt en niet kunnen uitbreiden omwille van de huidige bestemming volgens het gewestplan. c) Gewestplan Hasselt-Genk - Wijziging te Tessenderlo, - Probleem Phillips-Petroleum. Bij besluit van 14 januari 1987 heeft de Vlaamse Executieve het gewestplan Hasselt-Genk voorlopig vastgesteld voor een gebied op het grondgebied van de gemeente Tessenderlo. Dit besluit volgde op het besluit van 10 december 1986 houdende gedeeltelijke opheffing en gedeeltelijke inherzieningstelling van het betrokken gewestplan. Ondertussen werd aan de Gouverneur van Limburg gevraagd het openbaar onderzoek te organiseren. Na aankondiging zal het ontwerp-gewestplan gedurende negentig dagen ter inzage liggen op het gemeentehuis. De Bestendige Deputatie en de gemeenteraad dienen daarna binnen de zestig dagen hun advies uit te brengen en ten slotte dient de Regionale Commissie van Advies binnen de negentig dagen haar advies te geven. Daarna kan het plan aan de Executieve worden voorgelegd. De Vlaamse Executieve staat immers op het standpunt dat hier in redelijkheid voor het bedrijf, voor de omwonenden en voor de Ruimtelijke Ordening een passende oplossing moet gevonden worden. 14) De grote infrastructuurvoorzieningen a) De TGV :
8 (1986-1987) - Nr. 5
Over de TGV heeft de Gemeenschapsminister steeds het standpunt ingenomen dat er geen definitief tracé mogelijk is zonder openbaarheid van informatie en zonder inspraak van alle daarbij betrokken instanties. Op de ministeriële vergadering van 22 oktober 1986 werd overeengekomen dat de gewesten structureel zouden betrokken worden bij de verdere voorbereiding van een eventueel TGV-net. In die zin heeft de Vlaamse Executieve twee kabinetsvertegenwoordigers aangeduid, een van het kabinet van Gemeenschapsminister Lenssens een een van het kabinet van Gemeenschapsminister Pede. Naar aanleiding van een werkvergadering tussen zijn kabinet en dit van de Minister van Verkeerswezen werd de Gemeenschapsminister de laatste stand van zaken medegedeeld. Het verder verloop van de activiteiten zou onder andere bevatten : - de optimalisatie van de bestudeerde varianten ; - het definiëren van een juridisch-financiële montage ; vlak lieu
het opstellen van een MER ; het intern overleg in elk land op nationaal en regionaal ; het zorgvuldig in aanmerking nemen van het aspect mien ruimtelijke ordening.
Op, die vergadering werden enkele schetsontwerpen getoond die officieel zouden overgemaakt worden wanneer ze in een verspreidbare vorm beschikbaar zouden zijn. Dit zou niet voor eind februari 1987 gebeuren. Die tracés bleken grondig te verschillen van de eerder in de kranten verspreide tracés. Er wordt thans meer gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur. Tegelijkertijd zal beoogd worden een sanering van bestaande infrastructuur door te voeren. Zaventem zou betrokken worden bij de uitbouw van een dergelijk net. Het sneltreinmateriaal zou men verder laten rijden op bestaande lijnen. Bijvoorbeeld de sneltrein Parijs-Brussel doortrekken via Gent tot Antwerpen. Ook zou concreet overleg gepleegd worden met de daarbij betrokken steden en gemeenten. Ten slotte heeft men ook via de kranten plannen voor de ,,groene flitstrein” kunnen bekijken. Er blijft gesteld dat wat de nog hangende studiefase ook nog moge brengen de Vlaamse Executieve op het passende moment een standpunt zal innemen en dat de Gemeenschapsminister de Commissie voor Ruimtelijke Ordening zal inlichten over zijn verdere betrokkenheid bij de TGV-plannen. b) De Containerterminal te Antwerpen : De Vlaamse Executieve heeft op 11 februari 1987 een principiële beslissing genomen tot de mogelijke realisatie van een nieuwe containerterminal. Hiertoe moet de Gemeenschapsminister van Cultuur de procedure tot deklassering van dat landschap inzetten en de Gemeenschapsminister voor Ruimtelij ke Ordening dient de gewestplanherziening voor te bereiden. Minister Lenssens dient de consequenties voor het natuurreservaat te bestuderen en een oplossing te formuleren. 15) Het sociaal grondfonds Artikel 60.35.03 Sectie 75 Titel IV : Fonds ter uitvoering van het grondbeleid. Dit Fonds werd opgericht ter uitvoering van het decreet van 16 juni 1982. Omwille van prioriteiten voor de
[ 346 1
[ 347 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
stadsherwaarderingsoperatie en het feit dat de doelstelling van het decreet eerder gericht was naar de stimulering van sociale huisvesting, werd het niet opportuun geacht tot het nemen van uitvoeringsbesluiten over te gaan. Gezien deze begrotingspost reeds 3 maal pro memorie opgenomen werd, heeft men het op 31 december 1986 beschikbare saldo van 200 miljoen frank terug laten vloeien naar de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. 16) Industriezones Het te voeren beleid ten aanzien van de industrieterreinen zal dienen te gebeuren in functie van de beperkte ter beschikking gestelde middelen. In 1986 kon de Gemeenschapsminister beschikken over een reëel bedrag van 137 miljoen frank. In de ontwerp-begroting 1987 is ditmaal een initieel bedrag van 180 miljoen frank voor de industriezones voorzien. Met een te voeren beleid in functie van de beschikbare middelen wordt bedoeld een realistisch concreet en duidelijk afgebakend beleid. Voor 1987 zullen bijgevolg volgende accenten worden gelegd : a) Afwerking bestaande terreinen Meer bepaald wenst de Gemeenschapsminister de infrastructuur van deze bestaande terreinen uit te breiden en te verbeteren. Vooral de openbare verlichting en de aanleg van waterleidingen verdienen hier de nodige aandacht. b) Bevordering van de inbreidingsprojecten Deze inbreidingsproj ecten vergen de aanleg van bij komende infrastructuur en de aanpassing van de bestaande infrastructuur (kleinere percelen). Deze projecten zullen ten goede komen aan KMO-Zones. Tevens denkt de Gemeenschapsminister hierbij ook dat het aangewezen is de inplanting van nieuwe ambachtelijke zones aan te moedigen en te intensilïëren. c) Aandacht voor de reconversiegebieden Het is vanzelfsprekend dat de reconversiegebieden met hun eigen specifieke moeilijkheden de nodige aandacht en steun verdienen. Het is de oprechte bedoeling van de Gemeenschapsminister de ingediende projecten voor industrieterreinen in deze gebieden in de meest gunstige zin te benaderen en voor subsidie in aanmerking te laten komen. Een goede uitrusting van industrieterreinen in die gebieden is immers een onontbeerlijke voorwaarde om het aantrekken van nieuwe investeringen te concretiseren. d) Fazering van grotere projecten De beperktheid van de ter beschikking gestelde middelen noopt de Gemeenschapsminister ertoe de grote projecten met betrekking tot de industrieterreinen te fazeren en de uitvoering van de daarmee gepaard gaande infrastructuurwerken in de tijd te spreiden. Het is mijn inziens verantwoord om ook voor de komende jaren eenzelfde standpunt in te nemen. e) Researchpark Vlaamse Gewest (Zellik) Voor de verdere uitrusting van dit researchpark van het Vlaamse Gewest zal ook in 1987 een krediet voorzien worden. Het betreft hier geen subsidie maar een uitrusting van een eigen terrein, dat indertijd aangekocht werd op een speciaal krediet beheerd door de Voorzitter van de Vlaamse Executieve. Deze kredieten worden toch voorzien op dit artikel omdat er geen eigen artikel in de begroting voorzien was en dit er het best bij aansluit.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 348 1
Deze beperktheid van de budgettaire middelen is ook de aanleiding geweest tot het laten opmaken van een prioriteitenlijst voor 1987 gebaseerd op 521 miljoen frank aanvragen. 17) De herstructurering van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Naar aanleiding van deze herstructurering werd binnen de Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu een duidelijke profilering doorgevoerd. Zo werd de dienst Planning en Coördinatie, die in staffunctie opgesteld stond ten opzichte van de Directeur-generaal omgebouwd tot de Planologische Dienst. Deze dienst werd nu gevoegd bij het Bestuur van de Ruimtelijke Ordening. Hierdoor wordt voor het eerst in Vlaanderen een embryo gelegd van een echte ruimtelijke planningsdienst. Deze dienst zal onder meer moeten instaan voor de begeleiding van het Ruimtelijk Beleidsplan voor Vlaanderen en voor de uitwerking van de gewestplannen die gedeeltelijk in herziening gesteld worden. Hierbij aansluitend weze vermeld dat het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap nu een volwaardig bestuur Landinrichting heeft met dito buitendiensten binnen AROL en dat het Bestuur van de Ruimtelijke Ordening zich bij advisering over landbouwkundige aangelegenheden tot dit bestuur richt. Waar het eerder om landbouweconomische belangen gaat, blijft de mogelijkheid behouden zich tot het Nationale Ministerie van Landbouw te wenden.
B. Bespreking - Decreet van 28 juni 1984 - ,,mini-decreet” Een lid vraagt of er over de concrete toepassing van het minidecreet reeds statistische gegevens bekend zijn. Is het zo dat de vrees van velen bewaarheid wordt dat vooral het agrarisch gebied hierdoor wordt aangetast ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij slechts over zeer partiële statistieken beschikt. Hij stelt voor een overzicht in het volgende jaarverslag te laten opnemen. Verder betreurt het lid het uitblijven van het vierde uitvoeringsbesluit. Dit laat misbruiken toe. Hij stelt bovendien voor naast het vergunningsplichtig maken van bepaalde gebruikswijzigingen ook een aantal gebruikswijzigingen totaal te verbieden. Daarom werd een voorstel van decreet ingediend dat het minidecreet op deze cruciale punten aanvult. De Gemeenschapsminister zou zich hieraan kunnen inspireren. De Gemeenschapsminister herhaalt dat het vierde uitvoeringsbesluit binnenkort aan de Vlaamse Executieve zal worden voorgelegd. - Herziening van de wet op de ruimtelijke ordening In tegenstelling tot de visie van de Gemeenschapsminister die de stedebouwwet wil aanpassen aan de hand van een inventaris van knelpunten, pleit een lid voor de globale herziening van de stedebouwwet. De Gemeenschapsminister geeft immers zelf toe dat bij gebrek aan wettelijke basis het structuurplanningsproces moeizaam van de grond komt. Hierop repliceert de Gemeenschapsminister dat hij er voorstander van is de huidige wetgeving niet drastisch te wijzigen.
[ 349 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Hij wenst enkel voor de aangegeven knelpunten een oplossing uit te werken. Op dit ogenblik beschikt men over de adviezen vanwege diverse geraadpleegde instanties. De coördinatie van deze verschillende gezichtspunten moet nu nog gebeuren. - In herzieningstelling van diverse gewestplannen en knelpunten Hoeveel herzieningen van gewestplannen werden in 1986 beslist en op hoeveel plaatsen werden ze opnieuw vastgesteld ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat in 1986 geen enkele in herzieningstelling definitief werd vastgesteld. Een ander lid verklaart niet gerust te zijn in de wijze waarop de door de vernietiging van het gewestplan ontstane ,,witte” vlekken worden opgevuld. De Gemeenschapsminister verklaarde immers dat indien het gemeentebestuur en de gemachtigde ambtenaar het oprichten van bouwwerken op deze ,,witte vlekken” gunstig adviseren en deze nadien worden opgetrokken, hij dit eventueel niet te weten komt. Het lid stelt voor de gemeenten en de gemachtigde ambtenaar ter zake een meldingsplicht aan het hoofdbestuur op te leggen. Een lid vreest dat bij het opnieuw vaststellen van het vernietigde deel van het gewestplan Limburg-Maasland de grindboeren de vrije hand zouden krijgen en dit ten nadele van waardevolle natuurgebieden.? Het oorspronkelijk gewestplan was immers meer gericht op een beperking van de grindwinningen. Welk is de samenstelling van de Technische Grindcommissie ? Op welke wijze zullen milieuverenigingen en natuurbehoudgroepen bij de vaststelling van het nieuwe gewestplan worden betrokken ? De Gemeenschapsrhinister verklaart de samenstelling van de grindcommissie te zullen mededelen (zie bijlage 1). Het betreft hier een technische commissie die bij de totstandkoming van het gewestplan vroeger ook reeds werd geraadpleegd. Inzake de N8-kerncentrale te Doel vraagt een lid of er reeds een bouwvergunning werd aangevraagd. Welk zal het standpunt van de Executieve ter zake zijn ? De G emeenschapsminister verstrekt het volgende antwoord. Op 15 oktober 1986 werd het bijzonder plan van aanleg nr. 2 ,,Uitbreiding Industriegebied Kerncentrale (Doel)” bij Ministerieel Besluit goedgekeurd. Het BPA beoogde de aansnijding van een gedeelte van het havenuitbreidingsgebied om het te voegen bij het industriegebied bestemd voor de kerncentrale te Beveren-Doel. In toepassing van artikel 17 van de Wet op de Stedebouw en gelet op de uniforme bestemming van de betrokken strook, beperkt het plan zich tot het aangeven van de bestaande toestand en de begrenzing van het gebied, met aanduiding van de te verwerven stroken. Het plan betreft een gebied van ongeveer 32 hectare. Volgens de bepalingen van het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren zijn de betrokken gronden gelegen in het industriegebied (grootste gedeelte) en in het ,,havenuitbreidingsgebied” (bijzonder planologisch voorschrift). De aanvullende voorschriften van het Gewestplan Sint-Ni-
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 350 1
klaas-Lokeren (KB 7.11.1978) voorzien in artikel 2 dat de omvorming van een strook havenuitbreidingsgebied tot industriegebied slechts kan gebeuren via de wetgeving op de Economische Expansie of via een BPA. Bij het hoofdbestuur van AROL te Brussel, noch op het Kabinet van de Gemeenschapsminister is een bouwaanvraag bekend. Ook in de provinciale dienst van Stedebouw (Gent) is geen enkel dossier bekend. Indien een bouwvergunning wordt aangevraagd in dit BPA dan dient het dossier toch te worden doorgestuurd naar de gemachtigde ambtenaar die een advies moet uitbrengen. Een lid wijst erop dat er nu reeds werken worden uitgevoerd. Zijn deze werken vergund ? Welke werken zijn het ? Staan zij in verband met de nieuwe kerncentrale ? Vooreerst verwijst de Gemeenschapsminister naar het antwoord dat hij hierover gegeven heeft op de parlementaire vraag nr. 97 van 13 mei 1986 van de heer L. Vanvelthoven (Vlaamse Raad nr. 12 - 19 augustus 1986, blz. 493). Onderzoek wijst uit dat de toestand, zoals hij toen beschreven werd, ongewijzigd is gebleven. Tevens werd vastgesteld dat het BPA nr. 2 ,,Uitbreiding Industriegebied Kerncentrale”, dat bij MB op 15 oktober 1986 goedgekeurd werd, niets te maken heeft met de werken die het geachte lid thans signaleert. Op dit ogenblik kunnen in de industriezone van Doel volgende vergunde bouwwerken in uitvoering zijn. Het betreft : 1) de bouwaanvraag GDA - EBES tot het oprichten van een nieuw magazijn gelegen binnen het industriegebied en het bij KB d.d. 4.6.1970 goedgekeurde onteigeningsplan. De gemachtigde ambtenaar bracht daarover op 14.4.1986 een gunstig advies uit ; 2) de bouwaanvraag voor de ophoging van een gedeelte van het industrieterrein Beveren ,,Paardenschor”, gelegen binnen het onteigeningsplan voor industrie KB 13.4.1967 ,,Kerncentrale”. De gemachtigde ambtenaar bracht hierover op 3 maart 1986 een gunstig advies uit ; 3) de bouwaanvraag voor de ophoging van terreinen gelegen tussen de bestaande en de omgelegde Paardeschorstraat. Gunstig advies d.d. 3 maart 1986 ; 4) de omleggingswerken van de Paardeschorstraat. Deze werken staan derhalve niet rechtstreeks in verband met de oprichting van een nieuwe kerncentrale. Een lid waarschuwt de Gemeenschapsminister voor de mogelijke activering van een aanvraag tot vergunning van een zandwinning in de Westhoek vlakbij het gebied ,,De Moeren”. Nu de verdere afwerking van de Al9 naar Frankrijk toe werd aangekondigd, zullen de zandboeren zich niet onbetuigd laten. Deze zandwinning, niet opgenomen op het ontwerp-gewestplan, komt echter wel voor op het gewestplan. Gezien de nabijheid van de zee en de geringe diepte waarop het grondwater wordt aangetroffen, zou deze zandwinning waarvan de uitgraving tot op 15 km wordt voorgesteld, de waterhuishouding van ,,De Moeren” grondig kunnen verstoren, met een groot gevaar voor verzilting. Het lid vraagt de Gemeenschapsminister hier bijzonder waakzaam te zijn. De Gemeenschapsminister verklaart dat er nog geen bouwvergunning voor het ontbrekende stuk van de Al 9 Autosnel-
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 351 1 weg Veurne-Ieper werd ingediend.
Is de Gemeenschapsminister op de hoogte van plannen om ter regeling van het Maasdebiet en de levering van Maaswater aan onze Noorderburen water te stockeren in grindputten langs de Maas op Limburgs grondgebied ? De Vlaamse regering zou beslist hebben te Leut een proefbekken aan te leggen. Werd er reeds een bouwvergunning afgegeven voor een wa-. terwinning ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat de deelgemeente Leut van Maasmechelen voor een groot deel binnen een waterwinningsgebied ligt. De Nationale Maatschappij der Waterleidingen heeft onlangs een bouwaanvraag ingediend voor het oprichten van een waterbehandelings- en pompstation voor 2 x 4.000 m3. Deze overeenkomstig artikel 48 ingediende bouwaanvraag werd op 11 februari 1987 voor advies aan de gemeente toegestuurd. Pas na dertig dagen kan erover een beslissing genomen worden door de gemachtigde ambtenaar. Deze constructies zouden tussen woningen opgericht worden. Welke is de visie van de Gemeenschapsminister op de mogelijke inplanting in de buurt van het Zwin van een jachthaven met verblijfsmogelijkheden ? Dit strookt niet met de bestemming ,,dagrecreatie”, zoals aangegeven op de gewestplannen voor het betrokken gebied. De Gemeenschapsminister verklaart dat de plannen waarvan het lid melding maakt blijkbaar geen vooruitgang hebben geboekt. Er werden alleszins nog geen vergunningen gevraagd. - Vegetatiewijzigingen en reliëfwijzigingen Wanneer zal de Gemeenschapsminister uitvoering geven aan artikel 44 $ 1 van de stedebouwwet inzake de ontginningsof vegetatiewijziging ? Men hoopt dat de Gemeenschapsminister ter zake zal overleg plegen met zijn collega bevoegd voor natuurbehoud. De Gemeenschapsminister bevestigt dat hij over korte tijd hierover een initiatief zal nemen na contacten te hebben gehad met collega Lenssens. Een ander lid is van mening dat het nodig is bij algemene regel nader te bepalen wat ,,geringe reliëfwijzigingen” zijn. Deze discussie duikt steeds weer op, voor de aanleg van parkings, verharding van wegen, tennisterreinen, golfterreinen, vooral indien dit gebeurt vlakbij landbouw- en natuurgebieden. De Gemeenschapsminister repliceert dat onder aanmerkelijke wijziging van het reliëf wordt verstaan, de reliëfwijzigingen van meer dan 50 cm hoogte. (Zie Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 16 december 1981 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 december 1971, bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn ofwel van de bemoeiing van een architect, ofwel van de bouwvergunning, ofwel van het eensluidend advies van de gemachtigde ambtenaar). - Planschade Een lid betoogt met klem dat inzake de veroordelingen tot planschade zoveel als mogelijk dient te worden gestreefd naar het betalen van de schadevergoeding. Het herstel in natura die een herziening van de gewestplannen impliceert, keurt hij in principe af omdat zij deze moeizaam verworven bestemmingsplannen op losse schroeven zetten.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 352 1
De Gemeenschapsminister verklaart het principieel eens te zijn met het lid. Echter inzake het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse zijn er soms gevallen waar het herstel in natura de logica zelf is. Daarom moet ook geval per geval bekeken worden welke de adequate oplossing zal zijn.
- Gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse De commissie nam met belangstelling kennis van de eerste resultaten van het onderzoek naar wat er concreet van de ,,Groene Gordel” overblijft. Bij de interpretatie van de cijfers stellen zich wel nog problemen. Een lid vraagt of de 757 reeds bebouwde kavels begrepen zijn in de 1124 terug voor bebouwing vrijgegeven kavels. De Gemeenschapsminister verklaart dat dit inderdaad niet duidelijk is. Hetzelfde lid besluit uit de cijfers verstrekt door de Gemeenschapsminister dat er van de zogenaamde Groene Gordel toch minstens nog 1.650 hectare - 400 hectare = 1.250 hectare overblijven. Het blijft dus zeker nog de moeite zich voor de verdere vrijwaring ervan in te spannen. Een lid wijst erop dat de Gemeenschapsminister bij de opsomming van de belangrijkste in herziening gestelde gewestplannen, geen melding maakte van het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse. Om de reconversie van de Zennestreek mogelijk te maken zouden nieuwe industrieterreinen worden aangelegd in landbouwgebied dat zelfs landschappelijk waardevol is. Men beweert dat het bestaande industriegebied niet meer als dusdanig kan dienst doen wegens een slechte inplantingsplaats. Dat men het bestaande industrieterrein als compensatie een ander statuut zou geven is een magere troost. Het is immers ondenkbaar dat men het omvormt tot landschappelijk waardevol gebied.
- Industriezones Een lid verheugt zich over de bijzondere aandacht die de Gemeenschapsminister zal besteden aan projecten voor industrieterreinen in reconversiegebieden. Zijn er reeds projecten vanuit de ontwikkelingsgebieden ingediend ? De Gemeenschapsminister zal een samenvatting per provincie van de prioriteitenlijst voor 1987 verstrekken. 28,l % van de subsidies zijn voor Limburg toegewezen (zie bijlage 2). Verschillende’leden verheugen zich over de door de Gemeenschapsminister aangekondigde bevordering van inbreidingsprojecten waardoor grote industrieterreinen tot ambachtelijke zones kunnen worden omgevormd. Deze evolutie zal wellicht bijdragen tot het opheffen van de druk die ingevolge het minidecreet op de landbouwgebieden rust om bepaalde bedrijven in landbouwgebieden te vestigen.
- Weekeindhuisjes Enkele leden betreuren dat nog steeds schade wordt berokkend aan natuurgebieden en landelijke gebieden door de wederrechtelij ke oprichting van weekeindhuisjes. Een lid stelt vast dat onder artikel 7 1.08.03 voor de aankoop en uitrustung van terreinen bestemd ter verbetering van de ruimtelijke ordening op het vlak van de verblijfsrecreatie sinds
8 (1986-1987) - Nr. 5
1353 1
1985 geen kredieten meer werden uitgetrokken. Welk beleid zal de Gemeenschapsminister ten aanzien van de illegale weekeindhuisjes voeren ? De Gemeenschapsminister verklaart dat dit probleem al jaren aansleept precies omdat het zo moeilijk op te lossen is. Persoonlijk verklaart de Gemeenschapsminister voorstander te zijn van een oplossing waarbij men zonder een brutale afbraak te bevelen het instandhouden van illegale weekeindverblijven over de generaties heen ontmoedigt. Hij denkt bij voorbeeld aan het verbod tot het inschrijven in de bevolkingsregisters van de gemeente waarin deze weekeindhuisjes zich bevinden ; aan het verbieden van de nutsbedelingen ; aan het verbod deze bouwwerken te hypothekeren. Ook zou men een stelsel van uitdovende vergunningen kunnen bedenken. Deze aangelegenheden behoren echter niet tot de regionale bevoegdheden. Een lid is van mening dat de enige oplossing inderdaad de ontmoedigingsprocedure is. Een ander lid verklaart dat een oplossing moet gevonden worden via de nieuwe wetswijziging die ter studie ligt.
- Golfterreinen Een’lid vraagt welke de evolutie is inzake de aanvragen tot aanleg van golfterreinen in vergelijking met verleden jaar. Hoeveel aanvragen werden er ingediend, hoeveel goedgekeurd ? Welke zijn de verwachtingen ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat ook inzake de aanvragen naar golfterreinen blijkbaar de wet van vraag en aanbod speelt. De aanvragen komen maar als men zeker is dat er behoefte en vraag is naar een golfterrein. De gemiddelde investeringskosten lopen op tot 50 miljoen frank per terrein. Dit heeft immers voor gevolg dat de evolutie niet de vaart neemt die men vorig jaar vreesde.
TGV Verschillende leden verheugen zich over de gunstige evolutie die zich omtrent het TGV-dossier schijnt af te tekenen. Bestaande lijnen zouden worden aangepast. Weet men reeds concreet welk tracé de groene flitstrein zal volgen ? Zij pleiten voor blijvende waakzaamheid vanwege de Vlaamse Executieve voor dit dossier. Een lid vraagt de bijzondere aandacht voor de Antwerpse Kempen. Naast een ontwerp van expresweg die Aarschot met Turnhout verbindt, zou het TGV-traject een tweede NoordZuidverbinding zijn die de Kempen als een tang doorkruist.
.
De Gemeenschapsminister verklaart dat hij ondanks de goede wending die het dossier neemt, waakzaam zal blijven en de commissie op de hoogte zal houden. Wanneer de Minister van Verkeerswezen de vaste TGV-traces zal voorleggen zal hij opdracht geven aan AROL om het mogelijk ruimtelijk impact te bestuderen teneinde met kennis van zaken een beslissing te kunnen voorbereiden. Een lid informeert naar het standpunt van de Vlaamse Executieve inzake hoogspanningslijnen. Zal men deze in de toekomst niet in de grond leggen ? De Gemeenschapsminister verklaart dat voor wat het aspect ruimtelijke ordening betreft, hem niet bekend is dat er tijdens de huidige legislatuur een standpunt zou ingenomen zijn door
8 (1986-1987) - Nr. 5
de Vlaamse Executieve betreffende de grote electriciteitslijnen.
- Woonuitbreidingsgebieden Verschillende leden verklaren verontrust te zijn over de door de Gemeenschapsminister aangekondigde versoepeling van het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden. De woonuitbreidingsgebieden in de gewestplannen zijn vaak zeer ruim bemeten, namelijk vanuit de optiek van een bevolkingsaangroei en de daaruit voortspruitende woonbehoeften uit de jaren zestig en zeventig. Indien men nu de gemeente zelf laat appreciëren wanneer zij de woonuitbreidingsgebieden op haar grondgebied zal aansnijden, dan zal zij dit waarschijnlijk te gemakkelijk doen. Dit druist in tegen het beleid van stads- en dorpsherwaardering en het behoud van de open ruimten dat de Vlaamse Executieve zich als programma heeft opgelegd. In sommige streken, met name de Westhoek en sommige plaatsen in Limburg, is er weliswaar behoefte aan nieuwe woningen, in andere, bijvoorbeeld het Antwerpse, zeker niet. De leden zijn van oordeel dat eerder de goedgekeurde verkavelingen dienen te worden volgebouwd of toepassing gemaakt van de opvulregel binnen de woongebieden. Een lid is van oordeel dat het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden het gemeentelijk belang overstijgt. Het ware zinvoller geweest het Grondfonds hier als instrument in te schakelen. De Gemeenschapsminister repliceert op de bewering van de leden als zou het aansnijden van de woonuitbreidingsgebieden door de gemeenten een gevaar inhouden voor een onoordeelkundig grondbeleid. Alles is hier een kwestie van vertrouwen van in lokaal bestuur. De Gemeenschapsminister citeert het regeerakkoord waar een gedecentraliseerde aanpak inzake de ruimtelijke ordening als beleidsoptie staat vermeld. Uiteraard kunnen woonuitbreidingsgebieden slechts conform het gewestplan worden aangesneden. Verschillende leden repliceren dat de woonuitbreidingsgebieden in de gewestplannen te ruim zijn gemeten. De evolutie van de maatschappij divergeert van de plannen. Zij pleiten derhalve voor het in acht nemen van objectieve criteria om het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden af te remmen of minstens in fases te laten verlopen. De Gemeenschapsminister wijst erop dat voor sommige gemeenten misschien te veel woonuitbreidingsgebieden zijn voorzien, voor andere echter geen. Indien er geen vraag is naar bouwgronden zal niemand het risico willen lopen, na eerst de aanleg van infrastructuurwerken te hebben bekostigd, met niet verkochte gronden te blijven zitten. Verschillende leden zijn van oordeel dat dit risico zeer klein zal zijn. Aantrekkelijke stukken bouwgrond aan de rand van de steden of de bebouwde kom zullen bovendien de stad verder leegzuigen. Een lid wijst er bovendien op dat het de oorspronkelijke bestemming van de woonuitbreidingsgebieden was de openbare besturen de mogelijkheid te bieden aan sociale huisvestingspolitiek te doen. De Gemeenschapsminister verklaart dat dit nergens uit-
[ 354 1
c 355 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
drukkelijk wordt bepaald. Wel is op sommige gewestplannen op de woonuitbreidingsgebieden een ,,s” aangebracht. Op vraag van een lid of niet eerst een structuurplan moet worden opgesteld alvorens tot verkaveling van het woonuitbreidingsgebied kan worden overgegaan, antwoordt de Gemeenschapsminister dat dit tot de mogelijkheden behoort. Men zou ook een woonbehoeftenstudie kunnen eisen. Ten slotte verklaart de Gemeenschapsminister dat hij er in de problematiek van de woonuitbreidingsgebieden de voorkeur aan geeft de beslissing te laten nemen door een verkozen orgaan, liever dan door de administratie.
- Landbouwadviezen Een lid verheugt zich over de oprichting van een volwaardig bestuur Landinrichting dat AROL kan adviseren over landbouwaangelegenheden. Dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om voor landbouw-economische adviesverlening nog op het nationale Ministerie van Landbouw een beroep te doen, acht hij een tijdrovende en omslachtige aangelegenheid. Een ander lid vraagt of dit voor gevolg zal hebben dat de technische helpers van het Ministerie van Landbouw naar het bestuur Landinrichting van AROL zullen worden overgedragen. De Gemeenschapsminister antwoordt dat het verlenen van landbouwadviezen door het bestuur Landinrichting van AROL heel wat tijd bespaart. Er zijn echter nog een aantal materies (plannen van aanleg, minidecreet) waarin over het landbouweconomich aspect een advies van de administratie van Landbouw verplicht is. Een lid vraagt of de leden van de Commissie voor Ruimtelijke Ordening van de Raad zo spoedig mogelijk in het bezit kunnen worden gesteld van de afgewerkte sectorstudie ,,Landbouw”. De Gemeenschapsminister antwoordt dat het structuurschema Landbouw dat door de Studiegroep STABO werd opgemaakt zopas aan de opdrachtgever AROL werd afgeleverd. (Er ligt een exemplaar ter inzage op het Secretariaat van de Vlaamse Raad). Een lid werpt het probleem op van de uitbreiding van landbouwbedrijven. Zij hebben vaak last om de nodige vergunningen te krijgen wanneer zij bijvoorbeeld stallen wensen te bouwen in de landbouwgebieden. Er zijn immers twee tegengestelde visies die van overheidswege worden gehuldigd. Enerzijds wordt het bouwen van stallen in het ruilverkavelingsgebied geweigerd omdat deze zich te ver van het bedrijf en de woonzone bevinden. Anderzijds horen deze stallen niet thuis in de woongebieden. De Gemeenschapsminister geeft toe dat er ter zake twee verschillende visies worden gehuldigd. Hij zal met zijn collega die de Landinrichting onder zijn bevoegdheid heeft, overleg plegen. - Personeelsbestand AROL in buitendiensten Uit recente schriftelijke vragen blijkt dat er nog steeds iets schort in der personeelsbezetting van de buitendiensten van AROL. De provincie Antwerpen, ofschoon na Brabant de meest verstedelijkte provincie, beschikt over een relatief laag perso-
[ 3% 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
neelsbestand. Welke vooruitzichten zijn er om de toestand te regulariseren ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat de Vlaamse Executieve op 28 januari 1987 de personeelsformatie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap goedkeurde. In bijlage wordt een overzicht gegeven van de betrekkingen die voor de buitendiensten van het Bestuur voor de Ruimtelijke Ordening voorzien zijn (zie Bijlage 3). Een lid vraagt de Gemeenschapsminister cijfers over de verleende bouwvergunningen per provincie. De Gemeenschapsminister antwoordt dat zij in het jaarverslag 1986 zullen worden opgenomen.
- Streekcommissies Een lid vraagt of het Besluit van de Executieve van 11 februari 1987 betreffende het reglement van orde van de streekcommissies reeds werd gepubliceerd. De Gemeenschapsminister antwoordt dat dit eerstdaags zal gebeuren.
- Grondfonds Veel leden verklaren te betreuren dat het saldo van 200 miljoen frank voor het Grondfonds is teruggevloeid naar de middelenbegroting. Betekent dit dat het sociaal grondbeleid geen prioriteit meer is voor de Vlaamse Regering ? Tijdens de zitting 1974-1975 werd reeds een motie inzake het Grondfonds aangenomen door de toenmalige Vlaamse Gewestraad. In de beleidsverklaring van de Vlaamse Executieve van 21 januari 1982 werd nog een sociaal verantwoord grondbeleid opgenomen. Er werd echter nooit concrete uitbreiding gegeven aan dit beleid en de middelen hiervoor op de opeenvolgende begrotingen uitgetrokken, werden steevast door middel van het bijblad ongedaan gemaakt. Het lid verklaart dat er verschillende streken zijn in het Vlaamse land waar er behoefte is aan een sociaal grondbeleid. Indien de Executieve geen uitvoering wenst te geven aan een decreet dat via het parlementair initiatief tot stand kwam, dan dient zij een ontwerp van decreet in te dienen om het decreet ongedaan te maken De Gemeenschapsminister verklaart dat het overhevelen van de kredieten van het Grondfonds naar de middelenbegroting niet impliceert dat het decreet houdende maatregelen voor een sociaal grondbeleid ongedaan wordt gemaakt en dat men geen grondbeleid zou voeren.
C. Stemming Ter stemming gebracht worden de artikelen 44,45 en 52 van het ontwerp van decreet en de tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister behorende artikelen van de secties 18 en 75 goedgekeurd met 8 stemmen tegen 3.
[ 357 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
BIJLAGE 1 Technische grindcommissie Voorzitter de heer E. DE RYCK, Secretaris-generaal van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Effectieve leden Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu : de heer A. VERMEULEN, Directeur-generaal - Administratie voor Economie en Werkgelegenheid, Dienst Natuurlijke Rijkdommen : de heer R. VAN DE MAELE, Hoofdinspecteur-directeur. Provincie Limburg : de heer J. DUFAUX, gedeputeerde Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu. Intercommunale Maatschappij voor ruimtelijke ontwikkeling in Limburg : de heer J.M. MARTIN, gedeputeerde en voorzitter van het grinddirectiecomité. Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg : de heer V. NEESEN, Directeur-generaal. Plaatsvervangende leden Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu : de heer J. LORENT, Adviseur - Administratie voor Economie en Werkgelegenheid, Dienst Natuurlijke Rijkdommen : de heer A. FONTEYN, Hoofdingenieur-directeur. Provincie Limburg : de heer M. MANNAERTS, gedeputeerde. Intercommunale Maatschappij voor ruimtelijke ontwikkeling in Limburg : de heer J. THOMAS, Directeur. Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg : de heer P. RUBENS, Adviseur. Waarnemers Kabinet van de Voorzitter van de Vlaamse Executieve : de heren J. VAN DER BORCHT en J. VAN LIEFFERINGE. Kabinet van de Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ruimtelijke Ordening : de heer M. DE ROECK, adviseur.
BIJLAGE 2 Samenvatting prioriteitenlijst industriezones 1987
Provincies
Antwerpen Brabant Limburg oost-vl. West-Vl. Algemeen totaal
Weerhouden vastgelegd
Weerhouden nog goed te keuren
Reserve dossiers
Subtotaal %
778 374 17,9 -
82
33,9 34,l 24,8 37,8 3,7
573 834 29,2 41,5
47,0 45,9 71,9 37,8 53,4
37,3
134,3
84,4
256,O
18,3 17,9 28,l 14,7 21 100
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 358 1 BIJLAGE 3
Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu A. HOOFDBESTUUR Directeur-generaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Directiesecretaris of eerstaanwezend directiesecretaris (*) . . . . . . . . . .
1 1
Dienst Algemene zaken Directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurssecretaris ........................................
1 1
BESTUUR RUIMTELIJKE ORDENING Inspecteur-generaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Directiesecretaris of eerstaanwezend directiesecretaris (*) . . . . . . . . . .
1 1
Dienst Stedelijke Inrichting Hoofdingenieur-directeur of architect-directeur of directeur Adjunctadviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur of eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . Ingenieur ............................................... Architect ............................................... Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 2 1 2 2
Dienst Stadsvernieuwing Hoofdingenieur-directeur of architect-directeur of directeur . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur of eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 1 1 1
Dienst Beroepen Directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurssecretaris .........................................
1 2 2 4
Planologische Dienst Hoofdingenieur-directeur of architect-directeur of hoofdlandbouwkundig ingenieur of directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur of eerstaanwezend architect of eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ingenieur of architect of landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 1 2 2
B. BUITENDIENSTEN BESTUUR RUIMTELIJKE ORDENING Provincie Antwerpen Hoofdingenieur-directeur of industrieel ingenieur-directeur of architect-directeur of directeur of hoofdinspecteur-directeur of hoofdlandbouwkundig ingenieur-directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur-hoofd van dienst of industrieel ingenieurhoofd van dienst of architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseurhoofd van dienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ingenieur ...............................................
1 1 2 2
Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 2
1
12
8 (1986-1987) - Nr. 5
1359 1
Provincie Vlaams-Brabant Hoofdingenieur-directeur of industrieel ingenieur-directeur of architect-directeur of directeur of hoofdinspecteur-directeur of hoofdlandbouwkundig ingenieurdirecteur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur-hoofd van dienst of industrieel ingenieurhoofd van dienst of architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseurhoofd van dienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Industrieel ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
1 1 1 1 1 2 1 1 10
Provincie Limburg Hoofdingenieur-directeur of industrieel ingenieur-directeur of architect-directeur of directeur of hoofdinspecteur-directeur of hoofdlandbouwkundig ingenieur-directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur-hoofd van dienst of industrieel ingenieurhoofd van dienst of architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseurhoofd van dienst........................................... Eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Industrieel ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
1 1 1 1 2 9
Provincie Oost-Vlaanderen Hoofdingenieur-directeur of industrieel ingenieur-directeur of architect-directeur of directeur of hoofdinspecteur-directeur of hoofdlandbouwkundig ingenieur-directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur-hoofd van dienst of industrieel ingenieurhoofd van dienst of architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseurhoofd van dienst........................................... Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend industrieel ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Industrieel ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1
1 1 1 1 1 1 2 1 1 11
Provincie West-Vlaanderen Hoofdingenieur-directeur of industrieel ingenieur-directeur of architect-directeur of directeur of hoofdinspecteur-directeur of hoofdlandbouwkundig ingenieur-directeur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur-hoofd van dienst of industrieel ingenieurhoofd van dienst of architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseurhoofd van dienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................... Bestuurssecretaris Industrieel ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Architect
................................................
1
1 1 1 1 2 1 1 1 10
BESTUUR LANDINRICHTING Provincie Antwerpen Eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur-hoofd van dienst . . . . . . . Eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Landbouwkundig ingenieur of bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . Landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 3
Vlaams-Brabant Eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur-hoofd van dienst . . . . . . . Eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Landbouwkundig ingenieur of bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . Landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 1 1 2
Provincie Limburg Eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur-hoofd van dienst . . . . . . . Eerstaanwezend landbouwkundig ingenieur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Landbouwkundig ingenieur of bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . Landbouwkundig ingenieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Provincie Oost-Vlaanderen Architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseur-hoofd van dienst of eerstaanwezend inspecteur-hoofd van dienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur of eerstaanwezend inspecteur of eerstaanwezend architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ,........................................ Bestuurssecretaris Architect . . . . . . . , . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .............................................. Inspecteur Provincie West-Vlaanderen Architect-hoofd van dienst of adjunct-adviseur-hoofd van dienst of eerstaanwezend inspecteur-hoofd van dienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-adviseur of eerstaanwezend inspecteur of eerstaanwezend arc h i t e c t .,................................................ Bestuurssecretaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Architect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Inspecteur ..............................................
1 2 1 3
1 1 1 1 2
1 1 1 1 2
Personeel gemeenschappelijk voor de buitendiensten Provincie Antwerpen Hoofdtekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 4 Bestuurschef . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Landmeter-expert onroerende goederen of landmeter-expert onroerende goederen eerste klasse (*) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . . . . . Adjunct-controleur van werken of controleur van werken . . . . . . . . . . . Adjunct-inspecteur 2de klasse of adjunct-inspecteur eerste klasse of eerstaanwezend inspecteur (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Onderbureauchef . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Landschapsdeskundige of landschapsdeskundige eerste klasse of eerstaanwezend landschapsdeskundige (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tekenaar of eerste tekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opsteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opsteller van waters en bossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Technisch helper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdklerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Hoofdklerk-typist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Brigadechef van waters en bossen eerste klasse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Eerste werkopzichter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk-stenotypist of eerste klerk-stenotypist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Klerk-typist of eerstaanwezend klerk-typist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 Klerk of eerste klerk (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Technisch beambte van waters en bossen eerste klasse of eerstaanwezend technisch beambte van waters en bossen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Hoofdbeambte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdkamerbewaarder of eerstaanwezend hoofdkamerbewaarder (x) . . Klasseerder of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Telefonist of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bode-kamerbewaarder of eerstaanwezend bode-kamerbewaarder (x) . . .
[ 361 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Vlaams-Brabant Hoofdtekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Bestuurschef . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Hoofdlandmeter-expert onroerende goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Adjunct-controleur van werken of controleur van werken . . . . . . . . . . . 1 Adjunct-inspecteur 2de klasse of adjunct-inspecteur eerste klasse of eerstaanwezend inspecteur (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Onderbureauchef. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Landschapsdeskundige of landschapsdeskundige eerste klasse of eerstaanwezend landschapsdeskundige (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Tekenaar of eerste tekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Opsteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Opsteller van waters en bossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Technisch helper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdklerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Hoofdklerk-stenotypist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdklerk-typist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Brigadechef van waters en bossen eerste klasse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Adjunct-werkopzichter of werkopzichter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Klerk-stenotypist of eerste klerk-stenotypist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Klerk-typist of eerstaanwezend klerk-typist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Klerk of eerste klerk (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Technisch beambte van waters en bossen eerste klasse of eerstaanwezend technisch beambte van waters en bossen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Klasseerder of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Telefonist of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Bode-kamerbewaarder of eerstaanwezend bode-kamerbewaarder (x) . . . 2 Provincie Limburg Hoofdtekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Bestuurschef . . . . . . . . . . . . . . , . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Landmeter-expert onroerende goederen of landmeter-expert onroerende goederen eerste klasse (*) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Adjunct-controleur van werken of controleur van werken . . . . . . . . . . . 1 Adjunct-inspecteur 2de klasse of adjunct-inspecteur eerste klasse of eerstaanwezend inspecteur (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Onderbureauchef . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Landschapsdeskundige of landschapsdeskundige eerste klasse of eerstaanwezend landschapsdeskundige (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Tekenaar of eerste tekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Opsteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Opsteller van waters en bossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Technisch helper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdklerk-stenotypist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdklerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Brigadechef van waters en bossen eerste klasse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Klerk-stenotypist of eerste klerk-stenotypist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 Klerk-typist of eerstaanwezend klerk-typist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 6 Klerk of eerste klerk (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . . . . . . . . . . . . . Technisch beambte van waters en bossen eerste klasse Òf eerstaanwezend technisch beambte van waters en bossen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Adjunct-werkopzichter of werkopzichter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdbeambte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Klasseerder of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Telefonist of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Bode-kamerbewaarder of eerstaanwezend bode-kamerbewaarder (x) . . . 2 Provincie Oost-Vlaanderen Hoofdtekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurschef . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Eerstaanwezend controleur van werken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Landmeter-expert onroerende goederen of landmeter-expert onroerende goederen eerste klasse (*) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 3 1 1
.
[ 362 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Adjunct-inspecteur 2de klasse of adjunct-inspecteur eerste klasse of eerstaanwezend inspecteur (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderbureauchef. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Landschapsdeskundige of landschapsdeskundige eerste klasse of eerstaanwezend landschapsdeskundige (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tekenaar of eerste tekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opsteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opsteller van waters en bossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Technisch helper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdklerk-typist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdklerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Brigadechef van waters en bossen eerste klasse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk-stenotypist of eerste klerk-stenotypist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk-typist of eerstaanwezend klerk-typist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk of eerste klerk (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 4 3 6 6
5
Technisch beambte van waters en bossen eerste klasse of eerstaanwezend technisch beambte van waters en bossen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . 10 Adjunct-werkopzichter of werkopzichter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 ........................................... Hoofdbeambte Hoofdkamerbewaarder of eerstaanwezend hoofdkamerbewaarder (x) . . 1 Telefonist of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bode-kamerbewaarder of eerstaanwezend bode-kamerbewaarder (x) . . . Provincie West-Vlaanderen Hoofdtekenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bestuurschef . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Landmeter-expert onroerende goederen of landmeter-expert onroerende goederen eerste klasse (*) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adjunct-controleur van werken of controleur van werken . . . . . . . . . . . Adjunct-inspecteur 2de klasse of adjunct-inspecteur eerste klasse of eerstaanwezend inspecteur (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderbureauchef........................................... Landschapsdeskundige of landschapsdeskundige eerste klasse of eerstaanwezend landschapsdeskundige (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tekenaar of eerste tekenaar . . . . . . . . . . . Opsteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opsteller van waters en bossen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Technisch helper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdklerk-stenotypist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdklerk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdklerk-typist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Brigadechef van waters en bossen eerste klasse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk-stenotypist of eerste klerk-stenotypist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk-typist of eerstaanwezend klerk-typist (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Klerk of eerste klerk (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 2 1 1 2 4 1 4 5 2 1 1 2 2 5 1 3 6
Technisch beambte van waters en bossen eerste klasse of eerstaanwezend technisch beambte van waters en bossen (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 1 Adjunct-werkopzichter of werkopzichter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdbeambte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Klasseerder of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Telefonist of eerstaanwezend beambte (x) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bode-kamerbewaarder of eerstaanwezend bode-kamerbewaarder (x) . . . 2 (x) Toepassing van het beginsel van de vlakke loopbaan.
[ 363 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
III. LANDINRICHTING EN WATERBEHEERSING A. Toelichting door de heer P. Deprez Gemeenschapsminister van Externe Betrekkingen bevoegd voor de Landinrichting en Waterbeheersing De Gemeenschapsminister wijst de commissie erop dat de kredieten die onder zijn bevoegdheid ressorteren vanaf het begrotingsjaar 1987 zijn samengebracht onder een nieuwe sectie, namelijk sectie 74, Landbouw. De Gmeenschapsminister verstrekt bij de belangrijkse begrotingsartikelen van deze sectie enige commentaar. Op artikel 12.2803 wordt voor de onbevaarbare waterlopen van eerste categorie 160 miljoen uitgetrokken. Dit is 55 miljoen meer dan in 1986. Het regelmatig onderhoud en meer bepaald het tijdig ruimen van de onbevaarbare waterlopen is van groot belang. Hierdoor wordt het overstromingsgevaar beperkt. Bij het ruimen van de waterlopen stuit men hier echter op bepaalde moeilijkheden. Krachtens de wet van 28 december 1967, gewijzigd bij het decreet van 21 april 1983 houdende de ruiming van onbevaarbare waterlopen moet de schadelijke ruimingspecie op kosten van het Gewest worden verwijderd. Vooreerst is het moeilijk uit te maken of de ruimingsspecie schadelijk is. Bovendien weet men vaak niet waarheen men het schadelijk slib zal afvoeren. Om deze reden worden de ruimingswerken vaak stilgelegd met als mogelijk gevolg een toenemend overstromingsgevaar. Dit probleem stelt zich in zeer acute vorm voor de waterloop de Laak, stroomafwaarts van Tessenderlo, die sterk bevuild is en dringend geruimd moet worden. Immers bij eventuele overstroming zouden ook de schadelijke stoffen worden verspreid. Het ruimen van de Laak alleen met afvoeren van het schadelijk slib zou reeds het totale krediet voor een begrotingsjaar opslorpen. Hier stelt zich dus een nijpend tekort aan kredieten. Ongetwijfeld zullen de provincies en de gemeenten eveneens geconfronteerd worden met hetzelfde probleem wanneer zij ruimingsspecie met schadelijke producten moeten verwijderen uit de waterlopen die onder hun beheer vallen. De Gemeenschapsminister is met de milieuvergunningen en van vergunningen en heffingen kunnen zijn voor het gestelde
van oordeel dat naar analogie de milieuheffingen een stelsel de enige adequate uitweg zou probleem.
De kapitaaluitgaven zijn in globo met lO%gestegen ingevolge het opvoeren van het investeringsprogramma van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1987 met 1OYo. Zo werden de vastleggingskredieten voor de ruilverkaveling onder artikel 61.03.03 opgetrokken van 308 miljoen naar 350 miljoen. Dezelfde verhoging geldt voor de kredieten voor onbevaarbare waterlopen (le categorie) onder artikel 73.20.03. De kredieten onder artikel 63.20.03 ,,Toelagen voor de verbetering van de waterhuishouding, de landbouwwegen, de drainage. de onbevaarbare waterlopen (2e en 3e categorie) werden chter verminderd. De Gemeenschapsminister verklaart in dit verband onder andere voorrang te hebben gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van het Gewest boven de gesubsidieerde sector. De Gemeenschapsminister verklaart dat hij, conform de algemene beleidslijn van de Vlaamse Executieve, bij de besteding van het verhoogde investeringsprogramma bijzondere
8 (1986-1987) - Nr. 5
aandacht heeft besteed aan de ontwikkelingsgebieden. Uit een statistiek blijkt dat de Gemeenschapsminister op zijn begroting volgende percentages aan werken in de ontwikkelingsgebieden (22% van de totale bevolking) heeft besteed of zal besteden. 1985 : 31% 1986 : 32% 1987 : 50% Uitgesplitst over de drie ontwikkelingsgebieden : Westhoek Kempen Limburg 1985 6% 17% 8% 1986 16% 10% 6% 9% 1987 26% 18% De Gemeenschapsminister hoopt dat zich voor 1987 in deze gebieden voldoende dossiers zullen aanbieden. De Gemeenschapsminister verklaart dat in uitvoering van het Sint-Catharina-akkoord de Nationale Landmaatschappij zoals ook de NMH zullen worden geregionaliseerd. In afwachting van de totstandkoming van definitieve opvangstructuren in het Vlaamse Gewest werd ervoor geopteerd om tijdelijk (althans tot einde 1988) twee maatschappijen op te richten, namelijk een huisvestingsmaatschappij en een landmaatschappij. De SERV die over dit plan van de Vlaamse Executieve werd geconsulteerd, adviseerde gunstig over deze tweeledigheid, gezien de continuïteit van het te voeren beleid. Over de structuur waarin de diverse activiteiten van de Landmaatschappij na 1988 zullen worden ondergebracht moet nog heel wat denkwerk worden verricht. Men zal hoe dan ook bij het nemen van socio-culturele maatregelen en voor de zorg voor het platteland, in toenemende mate rekening moeten houden met het Europees landbouwbeleid. Ten slotte wenst de Gemeenschapsminister te repliceren op het veel gehoorde verwijt dat het leefmilieu wordt verknoeid door ruilverkavelings- en waterbeheersingswerken. Deze bewering is alleszins overtrokken. Het is zo dat de dossiers inzake ruilverkaveling en waterbeheersing ook vanuit andere sectoren worden belicht. Via de ruilverkavelingscomités worden de diverse disciplines op structurele wijze bij de dossiers betrokken. Verder verklaart de Gemeenschapsminister via informele contacten en de open dialoog veel knelpunten te willen ondervangen en. op te lossen. Een laatse bedenking betreft de bewering dat de land- en tuinbouwbedrijven door hun grootschaligheid en monocultuur het leefmilieu in het gedrang brengen. Zij zouden zich moeten diversifiëren. De Gemeenschapsminister verklaart dat ook dit een overtrokken bewering is. In tijden van crisis moeten zowel in de land- en tuinbouwsector als in de overige economische sectoren, de nodige investeringen en structuuraanpssingen worden gedaan. Deze hebben immers naast een kostenverlagend effect ook tot doel en gevolg dat een vlotte aanpassing en diversifiëring van de produktie mogelijk wordt. In de landbouw is het nu echter zo dat in vele gevallen een diversificatie niet mogelijk is op slecht gestructureerde bedrijven en op gronden die lijden aan wateroverlast.
[ 364 1
[ 365 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
B. Bespreking - Kabinetsuitgaven Een lid vraagt welke de bezetting is van het kabinet van de Gemeenschapsminister. Respecteert hij de vooropgestelde normen ? De Gemeenschapsminister deelt de bezetting mee. (Zie bijlage 1) Hij besluit dat hij inzake landinrichting slecht een minimale bezetting heeft. Voor de externe betrekkingen werd bij gebrek aan administratie in een iets ruimere bezetting voorzien. Er zijn geen kabinetsmedewerkers die door een privé-frma worden betaald.
- Ruilverkaveling Op vraag van een lid verstrekt de Gemeenschapsminister volgende gegevens in verband met de realisatie en bestedingen inzake de ruilverkaveling voor het jaar 1986 die over een pakket gingen van 308 mio. Hiermee werden op 9.000 ha. landbouwgrond kavelinrichtingswerken uitgevoerd, 57 km wegenwerken gerealiseerd (aanleg van nieuwe wegen en verbetering van bestaande) en ook 57 km allerhande waterlopen aangepast. Bovendien werden meer dan 5.000 bomen geplant en bijna 12.000 stuks bosgoed. Hierin waren volgende ruilverkavelingsprojecten van meer dan 10 miljoen betrokken : - RVK Rutten : wegenwerken 16 miljoen ; -
RVK Lo : wegenwerken 36 miljoen ; RVK Houthave : kavelinrichtingswerken 58 miljoen ; RVK Houthave : draineringswerken 24 miljoen ; RVK Vosselare : kavelinrichtingswerken 13 miljoen ; RVK Nieuwmoer : secundaire werken 22 -miljoen ;
De Gemeenschapsminister betoogt dat ruilverkavelingswerken meer omvatten dat het aanleggen van wegen en het herkalibreren van waterlopen. Ook de aanplanting van bosgoed is een aspect ervan. Dit impliceert dat men de traditionele ruilverkaveling in een ruimer verband plaatst, namelijk dat van de landinrichting. De herschikking van de kredieten op de nieuwe sectie 74 Landbouw maakt een vergelijking van de begroitngskredieten met vorige jaren zeer moeilijk. Op verzoek van een lid verstrekt de Gemeenschapsminister een overzicht van de evolutie van diverse begrotingsposten sinds 1982. (zie bijlage 2) Een lid concludeert dat het aantal ha in ruilverkavelingen betrokken in dalende lijn gaat over de laatste vijf jaar. Hij wenst daarom een overzicht van de middelen die voor ruilverkaveling en waterbeheersing gedurende de laaste tien jaar zijn uitgetrokken (ABEX-cijfers). Hij betoogt verder dat de land- en tuinbouw in Vlaanderen kan rekenen op 1/3 van de oppervlakte die in Nederland aan de landbouw wordt besteed, doch de beschikbaar gestelde middelen voor de aanpassing van de agrarische structuur bedragen hier nauwelijks een tiende. De Gemeenschapsminister zal de nodige informatie opvragen bij de administratie en de gegevens aan het lid mededelen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 366 1
Een lid dringt aan op een spoedige wijziging van de wetgeving inzake ruilverkaveling. Hij diende een voorstel van decreet in dat onder meer tot doel heeft meer inspraak te organiseren. Verschillende leden herinneren de Gemeenschapsminister eraan dat hij in het vorig begrotingsdebat plannen had om de procedure inzake de ruilverkaveling sneller te laten verlopen en ook goedkoper. Ook zou meer inspraak worden georganiseerd. Wat is de stand van zaken ? De Gemeenschapsminister meldt dat werd nagegaan welke maatregelen kunnen bijdragen tot het versnellen en het goedkoper maken van de procedure. Het waarborgen van de continuïteit bij de afwerking van de procedure is belangrijk. Aldus wordt de kostelijke en arbeidsintensieve administratie in verband met de opvolging van de grondeigendom en het grondgebruik beperkt en wordt het comité tevens ontlast van tussenproblemen. Het bevorderen van de continuïteit laat tevens toe dat de werken elkaar in logisch verband opvolgen binnen een kortere tijdsspanne. Deze continuïteit kan, wanneer ook minder procedures gelijktijdig worden opgestart. Daarom zullen prioriteiten worden bepaald en volgorden worden vastgelegd inzake ruilverkavelingsproj ecten. De Gemeenschapsminister verklaart eveneens er de voorkeur aan te geven dat selectiever wordt opgetreden bij de samenstelling van de werken binnen het blok zelf. Van zijn kant zullen kavelinrichtingswerken die een uitermate privaatkarakter hebben, niet meer worden gesubsidieerd. Met het oog op goedkopere uitvoeringen werden instructies gegeven om de bijzondere bestekken eenvormig en met een doorzichtige prijzenstructuur op te stellen ; dit leidt naar een betere prijsvergelijking en goedkopere werken. De Gemeenschapsminister deelde tevens mee dat hij de inspraak van alle sectoren in het comité en de commissie waarborgt. Dienaangaande stelt hij echter vast dat de inspraak slechts effectief kan zijn door de aanwezigheid van de desbetreffende sectoren op de vergaderingen. Een lid pleit ervoor het aandeel van de eigenaars in de ruilverkaveling te verhogen. Op die manier kunnen meer middelen voor de ruilverkaveling worden uitgetrokken. De Gemeenschapsminister wijst er echter op dat het meestal de exploitanten zijn en niet de eigenaars die voordeel halen uit de ruilverkavelingswerken. Een lid vraagt hoeveel ruilverkavelingsaanvragen in het Vlaamse land nog wachten op behandeling. Door de Gemeenschapsminister zal een lijst worden overgemaakt wanneer hij de gegevens krijgt van de administratie. In elk geval, zo stelt de Minister, overtreffen de vraag voor nieuwe en de in uitvoering zijnde projecten (circa 20) ruim de beschikbare middelen.
- Ontwikkelingsgebieden In verband met de procentuele vastlegging van de investeringskredieten over de ontwikkelingsgebieden, vraagt een lid of de Gemeenschapsminister over een lijst van projecten beschikt die binnen deze gebieden zullen worden uitgevoerd.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 367 1
De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij voor de Westhoek meer potentiële projecten heeft dan middelen. Zo is het dat de raming van de mogelijke investeringen ruim 583 miljoen zou kunnen bedragen ; ter zake voorziet hij 255 miljoen, hetzij 43,7 %, voor te behouden. Alleen reeds de ruilverkaveling van Lo vergt voor 1987 110 miljoen van de 255 die hij voor de Westhoek ter beschikking houdt. , , Voor de Kempen zijn er slechts voor 3 1 miljoen aan projecten terwijl er 91 miljoen ter beschikking wordt gesteld. Verschillende leden wijzen erop dat er wel voldoende aanvragen zijn. De administratie is echter niet klaar met de dossiers. Voor Limburg zijn er wel voor 347 miljoen potentiële mogelijkheden, dit is meer dan de voorbehouden middelen, namelijk 167 miljoen of 48%
- Decreet landinrichting Een lid vraagt of de Gemeenschapsminister denkt aan een decretale onderbouw voor de landinrichting. De Gemeenschapsminister deelt mee dat hij aan de N.L.M. opdracht gaf de landinrichting in de ons omringende landen te bestuderen. De indiening van een ontwerp van decreet zal echter eveneens geconditioneerd worden door de problematiek van de regionalisering van de N.L.M. Zolang niet duidelijk is naar welke structuur men hier evolueert en welke beleidsinstrumenten ter beschikking zullen zijn, kan ook geen definitief werk worden gemaakt van een ontwerp van decreet. - Relatie landinrichting en andere facetten Een lid wijst de Gemeenschapsminister erop dat zowel de ruilverkaveling als de waterbeheersing traditioneel wordt gezien als een instrument voor het landbouwbeleid. De economische belangen kunnen echter niet langer zonder meer de ecologische verdrukken. Ook inzake landinrichting moet men oog krijgen voor andere functies dan de landbouw-economische functie, bij voorbeeld het bewaren van kleine landschapselementen, de zorg voor de waterlopen. Het lid acht het mogelijk dat men vanuit de landbouwkringen en natuurbehoudskringen vruchtbaar kan samenwerken. Zij hebben immers vaak dezelfde belangen, bij voorbeeld het behoud van de open ruimten. Nog een lid pleit voor meer contact tussen landbouw- enleefmilieukringen. Veel misverstanden inzake bodembegruik, reliëfwijzigingen, waterbeheersing, zouden hierdoor kunnen worden opgeruimd. - Landbouwbeleid en landinrichting Verschillende leden verwijzen naar het landbouwbeleid op nationaal en Europees vlak. Hier worden de fundamentele opties genomen die hun weerslag hebben op regionale materies en bevoegdheden, hier in het bijzonder de ruilverkaveling en landinrichting. De Gemeenschapsminister beaamt dit. De eigenlijke landbouwpolitiek ontsnapt enerzijds aan de regionale bevoegdheid. Anderzijds bepaalt het menig aspect van de regionale bevoegdheden. Daarom moet het Vlaams Gewest wel betrokken worden bij de concrete invulling van bepaalde landbouwstructurele maatregelen, bij voorbeeld het bebossen van landbouwgronden.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 368 1
De Gemeenschapsminiter stelt dat : - het Vlaamse landbouw(structuren)beleid moet evolueren naar een plattelandsbeleid met globale geïntegreerde programma’s ; - de onduidelijkheid van het Europses landbouwbeleid, naar concrete beslissingen toe inzake socio-structurele maatregelen maakt het thans voor het Vlaamse Gewest moeilijk één en ander te vertalen naar concrete intiatieven ; - het Vlaams beleid in vergelijking met ander sectoren structureel de inbreng van de andere sectoren ruim garandeert en inschat ; - het Vlaamse beleid ter zake ernaar moet streven om in de "Landbouwsector in crisis” doelgericht te investeren opdat de sector zich zou kunnen aanpasseqdiversifïëren, de kosten drukken en de concurrentiële voorwaarden ten opzichte van de E.G.G. en de wereld vrijwaren.
- TGV en landinrichting Verschillende leden betreuren dat de Gemeenschapsminister geen deel uitmaakt van de interministeriële werkgroep die het TGV-project bestudeert. Door de studie van het Instituut voor natuurbehoud werd immers aangetoond dat ettelijke voltooide ruilverkavelingsgebieden en homogene agrarische gebieden door het geplande TGV-project zouden worden doorsneden. De Gemeenschapsminister verklaart dat overeenkomstig dat bijzondere wet de Executieven dienen te worden betrokken bij het supersnelspoor. In een nationale werkgroep onder leiding van verkeersminister De Croo zetelen namens de Vlaamse Executieve één medewerker van Gemeenschapsminister Lenssens (Leefmilieu) en één medewerker van Gemeenschapsminister Pede (Ruimtelijke Ordening). Gezien de beslissingen van de Executieve collegiaal worden genomen, volstaat deze afvaardiging in de nationale werkgroep. Verder beaamt de Gemeenschapsminister de ongunstige inwerking van de TGV op de landbouw. Blijkens de studie van het Instituut voor Natuurbehoud zou het tracé voor 65% in agrarische gebieden liggen waarvan 48% in het Vlaamse Gewest. 250 a 650 landbouwbedrijven worden bedreigd met versnippering en afsluiting van landbouwwegen. Ook leefgemeenschappen op het platteland worden bedreigd. Verder wordt een deel van de gedane investeringen in ruilverkavelingen ongedaan gemaakt en zou het werk hier moeten opnieuw begonnen worden. Zo worden in de Provincie Antwerpen alleen al 4 ruilverkavelingen doorkruist namelijk, deze van Wiekevorst, Poederlee, St.-Lenaerts en Meer ; dit is samen f 8.000 ha. Een en ander zal betekenen dat de gedane investeringen aangetast zullen worden en bij komende aanpassingswerken zullen moeten uitgevoerd worden. Niet alleen op die plaasen waar ruilverkaveling plaats had maar tevens in gans het landelijk gebied, zal rekening moeten gehouden worden met : - de nieuwe wegeninfrastructuur die moet aangelegd worden op plaatsen waar het snelspoor de bestaande wegen kruist. - de verstoring van de detailontwatering en ontsluiting van de percelen. - de heraanleg van de hoofdontwatering
[ 369 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- de problematiek van de grondwinningsplaatsen voor de aanleg van de verhoogde berm. - de bij komende hinder ingevolge de afsluiting van de bedrijven van hun landbouwgrond. Het is tevens belangrijk te stellen dat de heersende onzekerheid inzake de aanleg en het mogelijk tracé een ernstige hypotheek legt op de bedrijven en de streek waar eventueel het tracé voorzien wordt. Dit leidt tot een negatief investeringsklimaat en de overdracht van bedrijven en gronden wordt door de onzekerheid over de bestemming volledig afgeremd. In elke geval zal het zo moeten zijn dat alle nieuwe en bij komende kosten voor de heraanleg en aanpassing der landbouwstructuren - ook de detailontwatering en kavelontsluiting - niet ten laste mag vallen van die sector die op elk vlak de meeste lasten zal moeten dragen. In deze optiek zal de Gemeenschapsminister de evolutie van het dossier grondig volgen en waken over de belangen van de landinrichting en het platteland.
- Structuurschema - Landbouw Verschillende leden wensen in een van de volgende commissievergaderingen het structuurschema Landbouw te bespreken. De Gemeenschapsminister verklaart dat de concrete invulling van dit structuurschema nog moet worden aangevat. Verder wijst hij eropdat de studie het belang van de externe landbouwstructuren bevestigt.
- Onbevaarbare waterlopen en waterbeheersing Verschillende leden wijzen de Gemeenschapsminister op de dringende noodzaak de sterk vervuilde waterlopen, bij voorbeeld de Laak, het Schijn, te ruimen en het giftige slib af te voeren. Ook wordt de mening geopperd dat bij de verlening van een lozingsvergunning meteen moet worden aangeduid dat het betrokken betuur instaat voor ruiming van de schadelijke stoffen die zouden worden geloosd. Voor het bepalen van de graad van schadelijkheid van dit slib en de stortplaats moet overleg worden epleegd met de Gemeenschapsminister van Leefmilieu die OVAM onder zijn bevoegdheid heeft. Zal er ook werk worden gemaakt van een stelsel van lozingsvergunningen ? De Gemeenschapsminister antwoordt dat hij zich ten volle bewust is van de omvang van het probleem. Zij begroting alleen volstaat echter niet om het op te lossen. Men moet hier duidelijk onder ogen nemen dat de meerprij s voor de verwerking en verwijdering van de schadelijke produkten niet rechtstreeks haar oorzaak vindt in de waterafvoer, maar wel in de kwaliteit van het geloosde water. Dit probleem zal zeker op financieel vlak prangender worden. Wat de milieuvergunning betreft, zijn de uitvoeringsbesluiten nog niet klaar. In deze materie dit tot de bevoegdheid van Gemeenschapsminister Lenssens behoort, hoopt de Gemeenschapsminister zijn advies te kunnen geven bij het uitwerken van de lozingsvergunningen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
De aandacht van de Gemeenschapsminister wordt gevestigd op het bestaan van een zone non-aedificandi langsheen de onbevaarbare waterlopen over een breedte van 5 meter. Deze zone dient voor de uitvoering van de nodige ruimingswerken. Door het verlenen van vergunningen voor allerlei soorten constructies binnen deze zone worden ruimingswerken soms zeer bemoeilij kt wat ook de kostprijs van het ruimen verhoogt. Gevraagd wordt dat de Vlaamse Executieve bij het verlenen van vergunningen deze zone non-acdifïcandi zou respecteren. Heeft de Gemeenschapsminister reeds contacten gehad met de verschillende provincies om de provinciale coördinatiecommissies te activeren ? De Gemeenschapsminister verklaart dat op de bevraging van de Provinciegouverneurs door alle provinciebesturen werd geantwoord. De resultaten van deze bevraging wijzen op : - de noodzaak actualisering van de uitvoeringsbesluiten op de wet betreffende de onbevaarbare waterlopen ; - de remmende werking ingevolge de opsplitsing van de waterbeheersingstaak tussen onderscheiden besturen, waaronder nog nationale instanties ; - de praktische moeilijkheden die rijzen bij de interpretatie van het begrip ,,schadelijke stoffen” en het verplicht afvoeren van deze stoffen. Inzake wordt een voorontwerp van besluit opgesteld tot betere coördinatie van de besturen die verantwoordelijkheid dragen voor de waterbeheersing. Een lid werpt de problematiek op van het natuurreservaat de Blankaart te Woumen. Wegens verlaging van het waterpeil, opgedrongen door hetpolderbestuur, wordt dit natuurgebied bedreigd. De Gemeenschapsminister verklaart dat eind februari een overlegvergadering plaatsheeft met alle betrokken instanties en dit op initiatief van de Gouverneur van West-Vlaanderen. De Gemeenschapsminister deelt verder mee dat hij aan zijn administratie opdracht gaf tot het opstellen van een bijzonder waterbeheersingsplan (BWP) voor het Blankaartbekken waarbij uiteraard alle verantwoordelijkheid dragende sectoren worden betrokken. Een lid vraagt uitleg bij artikel 12.27.03 van titel 1 ,,Uitgaven van alle aard in verband met de studie van de hydrologie van de onbevaarbare waterlopen”. De Gemeenschapsminister zal deze gegevens bij zijn diensten opvragen en mededelen.
- Polders en Wateringen Verschillende leden vragen of een nieuwe wetgeving op polders en wateringen eerlang mag worden verwacht. De verouderde structuren van de Polders en Wateringen moeten democratischer en eigentijdser worden. Een ander lid pleit voor een versterking van middelen en personeel van de polders en wateringen. De personeelskost is immers zeer gering. De Gemeenschapsminister antwoordt dat reeds een richti ng is aangegeven voor een herziening van de wetgeving op de
[ 370 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
I 3711
polders en wateringen. Er is nood aan een eigentijdser, democratischer structuur waarbij het overleg met andere instanties wordt ingebouwd. De Gemeenschapsminister verklaart eveneens voorstander te zijn van verantwoordelijkheid aan de basis. De bredere context is echter nog onduidelijk. De Gemeenschapsminister meent te wachten met het verder uitwerken van een decreet tot men zicht heeft op de uitbouw van de geregionaliseerde structuur inzake landinrichting. Een lid pleit voor een soepele procedure inzake de uitbreiding van het poldergebied. Er zijn tientallen aanvragen om uitbreiding wegens de schaalvergroting van de landbouw. Verschillende leden werpen het probleem op van de nazorg van de waterwerken na uitgevoerde ruilverkavelingen. Het ware wenselijk dat de overdracht van de waterwerken naar op te richten ,,wateringen” onmiddellijk na de beëindiging van de ruilverkaveling kon gebeuren.
- Landbouwwegen Wegens budgettaire beperkingen nemen de landbouwwegen slechts een derde prioriteit in na de onbevaarbare waterlopen en de ruilverkaveling. De oplossing ligt enerzijds in het selectiever betoelagen, anderzijds in het toepassen van een nieuw typebestek dat goedkoper is. Welk is de stand van zaken ? De Gemeenschapsminister verklaart dat hij de kredieten voor landbouwwegen selectiever toekent. Hij gaf aan de administratie de opdracht de landbouwwegen in de stricte betekenis van het woord op te vatten. Ook wordt het typebestek 200 Addendum Landbouwwegen nu toegepast dat goedkoper is.
C. Stemming Ter stemming gebracht worden de artikelen 18,42,43, en 58 van het ontwerp van decreet en de tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister behorende artikelen van de secties 74 en 75 goedgekeurd met 8 stemmen tegen 3.
BIJLAGE 1
Personeelsbezetting van het kabinet van externe betrekkingen : Procentuele verhoudingen ministeries - openbare instellingen en private sector
7 30
Bezetting
Ministeries
7,6(+0,6)
-
2
596
24,6(-0,4)
6,3
6
17,3
dienstp e r s o n e e l 10,5(-1,3) -
2
8,5
10
31,4
Kabinetsleden Kabinetsmedewerkers
11,8
Openbare Private Diensten sector
Meestervak en
48,8 Totaal
47,7
673
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 372 1 BIJLAGE 2
Overzicht vastleggingskredieten periode 1982-1986 TITEL 1
TITEL II
Eigen onderhoud Ruilverkaveling Subsidies onen beheer dergeschikte waterlopen besturen le cat. Art. 12.28.03 Art. 61.03.03 Art. 63.20.03
Eigen werken aan waterlopen le cat. Art. 73.20.03
Initieel Aangep. Initieel Aangep. Initieel Aangep. Initieel Aangep.
500
500
1982
85
85
1983
90
90
410
450
460
510
430
4 3 0
1984
90
90
435
400
430
430
350
350
1985
95,
125
320
350
300
275
250
290
105
308
308
300
300
300
275
1986
105
1987
160
350
490
270
490
480
351,3
480
a
[ 373 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
III. VOORTZETTING VAN DE ALGEMENE BESPREKING * VZW ‘Vlaanderen leeft” Over “Vlaanderen leeft” VZW stelt een lid twee vragen : 1) Kan de Gemeenschapsminister zomaar een wijziging van de Raad van Bestuur aankondigen ? 2) Betekent het dat elke strekking zal vertegenwoordigd zijn ? De Voorzitter wijst er echter op dat deze vragen in de Openbare Vergadering aan de Gemeenschapsminister kunnen gesteld worden. Maar het lid repliceert dat hij in de Commissie voldoening wil krijgen. De verslaggever wijst er dan op dat het probleem uitvoerig aan bod kwam in de Commissie voor Cultuur en dat de weerslag daarvan terug te vinden is in het deelverslag. Opera voor Vlaanderen Een lid deelt de Commssie mede dat de lonen van het personeel van de Opera voor Vlaanderen weerom niet tijdig konden worden uitbetaald wegens het niet ontvangen van de toelage van de Vlaamse Gemeenschap. Zij verwijst hierbij naar een schrijven van de Gemeenschapsminister van Cultuur, die in het kader van zijn omvormingsplannen voor de Opera aan de Intercommunale mededeelt dat de uitbetaling van de lonen voor het gehele jaar 1987 wordt gegarandeerd. De Gemeenschapsminister voor Financiën en Begroting antwoordt dat het de ordonnancerende Minister, in casu de Gemeenschapsminister van Cultuur is, die het initiatief tot uitbetaling neemt, ‘en dat zowel het saldo 1986 (50 miljoen frank) als het voorschot 1987 (50 miljoen’frank) in uitbetaling zijn bij de Administratie van de Vlaamse Gemeenschap. Hij zal hierbij aandringen op spoed. Personeelskredieten BRT Een lid wijst erop dat de begrotingsinstructies die door de Vlaamse Executieve werden uitgevaardigd, slechts een maximale verhoging van de personeelskredieten met 2 procent toelaten. In de ontwerp-begroting van de BRT wordt dit percentage overschreden. In de Commissie voor de Media verklaarde de Gemeenschapsminister van Cultuur dat hij aanneemt dat hiervoor de nodige machtiging werd bekomen van de Afgevaardigde van Financiën. Is dit zo ? De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting verduidelijkt dat het de Gemeenschapsminister van Cultuur is die de ontwerp-begroting van de BRT voorlegt aan de Executieve. In een eerste fase gebeurt er een controle door de Afgevaardigde van Financiën en de Regeringscommissaris. De personeelsuitgaven worden gedekt door de globale dotatie van de BRT : er stelt zich hier dus geen probleem. De 2 procent-norm is een algemene norm die voor de ganse Vlaamse Gemeenschap geldt. In bepaalde verantwoorde gevallen kan van de begrotingsinstructïe worden afgeweken mits de instemming van de Vlaamse Executieve. Dit is met de ontwerp-begroting van de BRT gebeurd. De deelverslaggever voegt hier aan toe dat ten overstaan van 1986, de gewone dotatie met 2,03 procent is gestegen ; voor de globale dotatie bedraagt het stijgingspercentage 1,65 procent.
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 374 1
Sportverzekeringen Een lid wijst erop dat inzake amateuristische sportbeoefening er problemen rijzen inzake de toelagen voor verplichte verzekeringen. Jaar na jaar worden deze afgebouwd, zodanig dat in clubverband de betrokkenen een steeds groter deel verzekering gaan betalen. Dit brengt zelfs mee dat ook pogingen worden ondernomen om zich niet meer te verzekeren. Hij besluit met de vraag te stellen of deze begrotingspost niet moet worden verhoogd. De verslaggever wijst er dan op dat de Gemeenschapsminister van Cultuur ter zake doelbewust voor een accentverlegging in plaats van voor een lineaire afbouw heeft geopteerd. Een ander lid stelt dan dat, in het algemeen, deze premies niet te hoog liggen. Nog een ander lid herinnert er dan aan dat in het decreet op de landelijk georganiseerde sportverenigingen is bepaald dat deze verenigingen voor 75 % moeten worden gesubsidieerd. Hij stelt dat men thans volop bezig is met de afbouw van de toelagen aan de particuliere sector in het sportbeleid, zodanig dat men het weefsel zelf van amateuristische sport in Vlaanderen aan het afbouwen is. De Gemeenschapsminister wijst er op dat in de deelcommissie voor sport het probleem reeds aan de orde was en de Gemeenschapsminister van Cultuur in deze aangelegenheid voor accentverlegging en niet voor lineaire aftopping heeft geopteerd. Tenslotte benadrukt de verslaggever nog dat de verzekeringsproblematiek inzake amateuristische sport zeer ingewikkeld is, als was het maar wegens het bestaan van verschillende soorten verzekeringen. Hij besluit met te stellen dat deze ingewikkelde problematiek thuishoort in de gespecialiseerde commissie voor de sport. Huisvesting Een lid meent te weten dat de Raad van State van oordeel is dat het huurcompensatiestelsel niet bij besluit van de Executieve kan worden ingevoerd. Het moet een decretale basis hebben. Is dit zo ? De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting verklaart dat hij nog geen kennis heeft van het advies van de Raad van State. Hetzelfde lid wijst op een schijnbare tegenstelling tussen enerzijds de amortisatietabel inzake de huisvestingsschulden ter beschikking gesteld door de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting waar voor het begrotingsjaar 1987 736,08 miljoen is ingeschreven als aandeel van het Vlaams Gewest en anderzijds de tabel opgenomen in het verslag van de Commissie voor Huisvesting waar op tabel 4 voor de lasten NMH en NLM 1987 2029,8 miljoen is ingeschreven. De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting verwijst naar de toelichting verstrekt door de Gemeenschapsminister van Huisvesting onder tabel 4. Bij de 736,l miljoen, zijnde de intrest voor de herfinanciering van de schuldenlast van de sociale huisvesting moeten nog worden gevoegd 11,9 miljoen aan intresten van leningen door de NMH opgenomen. Samen maakt dit 750 miljoen. De 2.029,8 miljoen omvat bovendien de saldi van de fondsen op titel IV. Een derde opmerking van hetzelfde lid betreft het feit dat de financieringsmoeilijkheden en de betwisting hierover tussen het nationale en het regionale echelon alsook tussen de gewestexecutieven onderling, maakt dat ettelijke maatschap-
1375 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
pijen hun verbintenissen tegenover hun aannemers, architecten enz. niet kunnen nakomen. Hij betreurt dat de kredietwaardigheid van de NMH hierdoor helemaal teloorgaat en dat vele kleine aannemers in moeilijkheden komen. In het Overlegcomité is blijkbaar nog steeds geen overeenstemming bereikt over een al dan niet verlenen van de Staatswaarborg voor een lening van 2 miljard. Het lid hoopt dat de wettelijke intresten en de gerechtskosten waartoe de erkende maatschappijen zullen worden veroordeeld, niet zullen worden verhaald op de sociale huurders. De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting bevestigt dat inderdaad nog geen overeenstemming werd bereikt in het Overlegcomité over een leningsmachtiging met Staatswaarborg voor de verbintenissen aangegaan vóór 31 december 1985. Voor de verbintenissen vanaf 1 januari 1986 werd door de Vlaamse Executieve wel reeds een lening met gewestwaarborg aangegaan. De Gemeenschapsminister verklaart verder dat de Executieve zich ten zeerste bewust is van de problemen die zich voor de aannemers en de erkende maatschappijen stellen. Hij is echter formeel wat de bijkomende kosten veroorzaakt door gerechtelijke procedures betreft : deze mogen zeker geen bedreiging uitmaken voor de sociale huurders. Een ander lid wijst erop dat de bestedingsruimte die ingevolge het Sint-Catharina-akkoord inzake de schuldenlast van de sociale huisvesting vrijkomt, overgeheveld wordt naar de sector economische expansie. Voor het begrotingsjaar 1988 zal men niet meer over dezelfde kredietruimte beschikken. Integendeel er zal terug een veel hoger bedrag moeten ingeschreven worden voor de aflossing van de lasten van het verleden. In de Commissie voor Huisvesting sprak de Gemeenschapsminister van Huisvesting van een consolidatielening over 40 jaar. Is dit een definitieve optie ? Zullen de banken over zulke lange termijn een consolidatielening willen toestaan ? De Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting preciseert dat de oriëntering van de ordonnanceringskredieten die op de terugbetaling van de sociale huisvestingslasten voorlopig werden uitgespaard, naar de economische expansie (nl. f 3,4 miljard) geen beleidsbeslissing inhoudt. De Vlaamse Gemeenschap moet de weerslag betalen van de bijzondere inspanning gedaan in 1985 inzake machtigingen in de sector economische expansie. Het ís zo dat einde 1985 de machtigingen gevoelig werden vermeerderd. De financiële weerslag hiervan doet zich wegens de fasering in de uitbetaling van de expansievoordelen nu gelden. Het is zelfs waarschijnlijk dat volgend begrotingsjaar de tegenovergestelde situatie zich voordoet, nl. dat de kapitaalsaflossing voor de huisvestingslasten mede zal gefinancierd worden door de kredietruimte die ontstaat doordat de machtigingen voor economische expansie in de begrotingsjaren 86 en 87 zijn gedaald. Wat nu de eventuele consolidatie voor de huisvestingsschuld over 40 jaar betreft, stelt de Gemeenschapsminister dat nog geen definitieve optie werd genomen. Vooreerst dient de regionalisering van de NMH en NLM worden gerealiseerd. Deze regionalisering hangt nauw samen met het definitief bepalen van de respectieve aandelen van de nationale regering en de drie gewesten in de schuldenlast van elke maatschappij. Deze operatie is zeer ingewikkeld omdat ook rekening moet worden gehouden met de herfinancieringsleningen die diende afgesloten te worden omdat sommige gewesten hun verplichtingen niet nagekomen zijn.
[ 376 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Hiertoe werd een tegensprekelijke audit bevolen om de respectieve aandelen van nationale regering en gewesten in de schulden te bepalen. Zodra de resultaten van deze audit zijn bekend zal een beslissing worden genomen over de consolidatie van de totale schuldenlast.
IV ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Vooreerst wijst de Voorzitter erop dat bij de indicatieve stemmingen in de gespecialiseerde commissies alleen de amendementen ingediend door de Vlaamse Executieve werden aangenomen. Alle door de leden ingediende en in de deelcommissies reeds behandelde amendementen werden er verworpen.
Stemmingen Artikel 1 Ter stemming gelegd wordt dit artikel ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikel 2 a) Op de tabel werd door de Vlaamse Executieve een amendement ingediend ertoe strekkend bij Titel 1 Lopende Uitgaven - Sectie 30 - Algemeen Onderwijs Hoofdstuk 01 - Diversen - Niet-economisch verdeeld artikel 01.02.02 - Aandeel van de Gemeenschap in de lopende werkingskosten der Nederlandstalige peutertuinen en kinderdagverblijven aan de Rijksscholen te BrusselHoofdstad, in de tekst van het artikel na het woord “kinderdagverblijven” de woorden “en het voor- en naschools toezicht” in te voegen. De verantwoording bij dit artikel luidt als volgt : De tekst van het artikel, die al de uitgaven dient te omvatten die bedoeld zijn onder het artikel, in overeenstemming brengen met de tekst van het decreet van 2 juli 1986 houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1986, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1986, blz. 13.818. (Stuk 8 (19861987) - Nr. 3) Ter stemming gelegd wordt dit amendement op de tabel ‘eenparig aangenomen. b) Nog op de tabel werden door verschillende leden inzake cultuur volgende amendementen ingediend. (Stuk 8 (19861987) - Nr. 3) 1) amendementen voorgesteld door de heer W. Seeuws C.S. Deze strekken ertoe bij Titel 1 - Lopende Uitgaven Sectie 39 - Jeugdwerk - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.01.02 - Werkingstoelagen aan de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen (decreet 22 januari 1975) : A) In hoofdorde Het niet-gesplitste krediet “305,O miljoen frank” te brengen op “440,O miljoen frank”. (Verhoging met 135,O miljoen frank).
[ 377 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Het amendement in hoofdorde wordt verantwoord als volgt : sinds de invoering van het decreet van 22 januari 1975 op de erkenning en subsidiëring van het landelijk jeugdwerk in 1975 is de toepassing ervan nooit boven de 75 procent gestegen. Het laatst bekende toepassingpercentage in 1975 bedroeg 64,7 procent. Het decreet voorziet naast een basistoelage, een subsidiëring voor secretariaatswerking en kadervorming, een loonsubsidie van 90 procent voor het eerste personeelslid, 75 procent voor het tweede personeelslid en 50 procent voor de andere personeelsleden. In realiteit bedragen de terugbetalingspercentages slechts respectievelijk 58,2 procent voor het eerste personeelslid, 48,5 procent voor het tweede en slechts 32,3 procent voor de andere personeelsleden. Bij deze subsidiëring zijn 360 jonge personeelsleden betrokken in diverse statuten : voltijds en deeltijds bezoldigden, tewerkgestelde werklozen en BTK en DAC waarvoor een tussenkomst dient betaald. De jeugdorganisaties die doorgaans slechts over weinig eigen inkomsten beschikken kunnen moeilijk de zware loonlasten blijven betalen. Het teruglopen van het aantal voltijds gesubsidieerde personeelsleden naar deeltijdse en DAC-BTK bedraagt jaarlijks 5 procent. Om het decreet volledig uit te voeren zou de voorziene begroting met 135 miljoen dienen verhoogd te worden. B) In eerste bijkomende orde Het niet-gesplitst krediet “305,O miljoen frank” te brengen op “387,0 miljoen frank”. (Verhoging met 82,0 miljoen frank) Het amendement in eerste bijkomende orde wordt verantwoord als volgt : een eerste stap kan de realisatie zijn van de volledige uitbetaling van alle loonsubsidies volgens de in het decreet voorziene percentages. Hiertoe moet de begroting van het artikel 33.01.02 met 82 miljoen worden opgetrokken. C) In tweede bijkomende orde Het niet-gesplitste krediet “305,O miljoen frank” te brengen op “325,0 miljoen frank”. (Verhoging met 20,O miljoen frank) Het amendement in tweede bijkomende orde wordt verantwoord als volgt : een kleinere stap is de volledige uitbetaling van de loonsubsidie van het eerste personeelslid aan 90 procent. Hiertoe dient artikel 33.01.02 met 20 miljoen te worden verhoogd. Ter stemming gelegd worden deze amendementen respectievelijk verworpen met 9 stemmen tegen 4. 2) amendementen voorgesteld door mevrouw N. Maes C.S. Deze strekken ertoe A) Bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 39 - Jeugdwerk - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.02.02 - Toelagen aan jeugdhuizen en jeugdcentra - het niet-gesplitst krediet “80,O miljoen frank” te brengen op “96,0 miljoen frank” (Verhoging met 16,0 miljoen frank). Het amendement wordt verantwoord als volgt. De behoefte kan slechts voor 39 procent gedekt worden ; met
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 378 1
de verhoging zou men naar 44 procent kunnen gaan. B) Bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 39 - Jeugdwerk - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.03.02 - Toelagen voor initiatieven, vorming werkende en werkzoekende jongeren - het niet-opgesplitst krediet “50,O miljoen frank” te brengen op “68,0 miljoen frank” (Verhoging met 18,0 miljoen frank). De verantwoording bij het amendement stelt dat het aantal initiatieven is toegenomen. C) Bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 39 - Jeugdwerk - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.06.02 - Toelagen aan jeugdgroepen voor amateuristische kunstbeoefening - het niet-gesplitst krediet “3,5 miljoen frank” te brengen op “7,0 miljoen frank”. (Verhoging met 3,5 miljoen frank). De verantwoording luidt als volgt : gezien het groot aantal (75) erkende organisaties, is het voorziene bedrag belachelijk laag. Ter stemming gelegd worden deze amendementen respectievelijk verworpen met 9 stemmen tegen 4. 3) een amendement voorgesteld door mevrouw N. Maes C.S. Het amendement strekt ertoe bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 39 - Jeugdwerk - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.11.02 - Toelagen aan verenigingen voor kansarme jeugd - het niet-gesplitst krediet “15,0 miljoen frank” te brengen op “24,5 miljoen frank”. (Verhoging met 9,5 miljoen frank). De verantwoording luidt als volgt : De sector van de initiatieven voor de kansarme jeugd is in volle expansie. Dit netwerk van initiatieven mag niet voor gevolg hebben dat de waarde van de punten zodanig daalt dat de bestaansmogelijkheden in het gedrang komen of dat de groei van nieuwe initiatieven wordt afgeremd. Ter stemming gelegd wordt dit amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. 4) een amendement voorgesteld door mevrouw M. Van Puymbroeck C.S. Dit amendement strekt ertoe bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 40 - Volksontwikkeling - Hoofdstuk III Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.43.02 - Toelage van de V.Z.W. “Bond Beter Leefmilieu”, het niet-gesplitst krediet “3,0 miljoen frank” te brengen op “5,0 miljoen frank”. (Verhoging met 2,0 miljoen frank) Het amendement wordt verantwoord als volgt : Aan de Bond Beter Leefmilieu, pluralistische koepelorganisatie van de Vlaamse milieuorganisaties, voldoende werkmiddelen verzekeren ten einde een minimale werking, eigen aan haar koepelfunctie, te verzekeren. Ter stemming gelegd wordt het amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. 5) een amendement voorgesteld door mevrouw M. Van
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 379 1 Puymbroeck.
Dit amendement strekt bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 40 - Volksontwikkeling - Hoofdstuk 01 - Diversen - Niet-economisch verdeeld - Artikel 01.02.02 - Krediet voor behoud van de werkgelegenheid in de socio-culturele sector ten aanzien van bestaande initiatieven (pro memorie) - tot de invoeging van een niet-gesplitst krediet van 80,O miljoen frank. Het amendement wordt verantwoord als volgt : Uit een advies van de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen (SERV) in 1986 is gebleken dat drie vierde van de culturele bestedingen van de overheid in de sociaal-culturele sector naar de Staat terugvloeien. Ter stemming gelegd wordt het amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. 6) een amendement voorgesteld door mevrouw N. Maes C.S. Dit amendement strekt ertoe bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 40 - Volksontwikkeling - Hoofdstuk 01 Diversen - Niet-economisch verdeeld - Artikel 01.02.02 - Krediet voor behoud van de werkgelegenheid in de socioculturele sector ten aanzien van bestaande initiatieven (pro memorie), een niet-gesplitst krediet van 80,O miljoen frank in te voegen. Het amendement wordt als volgt verantwoord : Uit de begroting blijkt geen spoor van een echt tewerkstellingsbeleid hoewel het regeerakkoord van de Vlaamse Regering daarin voorziet. Doordat de promotoren verplicht werden tussen te komen in de loonkost van de tijdelijke tewerkstellingsprogramma’s (BTK-DAC) zal het aantal tijdelijk tewerkgestelden in de volksontwikkeling sterk afnemen. In sommige gevallen zal deze afname zelfs 100 procent bedragen. Zo zou de Bond Beter Leefmilieu i.p.v. 18 BTK-ers er geen meer hebben en dat in het jaar van het Leefmilieu. De inschrijving van een krediet van 80,O miljoen frank moet de organisaties toelaten aan de verplichte betaling van deze bijdragen te voldoen. Ter stemming gelegd wordt het amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. 7) een amendement voorgesteld door de heer L. Dierickx C.S. Dit amendement strekt ertoe bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 47 - Muziek en lyrische kunsten - Hoofdstuk IV - Inkomensoverdrachten binnen de sector overheid Inkomensoverdrachten aan provincies, gemeenten en daarmee gelijkgestelde lichamen - Artikel 43.21.02 - Toelage aan de Opera voor Vlaanderen - het niet-gesplitst krediet “200,O miljoen frank” te brengen op “285,0 miljoen frank”. (Verhoging met 85,0 miljoen frank). Het amendement wordt verantwoord als volgt : ten einde de Opera voor Vlaanderen toe te laten zijn normale artistieke werking voort te zetten in het volgende seizoen (1987-1988) dient de toelage verhoogd te worden met ten minste 85,0 miljoen frank. Ter stemming gelegd wordt ook dit amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4.
[ 380 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
Ter stemming gelegd wordt artikel 2 aangenomen met 9 stemmen tegen 4. *
Artikel 3 a) Op de tabel werd een amendement ingediend door de heer 0. Van Ooteghem (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 3) ertoe strekkend bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 72 Werkgelegenheid - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - een nieuw artikel 33.03.03 in te voegen luidend “Betoelaging van organisaties die BTK-ers en DAC-ers tewerstellen” en hiervoor een niet-gesplitst krediet van 45,0 miljoen frank te voorzien. Ter stemming gelegd wordt dit amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. b) Nog op de tabel werd, na de bespreking in de bevoegde deelcommissie, een amendement ingediend door de heer J. Leclercq C.S. (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 3) ertoe strekkend : 1) bij Titel 1 - Lopende Uitgaven - Sectie 75 - Ruimtelijke Ordening - Hoofdstuk III - Inkomensoverdrachten aan andere sectoren - Inkomensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 33.06.03 - Rentetoelagen aan particulieren voor stads- en dorpsvernieuwing, het vastleggingskrediet “100,O miljoen frank” weg te laten. 2) bij Titel II - Kapitaaluitgaven - Sectie 75 - Ruimtelijke Ordening - Hoofdstuk V - Vermogensoverdrachten aan andere sectoren - Vermogensoverdrachten aan gezinnen - Artikel 52.01.03 - Premies aan particulieren voor stads- en dorpsvernieuwing, het vastleggingskrediet “70,O miljoen frank” te brengen op “100,O miljoen frank”. (Verhoging met 30,O miljoen frank), en bij hoofdstuk VI y Vermogensoverdrachten binnen de sector overheid - Vermogensopdrachten aan provincies, gemeenten en daarmee gelijkgestelde lichamen - Artikel 63.15.03 - Toelagen aan de ondergeschikte besturen voor stadsvernieuwing, het vastleggingskrediet “450,O miljoen frank” te brengen op “520,O miljoen frank”. (Verhoging met 70,O miljoen frank). Het amendement wordt verantwoord als volgt : Het aantal aanvragen voor renovatiepremies neemt van jaar tot jaar toe (1984 : 443 aanvragen ; 1985 : 869 ; 1986 (oktober) : 786). Niettemin werden de kredieten voor de rentetoelagen in de aangepaste begroting 1986 geannuleerd. De evolutie van de dollarkoers en van de rentevoet, op drie jaar tijd gehalveerd, is van die aard dat de rentetoelage aan particulieren geen reden van bestaan meer heeft. Anderzijds is het aantal herwaarderingsgebieden dat door de Vlaamse Executieve wordt goedgekeurd, nog toegenomen. Ernstige vragen rijzen dan ook of de kredieten bestemd voor de stads- en dorpsherwaardering (premies aan particulieren en toelagen aan ondergeschikte besturen) wel voldoende zijn. Gelet op het belang van de stads- en dorpsherwaardering voor de toekomst, wordt dan ook voorgesteld beide posten op de begroting in bescheiden mate te verhogen, zonder de totale begroting zwaarder te belasten. Ter stemming gelegd worden deze amendementen verworpen met 9 stemmen tegen 4.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1 381 1
Ten slotte wordt artikel 3 ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikelen 4 tot 21 Over deze artikelen worden geen opmerkingen geformuleerd. Ter stemming gelegd worden de artikelen ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikel 22 Bij dit artikel werd een amendement ingediend door de Vlaamse Executieve (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 4) ertoe strekkend het tweede lid van dit artikel weg te laten. De verantwoording van dit amendement luidt als volgt : Dit amendement wordt ingediend ingevolge een opmerking geformuleerd door de afgevaardigde van het Rekenhof. Vermits geopteerd werd voor een stelsel waarbij de uitstaande verplichtingen van de af te schaffen fondsen in 1987 zullen gehonoreerd worden ten laste der nieuwe begrotingsartikelen ingeschreven op Titel 1 en II van de decreetstabel, past het dit tweede lid te schrappen. Bij behoud zou de eventuele toepassing ervan kunnen leiden tot een zekere deregulatie van de nagestreefde doelstellingen in verband met de geleidelijke afbouw van de fondsen op de Afzonderlijke Sectie. Ter stemming gelegd wordt dit amendement aangenomen met 9 stemmen bij 4 onthoudingen. Ten slotte wordt het aldus geamendeerd artikel 22 aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikelen 23 en 24 Ter stemming gelegd worden deze artikelen ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikel 25 Bij dit artikel werd een amendement ingediend door de heer A. Laridon (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 2) ertoe strekkend de voorlaatste en laatste regel van dit artikel te vervangen door wat volgt : “volgens een bij decreet vastgelegde verdeelsleutel”. Het amendement wordt verantwoord door te stellen dat een dergelijke regeling meer zekerheid biedt als zij bij decreet wordt vastgelegd. Ter stemming gelegd wordt dit amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. Ten slotte wordt artikel 25 ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikelen 26 tot 32 Bij deze artikelen worden geen opmerkingen geformu
1382 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
leerd. Ter stemming gelegd worden deze artikelen ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikel 33 Bij dit artikel werd er een amendement ingediend door de Vlaamse Executieve ertoe strekkend in het laatste lid, op de tweede regel, het woord “werkingskosten” te vervangen door het woord “uitrustingskosten” (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 3) Met dit amendement is het de bedoeling gelijkvormigheid te bekomen met artikel 31, met het oog op de gelijke behandeling van de schoolnetten. Dit amendement wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 4. Het aldus geamendeerd artikel 33 wordt ten slotte aangenomen met 9 stemmen tegen 4. Op te merken valt dat het amendement van de heer A. Laridon bij dit artikel (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 2) reeds in de commissie voor onderwijs en vorming was ingetrokken.
Artikel 34 Bij dit artikel werd er een amendement ingediend door de Vlaamse Executieve ertoe strekkend in het laatste lid, op de tweede regel, het woord “werkingskosten” te vervangen door de woorden “uitrustings- en werkingskosten”. Net zoals bij het amendement van de Vlaamse Executieve op artikel 33 is het ook hier de bedoeling gelijkvormigheid met artikel 31 na te streven. Ter stemming gelegd wordt dit amendement aangenomen met 9 stemmen tegen 4. Ten slotte wordt het aldus geamendeerd artikel 34 aangenomen met 9 stemmen tegen 4. Op te merken valt ook hier dat het amendement van de heer A. Laridon bij dit artikel (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 2) reeds in de commissie voor onderwijs en vorming was ingetrokken.
Artikelen 35 tot 48 , Bij deze artikelen worden geen inhoudelijke opmerkingen geformuleerd. Op te merken valt hier echter dat op de tekst van artikel 39 een erratum werd ingediend (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 1 - Erratum). Duidelijkheidshalve wordt gesteld dat het hier geenszins om een verkapt amendement gaat. Ter stemming gelegd worden ze respectievelijk ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikel 49 Bij artikel 49 was door de heer A. Laridon een amendement ingediend ertoe strekkend het eerste en tweede lid te vervangen door wat volgt : “Met betrekking tot het artikel
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 383 1
60.01.02, Sectie 30, Titel IV, - Fonds voor Onderwijs en Vorming - worden bij decreet de bestemming en de modaliteiten van aanwending van dit Fonds geregeld.” (Stuk 8 (1986-1987) - Nr. 2) De verantwoording luidt als volgt. Het is onverantwoord dat dit niet bij decreet geregeld wordt, zo niet betekent dit een echte “vrijbrief” voor de Minister en de Executieve, dit zonder garanties wat de bescherming van de minderheden en de eerbiediging van het evenwicht betreft. Ter stemming gelegd wordt dit amendement verworpen met 9 stemmen tegen 4. Ten slotte wordt ook artikel 49 ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
Artikelen 50 tot 62 Bij deze artikelen worden geen opmerkingen meer geformuleerd. Ter stemming gelegd worden ze ongewijzigd aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
V. EINDSTEMMING Ten slotte wordt het gehele ontwerp van decreet, samen met de tabel, aangenomen met 9 stemmen tegen 4.
De Verslaggever, F. VERMEIREN
De Voorzitter, F. GROOTJANS
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 384 1
AMENDEMENTEN AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE A. ONTWERP VAN DECREET Artikel 22 De Vlaamse Executieve wordt ertoe gemachtigd in de loop van het jaar 1987 de artikelen aan te duiden van de fondsen, voorkomende in de afzonderlijke sectie van de begroting, waarvan het tegoed mag overgedragen worden op de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.
Artikel 33 Het deel van het schoolgeld, betaald voor de vreemde leerlingen en studenten waarvan de ouders niet in België zijn gedomicilieerd en die onderwijs genieten in een officiële gesubsidieerde onderwijsinstelling bedoeld in artikel 30 van dit decreet, dat de werkingstoelage overschrijdt, welke is bepaald bij de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving mag gestort worden op ‘een fonds geopend onder het artikel 66.08.02A, Sectie 31 van Titel IV. De ontvangsten van het fonds zullen aangewend worden voor de betaling van de uitrustings- en werkingskosten van de officiële gesubsidieerde onderwijsinstellingen.
Artikel 34 Het deel van het schoolgeld, betaald voor de vreemde leerlingen en studenten waarvan de ouders niet in België zijn gedomicilieerd en die onderwijs genieten in een vrij gesubsidieerde onderwijsinstelling bedoeld in artikel 30 van dit decreet, dat de werkingstoelage overschrijdt, welke is bepaald bij de.wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, mag gestort worden op een fonds geopend onder het artikel 66.09.02.A, Sectie 31, van Titel IV. De ontvangsten van het fonds zullen aangewend worden voor de betaling van de uitrustings- en werkingskosten van de vrije gesubsidieerde onderwijsinstellingen.
8 (1986-1987) - Nr. 5
1385 1 B. TABEL De tekst van bladzijde 44 vervangen door wat volgt : TITEL 1 - LOPENDE UITGAVEN
(in miljoen frank) Gesplitste kredieten Art.
Ordonn. Minister
Niet-gesplitste kredieten
TEKSTEN
Vastleggingskredieten
Ordonnanceringskredieten
-
-
-
-
Sectie 30 - Algemeen Onderwijs HOOFDSTUK 01 DIVERSEN Niet-economisch verdeeld 01.02.02 (36) 01.03.02 (39)
G
G
Aandeel van de Gemeenschap in de lopende werkingskosten der Nederlandstalige peutertuinen en kinderdagverblijven en het voor- en naschooltoezicht aan de Rijksscholen te Brussel-Hoofdstad . . . . . . . . .
132,6
Overdracht naar het Fonds voor Onderwijs en Vorming (art. 60.01.02.A, Sectie 30, Titel IV) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
307,5
Totaal voor Hoofdstuk 01
440,l
Totaal voor Sectie 30 - Algemeen Onderwijs
1.122,7
[ 387 1
BIJLAGE
8 (1986-1987) - Nr. 5
[ 388 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
OPSPLITSING VAN DE UITGAVENBEGROTING VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP VOOR HET BEGROTINGSJAAR 1987 OVER DE DIVERSE GESPECIALISEERDE COMMISSIES
DECREETSBEPALINGEN Commissie voor Financiën en Begroting artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 15, 20, 21, 22, 23 (samen met Onderwijs en Vorming), 24, 26, 53, 54, 59 (zie ook Besluit van de Vlaamse Executieve van 17 december 1986) en 60. Commissie voor Cultuur artikelen 9, 10, 16, 19 (zie ook bijzondere tabel), 27. Commissie voor de Media : NIHIL. Commissie voor de Sport : NIHIL. Commissie voor Onderwijs en Vorming artikelen 6, 12, 23 (samen met Financiën en Begroting), 25, 29: 30, 31, 32, 33, 34 en 49. Commissie voor Welzijn en Gezondheid artikelen 11, 35, 47 en 48. Commissie voor Ruimtelijke Ordening - Gemeenschapsminister Lenssens : artikelen 17, 56 en 57. - Gemeenschapsminister Pede : artikelen 44, 45 en 52 (samen met Leefmilieu). - Gemeenschapsminister Deprez : artikelen 18, 42, 43 en 58. Commissie voor Huisvesting artikelen 13, 46, 50 en 51. Commissie voor Leefmilieu artikelen 14, 52 (samen met Ruimtelijke Ordening), 55 en 62. Commissie voor Economie, Tewerkstelling en Energie artikelen 36, 37, 38, 39, 40 en 41. Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Taaldecreetgeving : NIHIL. Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden artikelen 28 en 61.
TITEL 1 - LOPENDE UITGAVEN Commissie voor Financiën en Begroting Secties 1, 10, 12, 20 (uitgezonderd artikel 12.62.01), 22 (12.31.03 - zie ook Economie), 97 en 98. Commissie voor Cultuur Secties 17, 24 (uitgezonderd artikelen 12.21.02, 33.03.02 en 33.04.02), 39, 40, 41, 42, 45, 46, 48, 49, 60, 78, 95 (samen met Onderwijs en Vorming) en 96 (artikel 02.04.02 samen met Onderwijs en Vorming en artikel 02.05.02). Commissie voor de Media Sectie 96 (artikelen 02.01.02 en 02.06.02). Commissie voor Sport Secties 52 en 53. Commissie voor Onderwijs en Vorming Secties 15, 24 (artikelen 33.03.02 en 33.04.02), 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 95 (samen met Cultuur) en 96 (artikel 02.04.02 samen met Cultuur en artikel 02.09.02). Commissie voor Welzijn en Gezondheid - Gemeenschapsminister Steyaert : secties 14, 55, 56, 57, 58, 59 en 96 (artikel 02.07.02). - Gemeenschapsminister Lenssens : secties 19 (zie ook Leefmilieu), 23, 65, 66, 67 en 96 (artikel 02.08.02). Commissie voor Ruimtelijke Ordening - Gemeenschapsminister Lenssens : secties 75 (artikel 14.05.03), 77 en 79. - Gemeenschapsminister Pede : secties 18 (zie ook Binnenlandse Aangelegenheden), 75 (artikelen 12.01.02, 12.02.03, 12.20.03, 12.29.03,12.30.03, 12.31.03,33.03.03 en33.05.03).
1 389 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
- Gemeenschapsminister Deprez : secties 74 en 75 (artikelen 12.27.03, 12.28.03, 12.33.03 en 12.34.03). Commissie voor Huisvesting en Stadsvernieuwing - Gemeenschapsministerr Akkermans : secties 16, 80 en 96 (artikel 02.10.03). - Gemeenschapsminister Pede : sectie 75 (artikel 33.06.03). Commissie voor Leefmilieu Secties 19 (zie ook Welzijn en Gezin), 76 en 96 (artikel 02.13.03). Commissie voor Economie, Tewerkstelling en Energie Secties 11, 22 (artikel 12.31.03 - zie ook Financiën en Begroting), 24 (artikel 12.21.01), 70, 71, 72 en 96 (artikelen 02.12.03 en 02.14.03). Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Taaldecreetgeving Secties 18 (zie ook Ruimtelijke Ordening) en 85. Commissie voor Buitenlandse Aangelegenheden Secties 13, 20 (artikel 12.60.01), 90 en 96 (artikel 02.01.02).
TITEL II - KAPITAALUITGAVEN Commissie voor Financiën en Begroting Secties 10, 12, 20, 22 en 98. Commissie voor Cultuur Secties 17, 23 (uitgezonderd artikelen 61.32.02 en 61.80.02), 39, 40, 41, 42, 47, 48, 49, 78, 95 (samen met Onderwijs en Vorming) en 96 (artikelen 61.01.02 en 81.03.02). Commissie voor de Media Sectie 96 (artikelen 81.01.02 en 81.02.02). Commissie voor Sport Secties 52 en 53. Commissie voor Onderwijs en Vorming Secties 15, 30, 31, 32, 33, 35, 37, 38, 95 (samen met Cultuur) en 96 (artikel 61.09.02). Commissie voor Welzijn en Gezondheid - Gemeenschapsminister Steyaert : secties 14, 55, 56, 57, 58 59 en 96 (artikel 61.07.02). - Gemeenschapsminister Lenssens : secties 19 (samen met Leefmilieu), 23 (artikelen 61.32.02 en 61.80.02), 65, 66, 67 en 96 (artikel 61.08.02). Commissie voor Ruimtelijke Ordening - Gemeenschapsminister Lenssens : secties 75 (artikelen 63.10.03,63.12.03,71.09.03, 73.11.03), 77 en 79. - Gemeenschapsminister Pede : secties 18 (samen met Binnenlandse Aangelegenheden) en 75 (artikelen 61.01.03, 61.02.03, 71.08.03 en 74.01.03). - Gemeenschapsminister Deprez : secties 74 en 75 (artikelen 61.03.03, 63.20.03, 73.20.03, 84.20.03 en 84.21.03). Commissie voor Huisvesting en Stadsvernieuwing - Gemeenschapsminister Akkermans : secties 16, 80 en 96 (artikel 61.10.03). - Gemeenschapsminister Pede : secties 75 (artikelen 52.01.03 en 63.15.03) en 96 (artikel 61.11.03). Commissie voor Leefmilieu Secties 19 (samen met Welzijn en Gezondheid), 76 en 96 (artikel 61.13.03). Commissie voor Economie, Tewerkstelling en Energie Secties 11, 70, 71 en 96 (artikelen 61.12.03 en 61.41.03). Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Taaldecreetgeving Secties 18 (samen met Ruimtelijke Ordening) en 85. Commissie voor Buitenlandse Aangelegenheden Secties 13 en 90.
[ 390 1
8 (1986-1987) - Nr. 5
TITEL IV - AFZONDERLIJKE SEeTIE Commissie voor Financiën en Begroting Secties 20 en 22 (uitgezonderd artikel 70.09.02). Commissie voor Cultuur Secties 39, 40, 41, 45, 48 en 78. Commissie voor de Media : NIHIL. Commissie voor Sport Sectie 53. Commissie voor Onderwijs en Vorming Secties 30, 31, 32 en 35. Commissie voor Welzijn en Gezondheid - Gemeenschapsminister Steyaert : secties 58 en 59. - Gemeenschapsminister Lenssens : sectie 66. Commissie voor Ruimtelijke Ordening - Gemeenschapsminister Lenssens : sectie 77 (artikelen 60.02.03 en 66.04.03). - Gemeenschapsminister Pede : secties 75 en 77 (artikel 66.05.03). - Gemeenschapsminister Deprez : sectie 74. Commissie voor Huisvesting Sectie 80. Commissie voor Leefmilieu - Gemeenschapsminister Lenssens : sectie 76. Commissie voor Economie, Tewerkstelling en Energie Secties 70 en 71. Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden en Taaldecreetgeving : NIHIL. Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden Secties 22 (artikel 70.09.02) en 90.
TITEL VII Commissie voor Leefmilieu Begroting OVAM. Commissie voor Buitenlandse en Externe Aangelegenheden Ontwerp-begroting 1987 : C.G.I.S.