Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
VLAAMS PARLEMENT
Zitting 2000-2001 26 januari 2001
GEDACHTEWISSELING over het voortgangsrapport van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) - 1999
VERSLAG namens de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen uitgebracht door mevrouw Trees Merckx-Van Goey
1131
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
2
Samenstelling van de commissie : Voorzitter : mevrouw Patricia Ceysens. Vaste leden : mevrouw Sonja Becq, mevrouw Trees Merckx-Van Goey, mevrouw Riet Van Cleuvenbergen, mevrouw Ingrid van Kessel ; mevrouw Patricia Ceysens, mevrouw Claudine De Schepper, de heren Jacques Devolder, Koen Helsen ; mevrouw Niki De Gryze, mevrouw Marijke Dillen, de heer Felix Strackx ; de heren Guy Swennen, Jan Van Duppen ; mevrouw Ria Van Den Heuvel ; mevrouw Simonne Janssens-Vanoppen. Plaatsvervangers : mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever, mevrouw Veerle Heeren, de heren Jan Laurys, Luc Martens ; de heren Frans De Cock, Freddy Feytons, André Moreau, Cis Schepens ; de heren Wilfried Aers, Julien Librecht, mevrouw Marleen Van den Eynde ; de heren Patrick Hostekint, Chokri Mahassine ; mevrouw Ann De Martelaer ; mevrouw Margriet Hermans.
3
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
INHOUD Blz. I.
Toelichting bij het voortgangsrapport door mevrouw Marijs Geirnaert, directeur VAD . . . . . . . . . . . . . .
4
II. Bespreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
– Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6
– Versnippering van het druglandschap - coördinatie en afstemming van het beleid . . . . . . . . . . . . . . . .
6
– Een uniforme registratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9
– Communicatie over drugs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9
– Een legalisering van softdrugs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10
– Een drugbeleid op school . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11
– Tabakgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12
– Overmatig gebruik van medicatie en de gokproblematiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12
– Participatie van kinderen en jongeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13
– Specifieke aandacht voor kansarmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
13
– Grotere betrokkenheid van de ouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14
– Nieuwe concepten en methodieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14
– De Druglijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14
– Afsluitende beschouwing van de minister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14
III. Bijlage : beleidsplan VAD : 1999-2001 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
17
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
4
DAMES EN HEREN, De Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen hield op 14 december 2000 een gedachtewisseling over het voortgangsrapport 1999 van de VAD. Mevrouw Marijs Geirnaert, directeur van de VAD, en mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen namen aan de bespreking deel. Het rapport van de VAD werd aan de commissieleden overgezonden.
I. Toelichting bij het voortgangsrapport door mevrouw Marijs Geirnaert, directeur VAD Voorliggend voortgangsrapport behandelt het kalenderjaar 1999. Af en toe wordt ook reeds verwezen naar activiteiten uit 2000. Dankzij het convenant kunnen de activiteiten immers heel gemakkelijk worden voortgezet over de jaren heen. De opdrachtsverklaring van de VAD luidt als volgt : 'als deskundige organisatie vanuit een gezondheidsperspectief instaan voor de kwaliteitsvolle uitvoering van het Vlaams drugbeleid, onder meer door coördinatie en afstemming van alle actoren binnen de preventieve en curatieve sector, rekening houdend met de bevoegdheden terzake van de Vlaamse Gemeenschap'. Het drugbeleid omhelst alle problematisch gebruik van legale en illegale middelen, evenals de gokproblematiek. Volgens het convenant afgesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VAD, moet er rond acht resultaatsgebieden worden gewerkt. Hieronder volgt een korte beschrijving van de activiteiten in elk resultaatsgebied.
waar mensen met vragen terecht kunnen. Niet alleen individuele vragen worden beantwoord, de meest gestelde vragen worden ook gebundeld, eventueel in een publicatie, en op ruimer vlak verspreid. Een aantal signalen die de Druglijn opvangt, worden ook doorgespeeld naar hulpverleners en preventiewerkers. Ook het documentatiecentrum richt zich tot het grote publiek. De catalogus geeft een overzicht van de beschikbare folders, brochures, vormingsmateriaal en achtergrondinformatie, en wordt ruim verspreid. Jaarlijks worden ook een aantal nieuwe publicaties uitgegeven, en is er een tentoonstelling. Het grote publiek kan ook terecht op de website van de VAD. De bibliotheek richt zich zowel tot professionelen, studenten en intermediairen. Hoofdzakelijk is de informatieverstrekking echter bestemd voor intermediairen. Langs de volgende kanalen wordt informatie gericht verspreid naar specifieke doelgroepen : de VAD-berichten, de nieuwsbrief Verslaving, het Europees Drugnet, de Doorverwijsgids, de rapportering van de registratie van hulpverlening en preventie, het Jaarboek. Vorig jaar werd ook het netwerk 'Early Warning System' opgestart. Dit is een initiatief van het Europees drugsobservatorium om nieuwe trends in druggebruik snel te registreren en door te geven. Het syntheserapport van de leerlingenbevraging bevat beleidsrelevante informatie rond de verdere aanpak van een drugbeleid op school. De VAD beantwoordt ook op vraag van nationale en internationale instanties diverse vragenlijsten over drugs en alcohol. Voorts levert de VAD een aantal bijdragen voor publicaties van derden.
2. Sensibilisering 1. Informatieverstrekking In principe werkt de VAD niet rechtstreeks ten aanzien van de Vlaamse bevolking, maar wel ten aanzien van organisaties en intermediairen, met name de sleutelfiguren in de preventie en hulpverlening en de verschillende maatschappelijke sectoren. Voor het resultaatsgebied Informatieverstrekking wordt gedeeltelijk een uitzondering gemaakt op dit principe, aangezien een aantal activiteiten zich wel rechtstreeks tot de Vlaamse bevolking richten. Dit geldt voor de Druglijn, een telefonische dienst
1999 was een overgangsjaar voor de VAD, tussen het werken met projecten en het werken met het convenant. In 1999 was er nog het grootschalig project Opkikker, dat werd gerealiseerd in uitvoering van de Drugnota van de vorige minister bevoegd voor Gezondheid, mevrouw Wivina Demeester-De Meyer. Bedoeling is echter om meer te werken via gerichte sensibilisering van goed afgelijnde doelgroepen. Zo werd voor eerstejaarsstudenten aan hogescholen en universiteiten informatie over drugs toegevoegd aan het welkomspaket. Bij deze sensibiliseringsacties staat de Druglijn steeds centraal : personen voor wie de sensibilisering te beperkt is, kunnen steeds met persoonlijke vragen bij deze tele-
5 foonlijn terecht. Er wordt veel aandacht besteed aan de bekendmaking van de Druglijn, onder meer via een netwerk van huisartsen en apothekers die informatiefolders ter beschikking stellen.
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
op school. Bedoeling is de scholen feedback te geven over hun drugbeleid, en hun een aantal concrete tips te geven om hun drugbeleid te optimaliseren. Scholen kunnen deze bevraging op vrijwillige basis organiseren. Het enthousiasme van de scholen is groot.
3. Coördinatie van preventie en hulpverlening De coördinatie van preventie en hulpverlening is een van de hoofdopdrachten van de VAD. Het gaat onder meer om het coördineren van de werking van preventiewerkers, hulpverleners en structurele partners (onder meer de provinciale preventieplatforms). Er wordt regelmatig met hen overlegd. Daarnaast worden aanknopingspunten gezocht in de verschillende maatschappelijke sectoren. Soms worden deze sectoren uitgenodigd om deel te nemen aan een specifiek overleg dat door de VAD wordt opgestart, maar meestal tracht de VAD aan te sluiten bij bestaand overleg en daar de thema's drugs en alcohol bespreekbaar te maken. Dit is een permanente werking waarbij wordt getracht om een zo groot mogelijk netwerk te realiseren.
6. Vorming en deskundigheidsbevordering
4. Vertegenwoordiging
7. Concept- en methodiekontwikkeling
Op vraag van de Vlaamse overheid neemt de VAD deel aan overleg op Vlaams, Belgisch en internationaal niveau, bijvoorbeeld in de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), het Vast Secretariaat voor Preventiebeleid (op Belgisch niveau), de Wereldgezondheidsorganisatie, het Europees Alcoholactieplan, de Europese drugpreventieweek, Fesat (de Europese organisatie van drugtelefoons). De VAD is ook sub-focal point van het Europees drugsobservatorium.
Bij de concept- en methodiekontwikkeling vindt men een aantal nieuwe terreinen terug waarrond nog niet veel bestaat. Binnen het driejarige convenant zal worden getracht om hierrond een nieuwe aanpak te ontwikkelen. Een eerste actie is het ontwikkelen van een aantal specifieke concepten en methodieken :
5. Consultancy Op vraag van professionele en intermediaire preventiewerkers en hulpverleners biedt de VAD consult en advies. Vaak gaat het om gerichte doorverwijzing, waarvoor vooral een beroep wordt gedaan op de VAD, als koepelorganisatie die een vijftigtal Vlaamse hulpverlenings- en preventiediensten verenigt. Deze consultfunctie wordt steeds belangrijker, aangezien de VAD steeds beter gekend is bij de intermediairen. Het gaat hier om heel verschillende activiteiten, b.v. ondersteuning van een stad bij het opzetten van een activiteit voor jongeren, of in een provinciaal preventieplatform meewerken aan de organisatie van een vormingsreeks. Tot dit resultaatsgebied behoort ook de bevraging van de leerlingen in het kader van een drugbeleid
De VAD organiseert vorming voor preventiewerkers en hulpverleners. De vorming van straathoekwerkers wordt uitbesteed aan Vlastrov, de Vlaamse koepel van straathoekwerkers en aan de Vereniging van Behandelingscentra in de Verslavingszorg, die een driejarige opleiding organiseert voor drughulpverleners. De korte opleidingen voor drughulpverleners en preventiewerkers worden door de VAD zelf georganiseerd. Daarnaast is er opleiding en permanente bijscholing voor de vrijwilligers van de Druglijn. Mede dankzij de Drugnota 1996-1999 bestaat er een zeer ruim aanbod opleidingen voor de verschillende maatschappelijke sectoren.
– een buurtoverlastproject in het kader van werken met risicogroepen werd uitbesteed aan Free Clinic; – een project gericht naar laaggeschoolden en mensen in deeltijds onderwijs werd uitbesteed aan De Sleutel; – een project voor kansarme jongeren wordt door de VAD zelf uitgewerkt; – rond allochtonen werd een nodenonderzoek uitbesteed aan de universiteit van Gent, die naging hoe hulpverleningscentra met allochtonen werken, wat hun ervaringen en knelpunten zijn. Momenteel wordt met verenigingen die met allochtonen werken, nagegaan welk vervolg dit project moet krijgen; – een project rond kinderen van alcoholisten wil deze kinderen met een aantal sociale vaardighe-
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
6
den ondersteunen zodat ze sterker staan in de samenleving.
II. Bespreking – Algemeen
De filosofie bij uitbesteding is dat de projecten als pilootprojecten worden uitgevoerd, en nadien worden overgedragen aan de VAD, zodat de VAD kan zorgen voor een ruime implementatie in Vlaanderen. Een tweede actie richt zich tot intermediairen die een opleiding in het hoger onderwijs volgen. Er werd gestart met de lerarenopleiding. De doelgroep wordt daarbij op twee niveaus benaderd, met name als toekomstige intermediairen/leerkrachten én als jongeren met een mogelijk eigen alcohol- en druggebruik. Een derde actie is de ontwikkeling van evaluatiemodellen voor preventiewerkers, zodat ze hun eigen praktijk wetenschappelijker kunnen onderbouwen en evalueren.
8. Studie en registratie Een eerste doelstelling is het signaleren van lacunes op het vlak van onderzoek, en het aanreiken van onderzoeksthema's aan thesisstudenten. Dit jaar is er een vrij grote respons van studenten die geïnteresseerd zijn om een thesis rond drugs te maken. Ten tweede wordt er geparticipeerd aan Belgische en Vlaamse onderzoeken. Het belangrijkste domein is de uniforme registratie van preventie en hulpverlening. Sinds 1996 loopt er een registratie in de drughulpverlening. Het heeft bijna drie jaar geduurd om de verschillende werksoorten die Vlaams en federaal worden gefinancierd, op een vergelijkbare manier te laten registreren. Iedereen heeft een verschillend registratiesysteem, maar er werd getracht om de variabelen op elkaar af te stemmen. Dit heeft begin dit jaar geleid tot een rapport met gegevens over 1998, b.v. wie zich in Vlaanderen in de drughulpverlening aanbiedt, voor welke producten men in de drughulpverlening terecht komt, enz. Voor preventie loopt het monitoringprogramma al iets langer. Er wordt getracht om alle Vlaamse preventiewerkers, ongeacht of ze werkzaam zijn binnen het SIF, Binnenlandse Zaken, de gemeenten, de centra voor geestelijke gezondheidszorg of de provincies, hun activiteiten op dezelfde manier te laten registreren. Jaarlijks wordt een rapport opgemaakt, zodat duidelijk wordt wat er gebeurt en wat de lacunes zijn. Dit helpt bij het opmaken van een planning.
De commissieleden zijn zeer tevreden met de agendering van het voortgangsrapport van de VAD. Mevrouw Ingrid van Kessel stelt dat de agendering deze commissie in de mogelijkheid stelt om eens uitvoerig in te gaan op het alcohol- en drugpreventiebeleid van de Vlaamse regering. De commissie krijgt hiertoe niet vaak de gelegenheid, aangezien het alcohol- en drugbeleid via het convenant werd uitbesteed aan de VAD. Mevrouw Ingrid van Kessel feliciteert de VAD met zijn zeer interessante website. Mevrouw Ingrid van Kessel stelt vast dat de VAD op zeer veel terreinen actief is, maar het moet stellen met een zeer beperkt team medewerkers. Mevrouw Ingrid van Kessel pleit voor meer middelen voor drugpreventie. Ze stelt dat haar fractie naar aanleiding van de begrotingsbespreking een amendement heeft ingediend om aan de VAD een bijzondere subsidie toe te kennen, maar dat dit amendement niet werd goedgekeurd (Parl. St. Vl. Parl. 2000-2001, nr. 15/6-J). Spreker verdedigt het huidige beleid, waarbij druggebruik de laagste prioriteit heeft voor vervolging. Ze benadrukt dat de resultaten van het beleid niet zozeer afhankelijk zijn van de mate waarin repressief of minder repressief wordt opgetreden, maar wel van het aantal middelen dat voor preventie wordt ingezet. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey wijst erop dat de drugproblematiek een zeer complexe en multifactoriële problematiek is. Als men problematisch gebruik wil voorkomen, is een sterk uitgebouwd preventienetwerk noodzakelijk. De fase van probleemwording ligt vaak in de kinder- en adolescentiefase. Daarom dient preventie bij jongeren meer aandacht te krijgen. De heer Felix Strackx stelt vast dat de VAD op zeer veel terreinen zeer actief is, maar vreest dat het aantal druggebruikers, alcoholverslaafden en overmatige medicijngebruikers niet echt afneemt. Hoe komt dit ? Wat zijn mogelijke oplossingen ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat het aantal mensen met een alcohol- of drugprobleem inderdaad niet afneemt. Ze benadrukt dat de problematiek maar gedeeltelijk in kaart wordt gebracht. De VAD registreert enkel hetgeen zich in de gespecialiseerde drughulpverlening situeert, terwijl er daarnaast ook mensen met een alcohol- of drug-
7 probleem terecht komen bij hun huisarts of een AA-vereniging. Men heeft bijgevolg slechts een onvolledig beeld van het aantal gebruikers. Spreker denkt niet dat er op relatief korte termijn al resultaten zullen worden geboekt met betrekking tot een daling van het overmatig gebruik van alcohol en andere drugs. Het aantal preventiewerkers in Vlaanderen is immers niet sterk genoeg om in elke maatschappelijke sector aanwezig te zijn. Om deze reden werkt de VAD vooral structureel : de verschillende maatschappelijke sectoren worden gestimuleerd om een eigen drugbeleid te ontwikkelen. – Versnippering van het druglandschap - coördinatie en afstemming van het beleid Mevrouw Ingrid van Kessel stelt vast dat het druglandschap enorm versnipperd is. Ze vraagt hoe deze versnippering kan worden tegengegaan. Volgens spreker is de versnippering onder meer zeer goed zichtbaar in het onderwijs, waar zowel politie en rijkswacht, centra voor geestelijke gezondheidszorg en gemeentelijke preventiewerkers allerlei preventieprojecten rond drugs aanbieden. Is er geen betere coördinatie nodig ? Spreker stelt dat ze een voorstel van resolutie heeft ingediend waarin ze de Vlaamse regering vraagt dat er een samenwerkingsakkoord wordt afgesloten tussen de federale staat en de gemeenschappen om te komen tot een betere coördinatie van het drugbeleid (Parl. St. Vl. Parl. 1999-2000, 323/1). Voorts vraagt mevrouw Ingrid van Kessel hoe de verhouding is tussen de preventiewerkers van de centra voor geestelijke gezondheidszorg en de preventiewerkers op het terrein. Ook mevrouw Patricia Ceysens, mevrouw Trees Merckx-Van Goey en mevrouw Niki De Gryze uiten hun bezorgdheid over de versnippering van het druglandschap, en vragen zich af welke inspanningen worden geleverd om de projecten beter op elkaar af te stemmen. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey merkt op dat de preventie op Vlaams niveau gebeurt vanuit een gezondheidsperspectief, terwijl de preventieprojecten op federaal niveau gericht zijn op veiligheid. Hoe kan de VAD de verschillende projecten op elkaar afstemmen en samenwerking mogelijk maken ? Steden kunnen preventiecontracten met het federale niveau afsluiten, waarin drugpreventie een belangrijk onderdeel is. De gemeenten moeten zich om middelen te krijgen, wel inschrijven in een veiligheidsperspectief, terwijl ze in de praktijk vanuit een gezondheidsperspectief werken, omwille van
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
de bestaande know how en methodieken op dit terrein. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vraagt op welk niveau en op welke manier de persoonsgerichte preventie vorm krijgt. Krijgen persoonsgerichte preventieprojecten subsidies ? Worden er mogelijkheden geschapen om innovatieve preventie-initiatieven op te starten ? Uit de opdrachtverklaring blijkt immers dat de VAD zich vooral bezig houdt met structurele preventie. Hoe evalueert de VAD de keuze om in principe enkel ten aanzien van intermediairen en maatschappelijke sectoren te werken ? Heeft deze manier van werken niet tot gevolg dat de Vlaamse bevolking te weinig wordt betrokken bij de drugproblematiek ? Voorts wil mevrouw Trees Merckx-Van Goey weten met welke maatschappelijke sectoren en voorzieningen reeds afspraken werden gemaakt rond coördinatie en afstemming van het beleid. Wat is de inhoud van deze afspraken ? Werden er reeds sectoroverschrijdende afspraken gemaakt ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat het drugpreventielandschap inderdaad sterk versnipperd is. Op lokaal vlak worden een aantal preventiewerkers door Binnenlandse Zaken tewerkgesteld in het kader van veiligheids- en samenlevingscontracten die met de gemeenten worden afgesloten. Hun werkzaamheden zijn in eerste instantie gericht op criminaliteitspreventie, maar in de praktijk werken ze ook vanuit een gezondheidsperspectief. De reden hiervoor is dat er verschillende modellen voorhanden zijn om vanuit een gezondheidsperspectief rond drugs te werken, terwijl dit veel minder het geval is voor het veiligheidsperspectief. Een aantal gemeenten hebben binnen hun eigen budget preventiewerkers aangeworven. Er worden ook preventiewerkers tewerkgesteld met SIF-middelen. Op een meer regionaal vlak worden tien preventiewerkers tewerkgesteld door de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Ze ondersteunen elk de preventie in een halve provincie. Ook bij de jongerenadviescentra (JAC) binnen het algemeen welzijnswerk en bij de comités voor bijzondere jeugdzorg zijn preventiewerkers aanwezig, waarvan sommige zich bezig houden met drugpreventie. Mevrouw Marijs Geirnaert vervolgt dat in 1995 de provinciale preventieplatforms werden opgericht om de versnippering tegen te gaan. Bedoeling was dat de verschillende werkingen beter op elkaar zouden worden afgestemd. Deze afstemming zou door de VAD worden gecoördineerd. In de praktijk werkt dit niet altijd even goed, omdat men
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
8
enkel kan rekenen op de goodwill van de betrokkenen om zich in te schrijven in een provinciaal of Vlaams beleid. Deze bereidheid is zeker aanwezig bij de tien preventiewerkers bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg, waarmee reeds sinds 1988 wordt samengewerkt. Het is daarentegen moeilijker om de preventiewerkers tewerkgesteld in het kader van veiligheidscontracten tot samenwerking te motiveren, omdat deze contracten maar over één jaar lopen. Bovendien wil de politieke overheid waarvan de preventiewerkers afhangen, meestal dat rond bepaalde zichtbare acties wordt gewerkt, terwijl de VAD veel structureler werkt. De preventiewerkers kunnen wel aan de VAD worden 'gebonden' via het vormingsaanbod. Dit is wel geen structurele samenwerking. Spreker stelt dat ze, als ze de federale drugnota leest, de indruk krijgt dat de projecten rond hulpverlening zullen worden overgeheveld naar de federale minister van Volksgezondheid, maar dat de preventieprojecten onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken blijven en vooral een label zullen krijgen van criminaliteitspreventie. Ze vreest dat de federale preventiewerkers dan niet meer in het lokale preventiewerk rond alcohol en drugs zullen kunnen worden ingeschakeld. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de preventiewerkers in Nederland zijn ingeschakeld binnen de geestelijke gezondheidszorg. Dat is de beste basis voor een preventiewerker. Preventiewerkers die werken vanuit een stedelijke dienst hebben minder autoriteit en knowhow dan mensen die binnen de hulpverlening werkzaam zijn. Ook kan de afstemming gemakkelijker gebeuren wanneer preventiewerkers werken vanuit de hulpverlening. Spreker pleit voor een versterking van de preventiewerkers bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat we in Vlaanderen enerzijds over te weinig preventiewerkers beschikken om rechtstreeks aan persoonsgebonden preventie te doen voor de hele Vlaamse bevolking. Daarom werd geopteerd voor het werken met structurele partners. In de verschillende maatschappelijke sectoren worden sleutelfiguren gezocht die vorming krijgen en waarmee wordt samengewerkt. De ontwikkeling van een drugbeleid en de inhoud ervan is de verantwoordelijkheid van de maatschappelijke sectoren en verenigingen zelf. De VAD heeft als algemene taak problematisch gebruik van legale en illegale middelen te voorkomen. Elke maatschappelijke sector of vereniging moet volgens zijn visie zelf bepalen hoe dit beleid wordt ingevuld. Anderzijds speelt het grote voordeel van deze werkwijze dat een drugbeleid uitge-
werkt door de maatschappelijke sectoren zelf, op het terrein meer vertrouwen krijgt dan indien het drugbeleid zou zijn uitgewerkt door de VAD (belang van bottom-up in plaats van top-down benadering). De VAD biedt de maatschappelijke sectoren wel objectieve informatie en ondersteuning. De VAD geeft bijvoorbeeld heel duidelijk de boodschap mee dat het verhogen van de beginleeftijd van de eerste sigaret een heel belangrijk preventief werkinstrument is. Iedereen die zijn eerste joint rookt, heeft immers al eens een gewone sigaret gerookt. Ook geeft de VAD de richtlijn mee dat schoolreglementen geen cannabisgebruik mogen toelaten wanneer er een legalisering zou komen. Dit geldt trouwens ook voor alcohol. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey staat achter deze manier van werken, maar vindt wel dat de maatschappelijke sectoren, onder meer het onderwijs en het jeugdwerk, te sterk worden bevraagd. Indien zij een opdracht inzake drugpreventie krijgen toevertrouwd, dan moeten zij daartoe extra mogelijkheden krijgen, en zouden andere taken, bijvoorbeeld louter materiële, van hun schouders moeten worden genomen. De minister antwoordt dat het niet altijd nodig is om professionelen in te zetten. Voor jeugdbewegingen betekent een opdracht inzake drugs geen extra last. De leiding moet enkel de dialoog aangaan met jongeren over drugs, wanneer daar vraag naar is, en weten bij welke instanties ze terecht kan voor informatie. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de meest structurele afspraken werden gemaakt met het onderwijs, het jeugdwerk, het algemeen welzijnswerk, de bijzondere jeugdzorg en de OCMW's. Met de huisartsen wordt er minder structureel samengewerkt, omdat men daar met de verschillende huisartsenkringen zit. Ook met bedrijven wordt er niet zozeer structureel, maar wel op hun vraag samengewerkt. Er zal worden nagegaan of er voor bedrijven niet binnen sectoraal overleg een gestructureerd aanbod kan komen. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vraagt of het gaat om bedrijven die zelf naar de VAD toestappen, of dat de samenwerking tot stand komt via de verschillende werkgeversorganisaties. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de samenwerking meestal ontstaat op vraag van de bedrijven, vaak naar aanleiding van een concreet probleem. Het aantal vragen is vrij groot. Probleem is dat het gaat om een vrij lang proces. Samen met de leiding van het bedrijf en de geneeskundige dienst moet een beleid worden uitgestippeld. Dat vergt heel wat
9 tijd. Voor een algemene sensibilisering naar deze sector beschikt de VAD over te weinig middelen en personeel. Sensibilisering van interbedrijfskundige diensten is wel mogelijk. Samenwerking met grote bedrijven is gemakkelijker dan met KMO's. Er wordt vooral samengewerkt met grote, vaak Amerikaanse, bedrijven. Ook de verschillende overheden in ons land zijn momenteel een inhaalbeweging voor hun ambtenaren aan het uitvoeren. Dit is zeer positief, ook als voorbeeldgedrag voor bedrijven uit de regio. In verband met de sectoroverschrijdende afspraken antwoordt mevrouw Marijs Geirnaert dat een drietal jaar geleden een concept is ontwikkeld voor een lokaal alcohol- en drugbeleid. Bedoeling is om in de gemeenten, en in grote steden op het niveau van een buurt, de partners uit de verschillende maatschappelijke sectoren bij elkaar te brengen en afspraken te maken. Een gecoördineerde aanpak heeft immers een veel groter effect. De VAD stimuleert de steden en gemeenten om een beleidsplan op te stellen. Er wordt jaarlijks minstens één publicatie aan de steden en gemeenten toegestuurd om hen hiervoor te sensibiliseren. In elke Vlaamse gemeente is er een contactpersoon die dit opvolgt. Uiteraard zijn er na één of twee jaar nog geen zichtbare resultaten.
– Een uniforme registratie Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vindt een uniforme registratie zeer belangrijk. Hoe ver staat het hiermee ? Ook de heer Koen Helsen benadrukt het belang van een uniforme registratie, ook voor het medicijnengebruik bij jongeren. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat een uniforme registratie in de hulpverlening inderdaad zeer belangrijk is. Er worden daartoe op de verschillende niveaus extra inspanningen geleverd. Op dit ogenblik werken de therapeutische gemeenschappen, crisiscentra, dagcentra, de medisch-sociale opvangcentra en alle centra voor geestelijke gezondheidszorg mee. De psychiatrische ziekenhuizen en de psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen doen enkel vrijwillig mee. Er geldt voor hen geen verplichting omdat ze met de minimale psychiatrische gegevens een eigen registratiesysteem hebben. Momenteel willen ze daar geen nieuwe modules voor bepaalde thema's aan toevoegen. Bijna de helft van de psychiatrische ziekenhuizen vult wel op eigen initiatief de drugmodule van de minimale psychiatrische gegevens in. De VAD kan hier een aantal gegevens uithalen. Ook de straathoekwerkers die met drugs bezig
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
zijn, participeren op eigen initiatief aan de registratie. Ongeveer 80 percent doet mee. De participatie moet worden uitgebreid, vooral naar de psychiatrische ziekenhuizen. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat men op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap bezig is met het informatiesysteem gezondheid (ISG), waarbij een registratie rond verschillende terreinen wordt opgezet. De VAD zit daar mee rond de tafel om dezelfde variabelen in de verschillende registratiesystemen te krijgen. De VAD is ook betrokken bij de gezondheidsenquête die in 2001 zal plaatsvinden, en waaraan een drugluik wordt gekoppeld. De VAD heeft de vragen van de enquête samen met het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid - Louis Pasteur bekeken, opdat de gegevens van de enquête zouden kunnen worden vergeleken met de gegevens van de leerlingenbevraging. De vergelijkbaarheid van gegevens is een permanent aandachtspunt voor de VAD. De gezondheidsenquête zal het mogelijk maken om een aantal trends op te merken. Ook de registratie van de VAD zelf zal in de toekomst een aantal trends kunnen aangeven. Voor de registratie van preventie antwoordt mevrouw Marijs Geirnaert dat het een knelpunt is dat de stedelijke preventiewerkers voor hun eigen overheid op een verschillende manier moeten rapporteren. De VAD onderhandelt reeds drie jaren met het ministerie van Binnenlandse Zaken en het Vast Secretariaat voor Preventiebeleid, opdat ze in hun contracten de registratie van de VAD verplicht opnemen. Dit zou betekenen dat de Vlaamse preventiewerkers en de gemeentelijke preventiewerkers op dezelfde manier registreren. Er wordt steeds positief gereageerd op deze vraag, maar dit vertaalt zich nog steeds niet structureel. Hun argument om niet mee te werken is dat ze reeds zwaar moeten registreren voor de lokale en de federale overheid. Hopelijk komt er een oplossing.
– Communicatie over drugs Mevrouw Ingrid van Kessel, mevrouw Patricia Ceysens en mevrouw Niki De Gryze vinden dat in de communicatie met jongeren meer de nadruk moet worden gelegd op het ontraden van druggebruik. Sprekers missen het woord 'ontraden' in de opdrachtomschrijving van de VAD. Mevrouw Ingrid van Kessel en mevrouw Patricia Ceysens zijn geen voorstander van een repressief beleid, maar vinden wel dat het ontraden van druggebruik de eerste stap in de preventie zou moeten zijn. Dat is iets anders dan het voorkomen van problematisch
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
10
gebruik van legale en illegale middelen, zoals in de opdrachtomschrijving van de VAD staat. Mevrouw Patricia Ceysens en mevrouw Sonja Becq vragen op basis van welke criteria druggebruik als problematisch wordt ervaren. Laat de VAD niet problematisch druggebruik links liggen ? Mevrouw Ingrid van Kessel en mevrouw Patricia Ceysens stellen vast dat het gebruik van cannabis tegenwoordig vaak wordt voorgesteld als een cultureel probleem, waarbij jongeren het gebruik van cannabis goedkeuren, terwijl ouderen er heel repressief tegenover staan, en niet als een gezondheidsprobleem. Mevrouw Ingrid van Kessel vindt dat in de communicatie over drugs veel sterker moet worden benadrukt dat het gebruik van cannabis niet gezond is. Cannabis wordt te vaak als een zuiver en gezond natuurproduct voorgesteld. Men vergeet daarbij dat het gebruik van cannabis gepaard gaat met een rooksituatie. Mevrouw Ingrid van Kessel pleit ervoor dat in de communicatie over drugs het accent wordt gelegd op het gezondheidsaspect en niet op het culturele aspect of het veiligheidsaspect. Mevrouw Patricia Ceysens leest in de opdrachtverklaring dat de VAD werkt vanuit een gezondheidsperspectief. Ze vraagt of het voor de werking van de VAD geen probleem vormt wanneer het debat steeds meer vanuit een cultureel perspectief wordt gevoerd. Mevrouw Simonne Janssens-Vanoppen betreurt dat men op TV, wanneer het gaat over cannabisgebruik, bijna altijd een jointje toont. Dit werkt tabakgebruik in de hand, en druist in tegen de antitabakcampagnes. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de VAD het begrip 'problematisch gebruik' zeer ruim interpreteert. Men hoeft niet verslaafd te zijn om een problematisch gebruiker te zijn. Elk probleem, b.v. een straf thuis of een schorsing op school, vormt een aanleiding om met de betrokkene een gesprek aan te gaan over zijn motieven. Dit benadert de ontrading, maar houdt het negatieve aspect van het verbieden niet in. De heer Pieter Vandenbulcke, kabinetsmedewerker, antwoordt namens de minister dat de formulering 'problematisch gebruik' het voordeel biedt dat men voor jongeren en volwassenen dezelfde opdrachtomschrijving kan opstellen. Het begrip problematisch wordt vervolgens volgens de leeftijd anders ingevuld. Zo niet, zou de VAD voor het werken met jongeren een veel strengere opdrachtomschrijving moeten krijgen.
De minister antwoordt dat men drugs moet bekijken zoals andere genotsmiddelen, waarmee men ook verantwoord moet leren omgaan. Dit houdt onder meer het ontraden van het gebruik in. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de VAD de drugproblematiek op de eerste plaats vanuit een gezondheidsperspectief bekijkt. Het gezondheidsperspectief wordt wel zo ruim opgevat dat bepaalde culturele aspecten er ook onder vallen. In het debat over drugs wil de VAD geen standpunt innemen over andere dan gezondheidsargumenten.
– Een legalisering van softdrugs Mevrouw Niki De Gryze vraagt of een legalisering van softdrugs de werking van de opvangcentra en van de VAD zal bemoeilijken. Hoe kunnen deze centra het gebruik van softdrugs dan nog ontraden of verbieden ? De heer Felix Strackx sluit zich bij voorgaande spreker aan. Mevrouw Patricia Ceysens vraagt of er voor de VAD een verschil is tussen legale en illegale middelen wanneer het gaat om het ontraden ervan, en het coördineren en afstemmen van het beleid. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat een legalisering van softdrugs de werking van de opvangcentra en de VAD niet sterk zal beïnvloeden. De VAD gaat een dialoog aan rond de drugproblematiek. Deze problematiek bestaat uit verschillende componenten. Het illegale karaker is daar maar één aspect van, naast bijvoorbeeld het gezondheidsaspect. Dat gezondheidsaspect is ruim genoeg als basis voor preventie. Bij een legalisering kan de hulpverlening wel die mensen verliezen die nu door Justitie worden doorverwezen. Om hieraan tegemoet te komen, moeten initiatieven worden genomen opdat ouders, leerkrachten en huisartsen druggebruik vroegtijdig leren detecteren, en weten tot wie ze zich vervolgens moeten richten. De huisartsen staan wel niet te springen om bijkomende opleiding en vorming te volgen. Nochtans heeft de VAD de voorbije jaren een interessant vormingspakket ontwikkeld. Mevrouw Ingrid van Kessel las in De Standaard van 1 december 2000 dat een legalisering het druggebruik doet toenemen. Is het illegale karakter van drugs inderdaad een drempel voor het gebruik ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat het gaat om een tijdelijke drempel. Het druggebruik zal bij een legalisering in een eerste fase wellicht toenemen, omdat een aantal mensen willen experimenteren, maar nadien zal er een stabilisatie optreden.
11 Bovendien kunnen we veronderstellen dat enkel het aantal gebruikers zal toenemen, maar niet het aantal problematische gebruikers. Het Nederlandse drugbeleid is zeer weinig repressief, het Amerikaanse is zeer repressief. Niettemin is het percentage druggebruikers er ongeveer even hoog. Dit komt omdat beide landen zeer veel in preventie investeren. Een preventieve aanpak leidt bijgevolg tot veel betere resultaten dan een justitiële aanpak. De heer Felix Strackx zegt in de stepping-stonetheorie te geloven, maar vindt dat die te weinig wordt uitgespeeld naar jongeren. Elke drugverslaafde begint met het roken van een joint, en verlegt vervolgens zijn grens steeds opnieuw. Jongeren zoeken altijd de grens op van wat verboden is. Als de overheid de grens verlegt door het legaliseren van softdrugs, dan zullen de jongeren mee evolueren. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat uit de leerlingenbevraging blijkt dat alle jongeren die cannabis gebruiken, voordien al een gewone sigaret hebben gerookt. Bijgevolg is het heel belangrijk om via preventie het tijdstip van de eerste sigaret uit te stellen. Dit is niet hetzelfde als de steppingstonetheorie. Volgens die theorie gaat men van het ene product over naar het andere. Dat is in de praktijk niet het geval. Veel mensen roken gewone tabak, maar gaan nooit over naar cannabis, of roken cannabis, maar gaan niet over tot harddrugs.
– Een drugbeleid op school De heer Koen Helsen is ervan overtuigd dat een afschrikbeleid niet werkt voor jongeren. Hij gelooft wel in preventie die steunt op registratie en evaluatie. Ook mevrouw Ingrid van Kessel is geen voorstander van de drugpreventieprojecten die politie en rijkswacht op school geven. Ze vindt deze veel te repressief. De heer Koen Helsen vraagt hoe de samenwerking met het onderwijs verloopt. Spelen de CLB's een rol ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat politie en rijkswacht over een zeer groot aantal personeelsleden beschikken die een opleiding tot preventiewerker hebben gevolgd. Zij bieden een ruim aanbod aan het onderwijs aan, dat vaak door de lokale politie bij scholen wordt gepromoot. Dat aanbod heeft vrij veel succes. De VAD betreurt dit. De VAD pleegt regelmatig overleg met rijkswacht en politie over deze programma's. Spreker heeft soms de indruk hierin te worden meegezogen. Doordat de VAD soms een dag opleiding geeft aan preventiewerkers van politie en rijkswacht, kan de indruk
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
ontstaan dat de VAD achter deze werking staat. Dat is niet het geval. Leerkrachten zijn de beste preventiewerkers; politie en rijkswacht moeten wegblijven uit scholen. De programma's van politie en rijkswacht werden intussen, na lange gesprekken, wel enigszins aangepast. De lesprogramma's zijn ontstaan in de Verenigde Staten, waar ze allemaal door politie en rijkswacht worden gegeven. Bij ons worden momenteel enkel nog de lessen over illegale drugs door politie en rijkswacht gegeven, terwijl die over alcohol en tabakgebruik door leerkrachten worden gegeven. De heer Felix Strackx stelt dat hij het vanzelfsprekend vindt dat zaken die illegaal zijn, met politie en rijkswacht worden geassocieerd. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de opdracht van de VAD vanuit een gezondheidsperspectief werd omschreven. Daarbij wordt vooral gekeken naar de risico's die de middelen inhouden, illegaal of niet, en naar de gedragscultuur. Bij jongeren heeft deze gedragscultuur vooral te maken met een aantal sociale vaardigheden rond groepsdruk, nieuwsgierig zijn, experimenteren met illegaal of niet aanvaard gedrag. Het gaat dan echter niet alleen om illegale middelen, maar ook om spijbelen, diefstal, enz. Men moet eerder op dit niveau werken. Afschrikking door politie en rijkswacht werkt helemaal niet. Hetgeen politie en rijkswacht over druggebruik vertellen, komt immers niet overeen met de ervaringen van kinderen en jongeren die hun eerste joint roken. Zij hebben helemaal niet de indruk dat een joint roken verslavend is. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de VAD samen met het onderwijs een globaal concept naar voren schuift voor een drugbeleid op school. Dat concept bevat een luik regelgeving : wat zegt het schoolreglement over druggebruik en wat zijn de daaraan verbonden straffen. Een tweede luik bestaat uit een aantal preventielessen rond opvoeding die de leerkracht geeft. Het derde luik betreft de interventie : ofwel krijgen de leerlingen begeleiding in de school, ofwel worden ze naar externe diensten doorverwezen. Voor het opvoedingsluik zijn de scholen vrij om vanuit hun pedagogisch project een keuze te maken uit de verschillende beschikbare programma's. De VAD heeft wel een handleiding voor de scholen opgesteld met een aantal basisprincipes voor het maken van deze keuze. Samen met het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG) werd een inventaris opgemaakt van alle beschikbare pakketten. Bij de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) beoordeelt een commissie de pakketten voor de scholen, en kent er eventueel een kwaliteitslabel aan toe.
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
12
Mevrouw Ingrid van Kessel vraagt of de scholen voor de keuze van drugprojecten niet beter moeten worden geïnformeerd door de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Het kan zinvol zijn dat de minister bevoegd voor Welzijn hierover een gesprek voert met de minister bevoegd voor Onderwijs. De minister antwoordt dat dit reeds is gebeurd. De scholen zijn echter autonoom op dit vlak. Het zijn de eindtermen die moeten worden bereikt. De scholen zijn vrij te kiezen welke instrumenten ze daartoe inzetten. Mevrouw Ingrid van Kessel vraagt of de projecten geen beoordeling moeten krijgen. De minister antwoordt dat dit onder meer is gebeurd in een artikel van het tijdschrift Klasse. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de CLB's inderdaad bij het drugbeleid worden betrokken, vooral met betrekking tot het luik interventie. Wanneer bij een leerling een drugprobleem wordt vastgesteld, onderzoekt het CLB samen met de vertrouwensleerkracht of klastitularis hoe de opvang kan worden verzekerd. Zeker bij een doorverwijzing, is het belangrijk dat het CLB dit op zich neemt. Heel wat scholen hebben ook een drugteam. Het is belangrijk dat het CLB daarin aanwezig is. De VAD raadt de scholen ook aan om het CLB te betrekken bij de bespreking van het rapport over de leerlingenbevraging. De VAD heeft ook een vormingsaanbod voor CLB-medewerkers rond motiverende gespreksvoering, interventie en vroege detectie van probleemgebruik. Voorheen stond in de opdrachtverklaring van de CLB's zeer expliciet dat ze het drugbeleid op school moeten ondersteunen. Nu wordt dat jammer genoeg niet expliciet vermeld.
– Tabakgebruik Mevrouw Simonne Janssens-Vanoppen stelt dat de LOGO's (lokale gezondheidsoverlegstructuren) onder meer werken rond de doelstelling om het tabakgebruik te verminderen. Ze vraagt in welke mate de VAD hier coördinerend optreedt. Spreker veronderstelt dat de VAD, die op het intermediaire niveau opereert, heel wat materiaal ter beschikking kan stellen. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat ook tabakpreventie een onderdeel is van een globaal drugbeleid. De tabakpreventie is historisch wel los van de drugpreventie ontstaan, met name vanuit het Coördinatiecomité Algemene Tabakspreventie, dat nu een onderdeel is van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG). Het VIG organiseert een aantal acties. Er wordt wel overlegd met de VAD. De VAD werkt ook samen met de
LOGO's. De VAD stelt materiaal ter beschikking, zodat de LOGO's, wanneer zij rond tabakspreventie werken, ook over de modellen rond alcohol- en drugs beschikken. Hierdoor vermijdt men dat in eenzelfde bedrijf een LOGO-medewerker tabakpreventie voert, en een medewerker van een centrum voor geestelijke gezondheidszorg alcohol- en drugpreventie. De heer Felix Strackx pleit voor een zeer sterke preventie rond het ontraden van de eerste sigaret. Mevrouw Ingrid van Kessel en mevrouw Patricia Ceysens sluiten zich hierbij aan. De minister merkt op dat de tolerantie van jongeren ten aanzien van tabakgebruik zeer groot is. Jongeren roken ook steeds jonger. Afschrikcampagnes die waarschuwen voor kanker, hebben weinig effect. De grote vraag is hoe men roken uit de jongerencultuur krijgt.
– Overmatig gebruik van medicatie en de gokproblematiek Mevrouw Ingrid van Kessel en mevrouw Simonne Janssens-Vanoppen vragen of de VAD acties onderneemt rond het overmatig gebruik van medicijnen. Mevrouw Simonne Janssens-Vanoppen vraagt hoe de samenwerking tussen de VAD en de huisartsen verloopt. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de link met medicatie vervat zit in de opdrachtomschrijving van de VAD, maar dat dit terrein nog volop wordt verkend. Er wordt nagegaan wie op dit terrein actief is in Vlaanderen. Er wordt geïnventariseerd bij de ziekenfondsen en het project Farmaca, dat een handboek 'deskundigheidsbevordering voor huisartsen' heeft uitgewerkt. Totnogtoe wordt dit pakket heel weinig gepromoot. Het wordt enkel op vraag toegestuurd, omdat men niet voldoende mensen en middelen heeft om het te implementeren. Hopelijk wordt hier in de toekomst meer aandacht aan besteed. De VAD probeert het gebruik van medicatie steeds te betrekken bij de drugproblematiek. De aanpak rond medicatiegebruik is wel globaler en minder productgericht dan die rond drugs. De Druglijn krijgt veel vragen over medicatie. De VAD is niet altijd in staat te antwoorden op vragen over specifieke middelen, en is daarom een samenwerking aangegaan met de Algemene Farmaceutische Bond, waar concrete vragen naar worden doorverwezen. De heer Koen Helsen vraagt hoe de VAD de gokproblematiek aanpakt. Voorts wil hij weten of men
13 voor de drugpreventie iets kan leren uit de aanpak van de gokproblematiek en het tabakgebruik. Zou het drugbeleid via een andere aanpak tot meer resultaten kunnen komen ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de VAD volgens haar opdrachtverklaring rond de gokproblematiek moet werken. In eerste instantie werd een opdracht uitbesteed aan het CAD (Centrum voor Alcohol en Drugs), dat een zeer uitgebreid dossier aan het opstellen is over de problematiek. Dit dossier zal rond 15 februari 2001 klaar zijn. Vervolgens zal een pilootproject worden begeleid dat zowel gericht is op preventie als curatie. Dit situeert zich binnen de conceptontwikkeling voor 2001.
– Participatie van kinderen en jongeren Mevrouw Trees Merckx-Van Goey stelt vast dat in het voortgangsrapport enkele malen sprake is van het belang van de participatie van kinderen en jongeren. Hoe worden jongeren betrokken bij het drugpreventiebeleid ? Zowel uit het jaarverslag van de Kinderrechtencommissaris als de jaarlijkse verslaggeving van de Vlaamse regering aan het Vlaams Parlement en de Kinderrechtencommissaris over de implementatie van het VN-verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind blijkt dat kinderen en jongeren nog onvoldoende participeren in het gezondheidsbeleid. Het versterken van hun participatie moet een absolute prioriteit zijn. Spreker vindt de leerlingenbevraging over drugs onvoldoende. Informatie inwinnen is immers nog geen echte vorm van participatie. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de participatie van jongeren inderdaad zeer belangrijk is. In de leerlingenbevraging, hoewel summier, worden àlle leerlingen bevraagd. Dat is belangrijk. In leerlingenraden en scholierenparlementen zijn het meestal immers enkel de meest mondige leerlingen die hun stem laten horen over allerlei maatschappelijke problemen, terwijl ook de mening van de zwijgende meerderheid moet worden gehoord. Ditzelfde probleem geldt ook voor de jeugdadviseurs, die meestal sociaal geëngageerd zijn, maar niet noodzakelijk de mening van de meerderheid vertolken. Mevrouw Marijs Geirnaert vervolgt dat de VAD in de rapporten over de leerlingenbevraging suggesties geeft aan de scholen over hoe ze de drugproblematiek verder met de leerlingen kunnen bespreken. De VAD stimuleert dat deze gegevens in klasverband worden geanalyseerd, en dat hierover een
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
discussie wordt aangegaan met de leerlingen. Voorts hoopt de VAD dat de maatschappelijke sectoren bij het ontwikkelen van hun drugbeleid participatief werken met jongeren. De VAD tracht dit te stimuleren door aan de maatschappelijke sectoren het voorbeeld te geven, en zelf participatief met hen samen te werken. Zo hebben de maatschappelijke sectoren een hele grote inbreng in de totstandkoming van het drugbeleid dat ze voeren. De VAD laat hen zeer veel ruimte bij de ontwikkeling van dit beleid.
– Specifieke aandacht voor kansarmen Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vraagt waarom er bij de concept- en methodiekontwikkeling wel specifiek aandacht wordt besteed aan de doelgroep van kansarmen, terwijl dat bij de sensibilisering en informatieverstrekking niet het geval is. Druggebruik is immers ook een sociaal probleem. Gaan er vanuit de VAD middelen naar kansarmen ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat de sensibilisering vervat zit in projecten voor kansarmen. De minister voegt hieraan toe dat de LOGO's een belangrijke taak hebben ten aanzien van kansarmen. De VAD levert materiaal aan aan de LOGO's. Via buurtwerk bereiken de LOGO's deze doelgroep. Mevrouw Patricia Ceysens merkt op dat de LOGO's hier nog niet aan toe zijn. De minister antwoordt dat hun werking geleidelijk aan op gang komt. De LOGO's werden nog maar recent opgestart. Hun opdrachtomschrijving is zeer ruim. Ze hebben voldoende tijd nodig om zich in hun regio in te bedden. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vreest dat er ook inzake het drugpreventiebeleid een matheuseffect speelt, waarbij het aanbod vooral ten goede komt aan diegenen die goed opgeleid zijn, terwijl degenen die er het meest nood aan hebben, er het minst gebruik van maken. Ze betreurt in dit verband dat heel wat bekende Vlamingen uitkomen voor hun druggebruik. Juist deze bekende Vamingen hebben een sociaal netwerk rond zich, zijn goed geïnformeerd en hebben een job. De minister antwoordt dat men dit probleem specifiek binnen de integrale jeugdhulpverlening moet aanpakken. 50 percent van de mensen in een gevangenis hebben een carrière in de bijzondere jeugdzorg achter de rug. Bij kansarmen treedt er vaak een normverschuiving op. Zij missen een bepaalde omkadering die nodig is om binnen de norm te blijven handelen.
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
14
– Grotere betrokkenheid van de ouders Mevrouw Patricia Ceysens vraagt hoe men de ouders kan bereiken, vooral wanneer zij van geen enkele organisatie deel uitmaken. Ook mevrouw Ingrid van Kessel vindt dat ouders als doelgroep veel te weinig aan bod komen in de werking van de VAD. Communicatie tussen ouders en kinderen is essentieel, maar ouders weten vaak veel te weinig over drugs. Wanneer zij al worden ingelicht, dan is het vaak door politie en rijkswacht, die drugs vanuit een repressieve invalshoek benaderen. Dit verklaart grotendeels de overreactie van ouders, wanneer het om drugs gaat. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat deze groep inderdaad het moeilijkst bereikbaar is. Een aantal ouders kan men bereiken via sociaal-culturele verenigingen, ouderverenigingen op school, via lokaal overleg door gemeentelijke preventiewerkers, projecten rond alcohol- en medicatiegebruik in bedrijven. Daarnaast is er een grote groep ouders die niet worden bereikt. Zij kunnen met individuele vragen bij de Druglijn terecht. Er wordt gewerkt aan de bekendmaking van de Druglijn. Er wordt sinds begin december een spot op de VRT vertoond, waarin als boodschap wordt meegegeven dat communicatie over drugs essentieel is. Daarnaast wordt in de spot ook verwezen naar de Druglijn. Dit initiatief is wel beperkt. Indien softdrugs zouden worden gelegaliseerd, zijn er zeker extra initiatieven nodig om ouders te informeren.
– Nieuwe concepten en methodieken Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vraagt welke nieuwe concepten en methodieken de laatste jaren door de VAD werden ontwikkeld, en aan welke concepten en methodieken in de toekomst zal worden gewerkt. Maakt het werken met jeugdadviseurs deel uit van de concepten ? Zo ja, in welke sectoren zal het werken met jeugdadviseurs worden ondersteund ? Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat in 2000 een project rond gokken werd uitbesteed aan het CAD (Centrum voor Alcohol en Drugs) in Limburg. Het project kinderen van alcoholisten werd uitbesteed aan de psychiatrische kliniek Broeders Alexianen in Tienen. Een project rond druggebruikers met jonge kinderen werd uitbesteed aan de therapeutische gemeenschap De Kiem. Bij de voorbereiding van het convenant 1999-2001 werden deze thema's vastgelegd, met uitzondering van het project druggebruikers met jonge kinderen. Dit project werd opgenomen omdat de hulpverlening
signaleerde dat dit een groot probleem is. Via permanente contacten met veldwerkers wordt getracht zoveel mogelijk signalen op te vangen. Vanaf januari 2001 start de inhoudelijke voorbereiding van een nieuw convenant. Met de sector zullen de knelpunten en hiaten worden nagegaan. Het project jeugdadviseurs kan op dat ogenblik worden bekeken. Dit project hoort misschien wel niet meer thuis in de conceptontwikkeling, omdat er reeds een methodiek werd ontwikkeld. Misschien wordt dit beter op Vlaams niveau gecoördineerd. Naast de methodiek jeugdadviseurs is er ook een methodiek Europeers. Met deze methodiek streeft men dezelfde doelstelling na, maar het wordt anders ingevuld. Er is ook een Antwerps project rond vertrouwensleerlingen. Soms zou men sneller op nieuwe thema's willen kunnen inspelen, maar door de formule van het convenant waarbij de middelen vrij vast liggen, is dit moeilijk.
– De Druglijn Deze heeft een belangrijke signaalfunctie, zowel naar het werkveld als naar de overheid. Mevrouw Trees Merckx-Van Goey vraagt waarover de Druglijn in 1999 terugkoppelde. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat in 1999 het aantal vragen bij de Druglijn over speedgebruik enorm toenam, terwijl het aantal vragen over XTC sterk daalde. Deze tendens werd getoetst bij de hulpverlening, die bevestigde dat ze vaak met speedgebruikers wordt geconfronteerd. Een mogelijke verklaring is dat XTC is ingeburgerd, terwijl speed in opmars is. Als antwoord op dit signaal werd een folder opgesteld voor het uitgaansmilieu waarin de risico's van speed worden uiteengezet. Mevrouw Marijs Geirnaert antwoordt dat er in 1999 ook heel wat vragen werden gesteld door intermediairen over de juridische aspecten van druggebruik. Vorig jaar werd gestart met een reeks juridische handvatten. Er werd er reeds een opgesteld voor het onderwijs en de bedrijven. Momenteel wordt een handvat voor het jeugdwerk voorbereid. Het is de bedoeling om voor elke maatschappelijke sector een juridisch handvat uit te werken.
– Afsluitende beschouwing van de minister De minister hoopt dat deze gedachtewisseling de commissieleden ervan overtuigd heeft dat er wel degelijk middelen worden vrijgemaakt voor een Vlaams drugbeleid, en dat deze middelen goed worden besteed door de VAD. Het drugbeleid van
15 de huidige Vlaamse regering bouwt voort op de visie van de vorige regering. Momenteel is er geen enkele reden om het convenant, dat loopt tot 2001, te wijzigen. De minister stelt dat ze het eens is met de commissieleden dat er onvoldoende middelen worden uitgetrokken voor drugpreventie, maar zelfs als de Vlaamse overheid veel meer middelen zou toekennen aan de VAD, dan nog zou de Vlaamse overheid haar eigen drugpreventie niet volledig kunnen doortrekken. Politie en rijkswacht besteden immers nog veel meer middelen aan drugpreventie, en dit vanuit een totaal verschillend concept. Daarnaast is er ook nog het lokale preventiebeleid. Er is dus een zeer grote nood aan coördinatie. De minister antwoordt dat het Nederlandse drugbeleid inderdaad wordt gevoerd binnen de geestelijke gezondheidszorg. In Vlaanderen is de situatie toch anders. De centra voor geestelijke gezondheidszorg situeren zich op de tweede lijn, en preventie veronderstelt een coördinatie en afstemming van diverse actoren, waaronder de eerste lijn. Om het drugbeleid exclusief thuis te brengen binnen de geestelijke gezondheidszorg, zou ook een decretale wijziging nodig zijn. Dit is niet aangewezen na alle hervormingen die de geestelijke gezondheidszorg recent heeft ondergaan. De minister opteert inzake het drug(preventie)beleid voor een verdere afstemming tussen alle actoren en benadrukt hierbij het belang van de sector geestelijke gezondheidszorg. De minister antwoordt dat op federaal niveau zeer veel inspanningen werden geleverd om het drugbeleid van Binnenlandse Zaken over te hevelen naar Volksgezondheid. Dit was een eerste, belangrijke stap. Nu is het nog de vraag of ook de middelen zullen worden overgeheveld, in een eerste fase van Binnenlandse Zaken en Justitie naar Volksgezondheid, en in een tweede fase van Volksgezondheid naar de Vlaamse Gemeenschap. Deze overheveling van de middelen naar Vlaanderen moet het streefdoel zijn. Preventie is immers een gemeenschapsbevoegdheid.
De verslaggever, Trees MERCKX-VAN GOEY
De voorzitter, Patricia CEYSENS
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
16
17
BIJLAGE
Stuk 543 (2000-2001) – Nr. 1
El18
Stuk543(2000-2001)-Nr.1
.. m
~..,......“...............,,.......,.,...,.........~..........~....,....,...........,.....~.~..........~...~ .
.
BELEIDSPLANVAD: 1999-2001
:.
.. . . . . . . . . . . . ..~~.....~..~.....~.........‘.~.....‘...............~~............~.......~‘...................~
Missie: 1. Als deskundige kwaliteitsvolle afstemming
dienst
uitvoering
vanuit het gezondheidsperspectief van het Vlaams drugbeleid
van alle actoren
binnen de preventieve
houdend met de bevoegdheden
terzake
onder
instaan
voor de
meer door coördinatie
en curatieve
sector,
en
rekening
van de Vlaamse Gemeenschap.
drugbeleid behelst alle problematisch gebruik van legale en illégale middelen, evenals de gokproblematiek. 2. Het
INDICATOREN
Resultaatsgebieden: 1. Informatieverstrekking 2.
Sensibilisering
3.
Coördinatie
4.
Vertegenwoordiging
van preventie
5. Consultancy
en hulpverlening
en ondersteuning
6.
Vorming en deskundigheidsbevordering
7.
Concept-
8.
Studie
en methodiekontwikkeling
en registratie
1999
El19 Rl
Stuk 543 (2000-2001) - Nr. 1
: informatieverstrekking
Doelstellingen
1. verzamelen,
selecteren
2.
actieve
en gerichte
3.
duiden,
interpreteren
aanreiken
en ter
beschikking
van trends,
van strategieën
ontwikkelingen
Actie
4 : Website
Actie
5 : VAD-Berichten
Actie
6 : Nieuwsbrief
Actie
7 : Europees
Actie
8 : Doorverwijsgids
Actie
9 : Ontwikkelen
Actie
10 : Registratie
preventie
Actie
11 : Registratie
drughulpverlening
Actie
12 : Jaarboek
Actie
13 : Signalen
en knelpunten
i.v.m. de drugproblematiek
en
terzake
Actie
Actie
van infomatie
informatieverstrekking
1 : Druglijn 2 : Bibliotheek 3 : Documentatiecentrum
Actie
stellen
Verslaving Drugnet en verspreiden
van trends
13.1 ‘Early
informatie
naar kwetsbare
groepen
in druggebruik
Warning
13.2 Trends
van gerichte
System’
in hulpverlening
13.3 Bevraging
van de leerlingen
13.4 Doorstroming
Europese/internationale
Actie
14 : Bespreken
Actie
15 : Federale
en internationale
en vertalen
Actie
16: Bijdragen
aan publicaties
trends
van beleidsmaatregelen informatieverstrekking van derden
R2 : Sensibilisering
Doelstelling Gerichte
sensibilisering
duidelijk
herkenbaar
Actie
1: Opkikker
Actie
2: Gerichte
1 R3 : Coördinatie
van de bevolking
volgens een doelgroepgerichte
aanpak en vanuit
een
en hulpverlening
in de
gezondheidsperspectief
sensibilisering
van Preventie
en hulDverlenino
Doelstellingen Stimuleren toepassing regionaal
en organiseren
van afstemming
van het drugbeleid niveau in verhouding
Betrokkenheid
in Vlaanderen tot
bij de implementatie
het veld. door het bevorderen
en coherentie
van preventie
: nastreven
van evenwichtige
inspanningen
op
de omvang van de problematiek van het Vlaams drugbeleid
van netwerkvormina
vergroten
en mobiliserino
door aanwezigheid
van alle betrokken
partners
op
El20
Stuk543(2000-2001)-Nr.1
Actie
1 : Netwerkontwikkeling in maatschappelijke Onderwijs 1.1 Arbeid 1.2 Vrije tijd 1.3 Jeugdwerk 1.4 Ouders 1.5 Algemeen welzijnswerk 1.6 OCMW 1.7 Bijzondere jeugdzorg 1.8 Buurt- en opbouwwerk 1.9 1.10 Lokaal beleid druggebruikers 1.11 Problematische 1.12 Gevangenissen
Actie
2 : Netwerkontwikkeling
Actie
in de alcohol-
2.1
preventiewerkers
2.2
categoriale
hulpverleners
2.3
coördinatie
en regionale
3 : Netwerkontwikkeling 3.1
provinciale coördinatie Logo’s
3.4
VSPP en Biza’s
3.5
Stuurgroepen
3.6
VIG
3.7
BIRN
4 : Implementatie 5 : Kritische
afstemming
met structurele
3.3
Actie
en drugsector
CGG en onderlinge
programmatie
in de CGG
partners
preventieplatforms
3.2
Actie
sectoren
van de provinciale
preventie
van nieuwe en bestaande
beoordeling
en hulpverlening
concepten
en methodieken
van projecten
R4 : vertegenwoordiging Actie
: Vertegenwoordigingen
Doelstelling Als vertegenwoordiger
van de Vlaamse overheid
alcohol-
op Vlaams, Belgisch
en drugbeleid
EAAP EDPW FESAT UN EHSD .:,:...:... .,.,_,.,.,: :.‘.‘,‘:‘:::‘.~““:‘:.:.:.::~;~~:~.~::18):r:i:iii:: :.:.:. ~~,mi: ,,‘ ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ _.. ..,...._.,,.,< ..<~ ......<,,..............., ‘. Sub-focal point EMCDDA VSPP
zal VAD actief
en internationaal
deelnemen
niveau
aan het overleg
inzake
21 El
R5 : consultancy
Stuk 543(2000-2001)- Nr.1
en ondersteuning
Doelstelling Op vraag ondersteuning, termijn
zelf
begeleiding
problemen
Actie
1 : informeren
en strategieën
aanbieden
om de klant
aan te pakken
en inspireren
van overheden
Actie
2: ondersteuning
maatschappelijke
Actie
3: ondersteuning
secundair
Actie
4: ondersteuning
alcohol-
Actie
5: ondersteuning
structurele
Actie
6: DrugLijn
Actie
7: ondersteuning
Actie
8: gericht
federaal
promoten
sectoren
onderwijs:
bevraging
van de leerlingen
en drugssector partners en internationaal
niveau
van VAD als expertisecentrum
R6 : Vorming en deskundigheidsbevordering
Doelstellingen 1.
Verzorgen
2.
Op vraag van intermediairen
3.
Vorming promoten
Actie
van vormingen
1 : vorming
door VAD organiseren
op basis van en in functie
1.2: vorming 2: vorming
voor ervaren
2.2: vorming 3: vorming
nieuwe straathoekwerkers
3.3 vorming 4: opleiding 5: vorming
Actie
6: opleiding
Actie
7: vorming
nieuwe hulpverleners nieuwe hulpverleners
voor ervaren en bijscholing
hulpverleners vrijwilligers
voor structurele
UrugLijn
partners
Logo’s en ondersteuning
Actie
8: studiedagen
Actie
9: vorming 9.1 actief
straathoekwerkers
voor hulpverleners
3.2: basisopleiding
Actie
preventiewerkers
voor ervaren
3.1: basisvorming
Actie
nieuwe preventiewerkers
voor straathoekwerkers
2.1: basisvorming Actie
van vaststellingen
voor preventiewerkers
1.1: basisvorming/opleiding Actie
van vormingen
m.b.t. registratie
voor intermediairen promoten
van vormingen
9.2 vormingen
op vraag
9.3 vormingen
in open aanbod
Actie
10: ontwikkelen
Actie
11:bijdragen
van een kwalitatief aan studiedagen
meetsysteem
van derden
in staat
te stellen
op
Stuk 543 (2000-2001) - Nr. 1
R7 : concept-
El 22
en methodiekontwikkeling
boelstelling Omvat
zowel theorievorming
modellen
als ontwikkelen
aan nieuwe doelgroepen
maatschappelijke
van nieuwe
en sectoren
in functie
modellen
en aanpassing
van de actualiteit
en te verwachten
ontwikkelingen
1: ontwikkelen van specifieke concepten en methodieken 1.1 Buurtoverlast in het kader van werken naar risicogebruikers
Actie
van bestaande
1.2 Laaggeschoolden,
deeltijds
onderwijs
(uitbesteding
(uitbesteding
Free Clinic)
De Sleutel)
1.3 Kansarme jongeren 1.4 Allochtonen 1.5 Kinderen
van alcoholisten:
Actie
2: intermediairen
Actie
3: ontwikkelen
R 8: studie
in opleiding
voorbereiding
in 1999
+ hoger onderwijs
van evaluatiemodellen
en registratie
1
1 Doelstellingen Signaleren
van lacunes op het vlak van onderzoek
Participatie
aan onderzoek
Op een wetenschappelijke
en aanreiken
op vraag van wetenschappelijke manier begeleiden
van onderzoeksthema’s
instellingen
en opvolgen van nieuwe projecten
op het
veld Toegepast
wetenschappelijk
onderzoek
als onderbouw
van de inhoudelijke
werking
van
VA0 (o.a. nodenbevraging) Uniforme
registratie:
betrekking
tot preventie
participatie overzicht
implementatie
aan MIS te bieden
van geüniformiseerde
en hulpverlening
en ISG.
registratieprocedures
i.v.m. de drugproblematiek,
Met de geüniformiseerde
van statistisch-epidemiologische
registratie
met
onder meer via beoogt
gegevens en de kwaliteit
men een ervan te
verbeteren Actie
1 : signaleren
van lacunes op het vlak van onderzoek
thema’s Actie
2: participatie
Actie
3: begeleiden
Actie
4: toegepast 4.1 opzetten
aan onderzoek van pilootprojecten wetenschappelijk
4.2 nodenbevraging 4.4 wetenschappelijke 5: studie
onderzoek
in sectoren
4.3 opvolgen van signalen Actie
onderzoek
van praktijkondersteunend en trends
van Oe DrugLijn
publicaties
en registratie
5.1 uniforme
registratie
van preventie
5.2 uniforme
registratie
van hulpverlening
en aanreiken
van onderzoeks-