1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL AUTONOMIE VS. SAMENWERKING
Toespraak voor de provincieraad van Vlaams-Brabant door Lodewijk De Witte, provinciegouverneur dinsdag 7 oktober 2014
° VOORWOORD
3
Sinds 1995 gaan Vlaams-Brabant en Brussel bestuurlijk hun eigen weg, maar ze blijven sterk verweven, ze zijn als buren die heel veel bij elkaar binnenlopen, die hun eigen leven willen leiden en elkaar toch ook nodig hebben. Hoe we als naburige regio’s met elkaar overleggen en samenwerken, hoe we dat tot nu toe doen en hoe we dat in de toekomst nog beter kunnen doen, daarover gaat deze toespraak. Mijn beleidsmedewerkers Bert Carleer en Katty Wouters hebben over het onderwerp heel veel informatie verzameld, geordend en geanalyseerd. Ze konden daarvoor beroep doen op medewerkers en verantwoordelijken van diverse diensten van de provinciale en de Vlaamse overheid, te veel om ieder afzonderlijk te vermelden. Ik ben al die mensen, en in het bijzonder Katty en Bert, veel dank verschuldigd, omdat ik dankzij hen een goed zicht op de realiteit en op de verwachtingen kon bekomen. Mijn dank gaat ook naar de mensen die zorgden dat deze toespraak en dit boekje mooi konden worden afgewerkt: Marleen Piccard en Tania Gilson op mijn secretariaat; Claire Cornu die de taalfouten verbeterde en Karolien Van de Goor die voor de lay-out instond. Lodewijk De Witte 7 oktober 2014
° INHOUDSOPGAVE
5
INLEIDING 7 1 VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
11
De verhuiswagen bolt af en aan _________________________________________________________________________ 13 Frenetiek pendelende werkbijen_________________________________________________________________________ 23 De schoolgaande jeugd_____________________________________________________________________________________ 29 De grens over op zoek naar welzijn en cultuur?_____________________________________________________ 33 2 DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
37
Mobiliteit op de arbeidsmarkt_____________________________________________________________________________ 39 Blauwe en groene aders in stad en rand_______________________________________________________________ 41 Overleg over mobiliteit: een dik besmeerde boterham____________________________________________ 44 Noodhulp en veiligheid______________________________________________________________________________________ 47 Ieder met zijn vlag____________________________________________________________________________________________ 50 3 INZETTEN OP EEN ZWARE STRUCTUUR OF GUNSTIGE VOORWAARDEN CREËREN?
55
Voldoende wederzijds voordeel?_________________________________________________________________________ 57 Bikkelen om de schaarse middelen______________________________________________________________________ 58 Vlot overleg tussen regio’s hangt samen met duidelijke rolverdeling tussen de besturen binnen de regio’s__________________________________________________ 59 Vertrouwen vs. achterdocht_______________________________________________________________________________ 61 4 EEN SPRONG VOORWAARTS
65
De uitdagingen voor een metropolitane regio_______________________________________________________ 73 De schaarse ruimte verdelen_______________________________________________________________________________ 74 De regio vergroenen en leefbaar houden_____________________________________________________________ 77 Vlot en veilig vervoer_________________________________________________________________________________________ 78 Meer werk, minder loos____________________________________________________________________________________ 79 Samenwerkende besturen__________________________________________________________________________________ 81 TOT SLOT
85
° INLEIDING
7
Mevrouw de voorzitter, Beste collega’s van de deputatie, Dames en heren provincieraadsleden, Sinds 1 januari 1995 zijn Vlaams-Brabant en Brussel bestuurlijk van elkaar losgemaakt. In de logica van de omvorming van België tot een federale staat, werd de unitaire provincie Brabant gesplitst. De provincie Vlaams-Brabant is onderdeel van het Vlaamse Gewest en Gemeenschap, van de deelstaat Vlaanderen. Brussel is een hoofdstedelijk gewest, met 19 gemeenten, het provinciaal niveau bestaat er niet meer. Vlaams-Brabant en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest1 gaan sedert 20 jaar ieder hun weg, wat ook de opzet was van het Sint-Michielsakkoord. Beide regio’s tellen iets meer dan 1,1 miljoen inwoners. Beide regio’s zoeken elk op zich oplossingen voor de belangrijkste uitdagingen, zoals mobiliteit, economische ontwikkeling, ruimtelijke ordening, arbeidsmarkt, veiligheid en andere. Geografisch blijven Vlaams-Brabant en Brussel evenwel in elkaar geklonken, Brussel is een enclave in het grondgebied van Vlaams-Brabant. Sociologisch zijn er tussen de twee regio’s veel verbanden, is er een wisselwerking die beduidend verder gaat dan die tussen buurprovincies. Belangrijke uitdagingen zijn niet te beantwoorden als er volledig naast elkaar of tegen elkaar wordt gewerkt. Dat besef is er al lang, overleg en samenwerking zijn aanbevelenswaardig, maar mogen de autonomie en de ontwikkeling op maat van de twee regio’s niet in de weg staan. Waar vinden we het evenwicht tussen een goede samenwerking en de voldoende vrijheid en kansen om zichzelf te ontwikkelen? Hoe zorgen we dat de twee regio’s op gelijke voet, met gelijke aanspraken met elkaar kunnen spreken? Hoe geven we efficiënt vorm aan het overleg en de samenwerking die nodig zijn?
Voor het gemak en de vlotte leesbaarheid zal ik verder over Brussel spreken wanneer ik het heb over het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. 1
8
°
INLEIDING
We hebben al veel pleidooien gehoord voor betere samenwerking, er zijn geregeld nieuwe voorstellen gedaan. Het ontbreken van een globale, alles overkoepelende overleg- en samenwerkingsstructuur leidde meermaals tot de kritiek dat de twee regio’s niet naar elkaar wilden luisteren. Nochtans zijn er in de afzonderlijke beleidsdomeinen veel contacten en vormen van min of meer geformaliseerd overleg. Geen zinnig mens zal betwisten dat een goede afstemming en coördinatie van de verschillende initiatieven en van het beleid nodig zijn om tot goede resultaten te komen. De beide regio’s hebben baat bij overleg. Maar we mogen niet de illusie koesteren dat, hoe uitgebreid of goed gestructureerd ook, het overleg, de verschillen in behoeften, in belangen, in inzichten zal wegtoveren. Die verschillen erkennen en er rekening mee houden moet de basis zijn van constructief overleg. De ene regio mag de andere niet verhinderen om vooruitgang te boeken in belangrijke en soms moeilijke dossiers. In deze toespraak wil ik nagaan waar de verwevenheid tussen de VlaamsBrabantse en Brusselse samenleving het sterkst is, wil ik in kaart brengen welke vormen van overleg en samenwerking reeds functioneren en wil ik onderzoeken langs welke weg we het best komen tot constructief overleg en tot goede afstemming.
9
1 VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
11
De impact van Brussel op Vlaams-Brabant gaat veel verder dan de hoofdstedelijke functie die Brussel vervult voor België en voor Vlaanderen. Voor andere provincies en regio’s is Brussel de bestuurlijke hoofdstad, voor de Brabanders is zij bovendien de historische hoofdstad van Brabant en voor velen van hen ook de sociologische centrumstad. Al heeft zij die positie altijd enigszins moeten delen met Leuven, toch spreidde Brussel door de eeuwen heen zijn tentakels uit over de bevolking van heel Brabant en zeker over die van Halle-Vilvoorde. De verhouding tussen een centrumstad en de gemeenten en bevolking van haar omliggende is meestal ambigu, dat is bijna overal ter wereld zo. Aantrekking, afscherming, afstoting, het speelt vaak allemaal door elkaar: soms bij de ene persoon zus en bij de andere zo; soms conflicterend binnen één en dezelfde persoon; soms verandert dat bij een mens in de loop van zijn levensjaren. Johan Verminnen, geboren en opgegroeid in de Vlaamse Rand, in Wemmel, bezingt in verschillende van zijn liedjes de liefde voor wat hij ziet als zijn stad. In ‘Brussel’ mijmert hij teder over de stad die hem omarmt en verwarmt en, ook al stemmen verminkingen van zijn stad hem wat droever, hij voelt er zich thuis als nergens anders. Veel inwoners van de Vlaamse Rand zullen zich daarin herkennen. Daartegenover hoor je soms mensen spreken over de grootstad als een monster, dat druk en dreigend de mensen belaagt en hen fysiek of moreel ziek maakt. En tussen de grote liefde en de grote afschuw is er een hele toonladder van emoties, in al zijn klemtonen en nuances. Veel mensen bekijken het nuchterder en minder gevoelsmatig, wegen het praktische nut en de voordelen die een centrumstad te bieden heeft af tegen de last die ze veroorzaakt. Een centrumstad heeft voor de gegadigden uit haar omgeving een ruim en divers aanbod in petto, op het vlak van jobs, van allerlei voorzieningen, van cultuur en ontspanning, van handel en winkels. Daartegenover creëert een centrumfunctie vaak druk, druk op de ruimte en op het verkeer, druk op de prijzen, druk op de rust van een woonomgeving, door lawaaihinder en storingen, door meer onveiligheid. Dat soort factoren en afwegingen speelt bijna altijd in de verhouding tussen een grote stad en de haar omringende regio, je zal nogal eens de woorden haat-liefdeverhouding horen vallen. Ook in de rand van andere steden wil een deel van de
12
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
bevolking de grootstad zoveel mogelijk buiten houden. Voor de verhouding tussen Brussel en de Vlaamse Rand, of tussen Brussel en Vlaams-Brabant, is dat niet anders, maar voegen extra elementen nog wat zout, zoet of zuur toe. De verfransing gedurende vele decennia en daarna de snelle internationalisering van Brussel hebben van Brussel een smeltkroes gemaakt: dat vinden sommigen een extra aantrekkelijk piment, maar heeft anderen vervreemd van hun hoofdstad. De taalkwestie, de schrik dat daarmee de Nederlandse taal en cultuur en ook een manier van leven zullen wegkwijnen, maakt veel randbewoners bezorgd en alert. Het Europees statuut belooft mogelijkheden en kansen, maar zorgt ook dat we minder vat hebben op hoe Brussel en omgeving zich zullen ontwikkelen. De speciale, ronduit ingewikkelde bestuurlijke compositie die voor Brussel is geschreven in het kader van de staatshervorming en van de Belgische evenwichten, was wellicht nodig, maar maakt toch dat veel mensen niet goed begrijpen hoe Brussel bestuurlijk kan functioneren. De spanning die er bijna altijd zit op de verhouding tussen een grote stad en de streek die er rond ligt, wordt in het geval van Brussel nog verhoogd door enkele heel eigen en bijzondere kenmerken. De ene vindt dat boeiend, de andere vindt dat lastig, velen vinden dat een beetje van allebei. Er zit veel subjectiefs in de manier waarop de verhouding tussen Brussel en Vlaams-Brabant wordt ervaren, maar om de wisselwerking tussen beide goed in te schatten, moeten we ook naar feitelijke, objectieve situaties en evoluties kijken: Hoeveel
inwoners van Brussel komen in Vlaams-Brabant wonen en omge-
keerd? Hoeveel
Vlaams-Brabanders gaan naar Brussel werken en hoeveel Brusselaars
hebben een job in Vlaams-Brabant? Hoeveel
mensen gaan naar school of naar een gezondheids- of welzijnsvoor-
ziening in de andere regio? Los van subjectieve voorkeuren of appreciaties, zegt het feitelijk gedrag ook veel over de relatie tussen Vlaams-Brabant en Brussel.
13
DE VERHUISWAGEN BOLT AF EN AAN Wie nog met de idee leeft dat de bewoners van Vlaanderen zeer honkvast zijn, zal die mening bij het bekijken van de tabel met verhuisbewegingen moeten bijstellen, zeker wat Vlaams-Brabant betreft. Verhuisbewegingen naar, van en binnen Vlaams-Brabant (2008-2012) Migraties
Met buitenland
Inwijking
Uitwijking
Migratiesaldo
Jaarlijks migratiesaldo per 1.000 inwoners
52.111
40.910
11.201
2,07
135.521
117.583
17.938
3,32
waarvan Brussel
72.350
37.369
34.981
6,47
waarvan Vlaanderen
50.309
59.304
-8.995
-1,66
waarvan Wallonië
12.862
20.910
-8.048
-1,49
280.884
280.884
0
0,00
Met België
Binnen de provincie Vlaams-Brabant tussen gemeenten
132.481
132.481
0
0,00
binnen gemeenten
148.403
148.403
0
0,00
468.516
439.377
29.139
5,39
Totaal
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
Er wordt nogal wat verhuisd. 187.600 mensen zijn op vijf jaar tijd in Vlaams-Brabant komen wonen; 158.500 mensen zijn weggetrokken uit de provincie; 280.900 zijn binnen Vlaams-Brabant verhuisd. Samengeteld zijn dat 627.000 mensen, op een bevolking van ongeveer 1.100.000 inwoners is dat binnen een tijdsbestek van vijf jaar opmerkelijk veel, al zal het wel zo zijn dat dezelfde mensen drie of vier keer of zelfs meer over en weer zijn verhuisd. Het groot aantal verhuizingen stemt overeen met statistieken uit vroegere studies die er op wijzen dat in veel gemeenten van Vlaams-Brabant minder dan 20% van de inwoners ook in die gemeente geboren en getogen zijn. Dat is vooral zo in de steden en in de residentiële gemeenten dicht bij Brussel, maar zelfs in een landelijke en ver
14
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
van Brussel gelegen gemeente als Geetbets is hooguit 45% van de inwoners in de gemeente van geboorte blijven wonen. Voor de sociologische samenstelling van de bevolking en voor de manier waarop mensen kijken naar grenzen is deze achtergrond van frequent in- en uitwijken niet zonder betekenis. De belangrijkste uitwisseling gebeurt tussen Brussel en Vlaams-Brabant: op vijf jaar tijd kwamen 72.300 Brusselaars (6% van de Brusselse bevolking) naar Vlaams-Brabant en half zo veel mensen verhuisden in de andere richting, samen 110.000 mensen die verhuisd zijn. Dat levert het grootste migratiesaldo voor de provincie op: bijna 35.000 inwoners, een jaarlijks migratiesaldo van +6,47 per 1.000 inwoners. Tussen Vlaams-Brabant en de vier andere Vlaamse provincies zien we evenveel verhuisbewegingen, ook 110.000, maar in- en uitgaande verhuizingen zijn meer in evenwicht, met toch een voor Vlaams-Brabant negatief saldo van 9.000 inwoners (-1,66 per 1.000 inwoners). Per saldo verliezen we bijna evenveel inwoners aan Wallonië: 8.000 mensen (-1,49 per 1.000 inwoners). Ook vanuit en naar het buitenland is er een belangrijke migratie: 93.000 migraties, met een positief migratiesaldo van 11.200 inwoners (+2,07 per 1.000 inwoners). In het totaal levert dat voor Vlaams-Brabant een jaarlijks positief migratiesaldo op van +5,39 per 1.000 inwoners, wat voor de bevolkingsaangroei drie keer belangrijker is dan de natuurlijke aangroei (9.000 mensen of +1,67 per 1.000 inwoners). Geboortes en sterfte in Vlaams-Brabant (2008-2012) Geboortes Vlaams-Brabant
57.367
Sterfte 48.330
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
Natuurlijke aangroei 9.037
Jaarlijks saldo per 1.000 inwoners 1,67
15
Algemene conclusie is dat er veel verhuisd wordt in, naar en uit Vlaams-Brabant, nationaal en internationaal. Vooral uit Brussel en ook uit het buitenland wint Vlaams-Brabant inwoners bij, samen loopt dat tot jaarlijks +8,54 per 1.000 inwoners. Aan de andere Vlaamse en aan de Waalse provincies verliezen we per saldo inwoners (jaarlijks -2,15 per 1.000 inwoners). Het globaal positieve migratiesaldo van jaarlijks +5,39 per 1.000 inwoners is de belangrijkste verklaring voor de sterke aangroei van de bevolking, sterker dan gemiddeld in Vlaanderen. Als resultaat steeg het aantal inwoners van 995.266 op 1 januari 1995 tot 1.106.314 op 1 januari 2014. Het thema van deze toespraak is de wissel- en samenwerking tussen Vlaams-Brabant en Brussel, ik zal dus van naderbij bekijken hoe de in- en uitwijking van en naar Brussel verloopt. De aangroei uit Brussel bleef in het voorbije decennium redelijk constant. De uitwijking uit Brussel ligt de jongste tien jaar hoger dan in de jaren ’80 of ’90, maar minder hoog dan in de jaren ’60 of ’70, toen was de stadsvlucht duidelijk groter.2 De impact op de Vlaamse Rand en op Brussel kunnen we aflezen op deze figuren.
2
Dossier Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel p.19-20
16
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Bevolkings- en inkomensevolutie in de brede Rand, 1954-2012
Bron: NIS/ADSEI (1955-2014)
Bevolkings- en inkomensevolutie in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 1954-2012
Bron: NIS/ADSEI (1955-2014)
17
Brussel had in de jaren ’60 een positief migratiesaldo, maar dat sloeg om in de jaren ’70 en ’80. Brussel zag in die decennia nog wel behoorlijk wat mensen inwijken, uit het buitenland en van elders in België, maar zag nog veel meer mensen de stad ontvluchten, waardoor het migratiesaldo tot diep in de jaren ’90 negatief bleef voor Brussel. De piek van 1.080.000 inwoners, behaald in 1968, werd na een lange daling van het inwonersaantal slechts opnieuw bereikt in 2010, dankzij een flink gestegen natuurlijke aangroei en een opnieuw sterk positief migratiesaldo. De inwoners die Brussel per saldo jaarlijks nog steeds verliest aan Vlaams-Brabant en de andere provincies, worden meer dan gecompenseerd door instroom uit het buitenland.3 De typologie van de mensen die verhuizen tussen Brussel en Vlaams-Brabant dekt veel verschillende werkelijkheden en motieven, maar toch zien we dat de gekende en te verwachten patronen zich blijven voordoen. Vooral jonge gezinnen, vaak met kinderen, verlaten Brussel-19 en komen naar Vlaams-Brabant; de volwassenen van die gezinnen werken vaker en verdienen beter dan de gemiddelde bevolking van Brussel. Bij de verhuizers uit Vlaams-Brabant zijn jonge alleenwonende volwassenen oververtegenwoordigd.4 Op deze figuur zie je op de onderste balk welk aandeel de verschillende bevolkingstypes hebben in het inwonersaantal van Vlaams-Brabant. Uit hun aandeel onder de instromers uit en de uitstromers naar Brussel-19 kan je afleiden welke typologieën worden versterkt of verzwakt. Door de in- en uitwijking wint het aandeel van jonge gezinnen en minderjarige kinderen in Vlaams-Brabant; we verliezen jonge volwassenen en alleenwonenden.
3 4
Dossier Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel p. 21 Dossier Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel p. 23 e.v.
18
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Gezinspositie van de migranten van Brussel, naar Brussel en van de Vlaams-Brabantse bevolking (2008-2012)
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
Bij de mensen die over en weer verhuizen zijn er veel van buitenlandse origine. Als je niet louter kijkt naar de huidige nationaliteit, maar ook naar de nationaliteit bij geboorte en de nationaliteit van de ouders, is meer dan 60% van de Brusselse bevolking van niet-Belgische afkomst.5 In Vlaams-Brabant is dat 16%. Bij de verhuizers uit Brussel zijn er 57% mensen van niet-Belgische afkomst, iets lager dan hun aandeel in de Brusselse bevolking. Mensen van buitenlandse afkomst gaan sneller uit Vlaams-Brabant naar Brussel-19 wonen: hun aandeel onder de verhuizers ligt driemaal hoger dan hun aandeel in de Vlaams-Brabantse bevolking. Onderstaande figuur maakt dat duidelijk.
5
Situatie in 2011 zie Dossier Wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel p. 24
19
Nationaliteit bij geboorte van de verhuizers van en naar Brussel en van de Vlaams-Brabantse inwoners (2008-2012), inwonende kinderen nationaliteit van het gezinshoofd
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
Als we kijken naar de evolutie van 2005 tot 2012, vinden we bij de instroom uit Brussel vooral steeds meer mensen van Oost-Europese afkomst terug. Nationaliteit bij geboorte van de netto-instromers vanuit Brussel
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
20
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Van welke herkomst ze ook zijn, wellicht speelt bij de gezinnen die Brussel-19 verlaten dezelfde wens die we al decennia lang zien bij het proces van suburbanisatie. Wanneer men zich het kan veroorloven, gaan velen van hen op zoek naar een nog betaalbare woning buiten de centrumstad, met meer rust en groen en toch niet te ver weg. De Brusselaars die naar de rand van de stad trekken, zijn mensen die vaker dan gemiddeld aan het werk zijn, in dienstverband of als zelfstandige. Ze zijn ook gemiddeld vaker aan het werk dan Vlaams-Brabanders die naar de stad trekken. Arbeidsmarktpositie van personen op beroepsactieve leeftijd bij geboorte (2008-2010)
Bron: KSZ DWH AM&SB
21
Vaak kiezen gezinnen om te gaan wonen in gemeenten die dicht bij de gemeente van oorsprong liggen, naar de Vlaamse Rand dus. Gemiddeld jaarlijks migratievolume met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (2008-2012)
Hoe sterker de bevolking groeit in één van de gemeenten van het Brusselse Gewest, hoe groter de druk wordt om uit te wijken, meestal gebeurt dat in dezelfde windrichting. Inwoners van een gemeente uit het noorden van Brussel bijvoorbeeld zoeken een nieuwe woning in de Noordrand. Hoe dichter de gemeenten uit de stad en in de Rand bij elkaar liggen, hoe gemakkelijker er wordt verhuisd. Dat zorgt voor een verjonging van de bevolking in Vlaams-Brabant en voor een stijging van het aandeel inwoners van buitenlandse herkomst. Dat brengt geen zeer grote schokken mee voor de financiële positie van de bevolking, veel instromers in Vlaams-Brabant hebben een job. In de gemeenten Asse, Machelen, Sint-Pieters-Leeuw en Vilvoorde zien we wel meer instromers met een modaal tot klein inkomen, in de gemeenten ten zuidoosten van Brussel zien we een groot aandeel hoge inkomens.
22
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Los van de impact die de talrijke verhuisbewegingen hebben, in Vlaams-Brabant en met name in de Vlaamse Rand enerzijds, in Brussel anderzijds, staat wel vast dat ze leiden tot meer intense contacten tussen de inwoners van beide regio’s. Het is niet omdat iemand verhuist, dat hij of zij alle banden met zijn vroegere omgeving doorknipt. Wanneer gezinnen of alleenwonenden verhuizen naar een woning in de andere regio, verhuizen niet meteen of noodzakelijk al hun activiteiten mee: werkplek, school, verenigingen waar men lid van is, familie- en vriendschapsbanden … Een meer intense uitwisseling over de gewestgrenzen heen vraagt om meer intense samenspraak en –werking om alles zoveel mogelijk in goede banen te leiden.
23
FRENETIEK PENDELENDE WERKBIJEN De pendel van werkende mensen naar Brussel, vanuit en doorheen Vlaams-Brabant, is en blijft een halve volksverhuizing, iedere dag opnieuw. De andere richting uit gaat het om veel minder, maar toch nog een serieus aantal werkenden. En daarbovenop zakken iedere dag drommen vergadertijgers af naar Brussel. Vanuit de brede Rand rond Brussel gaan 83.400 mensen naar Brussel werken, vanuit heel Vlaams-Brabant zijn dat er 121.000. Vanuit Brussel komen er 28.200 werken in Vlaams-Brabant, bijna 90% daarvan in bedrijven of instellingen in de Rand. Samen zijn dat bijna 150.000 pendelbewegingen, een keer heen en nog een keer terug. Omdat mensen die werken voor de EU, de NAVO en sommige andere internationale instellingen daarin niet meegeteld zijn, is dat nog een onderschatting. Uit de andere Vlaamse provincies gaan nog eens 121.000 mensen naar Brussel werken; 14.100 Brusselaars doen het omgekeerde. Naar het Waalse Gewest gaat het om respectievelijk 132.600 en 21.000 mensen.
24
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
De tabel hieronder geeft een duidelijk overzicht en geeft aan dat er tussen 2007 en 2010 niet heel veel verandering was. Pendelgegevens voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op 31/12 Inkomende pendel
Werkende inwoners
Uitgaande pendel
Pendelsaldo
Pendelvolume
2007
384.470
217.535
62.163
+ 322.307
446.633
2008
383.767
218.551
65.981
+ 317.786
449.748
2009
379.770
222.068
62.577
+ 317.193
442.347
2010
381.394
227.228
63.216
+ 318.178
444.610
Inkomende pendelintensiteit
Interne werkgelegenheid
Uitgaande pendelintensiteit
Beroepsbevolking
2007
63,86%
602.005
22,23%
279.698
2008
63,72%
602.318
23,19%
284.532
2009
63,10%
601.838
21,98%
284.645
2010
62,67%
608.622
21,77%
290.444
Bron: KSZ DWH AM & SB, verwerking Steunpunt sociale planning
Wanneer we kijken naar die enorme pendelstroom die dagelijks over en weer vloeit, hebben we het over twee beleidsdomeinen waarvoor coördinatie met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest noodzakelijk is: mobiliteit en arbeidsmarktbeleid. Op de taartdiagrammen zien we dat er een grote verwevenheid van tewerkstelling is tussen Brussel en de meeste provincies. De pendelarbeid naar Brussel is het grootst vanuit Brabant, maar uit Oost-Vlaanderen gaan meer dan 50.000 en uit de provincie Antwerpen meer dan 35.000 mensen naar Brussel werken. Het globale pendelvolume gaat over 450.000 werkenden en zorgt voor een enorme hoeveelheid verplaatsingen. Daarbovenop moeten veel mensen, in het kader van hun job, naar Brussel voor vergaderingen of besprekingen. Ik zag nooit cijfers over welke aantallen verplaatsingen dat gaat, maar we weten uit ervaring dat het over veel gaat.
25
Inkomende pendel BHG
(gemiddelde 2007-2010: 382.350 pendelaars)
Uitgaande pendel BHG
(gemiddelde 2007-2010: 63.484 pendelaars)
Bron: KSZ DWH AM & SB, verwerking Steunpunt sociale planning
Al die verplaatsingen verlopen, voor meer of minder kilometers, over het grondgebied van Vlaams-Brabant. Pendelaars komen met het openbaar vervoer of met de auto, het aandeel fietsverplaatsingen is bijzonder klein. Brussel Mobiliteit weet, op basis van enquêtes, dat meer dan de helft van de pendelaars meer dan één vervoermiddel gebruiken. Als men naar het hoofdvervoermiddel kijkt, zou het aandeel van de auto op 10 jaar tijd met ongeveer 10% zijn gedaald, maar toch nog ruimschoots winnen met 63,7%, 51% als chauffeur en 12,7% als passagier. 26,3% van de verplaatsingen gebeurt met de trein.6 Volgens een rapport van Task Force Brussel (2012) zou 50% van de werknemers in Brussel het openbaar vervoer gebruiken (trein, metro, tram of bus) en 41% de auto. De arbeidsmarkt van Brussel en Vlaams-Brabant blijft zeer sterk met elkaar verweven, al is het sterk in één richting. Op de figuur hieronder zien we dat het aantal werkplaatsen die in Brussel zijn gevestigd, steeg met bijna 100.000 en dat voor meer dan 50% daarvan een beroep wordt gedaan op iemand die naar Brussel pendelt. Sinds 1995 nemen mensen die in Brussel-19 wonen wel een groter aandeel van de jobs voor hun rekening, maar nog altijd minder dan de helft. Van de pendelaars komt ruim één derde uit Vlaams-Brabant, dat aandeel blijft redelijk stabiel.
FOD Mobiliteit, BELDAM, Belgium Daily Mobility, enquête afgenomen tussen december 2009 en januari 2011 6
26
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Aantal werkenden in het BHG naar woonplaats (links). Verdeling van de inkomende pendel in het BHG naar woonplaats van de werkende (rechts).
Bron: EAK, verwerking Steunpunt sociale planning
Het aantal jobs in Vlaams-Brabant groeide in dezelfde periode ook met ruim 100.000, tot 430.000 in 2011. Hier zien we dat voor twee derde van de bijkomende jobs een beroep wordt gedaan op mensen die van buiten onze provincie komen. Bijna een kwart daarvan komt uit Brussel; het procentueel aandeel van Brussel in de pendelarbeid naar Vlaams-Brabant veranderde niet veel, maar aangezien die pendelarbeid bijna verdubbelde, komen ook bijna dubbel zoveel mensen uit Brussel in Vlaams-Brabant werken.
27
Aantal werkenden in Vlaams-Brabant naar woonplaats (links). Verdeling van de inkomende pendel in Vlaams-Brabant naar woonplaats van de werkende (rechts).
Bron: EAK, verwerking Steunpunt sociale planning
Het belang van de pendel tussen Brussel en Vlaams-Brabant is erg verschillend van de ene tot de andere gemeente, afhankelijk van hun ligging, dat blijkt uit deze kaart.
28
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Pendelvolume met Brussel (31/12/2010)
Uit de randgemeenten gaat meer dan twee derde werken in het Brusselse Gewest. In alle gemeenten van de brede Rand gaat het om meer dan één derde tot meer dan de helft. In Oost-Brabant ligt dat tussen 5 en 15%. In twee gemeenten, Machelen en Zaventem, is het aandeel van de inkomende pendel uit Brussel groter dan die van de uitgaande pendel naar Brussel. Ondanks de zeer drukke en stijgende pendel, zijn de arbeidsmarkten van Brussel en Vlaams-Brabant onvoldoende op elkaar afgestemd. Voor een vergelijkbaar aantal inwoners, is het aantal werklozen in Brussel vier keer zo hoog als in Vlaams-Brabant. De voorbije vijf jaar schommelt het aantal niet-werkende werkzoekenden in Brussel tussen de 100.000 en de 110.000, in Vlaams-Brabant tussen de 25.000 en de 28.000. Dat terwijl er in die periode bij de VDAB gemiddeld 5.000 à 6.000 openstaande vacatures waren in het normaal economisch circuit, dus zonder de uitzendopdrachten. Van die openstaande vacatures werd er ruim twee derde in Halle-Vilvoorde aangeboden en was bijna de helft bestemd voor laaggeschoolden.
29
DE SCHOOLGAANDE JEUGD De schoolpendel tussen Vlaams-Brabant en Brussel is veel beperkter dan de werkpendel, zowel in absolute aantallen als in verhouding tot het totale aantal schoolgaanden/werkenden. Van de bijna 180.000 leerlingen in het basis- en secundair onderwijs gingen er in het schooljaar 2009-2010 ongeveer 28.500 naar een school in Brussel. Dat is bijna één op zes. 72% daarvan gaan naar een Franstalige school, 7.700 naar een Nederlandstalige. Uit andere Vlaamse provincies lopen er 2.400 leerlingen school in Brussel. Uit Brussel komen er 3.500 leerlingen naar een Vlaams-Brabantse school, op de 194.000 schoollopende Brusselse jongeren is dat minder dan 1,5%. De leerlingen die schoollopen in één van de Europese of internationale scholen zijn daar niet bijgeteld. De leerlingenstroom van Vlaams-Brabant naar het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zwakt geleidelijk af. Leerlingen uit Halle-Vilvoorde, Vlaams-Brabant en Brussel die in Brussel schoollopen 2010
2011
2012
aantal
%*
aantal
%*
aantal
%*
arr. Halle-Vilvoorde
3.036
5,4
2.903
prov. Vlaams-Brabant
3.246
3,1
3.111
5,1
2.869
5,0
3,0
3.083
BHG
22.407
91,5
22.999
90,8
2,9
23.658
90,3
arr. Halle-Vilvoorde
4.559
13,3
4.362
prov. Vlaams-Brabant
4.852
7,3
4.669
12,7
4.215
12,4
7,1
4.541
6,9
BHG
7.771
79,8
7.898
78,5
8.208
78,3
Basisonderwijs
Secundair onderwijs
* Percentage van het aantal leerlingen dat onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap volgt en woont in, respectievelijk, arr. Halle-Vilvoorde, prov. Vlaams-Brabant en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Bron: Departement Onderwijs en Vorming, verwerking Steunpunt sociale planning
30
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
Het aantal jongeren uit de Vlaamse Rand dat kiest voor een Franstalige school in Brussel bleef, uitgedrukt in percentage, stabiel; in absolute aantallen was er een lichte stijging. In het lager onderwijs gaat het om 22%, in het secundair om 33% van de leerlingen. Aantal en percentage leerlingen woonachtig in de Vlaamse Rand die school lopen in het Franstalig onderwijs in het Brusselse en Waalse Gewest 2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Basisonderwijs Aantal Percentage*
9.320
9.655
9.668
9.832
22,72%
23,17%
22,87%
22,88%
Secundair onderwijs Aantal Percentage
9.566
9.770
9.700
9.898
32,86%
33,22%
33,12%
33,37%
Totaal Aantal
18.886
19.425
19.368
19.730
Percentage
26,93%
27,33%
27,07%
27,17%
* Percentageberekening: aantal leerlingen woonachtig in de Vlaamse Rand die school lopen in het Waalse gewest of in het Franstalig onderwijs van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ten opzichte van de leerlingen woonachtig in de Vlaamse Rand. Bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten, data leerplichtcontrole
Het aantal leerlingen dat in Brussel-19 woont en een Vlaams-Brabantse school bezoekt, is beperkt, maar stijgt de jongste jaren vrij sterk, van 3.568 in 2010 naar 4.317 in 2012.
31
Leerlingen uit Halle-Vilvoorde, Vlaams-Brabant en Brussel die in Vlaams-Brabant naar school gaan, basisonderwijs en secundair onderwijs, aantal en percentage 2010 aantal
2011 %*
aantal
2012 %*
aantal
%*
Basisonderwijs arr. Halle-Vilvoorde
51.627
92,3
52.508
92,7
53.492
92,8
prov. Vlaams-Brabant
97.682
94,4
99.154
94,6
100.653
94,6
1.931
7,9
2.178
8,6
2.377
9,1
BHG Secundair onderwijs arr. Halle-Vilvoorde
24.596
71,8
24.716
72,2
24.732
72,5
prov. Vlaams-Brabant
53.451
80,7
53.321
80,8
53.167
80,8
BHG
1.637
16,8
1.813
18,0
1.940
18,5
*Percentage van het aantal leerlingen dat woont in, respectievelijk Halle-Vilvoorde, Vlaams-Brabant en het Brusselse Gewest Bron: Departement Onderwijs en Vorming, verwerking Steunpunt sociale planning
Het hoger onderwijs in Brussel rekruteert natuurlijk veel breder, uit heel Vlaanderen. Het Nederlandstalig onderwijs heeft moeite om het stijgend aantal leerlingen een plaats te geven en op een goede manier op te vangen, dat is zowel zo in de scholen op het grondgebied van Brussel als in de Vlaamse Rand. De oorzaak daarvan ligt vooral bij de demografische druk, bij de snelle aangroei van de bevolking en vooral van de jonge bevolking. Het groeiend aantal kinderen dat in de gemeenten van de Vlaamse Rand woont, goeddeels het gevolg van inwijking van jonge gezinnen, maakt dat veel meer leerlingen zich aanmelden bij de scholen in de Rand. Het aantal leerlingen dat woont in Brussel en wil schoollopen in de Vlaamse Rand, versterkt de druk nog, maar toch eerder in beperkte mate. Het woon-schoolverkeer van de pendelende leerlingen draagt bij aan de verkeersdruk ’s morgens en ’s avonds. Zoals de pendelarbeid vergt ook de schoolpendel efficiënte verplaatsingsmogelijkheden tijdens de spitsuren en versterkt
32
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
het de roep om oplossingen voor de almaar toenemende mobiliteitsdruk. Voor het onderwijsveld zelf lijkt de verwevenheid tussen Vlaams-Brabant en Brussel er vooral in te liggen dat de scholen geconfronteerd worden met een gelijkaardige problematiek. Bij veel scholen van het Nederlandstalig onderwijs komen meer leerlingen aan de poort kloppen dan er eigenlijk plaats voor is. Veel van die leerlingen hebben een andere moedertaal dan het Nederlands en een zeer diverse culturele achtergrond. De uitdaging is de leerlingen zo’n opleiding en opvoeding mee te geven dat ze hun plaats kunnen vinden in een snel veranderende wereld, binnen een grootstedelijke context. Uitwisseling van ervaringen, van leermethodes, van organisatorische maatregelen, kan scholen wellicht helpen in de moeilijke situaties waar ze voor staan. Hoe slaan we die brug wanneer de bestuurlijke en financiële context verschillend is en de scholengroepen ieder binnen de gewestgrenzen functioneren?
33
DE GRENS OVER OP ZOEK NAAR WELZIJN EN CULTUUR? Gaan mensen in de verschillende welzijnssectoren, voor gezondheidszorg, voor cultuur en ontspanning vaak over de grens op zoek naar het passende aanbod? Dat kan zeer verschillend zijn van de ene sector tot de andere en we weten het niet altijd goed. Voor sommige voorzieningen is nabijheid zeer belangrijk; voor een gespecialiseerd aanbod op hoog niveau gaat de uitwisseling soms veel verder dan tussen naburige regio’s, worden mensen uit heel het binnen- en soms ook het buitenland aangetrokken. 1.200 kinderen uit Vlaams-Brabant worden opgevangen in een door Kind en Gezin erkende voorziening in het Brusselse Gewest. Maar nabijheid speelt voor kinderopvang sterk mee, zodat heel het Vlaams-Brabants grondgebied niet erg relevant is. Voor zes gemeenten vinden meer dan 20% van de kinderen die worden opgevangen in een voorziening onder toezicht van Kind en Gezin, een plaats in Brussel-19. Voor Drogenbos is dat 75%; voor Kraainem 41%; voor Asse, Machelen, Dilbeek en Linkebeek tussen 20% en 30%. Het aanbod aan kinderopvang is soms verbonden aan de werkplek, de V.U.B. heeft bv. 150 erkende plaatsen voor kinderopvang. Deze cijfers gaan enkel over ‘Nederlandstalige’ opvang, de opvang die valt onder het ONE (Office de la Naissance et de l’Enfant) is niet meegeteld. We mogen vermoeden dat daar ook een groot aantal kinderen met woonplaats in Vlaams-Brabant worden opgevangen. Zowel in de Vlaamse Rand als in Brussel-19 is het voor jonge ouders niet eenvoudig om voor hun kinderen opvang te vinden. Voor verschillende soorten voorzieningen kennen we enkel het aanbod dat aanwezig is, niet waar de cliënten vandaan komen. We weten maar al te goed dat Halle-Vilvoorde opkijkt tegen een grote achterstand aan welzijnsvoorzieningen, dat is onder meer zo voor de bijzondere jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Het is niet zo dat de inwoners van de Rand daarvoor in Brussel terechtkunnen, want ook daar is het aanbod schaars. Vlaams-Brabant en Brussel
34
1
VLAAMS-BRABANT EN BRUSSEL: VERSTRENGELD OF VERVREEMD?
delen voor die zorgvragen niet zozeer in elkaars aanbod, ze delen de schaarste. De Centra voor Algemeen Welzijnswerk in Brussel betrekken, voor hun begeleidingen, 15 à 20% van hun cliënteel uit de Vlaamse Rand. Het omgekeerde komt zelden voor. Mensen uit Brussel zouden dan weer vaker in de Rand op zoek gaan naar een voorziening voor gehandicapten. Voor gezondheidszorg zijn er enkele ziekenhuizen in Brussel die ook voor de inwoners van Halle-Vilvoorde een belangrijk aanbod verstrekken, al vinden die ook hun weg naar de grote ziekenhuizen in Leuven of Aalst. Voor de vrije tijd zijn er in Brussel cultuurtempels die bezoekers aantrekken van heinde en ver, maar die wellicht gemakkelijker bereikbaar zijn en vaker worden bezocht door cultuurhongerigen uit Vlaams-Brabant. Brusselaars zoeken mogelijkheden tot recreatie in onze provincie. Voor de welzijnssectoren, de gezondheidszorg, de vrije tijd, is de uitwisseling tussen Vlaams-Brabant en Brussel zelden helemaal afwezig, maar het belang ervan is zeer uiteenlopend. Niet alles is in kaart gebracht, het beeld is vaag en disparaat.
35
Algemeen zien we dat de uitwisseling tussen Vlaams-Brabant en Brussel op verschillende domeinen manifest aanwezig is. Uitstekende dossiers van het Steunpunt sociale planning van ons provinciebestuur en van de Studiedienst van de Vlaamse regering tonen dat aan. De verhuisbewegingen zijn zeer talrijk; we kampen met eenzelfde mobiliteitsknoop; de arbeidsmarkt is sterk verweven; de milieuproblemen gaan over de grenzen heen. Iedereen voelt aan dat samenspraak en samenwerking nodig zijn en dat die beter kunnen dan vandaag.
2 DE BESTAANDE BRUGGEN GAMMEL OF HANDIG?
37
Wanneer ik sommigen hoor spreken over de band tussen Brussel en Vlaams-Brabant, lijkt het soms dat elke vorm van samenwerking onbestaande zou zijn. Er wordt wel eens gezwaaid met het voorbeeld van de driehoek Kortrijk-Rijsel-Doornik en met echte of geveinsde verbazing gevraagd waarom men over de landsgrenzen heen wel tot stevige samenwerking bereid is en waarom niet tussen de regio’s in het centrum van het land? Daarmee wordt een vertekend beeld gecreëerd. Als we het terechte debat willen voeren over de manier waarop twee regio’s die op veel vlakken met elkaar vervlochten zijn het best met elkaar omgaan, kijken we het best eerst naar wat reeds aan overleg bestaat en hoe dat functioneert. Daarbij moeten we beseffen dat een mooie structuur niet gelijk staat met een reëel en effectief gebruik daarvan. Hoe het overleg in de praktijk werkt en of het al dan niet tot goede resultaten leidt, hangt in mijn ogen niet alleen af van de structuren die men opricht, maar minstens evenveel van de attitude en cultuur die er heerst. Je kan je de vraag stellen of een brede, open, goed zichtbare boulevard beter is voor twee partijen om elkaar te ontmoeten dan een ietwat onoverzichtelijk netwerk van wegen, paadjes en bruggetjes langs waar men elkaar weet te vinden? Veel hangt af van hoe de partijen tegenover elkaar staan. Hebben ze gelijk- of uiteenlopende belangen en visies? Vertrouwen ze elkaar of zijn ze eerder wantrouwig? Zien ze elkaar als gelijke partners of niet? Bij de opeenvolgende staatshervormingen, had men wel degelijk oog voor de nood aan overleg en samenwerking tussen regio’s die voortaan ieder afzonderlijk en exclusief bevoegd werden voor belangrijke beleidsdomeinen. Het kader daarvoor is de Bijzondere Wet tot hervorming van de instellingen. Deze wet van 8 augustus 1980 is bij elke nieuwe stap in de staatshervorming aangepast en aangevuld, ruim vijfentwintig keer. De wet schrijft voor dat de regeringen van de deelstaten en van de federale staat overleg moeten plegen over onder meer de planning en de compatibiliteit van het autosnelwegen- en waterwegennet; over de samenwerking tussen de spoorwegen en de maatschappijen voor stads- en streekvervoer; over de wederzijdse informatie tussen de diensten voor oplei-
38
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
ding, werkloosheid en arbeidsbemiddeling; over het luchtverkeer op de openbare vliegvelden; over de opvolging van de maatregelen die kunnen worden genomen t.a.v. minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Er is voorzien dat de staat, de gemeenschappen en de gewesten samenwerkingsakkoorden kunnen sluiten om gezamenlijk beleid te voeren. Het Overlegcomité tussen de verschillende regeringen kan Interministeriële Conferenties oprichten en deed dat o.a. voor Mobiliteit en Infrastructuur; voor Tewerkstelling, Vorming en Sociale Economie; voor Leefmilieu; voor Welzijn, Sport en Familie; voor Veiligheids- en Handhavingsbeleid. ‘De Interministeriële Conferenties hebben geen dwingende beslissingsmacht, maar zijn het instrument voor een soepel en efficiënt overleg tussen de betrokken overheden, met eerbiediging van de autonomie van elk van hen. Zij kunnen het forum zijn voor de uitwerking van samenwerkingsakkoorden en van de diverse samenwerkingsprocedures die bepaald zijn in de wetten tot hervorming van de instellingen.’7 De plaats om onder regeringen en ministers elkaar te informeren, onderling overleg te plegen, afspraken te maken en formele akkoorden te sluiten, die structuur is voorzien, met name ook voor de thema’s waar de noden en de belangen van Brussel en Vlaams-Brabant met elkaar zijn vervlochten. Er is een kader gecreëerd, maar op zich volstaat dat niet, de vraag is of en hoe het is ingevuld: een mooi kader zonder invulling onderstreept enkel de leegte. Voor een aantal thema’s is gebleken dat de behoefte aan overleg en samenwerking groot is. Zijn de overheden van Brussel en Vlaams-Brabant erin geslaagd daarvoor bruggen te slaan die daadwerkelijk worden gebruikt? Laat ons eens kijken naar enkele van die thema’s, zoals werkgelegenheid, leefmilieu, mobiliteit, veiligheid en vrije tijd. Niet zozeer met de bedoeling een volledige inventaris op te maken, maar om een betere kijk op de realiteit te krijgen, niet enkel de realiteit van de structuren, wel die van de dagelijkse wisselwerking tussen overheidsbesturen.
7
12 september 1995 - Omzendbrief betreffende de interministeriële conferenties
39
MOBILITEIT OP DE ARBEIDSMARKT Ik wil beginnen bij tewerkstelling. Als we de vraag van werkzoekenden naar werk en de vraag van bedrijven naar geschikte werknemers beter op elkaar kunnen laten aansluiten, dan zouden veel mensen worden geholpen en dan zou de maatschappij er flink op vooruitgaan. We weten dat de werkloosheidsgraad in Brussel veel hoger ligt dan die in Vlaams-Brabant. Gemiddeld voor 2013: 20% in Brussel, 6% in Vlaams-Brabant. We weten dat er een enorm probleem is van jeugdwerkloosheid. Ook voor 2013: 30% in Brussel, wel dalend het voorbije jaar, 16% in Vlaams-Brabant. We weten dat er in Brussel en in Vlaams-Brabant openstaande vacatures zijn die moeizaam worden ingevuld. Er is dus nood aan initiatieven om, over de grens van Brussel en Vlaams-Brabant heen de mobiliteit op de arbeidsmarkt aan te moedigen en om de kloof tussen jobaanbod en aanbod van werkzoekenden weg te werken. Reeds in 1996 werd door de Vlaamse en de Brusselse regering beslist om het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO) op te richten. De rol daarvan is vergelijkbaar met het vroegere Subregionale Tewerkstellingscomité (STC) of de huidige Sociaaleconomische Raad van de Regio (SERR). Het BNCTO komt elke maand bijeen, het heeft werkgroepen over diversiteit en over kansengroepen, het herbergt een forum voor lokale werkwinkels, het wordt ondersteund door Actiris en door de VDAB. De Brusselse en Vlaamse overheden sloten in ’99 samenwerkingsprotocollen af over het werkervaringsplan en over Nederlandstalige beroepsopleiding in het Brusselse Gewest. In 2005 kwam er een samenwerkingsakkoord, tussen alle gewesten en gemeenschappen, over intergewestelijke mobiliteit van werkzoekenden, waarin voorzien wordt om specifieke acties op te zetten tussen Brussel en de Vlaamse Rand. In 2006 volgde een samenwerkingsakkoord tussen Brussel en Vlaanderen met oog op het harmoniseren van het opleidingsbeleid en op het bevorderen van de mobiliteit van werkzoekenden.
40
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
Wat bracht dit allemaal op? Sinds 2006 worden werkaanbiedingen, o.a. voor knelpuntberoepen, automatisch uitgewisseld; tussen 2006 en 2011 kreeg en verspreidde Actiris 150.000 werkaanbiedingen van de VDAB, omgekeerd gingen er 20.000 van Actiris naar de VDAB. Vandaag zijn er drie lokale werkwinkels actief binnen het Brusselse Gewest. De VDAB geeft gericht werkaanbiedingen door aan Actiris, op basis van de profielen van de Brusselse werkzoekenden: het gaat om vacatures voor kortgeschoolden en voor jobs als chauffeur en magazijnier, in de schoonmaak en in de horeca, als administratieve kracht of in de handel-verkoop. Dat alles zorgde ervoor dat op drie jaar tijd meer dan 5.000 Brusselse werkzoekenden een job vonden in Vlaams-Brabant. De pendelarbeid uit Brussel naar de Vlaamse Rand neemt merkbaar toe. Het samenwerkingsakkoord tussen Brussel en Vlaanderen werd in 2011 vernieuwd, met meer ambitieuze doelstellingen. De VDAB zal jaarlijks 1.500 jobs in Vlaams-Brabant openstellen voor Brusselse kortgeschoolden en Actiris zal per job zes geschikte kandidaten doorsturen. Om dat te doen lukken, komen er meer taal- en beroepsopleidingen. Stageaanbiedingen worden beschikbaar over de gewestgrens heen. Een strategische werkgroep zorgt voor het opstellen en opvolgen van een actieplan, met als eerste bedoeling de instroom van Brusselse werkzoekenden naar jobs in de gemeenten van de Vlaamse Rand te bevorderen. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar het luchthavengebied. Daaruit volgde de realisatie van het Luchthavenhuis Brussels Airport, dat actief communiceert over werken en over alle opleidingen op en rond de luchthaven, over vervoer naar Zaventem … In de jaarverslagen van Actiris lezen we dat op drie jaar tijd, van 2010 tot 2012, bijna 10.000 Brusselse werkzoekenden werk vonden bij een werkgever in de Vlaamse Rand.
41
BLAUWE EN GROENE ADERS IN STAD EN RAND Waterwegen, bossen en landschappen vloeien of lopen door, van administratieve grenzen trekken ze zich niets aan. De Bijzondere Wet tot hervorming van de instellingen schrijft voor dat er in ieder geval samenwerkingsakkoorden moeten komen over hydrologie, over waterbeheersing en over waterwegen. In 1995 werd door de drie gewesten zo’n samenwerkingsakkoord goedgekeurd, waarbij werd opgemerkt dat dit ‘een bevestiging was van de bestaande toestand, van afspraken die door de betrokken diensten reeds in de dagelijkse praktijk werden toegepast’. Het akkoord handelt over het beheer van bevaarbare waterwegen en scheepvaartrechten, over debieten en waterstanden, over het melden van verontreiniging … Minstens één keer per jaar moet het Intergewestelijk Overleg Waterwegen samenkomen. Voor de onbevaarbare waterlopen van tweede en derde categorie wordt rechtstreeks tussen de waterbeheerders afgesproken, bij ons is dat de provinciale dienst waterlopen. Het diensthoofd bevestigt dat daarover weinig of niet wordt vergaderd, dat de mensen elkaar kennen en contact met elkaar opnemen telkens een dossier of een probleem beide regio’s aanbelangt. Dat loopt vlot, er zijn geen moeilijkheden, liefst zo houden is de boodschap. Een vertegenwoordiger van Brussel maakt deel uit van de Algemene Vergadering van het Dijle-Zennebekken. Er worden nu ook afspraken gemaakt over waterzuivering. Voor het Zoniënwoud, een habitatrichtlijngebied dat zich uitstrekt over 4.400 ha en over de drie gewesten, tekenden de drie gewestministers in 2008 een intentieverklaring. Er is een samenhangende structuurvisie uitgewerkt, grensoverschrijdend. Twee grote beleidsprincipes staan voorop: de natuur- en milieuwaarden versterken en duurzame recreatie aanbieden. De opzet is om praktijken en stijlgewoonten te harmoniseren, bv. om dezelfde regels voor toegankelijkheid en dezelfde bewegwijzering in te voeren, zodat de bezoeker overal in het woud weet waaraan zich te houden. Daar komt veel bij kijken en het ligt soms in een
42
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
onverwachte hoek, zoals het krantenartikel over paddenstoelen plukken aantoont. Er is een uitgebreid overlegmodel uitgetekend: de ministers komen één keer per jaar samen; de bosbeheerders overleggen frequent in een stuurgroep; een overleggroep betrekt andere administraties en burgemeesters en gouverneurs bij het beheer; in een begeleidingsgroep worden natuurbewegingen, sport- en jeugdverenigingen, bosexploitanten en andere gebruikers uitgenodigd. In de praktijk is er de jongste jaren een intensief overleg gegroeid tussen de agentschappen die instaan voor het bosbeheer. Ze vergaderen zeer geregeld met de stuurgroep, overleggen veel ad hoc, werken samen aan projecten voor ontsnippering en voor toeristische toegangspoorten. Op het vlak van communicatie willen ze nog meer een eenstemmig verhaal brengen. De Vlaamse Landmaatschappij is de jongste jaren actiever geworden in de Vlaamse Rand rond Brussel, met verschillende landinrichtingsprojecten. Van daaruit hebben ze een brug geslagen naar het Brussels Instituut voor Leefmilieu (BIM). En met verschillende andere partners (Ruimte Vlaanderen en Stedelijke Ontwikkeling in het BHG, de Vlaamse en Brusselse bouwmeester) willen ze de potenties omtrent open ruimte in kaart brengen en een agenda voor de ontwikkeling ervan uitwerken: daarvoor werd in het voorjaar van 2014 het project Open Ruimte Brussel/Vlaanderen gelanceerd. Voor natuurbeleid weet men elkaar steeds beter te vinden, zijn er steeds meer contacten en afspraken tussen de ambtenaren in het veld. Voor grensoverschrijdende milieuhinder ligt dat moeilijker. De meest heikele punten zijn de luchtvervuiling en de lawaaihinder. Elk gewest voert zijn beleid, van afstemming is niet veel sprake. Luchtvervuiling is voor een groot deel te wijten aan het autoverkeer en daardoor verbonden aan de mobiliteitsproblematiek. Bij lawaaihinder is er heel veel te doen geweest over de geluidsoverlast van opstijgende of dalende vliegtuigen. De pogingen om daarvoor tot een gezamenlijk overlegd beleid te komen zijn niet goed gelukt, omdat de belangen en
43
de standpunten in het Brusselse en het Vlaamse Gewest zo uiteenlopend zijn. In het luchthavenakkoord van februari 2011 werd principieel overeengekomen om een ‘Overlegforum voor de luchthaven Brussel-Nationaal’ op te richten. In 2002 gebeurde dat ook, met een vertegenwoordiging van gemeentebesturen, milieuverenigingen en bewonersgroepen uit Brussel en Vlaams-Brabant. Er werd een vijftal keer vergaderd, zonder concreet resultaat, en dan stierf het initiatief een stille dood. In 2008 besliste de federale regering om opnieuw een ‘Overlegforum betreffende geluidshinder op en rond de luchthaven Brussel-Nationaal in het leven te roepen, met 32 gemeenten, Belgocontrol, de luchthavenuitbater, het Directoraat-generaal luchtvaart. Ook dit forum heeft sedertdien niet meer dan vijf keer vergaderd. Ondertussen bleef de kwestie voor discussie zorgen in en tussen de regeringen. De Brusselse regering vaardigde eenzijdig normen en boetes uit voor overvliegende vliegtuigen. Opeenvolgende federale ministers werkten plannen uit voor de verdeling van de vluchten en van de geluidsoverlast over de verschillende deelgebieden. Er kwamen gewijzigde plannen die werden gecontesteerd, toch doorgevoerd en dan weer teruggedraaid. Er waren besprekingen in Interministeriële Conferenties, discussies en procedures in het Overlegcomité. Er was dus niet zozeer een gebrek aan overlegorganen of -procedures, maar wel een te groot verschil in visie, waardoor overeenstemming niet mogelijk bleek. Dat illustreert dat niet zozeer de formele overlegstructuur, maar wel de mogelijkheid of de wil om tot een akkoord te komen, bepalend zijn voor het succes van overleg.
44
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
OVERLEG OVER MOBILITEIT: EEN DIK BESMEERDE BOTERHAM Mobiliteit is het meest evidente grensoverschrijdende vraagstuk en tezelfdertijd het meest penibele. In ieder van de gewesten kampen we met verkeersknopen, met opstoppingen, met de vraag naar beter openbaar vervoer, met de plaats voor langzaam verkeer, en met verkeersveiligheid. Die lastige kwesties vereisen visie, volgehouden inspanningen en veel investeringen. Verkeer en vervoer stroomt over de grenzen, dagelijks en massaal, Brussel en Vlaams-Brabant delen dezelfde zorgen en problemen. Binnen het brede beleidsdomein van de mobiliteit ontbreekt het dan ook niet aan pogingen en initiatieven om tot overleg en samenwerking te komen. De boterham van de mobiliteit is dik besmeerd met afspraken en structuren voor overleg. Of dit gezorgd heeft voor doorbraken en oplossingen met overtuigend resultaat, blijft een terechte vraag. Reeds in 1991 werden samenwerkingsakkoorden gesloten over het beheer en de verkeersregeling van wegen die de gewestgrenzen overschrijden en over het bus- en tramvervoer van en naar Brussel. ‘De Lijn, de MIVB en de TEC plegen regelmatig overleg, over het afstemmen van het vervoersaanbod en om de belangen van de gebruikers te vrijwaren, en in het bijzonder om de tarieven te harmoniseren, om de gepaste aansluitingen te verzekeren en om de klanten goed te informeren.’ In 1998 kwam er een principieel akkoord tussen het Vlaamse en het Brusselse Gewest om de samenwerking over het geheel van de mobiliteitsproblemen te regelen. Sedertdien vergadert een stuurgroep met de betrokken kabinetten, diensten en agentschappen van de Brusselse en de Vlaamse overheid tweemaandelijks over hoe dit principieel akkoord moet worden uitgevoerd en opgevolgd. Er volgden nog verschillende akkoorden: over vervoersbewijzen en gecombineerde abonnementen voor bus en tram (2001-2004); over de opmaak
45
van streefbeelden voor de Ring 0 en het betrekken daarbij van het Brusselse Gewest; over de integratie van tickets en tarieven voor het openbaar vervoer (2006); over het realiseren van infrastructuurprojecten voor openbaar vervoer opgenomen in het IRIS2-plan van Brussel en in de Mobiliteitsvisie 2020 van De Lijn Vlaams-Brabant (2010); over het verkeersmanagement op de Ring en de snelwegen (2010); over verkeerslichtenbeïnvloeding voor de bussen; over een kilometerheffing voor vrachtwagens en een verkeersvignet voor lichte voertuigen (2011); over fietssnelwegen en de opmaak van het zogenaamde FietsGEN (2012); sinds 2012 voeren de overheden in Brussel een strikter parkeerbeleid, wat de gemeenten in de Rand ertoe noopt om ook over hun parkeerreglementen te overleggen. In 2010 is gestart met een Vlaams-Brussels ministerieel overleg over interregionale mobiliteit, met kabinetsvertegenwoordigers, het departement mobiliteit en het Agentschap Wegen en Verkeer, de openbare vervoersmaatschappijen en de waterwegbeheerders. Het provinciebestuur is geen deelnemer aan dat overleg. De thema’s die worden besproken zijn o.m. de samenwerking tussen De Lijn en de MIVB, de optimalisatie van de Ring 0, het dynamisch verkeersmanagement, de fietsroutenetwerken, het vervoer te water. Er werden enkele werkgroepen opgericht, één daarvan heet ‘Fiets’ en die zorgde ervoor dat het plan van het FietsGEN er kwam. Wanneer De Lijn haar mobiliteitsvisie 2020 heeft uitgewerkt en in het kader daarvan het project voor enkele tramlijnen heeft opgezet, werden de Brusselse diensten (departement mobiliteit en MIVB) daar van meet af aan voluit bij betrokken. Een verhaal apart is het Gewestelijk Expresnet van de spoorwegen, het plan om met de trein mee te zorgen voor streekvervoer in een gebied tussen Brussel en enkele regionale steden zoals Leuven, Mechelen, Aalst, Nijvel en Waver. Wanneer Vlaams-Brabant in 1995 van start ging, liep daarover al overleg en werden we daarop als provinciebestuur uitgenodigd. De hoofdrol is in dit verhaal weggelegd voor de spoorwegen, dus voor de federale overheid, maar er is in de verschillende episodes altijd overleg geweest met de gewestelijke, provinciale
46
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
en gemeentelijke overheden. In 2003 sloten federale en gewestelijke overheden een formeel akkoord om het GEN te realiseren. Er is voorzien in een algemene, een strategische en operationele coördinatie, met op het hoogste niveau de ministers als deelnemers, op het praktisch-operationele de specialisten van de vervoersmaatschappijen. Bij de zesde staatshervorming werd afgesproken om binnen de NMBS een structuur op te richten om het GEN te beheren en daar ook de gewesten bij te betrekken. Een Koninklijk Besluit van april 2014 regelt de vertegenwoordiging van de gewesten in het ‘GEN-oriëntatiecomité’. Het luchtverkeer en met name de impact van de werking van de luchthaven van Zaventem en van de geluidshinder van vliegtuigen, is de voorbije 15 jaar nooit weggeweest uit het nieuws. De bevolking in de verschillende gebieden hebben verschillende belangen, hun overheden namen die over en verdedigen die, de ene keer in het politiek overleg op niveau van ministers en regeringen, een andere keer door zelf en autonoom maatregelen uit te vaardigen. Hierboven schetste ik al kort een verhaal van dat uitzichtloos overleg.
47
NOODHULP EN VEILIGHEID Branden, rampen, inbraken, verkeersongevallen … het doet zich altijd voor op een welbepaalde locatie, maar om de slachtoffers bij te springen of om misdrijven te voorkomen en te bestraffen, kan je niet louter redeneren binnen de grenzen van geografische omschrijvingen. De meeste aspecten van het veiligheidsbeleid behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid, die het optreden van hulp- en veiligheidsdiensten over de grenzen van gewesten en provincies heen kan organiseren en sturen. Toch rijzen er ook voor veiligheid eenzelfde soort vragen als voor andere beleidsdomeinen, over coördinatie, over samenwerking, over beleid dat is afgestemd op de specifieke situatie. Voor dringende hulpverlening, door ambulances en brandweer, wordt al lang gewerkt volgens het principe dat niet alleen de territoriale bevoegdheid telt, maar dat de dienst die op een bepaald ogenblik het snelst ter plaatse kan zijn, zorgt voor de interventie of minstens voor de versterking wanneer die nodig is. Dit principe wordt nu nog consequenter toegepast, sedert de regel van de ‘snelste adequate hulp’ is veralgemeend. In de praktijk betekent dit dat er voor verschillende (deel)gemeenten in de Vlaamse Rand al decennia-oude overeenkomsten zijn gesloten om brandweerinterventies te laten gebeuren vanuit posten van de Brusselse brandweer, omdat heel wat van die posten eerder aan de buitenkant van het Brusselse Gewest zijn gevestigd en de kazernes van de Vlaams-Brabantse brandweerdiensten verderaf liggen. Bij meer grootschalige interventies is het ook vaak de brandweer uit Brussel die met meer middelen ter versterking komt aanrukken. De samenwerking en versterking tussen Brussel en Vlaams-Brabant verlopen in principe niet anders dan die tussen de hulpdiensten uit verschillende provincies en roepen ook niet meer problemen op. Ook voor geneeskundige hulpverlening, wordt de snelst bereikbare ambulance uitgestuurd. Dat heeft al geregeld voor problemen en discussie gezorgd, omdat het medisch personeel dat een ziekenwagen uit Brussel (of uit Wallonië) bemant, niet of onvoldoende Nederlands kent. Daarvoor is al heel veel overlegd, zijn bijkomende hulpdiensten in de plaats gesteld, is er gesleuteld aan de regels over
48
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
welke ambulance naar welke plaats wordt gestuurd, maar dat belet niet dat er af en toe nog klachten binnenkomen over ambulanciers die een zieke of gewonde niet in het Nederlands kunnen helpen. Voor de structuur en de werking van de politie, wordt de indeling van de gerechtelijke arrondissementen gevolgd. Zoals we weten, was er tot aan de zesde staatshervorming één gerechtelijk arrondissement, één openbaar ministerie voor Brussel en voor Halle-Vilvoorde. Bij de politiehervorming is er één politiearrondissement voor Brussel en Halle-Vilvoorde opgericht, maar er werd wel telkens een substructuur voorzien voor Halle-Vilvoorde: een adjunct-DirCo (directeur-coördinator), een adjunct-DirJud (directeur gerechtelijke politie), een AIK in Asse (Arrondissementeel Informatie Kruispunt), Arrondissementeel Recherche Overleg voor de politiezones in Halle-Vilvoorde. Op justitieel vlak is men blijven werken met één Arrondissementele Raad Slachtofferzorg, met één Justitiehuis, met één gerechtelijk labo voor heel het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Je zou dus kunnen zeggen dat justitie en politie nog een eengemaakte structuur had voor wat sommigen de Brusselse Metropolitane Regio zijn gaan noemen. Wat heeft dat opgeleverd? Halle-Vilvoorde is een regio met meer dan 600.000 inwoners, op het vlak van het aantal misdrijven of op het vlak van verkeer scoort ze hoog op de probleemladder, de mensen zijn er minstens even bezorgd over hun veiligheid als elders. Toch zijn er over zowat de hele lijn minder mensen en middelen beschikbaar dan in vergelijkbare arrondissementen in Vlaanderen: minder parketmagistraten, veel minder rechercheurs, minder afstappingen van het gerechtelijk labo, minder controles door de wegenpolitie, minder justitieel welzijnswerk … Door deel uit te maken van één arrondissement met Brussel, stond de bevolking uit Halle-Vilvoorde in de schaduw, had ze minder stem, en we hebben nochtans geprobeerd te roepen. Werd het beduidend lager aantal mensen en middelen dan gecompenseerd door een efficiëntere coördinatie en samenwerking, omdat de politie kon werken onder één procureur des Konings en binnen één structuur? Niet of nauwelijks. De korpschefs van de lokale politie beklemtonen geregeld de nood aan gecoördineerde politieacties om een halt toe te roepen aan hardnekkige criminaliteit. Een voorbeeld daarvan: het aantal
49
woninginbraken per 100 woningen per jaar ligt in Halle-Vilvoorde hoger dan waar ook in Vlaanderen, hoger dan in de grootstedelijke regio’s Antwerpen en Gent, twee keer zo hoog als in het arrondissement Leuven. De vraag van de korpschefs vond geen gehoor bij de collega’s van de Brusselse politiezones die weliswaar deel uitmaakten van hetzelfde gerechtelijk en politiearrondissement, maar vanuit een Brussels standpunt redeneren en reageren. De pogingen om gecoördineerde politieacties over de gewestgrenzen heen in te bedden in de politiewerking, leverden zeer weinig op. Het is dus niet omdat diensten binnen eenzelfde structuur opereren, dat ieder deelgebied voldoende aan zijn trekken komt en dat er vlot wordt samengewerkt. Het was dus logisch dat we met de bestuurlijke overheden al lang tot de conclusie kwamen dat Halle-Vilvoorde nood had aan een eigen openbaar ministerie, een eigen procureur, een eigen politiearrondissement. Met de zesde staatshervorming is die er gekomen. Dat moet toelaten om te ijveren voor het gelijkwaardig uitbouwen en uitrusten van de politionele en van de justitiële diensten. De nood aan samenwerking en coördinatie tussen de politie van Brussel en Halle-Vilvoorde blijft even sterk bestaan, we moeten ook daar onverminderd voor ijveren.
50
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
IEDER MET ZIJN VLAG In andere beleidsdomeinen zoals welzijn, cultuur of toerisme zijn er veel minder akkoorden, afspraken of overlegfora. Voor persoonsgebonden aangelegenheden zoals welzijn, onderwijs of cultuur is het natuurlijk zo dat de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is in Vlaanderen én in Brussel. De samenhang in het beleid en de samenwerking tussen diensten kunnen door dezelfde minister, door hetzelfde departement worden bewerkstelligd. Daarvoor hoeven geen formele akkoorden met externe partners te worden aangegaan. Voor welzijn, onderwijs, cultuur of vrije tijd voorziet de wetgeving niet dat er moet overlegd worden tussen de overheden. In de praktijk merken we in deze beleidsdomeinen een sluimerende wens en intentie om tussen Nederlandstalig Brussel en Vlaams-Brabant tot meer wisselwerking te komen, maar in de praktijk blijft dat zeer bescheiden. Het gebeurt bijna uitsluitend door afspraken of projecten op het niveau van de instellingen en voorzieningen, veel minder op bestuursniveau. Opvallend is dat verschillende vormen van samenwerking groeien en dan weer wegdeemsteren. Op het vlak van cultuur werd in de jaren ‘90, steunend op de erfenis van Brabant, een gezamenlijke werking voor cultuurprijzen, voor koor- en toneeltornooien, voor amateurkunsten voortgezet, maar dat hield niet stand. In 2002 sloegen de KVS, het Kaaitheater en de culturele Centra De Westrand en Strombeek de handen in elkaar voor Kwartslag. Met een gezamenlijke pas kon je naar vier theaterproducties, er kwamen een gezamenlijke programmabrochure en promotie, met meer dan 100 producties per seizoen bundelde Kwartslag het grootste gedeelte van het aanbod in de Rand. Maar het initiatief kende een grote terugval en, met niet meer dan 16 producties waaruit nu nog kan worden gekozen, draait het op een laag pitje. De Nederlandstalige bibliotheken van Brussel hebben zich aangesloten bij het PBS-systeem van Vlaams-Brabant. Voor toerisme zien we een gelijkaardige evolutie. Aanvankelijk trokken Brussel en Vlaams-Brabant nog eens samen op, bij deelname aan beurzen en workshops, door in de toeristische brochures een pagina te voorzien voor de buur-
51
regio, door elkaars brochures door te geven voor de onthaalpunten. Maar dat ging verloren, op dit ogenblik is er geen contact of samenwerking meer met kunststad Brussel. Brussel komt niet meer aan bod in de brochures van de Groene Gordel en vice versa, er is ook geen uitwisseling meer van brochures. Ook op het vlak van jeugd en sport is er vandaag op beleidsniveau geen overleg of afstemming, geen structurele of ad-hocsamenwerking. Dat kan wel bestaan tussen clubs en verenigingen, maar ambtelijk of politiek zijn daar geen afspraken over. Nochtans werd in de loop der jaren op beleidsvlak, door de verantwoordelijke Vlaamse minister meermaals gepleit om inzake cultuur of toerisme tot meer afstemming en samenwerking te komen, tussen de instellingen uit Brussel en uit de Vlaamse Rand. De wens, de intentie om dat te doen is nooit opgegeven. Er zijn ook pogingen gedaan om dat vorm te geven, die soms overleven, soms weer wegebben, maar die alles bij elkaar zeer bescheiden zijn gebleven. Het Huis voor de Gezondheid is het platform voor de verschillende vormen van gezondheidszorg in Brussel. MediRand is een koepelorganisatie van huisartsenkringen in Halle-Vilvoorde. Beide hebben als doel om Nederlandstalige patiënten te begeleiden en door te verwijzen, zodat ze een medisch parcours in hun moedertaal kunnen afleggen. De zorgzoeker, een online databank met adressen in Brussel en in de Rand, helpt daarbij. Het Regionaal Overleg Gehandicaptenzorg (ROG), dat bestaat in elke provincie, werkt voor Vlaams-Brabant en Brussel samen.
52
2
DE BESTAANDE BRUGGEN: GAMMEL OF HANDIG?
SAMENGEVAT Ik heb geen volledige inventaris van alle overlegmechanismen tussen Brussel en Vlaams-Brabant willen opmaken, maar toch een uitgebreid overzicht willen bieden, omdat we daaruit volgens mij twee dingen kunnen leren. Ten eerste dat het beeld van twee regio’s die naast elkaar leven en zelfs niet willen proberen met elkaar te overleggen, dat zo’n beeld niet klopt. Er zijn veel initiatieven genomen, in een verder en in een recent verleden, er bestaan veel structuren en akkoorden. Als de vruchten die daaruit voortkomen te mager zijn, moeten we ons eerst terdege afvragen hoe dat komt, voordat we nieuwe structuren willen opzetten. Ik ga daar dadelijk op in. Ten tweede dat de manier waarop het overleg tussen Brussel en Vlaams-Brabant tijdens de voorbije decennia is ontstaan en gegroeid, wellicht een weerspiegeling is van de manier waarop men in de verschillende beleidsdomeinen tegenover elkaar staat. Er is geen allesomvattende, transparante overlegstructuur waar over de beleidsdomeinen heen heldere afspraken over een lange termijn worden gemaakt. Diensten en instellingen zoeken elkaar wel op om onder elkaar praktische regelingen te treffen en dat leidt tot praktische resultaten. In enkele belangrijke beleidsdomeinen zijn er vaste afspraken voor beleidsoverleg. Tussen Brussel en Vlaams-Brabant ontbreekt het niet aan overleg- en samenwerkingsinitiatieven: er bestaat een breed dispositief aan overleginstanties op beleidsniveau en aan werkgroepen of fora op ambtelijk niveau; er bestaat een hele batterij aan gewest-grensoverschrijdende akkoorden, maatregelen en afspraken. Er bestaan veel bruggen en bruggetjes, de ene discreter dan de andere, maar meer dan eens wordt van een brug die institutioneel maar gammel is toch handig gebruik gemaakt. Er bestaat heel wat, maar in het ene beleidsdomein werkt het beter dan in het andere.
53
De samenwerking tussen arbeidsbemiddelingen en -opleidingsdiensten geeft goede resultaten en wordt als positief ervaren, wat niet belet dat de actoren van het arbeidsmarktbeleid nog betere resultaten willen. Voor verkeer en vervoer zijn er wel degelijk concrete afspraken gemaakt en nieuwe projecten voor Brabant-Brussel uitgewerkt, maar zowat iedereen vindt het too little, too late als antwoord op de mobiliteitsuitdaging. De jongste vijf jaar zien we een nieuwe verstandhouding groeien voor natuur- en landschapsontwikkeling, voor het beheer van waterlopen was die er al langer. De grote problematieken van milieuhinder blijven en hangen nauw samen met mobiliteit en economische ontwikkeling. Voor politie en criminaliteitsbestrijding kon men nog terugvallen op één structuur, maar dat heeft niet geleid tot een evenwichtige uitbouw van de diensten en evenmin tot een sterke coördinatie. Binnen de sectoren welzijn, gezondheid, onderwijs, cultuur en vrije tijd, zijn er enkele versnipperde en bescheiden vormen van samenwerking. Als de vele vergaderingen en inspanningen om tot overleg te komen niet voldoende renderen, als de resultaten sterk verschillen van beleidsdomein tot beleidsdomein, ligt dat dan vooral aan de structuren voor overleg en samenwerking of is dat aan andere oorzaken te wijten?
3 INZETTEN OP EEN ZWARE STRUCTUUR OF GUNSTIGE VOORWAARDEN CREËREN?
55
Zowel bij beleidsverantwoordelijken, bij academici als bij organisaties uit het maatschappelijk middenveld horen we kritische stemmen over de bestaande samenwerking en oproepen voor meer toekomstige samenwerking tussen Vlaams-Brabant en Brussel. Het initiatief van de werkgeversorganisaties ‘Business Route 2018 for Metropolitan Brussels’8 kreeg veel weerklank. Het valt mij op dat het pleidooi van de werkgevers voor intergewestelijke samenwerking in een metropolitaan mobiliteitsbeleid9 bijna helemaal gaat over de thema’s en projecten waarover de mobiliteitsverantwoordelijken van de verschillende regio’s al samen rond de tafel zitten en al afspraken maken; het pleidooi gaat minder over een ander mobiliteitsbeleid dan over meer en snellere realisaties. De Brusselse Raad voor Leefmilieu, BRAL, probeerde in 2011 met het project Brussel aan de Rand10 meer vaart te krijgen in het intergewestelijk overleg. Eén van de aandachtspunten is het ontbreken van een gezamenlijke benadering over ruimtelijke ordening, waarbij het inplanten van grote publiekstrekkende complexen in het oog springt. Dat is ook een grote zorg van het Interregionaal Platform voor een duurzame economische ontwikkeling,11 opgericht door vakbonden, milieuverenigingen en middenstandsorganisaties. Het aftoetsen en afstemmen van de visie op ruimtelijke ordening tussen de twee regio’s is lang achterwege gebleven, pas sedert enkele jaren probeert men daarover elkaar te vinden. Met deze initiatieven laten middenveldorganisaties blijken dat zij hogere verwachtingen hebben van het overleg tussen Brussel en Vlaams-Brabant. In studies en debatten hebben menig academicus, maar ook veel politici de sterke wisselwerking tussen Brussel en de brede Vlaamse Rand onderstreept en zich uitgesproken voor sterkere vormen van samenwerking. Het moge duidelijk zijn dat wat tot vandaag functioneert aan overleg tussen die regio’s, beneden de verwachtingen van velen ligt.
www.brusselsmetropolitan.eu De Brusselse mobiliteitsknoop ontwarren. Intergewestelijke samenwerking in een metropolitaan mobiliteitsbeleid, juni 2010 10 www.bralvzw.be/project-brussel-aan-de-rand 11 www.brusselsnieuws.net/nl/nieuws/vakbond-milieubeweging-en-ondernemers-tegenmegashoppingprojecten 8 9
56
3
INZETTEN OP EEN ZWARE STRUCTUUR OF GUNSTIGE VOORWAARDEN CREËREN?
Hoe komt het? Ontbreekt het aan structuren of aan wettelijke regels voor overleg? Of spelen er andere factoren die maken dat het overleg niet uitmondt in vruchtbare samenwerking? Mij komt voor dat sociologische en politieke factoren sterker doorwegen dan het type overlegstructuur bij het al dan niet behalen van goede resultaten. Ik wil die even met u overlopen.
57
VOLDOENDE WEDERZIJDS VOORDEEL? Het afstemmen en samenwerken loopt vlot en loont wanneer de verschillende betrokken partijen er voldoende wederzijds voordeel uit halen. Dat is een rode draad die we kunnen volgen in de verschillende beleidsdomeinen. Voor het arbeidsmarktbeleid hebben werkzoekenden en werkgevers, Brusselaars en Vlaams-Brabanders ieder wat te winnen bij het beter doen aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Daardoor is er veel goodwill en bereidheid elkaar tegemoet te komen. Voor ruimtelijke ordening en het vestigingsbeleid voor bedrijven of grote complexen, liggen de kaarten anders. Visies over ruimtelijke ordening zijn op lange termijn ontzettend belangrijk, maar zorgen zelden voor snelle baten. Het aantrekken van investeringen loopt vaak in concurrentie tussen naburige regio’s, die de lusten voor de ander en de lasten voor zichzelf zien. Dat verklaart wellicht waarom er in het verleden weinig overleg was over ruimtelijke ordening en planning. De belangen van twee regio’s kunnen simpelweg tegengesteld zijn, wat maar al te duidelijk is in de kwestie van het vliegtuiglawaai. Brussel probeert met alle middelen om de vliegtuigen van Zaventem weg te houden uit het luchtruim boven de hoofdstad, de gemeenten en de subregio’s uit Vlaams-Brabant eisen een evenredige spreiding. De belangen zijn dermate uiteenlopend dat het overleg een dovemansgesprek wordt en dat de betrokken partijen elkaar eerder proberen te verschalken dan te verstaan.
58
3
INZETTEN OP EEN ZWARE STRUCTUUR OF GUNSTIGE VOORWAARDEN CREËREN?
BIKKELEN OM DE SCHAARSE MIDDELEN Een factor van belang is of er voor een problematiek ruime middelen en mogelijkheden zijn, dan wel of er krapte en schaarste heerst. Dat we niet sneller opschieten met oplossingen voor de mobiliteit, is volgens mij niet in de eerste plaats te wijten aan verschillen in visie of aan het strak kamperen op eigen standpunten, maar veeleer aan de schaarste aan investeringsmiddelen en de krapte aan ruimte. Ik wil de verschillen in standpunt die bestaan tussen Brussel en Vlaams-Brabant niet weggommen, maar het zijn vooral de nood aan geld en de procedures voor de aanleg van infrastructuur die mobiliteitsprojecten moeizaam en langzaam doen verlopen. Een goed voorbeeld daarvan is het GEN, het Gewestelijk Expresnet. Zowel het Brusselse Gewest als Vlaams-Brabant was daar vragende partij voor, beide wilden we dat de spoorwegen dat netwerk zouden uitbouwen. De spoorwegen waren daar niet tegen, maar wilden daarvoor extra financiële toezeggingen van de federale regering. Dat liet lang op zich wachten. De aanleg van de Josaphat-tunnel en het op vier sporen brengen van een aantal spoorlijnen vereisten een lange planning en tot op dit ogenblik maken enkele protesten en rechtszaken dat men op een paar plaatsen niet verder kan. Het zijn vooral de discussies over de kredieten en de procedureslagen die zorgden voor grote vertraging bij de realisatie van het GEN, veel meer dan de verschillen in opstelling tussen Vlaams-Brabant en Brussel over enkele specifieke aspecten. Het bikkelen om de schaarse middelen speelt ook sterk mee op de achtergrond van het veiligheidsbeleid. Het openbaar ministerie en de federale politie zitten al jaren krap bij kas. Brussel vraagt meer mensen en middelen om het hoofd te bieden aan de scherpe veiligheidsproblemen en aan de vele dossiers van Justitie. In Halle-Vilvoorde maken we aanspraak op naar verhouding even veel mensen en middelen als in de andere arrondissementen in Vlaanderen. Het zijn in de eerste plaats de budgettaire beperkingen die het normaal inlossen van die verwachtingen belemmeren en die voor spanningen zorgen.
59
VLOT OVERLEG TUSSEN REGIO’S HANGT SAMEN MET DUIDELIJKE ROLVERDELING TUSSEN DE BESTUREN BINNEN DE REGIO’S Hoe eenvoudiger en coherenter het bestuur is georganiseerd aan iedere kant, des te eenvoudiger en vlotter kan het overleg tussen regio’s lopen. Wanneer aan de ene of de andere zijde de verantwoordelijkheden niet eenduidig zijn toebedeeld, wanneer de besluitvorming binnen een regio gecompliceerd en moeizaam verloopt, dan zal dat afkleuren op het overleg, dan wordt het moeilijker om afspraken te maken en overeenkomsten te sluiten. Vanuit Vlaanderen zijn we al eens geneigd te wijzen op het complex communautair arrangement en op de ingewikkelde institutionele constructies in het bestuur van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.12 Een gewestregering en -parlement met communautaire versleuteling; gemeenschapsbevoegdheden die over de Vlaamse regering, de Franse Gemeenschapsregering en de Gemeenschapscommissies verspreid zijn; de federale regering en de Europese instellingen die een feitelijke impact hebben; de gemeenten die staan op hun zelfstandigheid en bevoegdheden: het is niet altijd bevorderlijk voor een helder beleid. Maar de pot moet de ketel niet verwijten, aan Vlaamse kant zingen ook nogal wat verschillende stemmen mee in het bestuurskoor, wat meer dan eens schaadt aan de harmonie. De Vlaamse overheid heeft de bovenhand in het bestuurlijk samenspel, oefent bevoegdheden uit en beheert kredieten die voor de streekontwikkeling bepalend zijn en dus ook essentieel zijn in het overleg met Brussel. De Vlaamse overheid met haar verschillende agentschappen blinkt zelf niet altijd uit in eenstemmigheid of samenzang en haar betrokkenheid bij de streek is niet altijd vanzelfsprekend. De lokale en de streekbesturen willen ook hun stem laten horen, maar zijn niet altijd goed op elkaar afgestemd. Het provinciebestuur zou een natuurlijke gesprekspartner kunnen zijn voor de Brusselse regering, we kwamen in de voorbije jaren geregeld bijeen met Brusselse ministers, vooral de Ne12
www.kuleuven.be/metaforum/docs/pdf/wg_6_n.pdf
60
3
INZETTEN OP EEN ZWARE STRUCTUUR OF GUNSTIGE VOORWAARDEN CREËREN?
derlandstalige dan, maar het verschil in bevoegdheden en financiële slagkracht met de overheden van het Brusselse Gewest is te groot om vanuit de provincie het overleg vlot te trekken. Het onderuit halen van de bevoegdheden en de financiële slagkracht van het provinciebestuur is niet van aard om de rol van de provincie als gesprekspartner met Brussel sterker te maken. Niemand kan voorbijgaan aan de rol van de gemeenten in de relatie met Brussel. Maar voor het gemeentelijk bestuursniveau in Vlaams-Brabant is niet altijd duidelijk wie namens wie spreekt en hoe zij samen afspraken kunnen maken en uitvoeren. De ene keer verheffen zich gezaghebbende stemmen onder de burgemeesters, een andere keer verenigen de burgemeesters zich in een platform, of ze doen een beroep op het RESOC als spreekbuis, of ze vragen aan de intercommunale Haviland om een project of actie op te zetten. Een klein voorbeeld om dat te illustreren, opnieuw uit het mobiliteitsbeleid. Al lang wordt gezegd dat, om de automobiliteit naar Brussel in te perken, het essentieel is om binnen het Brusselse Gewest een strikter en eenduidig parkeerbeleid te voeren. Dat lag ingewikkeld, want de gemeenten waren daarvoor bevoegd. Een paar jaar geleden heeft het Brusselse Gewest na overleg met hun gemeenten dat strikter parkeerbeleid ingevoerd, zoals al lang was bepleit. Dat laat zich natuurlijk ook voelen over de gewestgrens, vooral in gemeenten van de Noordrand. Waardoor die gemeenten zich nu afvragen hoe zij hun parkeerbeleid gezamenlijk kunnen aanpakken. De verhouding regelen tussen naburige huishoudens met verschillende belangen, is op zich al geen simpele opgave. Als binnen ieder van de huishoudens de interne relaties gecompliceerd en de afspraken onder elkaar rommelig zijn, dan maakt dat de opgave nog minder eenvoudig. Werken aan een beter overleg tussen Brussel en Vlaams-Brabant, vraagt ook dat binnen ieder van de regio’s werk wordt gemaakt van bestuurlijke vereenvoudiging.
61
VERTROUWEN VS. ACHTERDOCHT Heerst er vertrouwen of is er sprake van wantrouwen tussen de partners in een overleg? Dat is cruciaal voor de kansen op slagen en voor de wijze van aanpakken. We doen er goed aan daar nuchter naar te kijken. Je kan preken dat je met een voluntaristische aanpak de hinderpalen wel zal wegwerken, maar helaas is niemand vrij van erfzonden en spelen sociaal-politieke wetmatigheden een sterke rol. Sociologisch zijn de banden en de verwevenheid tussen Brussel en Vlaams-Brabant zeer sterk, dat heb ik in het eerste deel van mijn toespraak belicht. Dat men is beginnen te spreken over een metropool is begrijpelijk. De sprong maken dat daarvoor ook één of andere vorm van metropolitaan bestuur nodig is, roept vragen op en achterdocht. Waar ligt de verklaring? Vlaams-Brabant heeft lange tijd met Brussel en Waals-Brabant deel uitgemaakt
van een overkoepelend bestuur, de provincie Brabant. Ik denk niet dat dat in de herinnering leeft als een zeer geslaagd huwelijk, waarin de Vlaams-Brabantse besturen, verenigingen en bevolking beter aan hun trekken kwamen dan na de splitsing. Het
pleidooi van stadsregionale samenwerking en besturen leeft al lang
en niet alleen in België. Bijna altijd staan de omliggende gemeenten huiverig tegenover de opname in een stadsregionaal verband of in een vorm van metropoolbestuur. Tijdens een studiesessie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft een Nederlandse professor belicht hoe het project van de burgemeesters van Den Haag en Rotterdam voor een metropool, met 24 gemeenten en 2,2 miljoen inwoners, gestuit is op veel weerstand van de omringende gemeenten en van het provinciebestuur. De professor stelde dat er een goed onderscheid moet worden gemaakt tussen metropolen en metropoolbesturen. Hij stelde de vraag of een metropoolbestuur effectief is: ‘Elk wetenschappelijk en empirisch bewijs ontbreekt dat aantoont dat het beter is dat metropolen uitgroeien tot bestuurlijke arrangementen.’
62
3
INZETTEN OP EEN ZWARE STRUCTUUR OF GUNSTIGE VOORWAARDEN CREËREN?
Niet
iedereen houdt van de stad. Moderne verlichte stedelijken kunnen dat
achterlijk vinden, het is nu eenmaal zo dat een deel van de bevolking de grootstad liefst buiten haar leefwereld wil houden en dat je die mensen en meningen niet onder de mat kan vegen. Niet iedereen leeft of denkt kosmopolitisch. De situatie van Brussel en Vlaams- en Waals-Brabant is extra en zwaar beladen
door de communautaire context. Het vastleggen van de taalgrens en het indelen van België in deelstaten is er gekomen als antwoord op reële problemen en behoeften. Dat hoeft de samenwerking over de gewestgrenzen niet in de weg te staan, maar de communautaire gevoeligheden moeten wel worden gerespecteerd. De
brede regio rond Brussel bestempelen als het hinterland, dat enkel bestaat
bij gratie van een grootstad en dat eet uit de hand van het economisch rijke Brussel, zonder recht te doen aan de veelzijdige en complexe ontwikkelingen en verbanden, lokt natuurlijk de vrees uit van dominantie en van een eenzijdige claim van Brussel op zeggenschap in het bestuur van dat hinterland. Terwijl de realiteit van Halle-Vilvoorde en Vlaams-Brabant veel complexer en genuanceerder is dan een gerichtheid op één enkel centrum, Brussel. We
moeten het niet wegsteken, ook de vrees dat men als inwoners of als
gemeenten uit de Rand meer zou moeten betalen, dat men bij het opgaan in een metropolitaan verband een groter deel van zijn inkomen zou moeten afstaan, speelt een rol. Sommigen proberen daar zedig over te zwijgen, anderen komen daar rond voor uit. Ook bij Franstalige politici hoorde ik hogere lasten al meermaals vermelden als reden waarom bijlange niet alle Franstalige inwoners happig zijn om op één of andere manier aan te sluiten bij Brussel.
63
Als men voorstander is van meer overleg en samenwerking, is het niet voldoende ons op te roepen om meer met elkaar te praten, om meer goede wil aan de dag te leggen. We moeten de voorwaarden, de factoren die sterk bepalend zijn voor de kansen op succes, zorgvuldig analyseren en nuchter onder ogen zien. Er zal evenveel aandacht moeten zijn voor het werken aan die voorwaarden als voor het creëren van meer overleg.
4 EEN SPRONG VOORWAARTS
65
De tijd lijkt mij rijp om een sprong voorwaarts te maken in het Brussel-Brabant overleg. Daar zijn verscheidene redenen voor. We
zien dat sedert een aantal jaren de relaties op het terrein tussen Brusselse
en Vlaamse overheden meer ontspannen zijn. Besturen en diensten leggen onderlinge contacten en verkennen de mogelijkheden om gezamenlijk meer samenhangend beleid uit te bouwen. Een leidend ambtenaar verwoordde het zo: ‘Er is meer wederzijds gesnuffel dan ooit. Initiatieven op de werkvloer of op ambtelijk niveau zijn het meest efficiënt. We gaan het best voor een praktijkgerichte aanpak, vertrekkend van de noden uit het veld. Onder de radar wordt vaak het meest bereikt.’ In verschillende beleidssectoren maken administraties uit Brussel en uit Vlaams-Brabant afspraken om hun projecten en hun regulier werk beter op elkaar af te stemmen. Uit
het maatschappelijk middenveld komt steeds sterker de roep om tussen de
regio’s het beleid beter te coördineren. De werkgeversorganisaties uit Brussel en Vlaams-Brabant vragen daar expliciet naar en werkten een ‘business-route’ uit. Milieuorganisaties hebben al een paar keer aan de bel getrokken om milieuproblemen en -effecten grensoverschrijdend te bekijken. Ook vakbonden en middenstandsorganisaties roeren zich en vragen een interregionale benadering van nieuwe ontwikkelingen en projecten. Het
besef groeit dat we er weinig baat bij zullen hebben om elkaar te be-
concurreren, maar dat we er alle belang bij hebben om ons zo goed mogelijk te positioneren tussen Europese grootstedelijke regio’s. Daarin zullen we beter slagen naarmate we een betere synergie tussen Brussel, Vlaams- en Waals-Brabant kunnen creëren. Zeker de diensteneconomie vertoont in Europa de neiging om zich sterker te concentreren in grote metropolen, vanwege de schaalvoordelen en de innovatiedynamiek.13 Brussel-Brabant heeft daarvoor de troeven, maar we kampen eveneens met de typische problemen: gebrekkige mobiliteit en veel congestie; grote krapte aan (betaalbare) ruimte; dualisering, vooral wegens een moeizame integratie van inwoners van vreem13
Van Dooren Metro-economie
66
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
de afkomst en wegens te lage scholing; onveiligheid. Om onze troeven goed uit te spelen en om onze problemen beter te beheersen of op te lossen, zal betere samenwerking nodig zijn. In
de zesde staatshervorming is beslist over te gaan tot de oprichting van
een ‘hoofdstedelijke gemeenschap van Brussel’, met het oog op overleg over gewestaangelegenheden.14 De thema’s voor overleg zijn werk, economie, ruimtelijke ordening, mobiliteit en leefmilieu. Mobiliteit, wegenwerken en verkeersveiligheid worden in het bijzonder vermeld. In haar regeerakkoord verbindt de Brusselse regering zich ertoe om ‘alles in het werk te stellen om vorm te geven aan dit nieuwe overlegorgaan en om het goed te laten werken’. De Vlaamse regering besteedt in haar regeerverklaring bijzondere aandacht aan ‘het leefbaar en groen houden van de Vlaamse Rand en aan het betrekken van alle actoren bij een globaal geïntegreerd beleid voor alle inwoners van de Vlaamse Rand’. Met de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wil Vlaanderen ‘bilateraal overleg m.b.t. mobiliteit, werk en ruimtelijke ordening en samenwerken om concrete uitdagingen die zich ter zake stellen aan te pakken’.
14
Bijzondere Wet tot hervorming van de instellingen art. 92, bis § 7
67
DE VRAAG IS HOE? Met de hierboven beschreven opstelling van de regeringen, van het middenveld en van de diensten op de werkvloer, lijkt de situatie mij gunstig om ernstige stappen vooruit te kunnen zetten naar een beter overleg en een sterkere synergie tussen Brussel en Vlaams-Brabant. Om dat succesvol te doen, zal dat doordacht moeten gebeuren, zullen we goed rekening moeten houden met het verleden dat we meedragen, zullen we de gevoeligheden en belangen van iedere regio moeten respecteren, mogen we de autonomie van elke regio niet in vraag stellen, zullen we oog moeten hebben voor de te vervullen randvoorwaarden. De vraag is hoe we de stappen zetten om daadwerkelijk vooruit te gaan? Want je kan je voeten ook zo plompverloren zetten dat je meteen uitschuift. Dat begint bij de positie die men elkaar toebedeelt en ook de gebruikte taal en terminologie is daarbij van belang. Wanneer de Vlaamse Rand, heel Halle-Vilvoorde of zelfs heel Vlaams-Brabant wordt bekeken in functie van Brussel, dan starten we op een slechte voet. Niemand kan in twijfel trekken dat de interactie en de relaties met Brussel sterker zijn dan met een andere stad of regio, maar toch is Halle-Vilvoorde geen monocentrisch op Brussel gericht gebied. Halle-Vilvoorde is niet louter de buitenkant of het hinterland van Brussel. In de verschillende teksten, debatten en studiemomenten over het onderwerp, wordt steevast gesteld dat de brede Vlaamse Rand samen met Brussel een metropool vormt en dat is terecht en correct. Maar verschillende auteurs wijzen op het polycentrisch karakter van het gebied, er is geen eenzijdige gerichtheid op de hoofdstad. Halle-Vilvoorde is niet alleen deel van de metropool rond Brussel. Het is ook een deel van de Vlaamse Ruit, het verdicht gebied met als hoeken Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven. Binnen de Vlaamse Ruit worden Leuven en Mechelen genoemd als kleinere, maar op zich functionerende stadsgewesten, die ook een belangrijke wisselwerking met Halle-Vilvoorde hebben. En laat ons niet uit het oog verliezen dat er in Halle-Vilvoorde ook goed uit de kluiten gewassen steden en gemeenten zijn, waar op eigen kracht initiatieven en ontwikkelingen worden doorgezet. Wil ik daarmee het belang van de wisselwerking
68
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
met Brussel minimaliseren? Geenszins, in het eerste deel van mijn toespraak heb ik duidelijk aangegeven dat de verhuisbewegingen, de pendelarbeid, het gebruik van voorzieningen zich vooral met Brussel voordoen. In het soort schetsen die men gebruikt in de ruimtelijke ordening zou de band van Halle-Vilvoorde met Brussel met een veel dikkere
worden aangeduid dan die met de andere
steden in de Vlaamse Ruit, volkomen terecht. Maar die andere pijlen zijn er wel, de realiteit is genuanceerder dan een monocentrische gerichtheid op Brussel. De Vlaamse regering ziet Vlaanderen als een groen en dynamisch stedengewest15 en daar maakt Halle-Vilvoorde ten volle deel van uit. Een tiental jaar geleden was ik aanwezig bij de opening van een nieuwe vestiging, een distributiecentrum van een groot farmaceutisch multinational met Franse wortels, SANOFI. Ik vroeg hen waarom ze voor een vestigingsplaats in Vlaams-Brabant hadden gekozen. Hun keuze lag aan een combinatie van redenen: als farmaceutisch bedrijf wilden ze graag een plaats niet ver van Leuven, om de contacten met universiteit en ziekenhuis te kunnen aanhalen; ze wilden een aanwezigheid in Vlaanderen, want ze hadden al vestigingen in Wallonië en Brussel; ze wilden ook niet te ver van Brussel als hoofdstad gelegen zijn; een goede verbinding met Antwerpen was een bijkomende troef. En dus hadden ze gekozen voor Boortmeerbeek, maar het had net zo goed Kampenhout of Zemst kunnen zijn. Dat vat goed de positie van Halle-Vilvoorde samen: dicht bij Brussel, dicht bij de Vlaamse steden. Sedertdien heeft SANOFI overigens een bedrijf in Geel overgenomen en zijn Belgisch hoofdkwartier in Diegem gevestigd. Bij elk overleg moet men rekening houden met en recht doen aan het polycentrisch karakter van Halle-Vilvoorde, ook in de benaming die wordt gekozen. Je kan je de vraag stellen of de termen ‘Metropolitaan gebied Brussel’ en ‘Hoofdstedelijke Gemeenschap van Brussel’ psychologisch de verstandigste keuzes zijn om de gemeenten van Vlaams-Brabant met een positieve ingesteldheid naar het overleg uit te nodigen? Ook het veelvuldig gebruik van de term ‘het hinterland 15
VIA Vlaanderen in Actie
69
van Brussel’ om Halle-Vilvoorde of Vlaams-Brabant aan te duiden, komt bevoogdend over. Bovendien dekken die termen wel een belangrijk deel van de realiteit, maar niet de hele realiteit. Dat is zeker zo voor het nieuwe overleg dat in de Bijzondere Wet op de hervorming van de Instellingen is ingeschreven. Er werd afgesproken en er is in de wet ingeschreven dat alle gemeenten van Vlaamsen Waals-Brabant automatisch partner zijn in het overleg. Zouden we dan niet spreken over het Brussel-Brabant Overleg? Zou dat niet veel meer recht doen aan de positie en aan de verwachtingen van ieder? Ik vraag mij echt af of de mensen in Aarschot, Leuven, Jodoigne of Tienen zich zien als een onderdeel van de Hoofdstedelijke Gemeenschap van Brussel? Ik betwijfel zelfs sterk of de Vlaamse gemeenten in de Rand graag zo worden bestempeld? De naam is misschien niet het meest belangrijke, essentieel is wel dat Halle-Vilvoorde erkend wordt als een regio met een eigen dynamiek, met een wisselwerking in meer dan één richting, waarbij de banden met Brussel wel het zwaarst doorwegen, maar niet de enige zijn.
70
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
VALKUILEN Ik wil nog waarschuwen voor enkele valkuilen. Bij
de laatste staatshervorming is afgesproken om een vrijwillig overleg te
organiseren over gewestaangelegenheden, de zgn. grondgebonden materies. Toch hoor ik hier en daar stemmen opgaan en zie ik suggesties opduiken voor een vorm van overkoepelend bestuur, waarbij de besluitvorming afhankelijk wordt gemaakt van het te voeren overleg. Als zoiets er al ooit zou kunnen komen, is de tijd daar nu zeker rijp voor. De bedoeling moet zijn om ideeën, inzichten en plannen naast elkaar te leggen en aan elkaar te toetsen. Het doel is een positieve stimulans voor elkaar te zijn, om te zien waar visies kunnen samensporen, om elkaar sterker te maken. Als het overleg wordt ervaren als een middel voor de over-het-muurtje-kijkende-buur om lastig te doen, om elkaar een pad in de korf te zetten door besluitvorming te vertragen en te bemoeilijken, dan zal dat overleg gauw een futloos verplicht nummertje worden. Het respect voor de autonomie van iedere regio is een essentiële voorwaarde voor succes. Men
moet er zich zeker voor hoeden om een verdoken communautaire stra-
tegie binnen te smokkelen in het hele overleg. Als Franstalig Brussel wil proberen om, buiten de geldende afspraken tussen de gemeenschappen om, via dit overleg steun te organiseren aan de Franstaligen in de Rand, dan zal het vertrouwen meteen ondermijnd zijn. Dat is de reden waarom de Vlaamse regering nog eens duidelijk onderstreept dat het overleg tussen Vlaams-Brabant en Brussel moet gaan over gewestaangelegenheden. Ik
heb gewezen op de verschillende vormen van overleg en samenwerking
die de jongste jaren van onderuit groeien. We moeten ons er voor hoeden die dynamiek stil te leggen of te versmachten door eerst de brede visie of de grote lijnen te willen vastleggen in een globaal overleg. Toenadering zoeken over de visie die in beide regio’s leven over de ontwikkelingen in de toekomst
71
is zeer nuttig, maar mag geen reden zijn om te wachten met praktijkgerichte samenwerking. Binnen hetzelfde gewest is het al niet altijd voor de hand liggend om een duidelijke en gedragen visie te ontwikkelen, dat vraagt in ieder geval tijd en mondt niet altijd uit in een toekomstplan waaruit de te zetten stappen en de te ondernemen acties helder voortvloeien. Neem de visie over het Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel: daar is lang over gestudeerd en gedebatteerd; niet iedereen was gelukkig met het resultaat; het ruimtelijk uitvoeringsplan dat ervoor werd opgesteld is vernietigd. Waarover al moeilijk een consensus bereikt wordt binnen één gewest, daarover zal het niet met een wandelingetje in het park zijn dat we met twee gewesten op eenzelfde golflengte geraken. Daarom moeten we de moeilijke dossiers niet uit de weg gaan, maar dat zou praktische samenwerkingen op de werkvloer niet in de weg mogen staan. We moeten elkaar ook willen helpen in kleine dossiers en daarmee vertrouwen opbouwen voor moeilijke discussies, veeleer dan het been stijf te houden in kleine vragen omdat er over de grote vraagstukken nog discussie is. We
moeten ook aanvaarden dat er in sommige beleidsdomeinen of voor
sommige dossiers verschillen en geschillen zullen blijven. We weten waar een aantal moeilijke knelpunten liggen, bv. de vestiging van grote (winkel)complexen en de vliegroutes vanuit Zaventem. Met het overleg tussen Brussel en Vlaams-Brabant moeten we proberen de standpunten dichter bij elkaar te brengen, maar als we voor het overleg tussen de regio’s het adagium hanteren dat er een akkoord is over niets zolang er geen akkoord is over alles, dan zullen we niet ver geraken. We
moeten vooral de belangen die we delen en de kansen die voor ons lig-
gen voor ogen houden. Op Europees en op wereldvlak zien we dat centraal gelegen en dicht bevolkte, sterk verstedelijkte regio’s een grote aantrekkingskracht uitoefenen op mensen en op bedrijven. Daar vinden we een grote concentratie van economische en andere activiteiten, daar wordt meerwaarde voortgebracht - intellectueel en financieel - om innovatie en nieuwe ontwik-
72
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
kelingen te schragen. Brussel en de Vlaamse Ruit zijn vandaag metropolen in Europa. Brussel is het belangrijkste politieke centrum en één van de belangrijkste zakencentra, Antwerpen heeft één van de grootste havens, Leuven loopt voorop als kennisregio, Zaventem is één van de grote Europese luchthavens. De metropolen groeien verder, economisch en demografisch, dat is ook zo voor Brussel, voor de Vlaamse Ruit, voor Vlaams-Brabant. De tewerkstelling groeit niet genoeg mee, lees ik in analyses.
73
DE UITDAGINGEN VOOR EEN METROPOLITANE REGIO De mogelijkheden die voor ons liggen zullen we beter kunnen benutten naarmate we de problemen beter beheersen. In zowat alle metropolen zien we dezelfde uitdagingen naar voren komen: Hoe
gebruiken we het best de schaarse ruimte?
Dat is vooral de vraag van ruimtelijke ordening en van streekontwikkeling. Hoe
kunnen we de regio vergroenen en leefbaarder maken?
Hoe
zorgen we voor een voldoende vlot verkeer en vervoer?
Hoe
laten we vraag en aanbod van werk beter op elkaar aansluiten?
Hoe
zorgen we voor een efficiënt bestuur?
Ieder zal hierin de kwesties herkennen die ons in Vlaams-Brabant en in Brussel sterk bezighouden. Die kwesties staan voorop in de standpunten van de Vlaamse en Brusselse regering over waar er synergie tussen de regio’s moet worden nagestreefd. Op ieder van die kwesties wil ik kort ingaan.
74
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
DE SCHAARSE RUIMTE VERDELEN Eén van de kenmerken van metropolitane gebieden is dat ze sterk groeien terwijl de beschikbare ruimte beperkt is. Dat is voor Brussel en voor Vlaams-Brabant niet anders. De bevolking in Vlaams-Brabant groeit sneller dan gemiddeld in Vlaanderen; 0,82% per jaar t.o. 0.71%. Dat zorgt in de Vlaamse Rand voor een bevolkingsdichtheid van 862 inwoners/km², tegenover gemiddeld in Vlaanderen 472 inwoners/km². 27,3% van de oppervlakte van de Vlaamse Rand is bebouwd, terwijl dat gemiddeld in Vlaanderen 18,7% is. Ook Leuven en zijn regio groeien snel en hebben geen overschot aan ruimte. De dichte bevolking en de drukke bebouwing zorgen, samen met de centrale ligging, voor de meeste congestie op de wegen in Vlaanderen, voor druk bezet openbaar vervoer, voor grote druk op de woningmarkt.16 Hoe we de groei kunnen opvangen en de kwaliteit van de leefomgeving kunnen verbeteren, is de cruciale uitdaging voor het ruimtelijk beleid. Zowel in het Vlaamse als in het Brusselse Gewest ging er in de voorbije decennia meer aandacht naar ruimtelijke planning, maar ieder bleef daarbij zijn eigen koers varen. In een meer gevorderd stadium van de plannen werden de wettelijk voorgeschreven procedures van consultatie, advies of overleg wel gevolgd, maar bij het uitwerken van concepten of plan-ideeën in een vroege fase was er nauwelijks onderlinge afstemming. Pas sedert een paar jaar zoeken de verantwoordelijken voor ruimtelijke ordening elkaar op om al in een vroeg stadium tot uitwisseling te komen. In 2012 hebben de ministers van de drie gewesten een ‘Informatieforum voor Ruimtelijke Ordening’ opgericht. Afgesproken werd om studies, analyses, visies en belangrijke projecten met elkaar uit te wisselen en zo aan kennisdeling te doen. Mogelijke gemeenschappelijke strategieën, voor bv. een gebiedsgericht beleid voor de logistieke sector of voor het opwaarderen van stedelijke gebieden, kunnen worden besproken.
Een gewoon woonhuis kost in de Vlaamse Rand gemiddeld een kwart meer dan elders in Vlaanderen, bouwgrond kost per m² gemiddeld een derde meer. 16
75
Onlangs zijn Ruimte Vlaanderen, Brussel Stedelijke Ontwikkeling en OVAM een partnerschap aangegaan voor een Territoriaal Ontwikkelingsprogramma17 voor de Noordrand. Het gebied omvat Vilvoorde, Machelen, Zaventem, Parking C op grondgebied Grimbergen, de Heizelvlakte op grondgebied Brussel, Neder-Over-Heembeek, Haren, Evere en Schaarbeek. Het doel is een langetermijnvisie voor het gebied te ontwikkelen, die als basis kan dienen voor een interregionaal ruimtelijk beleid. Het provinciebestuur wordt daar ook bij betrokken. In het voorjaar 2014 zochten ambtenaren uit beide regio’s (van Brussel Stedelijke Ontwikkeling, Brussel stad, Ruimte Vlaanderen, de dienst ruimtelijke ordening van de provincie en de coördinator van het strategisch project Vilvoorde-Machelen) elkaar op voor een terreinbezoek en om van elkaar een reeks projecten te leren kennen: Schaarbeek Vorming, Dockx Brussel, Buda kanaalplan en B-post, Watersite en Drie Fonteynen, CAT-site. De afspraak is om daar een vervolg aan te geven. Als dankzij het informatieforum, het TOP Noordrand en het informeel ambtelijk overleg het vertrouwen kan groeien, wordt een betere afstemming tussen beleid en planning in beide gewesten mogelijk. Dan kunnen de bevoegde overheden al in een vroege fase samen zitten om tot overlegde en gedeelde visies te komen. Als die openheid er komt, dan dienen zich kansen aan, maar zijn ook keuzes noodzakelijk. Die moeilijke keuzes zullen gaan over welke winkel, sport of vrijetijdscomplexen zich waar en onder welke voorwaarden kunnen vestigen; welk openbaar vervoer we mogelijk willen maken met welke infrastructuur; welk soort woonvormen we waar toelaten; waar we open ruimte vrijwaren van bebouwing en van inname voor commerciële doeleinden. Al die inhoudelijke keuzes hebben grote maatschappelijke en financiële implicaties. Overleg gaat niet alleen over informatie uitwisselen en in kaart brengen, het gaat ook over knopen doorhakken over het toebedelen van schaarse ruimte.
Een TOP is een nieuw instrument in het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Een Territoriaal Ontwikkelingsprogramma brengt de relevante belanghebbenden samen om in een bepaald gebied vanuit gemeenschappelijke doelstellingen tot een programma van realisaties op korte en middellange termijn te komen. 17
76
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
Er liggen ook andere kansen op groei en tewerkstelling dan door te mikken op grote complexen die veel autoverplaatsingen uitlokken. Bij vergelijking tussen Europese metropolitane regio’s is vastgesteld dat er in Brussel en omliggende minder mensen tewerkgesteld zijn in het toerisme en in de horeca dan in andere regio’s. Daar liggen kansen, die we in wederzijds voordeel beter zullen kunnen benutten indien we de toeristische strategie en promotie opnieuw op elkaar afstemmen en indien we aan hetzelfde zeel trekken.
77
DE REGIO VERGROENEN EN LEEFBAAR HOUDEN De demografische groei in Brussel en in Vlaams-Brabant noopt onvermijdelijk tot verdichting van woonwijken en van bedrijfsvestigingen. Daartegenover staan de uitgesproken ambities van de besturen voor duurzaamheid, vergroening, leefbaarheid, klimaatneutraliteit. We vinden die ambitie terug bij alle bestuursniveaus. Het Vlaamse Gewest beklemtoont in haar regeerakkoord dat ze de Vlaamse Rand groen en leefbaar wil houden. In de komende regeerperiode wil de Vlaamse regering 1.000 hectare bijkomend toegankelijk groen in de Rand realiseren. Duurzaamheid is een speerpunt in het provinciaal beleid, dat daarbij alle gemeenten wil betrekken, o.m. met het burgemeestersconvenant. Verdichten en het versterken van de open ruimte hoeven elkaar niet tegen te spreken, als we daar verstandig en creatief mee omgaan. De grenzen tussen Brussel en Vlaams-Brabant zijn administratief, ze vormen geen natuurlijke barrières. We moeten dus verder gaan met de groeiende groene samenwerking, van onderuit. Ik denk daarbij aan de samenwerking tussen de bosbeheerders voor het Zoniënwoud; aan de landinrichtingsprojecten zoals Molenbeek-Maalbeek; aan de afspraken tussen de Vlaamse Landmaatschappij en het Brussels Instituut Leefmilieu voor het landschap van Neerpede (600 ha op grondgebied van Anderlecht en 700 ha in Vlaams-Brabant). In het luchtruim zijn er moeilijk grenzen te trekken. De luchtvervuiling (CO2-uitstoot, ozon, fijn stof …) en de impact op de volksgezondheid en het klimaat dwarrelt overal neer. Afspraken over objectieven en normen om in de ene regio de lucht voor de andere niet te laten verpesten, helpt ons allemaal vooruit. Afspraken over duurzaamheid vereist wel dat voor moeilijke dossiers als de werking van de luchthaven ieder op een correcte en eerlijke manier wil samenwerken en dat men niet door eenzijdige maatregelen op een slinkse manier alle last op de buren wil afwentelen.
78
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
VLOT EN VEILIG VERVOER Mobiliteit is de meest evidente en grootste grensoverschrijdende uitdaging. Daar valt tegelijkertijd het meeste en misschien toch het minste nieuwe over te zeggen. Vanuit Vlaams-Brabant zetten we sterk in op mobiliteit, we hebben dat nu gebundeld in de campagne Vlot Vlaanderen. In het Vlaams en in het Brussels regeerakkoord gaat er veel aandacht naar. Juist omdat het zo evident is dat het mobiliteitsprobleem gewestgrensoverschrijdend is, zijn er al veel samenwerkingsakkoorden over gesloten en veel overleginstanties in het leven geroepen, politieke en ambtelijke. Er staan programma’s in de steigers, de meest in het oog springende zijn nieuwe tramlijnen, het Gewestelijk Expresnet, fietssnelwegen, de optimalisatie van de Ring 0, stadslanen. De grootste uitdaging is voor het realiseren van het geplande beleid voldoende financiering te vinden en de lastige procedures rond te krijgen. Ik zou kunnen voorstellen een nieuwe kaars en bril aan te schaffen, om nieuwe overlegstructuren te creëren, maar daar zullen het nodige geld en het nodige draagvlak niet plots mee te voorschijn worden getoverd. Het lijkt mij nuttiger de bestaande structuren en kanalen te gebruiken, intensiever, nog meer doel- en resultaatgericht. De huidige en de toekomstige generaties zouden het ons niet vergeven als we de ambities voor een vlot, duurzaam en veilig verkeer en vervoer niet zo hoog mogelijk hebben gelegd. We zullen ons daarbij moeten toespitsen op de gekende, maar onopgeloste knelpunten. Binnen het verhaal van de mobiliteit dienen zich thema’s aan die wel niet nieuw zijn, maar die zich nu meer opdringen: stadsdistributie, sluipverkeer en parkeerbeleid zijn er daar enkele van.
79
MEER WERK, MINDER LOOS Als de arbeidsbemiddelaar voor werkzoekenden een passende job zoekt, of voor vacatures een geschikte werknemer, dan kijkt hij vandaag verder dan de grenzen van zijn provincie of gewest. Er lopen tussen de VDAB, Actiris (Brussel) en Forem (Wallonië) afspraken om gericht vacatures en kandidaten daarvoor uit te wisselen. Opleidingen en bijscholingen worden ook afgestemd op de vraag op de arbeidsmarkt in een andere regio. Er zijn nog veel vacatures in Brussel en Vlaams-Brabant die slechts traag en moeizaam worden ingevuld. Daarom organiseert de VDAB Vlaams-Brabant opleiding of beurzen, ook voor midden- en hogergeschoolden, voor jobs in Brussel met een financieel of ICT-profiel. Het Luchthavenhuis is een initiatief waaraan de VDAB en Actiris meewerken en waarmee werkzoekenden vanuit Brussel en Vlaams-Brabant naar jobs op de luchthaven naartoe worden geleid. Toch moeten we meer en beter nastreven. In een samenwerkingsakkoord van 2011 is afgesproken om jaarlijks 1.500 arbeidsposten in Vlaanderen te selecteren en aan te bieden aan werkzoekenden uit Brussel. Tot nu toe werd deze doelstelling niet gehaald, de VDAB bleef steken op 1.100. De opleidingscapaciteit die de VDAB heeft, ook in Brussel, wordt niet volledig benut. Daardoor wordt de vooral Franstalige arbeidsreserve in Brussel onvoldoende ingeschakeld voor vacatures in Vlaams-Brabant. Bij de institutionele opleidingspartners Bruxelles Formation en VDAB-Brussel heerst de bereidheid om samen naar oplossingen te zoeken. Samen werkzoekenden de gepaste competenties bijbrengen die hen sterker maken om buiten de gewestgrenzen werk te vinden, is een mooi uitgangspunt om gezamenlijk over het inrichten van opleidingen na te denken. Vertrekkend vanuit de contacttaal van de werkzoekende, kan er samen een traject uitgewerkt worden waar er geïntegreerd aandacht is voor de taal die nodig is om de tewerkstellingskansen te maximaliseren.
80
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
Naast de dialoog tussen de arbeidsbemiddelingsdiensten, moeten we ook met de werkgevers in dialoog treden. De taalvereisten in vacatures voor laaggeschoolde beroepen zijn niet altijd in overeenstemming met noodzakelijke kennis voor de uitoefening van het beroep, en al zeker niet in overeenstemming met het merendeel van de anderstalige arbeidsreserve. Het taalniveau wordt hierdoor een extra selectiecriterium dat het voor de anderstalige werkzoekende moeilijker maakt om aan de slag te raken. Anderzijds is werken in een omgeving waar een andere taal dan de moedertaal gesproken wordt, een uitstekende leerschool voor het verbeteren van de taalvaardigheden. De VDAB en organisaties bieden reeds heel wat middelen aan ter ondersteuning van het leren van het Nederlands op de werkvloer. Er is echter nog marge binnen de bestaande middelen om hier meer bedrijven mee te bereiken. Het is in het belang van bedrijven en van werkzoekenden in Vlaams-Brabant en in Brussel om geografische en institutionele grenzen te overschrijden en bruggen te bouwen.18 De interregionale mobiliteit op de arbeidsmarkt versterken is een door de Vlaamse en Brusselse minister van Werk gezamenlijk onderschreven doelstelling. Verschillende samenwerkingsakkoorden zijn daarvoor goedgekeurd. Dat zorgde voor verschillende overlegfora. We zouden aan efficiëntie winnen al het overleg tussen diensten samen te brengen in één overlegforum, liefst met vaste gesprekspartners. Actiris en de VDAB denken al in die richting. Het zou goed zijn de stap naar een overkoepelend forum te zetten. We moeten zo’n forum durven voldoende ambitieuze doelstellingen meegeven: op het vlak van het aantal uit te wisselen vacatures en het invoeren van goed werkende gegevenssystemen daarvoor; over het aanbieden en gebruiken van beroeps- en van taalopleidingen voor werkzoekenden; over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en het aanleren van de tweede landstaal, het Nederlands in Brusselse maar ook het Frans in Vlaams-Brabantse scholen; over projecten om tewerkstelling op de luchthaven, in de logistiek of in zorginstellingen te verbeteren. 18
Public Employment Services’ Contribution to EU2020 Strategy Output Paper
81
SAMENWERKENDE BESTUREN De institutionele indeling van België kwam via verschillende stappen in de staatshervorming tot stand, het kan niet de bedoeling zijn die terug te draaien. Elders zien we hoe besturen van naburige regio’s in een complexe institutionele situatie toch een effectieve samenwerking weten op te zetten. Binnen de staatsindeling zoals ze nu is en met de interne grenzen die er zijn, moet dat ook tussen Vlaams-Brabant en Brussel mogelijk zijn. We moeten een manier van samenwerken zoeken waarbij we het wederzijds voordeel en het respect voor ieders belang en autonomie voor ogen houden en we zorgen dat effectieve resultaten en vooruitgang het proces blijven aandrijven. De vraag zal zijn hoe de gewesten het door de zesde staatshervorming voorziene overleg tussen Brussel, Vlaams- en Waals-Brabant willen vormgeven? De Bijzondere Wet bepaalt dat de gewesten, de federale overheid en de bijna 120 gemeenten van de drie gebieden van rechtswege lid zijn en dat de provinciebesturen kunnen toetreden. Deze raadzaal zou niet groot genoeg zijn om iedereen een plaats te geven. In ieder geval gaat het om vrijwillig overleg, niet om een overkoepelend bestuur. Ik denk dat zo’n uitgebreide vergadering in eerste instantie een rol zou moeten krijgen als overlegplatform, voor het toelichten van gegevens en studies, voor het aanreiken van ideeën en het uitwisselen van inzichten, voor het nadenken over mogelijke richtingen om nieuwe vormen van samenwerking te ontwikkelen. In verschillende beleidsdomeinen heeft zich de voorbije jaren een groeiend overleg en samenwerking ontwikkeld tussen diensten en ambtenaren op de werkvloer, al dan niet na een aanzet daartoe door een akkoord tussen ministers of regeringen. Daar zijn al positieve resultaten uit voortgekomen, al staat men in het ene beleidsdomein verder dan in het andere. Ik geloof dat we die verschillende dynamieken moeten vasthouden, dat we ze verder moeten ontwikkelen en stap voor stap moeten richten op het bereiken van praktische resultaten. We kunnen de verschillende vormen van overleg het best blijven bundelen per
82
4
EEN SPRONG VOORWAARTS
beleidsdomein. Wat goed werkt en positieve resultaten voortbrengt op de werkvloer, moeten we daar niet weghalen om er in een groot cenakel principiële debatten over te voeren. Van verschillende kanten is er terecht op gewezen dat het succes van een overleg niet enkel afhangt van de manier waarop het overleg zelf is georganiseerd, maar ook van de manier waarop het bestuur in elke deelnemende regio is gestructureerd. Hoe complexer de structuur van de besturen, hoe meer de bevoegdheden zijn verspreid, des te moeilijker is het om tot duidelijke en eensgezinde besluitvorming te komen binnen één regio en des te moeilijker wordt het om resultaten te bereiken in het overleg met andere regio’s. Van Vlaamse kant worden dan vaak de complexe instituties in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest aangehaald, met de gewestoverheid, de gemeenschapscommissies, 19 gemeenten, verschillende politiezones … Maar misschien kunnen we het best voor eigen deur vegen en kijken of we in de Vlaamse Rand en in Halle-Vilvoorde wel goed georganiseerd zijn om tot duidelijke gezamenlijke visies en stellingnames te komen. De Vlaamse regering speelt in het beleid en in het overleg met Brussel een primordiale rol, dat staat buiten kijf. Dat neemt niet weg dat de gemeenten belangrijke partners zijn, maar niet verenigd zijn. De ene keer komen de gemeenten bijeen in een burgemeestersoverleg, een andere keer wordt het RESOC als platform gebruikt of wordt binnen de intercommunale Haviland streekoverleg gevoerd. Het gemis van een erkenning van Vilvoorde en eventueel van Halle als centrumstad betekent voor Halle-Vilvoorde een ernstige handicap voor het uitbouwen van dienstverlening en van beleid. In een aantal beleidsdomeinen en dossiers speelt het provinciebestuur een belangrijke rol. Dat zou ook in andere domeinen een adequate oplossing zijn, maar de Vlaamse regering trekt niet die kaart. Dan is er de vzw De Rand, het coördinatieplatform VSGB, het START-overleg. Een grondig herdenken van streekbestuur en streekvertegenwoordiging binnen Vlaams-Brabant en met name binnen Halle-Vilvoorde, zou toelaten om met een sterkere en duidelijkere opstelling het overleg met Brussel aan te gaan.
83
° TOT SLOT
85
Vlaams-Brabant en Brussel worden beiden meegezogen in gelijkaardige demografische en sociologische evoluties. De bevolking groeit sneller dan elders; ze verjongt, het aantal kinderen in de basisscholen stijgt sterk; ze wordt diverser, er is veel migratie en er worden steeds meer andere talen gesproken; er zijn vele verhuisbewegingen, niet alleen maar vooral tussen Brussel en Vlaams-Brabant; de bevolkings- en de bebouwingsdichtheid, zeg dus maar de verstedelijkingsgraad, liggen hoog en blijven toenemen. Er zijn ook belangrijke verschillen tussen de twee regio’s. De scholingsgraad in Vlaams-Brabant is hoog, beduidend meer jongeren volgen hoger onderwijs dan elders in Vlaanderen; in Brussel daarentegen zijn er veel laaggeschoolden, beduidend meer dan elders. De werkzaamheidsgraad in Vlaams-Brabant is hoog, in Brussel is de werkloosheid drie- tot viermaal zo hoog als in Vlaams-Brabant. Er is het verschil in taal en cultuur, de communautaire verhoudingen blijven voor spanningen zorgen. Vanuit Europees perspectief bekeken, zit Vlaams-Brabant te paard op twee in elkaar grijpende metropolen, het metropolitaan gebied Brussel en de Vlaamse Ruit. Metropolen worden internationaal bekeken als regio’s met grote kansen op innovatie en op groei, maar ook als regio’s die nood hebben aan krachtig beleid om mobiliteit, arbeidsmarkt, huisvesting, leefbaarheid en duurzaamheid in goede banen te leiden. De besturen in die metropolitane regio’s zijn het aan zichzelf en aan hun bevolking verplicht om samen te werken. Het jongste decennium zijn de overheden elkaar weer beter gaan vinden om samen beleid en projecten uit te werken, maar de uitdagingen blijven groot. De tijd is rijp voor een sprong voorwaarts in de samenwerking, mits dat doordacht en met respect gebeurt. Essentieel is dat de specifieke positie van Vlaams-Brabant en van de brede Vlaamse Rand wordt erkend, het specifiek karakter met eigen ontwikkelingen en met veel verbindingen zowel naar Brussel als binnen de Vlaamse Ruit. Het mag in geen geval de bedoeling zijn om delen van Vlaams-Brabant te laten ‘herkoloniseren’ door Brussel of om Vlaams-Brabant samen met Brussel onder
86
°
TOT SLOT
een overkoepelend bestuur te plaatsen. De autonomie van elke regio moet ten volle worden gerespecteerd. We kunnen er wel beide sterker uitkomen door beter te overleggen over kansen en uitdagingen van de beide regio’s, door het beleid beter op elkaar af te stemmen en in uitvoering daarvan meer samenwerking op te zetten. Om dat met succes te doen, zullen we de structuren en processen voor overleg en samenwerking stap voor stap moeten verbeteren en verfijnen. Evenzeer zullen we, binnen Brussel en binnen Vlaams-Brabant, het interne bestuur moeten vereenvoudigen en slagkrachtiger maken.
87
COLOFON redactie: Lodewijk De Witte, Bert Carleer, Katty Wouters, Marleen Piccard, Tania Gilson lay-out: grafische cel, provincie Vlaams-Brabant druk: ProFeeling depotnummer: 2014/7537/1