Viviane De Muynck . Needcompany Alles is ijdelheid vr 9, za 10 maart 2007
© Maarten Vanden Abeele
De voorstelling duurt ongeveer een uur en twintig minuten. redactie programmaboekje deSingel Gelieve uw gsm uit te schakelen!
Viviane De Muynck . Needcompany Alles is ijdelheid naar Claire Goll
Foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO’s at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag
spel en tekstbewerking Viviane De Muynck regie en scenografie Jan Lauwers decorbouw Herman Sorgeloos licht Jan Maertens, Jan Lauwers stage Eva Blaute productieleiding Luc Galle productie Needcompany coproductie Théâtre de la Ville (Parijs), Festival d’Avignon, Théâtre Garonne (Toulouse) met de steun van deSingel en Kaaitheater (Brussel)
Ik heb geen enkele illusie meer. Ik haal literaire betekenis en menselijke waarde niet meer door elkaar. Ik kan een nuchtere blik werpen op mijn tijd. Al die mannen, die genieën, die ik gekend heb: Joyce, Malraux, Einstein, Henry Miller, Picasso, Chagall, Majakovski, Rainer Maria Rilke, Henry de Montherlant, Cocteau, Dali, Jung, Artaud, Lahmbruck, Brancusi… Van sommigen heb ik gehouden, sommigen vond ik onuitstaanbaar, enkelen lieten mij compleet onverschillig. Ik vond ze kil, fanatiek, gesloten. Neem nu James Joyce. Compleet geblokkeerd. Een stuk schors zonder sap of warmte, een uitgedroogde peer. Hij mag dan wel één van de meest geslaagde literatoren zijn, in menselijk opzicht is hij het treurigste misbaksel van de schepping. Ik heb hem verfoeid, zonder hem zo te verafschuwen als mijn moeder. Haar haat ik, ook al is zij op een gruwelijke wijze aan haar eind gekomen in een concentratiekamp. Tekstfragment uit de voorstelling
Kunst is opstandigheid tegen het lot van de mens. André Malraux
De Muynck en de muze
Viviane De Muynck: “Jan en ik hebben die autobiografie van Claire Goll al lang op onze tafels liggen. Zij en haar echtgenoot Yvan waren echte iconen van het artistieke leven in het Parijs van het interbellum. Om te beginnen waren ze zelf belangrijke literatoren. Yvan vertaalde poëzie, gaf tijdschriften uit en heeft een belangrijke rol gespeeld bij het onder de aandacht brengen van Zuid-Amerikaanse literatuur aan een Frans publiek. En zij schreef zelf ook: romans, novellen, journalistieke artikels, en gedichten – waaronder een aantal samen met haar man. Bovendien was Goll ook de muze van een kunstenaarskolonie die haar, behalve met een resem surrealisten en dadaïsten, ook in contact bracht met James Joyce of Henry Miller. Ze is geportretteerd geweest door de meest uiteenlopende schilders, van Chagall tot Kokoshka. Aan de hand van Golls privétraject komen we tot een overzicht van de kunstrichtingen in het Europa van de twintigste eeuw.” Ook in ‘Isabella’s kamer’ werden biografie en geschiedschrijving naast elkaar geplaatst. Om vervolgens bij beide genres grote vraagtekens te plaatsen. De Muynck: “Inderdaad, want wat is een autobiografie? Als je je eigen verhaal opschrijft, maak je sowieso keuzes en lieg je altijd een beetje. En als er geschiedenis wordt geschreven, gebeurt hetzelfde. Goll voelde bijvoorbeeld heel goed aan dat er kunstenaars zijn die kunnen inspelen op een bepaalde evolutie en zich kunnen opwerpen als exponenten van een beweging, terwijl andere figuren totaal vergeten worden. Probeer vandaag in een boekenwinkel trouwens maar eens iets te vinden van Claire of Ivan Goll. Aan het begin van een beweging ís er nog geen beweging, alleen individuen die iets uitproberen. Maar het idee van artistieke kruisbestuiving in netwerken van kunstenaars die mekaar geregeld zagen, was wel kenmerkend voor een groot deel van de twintigste eeuw. Dada ontstond tijdens de Eerste Wereldoorlog in het neutrale Zwitserland, en verplaatste zich naar andere grote steden. Later zagen mensen als Cocteau en Picasso elkaar in brasserie ‘Le boeuf sur le toit’ in Parijs. Dat is een wereld © Maarten Vanden Abeele
die wij niet meer kennen. Kunstenaars zijn individueler geworden en als ze al contacten onderhouden, zijn die indirecter of virtueler.” Als je Jan Lauwers’ nieuwsbrieven leest en denkt aan de uitnodigende voorstelling die ‘De Kamer van Isabella’ was, dan kan je besluiten dat ook bij hem die vraag om in dialoog tot een artistiek discours te komen, aanwezig is. De Muynck is het daarmee eens, en heeft zelf ook dergelijke overpeinzingen. “Zeker voor een performer zijn de dingen die hij of zij gedaan heeft niet alleen gebonden aan periodes of aan stijlen, maar ook aan mensen en de gesprekken die je met hen voert. Hoe individualistischer je werkt, hoe meer je daar van afgesneden wordt. En dan is de vraag wat je nog te zien krijgt als je op een gegeven moment terugblikt. Wat is de kern van alles wat een mens doet in het leven? In ‘Isabella’s kamer’ wordt er omgekeken met een grote liefde. Als Goll omkijkt, is het met een grotere bitterheid. ‘Alles is ijdelheid’ komt uit het Bijbelse boek Prediker dat de vraag stelt naar de essentie van het werk dat je als mens levert. (“Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid, dien hij arbeidt onder de zon?”, mb) Het antwoord luidt “ijdelheid en het najagen van wind”. Volgens Prediker is de essentie het geloof. Voor Goll is het waarschijnlijk toch de liefde die ze voelde voor haar man die ze nog lang overleefd heeft. Centraal stelde zij de samenhorigheid in de intellectuele samenwerking met haar man. De poëzie die ze samen als echtpaar hebben geschreven, is bijna uniek en heel mooi. Die geestelijke passie kan even sterk zijn als de lichamelijke. De minnaars die ook ter sprake komen, waren voor haar bijzaak. ‘Les aventures pour la plupart ne sont que des passes-temps.’” Gelooft Viviane De Muynck in de figuur van de muze als inspiratiebron van de kunstenaar? “Zeker. Ik denk dat de meeste kunstenaars een muze hebben. Wel niet allemaal, en ook niet allemaal de hele tijd dezelfde. Picasso’s schilderijen zou je misschien wel kunnen onderverdelen op basis van de vrouwen die hij heeft gekend. Goll speelde eerder ‘hard to get’, waardoor ze de nieuwsgierigheid en de lust aanwakkerde. Maar bij haarzelf speelde ook een fascinatie voor het creatief proces van een niveau dat ze zelf niet haalde. Van dat laatste was ze zich ook bewust: ‘mon rôle d’inférieure me va bien’.
De Muynck noemt Jan Decorte, van wie ze op het Brusselse conservatorium nog les kreeg, en Jan Joris Lamers, met wie ze voor Maatschappij Discordia samenwerkte, haar mentoren. Bepalend bij het begin van haar relatie met Lauwers was een ontmoeting in café Le Coq. De Muynck stapte er binnen met de in 1994 aan de gevolgen van aids overleden acteur Ron Vawter van de New Yorkse Wooster Group, waarmee ze samenwerkte in ‘Philoktetes-variaties’ van het Kaaitheater. Vawter was toen al erg ziek, en tijdens het repetitieproces was De Muynck een beetje zijn buddy. Lauwers zag onder meer hoe zij hem aanmaande niet te dicht bij de deur te gaan zitten omwille van de tocht. “Ik had normaal gezien in het eerste deel van ‘The Snakesong Trilogy’ gezeten, maar Ron had zo’n indruk op mij gemaakt dat ik zo lang hij nog leefde met hem wilde werken. Toen ik dat aan Jan meldde, wenste hij mij een mooie voorstelling. En die generositeit heeft hij nog altijd. Onze relatie is vriendschappelijk zonder dat we bij elkaar de deur platlopen. Ik denk dat hij een keer bij mij geweest is en ik een keer bij hem maar we vinden elkaar als het nodig is.” Is zij ook een beetje zijn muze? “Ik denk dat ik dat misschien tot op een bepaalde hoogte geweest ben, of af en toe nog ben. Misschien kan ik hem soms inspireren om de dingen wat anders te bekijken. De manier waarop hij naar mij kijkt, vind ik bijzonder en dat heeft zijn weerslag op de personages die ik voor hem kan creëren. Hij stelt me in staat om de stereotiepen achter me te laten.” Uit: Brussel deze week, 11 november 2006
© Maarten Vanden Abeele
Claire Goll, de dichteres door Edmée de la Rochefoucauld
In 1967 verscheen in de reeks ‘Poètes d’Aujourdhui’ een nummer dat gewijd was aan de nog levende Claire Goll. Hieronder een lofdicht op Claire Goll als dichteres en als toegewijde vrouw en zielsverwant van de dichter Yvan Goll. Van het ontluisterende ’Poursuite du vent’ dat in 1976 verscheen was toen nog geen sprake…
Het was niet gemakkelijk een onderscheid te maken tussen futuristen, expressionisten, bruïtisten, primitivisten, vitalisten, klinkdichters, collagisten … De kunstenaars waren geen kunstproducten. In het restaurant tekenden ze op de tafelkleedjes, maar als de tafel was afgeruimd renden ze niet meteen met hun schetsen naar de lijstenmaker. We waren beginnelingen die zich in het avontuur hadden gestort. We hadden iets weg van de jongen die een steen gooit door de ruit van een etalage omdat hij die echt te lelijk vond. Tekstfragment uit de voorstelling
Ik heb Yvan Goll slechts gekend via zijn originele en vlammende œuvre, maar Claire Goll, die ken ik. Enkele jaren geleden viel zij mij op met haar vuurrode haar, haar azuurblauwe ogen, haar gezicht met de trieste mond, temidden van een wervelende troep dichters van de tweejaarlijkse tentoonstelling te Knokke. Heel snel erkende ik de kwaliteit van haar verzen, met name haar bundel ‘Les Larmes pétrifiées’, waardoorheen Antoni Clavé een hallucinant masker van pijn ontwaarde. Men kan zonder twijfel de één niet van de ander scheiden, Yvan en Claire, die zo diepgaand verbonden waren in het leven en door hun poëzie. Niemand kan het boek van hun liefde –‘Dix mille aubes’- negeren. Zodra het gepubliceerd was, werd het met enthousiasme en emotionaliteit ontvangen door Jean Cocteau, Thomas Mann en Stefan Zweig. “Bij het lezen van deze gedichten”, zei Cocteau, “denkt men aan de dennenboom en de palmboom van Henri Heine”. Voor Stefan Zweig roepen de gedichten Robert en Elisabeth Browning op. Nochtans wil ik het in de eerste plaats hebben over Claire en haar poëtische oeuvre. Ik zou willen dat u zich haar inbeeldt zoals ze was (nog niet zo lang geleden) als jong meisje met haar schitterende haren, “een dahlia met de rode teint van Saturnus” volgens de uitdrukking van Yvan. Ze was van de Elzas, maar bracht haar kindertijd in Munchen door. Na de middelbare school volgde ze les aan de universiteit van Genève. Toen ze in onze Sorbonne kwam, ontwikkelde ze een passie voor filosofie (ze is niet voor niets de nicht van Max Scheler, de stichter van de fenomenologie) en voor literatuur. Ze ontmoette er in 1918 Rainer Maria Rilke, de auteur van ‘Cahiers de Malte Laudris Brigge’. Ze onderging de invloed van deze vrouwenverleider die, zoals ze zelf bekent, het
oeuvre van haar jeugd diepgaand markeert. Later zal ze aan hem bladzijden vol herinneringen wijden. Maar in 1917 maakte ze kennis met Yvan Goll, met wie ze trouwde in 1921. De twee dichters werkten elk aan hun oeuvre, af en toe werkten ze ook samen. Claire schrijft novellen en romans. Een trage en gruwelijke ziekte, die ook bij Rainer Maria Rilke toesloeg, velt Yvan in 1950. Ondanks of misschien wel juist door de eenzaamheid die daarop volgt, blijft bij de jonge vrouw de inspiratie opwellen. Claire schreef een bundel met de overrompelende gedichten: ‘Les Larmes pétrifiées’. Ook na zijn dood blijft zij verbonden met haar man en zijn gedichten, ze vertrekt in 1952 op een tournee naar Amerika, waar ze aan verschillende universiteiten voordrachten geeft. Ze brengt verslag uit over deze reis in ‘Chansons indiennes’. In New York heeft ze een genootschap van vrienden van Yvan Goll opgericht, waarvan de voorzitter de Ierse dichter Patrick Column, intieme vriend van Joyce is. In Frankrijk was een gelijkaardig genootschap opgericht onder het voorzitterschap van Jules Romains. Professor Francis Carmody, een bekende romanist van de universiteit van Berkeley, wijdt verschillende boeken aan de biografische en poëtische studie van Yvan Goll. De glorie van de dichter reikt tot in Japan en Pakistan. Zijn oeuvre is gepubliceerd in Griekenland, Spanje, Oekraïne, Turkije en China. Men kan zich voorstellen dat de trouw en de niet aflatende toewijding van Claire Goll hier niet vreemd aan is. Soms, wanneer men haar vraagt hoe zij zich bezighoudt sinds de dood van haar man van wie de roem zich van jaar tot jaar uitbreidt, antwoordt zij dat ze minder vrije tijd heeft: “Ik ben”, zegt Claire, “de secretaresse van een dode.” Dat is waar, maar we mogen niet vergeten dat zij zelf een dichteres is, die nauw verbonden was en is met de verbazingwekkende schrijver van ‘Mathusalem’ en ‘Jean sans Terre’. Uit: Claire Goll, in ‘Poètes d’Aujourd’hui’, vol. 167, Seghers, Paris, 1967, pp. 31-33 (vertaling Suzanne Vrints)
Het leven is een droom waardoor we ons als slaapwandelaars bewegen. Een kort moment huist onze geest in een week omhulsel. Iedereen moet er het beste van maken. Ik heb gedaan wat ik kon: veel liefde heb ik gegeven, meer liefde nog heb ik ontvangen. Dat is van al mijn nachten en dagen, het enige dat mij nog rest. Tekstfragment uit de voorstelling
nog theater in deSingel do 15, vr 16, za 17 maart 2007 . 20 uur . Rode Zaal
Meg Stuart . Damaged Goods It's not funny Belgische
première
© Chris van der Burght
€ 20 (-25/65+ € 15 / -19 jaar € 8)
inleiding Jeroen Peeters . vr 16 maart . 19.15 uur