Visietekst duurzame omvorming en aanleg openbaar groen 1 Algemene visie en doelstellingen Stad Herentals wil de komende jaren inzetten op een propere, aantrekkelijke en leefbare groene leef-, woon- en werkomgeving. Dit vraagt een doordachte aanleg en goed onderhoud van het openbaar groen. De huidige kwaliteit van het openbaar groen in Herentals voldoet vaak niet aan de verwachtingen. Het huidige groen dient geëvalueerd te worden en hervormd waar nodig. De omvorming dient systematisch te gebeuren, geheel per geheel. De timing en wijze van omvorming is afhankelijk van: - voorziene heraanlegwerken van voetpaden/fietspaden, wegen, rioleringen,…; - de prioriteiten die de groendienst (en milieudienst) aangeven naar aanleiding van efficiëntieverbetering of naar aanleiding van hinder (ruim draagvlak bewoners voor aanpassing groen in hun straat/wijk); - nieuwe verkavelingen en herinrichtingprojecten. Vooraleer deze visie kan leiden tot een systematische ombouw moet eerst gewerkt worden met een aantal pilootprojecten. De duurzame omvorming is een proces van tientallen jaren. De omvorming zal leiden tot meer onderhoudsvriendelijker en duurzamer groen. Deze visietekst is dus in eerste instantie opgemaakt om het bestaande openbaar groen om te vormen naar een duurzamere versie met het oog op een efficiënt, duurzaam en gebruiksvriendelijk onderhoud. Ze beoogt een uniforme manier van aanplanten met behoud van de nodige diversiteit. In tweede instantie kan de visietekst gebruikt worden door ontwerpers van verkavelingen en herinrichtingsprojecten en tekenenaars van de technische dienst met het doel richtlijnen mee te geven over de aanleg van een groenelement, als een deel van het geheel dat een ontwerp is. Naast de groenaanleg zelf zijn er uiteraard nog andere invalshoeken in een ontwerp waarmee rekening dient te worden gehouden, enkele voorbeelden: - Beschikbare breedte van de openbare weg - Inrichting zone 30/50 - Financiële aspect - Behoefte aan parkeerplaatsen en vermijden van bermen waarin geparkeerd wordt - Ruimte voor spelende kinderen - Noodzaak tot aanleg van voetpaden - Aanleg en onderhoud van riolering - Buffering en infiltratie van regenwater (noodzaak tot aanleg van grachten?) en wat als er een waterloop aanwezig is in het te verkavelen gebied (openbaar groen én blauw) - Noodzaak tot speelterreintjes of groene zones en hun wenselijk percentage - De nabije en verre omgeving (bijvoorbeeld wijkniveau, landelijk versus randstedelijk) en hun aanwezige groenstructuur en beplantingskeuzes, huidige bebouwing, huidige opbouw wegenis,…) - …
1
Enkele invalshoeken vragen om nader onderzoek dat nog dient uitgewerkt te worden: - Wat is de ruimtelijke groenvisie van de stad? - Waar is er een tekort of een teveel aan groen? - Welke soorten open/groene ruimte willen we? Al in de vroegste ontwerpfase van aanleg of omvorming dient er een duidelijke communicatie te zijn tussen de betrokken partners en de milieudienst, deze partners kunnen intern (technische dienst, ruimtelijke ordening, …) en extern zijn. Het overleg handelt over maximale vrijwaring van bestaande kwaliteiten (bvb. waterloop, grote bomen, reliëf, ontsluitingen,…), de gewenste groenstructuur en het gewenste profiel en de integratie van de richtlijnen/principes van de visie duurzame omvorming en aanleg van het openbaar groen. Op die manier wordt er al vroeg in de ontwerpfase rekening gehouden met de richtlijnen uit deze visietekst. Dit is zeker belangrijk voor bomen, die grotendeels de groenstructuur bepalen. Het is belangrijk al vroeg in de ontwerpfase het eindbeeld voor bomen – de volwassen boom - te kennen en ernaar te handelen. Want de keuze voor een eindbeeld heeft gevolgen voor de rest van het ontwerp, de aanleg en het beheer. Hierbij is het belangrijk de juiste grootte van de bomen in te tekenen op plannen.
Figuur 1: realistisch eindbeeld van bomen op inplantingsplan
Het maximaal behouden van bestaande kwaliteiten vereist een volledig en gedetailleerd plan van de huidige toestand (opgemaakt door ontwerper). Dit vereist vaak een terreinbezoek, maar is niet altijd praktisch mogelijk. De visietekst vormt de handleiding voor de opmaak en aftoetsing van verdere gedetailleerde inrichtings- en beplantingsplannen, waarbij de milieudienst nauw betrokken blijft. Een goed voorbeeld van samenwerking tussen de interne diensten is het dossier heraanleg van de voetpaden in de Engelse wijk waarbij ook het groen in een nieuw kleedje wordt gestoken. Om tot het inrichtingsplan te komen, vonden er projectvergaderingen, vooroverleg tussen de technische dienst en de milieudienst, en advisering plaats. Het verhogen van de kwaliteit van het openbaar groen is mogelijk door doordachte en realistische aanplantingen: de juiste soort op de juiste plaats en om de gewenste functie (als afscheiding, ter verfraaiing/sfeerverzorgend, verkeersgeleidend, om ecologische redenen, …), rekening houdende met de aanwezige groenelementen in de omgeving. Indien aan deze
2
voorwaarden wordt voldaan, wordt het groenonderhoud vanzelf efficiënter en extensiever en gebeurt er enkel arbeidsintensief onderhoud op die plaatsen die daarvoor ingericht zijn. Resultaat van een duurzame omvorming zijn bestendige beplantingen die een noodzakelijk, regulier onderhoud vragen dat onderhoudsvriendelijk is en daardoor meer haalbaar voor uitvoering. Op termijn kan uit de omvorming meer efficiëntie in arbeidsuren voortvloeien, of het aankopen van efficiëntere en/of multifunctionele machines (mechanisering van het groenonderhoud). Een voorbeeld van verdere mechanisering is het gebruik van een haagsnoeimachine in plaats van een heggenschaar. Om een duurzame aanleg en onderhoud te bereiken werden er richtlijnen opgesteld voor de verschillende groenelementen (bijvoorbeeld hagen). Deze zijn terug te vinden onder hoofdstuk 4 en 5. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is een efficiënt en noodzakelijk onderhoud. De groeiomstandigheden in een verstedelijkte omgeving zijn vaak complex (bijvoorbeeld beperkte groeiruimte, luchtvervuiling,…) en kunnen de plantengroei belemmeren. Het is dan de kunst om te streven naar en het waarborgen van duurzame eilandjes van groenelementen waar de groeicondities optimaler zijn. Deze groene eilanden/accenten verhogen de leefbaarheid van een omgeving. Vooral in centra waar dichte bebouwing is, zijn geschikte locaties voor het planten van bomen gering en kan het vormen van groene clusters/eilandjes een duurzame oplossing bieden. Beplantingen die geen samenhang en/of geen duidelijke functie vertonen en in principe overbodig of slecht ingeplant zijn geven als gevolg van hun ondoordachte inplanting op termijn veel onderhoud en/of klachten van bewoners. Locaties met complexe groeiomstandigheden zijn aanwezig in alle verschillende structuren van de openbare ruimte zoals beschreven onder hoofdstuk 3.1, hetzij in meerdere mate, hetzij in mindere mate. Het samenbrengen van kleine stukjes groen (massieven, hagen, bomen,…) maakt het onderhoud makkelijker en efficiënter, en voorkomt beschadiging of het niet volledig dichtgroeien van planten wat dan weer zwerfvuil aantrekt of onkruidgroei bewerkstelligt. Leeswijzer visietekst: Deze visietekst handelt over een duurzaam onderhoud van de openbare groenelementen. Het gaat niet over een visie van de aanwezige en gewenste groenstructuur van het grondgebied van Herentals. Er worden enkel richtlijnen voor kwaliteitsverbetering van het openbaar groen aangereikt. Het gaat niet over het aantal en gebruik van het groen en de toekomstvisie van groen in de stad, maar over richtlijnen om de groenaanleg duurzaam in te richten zodat kwalitatief groen ontstaat dat een meerwaarde biedt aan de (stedelijke) leefomgeving en duurzaam is in onderhoud. Deze visietekst is geen exacte wetenschap, maar een leidraad die standaard richtlijnen meegeeft voor de omvorming en aanleg van het openbare groen. Ze zijn afgestemd op ideale omstandigheden. De richtlijnen/criteria vormen een richtinggevend kader waaraan in eerste instantie de huidige en in tweede instantie toekomstige aanplantingen kunnen worden getoetst. Afwijkingen van deze richtlijnen zijn reëel, en mogelijk, na doordachte
3
afweging, rekening houdende met de specifieke locatie en de ruimere context, het gewenste straatbeeld en het beschikbare budget. Het beschrijven van concrete plantensoorten die voldoen aan de randvoorwaarden opgesomd in de structuren (hoog, basis en sober kwaliteitsniveau) en in de groenelementen zou te ver leiden. Dit is niet de doelstelling van de visietekst en vraagt nader onderzoek wanneer de beplantingsplannen zich aandienen. Een toelichtende nota gaat dieper in op de gevolgen van het toepassen van de uitgangspunten en richtlijnen opgenomen in deze visietekst.
2 Elementen openbaar groen in het kader van een duurzame visie Het openbaar groen in het kader van de duurzame visie omvat onderstaande elementen: - Bomen (waaronder grotendeels straatbomen) en boomspiegels - Massieven (blokbeplanting of compacte beplanting die in model wordt gehouden) - Hagen - Bodembedekkende onderbegroeiing - Losse heesters en/of struikachtige bomen in plantsoen - Grasvelden (speelgazon, grasvelden in rust- en ontmoetingsruimte, grasberm,…) - Speelplaatsen- en hoekjes - Houtkanten (bijvoorbeeld langs fietspad Herentals-Aarschot) - Bermen (volgens Bermbesluit) Natuurgebieden en bossen worden niet tot het openbaar groen gerekend. Voor het beleid en beheer hiervan zijn aparte specifieke plannen vereist die losstaan van de visie, doelstellingen en beheersmaatregelen in het openbare groen. De bossen en natuurgebieden hebben vaak ook andere beheerders dan de groendienst, namelijk het Agentschap voor Natuur en Bos en Natuurpunt. Onder punt 1 en 2 een opsomming van de groenelementen waarvoor richtlijnen/criteria in het kader van een duurzame visie aanleg en omvorming openbaar groen zijn opgesteld door de milieudienst en groendienst. Alle openbaar groen op het grondgebied van Herentals krijgen dezelfde richtlijnen, ook dat groen dat op termijn in samenwerking met het OCMW zal worden beheerd of aangelegd. Onder punt 1 staan openbare plantsoenen en (straat)bomen die een klassieke omvorming en beheer vragen. Onder punt 2 staat dat openbare groen opgelijst waarbij creativiteit gewenst en vereist is, en waar een duidelijke, doordachte visie en lijn in ontwerp en vormgeving moet terug te vinden zijn. Dit is gewenst voor een specifieke entiteit/gebied (bijvoorbeeld park) of meerdere gebieden met dezelfde functie (bijvoorbeeld speelpleinen). Opsplitsing groenelementen in mate van gewenste creativiteit: 1. Klassiek ontwerp en/of beheer - Bomen - Boomspiegels - Hagen - Massieven
4
-
Bodembedekkende onderbegroeiing Grasvelden Vaste planten
2. Creatief ontwerp - Toegangspoorten en accentplaatsen - Speelplaatsen Bermen De bermen (en taluds naast de bermen) worden onderhouden volgens het bermbesluit en beheersplan wat een natuurlijke verschraling en daardoor verhoging van de soortenrijkdom nastreeft. Deze bermen worden tweemaal per jaar volgens een vastgelegde maairoute gemaaid met de klepelmaaier. Een 1ste maal vervroegd vanaf 1 juni zoals beslist in het college (volgens het bermbesluit mag maaien pas vanaf 15 juni), een 2de maal vanaf 1 september (volgens het bermbesluit eventueel een 2de maal slechts vanaf 15 september). Motivatie voor deze vervroegde maaidatum is dat er eerst wordt gemaaid in de industrie en in de drukke hoofdassen omwille van veiligheid en het kunnen afwerken van de maaironde op een voor de inwoners van Herentals aanvaardbaar tijdstip (o.a. in functie van veiligheid). Braakliggend groen Braakliggend groen met spontane ontwikkeling betreft een onbestemd stukje groen waarop de natuur tijdelijk haar gang kan gaan en hierdoor geen tot extensief onderhoud vraagt. Dikwijls hebben braakliggende plekjes noch een natuurwaarde, noch een andere waarde. Het opwaarderen van deze plekjes, kan de stedelijke omgeving groener en aangenamer maken. Bloembakken Gebruik van mobiele bloembakken kan enkel als tijdelijke verkeersopstelling, niet als een definitieve oplossing. In de huidige toestand dringt zich een afbouw van mobiele bloembakken op, zowel in gebieden met een gewenste kwaliteit van hoog, basis als sober. Voorwaarde voor verwijderen mobiele bloembakken is een duurzaam alternatief. Gebruik van vaste bloembakken kan enkel in het centrum, op accentplaatsen en aan toegangspoorten. Waar de vaste bloembakken geen duidelijke functie hebben en/of geen meerwaarde bieden, dienen ook hier bloembakken te verdwijnen of in het kader van verkeersveiligheid vervangen te worden door een duurzaam alternatief. Waar ze wel een betekenis hebben en gewenst blijven, biedt de keuze voor kleurrijke vaste planten die aangepast zijn aan de lokale omstandigheden een onderhoudsarmer alternatief voor de éénjarige perkplanten. Vaste planten zijn niet-houtachtige meerjarige planten. Afweging voor verwijderen bloembak gebeurt in overleg milieudienst en technische dienst administratie (mobiliteit). Mobiele bloembakken als tijdelijke verkeersopstelling dienen (meer)jaarlijks geëvalueerd te worden om te zien of noodzaak blijkt. Zolang er geen (duurzaam) alternatief voor de niet-gewenste bloembak is, moeten ze onderhouden worden.
5
Tegeltuintjes/gevelgroen wordt niet behandeld in deze visietekst. In het kader van vergroening van de stedelijke omgeving (zowel vooraan een woning als aan gemeentelijke gebouwen) zijn deze vormen van groen wel aan te moedigen, op voorwaarde dat een duurzaam onderhoud mogelijk is (van groen en verhardingen). Parken Parkgebieden worden tot het openbaar groen gerekend, ook deze die veel weg hebben van een bos. Parken betreffen aparte entiteiten waarvoor een eigen visie en doelstellingen moeten opgesteld worden gericht op de functies die het park moet vervullen, en die een vertaling krijgen in specifieke beheersmaatregelen. Daarom zijn de richtlijnen opgenomen in deze visietekst niet geheel van toepassing op het beleid en beheer van park(en)(gebieden). Parken vragen een creatief ontwerp. De stad rekent hiertoe de keuze voor bruikbaar groen, zoals eetbaar groen (fruitbomen, bessenstruiken, …) en avontuurlijk speelgroen met een hoge speelwaarde. Stad Herentals bezit huidig of in de toekomst onderstaande parken: - Park van Hilst - Park Le Paige - Park Spaanshof - Netepark - Toekomstig: park rond Begijnhof - Hellekens
3 Richtlijnen voor kwaliteitsverbetering van structuren openbare ruimte Dit hoofdstuk gaat over verbetering van de kwaliteit van het openbaar groen, verbonden aan zijn ligging op het grondgebied van Herentals. Er zijn een aantal structuren in de openbare ruimte te onderscheiden (wijde ruimtelijke context) die elk een zekere mate van kwaliteit vereisen. Onderstaand schema geeft de gewenste kwaliteit en inrichting per structuur weer. Hoe hoger de kwaliteit, hoe meer arbeidstijd er aan verbonden is. Kwaliteitsverbetering realiseren uit zich voornamelijk in verfraaiing, zowel op een meer gestuurde manier in bijvoorbeeld centra of in een meer natuurlijke vorm in bijvoorbeeld bermen. Voorkomen en/of verwijderen van snippergroen (zie laatste hoofdstuk) verhoogt ook de kwaliteit van het openbare groen, en dus van de structuren openbare ruimte. Structuur
Centra, accentplaatsen en toegangspoorten
Woonwijken in landelijk of randstedelijk gebied
Gewenste kwaliteit en inrichting
Hoog
Basis
Hoofdwegen en karakteristieke secundaire routes, uitgezonderd toegangspoorten Basis
Landelijk gebied
Bedrijventerreinen
Sober
Soberbasis
1
Tabel 1: schema: structuren en gewenste kwaliteiten voor een reële kwaliteitsverbetering 1
VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a , ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 50 blzn. blz. 3.
6
3.1 Beschrijving structuur openbare ruimte2 3.1.1 Centra, accentplaatsen en toegangspoorten/entrees De beoogde kwaliteit van de inrichting in centra en ter plaatse van accenten en entrees is hoog. Met centrum wordt bedoeld: - het historische stadscentrum van Herentals met zijn cultureel historisch erfgoed als de stadspoorten, de Lakenhal, de grote markt, de vesten, en met zijn winkelstraten,… - dorpscentra en voornamelijk dorpspleinen Met accentplaatsen wordt bedoeld: - groen aan openbare instanties als stadsdiensten (bibliotheek, administratief centrum, ...), buurtcentra, speelterreinen, begraafplaatsen, historische en culturele objecten, recreatiedomein Netepark, belangrijke knooppunten, rotondes, … Toegangspoorten/entrees en accentplaatsen vormen een uithangbord voor de stad en geven de eerste indruk over de stad, een industriezone of een gebouw. 3.1.2 Woonwijken in landelijk of randstedelijk gebied De beoogde kwaliteit van de inrichting in woonwijken in landelijk of randstedelijk gebied is basis. Plaatselijk is er een kwaliteit van hoog noodzakelijk, dit wil zeggen aan bijvoorbeeld buurtcentra en entrees. Het groen in de woonwijken wordt voornamelijk bepaald door bomen, hagen, massieven en grasvelden. 3.1.3 Hoofdwegen en karakteristieke secundaire routes De beoogde kwaliteit van de inrichting op de hoofdwegen en karakteristieke secundaire routes is basis. De structuur op de hoofdwegen wordt voornamelijk bepaald door aanwezige bomen, die aan beide straatzijden of in een grasberm of in halfverharding of in een boomspiegel met vakbeplanting staan. Bomen, vooral grote bomen, zijn ruimtelijk structuurbepalend. Zij vormen de groene assen in een gebied en geven het straatbeeld een opvallend groen karakter. Naast hun structuurbepalende functie hebben zij een verkeersgeleidende en/of -remmende functie. De (onder)beplanting is voor de structuur van minder groot belang en is meer ter ondersteuning of ter begeleiding.
2
VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a , ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 50 blzn. blz. 2-7.
7
3.1.4 Landelijk gebied De beoogde kwaliteit van het landelijk gebied is sober. Het betreffen de landelijke wegen met grasbermen die vallen onder het bermbesluit. De inrichting is hier op zijn natuurlijkst. Extensief gemaaide grasbermen met laanbomen maken het grootste deel uit van deze structuur. Houtkanten behoren ook tot het landelijk gebied. Deze vragen geen snoeionderhoud, enkel om historische redenen is het soms nodig dat de houtkanten worden afgezet om daarna opnieuw te kunnen uitschieten (hakhoutbeheer). In landelijke gebieden overheerst de landschappelijke en ecologische waarde in de keuze voor planten, waardoor de nadruk komt te liggen op inheemse, liefst streekeigen soorten die zorgen voor meer biodiversiteit. Vooral grote, inheemse bomen zorgen voor een hoge beleving en/of hoge biodiversiteit. 3.1.5 Bedrijventerreinen De beoogde kwaliteit van de bedrijventerreinen is sober tot basis. Op het grondgebied van Herentals ligt er één groot bedrijventerrein: Klein Gent - Wolfstee. Het huidige beeld van dit bedrijventerrein is sober. De structuur wordt dan ook hoofdzakelijk bepaald door laanbomen in extensief beheerde grasbermen (2 x per jaar klepelmaaien). Doel van het bermbeheer is verschraling en verhogen van de soortenrijkdom. De natuur mag hier in zekere mate zijn gang gaan. De bestaande vegetatie vereist weinig beheer. In hun huidige toestand geven de bermen echter een rommelige, beschadigde en verwaarloosde indruk. Hun beeldkwaliteit is laag. Ze hebben geen natuurlijke, rustgevende uitstraling. Dit komt doordat veel bermen zijn stuk gereden door vrachtwagens. De zware voertuigen verdichten de grond en laten diepe sporen na. Beschadiging trekt vervolgens zwerfvuil aan. Beide factoren versterken zichzelf en elkaar. Het niet tot uiting komen van het natuurlijke karakter van de berm komt ook doordat de bermen vaak kleiner zijn dan 3 m, wat weinig kans op slagen heeft tot ontwikkeling van een waardevolle ecologische berm met veel bloeiende planten. Ook dat het maaisel niet tijdelijk blijft liggen, maar meteen wordt opgezogen is hiervan een oorzaak.” 3 Verbetering van de kwaliteit hier wordt vooral gerealiseerd door het oplossen en voorkomen van schade. IOK werkte in het kader van het bedrijventerreinmanagement in samenwerking met VOKA Kempen West het project ‘Biodiversiteit’ uit waarbij ze de groene ruimte willen opwaarderen en het transformeren naar een multifunctionele ruimte die oog heeft voor biodiversiteit en onderhoudsvriendelijkheid. Op die manier verhoogt de uitstraling van het industriegebied én de biodiversiteit. In eerste instantie richten ze zich op het opwaarderen
3
VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a , ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 50 blzn. blz. 11.
8
van de bermen.4 De voorgestelde modellen op korte en lange termijn zullen als basis dienen voor de ontwikkeling van het industrieterrein. Deze modellen worden afgetoetst aan de visie voor duurzame omvorming en aanleg van het openbaar groen. Het projectmodel is als bijlage te raadplegen.
3.2 Beschrijving kwaliteitsniveau5 3.2.1 Hoge kwaliteit Streven naar een hoog kwaliteitsbeeld betekent een verhoogde aandacht voor: -
-
-
Verfraaiing in ontwerp en plantenkeuze. Luxueuzere beplantingstypen6 en plantensoorten en een creatiever ontwerp kunnen, mits de nodige beschermingsmaatregelen. De beplantingen dienen een hoge(re) sier- en belevingswaarde te hebben. Hier is een verhoogde aandacht voor siergroen/decoratief groen ten opzichte van functioneel groen; o Toepassing van meer kwetsbare soorten zoals vaste planten (meerjarige niethoutachtige plant), bloembollen of perkgoed (éénjarigen). Binnen deze groep van meer kwetsbare soorten binnen hoge kwaliteitsinrichting streeft het stadsbestuur naar duurzame beplanting waar mogelijk. In dat opzicht zijn het gebruik van vaste planten duurzamer en minder arbeidsintensief dan het gebruik van éénjarigen; o Toepassing van minder klassieke toepassingen zoals siergrassen of exotische siersoorten; o Representatief. Oog voor de vormgeving en het (historische) karakter van de omgeving of de accentplaats bij keuze van het beplantingstype en plantenkeuze: ondersteunende, geïntegreerde en integrale benadering. De beplanting is uitnodigend voor de bezoeker of voorbijganger, zorgt voor een verhoging van de sierwaarde en is typerend voor de omgeving of accentplaats; o Meer inzetten op kleur en/of vormelijke sierkenmerken. Vormbomen zijn dus mogelijk. De verhoging van de sierwaarde mag niet ten koste gaan van de functionaliteit. Verfraaiing van de omgeving mag dus niet andere functies van een bepaalde locatie in het gedrang brengen zonder goede motivatie, bijvoorbeeld bloementoren op een staanplaats van de markt, voldoen aan de parkeerbehoefte, functionele inrichting langs hoofdwegen… ; Onderhoud. Groen dat een hoog kwalitatief, aantrekkelijk beeld wil geven, vereist een hoge mate van onderhoud, dus een hoge werkfrequentie en -tijd. Voorbeeld is vormsnoei en hangbloembakken.
4
‘Biodiversiteit Klein-Gent, Wolfstee en industrieweg in Grobbendonk, Herenthout en Herentals’, IOK, 2013, 55 blzn. blz. 3. 5 VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a , ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 50 blzn. blz. 2-7. 6 Onder beplantingstypen wordt verstaan: hagen, vaste planten, vormbomen, …
9
3.2.2 Basiskwaliteit Een basiskwaliteit betekent een klassiek(e) ontwerp, beplantingstype en plantenkeuze die een klassiek beheer vragen. Voorbeelden zijn plantsoenen met bodembedekkers of massieven, grasveldje, straatbomen en solitaire bomen die geen onderhoud vragen, enkel de noodzakelijke begeleidings- en onderhoudssnoei. Hierbij dient rekening te worden gehouden met: - Divers, maar uniform karakter per eenheid (straat in relatie met omgeving, wijk,…) (voldoende variatie in beplantingstypen en planten ter verfraaiing in woonwijken); - Toepassing van nieuwe evoluties, zoals onderhoudsarme siergrassen; - Verkeersveiligheid. Dit resulteert in een beperkte hoogte voor hagen en massieven. Aan bochten en kruispunten mag de beplanting niet hoger zijn dan 70 cm. Om eenvormigheid in beeld en beheer te krijgen (duurzaam beheer door uniforme instructies aan groenarbeiders) kunnen best alle hagen en massieven op 70 cm hoogte ten opzichte van het maaiveld geschoren worden, tenzij om functionele redenen de beplanting hoger mag zijn. Planten die lager uitgroeien dan 70 cm, worden begeleidend geschoren tot ze volledig ontwikkeld zijn en hun maximale hoogte bereikt hebben; - Sociale veiligheid. Op plaatsen die sociaal onveilig zijn, wordt de hoogte of dichtheid beperkt door gebruik van lage of ijlere beplanting; - Langs (hoofd)wegen is de beplanting functioneel ingericht. Doordat zij hier in eerste instantie een weg(be)geleidende functie heeft, moet zij eenduidig, herkenbaar, degelijk en functioneel zijn. Kwaliteitsverbetering van (hoofd)wegen wordt voornamelijk gerealiseerd door verbetering van de boomstructuur. - De juiste plant op de juiste plaats. Zo zijn er de omgevingsfactoren bodemgesteldheid, behoefte aan zonlicht, ligging ten opzichte van de rijbaan en beschikbare oppervlakte. Planten bevinden zich doorgaans langs de rijbaan en hebben daardoor niet de ideale groeiomstandigheden. Gevoeligheden voor zout, luchtvervuiling, verharding,… zijn hier een bepalende factor voor het bepalen van een degelijke, groeivaste aanplant. Keuze voor robuuste planten die tegen een stootje kunnen, afgestemd op het gebruik (spelende kinderen, weren parkeren); - Een regelmatig, voornamelijk functioneel onderhoud zonder buitensporigheden. Soorten gericht op extensief beheer waar mogelijk en gewenst. 3.2.3 Sobere kwaliteit Een sobere inrichting houdt in: - Gebruik maken van de aanwezige groenelementen, waaronder bermen die bestaan uit spontaan ontwikkelde gras- en kruidenvegetatie en natuurlijk beheerd worden, dus een minimum aan onderhoud vragen; - Eenvoudige, eenduidige en herkenbare beplanting met een functionele toepassing; - Degelijke, stevige beplanting die aangepast is aan de lokale omstandigheden; - Keuze voor biodiversiteit (inheems of streekeigen materiaal die kenmerkend zijn voor het gebied, met waarde voor insecten, vogels,…): houtkanten, bloemrijke bermen, …. en diversiteit qua kleur, geur, vorm,… Hier gaat het om verfraaiing door ‘natuurlijker’ beheer in plaats van met sierheesters;
10
-
Rekening houdend met veiligheid. Maximumhoogte van 70 cm; signaalbeplanting enkel aan toegangspoorten/entrees; Het behouden van aanwezige bomen, niet specifiek nieuwe aanplanten maar kan indien doordacht gebeurt; Grasdallen; Minimaal onderhoud. Soorten gericht op extensief beheer.
4 Algemene uitgangspunten/richtlijnen groenelementen De algemene aandachtspunten voor alle groenelementen op het grondgebied van Herentals zijn: -
-
-
-
-
-
Verbetering van de structuur en verfraaiing van de secundaire wegen en hoofdwegen moet voornamelijk gerealiseerd worden door de verbetering van de boomstructuur. Hierbij moet de nodige aandacht gaan naar het optimaal inrichten van de groeiplaats door het vrijwaren van de ondergrondse ruimte door het nemen van voorzorgsmaatregelen. Dit kan ontwerpmatig (via aanhouden van richtlijnen) of via beschermingsmaatregelen gebeuren, afhankelijk van de specifieke locatie. Bomen hebben naast een beeldbepalende, ecologische en psychologische rol een structuurbepalende rol in de omgeving te vervullen. Ze benadrukken enerzijds het lineaire verloop van een straat, en anderzijds begeleiden ze het verkeer en hebben ze een remmend effect. Bij de aanleg van een nieuwe groenzone dient er rekening te worden gehouden met ondergrondse en bovengrondse nutsleidingen en riolering. Naar onderhoud van deze leidingen en riolering toe is het aangewezen de bovengrond op deze strook niet te verharden, maar te voorzien van (lage) beplanting of gras. Hierbij dient de gekozen beplanting een soort te zijn die op korte termijn tot volle wasdom kan komen, zodat snel herstel mogelijk is. Juiste plant op de juiste plaats. Standaard zijn er de factoren bodem, behoefte aan zonlicht en water,… In stedelijk gebied zijn er andere omgevingsfactoren die de soortenontwikkeling beïnvloeden dan in landelijk gebied, bijvoorbeeld mate van tolerantie voor zout, verharding, luchtvervuiling, riolering, …. Streven naar groene eilanden in plaats van gefragmenteerde stukjes groen die intensiever onderhoud vragen en minder belevingswaarde hebben: Bij boomspiegels en plantvakken gelegen in of langs de rijbaan bij voorkeur werken met verhoogde boordstenen om de invloed van externe factoren (opspattend zout, inrijden door auto’s) te beperken. Pesticidenvrij onderhoud (vanaf 1 januari 2015 wettelijk verplicht) Nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen: correcte grondverbetering, juiste plantwijze, optimaal plantverband en plantenaantallen gekozen in functie van het beoogde beeld en een optimale ontwikkeling van de plant. Enkel gebruik van kwaliteitsvol plantmateriaal en streven naar plantgoed van aanbevolen herkomst (autochtoon) indien dit mogelijk en wenselijk wordt geacht volgens de gewenste kwaliteitsbeelden in de structuren openbare ruimte.
11
5 Specifieke richtlijnen per groenelement7 Waarom passen we een bepaald beplantingtype toe op een bepaalde plaats? Welk groenelement planten we onder welke omstandigheden? Wanneer passen we wat toe? Hieronder worden per groenelement of beplantingstype criteria/richtlijnen beschreven waaraan de omgeving of het groenelement moet voldoen om van een duurzame omvorming of inrichting te spreken. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is het streven naar een zo onderhoudsvriendelijk ontwerp en beplantingstype (met doordachte plantenkeuze) die tegelijkertijd proper en aantrekkelijk oogt. De richtlijnen zijn in eerste instantie opgesteld om snippergroen te verwijderen en in tweede instantie om dit te vermijden bij nieuwe aanleg. Snippergroen bestaat voornamelijk uit restgroen dat niet structuurbepalend is, geen duidelijke functie heeft en geen extra waarde oplevert voor de ruimtelijke beleving. Versnipperd groen brengt een hoge werklast met zich mee. In het laatste hoofdstuk komen de richtlijnen om snippergroen te voorkomen aan bod. Zoals eerder gesteld zijn de richtlijnen een leidraad, afgestemd op ideale omstandigheden. Afwijkingen van deze richtlijnen zijn reëel, en mogelijk, na doordachte afweging van de randvoorwaarden, rekening houdende met de specifieke locatie en de ruimere context, het gewenste straatbeeld en het beschikbare budget. Een toelichtende nota met voorbeeldcasus als bijlage geeft een beeld van een duurzame omvorming van groenaanplantingen ter hoogte van het dorpsplein van Morkhoven.
5.1 Bomen Richtlijnen die bij elk boomtype terugkomen zijn hieronder opgesomd: 1. “De wortelzone wordt zoveel mogelijk gescheiden van kabels en leidingen. Minimaal wordt een obstakelvrije ondergrondse zone van 2,5 op 2,5 meter en 0,8 meter diep voorzien. 2. Op rioleringen die minder dan 1 meter diep zitten, worden geen bomen aangeplant.”8 Boomtype Afstand 1 2-3 m 2 2-3 m 3 2m Tabel 2: Minimale afstand zijkant sleuf van riool tot stam9
7
‘Groen-inzicht- Een visie op het openbaar groenbeheer’, Stad Gent, Groendienst, 2005, 102 pp. ‘Gemeentelijk bomenplan voor de stad Harelbeke. Deel 2 Kwaliteitshandboek. Hoofdstuk 1: Nieuwe bomen aanplanten. Synthese’, Stad Harelbeke, Leiedal, september 2013, 24 blzn. blz 9. 9 ‘Gemeentelijk bomenplan voor de stad Harelbeke. Deel 2 Kwaliteitshandboek. Hoofdstuk 1: Nieuwe bomen aanplanten. Synthese’, Stad Harelbeke, Leiedal, september 2013, 24 blzn. blz 9. 8
12
3. Te reserveren doorwortelbare ruimte:10 Vuistregel 1: afhankelijk van de grootte: van de boom bedraagt de minimale ondergrondse ruimte 0,75 m3 per m2 kroonprojectie. Bij een hangwaterprofiel (grondwatertafel lager dan 2 m onder maaiveld) is dit 1,5 m3. Een hangwaterprofiel komt bij veel bomen in een versteende omgeving voor. Boomtype 1 2 3
Kroonprojectie (m2) 80-120 30-50 7-20
Minimale wortelruimte (m3) > 60 > 25 >5
Tabel 3: minimale doorwortelbare ruimte (grondwaterprofiel)
Vuistregel 2: afhankelijk van de levensduur. Per verwacht levensjaar moet 1m3 doorwortelbaar volume worden voorzien. Boomtype 1 2 3
Wortelruimte (m3) 20 10 5
Tabel 4: doorwortelbare ruimte met verminderde levensduur (+/- 20 jaar) (verzekeren stabiliteit van boom)
5.1.1 Omschrijving Afhankelijk van de uiteindelijke grootte die een boom kan aannemen bij een volledige ontwikkeling (volwassen boom) zijn er 3 boomtypes11 te onderscheiden. In het openbaar groen gaat het vaak om straatbomen: (Straat)bomen: 1. grote bomen hebben een kroondiameter van minstens 10 meter. “Dit zijn vaak bomen die hoger worden dan 12 meter.”12 Voorbeelden zijn zomereik (Quercus robur), zomerlinde (Tilia platyphyllos), tamme kastanje (Castanea sativa), gewone plataan (Platanus acerifolia), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), … 2. middelmatige bomen hebben een kroondiameter van 4 tot 10 meter. “Dit zijn vaak bomen tussen 6 en 12 meter hoog.”13 Enkele voorbeelden: sierpeer (Pyrus calleryana ‘Chanticleer’), veldesdoorn (Acer campestre), bepaalde
10
‘Gemeentelijk bomenplan voor de stad Harelbeke. Deel 2 Kwaliteitshandboek. Hoofdstuk 1: Nieuwe bomen aanplanten. Synthese’, Stad Harelbeke, Leiedal, september 2013, 24 blzn. blz. 6. 11 Deze onderverdeling in 3 (straat)boomtypes zijn gebaseerd op eigen inzicht en informatie uit volgende bronnen: ‘Bomenwijzer’, http://bomengids.inverde.be/, ‘Groenvoorzieningen -Bomen -Begripsbepalingen’, gemeente Deventer, http://pveopenbareruimte.deventer.nl/groen-en-spelen/groenvoorzieningen/bomen en ‘Gemeentelijk bomenplan voor de stad Harelbeke. Deel 2 Kwaliteitshandboek. Hoofdstuk 1: Nieuwe bomen aanplanten. Synthese’, Stad Harelbeke, Leiedal, september 2013, 24 blzn. blz. 10. 12 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.95. 13 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.95.
13
cultivars zoals de krimlinde (Tilia europaea ‘Euchlora’), gewone haagbeuk (Carpinus betulus), … 3. kleine, vaak boomvormige struiken hebben een kroondiameter van minder dan 4 meter. “Dit zijn vaak bomen die kleiner blijven dan 6 meter hoogte.”14 In deze categorie behoren ook enkele vormbomen die ‘van nature’ een smalblijvende vorm hebben. Voorbeeld van een vormboom zonder snoeionderhoud is de zuilhaagbeuk (Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’) of zuilvormige eik (Quercus robur ‘Fastigiata Koster’). Voorbeeld van een struikachtige plant die op te kweken is tot een kleine boom of natuurlijk kan uitgroeien tot een meerstammige, boomvormige struik (maar er vele tientallen jaren over doet) is het Amerikaans krentenboompje (Amelanchier lamarckii) en de Japanse esdoorn.. Sommige bomen met een kroondiameter van meer dan 4 meter kunnen onderhouden worden als vormboom, dit betekent dat ze worden geschoren, gekandelaberd of geknot. Ze worden bewust in een bepaalde snoeivorm beheerd, waardoor ze zo klein kunnen worden als gewenst. Consequentie is dat vormbomen regelmatig onderhoud vragen. Voorbeeld van een dergelijke boom is de krimlinde en de Hollandse linde (Tilia europaea), die kan geknot en gekandelaberd worden. Kleine bomen, boomvormige struiken en vormbomen worden veeleer als sierelement gebruikt in plantvakken en niet als straatbomen (voorbeeld figuur 2). De gekweekte vormbomen kunnen mogelijks als straatbomen in smalle straten dienen, met waar nodig wortelgeleiding indien niet aan de richtlijnen voor ondergrondse ruimte wordt voldaan.
Figuur 2: Vest: boomvormige, meerstammige struik Amerikaans krentenboompje in blokbeplanting als sierelement
“Straatbomen worden hier gedefinieerd als bomen in een verstedelijkte context. Het kan dus gaan om stadsbomen of om bomen in een eerder landelijke omgeving. Ze staan in een plantvak of een plantstrook omgeven door verharde oppervlaktes of in een berm, maar altijd 14
‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.95.
14
in een door de mens beïnvloede omgeving met vaak verdichte bodems, wegfunderingen, rioleringen, huizen, opritten, voet- of fietspaden, nutsleidingen, enz. Dit zorgt voor enkele specifieke beheerproblemen en –maatregelen.”15 Hoe groter de boom, hoe meer bovengrondse en ondergrondse ruimte hij nodig heeft. De ruimte die een boom nodig heeft, wordt weergegeven in figuur 2, 3 en 4. Doorgaans wordt de ondergrondse ruimte voorgesteld als minstens de kroonomvang bovengronds. Op enkele uitzonderingen na, en in ideale omstandigheden, klopt dit plaatje niet. In ideale omstandigheden kennen wortels een grote horizontale spreiding (zie figuur 4 en 5), waardoor de doorwortelbare ruimte vooral in de breedte moet gerealiseerd worden en niet in de diepte. 16 De breedte van de kroonprojectie en 1 à 2 m daarbuiten geldt als de zone waarin zich gewoonlijk de meeste wortels bevinden. De optimale ruimte is tweemaal de boomkruin in de breedte. Let op: vormbomen hebben een grotere ondergrondse wortelruimte nodig dan zijn geschoren kruin laat uitschijnen (minstens straal van 2,5 m) (zie figuur 5).
Figuur 3: Bovengrondse en ondergrondse ruimte van een boom, hoewel het wortelgestel doorgaans platter is. Figuur 4: De gestelwortels zorgen voor stabiliteit, terwijl de fijne wortels instaan voor de opname van water en mineralen.17
15
‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Terreineenheden ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.24. 16 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.83. 17 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.80.
15
Figuur 5: Bovengrondse en ondergrondse ruimte van een boom: minimaal en optimaal18
Hoever de wortels van een boom zich uitstrekken is sterk afhankelijk van de lokale bodemomstandigheden (diepte van de grondwatertafel, de aanwezigheid van verdichte grondlagen, de zuurstofconcentratie, de kwaliteit van de bodem, de boomsoort, de grootte van de boom en of de boom al dan niet in verharding staat en het type verharding). Hoewel het wortelgesteld dus doorgaans niet het evenbeeld van de kroon in de lengte is, is het wel zo dat de wortels op een gelijkaardige manier als de takken verdikken. Zo ontwikkelen alle bomen gestelwortels, net zoals gesteltakken. Dit zijn wortels die zich ter hoogte van de stam ontwikkelen. Bij eerder diepwortelende soorten (bijvoorbeeld eik en gewone walnoot) vormen zij zich aan de basis van een penwortel. De penwortel maakt dat de boom in het jongste groeistadium meteen naar beneden groeit, terwijl er soorten bestaan die meteen oppervlakkig wortelen (bijvoorbeeld ruwe berk en fijnspar). Maar de meeste bomen verliezen die penwortel bij het verplanten in de kwekerij. Er blijft echter een verschil bestaan tussen deze boomsoorten onderling: er zijn er die eerder tegen de oppervlakte groeien, terwijl anderen eerst enkele tientallen centimeters schuin naar beneden groeien en dan pas horizontaal. Een boom heeft meestal 3 tot 11 grote wortels. De takken kunnen tot 30 cm dik worden aan de stambasis, maar versmallen snel tot een tiental cm verder van de stam. Het kluwen van ineengegroeide gestelwortels aan de stambasis zorgt voor de stabiliteit (verankering en steun), terwijl de fijne wortels voor
18
‘Gemeentelijk bomenplan voor de stad Harelbeke. Deel 2 Kwaliteitshandboek. Hoofdstuk 1: Nieuwe bomen aanplanten. Synthese’, Stad Harelbeke, Leiedal, september 2013, 24 blzn. blz 4.
16
opname van water en mineralen zorgen (zie figuur 4 ). De stevige, centraal gelegen stronk reageert als 1 geheel (denk bijvoorbeeld aan het beeld bij een ontwortelde boom).19 De keuze van een boomtype en boomsoort hangt af van de beschikbare bovengrondse en ondergrondse ruimte en de ligging nabij ondergrondse nutsleidingen en riolering. Onderstaande richtlijnen zijn bepalend in het maken van een keuze. Als de standplaats geen waarborgen biedt voor de volwaardige ontwikkeling van de natuurlijke habitus van een boom op middellange of lange termijn, dan wordt geen boom aangeplant en worden alternatieven gezocht voor de ‘begroening’ van de straat. Om een duurzame boomsoortkeuze te maken, komt het er dus op neer in de eerste plaats de standplaatsfactoren én het gewenste eindbeeld (boomgrootte) te kennen (figuur 6). Vanaf de ontwerpfase moet daar in de eerste plaats mee rekening worden gehouden, daarna volgt de invulling van andere lagere prioriteiten (bijvoorbeeld bereikbare takvrije stamlengte zodat voertuigen onder de kroon kunnen) en wenselijke eigenschappen (bijvoorbeeld van esthetische aard).20
Figuur 6: Het eindbeeld van een laan platanen (grote boom) is volledig anders dan dat van een laan van sierkersen (middelmatige boom).
Snoeien van straatbomen is niet gewenst en wordt zoveel mogelijk vermeden, de begeleidingssnoei (= opkronen, vaak om veiligheidsredenen) en de vormsnoei uitgezonderd. Snoeien in een vorm (kandelaberen, scheren, knotten, leiden) vraagt een intensief onderhoud. De soortenkeuze bij omvorming en aanleg gebeurt onder andere in functie van de aanwezige bovengrondse en ondergrondse ruimte, dus snoei zou overbodig moeten zijn. Bij de bestaande bomen, is snoei omwille van hinder of schade aan gevel, dak,… soms wel noodzakelijk. Snoeien omwille van te beperkte groeiruimte is ook af te raden omdat dergelijke snoei steeds een beschadiging van de natuurlijke habitus van de boom en risico’s voor infecties inhoudt wanneer de takken een zekere afmeting hebben. Begeleidingssnoei van jonge 19
‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.81-82. 20 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.90-91.
17
bomen (vooral opkronen) en een onderhoudssnoei (verwijderen van dode, zieke en/of elkaar hinderende takken) in oud(ere) bomen blijft een standaardmaatregel. De richtlijnen voor straatbomen in de visietekst zijn dus zo opgesteld dat de boom optimale ontwikkelingskansen heeft, zodat hij zijn natuurlijke kroonvorm kan bereiken en snoeien van hinderlijke overhangende takken of vormsnoei niet nodig is. Voor nieuwe aanplantingen zijn inheemse bomen, of streekeigen bomen die aangepast zijn aan het lokale klimaat en bodem het streefdoel, na eerst getoetst te zijn aan de criteria voor bomen. Deze keuze geeft de boom meer groeikansen en zorgt voor meer biodiversiteit. Onderstaande leidraad voor het planten van straatbomen is vooral van toepassing in woongebieden, omdat bomen daar vaak tussen verharding gelegen zijn en er een minimale afstand tot de rooilijn/perceelsgrens gewenst is voor het kunnen groeien van de boom en dit zonder schade of hinder toe te brengen. In landelijke gebieden is de berm doorgaans natuurlijker en overgaand in een akker of weide, wat zorgt voor meer ondergrondse wortelruimte. In landelijke gebieden kan de boom tot zeer dicht op de rooilijn/perceelsgrens worden aangeplant zonder hinder te veroorzaken aan het aangrenzende perceel. In landelijke gebieden laten de grotere onverharde oppervlaktes (ook langs wegen) toe om grotere bomen aan te planten en te kiezen voor inheemse soorten die een ecologische en/of landschappelijke waarde hebben. Grote bomen vinden dus meer een toepassing als straatboom in landelijke gebieden en als solitair of rijbeplanting in parken, waar de aanbevolen open, onverharde ruimte aanwezig is. 5.1.2 Richtlijnen grote bomen - in een straal van minstens 5 m van het centrum van de stam mag de bovengrond niet verhard zijn. Dit om reden dat de kroondiameter minstens 10 m bedraagt. De open ruimte van 5 m is de voornaamste doorwortelbare ruimte van de boom en mag niet verhard worden om verdichting van de bodem te voorkomen en de toevoer van water, mineralen en zuurstof te waarborgen. Doorlatende en beschermende verharding door middel van grasdals en een boomrooster kan wel indien de leidraad van 5 m niet haalbaar is. Een voorbeeld van een locatie die aan deze richtinggevende criteria voldoet is een rond punt. In landelijke wegen is de afstand van boom tot rijbaan doorgaans 3 meter, 5 meter is ideaal, echter aan de zijde van een weide is de doorwortelbare ruimte groter dan 5 meter; - Minimumafstand van 7 m ten opzichte van de rooilijn om hinder door overhangende takken op privé-eigendommen te vermijden; - Keuze boomsoort aftoetsen aan locatie in verband met hinderlijke eigenschappen als vruchtval (bijvoorbeeld geen bolsters van witte paardekastanje aan een parking of veelgebruikt fietspad) of druipend vocht of eerder dieptewortelaar versus eerder oppervlakkige wortelaar. Wegwijzer: Als er aan bovenstaande richtlijnen niet kan worden voldaan (of als het vermoeden er is) of als het wenselijk wordt geacht (bijvoorbeeld voor vlakwortelaars): - afwegen van toepassing wortelgeleidingssysteem bij aanwezigheid van rioleringen en ondergrondse nutsleidingen en verhardingen in de directe omgeving. Voorbeelden van wortelgeleidingssystemen: ondergrondse constructies als kunststofpanelen, anti-
18
worteldoek, dragende constructie, … Let op: dit zijn vaak dure ingrepen. Zie onderstaande paragraaf over de effectiviteit van wortelgeleiding.
Figuur 7: voorbeelden wortelgeleidingssysteem: wortelwerende folie en kunststof paneel
21
Luchtlaag
Vruchtbare losse grond
Figuur 8: Een dragende constructie laat ruimte voor de wortels om zonder schade onder het voetpad door te 22 groeien.
-
-
en/of: afwegen van toepassing boombescherming zoals boomrooster, boomkorf, boompalen, wortelbeschermingsdoek, knuppelpad, grasdals,… Let op: deze maatregelen zijn vaak duur. in drukke straten of pleinen is het gebruik van een boomrooster in ieder geval gewenst omdat daar de ontwikkelingskansen klein zijn.
Wortelgeleiding “Vaak wordt geprobeerd om wortels weg te houden van leidingen en funderingen van wegen, voetpaden en huizen door ze tegen te houden met barrières of door ze te geleiden naar zones waar ze geen schade kunnen aanrichten. De resultaten zijn zeer wisselend. In
21
http://www.disaghorgroup.be/pictures/producten/189.jpg en http://www.stabu.com/DFS/images/preview/0%5C2000%5C/2518-preview.jpg 22 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Aanleg ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.150.
19
sommige situaties worden wortels effectief tegengehouden, maar even vaak vinden ze hun weg door, langs, boven of onder een barrière. Barrières die wortels echt tegenhouden zijn ondoordringbare dikke plastic folies of kunststof platen. Ze zijn ondoordringbaar voor water en lucht, waardoor de water- en luchthuishouding mogelijk verstoord worden. Dit is nadelig voor de ontwikkeling van de boom. Voorwaarde is dat de folies of platen van boven het maaiveld tot onder de laagste grondwatertafel moeten gestoken worden en dat ze onbeschadigd blijven. Ook boomwortels onder kabels of een fundering leiden, blijkt niet altijd succesvol. Zowel eik als esdoorn kunnen bijvoorbeeld binnen 1,5 meter nadat ze naar beneden zijn geleid door een barrière, terug aan de oppervlakte komen (figuur 9). Om het aantal wortels in de buurt van leidingen of fundering te verminderen, kunnen wortelbarrières of wortelgeleiding effectief zijn, zeker lokaal. Maar om structuren echt te isoleren van alle boomwortels, zijn de meeste barrières niet werkzaam (of is de boom te sterk in het ontwijken ervan). Het is zeker niet wenselijk om bomen ondergronds volledig op te sluiten. Dan komt het vereiste doorwortelbare bodemvolume in het gedrang. Wortelgeleiding heeft dus enkel zin waar de minimale standplaatsvereisten van de boom gerespecteerd worden.”23
Figuur 9: Wortelgeleiding kan wortels effectief tegenhouden of sturen, maar even vaak lukt dit niet.24
5.1.3 Richtlijnen middelmatige bomen -
Minimumoppervlakte van 1,5 m op 1,5 m als boomspiegel25 (zie hoofdstuk 5.2 voor omschrijving boomspiegel); Best minstens 1,5 m onverharde oppervlakte vanaf de stamvoet tot aan de afboording van de rijbaan of de goot.26
23
‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.299-300. 24 ‘Technisch Vademecum Bomen. Hoofdstuk Technische handleiding ’, Agentschap voor Natuur en Bos, 2008, 344 blzn. blz.300. 25 ‘Groen-inzicht- Een visie op het openbaar groenbeheer’, Stad Gent, Groendienst, 2005, 102 blzn. blz 56. 26 Indien een boom in het voetpad wordt geplant moet het hart van de boom minimaal 1 m achter de voetpadband liggen. Staat de boom in gazon of in beplanting, dan is de minimale afstand tot de verharding 2 m. uit ‘Groenvoorzieningen -Bomen -Afstandsregels’, gemeente Deventer, http://pveopenbareruimte.deventer.nl/groen-en-spelen/groenvoorzieningen/bomen
20
-
-
Minstens 5 m afstand van de stamvoet tot aan perceelsgrens van bebouwing zonder voortuinstrook (gesloten bebouwing). Dit om reden van hinder door overhangende takken (lichtbelemmering, enz. ) te vermijden en om het vrijwaren van de natuurlijke kroonvorm door het vermijden van snoei. Minstens 2 à 3 m afstand van stamvoet tot aan de perceelsgrens van woningen met voortuinstrook (halfopen en open bebouwing). Dit om dezelfde redenen als hierboven;
Wegwijzer: Als er aan bovenstaande uitgangspunten niet kan voldaan worden (of als het vermoeden er is) of als het wenselijk wordt geacht: - afwegen van toepassing wortelgeleidingssysteem bij aanwezigheid van rioleringen en ondergrondse nutsleidingen en verhardingen in de directe omgeving. Voorbeelden van wortelgeleidingssystemen: ondergrondse constructies als kunststofpanelen, antiworteldoek, dragende constructie … Let op: dit zijn vaak dure ingrepen. - en/of: afwegen van toepassing boombescherming zoals boomrooster, boomkorf, boompalen, wortelbeschermingsdoek, knuppelpad, grasdals,… Let op: deze maatregelen zijn vaak duur. - in drukke straten of pleinen is het gebruik van een boomrooster in ieder geval gewenst omdat daar de ontwikkelingskansen klein zijn. Randopmerking: in doodlopende straten geen voetpad aanleggen: heeft weinig nut voor verkeersveiligheid. Zo kan er misschien ruimte gecreëerd worden voor bomenaanplant. 5.1.4 Richtlijnen struikachtige/kleine bomen en vormbomen27 De minimale afstand tussen de gevel en de volwassen kroonvorm is 1 m. De minimumafstand tussen de stam en de gevel van een woning bedraagt minstens 3 m. Planten op een kleinere afstand is te overwegen bij: - Toepassing van bomen met zuilvormige of smalle ijle kroon langs blinde gevels (gevels waarin geen raamopeningen aanwezig zijn); - Toepassing van speciale snoeivormen (zoals leivormen). - Minimumoppervlakte van 1,5 m op 1,5 m als boomspiegel28 Belangrijk bij toepassing kleine boom, boomvormige struik of vormboom is de groeisnelheid en maximumhoogte van de boom. Een straatboom dient namelijk opgekroond te kunnen worden voor veilig en vlot verkeer.
27
‘Groenvoorzieningen -Bomen -Afstandsregels’, gemeente Deventer, http://pveopenbareruimte.deventer.nl/groen-en-spelen/groenvoorzieningen/bomen 28 ‘Groen-inzicht- Een visie op het openbaar groenbeheer’, Stad Gent, Groendienst, 2005, 102 blzn. blz 56.
21
5.1.5 Maatregelen om doorwortelbare ruimte te vergroten: voorbeelden 29 Onderstaande methoden voor uitbreiding van het beschikbare bodemvolume hebben vaak betrekking op het ontwerp. Creativiteit, vernieuwing en logisch inzicht zijn hierbij sleutelwoorden.
Figuur 10: Lanen of bomenrijen aanplanten in één grotere doorlopende berm in plaats van in 2 smallere bermen.
Figuur 11: lanen of bomenrijen aanplanten in een doorlopende groenstrook in plaats van in aparte plantputten.
Figuur 12: aanleg wortelstraat, of goedkoper: aansluiten plantvak op groenstrook of tuin
29
‘Gemeentelijk bomenplan voor de stad Harelbeke. Deel 2 Kwaliteitshandboek. Hoofdstuk 1: Nieuwe bomen aanplanten. Synthese’, Stad Harelbeke, Leiedal, september 2013, 24 blzn. blz. 8.
22
Onderstaande figuur een dwarsprofiel van de openbare weg uit een eerder toegepast verkavelingontwerp met geïntegreerde aanpak tussen de diensten: technische dienst administratie, ruimtelijke ordening en milieu: voorbeeld Draaiboomstraat in Morkhoven. Het ontwerp werd afgetoetst aan de visietekst. Zo werden er middelmatige bomen langs slechts één zijde van de straat geplaatst, in de breedste berm, die minstens een onverharde boomspiegel van 1,5 meter heeft (in dit geval 2,75 m, breedte van de groenstrook). Doordat er geen obstakelvrije ondergrondse ruimte (aanwezigheid kabels en leidingen) van minstens 2,5 op 2,5 meter rond de stam aanwezig is, wordt er wortelgeleiding voorzien.
Figuur 13: dwarsprofiel ontworpen weg A over groenzone verkaveling Draaiboomstraat
5.2 Boomspiegels 5.2.1 Omschrijving De plaatselijk vrije, kleine onverharde oppervlakte rondom de boom binnen een verharde zone, wordt al naargelang zijn ligging een boomspiegel (individuele boom) of een boomstrook (aaneengesloten vrije oppervlakte voor een rij exemplaren) genoemd. Ook een plantvak (heeft vaak een verhoogde boordsteen) kan bomen bevatten. Naast de noodzaak van een onverharde zone rondom de boom, kunnen ze ook een esthetische rol vervullen. 5.2.2 Knelpunten30 De voornaamste knelpunten bij boomspiegels zijn: - Mislukken van de beplanting door extreme omstandigheden: zout, betreding, hitte en verarming van de bodem. Dit geeft al snel aanleiding tot de groei van ongewenste kruiden, het aantrekken van zwerfvuil en hondenpoep. 30
‘Groen-inzicht- Een visie op het openbaar groenbeheer’, Stad Gent, Groendienst, 2005, 102 blzn. blz. 56.
23
-
De versnipperde ligging van de boomspiegels en bomen in plantvakken bemoeilijkt het onderhoud.
5.2.3 Richtlijnen -
Geen massieve blokbeplanting in boomspiegel. Mogelijkheden: boomrooster (waar de beplanting geen kans heeft om zich te ontwikkelen door blootstelling aan veelvuldig betreden en gebruik van het terrein), bodembedekkers, inzaai met bloemenmengsel, gebruik maken van spontane kruidengroei die natuurlijk, maar veilig wordt beheerd.
5.3 Hagen 5.3.1 Omschrijving Een haag is een rechtlijnig en verticaal groeiend of hoger opgaand groenelement. Het kan aanzien worden als een stevige lintbeplanting. Het normale onderhoud vraagt 2 tot 3 x per jaar een scheerbeurt, afhankelijk van de gekozen plantensoort. Een haag is doorgaans maximum 1 m breed. Ze heeft hoofdzakelijk een afschermende of afscheidende functie, ook kan ze een geleidende functie vervullen. Bijvoorbeeld: afschermen constructies, afscheiden speelterrein of voetpad van drukkere rijbaan/parking, …. Een haag staat vaak in combinatie met iets anders: grasveld, verharding, lage bodembedekkers, ... Voorbeelden zijn esdoornhaag (Acer campestre), ligusterhaag (Ligustrum ovalifolium),… De grens tussen haag en massief kan soms dun zijn. Een haag heeft een duidelijke afscheidingsfunctie en moet om deze functie te vervullen een stevig, verticaal opgaand geheel vormen. Ze moet een voldoende lengte hebben om effectief te zijn. Indien dit niet het geval is, valt de keuze op een massief, die eerder een esthetische functie kent. Voorbeeld van een toepassing haag met afscheidende functie tussen voetpad en rijweg met maximumsnelheid 70 km/uur: Doornestraat:
Figuur 14: haag Doornestraat naast drukke baan met maximumsnelheid 70 km/uur: afscheiding in functie van veiligheid en wegbegeleidende functie
24
5.3.2 Richtlijnen Richtlijnen voor de toepassing en beheer van een haag: - Uitgangspunt bij keuze voor een haag is dat ze makkelijk in onderhoud, onderhoudsvriendelijk, en bereikbaar moet zijn: o Enkel aanplanten met expliciet doel van afscheiding/afscherming tussen 2 verschillende functies. Bijvoorbeeld rond een plein ter afscheiding van spelen/ontspannen en openbare weg. o Niet op locaties waar hagen het verkeer kunnen hinderen. Hagen ter hoogte van kruispunten vragen intensiever onderhoud. o De haag moet vrij staan, langs beide zijden bereikbaar, dit in functie van het onderhoud (scheren en volledig verwijderen snoeisel zonder beschadigen plantsoen). Dit wil zeggen dat ze niet in combinatie met een massief mag staan wegens niet werkbaar. Een haag in combinatie met stevige bodembedekkers die sporadische betreding verdragen kan wel. - Maximum 1 m breed is voldoende om haagfunctie te verkrijgen. Dit is ook de gewenste maximumbreedte voor het hanteren van machines. - Voldoende lengte om functie te kunnen vervullen, minimumlengte van 15 m. Dit is doorgaans de vrije afstand tussen 2 opritten. - Maximumhoogte 70 cm in het kader van verkeersveiligheid. Standaard 70 cm hoogte vanaf het maaiveld te scheren is naar onderhoud toe het meest praktische (gezonde werkhouding), een uniforme standaardmaat geeft bovendien een efficiëntere werkwijze. - Toepassing van sterke planten die zich snel kunnen herstellen bij lokale beschadiging. De functie van de haag moet gewaarborgd blijven. Sterke planten zijn (redelijk) bestand tegen extreme omgevingsfactoren (zout, verharding, luchtvervuiling, hitte,…) Wegwijzer: Indien niet aan één van de richtlijnen kan worden voldaan (uitgezonderd de laatste), opteren voor een massief.
5.4 Massieven 5.4.1 Omschrijving Een massief is een groenelement bestaande uit dichtgroeiende planten die zowel breed als hoog kunnen uitgroeien. Ze zijn te beschouwen als blokbeplanting, als een brede haag, afhankelijk van de plantensoort en zijn beheer hetzij in strakke, hetzij in meer natuurlijke, losse vorm (zoals Potentilla en rozen). Hun doel is - anders dan een haag - niet de scheiding van 2 verschillende functies, maar het invullen van een plantsoen. Het sfeerverzorgende aspect primeert. Afhankelijk van de plantensoort, zijn ze 1 x per jaar te snoeien/scheren, maximaal 3 x per jaar. Hoe minder snoeibeurten noodzakelijk per jaar, hoe meer bloeirijk de heester. Afhankelijk van de plantensoort vragen ze weinig tot geen onderhoud qua onkruidverwijdering omdat ze (snel) dienen dicht te groeien. Voorbeelden zijn struikklimop (Hedera helix ‘Arborescens’), zuurbes (Berberis) en de struikganzerik (Potentilla fruticosa).
25
5.4.2 Richtlijnen Richtlijnen voor de toepassing en beheer van een massief: -
-
Kan best langs 2 zijden bereikbaar zijn, zodat het snoeisel volledig en degelijk kan verwijderd worden zonder in het plantsoen te moeten treden. Per bereikbare zijde is de maximumbreedte 1,5 m (dit is de werkbare maximumafstand bij gebruik van een rijf/hark die 1,8 m lang is). Plantvak met minimumbreedte van 80 cm, anders te kwetsbaar31. “Plantvak met minimumoppervlakte van 10 m2, anders te kwetsbaar”32. Een groenelement moet een duidelijke functie of een beeldwaarde in het straatbeeld of de omgeving hebben (duidelijke aanwezigheid die meerwaarde biedt in beleving); Maximumhoogte 70 cm vanaf maaiveld, idem als haag in functie van verkeersveiligheid. Geen te schuine (spitse) uiteindes van plantvakken, want daar is de ruimte te beperkt om te groeien of is de kans groter op beschadiging door betreding of strooizout. Eén plantensoort per plantvak. Uniform geheel met beperkt aantal soorten per ruimtelijk geheel.
Wegwijzer: Indien niet aan bovenstaande criteria voldaan, opteren voor bodembedekkende heesters of bodembedekkende vaste planten. In principe is er telkens een keuze tussen optie bodembedekkers of optie massieven. Visueel kan het verschil tussen massief en een plantsoen met bodembedekkers dun zijn (voorbeeld onderstaande foto). Voorbeeld verkaveling Draaiboomstraat: Blokbeplanting van heesters in een deel van de groenzone aan de rechtse straatzijde, breedte massief is 1,45 m, dus voldoet aan richtlijn van minstens 80 cm. Ondergrondse nutsleidingen liggen in het midden van de naastliggende groenstrook bestaande uit gazon omwille van voorkomen beschadiging blokbeplanting tijdens onderhoudswerken aan de leidingen en zodat de opgegraven grond naast de sleuf kan gelegd worden. Geen blokmassief aan de linkse straatzijde omwille van bouwvoorschrift aanleg private haag. Een massief bemoeilijkt de bereikbaarheid van het snoeien. Daarom keuze voor bodembedekkers of gazon.
31
Gemeente Teylingen verkiest in haar groenbeleidsplan geen plantvakken die smaller zijn dan 1m aan te leggen, wegens te kwetsbaar. VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a., ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 50 blzn. blz. 9. 32 VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a., ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim,, 2007, 50 blzn. blz. 9.
26
Figuur 15: dwarsprofiel ontworpen weg A over groenzone verkaveling Draaiboomstraat
5.5 Bodembedekkers 5.5.1 Omschrijving Een bodembedekker is een laagblijvende plantensoort die dichte zoden of bedekking vormt en niet noodzakelijk in blok moet worden geschoren om het plantsoen binnen het plantvak te houden. Bodembedekkers bedekken de bodem door een breedspreidende en/of compacte groeiwijze en/of door dichte zoden via zelfvermeerdering met worteluitlopers. Doordat ze de bodem bedekken, beperken ze de kiemkansen van ongewenste kruiden. Afhankelijk van de plantensoort vragen ze weinig tot geen onderhoud qua onkruidverwijdering omdat ze (snel) dienen dicht te groeien. Wanneer ze dichtgegroeid zijn, zorgt hun natuurlijke vorm ervoor dat er vaak maar 1-maal per jaar een snoeibeurt nodig is. Voorbeelden zijn: klimop (Hedera helix), Schaduwkruid (Pachysandra terminalis), Kleine maagdenpalm (Vinca minor), Chinese kamperfoelie (Lonicera nitida ‘Maigrün’), Kardinaalsmuts (Euonymus fortunei),…
27
Figuur 16: voorbeeld van bodembedekkende heesters en blokbeplanting in Wochterberg
Plantsoen met bodembedekkende heester Cotoneaster
Plantsoen met blokbeplanting Hedera helix ‘Arborescens’
5.5.2 Richtlijnen Bodembedekkers worden gebruikt: - Vaak als onderbegroeiing onder hagen of losse struiken in plantsoenen of in groenstrook met bomenrij. - “Om een klein plantvak of boomspiegel op te vullen.”33 - De richtlijnen voor de massieven gelden hier ook in de mate van het mogelijke.
5.6 Grasvelden 5.6.1 Omschrijving Grasvelden bestaan uit een grazige vegetatie die vaak intensief wordt gemaaid zodoende een net beeld te creëren (mooi onderhouden, mosvrije grasmat) of om een functie te kunnen vervullen (bijvoorbeeld kort gras om te kunnen voetballen). Voorbeelden van grasvelden: grasveldje in een speelterrein, ligweide, gazon aan een gebouw, groenstroken met gazon langs wegen in wijken,…. 5.6.2 Richtlijnen De richtlijnen voor toepassing en beheer van grasvelden zijn: - Functioneel: als doorgang wanneer aanleg verharding niet nodig is (vb. verbindingspad naar speelplein). - Functioneel: als plein: voorbeelden: ontspannings- en verpozingsruimte, speelplein, om een open zicht te creëren, aankleding van een gebouw,…
33
VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a , ‘Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 50 blzn. blz. 24.
28
-
-
-
-
Functioneel: als groenstrook langs openbare wegen om ondergrondse nutsleidingen beter bereikbaar te maken voor onderhoud en zodat plantsoen niet beschadigd wordt bij werken aan leidingen. Minstens 100 m2 oppervlakte. Grasmat met een kleinere oppervlakte als alleenstaand gegeven kan, indien er in de directe omgeving nog voldoende grasvelden liggen van een aanvaardbare grootte, die binnen bereik van de grasmachine liggen. Onderbrekingen met verharding (bijvoorbeeld oprit) kan enkel indien ze gelijkgronds liggen (geen verhogingen) en indien vrijwaring van obstakels zodat de grasmat makkelijk te maaien is. Moet gelijkgronds liggen, niet in plantvakken want deze zijn verhoogd met een boordsteen. Kleine oppervlaktes met een boordsteen zijn af te raden wegens moeilijk en onefficiënt onderhoud, pleinen kunnen wel. (Minimum)breedte van 1,2 m voor maaien van stroken. Dit is de maaibreedte van de zitmaaier. Naargelang de ligging van de grasstrook kan een kleinere afmeting. Zoveel mogelijk vermijden van straatmeubilair (verkeerspaaltjes, elektriciteitskast,…) in groenstroken en ander meubilair in grasperken (zitbank, vuilnisbak,…). Indien niet vermijdbaar, strategisch plaatsen zodat hinder voor onderhoud zo weinig mogelijk is.
Voorbeeld verkaveling Draaiboomstraat: Grasstrook in de groenzone naast de blokbeplanting, heeft de minimumbreedte van 1,2 meter (werkbreedte zitmaaier) die nodig is als de grasstrook zich tussen 2 hogere elementen bevindt. Graszone is voorzien boven de ondergrondse nutsleidingen wat zorgt voor een gemakkelijk onderhoud van de leidingen en wat een snel herstel van het groen waarborgt (in plaats van aankoop nieuwe planten die een groeiachterstand hebben).
Figuur 17: dwarsprofiel ontworpen weg A over groenzone verkaveling Draaiboomstraat
5.6.3 Wilde bloemenmengsel Op locaties als taluds, bermen, braakliggende, onbestemde terreinen en parken kan er een akkervegetatie of een ander wild bloemenmengsel ingezaaid worden als een groenelement met een kleurrijke en natuurlijke uitstraling dat een extensief beheer vraagt. Om dezelfde reden kan deze beplantingskeuze een toepassing vinden in woonwijken met een landelijk karakter.
29
5.7 Vaste planten 5.7.1 Omschrijving Vaste planten zijn meerjarige planten. De meeste soorten sterven in het najaar af, hun ondergrondse delen overwinteren en bloeien het volgende voorjaar opnieuw. Enkele vaste planten blijven wintergroen. Vaste planten hebben vooral een esthetische functie (kleur, vrucht, bladvorm, bloeitijd,…). Ze zijn vaak niet zouttolerant en worden daarom vaak toegepast in een hoge bloembak of in een plantsoen gelegen op een ontmoetingsplek of een bijzonder gebouw. Maar ze kennen nog andere toepassingen als bodembedekkers in boomspiegels, in middenbermen en parken. 5.7.2 Richtlijnen - Juiste plant op de juiste plaats - Gebruik bij centrum, accentplaatsen en toegangspoorten
6 Voorkomen snippergroen34 Om snippergroen (en ander moeilijk te beheren groen) te voorkomen dienen vanaf de opstartfase van een ontwerp de ruimte voor de groenzones te worden bepaald, en niet achteraf als de andere invalshoeken van een ontwerp al vastliggen. De groenzones moeten een samenhangende groenstructuur vormen en/of groenvakken bevatten met een duidelijke functie, zoals een noodzakelijk sfeerverzorgende functie in het straatbeeld. In aanlegsituatie gelden concreet de volgende aandachtspunten: - Structuur in beplanting. Vakken alleen aanleggen in een groter verband of in een structuur van meerdere vakken (herhaling, ritme) óf vakken een duidelijke functie meegeven (bijvoorbeeld afscheiding speelterrein); - Richtlijnen voor aanleg massieven. Voorkomen van snippergroen in bestaande situaties vraagt om een omvorming van het plantsoen, het plantvak, de omgeving. In bestaande situaties kan snippergroen worden verminderd door: - Plantvak opnemen in een aanliggende of een te realiseren groen(structuur)element; - Plantvak omvormen tot verharding; - Kleine, moeilijk te beheren vlakken vergroten (verharding wordt plantvak) en een functie geven. De keuze voor een bepaalde maatregel om snippergroen te voorkomen is steeds afhankelijk van de ruimere context.
34
VAN GRUIJTHUIJSEN, A. e.a., Groenbeleidsplan. Kwaliteitsimpuls en beheervisie. Snippergroenbeleid’, gemeente Teylingen/Sassenheim, 2007, 51 blzn. blz 8 en 9.
30