VII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING E VII.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2007 Tabel VII.1. Overzicht respondenten INSTELLING E; aantallen (percentages tussen haakjes) 2003 N= 0
2004 N= 26
Geslacht (%) Man Vrouw
Gg
Leeftijd (gem; SD)
Gg
Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend Gescheiden
Gg
Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon
Gg
justitiële cliënten Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
2005 N= 62
2006 N= 18
2007 N=17
19 (73) 7 (27)
50 (81) 12 (19)
13 (72) 5 (28)
14 (82) 3 (18)
36.8 (7.9) 20.6 – 51.4
39.9 (8.5) 24.1 – 59.9
40,8 (8.1) 25.5 – 59.9
37,06 (12,9) 22 - 60
24 (92) 2 (8) 0
58 (95) 3 (5) 0
16 (89) 1 (5,5) 1 (5,5)
8 (89) 0 0 1 (11)
20 (77) 6 (23)
45 (74) 16 (26)
13 (72) 5 (28)
15 (88) 2 (12)
Gg
3 (12)
1 (2)
0
0
Gg
14 (64)
41 (75)
13 (72)
14 (82)
Gg
26 (100)
55 (98)
17 (94)
12 (71)
0 2 (8) 6 (23) 18 (69)
0 2 (4) 10 (19) 42 (78)
0 3 (17) 3 (17) 12 (66)
0 0 3 )17) 14 (83)
Gg: geen gegevens
Representativiteit: In totaal hebben in 2007 bij Instelling E 17 patiënten geparticipeerd in de benchmark. Van 124 patiënten zijn registratiegegevens verkregen. Dit betekent een respons van 11,3% over 2007. Tabel VII.1.2. Vergelijking respons en non-respons bij de benchmark in 2007; instelling E. Benchmark N=14 Geslacht (%) Man Vrouw Leeftijd (gem; SD) Primaire problematiek alcohol heroïne cocaïne cannabis anders Duur verblijf: Gemiddeld aantal dgn [sd]
Niet in benchmark N=110
Toets
12 (86) 2 (14)
85 (78) 24 (22)
Chi-kwadraat: niet significant
39,2 (13,8) 20 - 60
40,1 (8,1) 20 - 57
t-toets: niet significant
3 (21) 6 (43) 5 (36) 0 0
18 (16) 64 (58) 18 (16) 2 (2) 3 (3)
Chi-kwadraat: Niet significant
35,8 (24,7) 11 - 81
54,3 (54,6) 0 - 350
T= -2,20; p=0,035
De respons bij instelling E is laag en op grond daarvan kan al gesteld worden dat de patiënten in de benchmark niet representatief zijn voor de totale patiëntenpopulatie van dit IMC. De patiënten in de benchmark verschillen niet significant van de totale populatie voor wat betreft geslacht, gemiddelde leeftijd en primaire problematiek. Wel is er een verschil wat betreft de duur van het verblijf: patiënten in de benchmark verblijven korter bij het IMC dan de totale populatie. 103
Tabel VII.2. Problematiek patiënten INSTELLING E; aantallen (percentages tussen haakjes) 2003
2004
2005
2006
2007 N=17
Primaire problematiek drugs alcohol
12 (71) 5 (29)
Gebruik middelen opiaten cocaïne amfetamine cannabis ecstasy hallucinogenen polydruggebruik
8 (47) 11 (65) 0 2 (12) 0 0 4 (24)
As-I verslavingsproblematiek bij opname alcoholafhankelijkheid drugsafhankelijkheid andere middelen [cocaïne, cannabis]
4 (27) 8 (53) 3 (20)
As-I psychiatrische diagnose bij opname stemmingsstoornis angststoornis anders [aandachtsstoornis] niet vermeld
2 1 1 13
As-II persoonlijkheids stoornis bij opname afhankelijke pd Borderline pd NAO Uitgesteld Niet vermeld
1 (6) 1 (6) 1 (6) 4 (27) 10 (59)
Somatische diagnose bij opname
Niet vermeld
Psychosociale problematiek bij opname
Niet vermeld
GAF score bij opname (n=3) range
51,7 (11,5) 45 – 65
Tabel VII.3. Hulpvraag INSTELLING E; aantallen (percentages tussen haakjes; ivm de kleine aantallen zijn percentages hierbij achterwege gelaten) 2003
2004
2005
2006
2007 N=17
Hulpvraag verwijzer [meerdere antwoorden mogelijk] diagnostiek afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie doorbreken problematiek inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbrengen structuur/dagbesteding behandeling resocialisatie hanteren gebruik/problematiek time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
0 0 5 1 7 0 1 0 2 1 3 0 0 0 0 1 0 4
Hulpvraag patiënt [meerdere antwoorden mogelijk] geen diagnostiek omgaan met problemen
0 0 0
104
2003
afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek teruvalpreventie detoxificatie doorbreken problematiek inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbrengen structuur/dagbesteding psychosociale hulp behandeling resocialisatie hanteren gebruik/problematiek time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
Behandeldoel diagnostiek afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie inzicht bieden inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbieden structuur/dagbesteding behandeling resocialisatie hanteren gebruik time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
2004
2005
2006
2007 N=17 0 1 3 8 0 0 0 2 0 1 6 0 0 0 0 1 0 5
0 0 4 0 2 0 0 0 2 1 0 0 0 0 0 0 9
105
VII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING E VII.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN VII.2.1. Resultaten RCQ
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3 contemplatie
t=4 actie
Figuur VII.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VII.2.1a. Gebruik op 3 tijdstippen; 2007. Scores in week 1 t/m 9 voor alcohol.
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur VII.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VII.2.2a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 9 voor nicotine. Scores voor benzodiazepinen konden niet worden berekend ivm een te klein aantal respondenten.
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
precontemplatie
t=2
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur VII.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VII.2.4a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 9 voor cannabis. 106
Figuur VII.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VII.2.5a. Gebruik op 2 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 5 voor methadon (geen patiënten met methadon in week 9).
Figuur VII.2.6. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VII.2.6a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 9 voor opiaten
Figuur VII.2.7. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VII.2.7a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 9 voor cocaïne.
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren VII.2.1 tot en met VII.2.9 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol 107
bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. Bij Instelling E ontbreken de gegevens van week 13. De resultaten zijn gemiddelden voor de totale populatie. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is dus lager dan dat in t1. De resultaten van de gepaarde waarnemingen zijn wel gegeven in hoofdstuk 1, bij de resultaten Algemeen. Bij instelling E moet er rekening mee gehouden worden dat het aantal respondenten per middel niet groot is. Op t3 blijft er soms slechts 1 cliënt over, waarover dan gerapporteerd wordt. De resultaten moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Bij alcohol valt op dat vanaf het begin van de opname patiënten zeer actiebereid zijn. De actiescore is en blijft de hoogste score en neemt zelfs iets toe in week 9. Het feitelijk gebruik neemt af tot 0. Bij nicotine blijkt dat de scores op alle drie de schalen nauwelijks veranderen gedurende de opname. patiënten zijn in de contemplatiefase: ze denken er dus [wel eens] over om te stoppen met roken, maar zijn weinig tot niet actiebereid. Ook het feitelijk gebruik verandert weinig. Er waren te weinig patiënten die de RCQ voor benzodiazepinen hebben ingevuld om hier analyses mee te doen. Cannabisgebruik neemt sterk af in de loop van de opname. De bereidheid om iets aan dit gebruik te doen, neemt toe. patiënten zijn in de actiefase, hoewel in week 9 de actiebereidheid weer iets is afgenomen. Contemplatie neemt toe. Voor methadon geldt dat het aantal dagen waarop methadon wordt gebruikt afneemt volgens de opgave van de patiënten, maar de hoeveelheid neemt toe. Hoewel patiënten aanvankelijk een hoge score laten zien op de actieschaal, neemt deze in week 5 weer sterk af. Contemplatie neemt toe. Voor opiaten geldt een hoge gemiddelde score op de actieschaal, die in week 9 maximaal is. Contemplatie neemt iets af. Het gebruik van opiaten daalt van week 1 naar week 5 tot 0, maar neemt daarna weer licht toe. Datzelfde gaat op voor cocaïne: ook hier hoge scores voor met name de actie-schaal. Deze score neemt af gedurende de opname. De score voor contemplatie neemt eveneens af; die voor precontemplatie neemt toe. Patiënten gaan dus wat cocaïnegebruik betreft terug in fasering. Het feitelijk gebruik daalt niet helemaal tot 0, maar neemt wel sterk af. Voor de overige middelen (amfetaminen, XTC en gokken) waren onvoldoende respondenten.
108
VII.2.2. Resultaten Mft INSTELLING E 3,4 3,2 3 2,8 2,6 2,4 2,2 2
2003
3,4 3,2 3 2,8 2,6 2,4 2,2 2
2004
2005
2006
2007
2004
2005
2006
2007
2,8
2,9
2,9
3,2
PR1
3,1
2,7
3
2,8
PR1
2003
PR2
2,2
2,3
2,5
2,9
PR2
2,1
2,6
2,7
2,4
DH
3,1
3,1
3,1
3,4
DH
3,3
2,8
3,3
3
TR
3
3,1
3,1
3
TR
3,1
2,7
2,9
3
Figuur VII.2.8. Gemiddelde scores op schalen Mft en Mft/O; 2003-2007. Gegeven zijn de scores in week 1. Scores kunnen variëren tussen 0 en 4. Aangezien de scores in de praktijk variëren tussen 2 en 3,5 is hier de schaal op de ij-as beperkt tot deze range. Links zijn de scores weergegeven van de patiënt; rechts die van de hulpverlener. Bij de patiëntscores valt op dat er sprake is van een stijging in de scores op alle vier de schalen van de MFT over de jaren. Verder is opvallend dat de scores voor de schalen Problem Recognition steeds het laagst zijn en die voor Desire for Help en Treatment Readiness het hoogst. Bij de hulpverlenerscores is er sprake van een grilliger verloop over de jaren. Hier geen geleidelijke toename van de scores, maar een afname van drie van de vier schalen in 2005, daarna weer een toename in 2006 en een daling in 2007 [in tegenstelling tot de patiëntscores]. Ook bij de hulpverleners zijn de PR2-scores steeds het laagst.
3,4
3,4
3,2
3,2
3
3
2,8
2,8
2,6
2,6
2,4
2,4
2,2
2,2
2
2
PR1
PR2
DH
TR
PR1
PR2
DH
TR
patient
3,2
2,9
3,4
3
patient
2,5
1,9
3,2
3,2
hulpverl.
2,8
2,4
3
3
hulpverl.
2,7
2,8
3
2,8
Figuur VII.2.9. Verloop van de gemiddelde scores op de schalen van de MfT voor patiënt en hulpverlener in 2007. Links de resultaten in week 1; rechts de resultaten in week 9. In deze figuur zijn weergegeven de resultaten bij gepaarde t-toetsen: per patiënt is het verschil tussen de eigen score en die van de hulpverlener bepaald. Patiëntscores in week 1 zijn hoger dan hulpverlenerscores, met uitzondering van die voor de schaal Treatment Readiness. Voor zowel patiënt als hulpverlener zijn de scores op de Problem Recognition Specific (PR2) schaal het laagst. In week 9 zijn deze laatste scores voor de patiënt verder afgenomen tot gemiddeld 1,9. Ook de patiëntscore op de Problem Recognition General [PR1] schaal zijn in week 9 lager dan in week 1. Bij de patiënten is alleen sprake van een toegenomen score op de TR-schaal. Bij de hulpverlener neemt deze laatste score af, maar nemen de scores op de PR2 schaal toe. Geconcludeerd kan worden dat er weinig overeenstemming is tussen de patiënt- en hulpverlenerscores.
109
4 4
3,5
3,5
3
3
2,5
2,5
2
2
1,5
1,5
1 0,5
1
VERLOOP SCORES MFT
0
0,5
VERLOOP SCORES MFT_O
0
WK1
WK5
WK9
WK1
WK5
WK9
PR1CLIENT
3,2
2,7
2,5
PR1HV
2,8
2,6
2,7
PR2CLIENT
2,9
2,7
1,9
PR2HV
2,4
2,5
2,8
3,2
DHHV
3
2,9
3
3,2
TRHV
3
2,7
2,8
DHCLIENT TRCLIENT
3,4 3
3,2 3,2
WK13
WK13
Figuur VII.2.8. Verloop van de scores Mft en Mft/O; 2007. De patiëntscores nemen voor de beide PR-schalen af naarmate de behandeling langer duurt. De scores op de Desire for Help [DH] schaal blijven vrijwel gelijk; die voor TR nemen iets toe. Bij de hulpverleners is nauwelijks verandering in de loop van de behandeling. Scores van patiënt en hulpverlener liggen gemiddeld genomen op hetzelfde niveau.s
Figuur VII.2.8B. Verschillen in scores op de MfT tussen patiënt en hulpverlener in week 1, 5, en 9; 2007. Aantallen respondenten: week 1: 16; week 5: 7; week 9: 4. NB: het gaat hier om ‘paren’ van patiënt en hulpverlener. Daarom zijn de aantallen anders dan het totaal aantal respondenten dat hieronder is beschreven. Bij het berekenen van de verschillen is de hulpverlenersscore afgetrokken van de patiëntscore. Wanneer het verschil negatief is, wil dit dus zeggen dat de hulpverleners een hogere score hadden dan de patiënten. Te zien is in deze figuur dat de verschillen tussen patiënt en hulpverlener in week 1 kleiner waren dan in week 9. Vooral het verschil bij de PR2 schaal is relatief groot.
Conclusies bij Motivatie voor behandeling: De Mft meet de motivatie voor behandeling. Er zijn vier schalen: problem recognition algemeen (“mijn gebruik is een probleem voor mij”), problem recognition specifiek (“mijn gebruik veroorzaakt problemen met mijn werk”), desire for help (“ik heb hulp nodig om mijn gebruik te kunnen hanteren”) en treatment readiness (“ik wil behandeld worden voor mijn problemen”). De minimale score per schaal is 0 en de maximale score per schaal is 4. De scores van cliënten bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,3 en 3,1. De scores van hulpverleners bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,5 en 3,0. De scores gegeven door hulpverleners zijn iets lager dan die gegeven door de cliënten. Maar het verschil is niet groot. Alleen bij de gepaarde toets geldt dat voor de schaal Treatment Readiness het verschil tussen de score van cliënt en hulpverlener significant is. Dat wil zeggen: de cliënt schat zijn Treatment Readiness zelf hoger in dan de hulpverlener. Kijkend naar het verloop van de scores bij cliënten, valt op dat de scores voor alle vier de schalen aanvankelijk iets toenemen, maar in week 9 weer zijn gedaald. De laagste score is die van de schaal 110
Problem Recognition Specifiek. De scores van de hulpverleners liggen voor de vier schalen dicht bij elkaar en veranderen weinig gedurende de opname van de cliënt.
111
VII.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING E
Figuur VII.2.12. duur verblijf 2003-2007.
Figuur VII.2.9. Verloop duur verblijf; 2004-2007. Uit figuur VII.2.9. valt op te maken dat in 2007 een groter percentage patiënten in de eerste weken van opname vertrekt dan in voorgaande jaren.
Figuur VII.2.14. Geplande duur en werkelijke duur verblijf 2007 [n=53]. De gemiddelde geplande verblijfsduur is bij instelling C: 87,1 dagen. De werkelijke verblijfsduur verschilt daar significant van met gemiddeld 32,6 dagen. Het verschil is gemiddeld 52,9 (sd: 27,5) dagen.
112
Figuur VII.2.16. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. Gegeven zijn percentages. Over de periode 2004 tot 2007 stromen de laagste percentages patiënten uit in de niveaus 2 en 4. Deze percentages blijven constant op dit niveau. In 2006 is driekwart van de patiënten in niveau 3 uitgestroomd. Dit betekent een piek in dit niveau, vergeleken met de andere jaren. Het percentage patiënten dat uitstroomt in niveau 1 is in datzelfde jaar sterk afgenomen. In 2007 neemt dit aantal weer toe. Tabel VII.2.3A. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2007. Totaal N= 106
2007 N=0
Niveau 1
45 (63)
Gg
Niveau 2
6 (8)
Gg
Niveau 3
6 (8)
Gg
Niveau 4
14 (20)
Gg
Missende waarden
N=35
Gg: geen gegevens Tabel VII.2.4. Wijze van vertrek; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 26
2005 N= 61
2006 N= 18
2007 N=17
Volgens behandelovereenkomst
Gg
4 (19)
26 (49)
1 (50)
3 (21)
Voortijdig afgebroken door cliënt
Gg
1 (5)
14 (26)
0
4 (24)
Voortijdig afgebroken door instelling
Gg
10 (48)
12 (23)
0
4 (24)
Anders
Gg
6 (29)
1 (2)
1 (50)
3 (21)
N=5
N=9
N=16
N=3
Missende waarden
Factoren die hebben bijgedragen aan het voortijdig ontslag:
Figuur VII.2.17B. Factoren die hebben bijgedragen tot voortijdig vertrek; 2007 [aantallen].
113
Terugval of herhaalde uitglijders waren bij 5 patiënten de reden voor het voortijdig vertrek. Bij 2 patiënten was de reden dat zij zich niet konden of wilden conformeren aan de regels, Bij 1 patiënt kon geen reden worden aangewezen.
2
onbekend
3
naar huis zb
zb = zonder begeleiding mb = met begeleiding kliniek verslavingszorg resocialiserende voorziening verslavingsz.
naar huis mb klin vz resocialis. Vz
1
ribw maatsch opvang
1
2 1
Figuur VII.2.18. Bestemming van de patiënt na vertrek; 2007. Gegeven zijn aantallen.
2
Drie patiënten vertrekken met onbekende bestemming. Vier patiënten gaan naar huis: 2 zonder begeleiding en 2 met begeleiding. Een patiënt gaat naar een klinische en 1 naar een resocialiserende voorziening in de verslavingszorg. Een patiënt gaat naar een RIBW en twee naar de maatschappelijke opvang. am b ulan te b eh vz klin ische b eh vz cm vz an ders on tb re ken d 0
a an tal
1
2
3
ont breke nd
a nde rs
cm vz
klinische be h vz
1
2
1
3
4 a mbu la nte be h vz 3
Figuur VII.2.19. Advies vervolgbehandeling na ontslag; 2007 [aantallen].
Ontslagdiagnose: van 7 patiënten is de ontslagdiagnose genoteerd. Verslavingsdiagnose: bij 3 patiënten is sprake van cocaïne afhankelijkheid, bij 1 van opioide-afhankelijkheid en bij drie is de verslavingsdiagnose niet gesteld. Psychiatrische diagnose: is niet vastgesteld. Persoonlijkheidspathologie: niet vastgesteld. Gemiddelde GAF-score bij ontslag: 49,3 (sd 11,4) met een range van 40,0 – 65,0 (n=4).
114
Hulpvraag beantwoord?
Figuur VII.2.20. Hulpvraag verwijzer [links] en patiënt [rechts] beantwoord; 2007 [n=12]. Volgens de hulpverleners is in een kwart van de gevallen de hulpvraag van de verwijzer beantwoord. Bij nog een kwart is dat gedeeltelijk het geval en bij de helft niet. Bij de hulpvraag van de patiënt zijn deze cijfers gelijk. Middelengebruik tijdens opname: Bij 6 patiënten is sprake geweest van middelengebruik tijdens opname en bij nog een patiënt bestond een vermoeden; gemiddeld gebeurde dat 1,5 keer per patiënt. Bij 2 patiënten ging het om alcoholgebruik, bij 3 patiënten om heroïnegebruik, en bij 1 patiënt om cocaïnegebruik. Functioneren in groep: Drie patiënten konden volgens opgave niet goed functioneren in een groep. Effectiviteit van de behandeling: De hulpverlener heeft aan het einde van de behandeling aangegeven of er sprake is van verbetering, verslechtering of gelijk blijven in de situatie wat betreft psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en psychosociale problematiek. Over deze drie schalen worden gemiddelde scores berekend, waarbij een hogere score staat voor verbetering, en een negatieve score voor verslechtering. De scores hebben een spreiding van 0,33 tot +2,0. De scores worden ook berekend bij follow-up. Hier wordt gevraagd aan de hulpverlener aan te geven hoe de situatie van de patiënt bij follow-up is, vergeleken met de situatie bij ontslag. Bij instelling E zijn de follow-up scores niet berekend. De scores zijn berekend over een zeer beperkt aantal patiënten [n=10] bij ontslag.
Figuur VII.2.21. Effectiviteit behandeling: gemiddelde scores op drie schalen bij ontslag en follow-up; 2007. De volgende zaken vallen op aan figuur VII.2.21: - Er is gemiddeld genomen sprake van verbetering op de drie schalen. - De verbetering bij ontslag is bij de schaal ‘situatie m.b.t. de verslavingsproblematiek’ relatief groot. De verbetering bij de situatie m.b.t. de psychiatrische en psychosociale problematiek is geringer bij ontslag. - De hier getoonde cijfers zijn gemiddelden. Kijken naar individuele patiënten levert een genuanceerder beeld op. Dan zien we dat bij 2 patiënten bij ontslag sprake is van een verslechtering in de situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek en ook bij de verslavingsproblematiek. Bij 4 patiënten is sprake van een achteruitgang wat betreft de psychosociale problematiek. 115
-
Wat de interpretatie van deze uitkomsten betreft: hier zal nog verder in IMC-benchmark verband over moeten worden gesproken.
Conclusies bij uitstroom: De verblijfsduur is in de loop van de jaren toegenomen van gemiddeld 36 dagen in 2004 naar gemiddeld 94 dagen in 2006. Nog altijd is er in het begin van de opnameperiode een piek te zien in het aantal vertrekkende cliënten. Dat geldt voor de drie meetjaren. Ongeveer de helft van de cliënten stroomt uit in niveau 1, 9% in niveau 2, 28% in niveau 3 en 7% in niveau 4. Bij follow-up worden meer cliënten ondergebracht in niveau 4 dan bij ontslag. Opgemerkt moet echter worden dat de follow-up gegevens van 35 van de 106 cliënten ontbreken. Cliënten die uitstromen in de niveaus 1 en 2 zijn voornamelijk cliënten die de behandeling voortijdig verlaten, ofwel omdat zij deze zelf eenzijdig hebben afgebroken, ofwel omdat deze door de instelling is beëindigd. Cliënten die de behandeling volgens afspraak afronden bevinden zich alle in niveau 4. Cliënten die in niveau 1 uitstromen verlaten de behandeling veelal in de eerste weken van de opname. Dat geldt ook voor de cliënten die uitstromen in niveau 2. Let wel op de lage aantallen cliënten vooral in niveau 4. Terugval en/of herhaalde uitglijders vormen de meest genoemde factor die bijdraagt aan het voortijdig vertrek van de patiënt.
De kerngegevens laten de volgende resultaten zien: Conclusies wat betreft de diagnosen bij opname en ontslag zijn moeilijk te trekken ivm de lage aantallen patiënten waarbij deze zijn genoteerd; Bij een kwart van de patiënten is de hulpvraag van verwijzer en patiënt zelf beantwoord; Ruim een derde van de patiënten gebruikte een keer of vaker middelen tijdens de opname; Voor 18% was het functioneren in de groep moeilijk; Wat betreft de effectiviteit van de behandeling: de grootste winst wordt gemiddeld genomen behaald direct bij ontslag. Vooral bij de schalen situatie m.b.t. de psychiatrische problemen en situatie m.b.t. de verslavingsproblemen wordt dan vooruitgang geboekt ten opzichte van de situatie bij opname.
Het gaat om kleine aantallen patiënten, dus de resultaten zijn voorlopig en moeten nog op hun betrouwbaarheid worden getoetst.
116
VII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING E VII.3. OVERIGE MATEN
Figuur VII.3.1. Kwaliteit van leven: scores op EQ5D; 2003-2007.
Figuur VII.3.2. Kwaliteit van leven; scores op VAS; 2003-2007.
Figuur VII.3.4. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week 13; 2007.
117
Figuur VII.3.3. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; 2007.
Conclusies bij kwaliteit van leven: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 74 cliënten in week 1 en bij 25 cliënten in week 13. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de ervaren kwaliteit van leven.
Kwaliteit van leven, gemeten met de Euroqol, is gemiddeld 0,7 op een schaal van 0 – 1. De gemiddelde score in week 1 is in 2007 lager dan die in 2006 en eerdere jaren. De gemiddelde VAS score is in 2007: 65,8 gemiddeld. Dit is hoger dan in voorgaande jaren. In ‘schoolcijfers’ uitgedrukt zou je kunnen stellen dat patiënten zichzelf een voldoende [6,6] geven voor kwaliteit van leven. In 2007 ervaren respondenten de kwaliteit van leven in week 13 als beter dan in week 1. Deze verbetering is bij gepaarde t-toets statistisch significant. Daarnaast is deze verbetering ook klinisch relevant. Kijkend naar de afzonderlijke items van e EQ5D, dan blijkt dat in week 1 25% van de patiënten ernstige problemen ervaart wat betreft stemming. In week 13 is dit percentage 0%. Over het algemeen ervaart in week 1 22% van de patiënten hun gezondheid als slechter dan een jaar geleden; in week 13 is dit percentage gedaald naar 4%.
118
VII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING E VII.3. OVERIGE MATEN VII.3.2. De SYMPTOMS CHECK LIST (SCL-90) Tabel VII.3.2.1, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. Bij de scores van 2007 is aangegeven hoe de score zich verhoudt tot de normscores (Arrindell & Ettema, 1975). 2003 N= 0
2004 N= 26
2005 N= 61
2006 N= 18
2007 N= 16
Somatische symptomen
Gg
24.0 (9.5)
22.1 (9.5)
21,7 (8,1)
21,9 (8,3) GEMIDDELD
Gevoelens van insufficiëntie
Gg
19.2 (7.6)
18.8 (7.7)
18,9 (6,9)
18,9 (8,1) GEMIDDELD
Wantrouwen
Gg
40.5 (15.5)
31.7 (12.2)
28,3 (9,3)
36,8 (19,3) GEMIDDELD
Depressie
Gg
39.0 (14.6)
35.6 (14.7)
36,7 (12,0)
36,4 (15,6) GEMIDDELD
Angst
Gg
22.5 (8.4)
19.1 (9.0)
18,4 (6,9)
19,4 (10,8) GEMIDDELD
Hostiliteit
Gg
9.5 (3.0)
9.6 (3.6)
9,4 (3,0)
11,1 (4,7) GEMIDDELD
Fobieën
Gg
11.7 (4.8)
10.3 (4.9)
10,4 (3,5)
10,6 (4,9) GEMIDDELD
Slaapproblemen
Gg
7.7 (3.7)
7.0 (3.7)
6,6 (2,9)
8,3 (3,8) GEMIDDELD
Overig
Gg
18.2 (8.1)
15.9 (6.6)
15,3 (4,1)
17,3 (9,6) NIET BEKEND
TOTAAL
Gg
281.0 (57.2)
178.3 (69.9)
171,0 (50,9)
180,8 (74,8) BENEDEN GEM
Tabel VII.3.2.2, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13 2003 N= 0
2004 N= 8
2005 N= 17
2006 N= 3
2007 N= 2
Somatische symptomen
Gg
22.2 (12.6)
18.8 (8.7)
19,0 (3,5)
14,0 (2,8) LAAG
Gevoelens van insufficiëntie
Gg
17.3 (10.3)
15.6 (8.7)
17,0 (4,6)
12,5 (4,9) LAAG
Wantrouwen
Gg
33.5 (17.3)
27.5 (9.7)
33,0 (3,5)
22,0 (5,7) LAAG
Depressie
Gg
33.3 (20.8)
28.8 (12.5)
29,7 (5,9)
18,5 (3,5) ZEER LAAG
Angst
Gg
18.3 (8.8)
16.6 (8.6)
19,3 (5,8)
11,5 (2,1) LAAG
Hostiliteit
Gg
9.5 (3.4)
8.9 (2.6)
12,0 (4,4)
9,0 (4,2) BENEDEN GEM
Fobieën
Gg
9.9 (3.9)
9.2 (4.4)
8,7 (2,1)
7,0 (0) LAAG
Slaapproblemen
Gg
7.3 (3.0)
5.5 (1.9)
6,0 (1,0)
5,5 (3,5) BENEDEN GEM
Overig
Gg
15.4 (6.5)
14.5 (5.2)
17,3 (4,6)
11,5 (3,5) NIET BEKEND
TOTAAL
Gg
185.0 (130.2)
151.4 (55.0)
162,0 (22,5)
111,5 (30,4) LAAG
VANWEGE HET KLEINE AANTAL RESPONDENTEN IN WEEK 13 IS OVER 2007 GEEN GRAFISCHE WEERGAVE VAN DE GEPAARDE T-TOETSEN MOGELIJK Conclusies bij SCL-90. De SCL90 geeft een indruk van de symptomen die de cliënt/patiënt zelf ondervindt als gevolg van ziekte en/of afwijkingen. Het geeft dus een indruk van de ziektelast. Daarbij zijn 9 schalen onderscheiden die in de figuur zijn weergegeven. 119
De score ranges voor deze schalen zijn verschillend, omdat ze alle een verschillend aantal items hebben waaruit ze zijn opgebouwd. Er kan dus niet gesteld worden (in bovenstaande figuur) dat cliënten vooral veel depressie ervaren. De depressieschaal bevat namelijk 16 items en de schaal Slaapproblemen bijvoorbeeld maar 3. Daarom is in de tabel VII.3.2.1. bij elke schaal aangegeven hoe de gemiddelde totaalscore zich verhoudt tot die van een ‘normpopulatie’, zoals bekend uit ander onderzoek. Uit deze vergelijking blijkt dat de cliënten van dit IMC op alle schalen in week 1 gemiddeld scoren. Zij ervaren dus niet buitengewoon veel ziektelast zoals gemeten met de SCL90. Naar week 13 zijn de scores alle gedaald (zie figuur VII.3.2.1) en daarmee zijn de scores veelal ‘beneden gemiddeld’ tot ‘laag’ wanneer vergeleken met die van de normpopulatie. Er waren in week 13 slechts 2 patiënten die de SCL90 invulden. Deze resultaten zijn daarmee niet betrouwbaar.
120
VII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING E VII.3. OVERIGE MATEN VII.3.5. MEDICATIE
Tabel VII.3.5.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2007. Week 1 N= 70
Week 5 N= 42
Week 9 N= 26
Week 13 N= 10
Benzodiazepinen
10 (14)
5 (12)
5 (19)
2 (20)
Neuroleptica
10 (14)
5 (12)
3 (11,5)
1 (10)
Opiaatantagonisten
5 (7)
2 (5)
2 (8)
1 (10)
Methadon
6 (9)
5 (12)
2 (8)
1 (10)
0
0
0
0
Analgetica
3 (4)
1 (2)
0
0
Antidepressiva
8 (11)
7 (17)
4 (15)
1 (10)
0
1 (2)
1 (4)
0
Tractus respiratorius
6 (9)
4 (9,5)
3 (11,5)
1 (10)
Vitaminen
6 (9)
2 (5)
2 (8)
0
16 (23)
10 (24)
4 (15)
3 (30)
Bètablokker
Tractus digestivus
Overige
Legenda: in week 1 zijn er 10 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 14% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 20% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen.
Ter aanvulling op tabel VII.3.5.1. wordt in tabel VII.3.5.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel VII.3.5.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle cliënten; 2007. Week 1 N= 6 Hoeveelheid methadon in mg Min - max
Week 5 N= 5
Week 9 N= 2
Week 13 N= 1
60,0 (45,7)
40,5 (42,3)
57,5 (60,1)
100,0
5 - 120
3 - 100
15 - 100
Nvt
Er zijn in 2007 drie patiënten van wie de medicatie in weken 1, 5, 9 en 13 bekend is. Dat is een te klein aantal om verdere analyses mee te doen. Zij worden wel meegenomen in het totaal overzicht [zie hoofdstuk 3]. Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC bestaat 14% van de voorgeschreven medicijnen uit benzodiazepinen en eveneens 14% uit neuroleptica. In week 13 is het percentage voorgeschreven benzodiazepinen toegenomen tot 20%. Van de voorgeschreven medicijnen wordt dan 10% gevormd door methadon. Cave: erg klein aantal patiënten!
121
122
VIII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING F VIII.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2006
Tabel VIII.1. Overzicht respondenten INSTELLING F 2003 N= 61 Geslacht (%) Man Vrouw
2004 N= 18
2005 N= 32
2006 N= 39
2007 N= 52
50 (82) 11 (18)
15 (83) 3 (17)
22 (69) 10 (31)
35 (90) 4 (10)
46 (88,5) 6 (11,5)
36,4 (7,5) 20.0 – 53.3
37,7 (9.2) 19.9 – 61.0
34,9 (9.3) 21.1 – 50.1
38,9 (5.1) 30.4 – 51.5
40,01 (8,2) 21 - 54
Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend Missende waarden
57 (93) 2 (3,5) 2 (3,5)
16 (89) 1 (5,5) 1 (5,5)
7 (100)
Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon Missende waarden
50 (82) 11 (18)
Leeftijd (gem; SD)
justitiële cliënten Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
GG
N=25
N=49
15 (83) 3 (17)
16 (84) 3 (16) N=13
23 (89) 3 (11) N=13
9 (56) 7 (44) N=36
3 (5)
0
2 (11)
3 (11)
4 (8)
40 (77)
6 (50)
12 (71)
14 (50)
33 (63,5)
51 (85)
10 (71)
15 (83)
25 (86)
38 (90,5)
2 (4) 4 (7) 7 (12) 44 (77)
1 (7) 2 (14) 1 (7) 10 (71)
0 1 (6) 5 (29) 11 (65)
1 (4) 1 (4) 3 (12) 20 (80)
2 (5) 2 (5) 10 (23) 29 (67)
1e Problematiek Alcohol Heroine Cocaine Cannabis
1 (6) 10 (59) 5 (29) 1 (6)
2e problematiek Alcohol Heroine Cocaine Cannabis Methadone
6 (40) 0 5 (33) 2 (13) 1 (7)
Gg: geen gegevens
Representativiteit: Registratiegegevens: 122 patiënten. In de benchmark: 75 patiënten. Responspercentage: 61,5%. Tabel VIII.1.2. Vergelijking respons en non-respons bij de benchmark in 2007; instelling F. Benchmark N=75 Geslacht (%) Man Vrouw Leeftijd (gem; SD) Reden ontslag • regulier • eenzijdig door patiënt • eenzijdig door instelling • interne overplaatsing • wederzijds overleg • anders
Niet in benchmark N=47
Toets
68 (91) 7 (9)
42 (89) 5 (11)
Chi-kwadraat: niet significant
38,6 (7,7) 21 - 54
36,5 (7,7) 23 - 51
t-toets: niet significant
22 (29) 16 (21) 20 (27) 8 (11) 4 (5) 3 (4)
9 (19) 12 (25,5) 10 (21) 10 (21) 3 (6) 3 (6)
Chi-kwadraat: Niet significant
123
Benchmark N=75 Duur verblijf: Gemiddeld aantal dgn [sd]
Niet in benchmark N=47
58,6 (55,8) 1 - 401
Toets
46,2 (46,3) 0 - 183
t-toets: niet significant
Het responspercentage bij Instelling F is tamelijk hoog en voldoende om een representatieve afspiegeling te vormen van de IMC patiënten. Er worden geen verschillen geconstateerd tussen patiënten die niet en die wel aan de benchmark meededen voor wat betreft geslacht, leeftijd, reden vertrek en duur verblijf.
Tabel VIII.2. ASI scores. Gemiddelde ernstscores (SD); 2003-2007. 2003 N= 61
2004 N= 18
2005 N= 32
2006 N= 39
2007 N=0
Lichamelijke problematiek
3.2 (2.6)
3.0 (2.1)
2,5 (0.7)
Gg
Gg
Opleiding en arbeid
4.4 (2.2)
4.7 (1.5)
3,5 (0.7)
Gg
Gg
Alcohol
2.9 (2.9)
3.8 (3.4)
5.7 (1.2)
Gg
Gg
Drugs
5.8 (2.1)
5.1 (2.7)
3.7 (3.2)
Gg
Gg
Gokken
0.3 (0.9)
0.3 (0.8)
0.7 (0.6)
Gg
Gg
Juridische problemen
3.7 (2.3)
3.2 (2.4)
4,0 (2.6)
Gg
Gg
4.1 (1.9)
3.9 (2.1)
5,7 (0.6)
Gg
Gg
4.6 (2.0)
4.1 (2.3)
5,0 (1.0)
Gg
Gg
Sociale problemen Psychische problemen
Gg: geen gegevens
124
VIII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING F VIII.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN VIII.2.1. Resultaten RCQ
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3 contemplatie
t=4 actie
Figuur VIII.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.1a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor alcohol.
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=4
contemplatie
actie
Figuur VIII.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.2a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
precontemplatie
t=2
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur VIII.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.3a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor benzodiazepinen.
125
Figuur VIII.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.4a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis.
Figuur VIII.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.5a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor methadon.
Figuur VIII.2.6. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.6a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor opiaten
126
Figuur VIII.2.7. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VIII.2.7a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne.
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren VIII.2.1 tot en met VIII.2.7 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. De resultaten zijn gemiddelden voor de totale populatie. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is dus lager dan dat in t1. De resultaten van de gepaarde waarnemingen zijn wel gegeven in hoofdstuk 1, bij de resultaten Algemeen. Alcohol: duidelijke toename van de actiebereidheid in de laatste weken van de opname, gepaard gaand met een verminderd gebruik. Nicotine: hoewel patiënten nicotine blijven gebruiken, is er toch sprake van contemplatie over het gebruik en een toenemende mate van actiebereidheid om het gebruik te stoppen. Ook neemt de hoeveelheid nicotine die dagelijks wordt gebruikt af. Het aantal dagen waarop nicotine wordt gebruikt, blijft echter gelijk. Benzodiazepinen: de bereidheid om het gebruik van benzodiazepinen te verminderen, neemt gedurende de opname toe, evenals de contemplatie. Het gebruik neemt ook af: zowel het aantal dagen waarop benzo’s worden gebruikt, als de hoeveelheid nemen af. Cannabis: ook bij cannabis zien we een vergelijkbaar beeld: de bereidheid om het cannabisgebruik te stoppen neemt toe en het daadwerkelijk gebruik neemt af tot bijna 0. Methadon: ook bij methadon zijn patiënten bereid om na te denken over hun gebruik en gaan zij over tot actie op dit gebied. De hoeveelheid gebruikte methadon neemt af; het aantal dagen waarop methadon wordt gebruikt blijft gelijk. Opiaten: afname van de contemplatiescores in week 9, maar toename van de actiescores. Het aantal dagen waarop opiaten worden gebruikt neemt af naar 0 in week 9, evenals de hoeveelheid. cocaïne: gedurende het verblijf nemen de contemplatie- en actiescores toe tot maximaal in week 13. Het gebruik neemt echter niet af: in week 9 is er sprake van een toegenomen aantal dagen waarop wordt gebruikt. De hoeveelheid blijft echter klein. Bij de overige middelen waren er te weinig respondenten om hier scores over te kunnen berekenen.
127
VIII.2.2. Resultaten MfT INSTELLING F 3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
2003
2004
2005
2006
2007
2,8
2,6
3,4
3,3
2,5
PR1
PR1
2003
2004
2005
2006
2007
2,6
2,6
2,6
3,6
1,7
PR2
2,5
2,2
2,5
2,8
1,9
PR2
2,4
2,2
2,5
2,7
1,7
DH
2,6
2,8
3,3
2,4
2,8
DH
2,4
2,8
2,6
2,1
2,2
TR
2,4
2,5
3,3
2
2,9
TR
2,2
2,5
2,4
2
1,8
Figuur VIII.2.8. Gemiddelde scores op schalen Mft en Mft/O; 2003-2007. Gegeven zijn de scores in week 1. Links patiëntscores; rechts hulpverlenerscores. Scores kunnen variëren tussen 0 en 4. Aangezien de scores in de praktijk variëren tussen 1,5 en 3,5 is hier de schaal op de Y-as beperkt tot deze range. Links zijn de scores weergegeven van de patiënt; rechts die van de hulpverlener. Bij de patiëntscores valt allereerst het grillige verloop over de jaren op. Bij alle vier de schalen is nu eens sprake van een stijging, dan weer van een daling. Globaal genomen volgen de beide PR schalen eenzelfde verloop, met in 2007 dalende scores. De DH- en TR-scorers nemen in 2007 juist toe. Bij de hulpverlenerscores is het verloop meer gelijkmatig, met uitzondering van 2006 waar een plotselinge stijging is te zien in de beide PR-scores. In 2007 nemen deze scores weer af, tot onder het niveau van voorgaande jaren. Over de hele linie liggen de gemiddelde hulpverlenerscores net iets onder het niveau van de patiëntscores. 3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
PR1
PR2
DH
patient
2,5
1,9
2,8
hulpverl.
1,7
1,7
2,2
TR
3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
PR1
PR2
DH
TR
2,9
patient
1,8
1,85
2,95
2,8
1,8
hulpverl.
2,5
2,2
2,6
Figuur VIII.2.9. Verloop van de gemiddelde scores op de schalen van de MfT voor patiënt en hulpverlener in 2007. Links de resultaten in week 1; rechts de resultaten in week 13. In deze figuur zijn weergegeven de resultaten bij gepaarde t-toetsen: per patiënt is het verschil tussen de eigen score en die van de hulpverlener bepaald. Patiëntscores in week 1 zijn hoger dan hulpverlenerscores, Bij de PR2-schaal is het verschil tussen patiënt en hulpverlener klein [of: de overeenkomst groot]. Bij de andere schalen lopen de gemiddelde scores nogal uiteen tussen patiënt en hulpverlener. In week 13 is de PR1-score bij de patiënt afgenomen; de gemiddelde PR2-score is vrijwel gelijk gebleven. Bij de hulpverleners is sprake van een toename van de beide PR-scores, waardoor deze boven die van de patiënt uitkomen. Wat betreft Desire for Help scoren de patiënten nog altijd hoger dan de hulpverleners, maar het verschil is in week 13 kleiner dan in week 1. Er is geen TR-score bij de hulpverleners in week 13. 128
4 3,5
4
3
3,5
2,5
3
2
2,5 2
1,5
1,5
1
1
0,5 0
VERLOOP SCORES MFT WK1
WK5
WK9
WK13
PR1CLIENT
2,5
2,3
2
1,8
PR2CLIENT
1,9
2,2
1,7
1,85
DHCLIENT
2,8
2,9
2,6
2,95
TRCLIENT
2,9
3,1
2,9
2,8
0,5 0
VERLOOP SCORES MFT_O WK1
WK5
WK9
PR1HV
1,7
1,6
2,5
WK13 2,5
PR2HV
1,7
1,6
2,7
2,2
DHHV
2,2
2,1
2,7
2,6
TRHV
1,8
2,1
2,2
Figuur VIII.2.10. Verloop van de scores Mft en Mft/O; 2007. patiënten: in alle vier de meetweken is de score voor Treatment Readiness bij de patiënten de hoogste score, al neemt deze in week 9 en week 13 licht af. Scores voor Problem Recognition [beide schalen] zijn steeds het laagst en nemen eveneens af. De Desire for Help neemt licht toe. Hulpverleners: De gemiddelde scores liggen voor Problem Recognition op hetzelfde niveau als die van de patiënt. Voor Treatment Readiness en Desire for Help zijn de hulpverlenerscores op de vier meetmomenten lager dan die van de patiënt. Er is sprake van een toename van Desire for Help en van Treatment Readiness volgens de hulpverleners.
Figuur VIII.2.11. Verschillen in scores op de MfT tussen patiënt en hulpverlener in week 1, 5, en 9; 2007. Aantallen respondenten: week 1: 20; week 5: 6; week 9: 2. NB: het gaat hier om ‘paren’ van patiënt en hulpverlener. Daarom zijn de aantallen anders dan het totaal aantal respondenten dat hieronder is beschreven. Bij het berekenen van de verschillen is de hulpverlenersscore afgetrokken van de patiëntscore. Wanneer het verschil negatief is, wil dit dus zeggen dat de hulpverleners een hogere score hadden dan de patiënten. Deze figuur bevestigt de bevindingen van eerdere figuren, namelijk dat het verschil in scores in week 1 vooral relatief groot is bij de Treatment Readiness schaal. Dit verschil neemt af tot 0 in week 9. Het verschil bij de PR1 schaal is aanvankelijk matig groot en positief [dwz: patiënten hebben een hogere score dan de hulpverleners], maar in week 13 is het verschil relatief groot en negatief.
Conclusies bij Motivatie voor behandeling: De Mft meet de motivatie voor behandeling. Er zijn vier schalen: problem recognition algemeen (“mijn gebruik is een probleem voor mij”), problem recognition specifiek (“mijn gebruik veroorzaakt problemen met mijn werk”), desire for help (“ik heb hulp nodig om mijn gebruik te kunnen hanteren”) en treatment readiness (“ik wil behandeld worden voor mijn problemen”). De minimale score per schaal is 0 en de maximale score per schaal is 4.
De scores van cliënten bij de schalen van de MFT variëren in 2007 tussen 1,9 en 3,5. 129
De scores van hulpverleners bij de schalen van de MFT variëren in 2007 tussen 1,7 en 2,2. Patiëntscores zijn in week 1 alle hoger dan hulpverlenerscores. In week 13 zijn hulpverlenerscores voor de beide PR-schalen hoger dan die van de patiënten. Bij de verschilscores is te zien dat de scores van patiënt en hulpverlener in week 9 vrijwel gelijk zijn: de verschillen zijn in die week bij alle schalen rond de 0. In week 13 lopen de verschillen weer verder op. Ze zijn dan positief voor de schalen PR2 en DH en negatief voor de PR1-schaal.
130
VIII.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING F
Figuur VIII.2.12. duur verblijf 2003-2007. De gemiddelde verblijfsduur is in 2007 afgenomen van 94 dagen in 2006 naar 57 dagen in 2007. Dit is een teruggang naar het niveau van 2004.
Figuur VIII.2.14. Verloop duur verblijf; 2004-2007. De resultaten voor 2005 en 2006 zijn hier niet weergegeven in verband met grotendeels of geheel ontbreken van gegevens over de duur van het verblijf. In 2007 vertrekken in de eerste weken minder patiënten dan in 2003, maar iets meer dan in 2004. In vergelijking met deze twee jaren, zijn er in 2007 iets meer patiënten die tussen de 9e en 13e opnameweek vertrekken. Tabel VIII.2.15. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. 2003 N= 61
2004 N= 18
2005 N= 32
2006 N= 45
Niveau 1
Gg
Gg
Gg
Niveau 2
Gg
Gg
Niveau 3
Gg
Gg
Niveau 4
Gg N=61
Missende waarden
2007 N=0 29 (66)
Gg
Gg
4 (9)
Gg
Gg
8 (18)
Gg
Gg
Gg
3 (7)
N=18
N=32
Gg N=52
131
Tabel VIII.2.15a. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2007. 2003 N= 61
2004 N= 18
2005 N= 32
2006 N= 39
2007 N=0
Niveau 1
39 (75)
3 (43)
Gg
Gg
Gg
Niveau 2
3 (6)
0
Gg
Gg
Gg
Niveau 3
7 (14)
1 (14)
Gg
Gg
Gg
Niveau 4
3 (6)
3 (43)
Gg
Gg
Gg
Missende waarden
N=9
N=11
N=32
N=39
Gg
Er is in 2007 geen informatie verkregen over het niveau van ontslag of van follow-up. Tabel VIII.2.16. Wijze van vertrek; 2003-2007. 2003 N= 61
2004 N= 18
2005 N= 32
2006 N= 39
2007 N=52
Volgens behandelovereenkomst
13 (29)
Gg
Gg
Gg
14 (27)
Voortijdig afgebroken door cliënt
15 (33)
Gg
Gg
Gg
15 (29)
Voortijdig afgebroken door instelling
16 (36)
Gg
Gg
Gg
14 (27) 9 (17)
Anders Missende waarden
1 (2)
Gg
Gg
Gg
N=16
N=18
N=32
N=39
Conclusies bij uitstroom: De verblijfsduur is in 2007 afgenomen van gemiddeld 94 dagen in 2006 naar gemiddeld 57 dagen in 2007. In 2007 vertrekken minder patiënten in de eerste weken van opname dan in 2003. In 2007 is geen opgave verkregen van het niveau waarin patiënten uitstromen. In 2007 is geen opgave verkregen van het niveau bij follow-up. Ruim een kwart van de patiënten vertrekt volgens behandelovereenkomst, regulier. Bij eveneens ruim een kwart van de patiënten wordt het behandelcontact voortijdig verbroken door de instelling. Bij drie van de tien patiënten is sprake van voortijdig vertrek van de patiënt. In drie gevallen vond dit vertrek plaats in overleg. Bij negen patiënten was sprake van een andere reden van vertrek: interne overplaatsing, ziekenhuisopname of justitiële maatregel.
132
VIII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING F VIII.3. OVERIGE MATEN
Figuur VIII.3.1. Kwaliteit van leven: scores op EQ5D; 2003-2007.
Figuur VIII.3.2. Kwaliteit van leven; scores op VAS; 2003-2007.
Figuur VIII.3.4. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week 13; 2007.
133
Figuur VIII.3.3. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; 2007.
Conclusies bij kwaliteit van leven: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 49 cliënten in week 1 en bij 14 cliënten in week 13. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de ervaren kwaliteit van leven.
Kwaliteit van leven, gemeten met de Euroqol, is in 2007 gemiddeld 0,75 op een schaal van 0 – 1. De gemiddelde score is in 2007 vergelijkbaar met die in 2006 en eerdere jaren. De score is in week 13 gelijk aan die in week 1. Dat is in eerdere jaren anders: in 2004 was de score in week 13 lager dan die in week 1; in 2005 en 2006 was de score in week 13 hoger dan in week 1. De gemiddelde VAS score is in 2007: 66,3 gemiddeld. In ‘schoolcijfers’ uitgedrukt zou je kunnen stellen dat patiënten zichzelf een ruime voldoende [6,6] geven voor kwaliteit van leven. De VAS score is in week 13 flink hoger dan die in week 1: 83,2. patiënten ervaren hierbij dus een betere kwaliteit van leven na 13 weken verblijf in het IMC.
134
VIII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING F VIII.3. OVERIGE MATEN VIII.3.2. De SYMPTOMS CHECK LIST (SCL-90)
Tabel VIII.3.2.1, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. Bij de totaalscores is aangegeven hoe de score zich verhoudt tot de normscores (Arrindell & Ettema, 1975). 2003 N= 61 Somatische symptomen
2004 N= 18
2005 N= 32
2006 N= 39
2007 N=47
26.4 (10.9)
24.8 (12.6)
24.9 (10.8)
26.0 (10.1)
22,2 (7,4) GEMIDDELD
21.2 (8.1)
22.1 (6.5)
21.9 (9.4)
21.5 (8.3)
19,6 (5,9) GEMIDDELD
38.4 (14.3)
36.7 (15.1)
38.5 (16.3)
37.0 (14.0)
35,6 (12,0) GEMIDDELD
Depressie
41.3 (15.1)
38.1 (17.0)
37.5 (13.7)
40.3 (15.1)
36,3 (11,5) GEMIDDELD
Angst
22.7 (9.2)
19.7 (10.9)
21.5 (9.6)
22.6 (9.9)
19,2 (6,9) GEMIDDELD
Hostiliteit
12.1 (6.2)
9.5 (3.3)
12.5 (6.2)
12.3 (5.4)
11,4 (4,8) GEMIDDELD
Fobieën
12.9 (5.9)
10.9 (3.7)
11.9 (5.1)
12.6 (6.5)
10,1 (3,2) GEMIDDELD
7.6 (3.7)
6.9 (3.7)
6.9 (3.5)
7.6 (4.0)
7,3 (2,7) GEMIDDELD
19.6 (7.5)
17.1 (7.4)
19.8 (8.0)
18.5 (8.3)
16,9 (5,8) NIET BEKEND
197.6 (70.1)
166.7 (66.6)
205.4 (77.6)
194.5 (65.1)
178,5 (48,5) BENEDEN GEM
Gevoelens van insufficiëntie Wantrouwen
Slaapproblemen Overig TOTAAL
Tabel VIII.3.2.2, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13 2003 N= 9
2004 N= 3
2005 N= 4
2006 N= 5
2007 N=7
Somatische symptomen
26.6 (7.1)
Gg
Gg
20.0 (5.0)
15,8 (3,4) BENEDEN GEM
Gevoelens van insufficiëntie
14.8 (4.8)
Gg
Gg
15.2 (5.9)
15,1 (2,5) BENEDEN GEM
Wantrouwen
30.0 (9.6)
Gg
Gg
29.0 (12.7)
28,3 (2,7) BENEDEN GEM
Depressie
31.1 (11.5)
Gg
Gg
27.5 (9.4)
26,6 (7,0) BENEDEN GEM
Angst
20.7 (6.2)
Gg
Gg
16.2 (5.2)
13,5 (3,7) LAAG
Hostiliteit
9.1 (2.0)
Gg
Gg
9.4 (5.9)
7,4 (0,9) BENEDEN GEM
Fobieën
9.6 (2.8)
Gg
Gg
9.6 (2.5)
9,0 (2,3) LAAG
Slaapproblemen
5.9 (2.6)
Gg
Gg
7.4 (4.2)
4,9 (1,4) BENEDEN GEM
Overig
15.0 (5.1)
Gg
Gg
14.2 (3.7)
13,2 (2,2) NIET BEKEND
172.2 (47.7)
Gg
Gg
151.5 (51.6)
133,8 (20,4) LAAG
TOTAAL
135
Figuur VIII.3.2.1. Verloop scores SCL-90 (2007) volgens gepaarde t-toetsen. *: p<.05; ** : p<.005. Conclusies bij SCL-90. De SCL90 geeft een indruk van de symptomen die de cliënt/patiënt zelf ondervindt als gevolg van ziekte en/of afwijkingen. Het geeft dus een indruk van de ziektelast. Daarbij zijn 9 schalen onderscheiden die in de figuur zijn weergegeven. De score ranges voor deze schalen zijn verschillend, omdat ze alle een verschillend aantal items hebben waaruit ze zijn opgebouwd. Er kan dus niet gesteld worden (in bovenstaande figuur) dat cliënten vooral veel depressie ervaren. De depressieschaal bevat namelijk 16 items en de schaal Slaapproblemen bijvoorbeeld maar 3. Daarom is in de tabel VIII.3.2.1. bij elke schaal aangegeven hoe de gemiddelde score in 2007 zich verhoudt tot die van een ‘normpopulatie’, zoals bekend uit ander onderzoek. Uit deze vergelijking blijkt dat de cliënten van het IMC op alle schalen gemiddeld scoren. Op de totaalschaal is de score beneden gemiddeld. Hieruit zou moeten worden geconcludeerd dat deze patiënten niet buitengewoon veel ziektelast zoals gemeten met de SCL90. Naar week 13 zijn de scores alle gedaald (zie figuur VIII.3.2.1) en daarmee zijn de scores veelal ‘beneden gemiddeld’ tot ‘laag’ wanneer vergeleken met die van de normpopulatie. Met name bij de Depressie en Hostiliteit schalen is sprake van een sterke daling in week 13 ten opzichte van week 1.
136
VIII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING F VIII.3. OVERIGE MATEN VIII.3.4. PATIENTENSATISFACTIE: DE GGZ THERMOMETER
Tabel VIII.3.4.1. Resultaten GGZ thermometer 2003-2006. 2003 N= 11
2004 N= 6
2005 N= 5
2006 N= 5
2007 N= 0
Waardering informatie
1.90 (0.2)
1.53 (0.6)
1,83 (0.3)
1,27 (0.8)
Gg
Waardering inspraak
1.83 (0.4)
1.83 (0.3)
1,50 (1.0)
1,87 (0.3)
Gg
Waardering hulpverlener
1.92 (0.1)
1.52 (0.6)
1,90 (0.2)
1,73 (0.5)
Gg
Waardering resultaat
1.72 (0.5)
1.70 (0.6)
1,95 (0.1)
1,67 (0.5)
Gg
7.36 (0.9)
7.00 (1.6)
7,25 (1.7)
7,20 (0.4)
Gg
Rapportcijfer range
Figuur VIII.3.3.1. Rapportcijfers Instelling F 2003-2007 Conclusies bij GGZ thermometer: Antwoorden op de vragen van de GGZ thermometer zijn als volgt gehercodeerd: ‘ja’ = 2, ‘nee’ = 0 en ‘weet niet’ = 1. De somscores zijn gecorrigeerd voor het aantal items per schaal. Scores voor de vier schalen kunnen daarmee variëren tussen 0 en 2. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe tevredener de cliënt. Het gemiddelde rapportcijfer voor de zorg is 7,3 over alle jaren. Dit cijfer is het hoogst in 2004. Er zijn in de afzonderlijke jaren slechts weinig respondenten voor de GGz thermometer. Daarom moeten deze resultaten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Er zijn over 2007 geen resultaten bij de GGZ thermometer verkregen.
137
VIII. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING F VIII.3. OVERIGE MATEN VIII.3.5. MEDICATIE
Tabel VIII.3.5.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2003-2007 (perc. tussen haakjes). Week 1 N= 159 Benzodiazepinen Neuroleptica Opiaatantagonisten Methadon
Week 5 N= 50
Week 9 N= 22
Week 13 N= 22
49 (30,8)
10 (20)
5 (23)
4 (18)
17 (10,7)
7 (14)
3 (14)
5 (23)
2 (1,3)
1 (2)
0
1 (5)
33 (20,8)
9 (18)
5 (23)
2 (9)
0
0
0
0
Bètablokker
5 (3,1)
3 (6)
1 (5)
1 (5)
12 (7,5)
4 (8)
1 (5)
3 (14)
0
0
0
0
Tractus respiratorius
9 (5,7)
8 (16)
1 (5)
2 (9)
Vitaminen
11 (6,9)
1 (2)
0
1 (5)
21 (13,2)
7 (14)
6 (27)
3 (14)
Analgetica Antidepressiva Tractus digestivus
Overige
Legenda: in week 1 zijn er 49 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 31% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 18% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen.
Ter aanvulling op tabel VIII.3.5.1. wordt in tabel VIII.3.5.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel VIII.3.5.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 (2007). Week 1 N= 13 Hoeveelheid methadon in mg Min – max
Week 5 N= 4
Week 9 N= 4
Week 13 N= 0
66,2 (31,0)
46,0 (33,6)
47,5 (25,0)
Gg
20 - 120
10 - 90
20 - 80
Gg
138
Figuur VIII.3.4.1. Gebruik van medicijnen door 9 cliënten die het hele programma van het IMC hebben doorlopen in week 1, week 5, week 9 en week 13. Legenda: 6 cliënten krijgen in week 1 benzodiazepinen voorgeschreven; in week 5 is dit aantal afgenomen naar 2, in week 9 naar 0 en week 13 is er weer een toename naar 4.
Van de 9 cliënten van wie de medicatie bekend is en die zowel in week 1, week 5, week 9 en week 13 medicijnen kregen voorgeschreven, gebruiken er 4 methadon in week 1. In week 5 gebruiken nog 2 cliënten methadon, in week 9: 0 cliënten en in week 13 gebruiken 2 van de 9 cliënten methadon. Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC bestaat iets minder dan een derde van de voorgeschreven medicijnen uit benzodiazepinen en een vijfde uit methadon. In week 13 zijn beide percentages geleidelijk afgenomen tot 18% voor de benzodiazepinen en 9% voor methadon. Ook de hoeveelheid voorgeschreven methadon is gedaald: van 66 mg in week 1 naar 47 mg in week 9, evenals de maximaal voorgeschreven dosering (: van 120 mg in week 1 naar 80 mg in week 9). Van de 9 cliënten van wie de medicatie in de weken 1 t/m 13 bekend is, gebruiken er 4 in week 1 methadon. Bij de overige medicijnen zijn geen duidelijke verschuivingen te herkennen.
139
140
IX. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING G IX.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2006 BIJ DE INSTELLING G GELDT VOOR ALLE UITKOMSTEN DAT DE RESULTATEN OVER DE JAREN 2004-2006 BETREKKING HEBBEN OP INSTELLINGEN G EN H SAMEN. IN 2007 ZIJN DE RESULTATEN VAN DEZE TWEE INSTELLINGEN VOOR HET EERST APART WEERGEGEVEN. Tabel IX.1. Overzicht respondenten INSTELLING G 2003 N= 0
2004 N= 35
Geslacht (%) Man Vrouw
Gg
Leeftijd (gem; SD)
Gg
Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend
Gg
Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon
Gg
justitiële cliënten
Gg
Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie
Gg
Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
Gg
2005 N= 38
2006 N= 10
2007 N=12
29 (83) 6 (17)
29 (76) 9 (24)
10 (100) 0
11 (92) 1 (8)
35,4 (7.1) 22,0 – 50,0
38,4 (8.5) 22,4 – 55.5
35,7 (6.0) 22,7 – 42,6
43,0 (5,4) 36-52
30 (94) 1 (3) 1 (3)
32 (91) 0 3 (9)
7 (88) 0 1 (12)
Gg
23 (66) 12 (34)
26 (68) 12 (32)
7 (78) 2 (22)
3 (25) 9(75)
3 (9)
5 (15)
1 (10)
0
25 (78)
15 (63)
6 (67)
5 (46)
30 (91)
31 (94)
10 (100)
11 (92)
1 (3) 1 (3) 5 (17) 23 (77)
0 1 (3) 3 (9) 28 (88)
0 1 (10) 0 9 (90)
0 1 (8) 1 (8) 10 (84)
Gg: geen gegevens
Representativiteit: Aantal registratiegegevens: 60. Aantal patiënten in de benchmark: 12. Responspercentage: 20%. Helaas ontbrak bij Instelling G te vaak de opname-, ontslag- en/of geboortedatum van de patiënten. Hierdoor kon geen matching plaatsvinden met de registratiegegevens en kan geen analyse plaatsvinden van de representativiteit van de gegevens.
141
IX. Resultaten IMC INSTELLING G IX.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN IX.2.1. Resultaten RCQ
Figuur IX.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IX.2.2a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur IX.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IX.2.3a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor benzodiazepinen.
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
precontemplatie
t=2
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur IX.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IX.2.4a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis.
142
Figuur IX.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IX.2.5a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne.
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren IX.2.1 tot en met IX.2.6 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. De resultaten zijn gemiddelden voor de totale populatie. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is dus lager dan dat in t1. De resultaten van de gepaarde waarnemingen zijn wel gegeven in hoofdstuk 1, bij de resultaten Algemeen.
Nicotine: hier zijn juist de laagste scores voor de actie. Het gebruik van nicotine neemt tijdens de opname toe. Benzodiazepinen: hier is sprake van een toenemende bereidheid om het benzo-gebruik te verminderen. Het daadwerkelijk gebruik neemt tijdens de opname sterk af. Cannabis: nog meer dan bij benzo’s, zijn patiënten gemotiveerd om het cannabisgebruik te verminderen. Het gebruik neemt tijdens de opname af tot vrijwel 0. cocaïne: er is sprake van een sterke motivatie om het cocaïnegebruik te verminderen. Het gebruik daalt tijdens de opname. Bij de overige middelen zijn te weinig respondenten op elk meetmoment om hier gemiddelde scores over te kunnen berekenen.
143
IX.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING G
Figuur IX.2.12. duur verblijf 2003-2007. De verblijfsduur is in 2007 gemiddeld 105 dagen (sd 60,7; spreiding: 38-199 dgn). Dit is aanzienlijk langer dan de gemiddelde verblijfsduur in voorgaande jaren.
Figuur IX.2.13. Verloop duur verblijf; 2004-2007. NB: de gegevens voor 2006 in deze figuur hebben betrekking op slechts 7 cliënten; die in 2007 op 12 patiënten.
In overeenstemming met de langere gemiddelde verblijfsduur in 2007 laat bovenstaande figuur zien, dat de patiënten wat later vertrekken dan in voorgaande jaren. De eerste patiënt vertrekt in week 5. Een derde van de patiënten vertrekt na de 20e opnameweek. Tabel IX.2.1. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 35
Niveau 1
Gg
Niveau 2
Gg
Niveau 3
Gg
Niveau 4
Gg
Missende waarden
2005 N= 38 10 (31)
2006 N= 10
2007 N=12
5 (26)
2 (20)
2 (17)
9 (28)
3 (16)
2 (20)
3 (25)
12 (38)
10 (53)
3 (30)
6 (50)
1 (3)
1 (5)
3 (30)
1 (8)
N=3
N=19
NB: in 2003-2006 hebben de gegevens betrekking op twee locaties van een instelling [in deze rapportage: instellingen G en H]. In 2007 hebben de resultaten betrekking op instelling G.
144
Tabel IX.2.1. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2007. Totaal N= 83
2007 N=7
Niveau 1
27 (39)
4 (57)
Niveau 2
19 (27)
2 (29)
Niveau 3
15 (21)
1 (14)
Niveau 4
9 (13)
0
Missende waarden
N=13
Tabel IX.2.2. Wijze van vertrek; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 35
2005 N= 38
2006 N= 10
2007 N=12
Volgens behandelovereenkomst
Gg
14 (42)
17 (52)
3 (30)
6 (50)
Voortijdig afgebroken door cliënt
Gg
5 (15)
5 (15)
2 (20)
3 (25)
Voortijdig afgebroken door instelling
Gg
5 (15)
9 (27)
5 (50)
1 (8)
Anders
Gg
9 (27)
2 ( 6)
0
2 (17)
N=2
N=5
N=0
N=0
Missende waarden
Conclusies bij uitstroom: De gemiddelde verblijfsduur is in 2007 bijna verdubbeld ten opzichte van 2006. Deze verblijfsduur is 3,5 maand. Ongeveer een derde van de patiënten vertrekt tussen week 11 en week 13. Ook een derde vertrekt pas na de 20e opnameweek. Bij de helft van de patiënten is sprake van vertrek volgens behandelovereenkomst. Een kwart van de contacten wordt eenzijdig verbroken door de patiënt. De helft van de patiënten stroomt uit in niveau 3; de overigen in niveau 1 of 2 en 1 patiënt stroomt uit in niveau 4. Bij follow-up is er nog 1 patiënt in niveau 3; de overigen blijken allen in niveau 1 of 2 te kunnen worden ingeschaald.
145
IX. Resultaten IMC INSTELLING G IX.3. OVERIGE MATEN IX.3.1. KWALITEIT VAN LEVEN
Figuur IX.3.1. Kwaliteit van leven: scores op EQ5D; 2003-2007.
Figuur IX.3.2. Kwaliteit van leven; scores op VAS; 2003-2007.
Figuur IX.3.3. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week 13; 2007.
146
Figuur IX.3.4. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; 2007.
Conclusies bij kwaliteit van leven: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 12 cliënten in week 1 en bij 7 cliënten in week 13. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de ervaren kwaliteit van leven.
Kwaliteit van leven, gemeten met de Euroqol, is in 2007 gemiddeld 0,77 op een schaal van 0 – 1. De gemiddelde score is in 2007 iets lager dan die in 2006 en eerdere jaren. De score is in week 13 net iets hoger dan die in week 1. Gemiddeld ervaren de patiënten dus een iets betere kwaliteit van leven in de 13e week van opname. De gemiddelde VAS score is in 2007: 62 gemiddeld. In ‘schoolcijfers’ uitgedrukt zou je kunnen stellen dat patiënten zichzelf een voldoende [6,2] geven voor kwaliteit van leven. De VAS score is in week 13 iets hoger dan die in week 1: 64. patiënten ervaren hierbij dus een betere kwaliteit van leven na 13 weken verblijf in het IMC. In week 1 ervaart een kwart van de patiënten hun gezondheid als slechter dan een jaar voorafgaand aan die datum. In week 13 is dit percentage afgenomen naar 14%.
147
IX. Resultaten IMC INSTELLING G IX.3. OVERIGE MATEN IX.3.2. BEHOEFTE EN SELF-EFFICACY Bij de instellingen G en H – in feite twee locaties van dezelfde instelling – is de Self-Efficacy List for Drug Users afgenomen. Deze lijst omvat twee sub-lijsten: in de eerste lijst wordt voor 22 onderscheiden situaties gevraagd hoe groot de behoefte in die situatie is om drugs/alcohol te gebruiken [te antwoorden op een schaal van ‘zeer klein’ tot ‘zeer groot’]. Vervolgens wordt voor elk van die situaties gevraagd hoe zeker de patiënt ervan is dat hij in die situatie niet zal gebruiken [variërend van ‘zeer onzeker’ tot ‘zeer zeker’]. Zowel over de behoefte- als over de self-efficacy lijst worden vervolgens drie subschalen berekend: een subschaal behoefte/self-efficacy bij problemen, behoefte/self-efficacy in omgevingssituaties, en behoefte/self-efficacy in prettige situaties. Hoe hoger de score hoe groter de behoefte; en hoe hoger de score, hoe groter de mate van self-efficacy. Bij instelling G is deze vragenlijst ingevuld door 18 patiënten in week 1 van hun verblijf en door vier van hen ook in week 13. De gemiddelde scores op de subschalen zijn gegeven in onderstaande figuur.
Figuur IX.3.2.1. Behoefte [boven] en self-efficacy [onder] op drie subschalen van de SELD; week 1 en week 13; 2007. Zichtbaar is in de figuur dat de behoefte per subschaal onder het gemiddelde blijft. De behoefte is het laagst voor subschaal 3, waarin de plezierige situaties zijn ondergebracht. De behoefte in week 13 is minder groot dan die in week 1. Bij self-efficacy zien we dat deze hoog wordt ingeschat wat betreft de plezierige situaties. De selfefficacy is het minst bij problemen. In week 13 schatten patiënten hun self-efficacy hoger in in alle situaties dan in week 1. 148
In de figuur hieronder is per situatie de behoefte en self-efficacy weergegeven in week 1. depress
depress behoefte
behoefte
self-efficacy
gratis drugs ziek
ziek
samen andere gebruikers
samen andere gebruikers
nerveus
nerveus
niemand in omgeving
niemand in omgeving
omgeving waar gebruikt
omgeving waar gebruikt
ontspannen
ontspannen
verkopen
verkopen
verdrietig
verdrietig
ander zie gebruiken
ander zie gebruiken
vrolijk
vrolijk
vrienden niet gebruiken
vrienden niet gebruiken
verveeld
verveeld
ruzie
ruzie
drugs ter beschikking
drugs ter beschikking
eenzaam
eenzaam
lichamelijk goed
lichamelijk goed
aan het werk
aan het werk
kwaad
kwaad
alcohol gedronken
alcohol gedronken
tegen zit
self-efficacy
gratis drugs
tegen zit 0
1
2
3
4
5
0
1
2
3
4
5
Figuur IX.3.2.2. Behoefte en self-efficacy per situatie; week 1 [links] en week 13 [rechts]. De figuur laat zien dat in week 1 de behoefte om te gebruiken vooral groot is wanneer de patiënt drugs ter beschikking heeft en wanneer er sprake is van problemen [verdrietig voelen, ruzie hebben, zich eenzaam voelen]. De self-efficacy is het grootst wanneer de patiënt in positieve situaties is en in het gezelschap van vrienden die niet gebruiken. In week 13 is de behoefte in elke situatie afgenomen en de self-efficacy toegenomen. In week 13 waren echter slechts 4 respondenten die deze lijst hebben ingevuld. 149
IX. Resultaten IMC INSTELLING G IX.3. OVERIGE MATEN IX.3.4. MEDICATIE
Tabel IX.3.4.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2004-2006. Week 1 N=20 Benzodiazepinen
Week 5 N= 22
Week 9 N= 16
Week 13 N= 10
5 (25)
7 (32)
5 (31)
3 (30)
1 (5)
1 (5)
0
0
0
0
0
0
7 (46)
6 (27)
5 (31)
3 (30)
Bètablokker
0
0
0
0
Analgetica
0
0
0
0
Antidepressiva
2 (10)
3 (14)
2 (13)
2 (20)
Tractus digestivus
3 (15)
3 (14)
3 (19)
1 (10)
Neuroleptica Opiaatantagonisten Methadon
Tractus respiratorius Vitaminen Overige
0
0
0
0
2 (10)
2 (9)
1 (6)
1 (10)
0
0
0
0
Legenda: in week 1 zijn er 5 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 25% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 30% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen.
Ter aanvulling op tabel IX.3.4.1. wordt in tabel IX.3.4.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel IX.3.4.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle cliënten. Week 1 N=7 Hoeveelheid methadon in mg (sd) Min – max
Week 5 N=6
Week 9 N= 5
Week 13 N= 3
52,3 (36,7)
57,7 (37,1)
52,0 (48,0)
83,3 (30,6)
6 - 110
6 - 110
4 - 110
50 – 110
Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC bestaat een kwart van de voorgeschreven medicijnen uit benzodiazepinen en 46% uit methadon. In week 13 is het percentage voorgeschreven benzodiazepinen toegenomen tot 30%. Van de voorgeschreven medicijnen wordt dan 30% gevormd door methadon. De hoeveelheid voorgeschreven methadon is in de weken 1, 5 en 9 nagenoeg gelijk; in week 13 is sprake van een forse stijging [let op het kleine aantal patiënten op wie dit gemiddelde betrekking heeft!].
150
X. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING H X.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2006 BIJ DE INSTELLING H GELDT VOOR ALLE UITKOMSTEN DAT DE RESULTATEN OVER DE JAREN 2004-2006 BETREKKING HEBBEN OP INSTELLINGEN G EN H SAMEN. IN 2007 ZIJN DE RESULTATEN VAN DEZE TWEE INSTELLINGEN VOOR HET EERST APART WEERGEGEVEN.
Tabel X.1. Overzicht respondenten INSTELLING H 2003 N= 0
2004 N= 35
Geslacht (%) Man Vrouw
Gg
Leeftijd (gem; SD)
Gg
Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend Gescheiden
Gg
Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon
Gg
justitiële cliënten
Gg
Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie
Gg
Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
Gg
2005 N= 38
2006 N= 10
2007 N=12
29 (83) 6 (17)
29 (76) 9 (24)
10 (100) 0
9 (75) 3 (25)
35,4 (7.1) 22,0 – 50,0
38,4 (8.5) 22,4 – 55.5
35,7 (6.0) 22,7 – 42,6
30 (94) 1 (3) 1 (3)
32 (91) 0 3 (9)
7 (88) 0 1 (12)
8 (67) 0 1 (8) 3 (25)
23 (66) 12 (34)
26 (68) 12 (32)
7 (78) 2 (22)
6 (50) 6 (50)
3 (9)
5 (15)
1 (10)
0
25 (78)
15 (63)
6 (67)
10 (83)
30 (91)
31 (94)
10 (100)
11 (92)
1 (3) 1 (3) 5 (17) 23 (77)
0 1 (3) 3 (9) 28 (88)
0 1 (10) 0 9 (90)
0 1 (9) 2 (18) 8 (73)
Gg: geen gegevens
Representativiteit: Aantal patiënten in registratiegegevens: 102. Aantal patiënten in benchmark: 12. Responspercentage: 12%. Tabel IX.1.2. Vergelijking respons en non-respons bij de benchmark in 2007; instelling H. Benchmark N=12 Geslacht (%) Man Vrouw
Niet in benchmark N=90
Toets
9 (75) 3 (25)
72 (80) 18 (20)
Chi-kwadraat: niet significant
38,4 (3,7) 34 - 43
35,0 (8,4) 23 - 46
t-toets: niet significant
Primaire problematiek alcohol heroïne cocaïne cannabis anders
6 (55) 1 (9) 3 (27) 0 1 (9)
19 (21) 35 (39) 32 (35) 3 (3) 1 (1)
Chi-kwadraat: Niet significant
Secundaire problematiek alcohol heroïne cocaïne cannabis anders
1 (17) 1 (17) 3 (50) 1 (17) 0
4 (6) 19 (29) 32 (49) 9 (14) 1 (2)
Chi-kwadraat: Niet significant
0
3 (3)
Chi-kwadraat:
Leeftijd (gem; SD)
Reden vertrek • regulier
151
Benchmark N=12 • • • •
eenzijdig door patiënt eenzijdig door instelling interne overplaatsing wederzijds overleg
Duur verblijf: Gemiddeld aantal dgn [sd]
Niet in benchmark N=90
Toets
2 (18) 1 (9) 0 8 (73)
24 (26) 6 (7) 4 (4) 54 (59)
Niet significant
60,2 (27,2) 32 - 101
36,8 (31,1) 0 - 123
t-toets: niet significant
De respons bij instelling H is laag en op grond daarvan kan al gesteld worden dat de patiënten in de benchmark niet representatief zijn voor de totale patiëntenpopulatie van dit IMC. De patiënten in de benchmark verschillen niet significant van de totale populatie voor wat betreft geslacht, gemiddelde leeftijd, primaire en secundaire problematiek, reden van vertrek en duur van het verblijf.
152
X. Resultaten IMC INSTELLING H X.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN X.2.1. Resultaten RCQ
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=4
contemplatie
actie
Figuur X.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.1a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor alcohol. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=4
contemplatie
actie
Figuur X.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.2a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur X.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.3a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor benzodiazepinen.
153
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
precontemplatie
t=2
t=3
contemplatie
t=4
actie
Figuur X.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.4a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis.
Figuur X.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.5a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne.
Figuur X.2.6. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.6a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor methadon.
Figuur X.2.7. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur X.2.7a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor opiaten. 154
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren IX.2.1 tot en met IX.2.6 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. De resultaten zijn gemiddelden voor de totale populatie. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is dus lager dan dat in t1. De resultaten van de gepaarde waarnemingen zijn wel gegeven in hoofdstuk 1, bij de resultaten Algemeen.
Bij alcohol valt op dat de precontemplatiescores laag zijn en dat patiënten vanaf het begin in de actiefase zitten. Deze scores zijn en blijven hoog. Het gebruik is gedaald naar vrijwel 0. Nicotine: hier zien we dat het gebruik gecontinueerd wordt door de opname heen. De bereidheid om hier iets aan te veranderen is gering, hoewel patiënten er wel over denken om er iets aan te doen [hoge contemplatiescores]. Benzodiazepinen: hier is sprake van toenemende scores op zowel de contemplatie- als de actieschaal. Het daadwerkelijk gebruik van benzo’s neemt aanvankelijk af, maar naar week 13 toe is er sprake van een lichte toename. Cannabis: er is sprake van een toenemende score op de actieschaal en een afnemend gebruik. cocaïne: hoge contemplatie- en nog hogere actiescores. Patiënten zijn gemotiveerd om het gebruik van cocaïne te verminderen. Het daadwerkelijk gebruik neemt af tot vrijwel 0. Methadon: naarmate de behandeling vordert, is er sprake van minder bereidheid om het methadongebruik te verminderen. Ook het daadwerkelijk gebruik neemt niet af. Dat wil zeggen: patiënten blijven dagelijks methadon gebruiken. Wel neemt de hoeveelheid methadon af. Opiaten: zeer hoge scores op de actieschaal. Evenals bij cocaïne zijn patiënten zeer gemotiveerd om het gebruik van opiaten te verminderen. Er is [vrijwel] geen sprake meer van gebruik tijdens de opname. Bij de overige middelen waren te weinig respondenten om hier scores over te kunnen berekenen.
155
IX.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING H
Figuur X.2.12. duur verblijf 2003-2007. De verblijfsduur is in 2007 gemiddeld 58,8 dagen (sd 31,1; spreiding: 27-116 dgn). Dit is net iets minder dan de gemiddelde verblijfsduur in 2006.
Figuur X.2.13. Verloop duur verblijf; 2004-2007. NB: de gegevens voor 2006 in deze figuur hebben betrekking op slechts 7 cliënten; die in 2007 op 12 patiënten.
De eerste patiënten vertrekken in week 5. De helft van de patiënten is vertrokken voor week 8. Tabel X.2.1. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 35
2005 N= 38
2006 N= 10
2007 N=5
Niveau 1
Gg
10 (31)
5 (26)
2 (20)
0
Niveau 2
Gg
9 (28)
3 (16)
2 (20)
2 (40)
Niveau 3
Gg
12 (38)
10 (53)
3 (30)
3 (60)
Niveau 4
Gg
1 (3)
1 (5)
3 (30)
0
N=3
N=19
Missende waarden
NB: in 2003-2006 hebben de gegevens betrekking op twee locaties van een instelling [in deze rapportage: instellingen G en H]. In 2007 hebben de resultaten betrekking op instelling H.
156
Tabel X.2.1. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2007. Totaal N= 83
2007 N=4
Niveau 1
27 (39)
1 (25)
Niveau 2
19 (27)
1 (25)
Niveau 3
15 (21)
0
Niveau 4
9 (13)
2 (50)
Missende waarden
N=13
Tabel X.2.2. Wijze van vertrek; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 35
2005 N= 38
2006 N= 10
2007 N=5
Volgens behandelovereenkomst
Gg
14 (42)
17 (52)
3 (30)
4 (80)
Voortijdig afgebroken door cliënt
Gg
5 (15)
5 (15)
2 (20)
0
Voortijdig afgebroken door instelling
Gg
5 (15)
9 (27)
5 (50)
0
Anders
Gg
9 (27)
2 ( 6)
0
1 (20)
N=2
N=5
N=0
N=0
Missende waarden
Conclusies bij uitstroom: De gemiddelde verblijfsduur van de patiënten in de benchmark is in 2007: 59 dagen. Dit is ongeveer gelijk aan de verblijfsduur in 2006. In 2007 vertrekt de helft van de patiënten binnen twee maanden. Van slechts enkele patiënten zijn gegevens bekend over het uitstroomniveau en de wijze van vertrek. Te weinig om hier uitspraken over te kunnen doen.
157
X. Resultaten IMC INSTELLING H X.3. OVERIGE MATEN X.3.1. KWALITEIT VAN LEVEN
Figuur X.3.1. Kwaliteit van leven: scores op EQ5D; 2003-2007.
Figuur X.3.2. Kwaliteit van leven; scores op VAS; 2003-2007.
Figuur X.3.3. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week 13; 2007.
158
Figuur X.3.4. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; 2007.
Conclusies bij kwaliteit van leven: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 12 cliënten in week 1 en bij 7 cliënten in week 13. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de ervaren kwaliteit van leven.
Het aantal respondenten op t1 is 12 en op t2 [na 13 weken]: 5.
De kwaliteit van leven als score op de EQ5D is 0,76. In week 13 is deze nagenoeg gelijk: 0,73. Er is dus geen sprake van verbeterde kwaliteit van leven na 13 weken.
De score op de VAS schaal is 69 en na 13 weken: 64. Ook hier een lichte afname dus. Patiënten geven zichzelf dus een voldoende voor kwaliteit van leven [6,9 in schoolcijfers uitgedrukt], maar er is geen sprake van verbetering hierin.
Een kwart van de patiënten ervaart bij opname dat hun gezondheid slechter is dan een jaar daarvoor. Na 13 weken is dat bij 40% van de patiënten het geval.
159
X. Resultaten IMC INSTELLING H X.3. OVERIGE MATEN X.3.2. BEHOEFTE EN SELF-EFFICACY Bij de instellingen G en H – in feite twee locaties van dezelfde instelling – is de Self-Efficacy List for Drug Users afgenomen. Deze lijst omvat twee sub-lijsten: in de eerste lijst wordt voor 22 onderscheiden situaties gevraagd hoe groot de behoefte in die situatie is om drugs/alcohol te gebruiken [te antwoorden op een schaal van ‘zeer klein’ tot ‘zeer groot’]. Vervolgens wordt voor elk van die situaties gevraagd hoe zeker de patiënt ervan is dat hij in die situatie niet zal gebruiken [variërend van ‘zeer onzeker’ tot ‘zeer zeker’]. Zowel over de behoefte- als over de self-efficacy lijst worden vervolgens drie subschalen berekend: een subschaal behoefte/self-efficacy bij problemen, behoefte/self-efficacy in omgevingssituaties, en behoefte/self-efficacy in prettige situaties. Hoe hoger de score hoe groter de behoefte; en hoe hoger de score, hoe groter de mate van self-efficacy. Bij instelling H is deze vragenlijst ingevuld door 12 patiënten in week 1 van hun verblijf en door vier van hen ook in week 13. De gemiddelde scores op de subschalen zijn gegeven in onderstaande figuur.
Figuur X.3.2.1. Behoefte [boven] en self-efficacy [onder] op drie subschalen van de SELD; week 1 en week 13; 2007. Zichtbaar is in de figuur dat de behoefte voor de subschalen 1 en 2 net iets boven het gemiddelde ligt.. De behoefte is het laagst voor subschaal 3, waarin de plezierige situaties zijn ondergebracht. De behoefte in week 13 is voor de subschalen 1 en 3 minder groot dan die in week 1; bij subschaal 2 [omgevingsfactoren] is het verschil klein en is de behoefte net iets groter. Bij self-efficacy zien we dat deze hoog wordt ingeschat wat betreft de plezierige situaties. Voor de beide overige subschalen ligt deze op hetzelfde niveau. In week 13 schatten patiënten hun self-efficacy hoger in in alle situaties dan in week 1. 160
In de figuur hieronder is per situatie de behoefte en self-efficacy weergegeven in week 1. depress
depress behoefte
behoefte
self-efficacy
gratis drugs ziek
ziek
samen andere gebruikers
samen andere gebruikers
nerveus
nerveus
niemand in omgeving
niemand in omgeving
omgeving waar gebruikt
omgeving waar gebruikt
ontspannen
ontspannen
verkopen
verkopen
verdrietig
verdrietig
ander zie gebruiken
ander zie gebruiken
vrolijk
vrolijk
vrienden niet gebruiken
vrienden niet gebruiken
verveeld
verveeld
ruzie
ruzie
drugs ter beschikking
drugs ter beschikking
eenzaam
eenzaam
lichamelijk goed
lichamelijk goed
aan het werk
aan het werk
kwaad
kwaad
alcohol gedronken
alcohol gedronken
tegen zit
self-efficacy
gratis drugs
tegen zit 0
1
2
3
4
5
6
0
1
2
3
4
5
Figuur X.3.2.2. Behoefte en self-efficacy per situatie; week 1 [links] en week 13 [rechts]. De figuur laat zien dat de behoefte om te gebruiken vooral groot is wanneer de patiënt drugs ter beschikking heeft en wanneer er sprake is van problemen [verdrietig voelen, ruzie hebben, zich eenzaam voelen]. De selfefficacy is het grootst wanneer de patiënt in positieve situaties is en in gezelschap van niet-gebruikende vrienden. In week 13 is de self-efficacy maximaal in positieve situaties. Let wel: slechts 4 respondenten in week 13. 161
X. Resultaten IMC INSTELLING H X.3. OVERIGE MATEN X.3.4. MEDICATIE
Tabel X.3.4.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2004-2006. Week 1 N=42
Week 5 N=19
Week 9 N= 7
Week 13 N= 8
Benzodiazepinen
8 (19)
4 (21)
2 (29)
1 (12)
Neuroleptica
4 (10)
4 (21)
2 (29)
1 (12)
0
0
0
0
11 (26)
4 (21)
3 (43)
5 (63)
Bètablokker
0
0
0
0
Analgetica
0
0
0
0
5 (12)
2 (11)
0
0
Tractus digestivus
1 (2)
0
0
0
Tractus respiratorius
2 (5)
3 (16)
0
0
Vitaminen
3 (7)
1 (5)
0
1 (12)
8 (19)
1 (5)
0
0
Opiaatantagonisten Methadon
Antidepressiva
Overige
Legenda: in week 1 zijn er 8 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 19% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 12% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen.
Ter aanvulling op tabel X.3.4.1. wordt in tabel X.3.4.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel X.3.4.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle cliënten. Week 1 N= 11 Hoeveelheid methadon in mg Min – max
Week 5 N= 4
Week 9 N= 3
Week 13 N= 5
82,8 (34,4)
81,3 (47,7)
63,3 (32,1)
73,6 (42,5)
40 - 140
40 - 140
40 - 100
33 – 135
Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC wordt een op de vijf voorschrijvingen gevormd door benzodiazepinen en een op de vier door methadon. In week 13 is het percentage voorgeschreven benzodiazepinen afgenomen tot 12%. Van de voorgeschreven medicijnen wordt 63% gevormd door methadon. De hoeveelheid voorgeschreven methadon blijft nagenoeg gelijk [lichte afname].
162
XI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING J XI.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2007
Tabel XI.1.1. Overzicht respondenten INSTELLING J 2003 N= 0
2004 N= 21
2005 N= 0
Geslacht (%) Man Vrouw
Gg
Leeftijd (gem; SD)
Gg
Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend
Gg
Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon
Gg
justitiële cliënten
Gg
10 (53)
Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie
Gg
5 (63)
Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
2006 N= 46
2007 N=66
Gg 18 (86) 3 (14) 39,2 (7.3) 25.3 – 54.9
Gg
42 (94) 3 (6)
56 (85) 10 (15)
38,8 (8.1) 20.2 – 55.5
38,0 (8,1) 21 - 56
Gg 19 (90) 1 (5) 1 (5)
Gg 44 (96) 0 2 (4)
Gg 16 (80) 4 (20)
37 (80) 9 (20)
49 (80) 12 (20)
Gg
43 (94)
39 (63)
Gg
2 (67)
24 (37)
17 (94)
45 (98)
60 (97)
4 (24) 2 ((12) 0 11 (65)
1 (2) 1(2) 8 (17) 36 (78)
2 (3) 7 (11) 9 (14) 45 (71)
Gg
Gg
Gg: geen gegevens
Representativiteit: Aantal patiënten in registratiegegevens: 221 . Aantal patiënten in benchmark: 42. Responspercentage: 19%. Bij Instelling J zijn registratiegegevens van alle patiënten opgegeven. Van de 221 patiënten waren er 67 die waren opgenomen ivm een time-out of crisis. Bij deze patiënten worden volgens afspraak geen benchmarklijsten afgenomen. Resteren 154 ‘reguliere’ patiënten. Volgens deze gegevens bedraagt de respons dan 27,3%. Tabel XI.1.2. Vergelijking respons en non-respons bij de benchmark in 2007; instelling J. Benchmark N=42 Geslacht (%) Man Vrouw
Niet in benchmark N=112
Toets
38 (93) 3 (7)
104 (92) 9 (8)
Chi-kwadraat: niet significant
37,9 (8,6) 21 - 56
36,8 (7,5) 18 - 56
t-toets: niet significant
Primaire problematiek alcohol heroïne cocaïne cannabis anders
9 (23) 15 (38) 13 (33) 0 3 (7)
20 (18) 36 (32) 38 (34 ) 7 (6) 11 (10)
Chi-kwadraat: Niet significant
Reden vertrek • wederzijds overleg • eenzijdig door instelling • eenzijdig door patiënt • interne verwijzing • anders
15 (37) 3 (7) 19 (46) 4 (10) 0
36 (33) 13 (12) 45 (41) 11 (10) 5 (4,5)
Chi-kwadraat: Niet significant
53,8 (33,3) 3 - 148
30,1 (29,5) 1 - 119
T=4,25; p=0,000
Leeftijd (gem; SD)
Duur verblijf: Gemiddeld aantal dgn [sd]
163
De respons bij instelling J is laag-gemiddeld en op grond daarvan kan al gesteld worden dat de patiënten in de benchmark niet representatief zijn voor de totale patiëntenpopulatie van dit IMC. De patiënten in de benchmark verschillen niet significant van de totale populatie voor wat betreft geslacht, gemiddelde leeftijd, primaire en secundaire problematiek en reden van vertrek. Wel is de duur van het verblijf van de benchmarkpatienten langer dan die van de groep niet-benchmarkpatienten. Tabel XI.1.2. Problematiek patiënten INSTELLING J; aantallen (percentages tussen haakjes) 2003
2004
2005
2006
Primaire problematiek drugs alcohol
2007 N=17 15 (88) 2 (12)
Gebruik middelen opiaten cocaïne amfetamine cannabis ecstasy hallucinogenen polydruggebruik
12 8 0 1 0 0 6
As-I verslavingsproblematiek bij opname alcoholafhankelijkheid drugsafhankelijkheid andere middelen [cocaïne, cannabis, meerdere midd.]
1 2 12
As-I psychiatrische diagnose bij opname stemmingsstoornis angststoornis anders [aandachtsstoornis] niet vermeld As-II persoonlijkheids stoornis bij opname obsessief-compulsieve pd antisociale pd narcistische pd afhankelijke pd Borderline pd NAO Uitgesteld Lichte zwakzinnigheid
1 2 1 1 9 1 1
Somatische diagnose bij opname HIV/AIDS
1
Psychosociale problematiek bij opname Relationeel Werk Wonen Primaire steungroep Dagbesteding Sociaal Misbruik/verwaarlozing Juridisch Financieel Meerdere problemen
9 11 11 12 9 11 9 12 11 9
GAF score bij opname (n=3) range
50,5 (6,0) 40 - 60
Tabel XI.1.3. Hulpvraag INSTELLING J; aantallen (percentages tussen haakjes; ivm de kleine aantallen zijn percentages hierbij achterwege gelaten) 2003 Hulpvraag verwijzer [meerdere antwoorden mogelijk] diagnostiek afbouw middelen
2004
2005
2006
2007 N=17
0 1
164
2003
stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie doorbreken problematiek inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbrengen structuur/dagbesteding behandeling resocialisatie hanteren gebruik/problematiek time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
2004
2005
2006
2007 N=17 0 1 4 0 4 0 3 0 0 1 0 3 2 0 1 8
Hulpvraag patiënt [meerdere antwoorden mogelijk] geen diagnostiek omgaan met problemen afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek teruvalpreventie detoxificatie doorbreken problematiek inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbrengen structuur/dagbesteding psychosociale hulp behandeling resocialisatie hanteren gebruik/problematiek time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
0 0 0 1 0 1 3 0 1 0 0 0 3 0 0 1 0 1 0 0 11
Behandeldoel diagnostiek afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie inzicht bieden inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbieden structuur/dagbesteding behandeling resocialisatie hanteren gebruik time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
0 1 0 0 4 0 3 0 0 4 0 0 0 0 3 1 0 10
165
Tabel XI.1.4. ASI scores. Gemiddelde ernstscores (SD); 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 21
2005 N= 0
2006 N= 9
2007 N=10
Lichamelijke problematiek
Gg
Gg
Gg
1.1 (0.9)
1,3 (1,4)
Opleiding en arbeid
Gg
Gg
Gg
3.7 (1.3)
3,2 (1,0)
Alcohol
Gg
Gg
Gg
1.8 (1.9)
4.0 (2,4)
Drugs
Gg
Gg
Gg
5.4 (0.9)
5,4 (2,0)
Gokken
Gg
Gg
Gg
0,8 (1.1)
0,9 (1,9)
Juridische problemen
Gg
Gg
Gg
5.0 (1.87)
4,8 (1,1)
Sociale problemen
Gg
Gg
Gg
3.2 (1.7)
3,5 (1,2)
Psychische problemen
Gg
Gg
Gg
3.4 (2.9)
3,7 (1,3)
Figuur XI.1.1. ASI scores instelling J op zes leefgebieden, vergeleken met de totale populatie 2007
166
XI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING J XI.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN XI.2.1. Resultaten RCQ VOOR ALCOHOL KONDEN GEEN GEMIDDELDE SCORES WORDEN BEREKEND OVER MEERDERE TIJDSTIPPEN IVM TE LATE AANTALLEN RESPONDENTEN. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
actie
Figuur XI.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur XI.2.2a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. VOOR BENZODIAZEPINEN KONDEN GEEN GEMIDDELDE SCORES WORDEN BEREKEND OVER MEERDERE TIJDSTIPPEN IVM TE LATE AANTALLEN RESPONDENTEN. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
precontemplatie
t=2
contemplatie
actie
Figuur XI.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur XI.2.4a. Gebruik op 2 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis.
Figuur XI.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur XI.2.5a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor methadon. 167
Figuur XI.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur XI.2.6a. Gebruik op 3 tijdstippen; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor opiaten
Figuur XI.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur XI.2.7a. Gebruik op 2 tijdstippen: week 1 en week 13; totaal over 2007. Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne.
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren XI.2.1 tot en met XI.2.5 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij deze figuren geldt dat t1 altijd de eerste opnameweek betreft. Gezien de kleinere aantallen is t2 in een aantal gevallen gelijk aan week 13. Bij een aantal middelen is er ook een meting in week 5. Bij geen van de middelen zijn resultaten verkregen in week 9. De resultaten zijn gemiddelden voor de totale populatie. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is dus lager dan dat in t1. De resultaten van de gepaarde waarnemingen zijn wel gegeven in hoofdstuk 1, bij de resultaten Algemeen.
Alcohol: hier waren te kleine aantallen om gemiddelde scores te kunnen berekenen. Nicotine: er is weinig overweging en bereidheid iets aan het gebruik van nicotine te doen. De patiënten blijven ook alle dagen van de maand nicotine gebruiken. Cannabis: ook de scores op de schalen van de RCQ bij cannabisgebruik zijn laag. Weinig motivatie om iets aan dit gebruik te doen. Het daadwerkelijk gebruik neemt wel af. 168
Methadon: de motivatie om iets aan het gebruik van methadon te doen, neemt toe tijdens de opname. Het gebruik van methadon neemt af. Opiaten: aanvankelijk is er sprake van hoge scores op de actie-schaal van de RCQ bij opiaten. Maar deze actiescores nemen weer snel af om naar het einde van de opname weer toe te nemen. Het daadwerkelijk gebruik daalt tot 0. cocaïne: hierbij is sprake van een toenemende motivatie en een dalend gebruik. Alle resultaten zijn met voorzichtigheid te interpreteren, gezien de lage aantallen op elk tijdstip.
169
XI.2.2. Resultaten MfT INSTELLING J 3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5
2006
2007
2006
2007
PR1
3
2,5
PR1
2,6
2,2
PR2
2,7
1,9
PR2
2,4
2,1
DH
3
2,7
DH
2,7
1,9
TR
3,1
2,8
TR
2,3
1,4
2003
2004
2005
2003
2004
2005
Figuur XI.2.8. Gemiddelde scores op schalen Mft en Mft/O; 2003-2007. Gegeven zijn de scores in week 1. Scores kunnen variëren tussen 0 en 4. Aangezien de scores in de praktijk variëren tussen 1,5 en 3,5 is hier de schaal op de Y-as beperkt tot deze range. Links zijn de scores weergegeven van de patiënt; rechts die van de hulpverlener. Er zijn bij instelling J twee meetmomenten tot nu toe: 2006 en 2007. Bij de patiëntscores valt allereerst op dat er sprake is van een daling in de motivatiescores voor alle vier de schalen. De laagste score is op beide meetmomenten voor de PR2-schaal; de hoogste voor de Treatment Readiness schaal. Bij de hulpverlenerscores is eveneens sprake van een afname, maar minder sterk als bij de patiënten. Opvallend is de afname van de Treatment Readiness scores van 2,3 in 2006 naar 1,4 in 2007. Terwijl deze schaal juist bij de patiënten de hoogste score krijgt. Verder valt op dat de scores van de hulpverleners alle lager liggen dan die van de patiënten. 3
3
2,5
2,5
2
2
1,5
1,5
1
1
0,5
0,5
PR1
PR2
DH
TR
PR1
PR2
DH
TR
patient
2,5
1,9
2,7
2,8
patient
0,8
0,8
1,6
2,6
hulpverl.
2,2
2,1
1,9
1,4
hulpverl.
1,8
1,9
1,9
1,4
Figuur XI.2.9. Verloop van de gemiddelde scores op de schalen van de MfT voor patiënt en hulpverlener in 2007. Links de resultaten in week 1; rechts de resultaten in week 13. In deze figuur zijn weergegeven de resultaten bij gepaarde t-toetsen: per patiënt is het verschil tussen de eigen score en die van de hulpverlener bepaald. In deze figuur zijn de scores per patiënt weergegeven in week 1 en in week 13. In week 1 zijn de scores voor de Problem Recognition Specific schaal gegeven door patiënt en hulpverlener vrijwel gelijk. De scores op de overige schalen lopen echter zeer uiteen, met name bij Treatment Readiness. Ditzelfde is het geval in week 13; er is geen sprake van dat patiënt en hulpverlener dichter bij elkaar komen wat betreft hun opvattingen over de motivatie voor behandeling. In week 13 zijn echter de hulpverlenerscores voor drie van de vier schalen hoger dan die van de patiënt.
170
4 3,5
4
3
3,5
2,5
2,5
3
2
2
1,5
1,5
1
1
0,5 0
0
VERLOOP SCORES MFT WK1
WK5
WK9
WK13
PR1CLIENT
2,5
3,2
2
0,8
PR2CLIENT
1,9
2,5
2
0,8
DHCLIENT
2,7
2,5
2,4
1,6
TRCLIENT
2,8
3,2
2,7
2,6
VERLOOP SCORES MFT_O WK1
WK5
WK9
WK13
PR1HV
2,2
2,3
1,7
1,8
PR2HV
2,1
2,3
1,9
1,9
DHHV
1,9
2
2
1,9
TRHV
1,4
1,4
1,6
1,4
0,5
Figuur XI.2.10. Verloop van de scores Mft en Mft/O; 2007. patiënten: de motivatie voor behandeling neemt af gedurende de opname. Aanvankelijk – van week 1 naar week 5 – is sprake van een lichte toename, met name in de Problem Recognition scores en de Treatment Readiness score, maar naar week 9 en vooral naar week 13 nemen deze scores alle af. Hulpverleners: het verloop van de scores gegeven door hulpverleners is veel vlakker dan dat van de patiënten. De scores blijven steeds op ongeveer hetzelfde niveau, dat vooral in de eerste weken wel lager ligt dan het niveau van de patiëntscores.
Figuur XI.2.11. Verschillen in scores op de MfT tussen patiënt en hulpverlener in week 1, 5, en 9; 2007. Aantallen respondenten: week 1: 33; week 5: 7; week 9: 2; week 13: 3. NB: het gaat hier om ‘paren’ van patiënt en hulpverlener. Daarom zijn de aantallen anders dan het totaal aantal respondenten dat hieronder is beschreven. Bij het berekenen van de verschillen is de hulpverlenersscore afgetrokken van de patiëntscore. Wanneer het verschil negatief is, wil dit dus zeggen dat de hulpverleners een hogere score hadden dan de patiënten. In de eerste week is het verschil voor alle vier de schalen positief, ter bevestiging van de eerdere bevinding dat patiënten hier hogere scores hebben dan hulpverleners. Het verschil is vooral groot bij de Treatment Readiness schaal. Dit laatste blijft zo gedurende de vier meetmomenten. In week 13 zijn de verschillen bij de andere drie schalen negatief geworden. Hier heeft de hulpverlener dus een hogere score dan de patiënt; vergelijk ook de figuren hierboven.
Conclusies bij Motivatie voor behandeling: De Mft meet de motivatie voor behandeling. Er zijn vier schalen: problem recognition algemeen (“mijn gebruik is een probleem voor mij”), problem recognition specifiek (“mijn gebruik veroorzaakt problemen met mijn werk”), desire for help (“ik heb hulp nodig om mijn gebruik te kunnen hanteren”) en treatment readiness (“ik wil behandeld worden voor mijn problemen”). De minimale score per schaal is 0 en de maximale score per schaal is 4. 171
De scores van patiënten dalen in 2007 ten opzichte van die in 2006. Deze daling geldt voor alle vier de schalen. Ook bij de hulpverlenerscores is sprake van een daling. De hulpverlenerscores liggen lager dan die van de patiënten voor alle schalen in week 1, met uitzondering van de PR2 schaal. Hier zijn de scores van patiënt en hulpverlener nagenoeg gelijk. In week 13 zijn de patiëntscores voor de schalen PR1, PR2 en DH lager dan die van de hulpverlener. Alleen bij de TR-schaal hebben patiënten een hogere score. Bij patiënten is in de loop van de opname een afname te zie in motivatie voor behandeling. Dat geldt vooral voor beide PR-schalen en in iets mindere mate voor de DH- en TR-schalen. Bij de hulpverleners is door de opname heen sprake van gelijkmatige scores, zonder duidelijke toe- of afname. De verschilscores zijn tamelijk groot in week 1 en 2. In week 9 zijn de verschillen kleiner geworden, maar in week 13 nemen de verschillen tussen hulpverlener en patiënt weer toe. De verschillen zijn het grootst bij de Topscorers.
172
XI.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING J
Figuur XI.2.12. duur verblijf 2003-2007.
Figuur XI.2.13. Verloop duur verblijf; 2003-2007. Legenda bij figuur XI.2.13. Verloop duur verblijf 2003-07: Voor week 1 stroomt in 2007 18% van de cliënten uit. In 2006 is dat percentage 5%.
Figuur XI.2.13. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. Gegeven zijn percentages. In 2007 stroomt ongeveer een kwart van de patiënten uit in niveau 1 en een derde in niveau 2. Eveneens een derde stroomt uit in niveau 4 en een op de tien patiënten in niveau 3. Ten opzichte van 2006 zijn er meer patiënten die uitstromen in niveau 2 en niveau 4 en minder in niveau 1 en 3. Wanneer deze uitkomsten worden 173
vergeleken met de resultaten van 2004, is te zien dat in 2007 een aanzienlijk hoger percentage uitstroomt in de niveaus 3 en 4. In 2004 stroomde iets minder dan tweederde van de patiënten nog uit in niveau 1. Tabel XI.2.1. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2007. Totaal 2003-2006 N= 67
2007 N=16
Niveau 1
6 (23)
1 (6)
Niveau 2
5 (17)
4 (25)
Niveau 3
10 (35)
6 (38)
Niveau 4
8 (28)
5 (31)
N=37
Tabel XI.2.5. Wijze van vertrek; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 21
2005 N= 0
2006 N= 46
2007 N=38
Volgens behandelovereenkomst
Gg
2 (11)
Gg
21 (46)
14 (37)
Voortijdig afgebroken door cliënt
Gg
10 (53)
Gg
15 (33)
15 (40)
Voortijdig afgebroken door instelling
Gg
5 (26)
Gg
4 (9)
2 (5)
Anders
Gg
2 (11)
Gg
6 (13)
7 (19)
Factoren die hebben bijgedragen aan het voortijdig ontslag:
Figuur XI.2.17B. Factoren die hebben bijgedragen tot voortijdig vertrek; 2007 [aantallen]. Terugval of herhaalde uitglijders waren bij 6 patiënten de reden voor het voortijdig vertrek. Bij 7 patiënten was de reden dat zij zich niet konden of wilden conformeren aan de regels, 1 patiënt kon niet functioneren in de groep en bij 12 patiënten was een er andere reden: eenmalig gebruik, patiënt had geen motivatie meer, patiënt vond dat hij ‘klaar’ was en geen behandeling meer nodig had, e.a. 2
1 1
onbekend 6
naar huis zb
2
naar huis mb klin vz resocialis. Vz ribw
zb = zonder begeleiding mb = met begeleiding kliniek verslavingszorg resocialiserende voorziening verslavingsz.
maatsch opvang 10
15
Figuur XI.2.18. Bestemming van de patiënt na vertrek; 2007. Gegeven zijn aantallen.
174
Zes patiënten vertrekken met onbekende bestemming. Vijfentwintig patiënten gaan naar huis: 10 zonder begeleiding en 15 met begeleiding. Twee patiënten gaan naar een klinische en twee naar een resocialiserende voorziening in de verslavingszorg. Een patiënt gaat naar een RIBW en een naar de maatschappelijke opvang. amb ulan te b eh vz klin ische b eh vz am bulan te b eh gg z klin ische b eh gg z f orens isc he se ttin g a nders 0
a antal
2
4
6
8
10
12
14
and ers
f oren sische se tting
klin ische be h g gz
ambu lant e beh ggz
klinische be h vz
amb ulante be h vz
7
2
6
13
5
6
Figuur XI.2.19. Advies vervolgbehandeling na ontslag; 2007 [aantallen].
Ontslagdiagnose: van 27 patiënten is de ontslagdiagnose genoteerd. Verslavingsdiagnose: Bij alle patiënten geldt: afhankelijkheid van meerdere middelen. Combinaties worden genoemd van opiaten en cocaïne, alcohol en opiaten en andere. Ook combinaties met andere As-I problematiek worden genoemd, zoals [gegeneraliseerde] angststoornis, depressieve stoornis, wanen. Somatiek: longproblemen, viraemie en HCV-infectie, eczeem, maag- en slokdarmproblemen, leverproblemen. Psychosociaal: o Werk/dagbesteding: n=6; o Relationeel/sociaal netwerk: n=14; o Juridisch: n=3; o Financieel: n=3; o Primaire steungroep: n=4 Tien patiënten hebben problemen op meerdere gebieden. Gemiddelde GAF-score bij ontslag: 48,1 (sd 13,6) met een range van 34 - 100 (n=24). Hulpvraag beantwoord?
Figuur XI.2.20. Hulpvraag verwijzer [links] en patiënt [rechts] beantwoord; 2007 [n=41]. Volgens de hulpverleners is in 29% van de gevallen de hulpvraag van de verwijzer niet beantwoord. Bij 39% is dat wel het geval en bij 32% gedeeltelijk. Bij de hulpvraag van de patiënt zijn deze cijfers nagenoeg gelijk. Middelengebruik tijdens opname: Bij 8 patiënten (20%) is sprake geweest van middelengebruik tijdens opname en bij nog eens drie patiënten is sprake van een vermoeden. Bij zeven van deze acht patiënten gebeurde dat 1 keer; bij de achtste patiënt is dit 175
onbekend. Bij 5 patiënten ging het om alcoholgebruik, bij 1 patiënt om heroïnegebruik, bij 1 patiënt om cannabisgebruik en bij 1 patiënt om het gebruik van een ander middel. Functioneren in groep: Drie patiënten ( 8%) konden volgens opgave niet goed functioneren in een groep; bij nog eens twaalf patiënten (30%) was dat soms wel/soms niet het geval. Effectiviteit van de behandeling: De hulpverlener heeft aan het einde van de behandeling aangegeven of er sprake is van verbetering, verslechtering of gelijk blijven in de situatie wat betreft psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en psychosociale problematiek. Over deze drie schalen worden gemiddelde scores berekend, waarbij een hogere score staat voor verbetering, en een negatieve score voor verslechtering. De scores hebben een spreiding van 0,33 tot +2,0. De scores worden ook berekend bij follow-up. Hier wordt gevraagd aan de hulpverlener aan te geven hoe de situatie van de patiënt bij follow-up is, vergeleken met de situatie bij ontslag. De scores zijn berekend over een zeer beperkt aantal patiënten [n=7] bij ontslag en bij follow-up [n=22].
Figuur XI.2.21. Effectiviteit behandeling: gemiddelde scores op drie schalen bij ontslag en follow-up; 2007. De volgende zaken vallen op aan figuur XI.2.21: - Er is gemiddeld genomen sprake van verbetering op alle schalen en bij beide meetmomenten. - De verbetering bij ontslag is bij de schalen ‘situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek’ en ‘situatie m.b.t. de verslavingsproblematiek’ is tamelijk groot. De verbetering bij de ‘situatie m.b.t. de psychosociale problematiek’ is geringer bij ontslag. - Bij follow-up is gemiddeld genomen ook sprake van een verbetering sinds de situatie bij ontslag. Dat betekent dat de ingezette verbetering ook na ontslag doorzet. - De hier getoonde cijfers zijn gemiddelden. Kijken naar individuele patiënten levert een genuanceerder beeld op. Bij ontslag zien we dan bij alle patiënten een verbetering of gelijk blijven van de situatie ten opzichte van de situatie bij opname. o Schaal psychiatrische problematiek: 17 patiënten blijven gelijk; bij 23 is sprake van een verbetering. o Schaal verslavingsproblematiek: 12 patiënten blijven gelijk; bij 28 is sprake van een verbetering. o Schaal psychosociale problematiek: 32 patiënten blijven gelijk; bij 8 is sprake van een verbetering. - Bij follow-up is bij 8 patiënten sprake van een verslechtering in de situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek, bij 5 patiënten een gelijkblijvende situatie en bij 12 patiënten een verder doorzettende verbetering. Wat betreft de verslavingsproblematiek: bij 10 patiënten is sprake van een achteruitgang in de situatie, bij 1 patiënt blijft de situatie gelijk, en bij 14 patiënten zet de ingezette verbetering door. Wat betreft de psychosociale problematiek: een verslechtering bij 4 patiënten, gelijkblijvende situatie bij 10 patiënten en een verbetering bij 11 patiënten. - Wat de interpretatie van deze uitkomsten betreft: hier zal nog verder in IMC-benchmark verband over moeten worden gesproken.
Conclusies bij uitstroom: De gemiddelde verblijfsduur is iets afgenomen van 46 dagen in 2006 naar 41 dagen in 2007. In week 1 vertrekt 18% van de patiënten. Dat is meer dan in 2006. Echter daarna is een daling naar 176
tussen 5 en 10 procent vertrek in elke week en gedurende een aantal weken blijft het vertrekpercentage op dit niveau. Dit is weer een afname ten opzichte van 2006. Bij het niveau van ontslag is er sprake van een lichte stijging van de aantallen patiënten die in niveau 2 of in niveau 4 vertrekken en een lichte daling van de niveaus 1 en 3. Ditzelfde fenomeen is terug te zien bij het niveau bij follow-up. Vier van de tien patiënten vertrekken voortijdig. Bij 5% wordt het behandelcontact door de instelling verbroken. Ruim een derde van de patiënten vertrekt volgens behandelovereenkomst. Bij voortijdig ontslag speelt terugval in gebruik of het niet conformeren aan [afdelings]regels een belangrijke rol. De meeste patiënten vertrekken naar huis met of zonder begeleiding. Bij 13 van de 27 patiënten is het advies voor vervolgbehandeling: een ambulante GGZ-behandeling. Wat betreft de inschatting van de effectiviteit van behandeling zien we dat patiënten gemiddeld verbeteren tijdens de opname wat betreft de psychiatrische -, de verslavings- en de psychosociale problematiek. Bij geen van de patiënten is sprake van een verslechtering. De verbetering zet zich gemiddeld genomen voort na ontslag: bij follow-up is sprake van voortgaande verbetering op alle drie de schalen. Echter, bij acht van de 25 patiënten verslechtert de situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek; bij tien patiënten verslechtert de situatie m.b.t. de verslavingsproblematiek en bij vier patiënten verslechtert de situatie m.b.t. de psychosociale problematiek. Een ‘verslechtering’ kan inhouden dat de problematiek door het wegvallen van het middelengebruik duidelijker naar voren komt. Het kan dus een noodzakelijke fase betekenen in het hele behandelproces.
177
XI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING J XI.3. OVERIGE MATEN
Figuur XI.3.1. Kwaliteit van leven: scores op EQ5D; 2003-2007.
Figuur XI.3.2. Kwaliteit van leven; scores op VAS; 2003-2007.
Figuur XI.3.4. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week 13; 2007.
178
Figuur XI.3.3. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; 2007. Conclusies: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 49 cliënten in week 1 en bij 13 cliënten in week 13. Kwaliteit van leven, gemeten met de EuroQol, is in week 1 gemiddeld 0,84 (SD 0,16) op een schaal van 0 – 1. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de kwaliteit van leven wordt ervaren.
De gemiddelde VAS score komt hiermee overeen en is 72,3 in week 1. Ook bij deze score geldt: hoe hoger de score, hoe beter de kwaliteit van leven. De gemiddelde scores voor zowel EQ5D als de VAS nemen toe van week 1 naar week 13. Dit betekent dat de cliënten in week 13 een betere kwaliteit van leven ervaren dan in week 1. De toenames zijn overigens bescheiden en niet klinisch significant. Op de afzonderlijke items van de EQ5D zien we dat patiënten de meeste problemen ervaren bij pijn en stemming. Deze percentages zijn in week 13 iets afgenomen.
179
XI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING J XI.3. OVERIGE MATEN XI.3.2. De SYMPTOMS CHECK LIST (SCL-90) Tabel XI.3.2.1, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. Bij de scores van 2007 is aangegeven hoe de score zich verhoudt tot de normscores (Arrindell & Ettema, 1975). 2003
2004
2005
2006 N= 33
2007 N=43
Somatische symptomen
18,61 (7,2)
17,17 (6,6) BENEDEN GEM.
Gevoelens van insufficiëntie
15,92 (7,1)
16,43 (7,1) BENEDEN GEM.
Wantrouwen
29,00 (10,3)
28,87 (12,6) BENEDEN GEM.
Depressie
30,56 (13,8)
28,31 (12,8) BENEDEN GEM.
Angst
16,14 (7,5)
15,85 (7,4) BENEDEN GEM.
Hostiliteit
8,68 (2,8)
8,54 (4,1) GEMIDDELD
Fobieën
9,10 (3,9)
9,09 (2,9) BENEDEN GEM
Slaapproblemen
7,14 (2,9)
5,60 (3,1) BENEDEN GEM.
14,25 (5,1)
13,28 (4,8) NIET BEKEND
149,41 (54,2)
142,78 (54,3) BENEDEN GEM.
Overig TOTAAL
Tabel XI.3.2.2, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13 2003
2004
2005
2006 N= 6
2007 N=7
Somatische symptomen
14,17 (3,5)
14,64 (1,8) LAAG
Gevoelens van insufficiëntie
14,50 (6,7)
12,86 (4,5) LAAG
Wantrouwen
24,07 (5,8)
26,26 (12,1) BENEDEN GEM.
Depressie
24,43 (5,4)
24,43 (7,8) LAAG
Angst
12,83 (2,9)
14,43 (6,7) BENEDEN GEM.
Hostiliteit
10,17 (5,0)
8,71 (3,9) GEMIDDELD
Fobieën
9,67 (5,1)
7,89 (1,6) LAAG
Slaapproblemen
6,50 (4,2)
4,71 (1,5) BENEDEN GEM.
Overig
11,67 (1,9)
14,14 (5,9) NIET BEKEND
128,00 (27,4)
128,07 (41,1) LAAG
TOTAAL
180
Figuur XI.3.2.1. Verloop scores SCL-90 (2007) volgens gepaarde t-toetsen. *: p<.05; ** : p<.005. Conclusies bij SCL-90. De SCL90 is in 2007 ingevuld door 69 patiënten in week 1 en door 24 patiënten in week 13. De SCL90 geeft een indruk van de symptomen die de cliënt/patiënt zelf ondervindt als gevolg van ziekte en/of afwijkingen. Het geeft dus een indruk van de ziektelast. Daarbij zijn 9 schalen onderscheiden die in de figuur zijn weergegeven. De score ranges voor deze schalen zijn verschillend, omdat ze alle een verschillend aantal items hebben waaruit ze zijn opgebouwd. Er kan dus niet gesteld worden (in bovenstaande figuur) dat cliënten vooral veel depressie ervaren. De depressieschaal bevat namelijk 16 items en de schaal Slaapproblemen bijvoorbeeld maar 3.
De scores op de SCL-90 schalen zijn alle beneden gemiddeld in week 1. Naar week 13 toe worden sommige laag tot beneden gemiddeld.
181
XI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING J XI.3. OVERIGE MATEN XI.3.3. PATIENTENSATISFACTIE: DE GGZ THERMOMETER
TabelXI.3.3.1. Resultaten GGZ thermometer 2003-2007. 2003
2004
Waardering informatie
2005
2006 N=6
2007 N=19
1,61 (0,8)
1,54 (0,7)
Waardering inspraak
1,61 (0,7)
1,59 (0,6)
Waardering hulpverlener
1,90 (0,2)
1,85 (0,5)
Waardering resultaat
1,93 (0,2)
1,61 (0,4)
7,5 (1,4) 5–9
7,6 (1,0) 5-9
Rapportcijfer range
Conclusies bij GGZ thermometer: De GGZ thermometer is in 2007 door 35 patiënten ingevuld. De GGZ thermometer geeft een globale indruk van de mening van de patiënt over de kwaliteit van de zorg op vier schalen: informatieverstrekking, inspraak, hulpverlener en resultaat behandeling. Daarnaast dient de patiënt een cijfer toe tussen 1 en 10 voor de ervaren kwaliteit van de zorg als geheel. Antwoorden op de vragen van de GGZ thermometer zijn als volgt gehercodeerd: ‘ja’ = 2, ‘nee’ = 0 en ‘weet niet’ = 1. De somscores zijn gecorrigeerd voor het aantal items per schaal. Scores voor de vier schalen kunnen daarmee variëren tussen 0 en 2. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe tevredener de cliënt.
In 2007 is de hoogste gemiddelde score voor de schaal waardering hulpverlener. De score voor
waardering informatie is het laagst.
Ten opzichte van 2006 is er sprake van een lichte daling in de scores. Bij de schaal waardering resultaat is de afname het grootst: van 1,93 in 2006 naar 1,61 in 2007.
Het gemiddelde rapportcijfer is in 2007: 7,6 [was 7,5 in 2006].
182
XI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING J XI.3. OVERIGE MATEN XI.3.4. MEDICATIE
Tabel XI.3.4.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2007. Week 1 N=15
Week 5 N= 14
Week 9 N= 10
Week 13 N= 4
2 (13)
2 (14)
0
0
2 (13)
1 (7)
1 (10)
0
0
0
0
0
3 (20)
2 (14)
2 (20)
1 (25)
Bètablokker
0
0
0
0
Analgetica
0
0
1 (10)
0
Benzodiazepinen Neuroleptica Opiaatantagonisten Methadon
1 (7)
0
0
0
7 (47)
8 (57)
5 (50)
2 (50)
Tractus respiratorius
0
0
0
0
Vitaminen
0
0
0
0
Overige
0
1 (7)
1 (10)
1 (25)
Antidepressiva Tractus digestivus
Legenda: in week 1 zijn er 2 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 13% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 0% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen. In verband met het geringe aantal respondenten, zijn verdere analyses over de medicatie achterwege gebleven. Conclusies bij medicatie: Veel van de voorgeschreven medicatie bij instelling J heeft betrekking op problemen van de tractus digestivus. Een op de vijf voorschrijvingen betreft methadon. Dit percentage blijft ongeveer constant gedurende de opname.
183
184
XII. Korte beschouwing resultaten IMC benchmark 2007 Het benchmark rapport 2007, zoals dat in de voorgaande pagina’s is weergegeven, bevat een schat aan informatie over de Intramurale Motivatie Centra. Er is veel cijfermatig materiaal in dit rapport te vinden. Aan het einde van elk hoofdstuk, betrekking hebbend op de afzonderlijke IMC’s is steeds een korte samenvatting gegeven van de belangrijkste bevindingen. Hieronder volgt nog een beknopte samenvatting van de resultaten over de totale populatie. De respons is hoger dan in 2006 het geval was. Echter, een respons van rond de 30% is nog niet voldoende. Wij verwachten dat deze in 2008 omhoog gaat bij de introductie van de webbased benchmark. Over het algemeen zijn de gegevens wel representatief: het ziet er niet naar uit dat er een selectie plaatsgevonden heeft van patiënten die meedoen in de benchmark. Dat betekent dat de resultaten een betrouwbare indruk bieden van ‘de’ IMC-patient. Sociaaldemografisch: patiënten zijn in 2007 gemiddeld 2 jaar ouder dan in 2006. Verder zijn er meer allochtonen [28% in 2007 vs 22% in 2006] en meer juridische patiënten [23% in 2007 vs 17% in 2006]. Er zijn iets minder patiënten met als primaire problematiek drugs [88% in 2007 vs 92% in 2006]. ASI-scores: in 2007 vinden we hogere scores bij de patiënten wat betreft lichamelijke gezondheid, arbeid & opleiding, alcohol- en drugsproblemen, psychische problematiek. CIDI-SAM: deze wordt nog altijd door slechts twee IMC’s afgenomen. In 2007 een hoger percentage alcoholafhankelijken [70% vs 56% in 2006], opiaatafhankelijkheid [73% in 2007 vs 63% in 2006], cocaineafhankelijkheid [71% in 2007 vs 65% in 2006]. Lagere percentages vinden we bij afhankelijkheid van stimulantia [13% in 2007 vs 24% in 2006], sedativa [48% in 2007 vs 53% in 2006] en de groep “anders” [pcp, e.d.: 14% in 2007 vs 76% in 2006]. Readiness to Change: voor alcohol, cannabis, methadon, opiaten en cocaine zijn de meeste patiënten in de actiefase door de hele behandeling heen. Bij nicotine zijn de meeste patiënten in de contemplatiefase en bij benzodiazepinen zien we een wat meer gemengd beeld. Motivation for Treatment: scores van patiënten en hulpverleners komen in de loop van de behandeling dichter bij elkaar te liggen. In week 13 zijn ze zelfs vrijwel gelijk! Bij patiënten zien we een afname van de motivatie naar week 13 toe, voor alle schalen. Uitstroom: de gemiddelde verblijfsduur loopt sterk uiteen bij de verschillende IMC’s. Een groot percentage van de patiënten vertrekt in de eerste maand van het verblijf; dit geldt voor vrijwel alle IMC’s, met uitzondering van IMC G, die tevens de langste verblijfsduur heeft. Ruim een derde van de patiënten stroomt uit in niveau 1, een kwart in niveau 2 en eveneens een kwart in niveau 3 en een op de zes patiënten stroomt uit in niveau 4. Bij follow-up blijkt dat de helft van de patiënten in niveau 1 wordt ingeschaald, een derde in niveau 2/3 en nog altijd een op de zes in niveau 4. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de gegevens bij follow-up bij veel patiënten ontbreken. Kwaliteit van leven: bij de patiënten die de behandeling afronden is sprake van een verbetering in kwaliteit van leven in week 13 ten opzichte van week 1. SCL-90: de resultaten bij de verschillende IMC’s liggen dicht bij elkaar. In week 13 ervaren patiënten minder symptomen op alle schalen, dan in week 1. De scores op alle schalen bij deze patiënten zijn overigens alle lager dan de normscores. Dat geldt ook al in week 1. Satisfactie met de zorg: op alle schalen van de GGz-thermometer scoren de patiënten van de IMC’s in 2007 lager dan in 2006. De hoogste score is voor de schaal ‘deskundigheid hulpverlener’ en de laagste 185
score voor de schaal ‘informatieverstrekking’. Het gemiddelde rapportcijfer ligt juist weer iets hoger dan dat in 2006. Medicatie: het percentage patiënten dat methadon krijgt is tamelijk stabiel gedurende de 13 weken van het verblijf. Het lijkt erop dat er minder sprake is van afbouw van methadon dan in de rapportage over 2006. Dat geldt ook voor de gemiddelde hoeveelheid methadon die patiënten krijgen. Bij de benzodiazepinen zien we een lichte afname van het percentage patiënten dat deze middelen krijgt voorgeschreven van week 1 naar week 13. Craving: in week 1 is er vooral zucht naar alcohol, cannabis, cocaine en ‘overige’. De trek in cocaine is in week 13 onveranderd. In ‘overige’ middelen is de trek in week 13 sterk toegenomen. Verder is ook de behoefte aan benzodiazepinen toegenomen in week 13. Bij de overige middelen is sprake van een afgenomen zucht. Self-efficacy: patiënten verwachten van zichzelf dat zij vooral veel behoefte aan middelen hebben in situaties waarin zij zich verdrietig, alleen of depressief voelen en in situaties waarin de omgeving een negatieve invloed uitoefent. In die situaties is dan ook de self-efficacy kleiner. In week 13 denken patiënten wel een veel minder grote behoefte te hebben in genoemde situaties en schatten zij hun vermogen om dan niet te gebruiken hoger in.
Tenslotte Bij een aantal analyses, vooral tussen week 1 en week 13, is het noodzakelijk om zogeheten gepaarde analyses te doen: bij dezelfde patient meet je dan bijvoorbeeld de motivatie in week 1 en in week 13 [in plaats van gemiddelden over groepen]. Daarvoor is het echter nodig om voldoende respondenten te hebben, vooral in week 13. Die ontbreken vooralsnog vaak. Vooral bij de craving- en self-efficacy vragenlijsten was het aantal respondenten nog te klein om hier echte uitspraken mee te kunnen doen. Wij hopen dat dit wel mogelijk zal zijn wanneer de respons aantrekt en de benchmark nog meer een vaste plek krijgt in het behandelaanbod van de IMC’s.
Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van dit rapport? Neem contact op met: Gerdien de Weert-van Oene, projectleider IMC benchmark Email:
[email protected] Telefoon: 0031 88 7559393 Of met: Cor Verbrugge, projectcoördinator IMC benchmark Email:
[email protected] Telefoon: 0031 73 6409629 Of: 06 20852091
186