22
Schrift 265
Eric Peels
Verteerd, verdeeld, veranderd De volken in profetisch perspectief e hele wereld is doemwaardig. JHWH wordt niet erkend en geëerd, en is woedend. Hij zal alle volkeren uitroeien, en de aarde wordt weer woest en ledig. Wordt Israël ook weggevaagd? Of gloort er aan de rand van de wereld hoop?
D
De storm steekt op
van vier profetieën (2,4-15), anderzijds door een doelbewuste verbinding met het oordeel over Jeruzalem (3,1-5). De rij volkenprofetieën wordt in 2,4 geopend met een aankondiging van het oordeel over de Filistijnse tetrapolis, van zuid naar noord (Gaza, Askelon, Asdod en Ekron). Het thema van verwoesting en ontvolking is hiermee ingezet: de aarde wordt weer woest en ledig. De totaliteit van dit godsoordeel wordt geaccentueerd en gesymboliseerd door het getal van vier daarop volgende profetieën tegen de volken: Filistea in het westen (2,5-7), Moab en Ammon in het oosten (2,8-10), Nubië in het zuiden (2,12) en Assyrië in het noorden (2,13-15). Alle windrichtingen delen in het goddelijk gericht; de crisis treft de hele wereld rondom Israël.
De boodschap van de profeet Sefanja is adembenemend. Voor zijn geestesoog gaan de vuurvlammen van het goddelijk oordeel de wereld over, niets en niemand ontziend. ‘Door het vuur van mijn woede vergaat heel de aarde’, aldus de kerntekst die de structuur van Sefanja markeert (1,18; 3,8). In refrein klinken werkwoorden als ‘wegvagen’, ‘verteren’, ‘uitroeien’, ‘verdelgen’ en ‘vernietigen’ door het hele geschrift heen. De opening in 1,2-3 sluit iedere ontsnappingsmogelijkheid bij voorbaat uit. Ingeleid door een wee-roep (2,5) krijgt Filistea te De schepping gaat op de schop in een universeel horen dat het land te gronde zal gaan en totaal ontkosmisch gericht (vergelijk Jeremia 4,23-28), geconvolkt zal worden. Verdwijnen zullen de steden met centreerd in ‘de grote dag van de HEER’ die spoedig hun cultuur. Het wordt stil in de kustvlakte, die nog de aarde en al haar bewoners een gruwelijk einde slechts bevolkt wordt door rondtrekkende herders zal bereiden (1,18). De beschrijving van deze dag met hun kudden. Moab en Ammon zullen het lot (1,15) suggereert de cumulatie van steeds dreigenondergaan van de steden die hun voorvader Lot ten der bewolking, een opstekende donderstorm (1,15). onder zag gaan: Sodom en Gomorra. Niets vruchtIn het hart van het boek (2,4 - 3,8) komt deze storm baars groeit er meer, als in de contreien van de neer op de volken, met Dode Zee, een radicale een verwoestend effect. verwoesting, bekrachTegelijkertijd worden tigd door een goddelijke aan de horizon achter eed. Ver weg in het zuiJeruzalem deze donkere oordeelsden ligt het land Kush. storm ook andere kleuHeel beknopt is het ooris van hetzelfde slag ren zichtbaar in het deel over de bewoners wonderlijke clair-obscur ervan (Nubiërs/Ethioals Nineve van Sefanja’s profetische piërs): ze worden door palet. het goddelijk zwaard doorboord. Heel uitvoerig daarentegen is het oorIn vier windrichtingen deel over het land Assyrië, ver weg in het noorden. Kloppend hart van het Neo-Assyrische wereldrijk is Het fenomeen van volkenprofetieën in het midden de metropool Nineve. Van hieruit trokken eeuwenvan een profetisch geschrift is bekend. Ook Jesaja, lang, tot aan Sefanja’s tijd, de Assyrische legers de Jeremia-LXX en Ezechiël hebben deze structuur. In wereld in, plunderend en moordend. Tegen de terSefanja functioneert dit echter op geheel eigen reur uit Nineve was niemand bestand. Onbekomwijze, enerzijds door een bijzondere samenstelling merd ronkt de uitgelaten stad: ‘Ik, en ik alleen!’
Sefanja
23
‘Door het vuur van mijn woede vergaat heel de aarde’ (Sefanja 3,8)
(2,15; vergelijk Jesaja 47,8). Deze onbetwiste wereldheerser wordt nu een wildernis, doodstil als de woestijn. Net als in Filistea zal ook in Assyrië de mens plaatsmaken voor de dieren, erger nog, voor het ongedierte. Unheimisch is het beeld van Nineve als rustplaats voor griezelbeesten.
een volkenprofetie. Kern van de zaak is dat de hele wereld doemwaardig is omdat zij JHWH niet als Heer erkent en eert. Zo vormen de vier volken uit Sefanja twee exempels van Gods universele gericht.
In het kwartet volkenprofetieën worden slechts enkele woorden gewijd aan de reden van het gericht. De ondergang van Moab en Ammon is het gevolg van hun zelfverheffing en grootspraak tegenover het volk van de HEER (2,10). Hun handelsmerk bestond uit honen en spotten, welhaast spreekwoordelijk: ‘We hebben gehoord hoe hoogmoedig Moab is – wat is het hooghartig. Wij kennen zijn zelfgenoegzaamheid, zijn eigendunk, zijn grenzeloze eigenwaan’ (Jesaja 16,6; Jeremia 48,29 en verder; Sefanja 2,8.10). Eenzelfde arrogantie spreekt uit de taal van Nineve (2,15). Bij Filistea en Kush ontbreekt een nadere motivatie, wat overigens vaker het geval is in
Onmiskenbaar heeft de perikoop 2,4-15 echter een bredere functie, gelet op de naadloze overgang naar 3,1-5. Na de ‘vrolijke stad’ (Nineve) in 2,15 wordt in 3,1 de ‘opstandige, bezoedelde, gewelddadige stad’ aangesproken. Bewust ontbreekt de stadsnaam. De argeloze lezer meent aanvankelijk dat het nog steeds over Nineve gaat, maar al snel wordt duidelijk dat het Jeruzalem betreft. Het beeld van deze twee steden vloeit ineen. Jeruzalem is van hetzelfde slag als Nineve. Onrecht en hybris (vergelijk 2,1; 3,5.11) leven ook hier. Jeruzalem zelf is het meest doemwaardig. Het ‘wee u’ over Filistea (2,5) en het ‘wee u’ over Jeruzalem (3,1) hebben dezelfde echo.
De spiegel van het gericht
24
Schrift 265
overblijven (2,7). Waar oorspronkelijk het gehele West-Jordaanse land aan Gods volk was beloofd, wordt dit weer werkelijkheid wanneer JHWH naar zijn volk ‘omziet’ en ‘hun lot ten goede keert’. Deze formuleringen in 2,7 weerspiegelen de situatie van de beëindiging van de ballingschap: een rest keert terug. God verandert voor zijn volk de punt van het gericht in een komma van genade. Eenzelfde positieve keerzijde heeft het oordeelswoord tegen Het had zo anders kunMoab en Ammon: de nen zijn. Als Israël maar verlaten woestenij wordt geluisterd had, terechtbezit van de rest van God verandert voor zijn volk wijzing had aangenoGods volk. Waar in 2,7 de punt van het gericht men (3,2). ‘Ik zei: ‘Heb een pastorale metafoor toch ontzag voor mij, (weiden) wordt gebruikt, in een komma van genade laat je door mij vermastaat in 2,9 een militaire nen.’ Dan zou haar (plunderen, in bezit woonplaats niet vernietigd zijn, dan had ik haar niet nemen). De boodschap is dezelfde: na de onderhoeven te straffen’ (3,7). Een soortgelijke aansporing gang op de grote dag van de HEER is er hoop, is er klonk in 2,1-3. De vier volkenprofetieën van 2,4-15 toekomst voor Israël. staan ingekaderd tussen deze twee oproepen, via het voegwoord ‘want’ (dat in de NBV ontbreekt) Dat Sefanja’s profetieën over Filistea en Moab/Amzelfs direct met 2,3 verbonden. De storm die de volmon woorden van hoop voor Israëls rest bevatten, ken in alle windrichtingen treft, functioneert in het midden in een boek dat in alle toonaarden Israël boek Sefanja dus primair als de spiegel van het gezelf het oordeel aanzegt, is opmerkelijk. Behoren richt om Israël wakker te schudden. Expliciet komt ook deze tekstelementen wel tot de oorspronkelijke dit uit in de verbinding tussen 3,6 en 3,7. God heeft profetie? Verschillende uitleggers zijn deze mening volken uitgeroeid en hun steden vernietigd; geen toegedaan, erop wijzend dat ook andere pre-eximens kan er meer wonen (3,6). Maar Israël laat zich lische profeten de theologie van de ‘rest’ van Israël hierdoor niet vermanen, persisteert en excelleert in kennen. Hoewel dit laatste juist is, lijkt het toch onrecht (3,7). Dan rest slechts het finale oordeel plausibeler dat de heilswoorden in hoofdstuk 2 waarin Israël samen met de volken onder Gods laairesultaat zijn van een latere bewerking van de ende woede zal vergaan (3,8). authentieke profetieën van Sefanja. Onderdelen van de verzen 7 en 9-11 sluiten namelijk niet goed aan Licht aan de einder bij de context. Ook zou het enigszins vreemd zijn als in een vierdelige profetie over een totaliserend geTerwijl de oordeelsstorm rondom Israël woedt, valricht, die nadrukkelijk dient als spiegel voor het godlen lichtstralen door de duistere bewolking heen. De deloze Israël, tegelijkertijd reeds over Israëls heil na landen nabij zowel ten westen als ten oosten van Ishet oordeel gesproken wordt. Bovendien komt raël worden in het gericht verteerd en ontvolkt, binnen het boek Sefanja pas in hoofdstuk 3 het maar zullen verdeeld worden onder de rest van grote keerpunt (vanaf vers 9), waarbij de dag van de Gods volk. Van de Filistijnse stadstaten blijft niets HEER ook de dag van de grote loutering en verandemeer over dan verlaten weidegronden (2,6), maar ring blijkt te zijn, en zich het perspectief ontvouwt de herders die hier weiden, zijn zij die van Juda van de rest die ongestoord mag leven (3,11-13) –
Het gericht in de volkenprofetieën van hoofdstuk 2 loopt door tot in 3,8. De storm van het oordeel trekt van west naar oost en van zuid naar noord en eindigt in het centrum: Jeruzalem. In de stad waar de HEER in het midden is (3,5), dáár ligt de climax van de gerichtsprediking (vergelijk Amos 1-2 voor eenzelfde sequentie in de volkenprofetieën). Israël op één lijn met de volken, object van Gods toorngericht!
Sefanja
25
teksten die door de meeste uitleggers terecht aan de profeet Sefanja worden toegeschreven.
aangegrepen om de eigen wraakzucht te bevredigen.
De vraag door wie en wanneer een redactionele bewerking is aangebracht, is niet eenvoudig te beantwoorden. Wellicht vormen de laatste woorden van het boek Sefanja, met een verwijzing naar de terugkeer uit de ballingschap, een indicatie: ‘In die tijd breng ik jullie terug. Ik zal jullie verzamelen. Je zult met eer en roem overladen worden door alle volken op aarde. Met eigen ogen zullen jullie zien hoe ik je lot ten goede keer, zegt de HEER.’ Het is goed voorstelbaar dat het boek Sefanja een finale redactie in de periode tijdens of na deze terugkeer uit de ballingschap heeft gekregen. Aan het einde van een alles veranderende eeuw, met de diep ingrijpende machtswisselingen tussen Assyrië, Egypte, Babylonië en Perzië, is de door Sefanja aangekondigde donderstorm uiteindelijk gaan liggen. De dag van de HEER en de formatie van de rest (3,11-13) zijn werkelijkheid geworden. Verleden en heden verbindend worden dan in retrospectief Sefanja’s oordeelswoorden in hoofdstuk 2 geactualiseerd: JHWH heeft dwars door het oordeel over de volken heen het lot van de rest van zijn volk ten goede gekeerd (2,7), de armen en ootmoedigen gespaard (2,3) en hun land en bezit gegeven om te leven (2,7.9).
Het is echter twijfelachtig dat deze interpretatie recht doet aan de aard en de intentie van de tekstredactie. Zowel de actualiseringen in de tekst als de teneur van het profetisch boek als geheel wijzen in een andere richting. Niet de theologie van de wraak, maar de theologie van de hoop is hier verwoord. Niet het machtsherstel voor Israël, maar de levensontplooiing van de verdrukte ‘rest’. Sefanja’s profetie mondt uit in de belofte van rechtsherstel voor de gemarginaliseerden en verachten (3,19). De keerzijde van de dag van de HEER als vernietigend gericht zijn de definitieve scheiding en bevrijding. ‘Ik zal een arm en zwak volk binnen je muren achterlaten, dat in de naam van de HEER een toevlucht vindt’ (3,12). De hybris zal verdwijnen (3,11), en het nieuwe volk van deze God is als zijn Heer: zonder enig onrecht (3,5 - 3,13). ‘Ze zullen weiden en rustig liggen, en niemand die ze stoort’ (3,13), want de vijand is door God finaal verdreven (3,15.19). Eindelijk recht, eindelijk ruimte.
In de eindredactie van het boek wordt dit profetische perspectief uit Sefanja 3 naar voren gehaald en verwerkt in Sefanja 2. De tekstactualiseringen van 2,7.9 en verder Van spiegel naar wraak? staan ingekaderd tussen 2,1-3 en 3,11-13. Gods Interessant is de vraag belofte gaat in vervulnaar het historisch reliëf Sefanja’s profetie mondt uit ling! Midden in de toorn in Sefanja 2, belangdenkt hij aan ontferin de belofte van rechtsherstel rijker is de vraag naar de men, zo predikt de aard en intentie van 2,7 tekst. Wie het ontvolkte voor de ontrechten en 2,9-10. Tekent zich Filistea en Moab/Amhier een oude nationamon in bezit nemen, listische ideologie af? Is dit niet de taal van rancune zijn niet de revanchisten maar zij die hoorden naar en machtswellust? Er zijn uitleggers die deze verzen de oproep de HEER te zoeken (2,3), de ‘nederigen’ zo lezen. Terwijl vóór de ballingschap de volkenproop zoek naar gerechtigheid en nederigheid, en die dan ook gespaard zijn op de dag van de toorn van fetieën Israël als het ware de laatste spiegel voorde HEER. De belofte van het rustig ‘weiden’ (3,13) hielden, worden deze teksten na de ballingschap via krijgt in Filistea concreet gestalte (2,7; vergelijk Jesade toevoegingen geannexeerd voor de claims van land en macht. De kaarten zijn geschud, de kansen ja 14,30). De inbezitneming van Ammon/Moab staat in hetzelfde perspectief; vergelijk Psalmen gekeerd: de ondergang van de buurvolken wordt
26
37,9.11: ‘Slechte mensen worden verdelgd, wie hopen op de HEER zullen het land bezitten. Wie nederig zijn, zullen het land bezitten en gelukkig leven in overvloed en vrede.’ Dit is de taal van het verlangen, en niet de taal van de vergelding. Deze uitleg wordt nog versterkt door het universele heilsperspectief voor de volken zoals zich dat in Sefanja op unieke wijze opent. Verteerd in het gericht, verdeeld onder Juda’s rest, maar veranderd tot de dienst aan JHWH. Knielen voor de koning Universeel is de donkere dreiging van het onheil dat over de aarde raast, maar universeel is ook het licht van het heil dat mondiaal doorbreekt. Sefanja 3,8 en 3,9 zijn nauw verbonden. Terwijl in het epicentrum van het gericht naties verwoest en landen ontvolkt worden, begint aan de randen van de wereld hoop te gloren. Het gericht van JHWH is niet het eindpunt, maar doorgang en nieuw begin. In een taal die herinnert aan Genesis 11 en Jesaja 6, luidt de profetie van 3,9 dat de volken omgekeerd worden, om met reine lippen eenparig de naam van de HEER aan te roepen. Een wereldwijde pelgrimage formeert zich, te beginnen bij de uiteinden, van over de rivieren van Kush (3,10). Een geestelijke Völkersturm in de richting van Jeruzalem om God te eren en offergaven te brengen. Deze positieve kijk op de volken deelt Sefanja met andere profeten (bijvoorbeeld Jesaja 60; Zacharia 14; Psalmen 22,28 en verder). Verder nog reikt de boodschap van 2,11, een unieke tekst, waarin de meeste exegeten een latere toevoeging zien. In de eindredactie van het boek staat dit vers echter doelbewust op deze plaats: precies in het midden van de oordeelsstorm over de volken, op het kruispunt van west-oost en zuid-noord, en met een heldere boodschap. In het hele Oude Testament zijn alleen Jesaja 19,23-25 en Maleachi 1,11 hiermee te vergelijken. Niet slechts de volken houden in het gericht van God geen stand, ook hun goden gaan eraan. De goden van de wereld schrompelen weg bij de verschijning van JHWH. Dan
Schrift 265
ontstaat er ruimte voor die Ene, en gaan de volken door de knieën voor de koning van Israël (3,15). Midden in het gericht over de volken gloort de morgenstond van een nieuwe mensheid. Niet in een centripetale beweging in de richting van Israël, maar in een centrifugale beweging naar de uiteinden van de wereld: ‘ieder in zijn eigen land’, een universele JHWH-verering. Adembenemend was de storm van het gericht, nog adembenemender is de stilte na de storm. Wereldwijd buigen zich knieën voor JHWH, en komen de volken terecht, rondom een volk van armen dat geen kwaad meer hoeft te vrezen, maar juicht en zich verheugt (3,14-15). Met in het midden een koning die zelf juicht en zich over zijn volk verheugt (3,17). Wat een vergezicht. Over profetisch perspectief gesproken …
Literatuur – A.C. Hagedorn, Die Anderen im Spiegel. Israels Auseinandersetzung mit den Völkern in den Büchern Nahum, Zefanja, Obadja und Joel (Beihefte zur Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 414), Berlin/Boston 2011; – H. Irsigler, Zefanja (Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament), Freiburg im Breisgau 2002; – D.H. Ryou, Zephaniah’s Oracles against the Nations. A Synchronic and Diachronic Study of Zephaniah 2:1-3:8 (Biblical Interpretation Series 13), Leiden 1995. ■