Verslag Kennisarena 16 november 2011
Inleiding De eerste Kennisarena van de Kenniswerkplaats Rotterdams Talent vond plaats op 16 november 2011 in het Maasstede Restaurant te Zadkine. Het thema was: ‘Ervaring met vervolgonderwijs’ (de Doorlopende Leerlijn). Van 16.00 tot 20.00 uur hebben de aanwezigen geluisterd naar drie verhalen uit de praktijk van een architect en twee studentes die van mbo naar hbo zijn gegaan. Uit wetenschappelijk oogpunt is een presentatie gegeven over ‘Stedelijk talent van mbo naar hbo.’ Tijdens de maaltijden zijn er per tafel discussies gevoerd om te achterhalen welke urgente en prangende vragen op het gebied van doorstroom in het onderwijs er nog liggen. De Kennisarena is afgesloten met een lijst aan prangende onderzoeksvragen. Hiermee kan de Kenniswerkplaats zorgen dat actuele kennis/ informatie geleverd wordt voor onder andere de onderbouwing van het Rotterdamse Onderwijsbeleid en de ondersteuning van scholen. Het programma zag er als volgt uit: 16.00 uur Inloop 16.30 uur Opening door Martine Visser 16.45 uur: Ronde 1 “Hier zitten we mee” Verhalen uit de praktijk 17.15 uur: Discussies aan tafels Voorgerecht 17.50 uur Ronde 2 “Dit weten we” Experts vertellen 18.15 uur Discussies aan tafels Hoofdgerecht 19.00 uur: “Verrijking en Verbinding” vragen verzamelen op een interactieve wijze. Nagerecht 19.45 uur: De Opbrengst. “welke prangende vragen zijn er?” 20.00 uur: Afsluiting De kenniswerkplaats Rotterdams Talent heeft een tweeledige doelstelling: een bijdrage leveren aan kennisontwikkeling op het gebied van Rotterdams talent en bij te dragen aan de uitwisseling en de toepassing van die kennis. Hiermee wil de werkplaats het onderwijsbeleid en de praktijk van het onderwijs in Rotterdam verbeteren. Informatie over ons vindt u terug op www.kenniswerkplaats-rotterdamstalent.nl/
Presentaties Martine Visser opent de middag. De eerste spreker was een architect die via de Mts, Hts uiteindelijk afgestudeerd is aan de TU Delft. Hij vertelde over de moeilijkheden die de overgangen met zich meebrachten.
1
Daarna kwamen twee studenten aan het woord. Zij zijn beide van de mbo naar hbo gegaan. Terugkijkend hebben ze van de mbo vooral een praktische manier van denken aangeleerd gekregen daardoor was het eerst nog moeilijk voor hen op het hbo, omdat zij nog dachten als een mbo’er. Ze noemden de volgende plussen en minnen en sloten af met een tweetal aandachtspunten. Plussen en minnen: grote stap van mbo naar hbo veel leren ineens veel over jezelf te weten komen/ leren leerzaam leuke lessen professionaliteit meer theoretische kennis Aandachtspunten: er zou op het mbo meer gekeken moeten worden naar leerlingen die boven mbo niveau uitsteken. Op het mbo blijven kansen en mogelijkheden liggen.
Na een eerste ronde discussie heeft Sabine Severiens een presentatie gegeven over ‘Stedelijk talent van mbo naar hbo.’ Hieronder volgt een korte samenvatting van dit onderzoek. Uit eerder onderzoek blijkt dat niet alle groepen studenten in het hoger onderwijs in Nederland even succesvol zijn, en dat dit deels is toe te schrijven aan de vooropleiding maar deels ook aan achtergrondkenmerken zoals de etnisch/culturele herkomst. De probleemstelling in het huidige onderzoek heeft betrekking op de doorstroom van mbo’ers naar het hbo in de Randstad. Het doel is om de doorstroom vanuit verschillende perspectieven en gedetailleerd in beeld te brengen. Er zijn vier vragen beantwoord: 1) Welke factoren op micro-, meso- en macroniveau zijn volgens de onderzoeksliteratuur van belang als het gaat om doorstroom naar het hoger onderwijs? 2) Hoe vaak stromen mbo’ers in de Randstad door naar het hbo en hoe succesvol zijn mbo’ers in het hbo? 3) Zijn er verschillen in de ervaringen van doorstromers als het gaat om de aansluiting tussen hun vooropleiding en het hbo? 4) Op welke manier kan doorstroom in de Randstad van mbo naar hbo worden bevorderd? 1
Hieronder worden de vragen kort beantwoord. Het volledige rapport waarin alle resultaten uitgebreid staan beschreven is te downloaden van de website www.risbo.nl Vraag 1: De onderzoeksliteratuur laat zien dat op elk van de drie niveaus (micro, meso en macro) verschillende factoren van belang zijn in de doorstroom. Op het microniveau blijken vooral de verwachtingen, studiekeuze, aansluiting in kennis en vaardigheden en de aansluiting van leeromgevingen van belang te zijn. Op mesoniveau is een goede afstemming tussen alle medewerkers die betrokken zijn bij de transitie en bij startende studenten belangrijk. Op macroniveau vraagt transitiebeleid om meer dan alleen convenanten, het vraagt om een regionaal kader en intensieve samenwerking tussen aanpalende onderwijsinstellingen.
1
Severiens, Wolff, Zijlstra, Andeweg en Tupan (2011). Stedelijk talent van mbo naar hbo. Consortium voor Onderzoek naar Stedelijk Talent, Risbo: Rotterdam
2
Vraag 2: Niet-westers allochtone mbo’ers stromen het vaakst door, maar zijn de minst succesvolle groep in het hbo. Doorstroom en studiesucces van niet-westers allochtone mbo-ers beter in de Randstad dan erbuiten. Vraag 3: Mbo’ers zijn meer ontevreden over de aansluiting in vergelijking tot de havisten en de vwo’ers. Vraag 4: Volgens de professionals is het voor een succesvolle doorstroom belangrijk dat de aansluiting op het gebied van vaardigheden goed is en dat de studenten gemotiveerd zijn. De beleidsaanbevelingen Per stad en per domein zien we verschillen in de mate waarin mbo’ers doorstromen naar het hbo en in de mate waarin niet-westers allochtone studenten verschillen van autochtone studenten. Iets vergelijkbaars geldt voor de beleving van de aansluiting. We bevelen daarom ten eerste aan om doorstroom beleid te voeren dat regionaal en sectoraal van aard is. De ontevredenheid van de mbo’ers geven input voor de manier waarop de transitie geoptimaliseerd kan worden: 1) door doorlopende leerlijnen in vaardigheden te verbeteren, 2) door de inhoudelijke afstemming te verbeteren en 3) door de afstemming in pedagogisch/didactische component te verbeteren. Het zogenaamde HO-centrum model lijkt het meest geschikte model hiervoor. Onze derde beleidsaanbeveling betreft de inzet van de zogenaamde transfer agents die doorstromers begeleiden in hun transitie proces vanuit het perspectief van de leefwereld van doorstromers. De voorgestelde beleidsmaatregelen veronderstellen een bepaalde “doorstroom cultuur” die momenteel nog onvoldoende aanwezig is. Onze laatste aanbeveling richt zich daarom op het bevorderen van een “transfer going culture” bij roc’s en een “transfer receiving culture” bij hbo’s. Verslagen per tafel Er waren zeven tafels, elke tafel kende een tafelheer of –dame. Hun verslagen worden hieronder weergegeven. Gele tafel (Olga Treep)
P.M. Oranje tafel (Lenie van den Bulk) -
Is motivatie van leerlingen te meten? Hoe hou je de motivatie vast, ook bij leerlingen die niet tot de besten behoren? Krijgen zij voldoende erkenning en waardering? Weinig uitdaging op het MBO, leerlingen hebben het gevoel dat er kostbare tijd verloren gaat als ze gebrekkig les krijgen of niet voldoende uitdaging. Hoge verwachtingen werken motiverend. Nadenken over jezelf geeft zich op wat je wilt en wat je kan. Meer theorie, betere lessen kunnen stimulerend werken. Hogere eisen aan docenten stellen. Zelfstudie? Vakken die iets met elkaar te maken hebben, de rode lijn zien in de opleiding, leerdoelen, doorlopende leerlijnen die leerlingen ook begrijpen en doelen die ook van hen zijn. Let goed op vmbo-leerlingen die meer kunnen, daag ze uit en geef ze de ruimte, hou ze niet klein.
3
-
-
Denken als een mbo’er=meer opvolgen van…, denken als een hbo ‘er is meer zelf bedenken. Laat het onderscheid niet stigmatiseren, blijf kijken naar de individuele leerlingen, anders doe je mensen te kort. Het is geen zwart-wit onderscheid. Motivatiekillers: lage verwachting, onvoldoende uitdaging, mindset: ik kan het toch niet. Soms is het in het belang van de school om kinderen onder hun niveau te laten presteren (soepele doorstroom, bekostiging bij halen diploma). Studenten die zich vervelen zijn de verantwoordelijkheid van de school! Professionele docenten met een eigen verhaal Doorgroeien van studenten door hen een actieve rol te geven binnen de opleiding Leerlingen serieus nemen. Kans geven te wennen aan een andere niveau bij een overstap. Welke mindset geef je leerlingen mee? Soms meer bezig met rendement dan met inhoud voor de leerling. Op de TRIO-conferentie? Werd specifiek ingegaan op het omgaan met zwakkere leerlingen. Zij krijgen vaak wel aandacht voor hun tekorten, maar krijgen vervolgens geen extra uitdagingen (evt. op andere gebieden waar ze wel goed in zijn). Ze moeten te veel tijd besteden aan de basisstof. Hierdoor kan school voor zwakke leerlingen wel heel erg vervelend worden. Niveau van docenten is gedaald, daardoor minder aansprekend voor leerlingen in de bovenbouw van het vwo. Vaak blijft het bij signaleren dat iets niet goed gaat en is er vervolgens te weinig actie om verbetering te bewerkstelligen. De hbo-propedeuse sluit te weinig aan bij de universiteit. Veel schotten tussen opleidingen zorgen voor obstakels. Kijk ook naar andere talenten dan alleen naar hogere onderwijsprestaties. Succesvol doorstuderen door vooraf in een veilige situatie de overstap voor te bereiden. Wegwerken van tekorten: van sleutelen aan studenten naar sleutelen met studenten, betrek hen bij hun eigen leerproces. Studieadvies is een studieverbod! Meer uitgaan van wat studenten kunnen en minder van wat ze niet kunnen. Bureaucratie staat flexibiliteit in de weg en laat mensen stranden waar dat niet altijd nodig is. HO3 experiment van Jan Streuner (lector HRO), daarin zijn grenzen en schotten tussen opleidingen weggehaald en stromen leerlingen op een veel natuurlijker manier door de opleidingen. Het is een samenwerkingsproject tussen verschillende schooltypen (vmbo, mbo en hbo.
Onderzoeksvragen: • Welke rol speelt de kwaliteit van de leerkracht of docent bij het schoolsucces van de leerling? • Vanuit welk perspectief benadert de docent de leerling; vanuit deficiëntie of vanuit aspiratie? • Hoe werkt het inzetten van rolmodellen uit de peergroup als er in de omgeving van de student geen geschikte rolmodellen zijn? • Werkt het positief uit als er een stevige mentorrol is tijdens transities? • Hoe kun je via het herkennen van talenten binding met de leerling creëren? • Hoe kunnen we beperkingen die direct uit het onderwijssysteem voortkomen opheffen? • Hoe kunnen we effectief transferrituelen inzetten? • Hoe leren we jongeren leren/studeren? Beige tafel (Hedy Beukes) -
Uitdaging: docenten verder professionaliseren: Daarbij moeten ze gezag hebben over de leerstof én over de klas. De functie van rolmodel, die een docent heeft, voor een leerling, wordt zwaar onderschat.
4
-
-
-
-
-
-
Jongeren willen aangesproken worden op hun eigen verantwoordelijkheid, Dat kan ook op het MBO, waarbij met name op niveau 1 en 2 wel meer structuur geboden moet worden en verantwoordelijkheid ook in kleinere stappen gegeven moet worden. Leeftijd speelt een rol bij talentontwikkeling. Langere leertijd is soms niet erg. Een kind kan er nog niet aan toe zijn. Het is wel ineffectief en duur. Pedagogiek zou meer op de agenda moeten. Veel onderwijzend personeel zijn ‘helpers’. Maar dat kan ook leiden tot betutteling, en dat is niet de goede weg. Doorslaggevend is, of docent in je gelooft. Geloven wordt verbaal en non verbaal uitgedrukt. Iedereen groeit, als hij merkt dat iemand in hem gelooft. NB: kijk waar mensen op reageren: er zijn ook mensen die uitgedaagd worden, om te laten zien wat ze kunnen, als ze horen dat ze iets ‘niet’ kunnen. (Iemand die in je gelooft is wel altijd sterker). Benader een jongere niet als een zorgenkind, maar als beginnend jong professional, aanspreekbaar op zijn verantwoordelijkheid en zoek zijn ambitie. Lessen moeten ‘leuker” is veel gehoorde kreet: leuker is een verkeerd begrip in deze. Lessen moeten door leerlingen wel als betekenisvol ervaren worden, sommige dingen zijn gewoon niet leuk, en dat is heel leerzaam. MBO’er leert uitvoeren, universitair denken leert dat niets vanzelfsprekend is. HBO zit daar tussen in. Bij stapelen gaat het dus niet alleen om meer en moeilijkere dingen doen, maar ook om anders leren denken. Doorstroming vmbo/mbo is ook een groot probleem in Rotterdam. VM2 trajecten (vmbo/mbo doorlopende leerlijn) blijken succesvol. Er wordt ook gedacht over VM3 en VM4 trajecten. Dit zijn nog experimenten. Maar hier hangt het ook op mensen. Hoe borg je dat? VM2 trajecten sluiten aan op aanpassen organisatie onderwijs, en zijn minder direct op individu gericht. Onderzoek Risbo liet zien dat aanpassen organisatie effectiever (meso niveau) is dan individu gerichte interventies (micro niveau) Convenanten zijn het minst effectief. Concentreer je niet op deficiënties van leerlingen, wat ze niet kunnen, maar op wat ze wel kunnen, welke passies ze hebben. Vergelijk ook met ontwikkeling van docent: hun passie onderkennen is ook belangrijk bij professionalisering docenten.
Conclusie: zie vooral de jongere • als ontwikkelende professional • spreek ze aan op hun verantwoordelijkheid op ieder op zijn eigen niveau • biedt structuur • ga ze niet pamperen • laat ze geen ‘zorgenkind’ zijn. • Moet iedereen altijd hoger? MBO’ers zijn waardevol! Vragen: • Hoe kunnen we onderwijs op meso niveau beter laten aansluiten? • Hoe kan ‘denk groei’ bevorderd worden van mbo naar hbo (naar WO)? • Wat is het effect van een ‘tussenstop’ in een leerroute? Werken en dan weer (duaal) leren? EVC? Kan daar niet meer mee gedaan worden • Cultuurverschillen tussen vmbo/mbo/hbo/wo zijn vaak een struikelblok in de samenwerking. Hoe kan je docenten professionaliseren, zo, dat zij zich bewust zijn van die verschillen, en dat zij een mentaliteit ontwikkelen, waarbij school / docenten zich realiseren dat zij in een keten staan en enerzijds ontvangende, anderzijds gevende partij zijn (transfer).
5
Blauwe tafel (Guido Walraven) Waar zitten we mee? Wat weten we? Nav voorbeeld van 2 studenten die van mbo naar hbo waren gegaan: hoge verwachtingen koesteren en motivatie zijn belangrijk. Er is veel studie uitval op taal. Toch is in veel (andere) opzichten de sociaaleconomische achtergrond van studenten belangrijker dan de etnische. Voorbeelden / rolmodellen zijn belangrijk, die kunnen perspectieven laten zien. Een van de 2 studenten noemde een zus; vaak worden mentoren ingezet bij de overgang in de schoolloopbaan. Op de HRO is er voor eerstejaars een mentoraat, ook bedoeld om je thuis te laten voelen en voor binding, georganiseerd langs etnische lijnen. Lijkt voor studenten die rechtstreeks van de Antillen komen heel nuttig (“misschien moeten we een Antillen huis maken?”). Maar voor studenten die hier geboren zijn? Misschien speelt daar het aspect van ‘first generation student’ wel sterker. In het begin en tijdelijk bepaalde groepen bij elkaar zetten kan helpen (bijvoorbeeld: mboers, jongens op pabo). Bij hoge verwachtingen hoort ook: structuur bieden, daarbinnen de ruimte. Soms dilemma: vrijheid geven en structuur bieden. Ook: helderheid over een beperkt aantal herkansingen. Bij motivatie helpt het ook, als je als klas/groep hoge doelen hebt, er samen doorheen wilt komen. Studenten laten samenwerken stimuleert dat. Je moet de hele keten bezien en bij elke overgang aandacht bieden aan enerzijds voorlichting op wat er komt, anderzijds feedback geven aan de herkomstopleiding op hoe studenten het doen. Aspiratie ipv deficiëntie, inderdaad. Kwaliteit van docenten is cruciaal. Plezier, vakmatigheid, relatie kunnen bouwen, didactisch. Portfolio voor nascholing docenten beter gebruiken. Docentstages die ze in de praktijk lopen verplicht stellen. Mensen uit praktijk betrekken, bijvoorbeeld als mede-beoordelaar. Studenten zelf en hun ervaringen serieus nemen, hen casussen en eigen ervaringen laten inbrengen. Maximale aandacht geven, werken aan binding – waarbij ook het (deel van het) gebouw een rol speelt. Nagaan hoe je ouders kunt betrekken. Bij pedagogiek houden ze een ouderavond en dat wordt gewaardeerd. Welke prangende vragen zijn er? • In hoeverre zijn homogene of gemixte groepen belangrijk voor studiesucces en binding? • In hoeverre speelt cultuur van de studenten en van de school een rol bij studiesucces? • Is het wel goed om aaneengesloten steeds hoger te willen komen? Voor sommige studenten kan het ook goed zijn eerst te gaan werken of iets anders te doen (vgl de intro van bouwkundige Richard). • Kijk ook naar de langere termijn als het om optimale talentontwikkeling en studiesucces gaat. Wat betekent het dat een deel van de VSV-ers na een paar jaar de pizzabrommer verruilen voor een opleiding? • Helpt het wanneer de leerplicht naar 18 jaar gaat? Als we die vragen in 1 punt naar de plenaire terugkoppeling moeten samenvatten, dan wordt dat: • Wanneer je bij talentontwikkeling integraal kijkt naar de periode van 0 tot zeg 25 jaar, wat is er dan nodig om iemands talenten vol te ontplooien?
6
Roze tafel (Irene van Kesteren) Mede naar aanleiding van de opmerking dat t.a.v. verbeteringen in de aansluiting veel onderzoek zich richt op de student: deficiënties, aspiraties en minder op knelpunten in het systeem werd de behoefte geformuleerd om beredeneerd af te mogen wijken van het systeem. Het onderwijs wordt gehinderd door teveel (wettelijke) regels en voorschriften, waardoor soms de effectiviteit van het onderwijs te gering is: groepsgrootte, minimaal aantal uren, bevoegdheden, professionalisering, samenwerking tussen instellingen e.d. Die grotere vrijheid zou gepaard moeten gaan met gedegen verantwoording. Behoefte aan onderzoek op dat terrein en aan experimenten. Als het gaat om de aansluiting tussen onderwijssoorten constateerden wij dat veel fout gaat. Tussen VMBO en MBO bijvoorbeeld blijkt geen sprake van een warme overdracht. Als gevolg daarvan blijft een nieuwe student in het MBO heel lang ‘ongekend’ en wordt er dus niet aangesloten op zijn behoeftes en mogelijkheden. Daar ligt een specifieke verantwoordelijkheid bij zowel de aanleverende als de ontvangende instelling. Het is niet juist te veronderstellen dat de nieuwe leerling/ student zelf dat gat dicht. De perverterende werking van de focus van de inspectie op rendement, was een item. Dat leidt tot contraproductieve beslissingen, die niet te maken hebben met de optimale doorstroom van leerlingen/ studenten. Een deel van de leerlingen/ studenten wordt (in positieve zin) geraakt door een persoon (en onthoudt dat een leven lang), die ene leraar die…. Anderen worden juist bezield door de behoefte aan kennis (op dat ene specifieke terrein). Wat weten we daar eigenlijk van? En kunnen we daarop sturen? Prangende vragen:
•
Welke regels en voorschriften worden veelal als belemmerend ervaren en welke mogelijkheden zijn er/ kunnen worden gecreëerd om creatiever te zijn met het oog op de optimale doorstroom van leerlingen/ studenten. Wat drijft een leerling/ student om optimaal te presteren?
-
Zijn persoonlijkheid Opvoeding en ondersteuning elders Onderwijsinhoud Onderwijsorganisatie De kwaliteit van de leraar De persoon van de leraar Medeleerlingen Anders?
• -
Wat zijn succes- en faalfactoren voor een eerstejaarsstudent in het VMBO MBO HBO WO
•
7
Rode tafel (Niek van de Berg)
WET EN REGELGEVING Het behalen van een target van zoveel mogelijk diploma’s uitgeven, een gunstige score in de jaarlijkse Volkskranttabellen met slagingsgpercentage’s e.d. kan leiden tot besluiten die niet in het belang is van het opleiden, begeleiden en de talentontwikkeling van leerlingen. De vraag rijst in hoeverre deze oneigenlijke prikkels vanuit politiek, wet en regelgeving en samenleving een wenselijke transitie bevorderen dan wel verstoren. Soms komen er leerlingen op grond van geldige toelatingseisen binnen, maar zitten ze in de nieuwe opleiding niet op de goede plek. Dat is niet bevorderlijk voor de motivatie van de leerling en de opleiding. Sommige opleidingen zijn meer gewend aan het doorstromen van leerlingen en de voorbereiding op een vervolgtraject. Andere opleidingen zoals bv kapper zijn meer ‘eindopleidingen’, waardoor het toewerken naar doorstroming minder aan de orde en dus ontwikkeld is. Regionaal springt het Waterweg Noord Overleg er qua communicatie en begeleiding van transitie’s als organisatie uit. Dat zou vooral te maken hebben met het huidige zittende team dat goed functioneert en aangestuurd wordt. Niet alleen het talent van leerlingen speelt een belangrijke rol. Maar ook talentontwikkeling van begeleiders binnen onderwijsstellingen zelf. KWALIFICATIE-CULTUUR Algemeen leeft het idee dat niveauverschillen tussen vooropleidingen en vervolgopleidingen vaak tot een cultuur van ‘labellen’ leidt: ‘dat is typisch een HTS-er, of eens een MBO-er, altijd een MBO-er’. Leerlingen zo in hokjes plaatsen is niet wenselijk wanneer je streeft naar verdere ontwikkeling in vervolgopleidingen. Stapelen zou misschien meer als iets positiefs gezien moeten gaan worden. Het volgen van een bepaalde opleiding is dan meer een fase in een ontwikkelingsproces. Zoals leeftijd en de ontwikkeling van het puberbrein ook gerelateerd is aan ontwikkelingsfases. Het beoordelen van leerlingen wordt dan meer in een ontwikkelingscontext geplaatst. Net als de uitkomst van het testen en toetsen. TOETSEN VERSUS DOEN Er valt te verwachten dat vanuit de politiek het accent op testen en toetsen juist verder zal toenemen. Dit staat op gespannen voet met een actievere vorm van investeren. Wat kan er daadwerkelijk nog meer en anders gedààn worden om de leermotivatie meer te stimuleren en uit te dagen. Motivatie om je te ontwikkelen en door te stromen naar vervolgopleidingen die je weer verder ontwikkelen. Totdat je op de voor jou juiste plek zit. UITWISSELEN KENNIS EN ERVARING In de onderwijspraktijk wordt op veel verschillende plekken tegelijkertijd, het wiel uitgevonden. Ook belanden veelal resultaten van geslaagde projecten uiteindelijk in een la. Het lijkt lastig om opgedane ervaring en kennis kwalitatief breed uit te dragen en uit te wisselen. KLIMAAT Leermotivatie wordt bepaald door externe èn interne omstandigheden. Veel leerlingen groeien op in een verarmd thuis- of woonklimaat. Daar gaat het op dat moment meer om overleven, dan om zo goed mogelijk presteren. Het vormt een extra uitdaging om ook onder die omstandigheden talenten en capaciteiten naar boven te halen. Intern gezien loopt de ontwikkeling van de hersenen en de mate van levenservaring vaak niet gelijk op met sommige toetsten keuzemomenten. Vaardigheden als plannen en beslissingen nemen voor de toekomst zijn vaak nog niet uitontwikkeld. EINDVRAAG Hoe kunnen we als opleidingen binnen onze eigen invloedscirkel en context meer in beweging komen om goed te kunnen anticiperen op het ontwikkelingsniveau op het moment van instroming?
8
Gele tafel (Tomislav Tudjman/ Frans Spierings)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Er is veel uitgegaan van de bestaande onderwijsinstituties en vervolgens het probleem van leerlingen/studententransfer besproken. Het zou een idee zijn om ook een traject in te zetten om die grenzen van die instituties af te breken. Je houdt wel niveaus van mbo/ hbo/ universiteit (en nog meer onderwijsniveaus, maar er zou meer glijdende schaal kunnen zijn. Het strippenkaartidee kan daarbij helpend zijn….stel je eigen leergang samen Bij dit laatste wel van belang dat de oppervlakkige wens van een leerling/student vaak niet tegemoet komt aan de echte behoefte. Dit systeem vraagt dus om meer persoonlijke begeleiding en hulp bij samenstelling van leerroute Een generieke insteek van opleidingen om zo de overgangen gemakkelijker te kunnen maken. Heeft voordelen ( zie HO centrum), maar je moet evengoed de kans hebben om je een echt beroep eigen te maken Een filosoof kan wel politicus worden, maar een bakker is niet zomaar loodgieter Basisschool verdient aparte aandacht. Denk aan feit dat veel MBO leerlingen blijkbaar voor leerproblemen hebben vanwege problemen op andere leefgebieden dan scholing. Op de basisschool zou daarvoor al veel meer aandacht moeten zijn, ook met oog op leerroutes.(hoe zit dat nu?) Beide studenten die een presentatie hielden zeiden allebei dat zij zichzelf op het HBO leerde kennen, iets dat niet gebeurde op MBO. Leeftijd is één ding, maar ook op MBO moet toch mogelijk zijn jezelf te leren kennen? Doorloop je meerdere schoolsystemen dan leer je vooral ook veel over jezelf Bestaat er ook een échte mbo’er en een échte hbo’er? En zo ja, zijn we in staat om die te herkennen? En kunnen we dan makkelijker een onderscheid maken tussen diegenen die wel zouden moeten doorstromen naar hoger onderwijs en diegenen die dat vooral niet zouden moeten doen. Hoe kunnen het bedrijfsleven en andere sectoren van vragende partijen nu betrokken worden in de ontwikkeling van goede curricula. Instroom op het hbo vindt plaats via twee verschillende routes, één van de mbo kant, deze zijn zeer praktisch van aard en de andere vanuit de Havo, deze zijn beter in vaardigheden. Hoe zouden schoolsystemen beter naar buiten ipv alleen naar binnen kunnen kijken? Leerkrachten van een hbo zouden ook eens vaker op een mbo moeten rondkijken zodat zij ook weten welke lessen daar gegeven worden en ze daar op kunnen anticiperen. Grootte van de groepen speelt ook een rol; veel leerlingen en maar één leerkracht. Idee om ook vakken van de hbo aan een mbo te geven. Het wordt lastiger, want ook op schakelprogramma’s wordt gekort. Sowieso een lastige leeftijd om te kiezen welk beroepspad je wilt gaan volgen. Daarbij komt dat er steeds minder tijd komt voor studeren. Dus is de doorlopende leerlijn nog wel mogelijk in de toekomst? Hebben we niet weer uitgebreide opleidingen nodig met een breed aanbod waarbij je pas op hogere leeftijd een definitieve keuze hoeft te maken?
9
Opbrengsten Kennisarena (door Frans Spierings) De Prangende Onderzoeksvragen Transities We zijn op zoek naar de prangende onderzoeksvragen, waarbij (ex)-studenten, ouders, leerkrachten, onderzoekers en beleidsmakers hun (praktijk)kennis en vragen op tafel leggen. Wat verstaan we onder een prangende vraag? - Knellend actueel probleem - Waar kennis over tekortschiet - Waar innovatieve oplossingen haalbaar zijn - Met een hoge rendementsverwachting Frans Spierings heeft van elke tafel één prangende vraag opgetekend: Prangende vragen aan de 7 tafels 1. Hoeveel mensen willen doorstromen maar kunnen dat niet omdat het systeem het niet toelaat? Welke drempels werpt het systeem op om doorstroom tegen te gaan (perverse prikkels)? Welke systeem maatregelen zijn nodig om doorstroom daadwerkelijk te bevorderen (de perverse prikkels weg te nemen)? Vraag is gerelateerd aan outputfinanciering/politieke vraag 2. Hoe goed kennen scholen elkaar wat betreft cultuur/structuur en inhoud? Waarom functioneren scholennetwerken die betrekking hebben op aansluiting en doorlopende leerlijnen niet goed of slechts tijdelijk? Met andere woorden: aan welke voorwaarden moet worden voldaan om dergelijke scholennetwerk wel goed te laten functioneren? 3. Wat drijft een leerling om zo goed mogelijk te presteren, rekening houdend met de levensloop, en hoe kun je deze factor zo goed mogelijk inbedden in het eerste leerjaar? Hoe leren we beter kijken naar de leerling (en dienst ontwikkelingsfase) als zich ontwikkelende professional met hun eigen verantwoordelijkheid? 4. Waarom komen wij in onze school zo moeizaam in beweging (irt Talentontwikkeling) en leggen we de schuld van problemen bij de ander (peergroup, straattaal, andere school, afkomst kinderen, etc)? 5. Wat werkt als je de focus legt op wat iemand bereikt met talentontwikkeling tot 25 jaar (langer perspectief; ook zijstappen mogelijk)? 6. Welke rol speelt de kwaliteit van de docenten bij de doorstroming en hoe kun je dat versterken? Aanvullende prangende vragen uit de hele bijeenkomst 7. Hoe kunnen we in de kenniskolom (mbo/hbo/uni/beleid/advies) meer waardevolle kennis ontwikkelen over schoolsucces en doorstroom? 8. Hoe herken je als school talenten, benut je talenten, versterk je leerstrategieën? 9. Hoe vinden we motivatie bij leerlingen/studenten, hoe selecteren we goed voor en bereiden we goed voor en creëer je binding? 10. Er is onderzoek nodig dat zich meer richt op het veranderen van onderwijssystemen, ipv op de student: en dan met name deficiënties, aspiraties We beogen met de KWP deze prangende vragen verder uit te gaan werken en te gaan onderzoeken, waarbij we expliciet gebruik willen maken van nieuwe allianties tussen beleidsadviseurs, onderwijspraktijk en onderzoek die naar aanleiding van de Kennisarena zijn ontstaan (of kunnen ontstaan).
10