Verslag excursie “kwalificeren en dimensioneren” in Wallonië (Be) en Saarland (Du) juni 2012 Inhoudsopgave Voorwoord
3
Inleiding
3
Wat is de qd-methode?
3
Hoe past men de qd-methode toe? - Vestigingsfase - Kwalificeringfase - Dimensioneringsfase - Rijpingsfase
4
Dieper ingaan op fasen en diverse boomsoort afhankelijke zaken 4 - vestigingsfase: - concurrentie - bescherming van jonge boompjes tegen (ree)wild - het planten van clusters jonge bomen, zogenaamde “klumpen” -
kwalificeringsfase:
- algemeen - het helpen van “opties” - ontsluiting van de opstand - het selecteren van toekomstbomen - het opkronen van de toekomstbomen
-
dimensioneringsfase:
- algemeen - diameterontwikkeling - de bosexploitatie
-
rijpingsfase:
- algemeen
Kennis van afzonderlijke boomsoorten en andere nuttige dingen om te weten - fineer algemeen - sterkte van houtsoorten in relatie tot hun groeisnelheid - lijsterbes - els en hakhout in het algemeen - haagbeuk - Amerikaanse eik - beuk - esp - grenensoorten - iep en linde - (fijn)spar - grauwe abeel
13
Vermarkten van het hout - algemeen - prijzen van (fineer)hout
15
De qd-methode en Nederlands bosbeheer - algemeen - cultuuromslag - kosten en baten - een praktijkvraag - bosverjonging en de qd-methode
17
1
-
de teelt van kist- en osb-sortimenten en de qd-methode foto’s
De Werkgroep Kwaliteitshout Nederland
28
2
Voorwoord Onderstaand verslag is een verslag van de Nederlands Vlaamse excursie “kwalificeren en dimensioneren” (Qualifiserung und Dimensionerung) “de qd-methode” in Duitsland en Wallonië in 2012. 1 De excursie was 3 daags en bestond uit het bezoeken van bos (1 /2 dag en 1 avond) en het bezoeken 1 van twee zagerijen ( /2 dag). Onderstaand verslag is een samenvatting van de opgedane bosbouwkundige/houtteeltkundige kennis en gaat niet in op de chronologie van de excursie. Hier en daar worden zaken aangevuld met wat eigen kennis om zaken beter te koppelen en wat aan te vullen. De excursie is georganiseerd door Bart Nijssen, bosecoloog van Bosgroep Zuid Nederland en Wim Buysse van het Agentschap voor Natuur en Bos uit Vlaanderen. Een belangrijke reden om deze excursie te organiseren was om te bekijken hoe wij in Nederland om kunnen gaan met het realiseren van waardevermeerdering van met name berk, die massaal opkomt in verjongingseenheden.
Inleiding De “qd-methode” is erop gericht om maximale waarde bijgroei bij toekomstbomen te laten plaatsvinden tegen zo min mogelijk kosten. Het doel is het behalen van de maximale bijgroei van fineerkwaliteit. De qd-methode is een combinatie methode van de teelt van hoogwaardig hout uit spaartelgen, zoals dat gebeurt in het Franse middenbos uitgevoerd in het hoog-bos (Hochwald), zoals dat in Duitsland staat. De qd-methode is een methode die toegepast kan worden op iedere boomsoort, maar iedere boomsoort heeft zijn eigen aandachtspunten. De methode is ontwikkeld door Georg Josef Wilhelm. Dhr. Wilhelm is opgegroeid in Noord – Oost Frankrijk en later als bosbouwer werkzaam geworden in Saarland, Duitsland. Het totale bosbeheer areaal waar dhr. Wilhelm leiding over heeft, is groter dan het bosareaal van heel Nederland. Het merendeel van de bossen ligt op rijkere bodems waar beukenbos van nature domineert. Per jaar 3 worden 1000-en m beuken fineerstammen geoogst. Met de berk hebben de bosbouwers in Saarland ervaring opgedaan, doordat er na de oorlog in het betreffende gebied zeer veel schade was en er onvoldoende plantgoed was om de vernietigde bossen te herbebossen. De berk deed dit toen vanzelf. De toenmalige beheerder heeft de berk niet bestreden, waardoor deze boomsoort een belangrijke rol is gaan spelen in het bos. Naast het streven naar de hoogst haalbare kwaliteit hout zijn de bosbouwers in Saarland zich er ten volle van bewust welke ecologische en recreatieve functies het bos heeft (er wordt bewust gestreefd naar dood hout). Hun bosbeheer is er mede opgericht om deze functievervullingen optimaal te laten functioneren. De qd-methode leent zich hier uitstekend voor.
Wat is de qd-methode? De methode is gebaseerd op twee principes, het kwalificeren (Qualifiserung) en het dimensioneren (Dimeinsionerung) van een toekomstboom. Het kwalificeren is een korte periode in de jeugd van de boom, het dimensioneren is een lange fase in de rest van het leven van de boom. In de kwalificeringsfase kunnen bomen zich kwalificeren om een toekomstboom te worden. Het kwalificeren eindigt op het moment dat bepaald wordt of een boom een toekomstboom wordt of niet. Indien nodig wordt de boom op dat moment opgekroond. Het dimensioneren is het dik laten worden van deze bomen.
3
Hoe past men de qd-methode toe? De qd-methode bestaat in de omloop van een boom uit de volgende 4 fasen: - verjongings- en vestigingsfase (bij deze samengevoegd: vestigingsfase); - kwalificeringsfase; - dimensioneringsfase; - rijpingsfase. Na oogst vindt verjonging plaats. Vestigingsfase De vestigingsfase bestaat uit het met bomen begroeid raken van een open ruimte. Dit kan doormiddel van het planten van bomen of door natuurlijke verjonging of een combinatie. Dit kan zeer kleinschalig: individueel of d.m.v. kleine groepjes. Dit kan ook grootschalig met natuurlijke verjonging en/of aanplant op kaalkappen of stormvlaktes. Kwalificeringsfase In de kwalificeringfase kunnen bomen zich kwalificeren om een toekomstboom te worden. Het kwalificeren eindigt op het moment dat bepaald wordt of een boom een toekomstboom wordt of niet. Zo nodig wordt de boom opgekroond. Bomen die in deze fase de potentie hebben om een toekomstboom te worden, noemt men opties. Indien nodig worden deze opties in deze fase vrijgesteld van zeer sterke concurrenten. De kwalificeringfase eindigt op het moment dat de optie toekomstboom wordt. Het tijdstip waarop dit gebeurt is boomsoort afhankelijk. Bij pioniersoorten gebeurt dit eerder dan bij climaxsoorten. In gesloten opstanden gebeurd dit als over een lengte van 25 % van de te verwachte eindhoogte van een boom takafsterving heeft plaats gevonden. Aan het einde van de kwalificeringsfase worden, indien nodig, de toekomstbomen tot 25% van de te verwachte eindhoogte opgekroond. Dimensioneringsfase De dimensioneringsfase bestaat uit het zo snel mogelijk laten toenemen van de kroonomvang en de stamomvang van de boom. De fase begint met de eerste dunning. De dunningsintensiteit is hoog, bij iedere dunningsronde wordt de boom geheel vrijgesteld. De dunningsintervallen zijn afhankelijk van het reactievermogen van de boom. Snelgroeiende pioniersoorten, zoals de ratelpopulier, worden om de 3 jaar vrijgesteld, traag groeiende soorten, zoals de zomereik om de 6 jaar. Rijpingsfase De rijpingsfase treedt in op het moment dat de toekomstboom geen kroonuitbreiding meer laat zien. Afhankelijk van de soort en de vitaliteit kan (of moet) de boom op korte termijn geoogst worden of kan de boom nog decennia staan om dikker te worden.
Dieper ingaan op fasen en diverse boomsoort afhankelijke zaken Vestigingsfase Concurrentie De eerste fase die een jong boompje moet doorlopen is de concurrentie met kruiden en struiken, daar wordt nu niet op ingegaan. Bescherming van jonge boompjes tegen (ree)wild Om boompjes tegen vraat door reewild te beschermen wordt er aan de eindknoppen een stukje schilderstape geplakt. Reeën vreten knoppen die op deze wijze zijn beschermd niet aan. Om boompjes 4
tegen veegschade van reeën te beschermen kunnen direct naast het boompje bamboestokjes gezet worden. Deze stokjes staan voor een ree in de weg. Een ree heeft graag dat het stammetje waar hij zijn gewei aan veegt wat flexibel is. Een bamboestokje doet dat niet. Een andere (duurdere methode) is het naast het jonge boompje plaatsen van een ijzeren staafje met daarop een dwarsstaafjes gelast, dat later weer weggehaald moeten worden. Het planten van clusters jonge bomen, zogenaamde “klumpen”. Indien verjonging achterwege blijft of van onvoldoende kwaliteit is of als men nadrukkelijk bepaalde soorten wil inbrengen worden zogenaamde “klumpen” aangeplant. ‘klumpen’ zijn kleine groepjes van bomen die verspreid over de in te planten oppervlakte geplant worden. Zij hebben een doorsnede van 5 tot 7 meter en bevatten 20 tot 40 (bij schaduwsoorten 40) stuks. In de randen van de “klumpen” worden 10 schaduwtolerante bomen geplant. De afstand tussen de centra van de “klumpen” is minstens 2 x de afstand die tussen toekomstbomen moet ontstaan. De aanplant heeft als doel toekomstbomen te telen. De ruimten tussen de “klumpen” wordt gevuld met natuurlijke verjonging . Het doel van de geplante bomen is het “het telen van hoogwaardig hout”. De vestigingsfase is voorbij als de boompjes door de “vraatzone” heen zijn en concurrentie met kruiden, struiken en grassen hebben gewonnen. De kwalificeringsfase gaat dan in.
Kwalificeringfase Algemeen In de kwalificeringsfase zal de beheerder zijn jonge bos moeten leren kennen. Hij zal er in moeten rondlopen en kijken welke soorten er zijn en hoe zij zich ontwikkelen. Zijn er voldoende exemplaren aanwezig om toekomstbomen te vormen dan is ingrijpen vóór het uitvoeren van een eerste dunning niet nodig. De beheerder kan een goede inventarisatie maken in het jonge bos, maar een eventuele ingreep in de verjonging wordt pas gedaan als er onder het gesloten kronendak door gelopen kan worden. De opstand wordt in deze fase dichtgehouden om natuurlijke takafsterfte te laten plaatsvinden. Het helpen van “opties” Zoals hierboven beschreven hoeft het niet nodig te zijn om in de jonge fase in te grijpen en kan er gewacht worden tot de eerste dunning. Het kan wenselijk zijn om bijvoorbeeld een traag groeiende lichtboomsoort als de eik en een niet hoog wordende soort als de lijsterbes van overgroeiing door andere soorten te behoeden door concurrenten te verwijderen. Deze ingreep moet niet verward worden met het ouderwetse zuiveren, dit is geen vlaktegewijze opstandsbehandeling. De behandeling is erop gericht mogelijke toekomstbomen in leven te houden, het verwijderen van de concurrenten is niet gericht op dikte groei. De bomen die geholpen worden, worden “opties” genoemd. Er vindt in deze fase dus nog geen definitieve selectie plaats, de ingreep is erop gericht mogelijke toekomstbomen door de kwalificeringsfase heen te laten komen. Omdat diktegroei in deze periode geen doel is worden concurrenten ook liever geringd dan afgezaagd. Als dit goed gebeurt sterft de concurrent langzaam en houdt deze nog wat druk op de kroon van de toekomstboom en wordt de ontwikkeling van de kroon van deze boom nog niet teveel gestimuleerd. Veel diktegroei in deze periode zou betekenen een ontwikkeling van zwaardere takken en is opkronen later zeker noodzakelijk en duurder. Tevens zorgen zwaardere takken in deze fase voor een tragere overwallingsperiode op latere leeftijd van de boom. Het uiteindelijke takvrije deel in de fineerstam zou dan kleiner worden. Door het langzaam afsterven van de concurrent van de toekomstboom wordt tevens druk gehouden op aangrenzende boomkronen die anders ook teveel groeivoordeel gaan krijgen en zodoende krachtigere concurrenten kunnen worden.
5
Voor het ringen van de boom in deze fase wordt in Duitsland een moderne variant van het oude “schilof haalmes” gebruikt. Men verzorgt de jonge opstanden in deze fase meestal in het broedseizoen. In deze periode wil men ook in Duitsland liever rust in het bos en is er minder ander werk voor bosarbeiders dat dikwijls met gemotoriseerd handgereedschap uitgevoerd wordt. Het ringen van de bomen wordt zo uitgevoerd dat het houtweefsel van de boom zo onbeschadigd mogelijk blijft maar waarbij de schors en de bast wel volledig van de boom verwijderd worden. De toevoer van suikers vanuit de kroon naar de wortels van de boom wordt op deze wijze gestopt maar de vochttoevoer vanuit het wortelstelsel naar de kroon blijft gehandhaafd. Het gevolg van het ringen van de boom op deze wijze is dat de boom door toevoer van vocht nog enkele jaren kan leven maar uiteindelijk, langzaam aan ondervoeding sterft. Wat van belang is bij het uitvoeren van het ringen in het voorjaar is dat ook het cambium van de stam verwijderd wordt. Gebeurt dit niet dan kan de boom zich van het ringen herstellen. Na het ringen met het schilmes wordt, in het groeiseizoen, met een staalborstel het cambium van de boom verwijderd. Een andere methode om potentiële toekomstbomen van hun concurrenten te ontdoen is het om knakken van de concurrent of het slechts “onttoppen” van de concurrent. Dit laatste kan worden toegepast bij beuken onder eiken. De beuken blijven zo zorgen voor beschaduwing van de stammen van de eiken maar vormen (voorlopig) geen concurrentie als het gaat om licht. Bovengenoemde behandeling wordt indien nodig twee keer uitgevoerd. Tijdens de eerste behandeling worden 5 keer het aantal gewenste toekomstbomen geholpen, tijdens de tweede behandeling 3 keer het aantal gewenste toekomstbomen. Bovengenoemde behandeling is tijdens de excursie uitgelegd in een natuurlijke verjonging van voornamelijk berk, eik, beuk en eik. De natuurlijke verjonging heeft plaatsgevonden na een storm in 1992. Het opzoeken van de opties en het ontdoen van enkele van hun concurrenten in deze verjonging kosten 5 uur per ha per behandeling. Deze ingreep wordt gezien als de belangrijkste ingreep in de omloop van de opstand. Kwaliteit wordt behouden en soorten (eik en lijsterbes) die het anders afleggen tegen snelle groeiers worden in de opstand gehouden. Tevens kunnen er zowel climaxsoorten als pioniersoorten geholpen worden. Hierdoor krijgt men ecologische en recreatieve diversiteit en een economische risico- en inkomsten spreiding (pioniersoorten worden eerder geoogst, later climaxsoorten). Teruggekeken op de uitgevoerde behandeling bleek deze in principe niet nodig geweest te zijn. Er zouden zonder de ingreep voldoende toekomstbomen aanwezig zijn geweest, dit waren dan echter alleen beuken en berken geweest, eik en lijsterbes zou vrijwel volledig zijn verdrongen. Ontsluiting van de opstand Indien bovengenoemde handelingen plaats gaan vinden is het van belang dat de opstand van te voren ontsloten wordt. Bij het uitvoeren van bovengenoemde werkzaamheden in een niet ontsloten opstand is het uitzonderlijk slecht oriënteren en gaat het werk trager. Een bosarbeider zal over de ontsluitingspaden lopen en vanaf deze paden de opstand makkelijker kunnen overzien, deze vanaf het pad betreden, het ringen uitvoeren en terugkeren naar het ontsluitingspad. Deze ontsluitingspaden liggen op 20 meter, ze zijn 1 meter breed en worden aangelegd met de kettingzaag of bosmaaier. Per minuut wordt op deze wijze 0,75 tot 1,5 meter pad aangelegd. Deze ontsluiting wordt aangelegd als er voldoende kroonsluiting is. In een latere fase wordt de helft van de ontsluitingspaden gebruikt als exploitatiepad. Het selecteren van de toekomstbomen Het tijdstip waarop toekomstbomen geselecteerd worden is boomsoort afhankelijk. Bij pioniersoorten gebeurt dit eerder dan bij climaxsoorten. In gesloten opstanden gebeurt dit als over een lengte van 25 % van de te verwachte eindhoogte van een boom takafsterving heeft plaats gevonden. In de hierboven beschreven opstand zijn per hectare ongeveer 40 bomen (eik en beuk) met een lange omloop 6
geselecteerd en 50 berken (korte omloop) geholpen. Het juiste moment van selectie in het leven van een boom is van groot belang. Bij de qd-methode wil men nog een deel van de sterke jeugdgroei gebruiken om de boom te laten dimensioneren. Ook is het zo dat pioniersoorten maar enkele decennia van sterke groei kennen. Men wil geen jaren missen van de groeikracht van deze bomen in die periode, omdat deze bomen na enkele decennia vrijwel geen groei meer vertonen. Een overzicht van het moment van selectie, het einde van de kwalificeringfase en het begin van de dimensioneringsfase wordt later in dit verslag gegeven. Voor het selecteren van de toekomstbomen worden drie criteria gebruikt: -
de bomen moeten kwaliteitshout kunnen gaan vormen; de bomen moeten super vitaal zijn, men maakt gebruik van “de voorlopers”; deze bomen moeten op voldoende afstand van elkaar staan.
Toekomstbomen met een dubbele top in de vorm van een “V” worden niet geselecteerd. Hebben zij een dubbele top in de vorm van een “U” dan kunnen zij wel geselecteerd worden. V-vormige dubbelen toppen vormen plakoksels, U-vormige niet. Bij het selecteren van de toekomstbomen wordt nadrukkelijk gekeken naar de onderlinge afstand die de bomen van elkaar zullen krijgen in de eindfase. Er wordt nadrukkelijk gestreefd naar het vermijden van toekomstig “kroon-contact” van de toekomstbomen. Dit geldt vooral voor soorten als berk, beuk, es, kers en eik. Door afsterving van takken van kers en berk kan stamrot optreden en bij soorten als beuk, es en eik kan verkleuring optreden van het (kern)hout. Mogelijk dat fijnspar ook last heeft van dergelijk contact. Uitzondering hierop zijn bomen die zeer dicht bij elkaar staan (zeg 1 of 2 meter) dan is het toegestaan dat zij beide verkozen worden tot toekomstboom. Bomen die zo dicht bij elkaar staan vormen samen een “echte kronen gemeenschap”. Voor een soort als de grove den, die geen last heeft van kernrot of houtverkleuring zijn deze regels minder strikt. Het maximaal aantal toekomstbomen per hectare bij de qd-methode is lager dan bij de Nederlandse toekomstbomenmethode. De kronen van de qd-toekomstbomen zijn groter en zoals gezegd dient krooncontact in veel gevallen vermeden te worden. Enkele aantallen denkend vanuit een monocultuur zijn: Eik, es, esdoorn, beuk Berk Douglas en sparren Dennen Lijsterbes
50 100 - 120 80 100 - 120 3
Belangrijker dan deze getallen is het kennen van de (on)mogelijkheden van een groeiplaats voor de verschillende bomen. De kronen van de qd-toekomstbomen zijn groter dan wij gewend zijn. Kronen van randbomen, voorlopers, solitairen in de buurt of op vergelijkbare groeiplaatsen geven goede en belangrijke indicaties. Het opkronen van de toekomstbomen Het opkronen van de toekomstbomen is de laatste handeling in de kwalificeringsfase. Als de toekomstboom uitgaande van een gesloten opstand een taksterfte heeft ondergaan van 25% van de te verwachten eindhoogte dan wordt de boom opgekroond. Het opkronen gebeurt in één keer. De op te kronen lengte is 25% van de te verwachten eindhoogte. Bij een groveden op armere zandgronden met een eindhoogte van ongeveer 18 meter is dit dus 4,5 meter, bij douglassen op een wat betere bodem 7
(holtpodzol) met een eindhoogte van 45 meter is dit ongeveer 11 meter. Het opkronen gebeurt nadrukkelijk in één werkgang. Dit is veel kostenefficiënter dan het opkronen in meerdere werkgangen. Het verkrijgen van een groter takvrij stamstuk door in meerdere keren op te kronen is niet rendabel. Wat betreft soorten die gevoelig zijn voor kernrot of verkleuring is het zaak om te bekijken of het nodig is om de onderste takken van de levende kroon boven de “opkroonlengte” ook af te zagen als zij zo kort zijn dat zij in de schaduw van de eigen kroon op termijn ook af zullen sterven. Op deze wijze voorkomt men dat via deze takken op latere leeftijd infecties optreden en daardoor stamrot/houtverkleuring plaatsvindt. Afhankelijk van de te verwachten eindhoogte gebeurt het opkronen met (alleen) een stokzaag of ook met een (speciale) ladder. De ergonomisch negatieve kanten van veelvuldig gebruik van een ongemotoriseerde stokzaag zijn groot. Het gebruik van een gemotoriseerde stokzaag of een handzaagje en ladder is aan te bevelen. Het al dan niet opkronen van een toekomstboom is soort en boom afhankelijk. Van belang hierbij is of natuurlijke takafsterving en ook takafstoting van de dode takken plaatsvindt. Een soort zoals de groveden, kers en de douglas zullen nadat natuurlijke taksterfte heeft plaatsgevonden alsnog opgekroond moeten worden, omdat zij hun dode takken niet of zeer slecht afstoten. Bij eiken varieert dit per boom en soms per tak. Bij soorten als lariks, eik, berk en beuk kan het zo zijn dat opkronen niet nodig is. Een vakkundig oog van een beheerder is hier echter belangrijker dan standaardregeltjes. Voor het telen van hout met fineerkwaliteit is het 100% takvrij zijn van dat deel van de stam dat als fineerhout verkocht gaat worden een absolute must. Het takvrij zijn van dit hout maakt het verschil.
De dimensioneringsfase Algemeen In de kwalificeringsfase is tijd en energie gestoken in het creëren van een mooie takvrije stam. In de dimensioneringsfase moet deze stam dik worden. Dit wordt gedaan door de boom de ruimte te geven om de kroon van de toekomstboom te vergroten; de dunning kan aanvangen. In Nederland is dat op het 2 moment dat het takvrijestamstuk /5 van de eindhoogte bedraagt. Bij de qd-methode is dit ¼. De reden voor deze, in onze ogen, vroege ingreep is dat men de jeugdgroei wil benutten voor kroonuitbreiding en daarmee een snellere diktegroei. De qd-toekomstbomen worden rondom 100 % vrijgezet. De 2 Nederlandse toekomstbomen voor ongeveer /3. Alleen met het 100 % vrijzetten van een toekomstboom is maximale bijgroei mogelijk en dat is één van de wensen binnen de qd-methodiek. Een andere reden waarom men de boom 100% vrijzet is het besef dat een concurrent om licht ook een concurrent om vocht is. Bij beuken in droge jaren is gebleken dat de qd-toekomstbomen geen last hadden van verdroging en de rest van het bos wel. Dunningen vinden plaats wanneer de toekomstbomen in contact komen met concurrenten. In de praktijk vindt dunning plaats rond de 3 tot 6 jaar. Bij een zeer snel groeiende soort als de esp is dit om de 3 jaar, bij een traag groeiende soort als de zomereik is dit om de 6 jaar. Het rondom vrijzetten van bomen vindt meteen vanaf de eerste dunning plaats. Bij bomen die gevoelig zijn voor waterlot (lariks en eik) gebeurt dit bij aanvang van het dunnen in twee fasen. Het risico op de vorming van waterlot bij deze soorten neemt na twee dunningen sterk af. De boom krijgt een steeds grotere kroon. Hoe groter de kroon hoe kleiner de kans op waterlot op de stam. Een belangrijk verschil met het huidige Nederlandse dunningsinzicht, waarbij de grootste concurrent verwijderd moet worden, is dat de concurrent verwijderd wordt op de plek waar de toekomstboom het hardst wil groeien. Met andere woorden daar waar de eindscheuten zitten van de vitaalste takken. Een belangrijk doel van het dunnen volgens de qd-methode is ook het in leven houden van alle takken boven het takvrije stamstuk. Het ontstaan van dode takken in dat deel van de boom wordt gezien als verlies aan productiecapaciteit maar ook als risicofactor voor stamrot of stamverkleuring. Via dode takken kunnen schimmels en bacteriën de boom binnendringen.
8
Bij het dunnen dient men onderscheid te maken tussen bomen die aan de rand van de toekomstboom staan en bomen die onder de toekomstboom opgroeien. De bomen die aan de rand van de toekomstbomen staan zijn directe concurrenten, hier dien je je als bosbeheerder zorgen over te maken. Zij moeten bij een dunning verwijderd worden. De bomen die onder de toekomstboom opgroeien en onder het kronendak van de toekomstboom staan zijn vrij ongevaarlijk. Dit verandert pas als zij in contact komen met de uiteinde van takken of bladeren van de toekomstboom. Dit kan gebeuren doordat zij schuin naar de rand van de kroon van de toekomstboom groeien of door de kroon van de toekomstboom heen groeien en op een gegeven moment in contact komen met groene delen van de kroon van de toekomstboom. Pas dan is er noodzaak tot het weghalen van deze bomen. Dergelijke bomen kunnen in de jongere jaren van eiken voor schaduwdruk op een stam zorgen en daarmee waterlot onderdrukken. De tabel op de volgende pagina geeft een overzicht van boomsoorten en de leeftijden waarop zij in de diverse fase zijn. De getoonde leeftijden kunnen bij het bosbeheer gebruikt worden om bepaalde activiteiten te ondernemen.
9
leeft
bu, a.
w.eik
alba
z.eik
hb
esp
dg
be
gd
z.els
kers
esd
li
es
fs
iep
elsbe
lijst.
meid
s
bes
hulst
la
iep
leeft
m.bes peer
0
V
V
V
V
K
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
0
4
E
E
E
E
K
K
K
K
K
E
E
K
E
E
E
4
8
K
K
K
K
D
D
K
K
K
K
K
K
K
K
K
8
12
K
K
K
K
D
D
K
K
K
K
K
K
K
K
K
12
16
K
K
K
K
D
D
K
K
K
K
K
K
K
K
K
16
20
K
K
K
K
R
D
D
D
K
K
D
D
K
D
K
20
24
K
K
D
K
R
R
D
D
K
K
D
D
K
D
D
24
28
K
D
D
K
R
R
D
D
D
D
D
D
K
D
D
28
32
K
D
D
D
R
R
D
D
D
D
D
D
D
D
D
32
36
D
D
D
D
O
R
D
R
D
D
D
D
D
D
D
36
40
D
D
D
D
O
O
R
R
D
D
D
D
D
D
D
40
44
D
D
D
D
O
O
R
R
D
D
D
D
D
R
D
44
48
D
D
D
D
O
R
R
D
D
D
D
D
R
D
48
52
D
D
D
D
O
R
O
D
D
D
D
D
R
R
52
56
D
D
D
D
R
O
D
D
D
R
D
R
R
56
60
D
D
D
D
R
O
D
D
D
R
D
R
R
60
64
D
D
D
R
R
D
D
D
R
D
R
64
68
D
D
R
R
R
R
D
D
R
D
R
68
72
D
R
R
R
R
R
D
R
R
D
R
72
76
R
R
R
R
R
R
R
R
O
R
R
76
80
O
R
R
R
R
O
R
R
O
R
R
80
84
O
R
R
R
R
O
R
R
O
R
84
88
O
R
R
O
R
O
O
R
R
88
92
O
R
O
O
O
O
O
R
R
92
96
O
R
O
O
O
O
O
R
R
96
100
O
O
O
O
O
O
O
O
R
100
104
O
O
O
O
O
O
O
O
R
104
108
O
O
O
O
O
O
O
O
R
108
112
O
O
O
O
O
O
O
O
R
112
116
O
O
O
O
O
O
O
R
116
120
O
O
O
O
O
O
O
R
120
124
O
O
O
O
O
O
R
124
128
O
O
O
O
O
O
R
128
132
O
O
O
O
O
R
132
136
O
O
O
O
O
R
136
140
O
O
O
O
O
O
140
144
O
O
O
O
O
O
144
148
O
O
O
O
O
O
148
152
O
O
O
152
156
O
O
O
156
160
O
O
O
160
164
O
O
O
164
168
O
O
O
168
172
O
O
O
172
176
O
O
O
176
180
O
O
O
180
10
V = verjongingsfase E = vestigingsfase K = kwalificeringsfase D = dimensioneringsfase R = rijpingsfase O = oogstfase Enkele opmerkingen over bovenstaande tabel: - Dik gedrukte letters betreffen “mogelijkheid tot kwalificering onder schaduwdruk” - Fijnspar en douglas zijn door de auteur van dit verslag in de tabel gezet. De keuze voor deze locaties in de tabel is gebaseerd op gegevens uit de excursiegids en naar aanleiding van communicatie met dhr Wilhelm. Fijnspar kan zeer waarschijnlijk ook onder schaduwdruk de kwalificeringsfase doormaken. - De duur van de rijpingsfase van de iep en de lariks in deze tabel zijn niet door dhr. Wilhelm opgegeven maar door de auteur van dit verslag bepaald (informatie was afwezig). Onderstaande tabel geeft weer wanneer soorten geoogst kunnen worden en welke diameters er dan te verwachten zijn. bu, a.
w.eik
alba
z.eik
hb
esp
dg
be
gd
z.els
fs begin
elsbes
lijst.
meid
es
m.bes
bes
hulst
iep
peer
kers
esd
li
80
100
90
85
40
50
90
60
70
80
100
75
140
150
180
150
115
50
60
130
70
150
120
180
85
180
60
70
70
55
50
50
60
55
60
60
60
45
35
>100
>100
>100
80
70
70
90
80
>100
90
90
60
50
oogst einde oogst diam dbh min. diam dbh max
Diameterontwikkeling Een gegeven in de teelt van fineerhout volgens de qd-methode is dat voor dezelfde boomsoort op zowel arme als rijke bodems op dezelfde leeftijd en met dezelfde kroonomvang dezelfde takvrije diameters van de stam bereikt worden. Het takvrije stamstuk heeft echter een andere lengte. Op armere bodems is het takvrij stamstuk korter dan op rijkere bodems. Aan het einde van de dimensioneringsfase en aan het begin van de rijpingsfase neemt de groeisnelheid van de boom af. De boom krijgt steeds kleinere jaarringen, dit gebeurt niet alleen omdat zijn groeisnelheid afneemt, maar ook omdat de bijgroei verdeeld moet worden over een steeds groter wordende omtrek. Het ontstaan van kleine jaarringen treedt hiermee vanzelf op. Dit principe van afnemende jaarringgroei geldt voor iedere boomsoort. Op een boomsoort als de eik hoeft dus geen schaduwdruk gehouden te worden om kleine jaarringen te krijgen, dit gebeurt bij een ouderwordende vrijstaande boom vanzelf.
11
Een veronderstelling van de auteur: hoe groter het pionier karakter van een boom (in oplopende mate bijvoorbeeld: lariks, berk, ratelpopulier) en hoe armer de bodem hoe groter de noodzaak om met voorlopers te werken omdat er anders onvoldoende diktegroei in de dimensioneringsfase kan plaatsvinden. De bosexploitatie Hoewel deze paragraaf niet expliciet iets te maken heeft met de qd-methode is het wel zinnig om hier aandacht aan te besteden. De uitvoering van de bosexploitatie in het bezochte Duitse bos staat vrijwel geheel in het teken van bodembescherming. De bodem is bijna heilig. De uitrijpaden liggen op 40 meter uit elkaar. Al de te vellen bomen worden met de kettingzaag geveld. Er komt geen harvester in het bos, alleen op de uitrijpaden komt een uitrijdcombinatie. Het hout dat vrijkomt met dunningen wordt naar deze paden toegetrokken met een paard of met een lier. Een sterk werkpaard (750 kg) kan het hele jaar door iedere 3 dag werken als hij maximaal 0,30 tot 0,35 m per boom uit het bos trekt en maximaal 5 uur per dag effectief werkt. Om die reden heeft men twee paarden in het bos staan en kan er gewisseld worden. De paarden worden zo dicht mogelijk bij het bos gestald (maximaal 10 kilometer). Bij het transporteren van paarden over de weg verbruiken paarden relatief veel energie. De kosten voor het vellen van de bomen 3 3 3 zijn 10 euro/m , het uitslepen kost eveneens 10 euro/m , het uitrijden kost 5 euro/m . Het uitgereden 3 hout (in Duitsland allemaal loof- en dus brandhout) levert aan de weg 40 tot 45 euro/m op. Voordelen van het paard ten opzichten van een uitrijdcombinatie zijn: het uitsparen van 5000 liter diesel (verminderen CO2 uitstoot en verlies van aardolie als grondstof voor duurzamere producten dan brandstof), het kan in alle tijden van het jaar (ook als het nat is), het is recreatief aantrekkelijk, het bos wordt niet verstoord (er kan gewerkt worden in het broedseizoen), de bodemschade is minder dan bij elke andere vorm van uitrijden/slepen.
De rijpingsfase Algemeen De rijpingsfase is de fase van de boom waarin geen of nauwelijks kroonuitbreiding meer plaatsvindt. Ook de snelheid van groei is afgenomen, omdat de boom in een andere leeftijdsfase is gekomen. Bomen met een zeer sterke jeugdgroei en een korte fysiologische omloop zoals de berk, els en de ratelpopulier, bereiken de rijpingsfase na 40 jaar. Deze soorten zullen na enkele decennia in de vervalfase komen. Hun diktegroei is na deze 40 jaar matig tot zeer matig. Zij hebben alles al gegeven in hun jeugd waar zij een ongekende groei hebben doorgemaakt. Een soort als de es kan nog decennia doorleven, maar het risico op verkleuring van het hout is dermate groot, dat er niet te lang gewacht moet worden met het moment van oogsten. Bij beuken treedt er ook risico van verkleuring op, zij het dat het moment van verkleuring later plaatsvindt dan bij de es. Dit ligt weer decennia later dan bij de es. Er is hierover nog volop discussie, maar bij een leeftijd van ongeveer 100 jaar zou dit toch een reëel risico zijn. Een esdoorn die ongeveer hetzelfde groeiritme als een es heeft, heeft daarentegen geen risico op verkleuring en met de esdoorn kan daarom nog lang doorgeteeld worden. Kers en els hebben last van stamrot naarmate zij ouder worden en dienen zodoende tijdig gekapt te worden, kap van deze soorten e zou om die reden moet plaatsvinden tussen het 50 en 60 levensjaar. Met sommige soorten zoals grove den en eiken kan decennia of mogelijk zelfs eeuwen doorgeteeld worden. Daar waar geen qd-toekomstbomen staan wordt bulkhout geproduceerd. Afhankelijk van de soorten is dit hout met industriële toepassingen (meestal naaldhout) of brandhout (loofhout). Over het algemeen wordt er niet gedund in deze stukken bos. Zij worden kaalgekapt als er uitzaaiing heeft plaatsgevonden op de locaties waar voormalige, dus geoogste, qd-toekomstbomen hebben gestaan. De cyclus van de qd- methode kan op deze plaats weer opnieuw beginnen. 12
Bomen die volgens de qd-methode opgegroeid zijn, zijn bomen met een grote diameter/hoogte verhouding. Hierdoor hebben zij onderstammen waar de wind weinig vat op heeft gehad. Zij hebben hierdoor weinig interne spanning. Zij zullen daardoor na verwerking niet veel “werken” en vormen zodoende naast fineerhout ook ideaal hout voor meubels en vloeren.
Kennis over afzonderlijke boomsoorten en andere nuttige dingen om te weten Fineer algemeen Men kent schil- en snijfineer. Schilfineer gebruikt men vooral in de multiplex industrie, snijfineer gebruikt men als toplaag van meubels in de meubelmakerij. De basis is een plaat mdf of spaanplaat. Men gebruikt een toplaag voor de decoratieve kant en een tegenfineer van mindere kwaliteit voor aan de andere kant. Het aanbrengen van een “tegenfineer” is nodig om vochtverschillen in het meubelstuk te voorkomen waardoor de plaat zou gaan kromtrekken. Het “tegenfineer” is ook altijd snijfineer. Voor het maken van snijfineer is het niet erg als een boom draaiing vertoont, dit in tegenstelling tot schilfineer. Bij ringporige houtsoorten, zoals eik en es, is gelijkmatigheid in jaarringbreedtes belangrijker dan gelijkheid. Hiermee wordt bedoeld dat jaarringen gerust in breedte mogen variëren als de verandering in breedte maar geleidelijk plaatsvindt en niet met sprongen. Bij verspreidporige soorten, zoals berk, beuk en els maakt dit niet uit en mogen “sprongen” gerust voorkomen. Wat betreft snijfineer is het zo dat, hoe zeldzamer de houtsoort is, hoe kleiner de afmetingen mag zijn. Snijfineer moet foutvrij zijn. Bij schilfineer is dit afhankelijk van de toepassing al dan niet van belang. Sperfineer is fineer dat significant dikker is dan 1 mm. Het wordt onder andere gebruikt om randen van meubels te fineren en om fruitkistjes van te maken. Kleuren van het hout (bv Noors grenen is roder dan Nederlands grenen, dat geler is) zijn geen standaard waardebepalende factoren. Prijzen voor kleuren worden bepaald door de mode. Eikenhout dat door bacteriologische infecties rood verkleurd is daarentegen gewaardeerd voor wijnvaten voor 3 bepaalde wijnsoorten. In de wijnvaten-houthandel gaat per jaar 1 miljoen m hout om. Hiervan belandt uiteindelijk 80% daadwerkelijk in een wijnvat, de rest is afval. Voor wijnvaten wordt ook zeer hoogwaardig eikenhout gebruikt. Es vormt waardevoller fineer als het snel gegroeid is, hoe groter de jaarringen hoe beter. Eik is juist waardevoller als het traag gegroeid is. Een lange omloop met eik is nodig om dit te realiseren (150 tot 200 jaar en langer). Eikenfineer van de hoogste kwaliteit wordt in het Duits “Spitzenfurnier” genoemd. In bovengeschreven tekst (dimensioneringsfase) staat geschreven dat verkleuring van het hout te allen tijde voorkomen moet worden. Het is echter niet zo dat verkleuring van het hout perse leidt tot het waardeloos worden van de stam voor de fineerindustrie maar prijsdalingen zijn echter groot. In het Duitse veilingwezen zijn er zijn speciale klassen voor verkleurd fineer. In de meubelmakerij wordt bijvoorbeeld verkleurd essenhout gebruikt voor meubels die een kleurlak krijgen, verkleuring is voor die toepassing dus totaal geen probleem, de verkleuring wordt overgespoten. Ook kan fineer van verkleurde stammen als tegenfineer in de meubelmakerij gebruikt worden. Over de minimum lengte van stammen voor fineerhout mag sterk variëren. Hoe zeldzamer de soort hoe korter (en dunner) kan stam zijn om toch hoge prijzen per m3 op te leveren. Fineer voor deuren heeft een minimale lengte nodig van 2,20 meter. Plaatmateriaal heeft een lengte van ongeveer 2,50 meter, fineerstammen (berk, populier en beuk) voor deze toepassing zouden dus minimaal enkele decimeters langer moeten zijn dan de plaat. Het is niet erg als er in fineerstammen knikken zitten. Een stam van 6 meter met een knik op 2,50 meter wordt op deze knik doorgezaagd in een kort en een langer stuk. De 13
stamstukken na en voor de knik moeten wel recht zijn. Gangbare maten van fineermachines zijn 1,80 tot wel 5 meter. Sterkte van houtsoorten in relatie tot hun groeisnelheid Ringporige houtsoorten zoals eik, es en robinia zijn sterker als zij sneller gegroeid zijn. Er komen dan minder grote hoeveelheden van bros voorjaarshout in het hout voor. Bij verspreidporige houtsoorten zoals berk en beuk heeft de groeisnelheid geen invloed op de sterkte van het hout. Bij naaldhout vormt ook het najaarshout het sterkste hout. Bij naaldhout kan er echter geen regel opgesteld worden in relatie tot groeisnelheden. Dit varieert per soort en per boom. Hoewel het volgende het intrappen van een open deur genoemd kan worden wordt het hier toch even vermeld: hoe langer de vezel van de houtsoort en hoe zwaarder het soortelijk gewicht van een houtsoort hoe sterker het hout is. Lijsterbes In bovengenoemde tekst is lijsterbes diverse malen genoemd als fineerhoutsoort. Fineer van lijsterbes is niet zo bijzonder om te zien, lijsterbes is zeldzaam. De lijsterbes kennen wij voornamelijk als struik maar kan uitgroeien tot boom. Op landgoed Velder te Boxtel staat er één met een lengte van meer dan 10 meter en een dbh van ongeveer 30 cm. Van belang bij de teelt van fineerstammen van lijsterbes is dat de vaak gevorkte stam tot één doorgaande spil wordt teruggebracht. Gezien de grote mate van rotgevoeligheid is snelheid van diktegroei geboden. Om dezelfde reden wordt geadviseerd maar 3 lijsterbessen per hectare te telen; de grote mate van infectiegevaar levert een hoog investeringsrisico, op dezelfde plek kan een soort groeien met minder risico. Van lijsterbes (en elsbes en meidoorn) kan men dunner fineer snijden dan van de andere Europese soorten. Gangbaar is 1 mm, bij lijsterbes, meidoorn en elsbes is 0,5 mm mogelijk. Els en hakhout in het algemeen Het is geen probleem om uit elzenhakhout elzenfineerhout te telen (spaartelgen systeem). Er is door de velen wonden op de stobbe geen extra risico op stamrot. De opslag die optreedt na het afzetten van de andere uitlopers als de spaartelg gekozen wordt vormt geen probleem voor de els, maar kan zelfs bijdragen aan het produceren van voeding voor de spaartelg. Elzenfineerhout kan echter niet zomaar overal geteeld worden. Fosfor (fosfaat) is een belangrijke limiterende factor, evenals zomerdroogte. Mogelijk dat beekdalen met kwelwater de ideale omstandigheden vormen. Kwel is niet seizoensafhankelijk. Het groei ritme van de els is gelijk aan dat van de berk. Taksterfte vormt bij de els evenals voor de berk, een belangrijke bron voor stamrot. De els dient maximaal op 60 jarige leeftijd geveld te worden. De els is dan zeer waarschijnlijk al aan het rotten en het rotten van de stam gaat sneller dan dat er bijgroei plaatsvindt. Teelt van fineerstammen met andere soorten uit hakhout (es, esdoorn, beuk en eik) kunnen ook plaatsvinden zonder extra risico op stamrot in vergelijking met teelt uit één zaailing. Haagbeuk Van haagbeuk wordt ook snijfineer gemaakt, het wordt echter niet veel aangeboden. De soort heeft geen last van stamrot en kan daarom nog redelijk lang in zijn rijpingsfase blijven staan. De haagbeuk leeft ongeveer 100 jaar. De soort zou een ideale aanvulling kunnen zijn op rijkere sterk gedraineerde, oudere bos bodems waar in de zomer geen en in de winter veel water staat. Op dergelijke plekken vindt men geregeld eikenopstanden die op latere leeftijd (rond de honderd jaar) moeite krijgen met deze fluctuaties. Ook op bodems met keileem in de ondergrond kan teelt van goede haagbeuken plaatsvinden. De haagbeuk is in staat tot ver in de keileemlagen door te dringen en deze zelfs voor andere boomsoorten te openen. Amerikaanse eik Ook van Amerikaanse eik wordt snijfineer gemaakt. 14
Beuk Bij het telen van fineer van beukenhout is het goed om op jonge leeftijd te streven naar schaduwdruk op de beuk (kwalificeringsfase). Treedt er meer beschaduwing op dan zal de beuk zijn takken horizontaler laten groeien dan bij minder beschaduwing. Hoe verticaler de beuk zijn takken laat groeien hoe groter de kans op stamrot en verkleuring door water dat blijft staan in takoksels. Op latere leeftijd (dimensioneringsfase) zal de beuk echter fors vrijgesteld moeten worden. Esp In bovengenoemde tekst is enkele malen de esp genoemd. Espen worden geteeld voor schilfineer, voor de muliplex-industrie en voor fruitkistjes. Grenensoorten Niet alleen van groveden kan fineer worden gemaakt, ook van andere dennen wordt dit gedaan. Met Corsicaanse- en Oostenrijkse dennen kan men net zulke waardevolle stammen telen. Grote jaarringen is geen probleem voor het opbrengen hoge prijzen. Schilfineer van de zeeden wordt vooral gebruikt voor schilfineer voor de productie van multiplex. Iep en linde Er is niet veel vraag naar fineer van iepenhout. Meestal wordt iepenfineer uit de USA geïmporteerd; dit heet brasswood. Iepen wordt erg gewaardeerd voor beeldhouwwerk. Het heeft een karakteristieke tekening en is door zijn kruisdradigheid en lange houtvezels uitzonderlijk sterk. Het is zeer splijtvast. Bij beelden kunnen zonder veel risico op breuk kleine details uitgesneden worden (het kan dan 400 3 euro/m opleveren). Om dezelfde reden wordt iep ook gebruikt om wielen (tandwielen in molens en wagenwielen) van te maken. Bewegend iepenhout is ongevoelig voor aantasting door houtworm. Ook linde wordt erg gewaardeerd voor beeldhouwwerk, tevens worden er potloden van gemaakt. (Fijn)spar Van fijnspar wordt ook snijfineer gemaakt dat gebruikt wordt in de meubelmakerij. Voor andere toepassingen zoals muziekinstrumenten wordt eveneens foutvrij fijnsparrenhout gebruikt. Ook andere sparrensoorten (sitkaspar, Servische spar) kunnen voor deze doelen aangeboden worden. Grauwe abeel Grauwe abeel zou een karakteristieke tekening hebben waardoor het geliefd zou zijn als verpakkingsmateriaal voor luxe cadeauartikelen. De firma “Mehling & Wiesman” uit Lohr am Main zou erg graag grauwe abeel af willen nemen. Jammer genoeg is het niet mogelijk geweest om prijzen te achterhalen.
Vermarkten van het hout Algemeen Al het qd-hout wordt via veilingen verkocht. Een standaardregeltje dat in Duitsland gebruikt wordt om te beredeneren of hout via een veiling aangeboden zal worden is te beredeneren of hout dat via een veiling verkocht gaat worden 100 euro meer oplevert dan als dat hout verkocht zou worden via andere 3 kanalen. Eenvoudig rekenwerk laat zien dat de kosten per m bij het aanbieden van hout aan een veiling ongeveer 75 euro zijn Dit bedrag is opgebouwd uit: - 15 euro exploitatie kosten; - 25 euro transport kosten (uitgegaan van ½ dag heen, ½ dag leeg terug, 20 ton, kosten 65 euro/uur); - 35 euro veiling kosten. 15
De Duitse veilingen werken volgens andere methodes dan de Nederlandse rondhoutveiling. De grote veilingen hebben eigen vaste terreinen waar het hout een jaarrond of langer kan liggen. Hout wordt verkocht per inschrijving, niet per opbod. Kopers kunnen zelf bepalen wanneer ze kunnen komen kijken. 3 De veilingen bieden vele honderden m per verkoopronde aan. Het feit dat er veel hout aangeboden wordt, zorgt er ook voor dat er veel kopers komen. De veilingen hebben in de diverse regio’s van het land verzamelplaatsen waar aanbieders van hout uit de betreffende regio’s het hout naartoe kunnen brengen. Het hout wordt door de veiling van de verzamelplaats naar de veiling gebracht. Dit transport is bij de veilingkosten inbegrepen. Het certificeren van opgesnoeid hout wordt in Duitsland niet als zinvol gezien. Naaldhout wordt d.m.v. inzaging met de kettingzaag gecontroleerd op de aanwezigheid van noesten. Bij de meeste loofboomsoorten is aan de buitenkant goed te zien hoe het hout er aan de binnenkant uitziet. Algemene rendementsberekeningen van de qd-methode zijn een beetje koffie dik kijken. Hoe vergelijk je een korte omloop van een kleine boom als de lijsterbes met een hoge opbrengst met die van een douglasspar? Tijdens de excursie is in Wallonië een percentage van 2 tot 3 % genoemd. Mogelijk betrof dat de beukenopstand die toen bekeken werd. In Duitsland kon men dit percentage niet bevestigen. Wat men zich wel dient zich te realiseren is dat ieder jaar gemiddeld ongeveer 0,25% van de toekomstbomen uitvalt. Dat is 1 op de 400. Prijzen (fineer)hout op rondhoutveilingen Onderstaand overzicht geeft een beeld van prijzen die rond het jaar 2012 op rondhoutveilingen geboden 3 worden voor de diverse fineerstammen met schors m . boomsoort
standaard prijzen in euro’s (rond
uitzonderingen en eventuele oorzaak
het jaar 2012) grenensoorten 250 – 400
320
inlandse eik
hogere prijzen bij hogere diameters en kleinere jaarringen is
500 - 800
1300 en meer mogelijk spar
350 - 400
lijsterbes
2000
es
250 - 400
esdoorn
500
berk
200 – 450
douglas
250 – 400
els
1000
beuk
250 – 400
lariks
700 - 1000
800 tot 1000 Piekprijzen in 2012
3000 (ringelahorn)
Over het algemeen kan gesteld worden dat fineer met een takvrije mantel van 20 cm ongeveer € 250 3 per m oplevert. Afhankelijk van de soort, toename stamomvang, mode en eventuele bijzonderheden in het hout kan de waarden sterk oplopen. Van de naaldhoutsoorten hebben de lariks en fijnspar hebben de afgelopen 10 jaar de hoogste prijzen opgeleverd. Grote jaarringen zijn geen beperkingen voor hoge prijzen. Dikke fijnspar met jaarringbreedtes van 3 mm heeft 800 euro opgebracht. Es met een doorsnede van 60 cm van 60 jaar oud met, daardoor van zelfsprekend, grote jaarringen, kan 400 euro de m3 op leveren.
16
Inlands eiken begint ongeveer na de leeftijd van 100 jaar met het structureel vormen van kleine 3 jaarringen. Eikenhout dat bedragen rond de €1000 per m oplevert moet daarom een lange omloop maken. In de gemeentebossen van Boxmeer vindt onder dennen natuurlijke verjonging van zomereiken plaats. Het zou mogelijk zijn om stammen van ongeveer 4 meter lengte van fineerkwaliteit te telen met deze eiken. Aan dhr. Wilhelm is gevraagd wat de waarde van dit hout zou kunnen worden uitgaande van de huidige markt. Deze waarden zijn als volgt: 3 - 100 jaar, dbh 60 cm, gemiddelde jaarringbreedte 3 mm: 400 euro/m ; 3 - 150 jaar, dbh 75 cm, gemiddelde jaarringbreedte 1,5 mm: 700 euro/m ; 3 - 200 jaar, dbh 85 cm, gemiddelde jaarringbreedte 1 mm: 1000 euro/m . De waardestijging van qd-toekomstbomen in vergelijking met huidige Nederlandse t-bomen-methode, de methode zoals deze door Klingen en Sevenster is geïntroduceerd, is ongeveer 100% maar meestal meer.
De qd-methode en Nederlands bosbeheer Algemeen De qd-methode is een goed werkend en bewezen concept. Er is een product, een eenvoudige productiewijze, een markt en er zijn goede prijzen. De qd-methode past goed in het kleinschalige bosbeheer wat in Nederland plaatsvindt. Het werken met toekomstbomen is al wijdverbreid. Slechts een geringe aanpassing van de in Nederland tot nu toe gebruikelijke toekomstbomenmethode is nodig om volgens de qd-principes te werken: er moet eerder en harder ingegrepen worden en er moet indien nodig opgekroond worden. Vanuit het oogpunt van multifunctionaliteit is de qd-methode beter dan de huidige Nederlandse toekomstbomenmethode. De qd-toekomstbomen worden sneller dik en dikker dan de toekomsboom volgens de tot nu toe gebruikte toekomstbomenmethode. Dit levert een verhoogde recreatieve- en ecologische waarde van de boom op in een kortere tijd. Door het gegarandeerd takvrij zijn van het hout van deze bomen stijgt de economische waarde ook nog significant meer dan bij de huidige toekomstbomenmethode. Cultuuromslag Het implementeren van de qd-methode behelst echter meer dan het praktisch aan de slag gaan. Er is een wezenlijke cultuuromslag nodig om hier op een duurzame manier mee aan de gang te gaan. In de Nederlandse bosbouw, waarin vrijwel iedereen gewend is om industrieel bulkhout te telen met als het meest waardevolle sortiment constructiehout, is de overstap naar de qd-methode ondanks relatief kleine praktische veranderingen toch vrij groot. Er de laatste decennia niet veel aandacht geweest voor houtproductie. Er is vooral (terechte) aandacht geweest voor het verhogen van natuur- en recreatiewaarden in onze bossen. De investeringen van onze voorgangers werden en worden geoogst ten behoeve van natuurontwikkeling, open plekken, bosranden, open bos t.b.v. de ontwikkeling van onderbegroeiing etc., maar het doen van investeringen in kansen voor houtproductie voor onze opvolgers is, op het vrijzetten van toekomstbomen na, weinig gedaan. De qd-methode is vrijwel het tegenovergestelde. Dit is een forse koerswijziging. De overgang van de teelt van bulkhout naar de teelt van kwaliteitshout moet geen hype zijn maar een duurzame stap. De kans is anders groot dat over 50 tot 150 jaar niemand meer weet dat er in het verleden bepaalde bomen zijn geholpen of zijn opgekroond en dan is het werk voor niets geweest. Een duurzame teelt van kwaliteitshout vraagt om een lange adem en om dit te doen moet een keuze voor het omschakelen van de teelt van bulkhout naar kwaliteitshout goed overwogen worden.
17
Het werken met toekomstbomen is ons niet vreemd maar bij het werken volgens de qd-methode moeten er nog meer aandacht gaan naar individuele bomen, bomen van allerlei soorten, in allerlei ontwikkelingsfase op tal van locaties. Het vlaktegewijs denken is dan echt voorbij. Een ander administratie systeem waarbij de individuele bomen centraal staan is waarschijnlijk nodig. Het maken van een eenvoudig aan gps-coördinaten gekoppelde databank met daarin informatie over iedere afzonderlijke t-boom zal een praktisch hulpmiddel zijn. In Duitsland wordt hier ook al mee geëxperimenteerd. Kosten en baten Onderstaande bevat subjectieve elementen. Bij het telen van kwaliteitshout waarbij opgekroond wordt is het gebruikelijk om discussies te gaan voeren over rentabiliteit. Persoonlijk vind ik die vraag minder zinvol. Boswachterijen kunnen niet over één kam gescheerd worden maar in veel gevallen dienen zij meerdere en publieke doelen. Vandaag de dag gaan er duizenden euro’s per jaar naar “maatschappelijk verantwoorden zaken” zoals slagbomen (die er een week later weer uitliggen), praatavonden (waar niemand komt of niemand luistert), inventarisaties t.b.v. de gedragscode zorgvuldig bosbeheer (waarbij in veel gevallen alleen maar algemeen voorkomende soorten beschermd worden), het snoeien van bomen omdat er wel eens tak op een auto kan vallen, verzekeringen betaald worden voor rampen die nooit plaatsvinden, enzovoorts enzovoorts. In dit licht lijkt het mij zeer maatschappelijk verantwoord om ieder jaar kleine investeringen te doen om voor onze opvolgers een bos te creëren dat financieel veel waardevoller en mooier is dan het bos dat we nu hebben. Als dit proces van opkronen lang genoeg volgehouden wordt komt er vanzelf een keer het omslagpunt waarbij de eerste qd-bomen geoogst gaan worden. De omzet neemt vanaf dat moment drastisch toe waardoor kosten voor bos- en boomverzorging direct uit de houtinkomsten betaald kunnen worden. De cirkel is rond en er is ervaring opgebouwd. Er is dan definitief een ander bosbouwtijdperk aangetreden. Als geld dat uitgegeven wordt in het bosbeheer gezien wordt als een investering is het ook gerechtvaardigd om bij uitgaven als geld voor slagbomen, informatieavonden etc. de vraag te stellen wat men daar, diverse tot vele decennia later nog aan heeft. Heeft men dan nog last van die auto die door het bos heeft gereden. Is de specht in Nederland uitgestorven omdat tijdens de houtoogst een holteboom is gesneuveld? Waarschijnlijk niet. Heeft men dan nog iets aan opgekroonde bomen en een verandering van het huidige bosbouwkundig systeem, in een systeem dat meer geld oplevert met nog eens dikkere en mooiere bomen ook? Waarschijnlijk wel. Is een boom eenmaal opgekroond dan is de investering blijvend. Een praktijkvraag Om toch wat concreter in te gaan op wat kosten en baten volgt hieronder een praktijkvoorbeeld waarbij de vraag gesteld wordt: opkronen of niet? In de gemeentebossen (duinvaaggrond) van Boxmeer zijn tijdens het uitvoeren van bleswerkzaamheden op ongeveer 10 hectare ongeveer 25 vitale zomereiken in de onderetage waargenomen die een recht stamstuk van minimaal 4 meter hebben. Wat kost het om deze bomen op te kronen? De werkzaamheid kan als volgt plaatsvinden. De blesser komt voor het eerst een mooie vitale, rechte, jonge eik tegen met een recht stamstuk van minimaal 4 meter. De blesser snoeit het onderste stamstuk tot 2 meter op met een snoeizaagje dat bij zijn standaard uitrusting behoord. Grote concurrenten kunnen worden geblest, kleinen concurrenten kunnen direct met een handzaagje omgezaagd worden. De locatie (en wat informatie over de boom) wordt vastgelegd met een gps zodat de boom over 5 of 6 jaar tijdens de volgende blesronden weer bezocht kan worden. Tijdens die ronden wordt de boom opgekroond tot 4 of 6 meter. De eerste werkzaamheid kost ongeveer 5 minuten per
18
boom. Dat wil zeggen ongeveer 3,75 euro (excl. btw). Het verwerken van de gegevens op kantoor gaat t.g.v. automatisering snel, laten we zeggen 2 euro per boom. Het opkronen van de boom over 5 jaar met een stokzaag duurt iets langer. Laten we zeggen dat dit iets meer kost, 5 euro, wederom moeten gegevens verwerkt worden, dit kost wederom 2 euro. De totale kosten voor deze bomen zijn dan 12, 75 euro vermenigvuldigd met 25 bomen is 318,75 euro uitgegeven in twee jaren. Aan het einde van hun omloop (we gaan uit van 150 jaar en een stamlengte van 4 meter) hebben de onderstammen van de eiken samen ongeveer een inhoud van 27,5 m3 en uitgaande van de huidige bovengenoemde prijs van 700 euro/m3 minus aftrek van 75 euro kosten per m3 hebben de bomen samen een waarde van ongeveer 17.375 euro. Ter illustratie volgt hier een vergelijking met de waarde van grovedennen zoals deze vandaag de dag geproduceerd en geoogst wordt. Met het oogsten van groveden bij de huidige prijzen van ongeveer 30 euro per m3 zal er ongeveer 580 m3 den geoogst moeten worden om het zelfde bedrag te verdienen. Bij dunning is daar ongeveer 16 hectare bos voor nodig of moet er ongeveer 3,5 hectare worden kaalgekapt. Worden de eiken niet geholpen dan hebben zij in dezelfde omlooptijd de waarde van brandhout gerealiseerd (laten we voor het gemak ook maar 27,5 m3 nemen) dan is dat in totaal 27,5 m3 vermenigvuldigd met 20 euro (verkoop op stam) en dat is 550 euro. De eiken in die situatie zouden in een periode van 150 jaar niet bijzonder zijn om te zien (niet al te dik en betakt). De kronenbedekking van deze eiken zal aan het einde van hun dimensioneringsfase in totaal ongeveer 0,5 hectare beslaan. Op 50 jarige leeftijd beginnen de bomen er een beetje volwassen en mooi uit te zien. Ze hebben dan nog minimaal 100 jaar te gaan. Voor 382,5 euro heb ik dus meer dan honderd jaar lang 0,5 hectare geweldig functionerend bos en uiteindelijk een financiële reserve opgebouwd van 17.375 euro. Verder groeien er ieder jaar enkele eiken de dimensioneringsfase in. Om de 5 jaar kan het aantal eiken van bovengenoemde statuur verhoogd worden. De eventueel op te kronen bomen zijn in een leeftijdsfase waarin tal van risico’s om uit te vallen tot het verleden behoren (vraat van reeën, concurrentie met grassen en kruiden etc.). Ook zijn er geen investeringskosten gemaakt om ze op te laten groeien. Tevens zijn de eiken al 10 tot 20 jaar oud, die tijd kan dus “als gewonnen” beschouwd worden. Zou het nodig moeten zijn om op conventionele wijze nieuw bos met houtteeltkundige potenties te creëren dan is bodembewerking noodzakelijk (klepelen volstaat). Met het bedrag van 382,5 euro kan ik een oppervlakte van 0,38 hectare klepelen. (Dit is 0,38 hectare versus 0,5 hectare). Op deze locatie komen zeer waarschijnlijk dennen en berken op. Mochten er ook zomereiken opkomen dan maken zij vrij wel geen kans om op te groeien tussen de dennen en berken. In het betreffende bos streeft men wel naar een hoger aandeel zomereiken. De vraag die aan het begin van deze paragraaf gesteld was is: moeten de bomen opgekroond worden of niet? (Is de 318,75 euro “maatschappelijk verantwoord besteed”). U mag het zeggen. Op holdpodzolen op de Veluwe waar beuken in de onderbegroeiing van tal van dennen opstanden opkomen geldt het zelfde verhaal. Ook zijn er in de onderbegroeiing van de gemeente bossen van Boxmeer op deze 15 hectare 5 lijsterbessen waargenomen. Met een zelfde soort begeleiding als hierboven beschreven zouden zij uit kunnen groeien tot waardevolle bomen/struiken. De totale waarden van deze lijsterbessen samen, hun gezamenlijk volume zal over 60 tot 70 jaar ongeveer 1 m3 zijn, met een geschatte waarden van 2000 euro. Bosverjonging en de qd-methode Het bovengenoemde voorbeeld is een goed voorbeeld hoe met weinig financiële middelen mooi bos en waardevol hout gegenereerd kan worden. Zoals eerder gezegd en het bovengenoemde voorbeeld laat dat zien draait het bij de qd-methode om de individuele boom. Om die reden kunnen tal van verjongingseenheden die op dit moment als mislukt gezien worden omdat de bezetting met bomen laag en de betakking zwaar is hergewaardeerd worden. Men kan deze verjongingseenheden ingaan, op zoek gaan naar goed gevormde voorlopers en deze opkronen. Zo ontstaat er een totaal nieuw 19
financieel plaatje. Sterker nog, deze zienswijze kan leiden tot een andere aanpak van bosverjonging en dat is de volgende: Maak een groepenkap en laat deze langzaam door het bos terugveroverd worden, boom voor boom. Pas geen bodembewerking toe. Kom om de vijf jaar eens kijken naar wat er aan boomsoorten opgekomen zijn en help hier en daar een boom een beetje. Kroon op een gegeven moment enkele bomen op en het nieuwe prachtig functionerende bos is geschapen. Het mooie van deze manier van aanpak is dat het verdwijnen van een recreatieve en ecologisch waardevolle open plek trager gaat dan op een locatie waar bodembewerking plaats heeft gevonden. De fase overgang van open ruimte naar bos gaat via een redelijk lang durende struweelfase. Er gaan geen voedingsstoffen verloren door een versnelde mineralisatie ten gevolge van bodembewerking en er hoeven geen kosten gemaakt te worden voor bodembewerking. De teelt van kist- en osb-sortimenten en de qd-methode Het in Duitsland bezochte bos lag in een gebied waar de beuk zijn optimum heeft. De bezochte bossen waren voornamelijk door beuk gedomineerd. Bij de praktisering van de qd-methode aldaar werden alleen de qd-toekomstbomen geholpen. In het overige deel van het bos werd niet geblest. Hier werd brandhout geteeld. Het Nederlandse bos bestaat nog voor een groot deel uit naaldhout. Dit zal voorlopig wel zo blijven. Indien de Duitse praktisering van het dunnen in een qd-bos wordt overgenomen vindt er nauwelijks diktegroei plaats van de bomen op die locaties waar geen qd-toekomstbomen staan. Dit hout is in deze diameterklasse minder waard dan dikker hout. Kisthout zal in dergelijke situaties minder aanwezig zijn, er zal op die locaties vooral osb-hout groeien. Indien de qd-methode in Nederland toegepast zou gaan worden dan is het wellicht verstandig om in die delen waar geen qdtoekomstbomen staan lichte, vrije hoogdunningen uit te voeren. Foto’s Hieronder volgen enkele foto’s van bomen in het Nederlandse bos die allen iets te maken hebben met de qd-methode. Op sommige foto’s is een oranje veiligheidshesje of een spuitbus aan een boom gehangen om verhoudingen duidelijker zichtbaar te maken.
20
Een Japanse lariks, ten opzichte van de dennen waar hij tussen staat een voorloper, van ongeveer 60 jaar oud met een dbh van ongeveer 55 cm. op een veldpodzol in de gemeente Boxmeer. De boom heeft “qd-achtige verhoudingen”. De stam tot aan de levende kroon heeft een volume van ongeveer 1 m3. De onderstam van deze boom met deze kwaliteit levert bij verkoop “op stam” ongeveer 40 euro op. Zou de stam opgekroond zijn dan zou dit op een rondhoutveiling ongeveer 700 euro zijn. (De taklengte van de langste takken van deze boom is ongeveer 8 meter).
21
Een zomereik op een beekeerdgrond op landgoed Velder te Boxtel. De eik is ongeveer 135 jaar oud, en heeft qd-achtige verhoudingen. Het volume van de onderstam is ongeveer 8 m3. De waarde hiervan (rondhoutveiling) ligt ergens rond de 8000 euro. Het is een van de zwaarste eiken van Brabant. Het overgrote deel van de eiken op Velder hebben totaal andere diameters (dbh’s van 20 tot 50 cm). Zij zijn ongeveer even oud. De waarde van het overgrote deel van deze eiken ligt tussen de 20 en 60 euro op stam. De recreatieve en ecologische waarde van deze boom behoeft geen verdere toelichting.
22
Deze lege pagina behoort niet in het verlag te zitten maar ik krijg hem er met geen mogelijkheid uit!
23
Een lijsterbes die staat in de onderetage van een 60 jaar oude Corsicaansedennen opstand in de gemeentebossen van Boxmeer. De bodem is een duinvaaggrond. Tijdens bleswerkzaamheden op ongeveer 20 hectare is de lijsterbes samen met 5 andere lijsterbessen “ontdekt”. Volgens de huidige marktwaarden zouden de opgekroonde onderstammen van deze bomen/struiken als zij volwassen zijn samen ongeveer 2000 euro op kunnen leveren. Deze lijsterbes is tijdens het blessen met een handzaagje opgekroond en ontdaan van concurrenten. Op termijn wordt de boom mogelijk opgenomen in een databank. Er zijn geen kosten gemaakt om deze boom in het bos te krijgen.
24
Deze zomereik is samen met tientallen andere eiken tijdens bleswerkzaamheden, uitgevoerd in totaal ongeveer 10 ha in de gemeentebossen van Boxmeer, in de onderetage van dennenopstanden “gevonden”. De eiken hebben alle minimaal een onderstam waarvan 4 meter recht is. De betakkingen van dergelijke eiken kan relatief zwaar zijn (diameters tot 5 cm komt voor). De eik op de foto heeft een lengte van ongeveer 8 meter en is tijdens het blessen met een handzaagje tot 2 meter opgesnoeid. De eik wordt mogelijk opgenomen in een database en in de toekomst bij een volgende blesronde verder opgesnoeid.
25
Een groveden, een voorloper van ongeveer 60 jaar oud, met een dbh van ongeveer 55 cm, op een duinvaaggrond in de gemeente Gemert-Bakel. Zeer waarschijnlijk is dit de dikste groveden in het bos. “Gewone toekomstbomen” hebben hier een diameter die ligt tussen de 35 en de 40 cm. De boom heeft “qd-achtige verhoudingen”. De taklengte van de langste takken van deze boom is ongeveer 7 meter. De stam tot aan de kroon heeft een volume van ongeveer 0,8 m3. De onderstam van deze boom met deze kwaliteit zal bij verkoop “op stam” ongeveer 30 euro zijn. Een aanwasboring in de boom laat zien dat hij de laatste 5 jaar gemiddeld met 8 mm per jaar groeit. Bij deze boom vindt geen waardestijging per m3 plaats. Op dit moment heeft de Nederlandse rondhouthandel moeit met het afzetten van stammen van dennen met de kwaliteit van de hierboven getoonde boom. Dit geldt ook voor minder betakte stammen 26
van dennen die dikker zijn dan 50 cm. In Waardenburg zit een bedrijf dat deze bomen verspaand tot fijne houtvezels om te gebruiken in paardestallen konijnenhokken. In heel Nederland zijn we op dit moment bezig met het op grote schaal telen van dit soort stammen. Dit hadden volgens de Nederlandse toekomstbomen methode “de waardevollen stammen moeten worden”. Als de boom opgekroond zou zijn zou hij op dit moment op een rondhoutveiling ongeveer 250 euro opbrengen. Gezien de bijgroei die er nog plaatsvindt zou het beter zijn om zo’n opgekroonde boom nog jaren te laten staan in waarde te laten stijgen. De boom zou 320 euro/m3 waard kunnen worden. Ondertussen blijft hij recreatieve en ecologische functies vervullen. Tengevolge van sneeuw heeft er takbreuk plaatsgevonden. Dit heeft geen risico voor het verminderen van de kwaliteit van de onderstam. De grove schors van de boom wordt door een specht gebruikt als smidse.
Een grauwe abeel van ongeveer 40 jaar op (zeer waarschijnlijk) een duinvaaggrond naast de A67. De boom heeft “qd-achtige verhoudingen” en een dbh van ongeveer 45 cm. De boom torent hoog boven de naast hem staande grove dennen uit die een jaar of 60 oud zijn. Fineer van grauwe abeel zou een karakteristieke tekening hebben. De firma Mehling & Wiesman uit Lohr am Main maakt fineer of verkoopt fineer dat gemaakt is van de grauwe abeel. Het fineer wordt gebruikt voor luxe verpakkingen. Het is niet gelukt om tijdens het schrijven van dit verslag te achterhalen wat de opbrengsten van noestvrij abelenhout zou kunnen zijn.
27
Op deze foto is “struweelbos” te zien. De vegetatie is spontaan opgekomen in een “structuurgat” in de gemeentebossen van Boxmeer. Er heeft hier geen bodembewerking plaatsgevonden. De bodem is een duinvaagrond. Op het eerste gezicht zou je geen cent geven voor dat wat hier staat te groeien. Bij nader onderzoek staan er diverse zomereiken, vitale berken en enkele lariksen tussen al dat gras en bladgroen. Hier valt iets van te maken. Het structuurgat ligt redelijk ver van een pad, een recreatieve functie heeft het niet zo zeer. Ecologisch is deze locatie op dit moment behoorlijk waardevol, houtteeltkundig kan het hier helemaal goed komen. De qd-methode biedt hier genoeg perspectief.
De Werkgroep Kwaliteitshout Nederland De qd-methode zou in de Nederlandse (en Belgische) bosbouw een belangrijke rol kunnen gaan spelen. De interesse voor de teelt van kwaliteitshout neemt toe. Een werkgroep van enthousiasten en vakkundige bosbouwers zou een belangrijke rol kunnen spelen in de toenamen van de teelt van kwaliteitshout. Een werkgroep die zich alleen richt op het verspreiden van kennis over dit onderwerp zal hier een flinke steen aan kunnen bijdrage. De werkgroep zou onder de vlag van de KNBV kunnen werken. Geschreven door: Bas van de Wiel met medewerking van Etiënne Thomassen en Reyer Knol en Nadine Arts - Smits. Augustus 2012
[email protected] [email protected] 28