versie september 2015
Inhoudsopgave
ALGEMEEN 1. Doel en samenhang van het Handboek Governance 2. Beknopte schets van het wettelijk kader 3. Kernpunten code voor goed onderwijsbestuur in het voortgezet onderwijs 4. Beknopte schets van de bestuurlijke verhoudingen 5. Missie en visie van rsg Simon Vestdijk 6. Strategisch beleidsplan 2016-2020 7. Stichtingsstatuten RAAD VAN TOEZICHT 8. Toezichtfilosofie 9. Reglement raad van toezicht 10. Profielschets voorzitter en leden raad van toezicht 11. Selectie en benoemingsprocedure raad van toezicht 12. Rooster van aftreden raad van toezicht 13. Vergoedingsregeling raad van toezicht 14. Procedure zelfevaluatie raad van toezicht 15. Toezichtkader raad van toezicht 16. Raamwerk jaarplanning raad van toezicht BESTUURDER 17. Besluiten van de bestuurder onderworpen aan goedkeuring 18. Profiel bestuurder 19. Selectieprocedure bestuurder 20. Arbeidsvoorwaarden en onkostenvergoedingen bestuurder 21. Beoordelingskader bestuurder ORGANISATIE 22. Interne besturingsfilosofie 23. Organisatieschema 24. Management en mandatering 25. Medezeggenschapsstatuut HORIZONTALE VERANTWOORDING 26. Uitgangspunten horizontale verantwoording 27. Regels met betrekking tot het jaarverslag RECHTSBESCHERMING 28. Algemene gedrags- en integriteitscode 29. Bezwarenprocedure AWB 30. Wat te doen bij klachten en bezwaren? 31. Klachtenregeling 32. Regeling melden vermoeden van een misstand 33. Privacyreglement 34. Leerlingenstatuut 35. Reglement elektronische communicatiemiddelen 36. Examenreglement
Hoofdstuk 1: Doel en samenhang van het Handboek Governance Het handboek Governance van rsg Simon Vestdijk heeft tot doel om het bestuurlijk proces binnen de organisatie van rsg Simon Vestdijk op een transparante wijze vast te leggen ten behoeve van de belanghebbenden binnen en buiten de organisatie. Het kader waarbinnen het bestuurlijk proces vorm krijgt is de wet en regelgeving die op rsg Simon Vestdijk van toepassing is. Het Handboek beschrijft op welke wijze de ruimte die wet- en regelgeving biedt wordt ingevuld en wie daarbij op welke momenten betrokken is en beslissingen neemt. Ook de formele structuur van de organisatie maakt deel uit van het Handboek. Het Handboek Governance is als volgt opgebouwd: Het algemeen deel beschrijft het kader van wet- en regelgeving en bevat onder andere de statuten van de organisatie. Ook wordt kort ingegaan op de bestuurlijke verhoudingen binnen rsg Simon Vestdijk. Vervolgens wordt ingegaan op de raad van toezicht. De raad van toezicht houdt toezicht op de bestuurder en op de algemene gang van zaken in de organisatie. Onder andere de toezicht filosofie en de totstandkoming, het profiel en de werkwijze van de raad van toezicht worden in dit deel beschreven. Het derde deel handelt over de bestuurder. De bestuurder heeft de rol van bevoegd gezag van de organisatie. De taken en verantwoordelijkheden, het profiel en de arbeidsvoorwaarden van de bestuurder komen hier aan de orde. Het vierde deel betreft de organisatie van de school. Het vijfde deel beschrijft wat er met betrekking tot de horizontale verantwoording is gezegd. Het laatste hoofdstuk bestaat uit de reglementen en codes die met rechtsbescherming van personeel en leerlingen te maken hebben. In dit handboek wordt kortheidshalve van rsg Simon Vestdijk gesproken. Daarmee is tegelijkertijd de onderwijsorganisatie bedoeld en de rechtspersoon die deze onderwijsorganisatie in stand houdt, de “Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs in Noordwest Friesland”.
Hoofdstuk 2: Beknopte schets van het wettelijk kader Rsg Simon Vestdijk is een organisatie voor openbaar voortgezet onderwijs. Het openbaar onderwijs is een publieke voorziening die voor iedereen open staat. De algemene toegankelijkheid is wettelijk gegarandeerd. Tevens bepaalt de wet dat het openbaar onderwijs geen specifieke levensbeschouwing propageert, maar aandacht besteedt aan de pluriformiteit van godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden en het onderkennen van de betekenis van deze pluriformiteit. De gemeenten hebben de grondwettelijke plicht om zorg te dragen voor voldoende aanbod van openbaar onderwijs. Dat betekent niet dat gemeenten dat aanbod zelf moeten verzorgen, maar dat kan ook, zoals in het geval van rsg Simon Vestdijk, door een stichting in het leven te roepen die de statutaire taak heeft om openbaar (voortgezet) onderwijs aan te bieden. Rsg Simon Vestdijk biedt onderwijs aan in de gemeenten Harlingen en Franekeradeel. Het gemeentelijk toezicht is erop gericht te garanderen dat de stichting (in plaats van gemeenten) daadwerkelijk openbaar onderwijs verzorgt. Rsg Simon Vestdijk valt onder Wet op het voorgezet onderwijs (WVO). Deze wet stelt onder andere eisen aan de inhoud van het onderwijs, de organisatie van bestuur en toezicht (governance) en regelt de bekostiging. Daarnaast zijn andere specifieke wetten van toepassing op het (voortgezet) onderwijs, zoals de Wet medezeggenschap scholen. Naast de specifieke, op het (voortgezet) onderwijs gerichte wetten, bevat ook de algemene wetgeving regels die op het onderwijs van toepassing zijn. Dan kan het gaan om regels die van toepassing zijn op het personeel (ARBO, sociale zekerheid) of op milieu en veiligheid. Maar ook de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB), het Burgerlijk Wetboek en de fiscale wetgeving zijn van toepassing. Sinds het eind van de jaren tachtig is de trend dat scholen meer vrijheid krijgen om hun eigen huishouding in te richten en zelf keuzes te maken. De trend van autonomievergroting gaat gepaard met meer aandacht voor de interne checks and balances. Meer autonomie gaat hand in hand met meer maatschappelijke verantwoording afleggen en versterking van het interne toezicht. Dat zien we terug in:
Zelfregulering door middel van codes voor goed onderwijsbestuur De wettelijke verplichting om een scheiding aan te brengen tussen bestuur en toezicht De opkomst van het thema horizontale verantwoording, ook wel genoemd meervoudig publieke verantwoording Versterking van de positie van de MR
In aansluiting op de code voor goed onderwijsbestuur van de VO-Raad heeft de wetgever bepaald dat er een scheiding moet worden aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende functie. In de bestuurlijke organisatie van rsg Simon Vestdijk is dit geëffectueerd door het invoeren van het model van een bestuurder en een raad van toezicht. Het raad van toezichtmodel, zoals dit bestuursmodel wordt genoemd, is uitgewerkt in de statuten en in de daarop gebaseerde regelingen, zoals die zijn opgenomen in dit Handboek.
Op het niveau van de onderwijsinstelling heeft het handboek Governance de functie om transparant te maken voor alle belanghebbenden hoe de interne bestuurlijke en toezichthoudende processen zijn georganiseerd.
Hoofdstuk 3: Kernpunten code goed onderwijsbestuur in het VO De VO-raad heeft als sectororganisatie voor het voortgezet onderwijs de code voor goed onderwijsbestuur in het voortgezet onderwijs vastgesteld. De code is in mei 2011 herzien en is te downloaden van de site van de VO-raad: www.vo-raad.nl. De herziene code geldt vanaf 1 augustus 2011 voor de leden van de VO-Raad volgens het principe “pas toe of leg uit”. De code van de VO-raad laat zien waar de sector voor staat: Uitgangspunt is dat op een verantwoorde wijze met de beleidsruimte om wordt gegaan, waarbij de verantwoordelijkheden binnen de instellingen op zorgvuldige wijze worden verdeeld.
De organisatie zorgt voor invloed en betrokkenheid van belanghebbenden binnen de onderwijsinstelling en verplicht de onderwijsinstelling aan belanghebbenden verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de resultaten daarvan.
Bestuur en intern toezicht zijn gescheiden en is zichtbaar in het handelen van bestuurder en toezichthouders. De bestuurder is belast met het besturen van de instelling en doet dat op onafhankelijke wijze. Hem komen alle taken en bevoegdheden toe die tot het bestuur van de instelling behoren. Hij is daarvoor eindverantwoordelijk en kan daarop worden aangesproken.
De interne toezichthouder houdt integraal toezicht op het bestuur en op de algemene gang van zaken binnen de instelling. De toezichthouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het eigen functioneren, is onafhankelijk samengesteld, benoemt de externe accountant en ziet er op toe dat er een regeling melden misstanden is is.
De principes uit de code voor “Goed onderwijsbestuur” van de VO-raad zijn terug te vinden binnen rsg Simon Vestdijk:
De horizontale verantwoording wordt richting de interne stakeholders vorm gegeven via de medezeggenschap op grond van de Wet medezeggenschap Scholen. De rsg Simon Vestdijk kiest er voor om de medezeggenschapsraad te beschouwen als strategische partner van de bestuurder. Met de vertegenwoordigers van ouders, leerlingen en personeel wordt in de mr een strategische dialoog gevoerd, gericht op het verder ontwikkelen van de onderwijsorganisatie.
De scheiding van bestuur en toezicht wordt binnen de nieuwe statuten van de stichting geïmplementeerd door de invoering van de structuur van een bestuurder en een raad van toezicht.
De beschreven bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn conform de principes uit de code, verdeeld over bestuur en raad van toezicht.
Rsg Simon Vestdijk is na wijziging van de bestuurlijke structuur en vaststelling van het handboek Governance “code-proof”.
Hoofdstuk 4: Beknopte schets interne bestuurlijke verhoudingen Binnen rsg Simon Vestdijk is een institutionele scheiding aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende functie. De bestuurlijke functie is belegd bij een bestuurder, die als bevoegd gezag fungeert. De bestuurder heeft alle bestuurlijke bevoegdheden, voor zover de statuten deze niet bij andere bestuurlijke organen, zoals de raad van toezicht, belegt. De raad van toezicht fungeert als toezichthouder op de bestuurder en op de algemene gang van zaken binnen rsg Simon Vestdijk. De raad van toezicht beschikt daartoe over een aantal goedkeuringsbevoegdheden ten aanzien van besluiten van de bestuurder. Zonder goedkeuring van de raad van toezicht kan de bestuurder ten aanzien van een aantal in de statuten genoemde onderwerpen geen rechtsgeldige besluiten nemen. Bovendien heeft de raad van toezicht de bevoegdheid om de accountant aan te wijzen en om de arbeidsvoorwaarden van de bestuurder vast te stellen binnen het wettelijk kader. Daarnaast is er een relatie met de gemeenteraad van de gemeente Harlingen. De gemeenteraad heeft, zoals uitgelegd in het onderdeel “beknopte schets van het wettelijke kader”, een toezichthoudende rol vanuit de verantwoordelijkheid voor voldoende openbaar onderwijs in de gemeente. Het toezicht van de gemeenteraad heeft betrekking op de benoeming van de leden van de raad van toezicht. Via dit benoemingsrecht heeft de gemeente een overwegende invloed op de instelling. Dat is van belang voor het handhaven van de ambtelijke rechtspositie van de medewerkers. In de tweede plaats heeft de gemeenteraad het recht en de plicht om in te grijpen bij ernstige taakverwaarlozing. In ultieme zin kan de gemeenteraad bij ernstige taakverwaarlozing zelfs de stichting ontbinden en zelf weer de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor rsg Simon Vestdijk op zich nemen. De medezeggenschap is binnen de organisatie op één niveau georganiseerd. Er is een medezeggenschapsraad waar die onderwerpen aan de orde komen die de gehele organisatie of een van beide locaties aangaan. Voor het organisatieschema wordt verwezen naar hoofdstuk 23 in dit handboek governance.
Hoofdstuk 5: Missie en visie van rsg Simon Vestdijk Missie Simon Vestdijk wil een school zijn waar leerlingen uit de regio Noordwest Friesland graag naar toe gaan en waar kansrijk en kwalitatief goed onderwijs wordt geboden. We brengen leerlingen kennis bij en vinden daarnaast ook andere vaardigheden belangrijk. Naast de aandacht voor leerprestaties is er oog voor de sociale en emotionele ontwikkeling van leerlingen, zodat iedere leerling terecht komt op een plek die het beste bij hem of haar past Iedere leerling is welkom op onze school. We staan open voor elkaars mening, want iedereen telt mee. De openbare identiteit van de school draagt daar aan bij. De school staat niet op zich zelf, maar maakt deel uit van de samenleving. Door de verbinding tussen de samenleving en het onderwijs te maken, helpen we leerlingen op weg in het maatschappelijk leven. Hoe bereiken we dat. We zorgen voor een breed en divers onderwijsaanbod, waardoor er voor leerlingen wat te kiezen valt. Tegelijkertijd zorgen we ervoor dat dit onderwijs het maximale uit de leerling haalt; het moet gevarieerd, uitdagend en kwalitatief goed zijn en er moet rekening worden gehouden met de behoefte en de mogelijkheden van de (individuele) leerlingen. We stellen eisen aan de leeropbrengsten, maar ook aan de werk- en leeromgeving. Daarvoor is het noodzakelijk dat
er de ambitie is het beste uit mensen, personeel en leerlingen, te halen en dat daarover verantwoording wordt afgelegd; de school goed georganiseerd is, werkt met korte, heldere lijnen en er een goede communicatiestructuur is; er sprake is van een prettige en veilige werk- en leeromgeving; er sprake is van een organisatie, waarin medewerkers de mogelijkheid wordt geboden zich te ontplooien, maar waarin zij ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van hun eigen functioneren; er een goed functionerend systeem van leerlingenbegeleiding en leerlingenzorg is, dat is afgestemd op het behalen van optimale prestaties en op het welbevinden en de behoefte van de individuele leerling; ouders zich medeverantwoordelijk voor en betrokken voelen bij de schoolloopbaan van hun kind. In hun rol als opvoeder moeten ze goed geïnformeerd worden over en betrokken worden bij de (beleids)beslissingen binnen de school; er sprake is van betrokkenheid bij en binding met de maatschappij en de regio. De school stelt zich initiatiefrijk op waar het gaat om contacten met andere organisaties in de regio, ze is bereid tot samenwerken en wil een waardevolle gesprekspartner zijn.
Hoofdstuk 6: Strategisch beleidsplan 2016-2020 1.a. Inleiding In dit strategisch beleidsplan 2016-2020 formuleren we onze belangrijkste doelstellingen en ambities. We nemen voor dit beleidsplan graag Caspar di Robles tot voorbeeld. Als Stenen Man staat hij nog op de dijk bij Harlingen. Om zich heen kijkend naar wat in zijn tijd voor een veilig Friesland nodig was, dichtte hij keer op keer de dijken rond Harlingen en maakte ze zo steeds hoger en sterker. Ook de school wil steeds de lat hoger leggen, om nóg betere resultaten te behalen en om leerlingen én personeel verder vooruit te brengen in hun schoolloopbaan en in hun persoonlijke ontwikkeling. Dit beknopte beleidsplan moet gezien worden als een paraplu voor alle activiteiten die we de komende jaren in de afdelingen in Harlingen en Franeker ontplooien. Het is richtinggevend voor hoe we ons onderwijs de komende jaren willen ontwikkelen. Het geeft tegelijkertijd ook de mogelijkheid voor het leggen van accenten, afhankelijk van wat de docententeams noodzakelijk vinden voor een bij hun leerlingen passende didactiek en begeleiding. Er is ruimte voor maatwerk en de invulling of uitwerking mag dan ook per onderwijsafdeling verschillen. We zien het als een uitdaging dat er voor onze leerlingen ook in deze nieuwe beleidsperiode iets te kiezen blijft, niet voor niets is ons motto een zee aan mogelijkheden. Tegelijkertijd zijn we er ons ook van bewust dat we de komende jaren moeten kijken naar waar we in onze organisatie de focus op richten. Dit bewustwordingsproces kan als uitkomst hebben dat we ons aanbod afbakenen, waarbij we een balans willen vinden tussen wat we leerlingen bieden aan mogelijkheden en keuzevrijheid enerzijds en de betaalbaarheid daarvan anderzijds. Dit strategisch beleidsplan ligt vanzelfsprekend in de lijn van het vorige plan, er is gekozen voor een beknopt plan, waarin beleid en richting op hoofdlijnen worden geformuleerd. In het strategisch beleidsplan 2016-2020 zijn de volgende belangrijke uitgangspunten nog steeds leidend: -
Leerlingen moeten iets te kiezen hebben; we zien het bieden van een breed en divers onderwijsaanbod de komende jaren als een uitdaging. Ons onderwijsaanbod is kwalitatief goed en uitdagend, er wordt rekening gehouden met de behoefte en de mogelijkheden van de individuele leerling. Onze resultaten worden steeds beter.
1.b. Onderwijsrendement en kwaliteitsbeleid In de periode 2011-2015 was sprake van toenemend kwaliteitsbewustzijn, omdat het verbeteren van de rendementen en opbrengst gericht werken belangrijke ontwikkelingen in de school waren. Bij deze ontwikkelingen hoorde natuurlijk ook een focus op professionalisering en opleiden en begeleiden in de school. We zijn naast intervisietrajecten onder meer trajecten met de Rijksuniversiteit Groningen aangegaan, die gericht zijn op ontwikkeling van docenten. Onze inspanningen hebben als resultaat gehad dat sinds 2014 het onderwijs in al onze afdelingen door de Inspectie als voldoende wordt beoordeeld! 1.c. Missie en visie Aan het eind van de vorige beleidsplanperiode is ook de missie van de school tegen het licht gehouden. We stellen in onze missie ook de komende jaren kwalitatief goed onderwijs voorop, evenals het behalen van een waardevol en passend diploma en een goede voorbereiding op vervolgonderwijs en de maatschappij. De ambitie het beste uit onze leerlingen te willen halen wordt nadrukkelijk benoemd. Ons kompas voor het realiseren van deze missie, naast het voldoen aan de kwaliteitseisen en het streven naar steeds betere resultaten, gaat uit van de volgende kernwaarden, die als kerndoelen van dit beleidsplan worden gezien -
Persoonlijke ontwikkeling Een veilig en gezond schoolklimaat Verbondenheid
Bovenstaande schets en beeld vertalen zich in de volgende kerndoelen voor de periode 2016-2020. 2. Kerndoelen strategisch beleidsplan 2016-2020 2a. Kwaliteitseisen Voor alles zorgen we dat ons onderwijs voldoet aan de kwaliteitseisen die landelijk worden gesteld. We richten ons in alle afdelingen op het behalen van goede resultaten die in ieder geval op het niveau van het landelijke gemiddelde liggen, we spannen ons in daarboven uit te komen en steeds betere resultaten te behalen. Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats voor de examenresultaten, zowel op afdelingsniveau als op het niveau van de vakken, en vergt dan ook een inspanning van de vaksecties. Voor de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde nemen we de landelijke streefdoelen als minimaal ambitieniveau. De aandacht blijft ook uitgaan naar de rekenvaardigheid van onze leerlingen, zodat ook deze vaardigheid voor alle afdelingen op landelijk niveau of hoger wordt gebracht. Veranderingen die worden gerealiseerd moeten duurzaam zijn en blijven en ons voorbereiden op de toekomst. Daarom blijven we vernieuwen. Alleen dan kunnen we goed onderwijs blijven bieden aan onze leerlingen, dat is onze belangrijkste drijfveer en bepaalt ook onze koers. 2b.1. Persoonlijke ontwikkeling Bij de kernwaarde persoonlijke ontwikkeling en de ambitie het beste uit leerlingen te halen hoort het bieden van meer maatwerk, waarbij meer uitdaging en talentontwikkeling van individuele leerlingen centraal staat. We bieden aantrekkelijke en betekenisvol onderwijs én een zorgvuldige determinatie, waardoor leerlingen in een bij hun capaciteiten passende afdeling geplaatst worden en we afstroom en vertraging beperken. Ons onderwijs is niet alleen gericht op cognitieve en beroepsgerichte vaardigheden, maar ook op persoonlijke en maatschappelijke vorming. De school draagt bij aan de brede competenties die jongeren in het vervolgonderwijs en de maatschappij nodig hebben, zoals samenwerking, creativiteit en ondernemerschap.
We vinden dat leerlingen binnen ons brede onderwijsaanbod iets te kiezen moeten hebben, daarom willen we dat ons onderwijsaanbod gedurende de beleidsplanperiode thuis nabij en gevarieerd is en blijft. Bij een zekere mate van krimp zien we dit als een uitdaging. Een uitdaging die ook op organisatorisch terrein ligt en om flexibiliteit en creativiteit vraagt, waarbij een ontvankelijke en onorthodoxe wijze van denken kan helpen. Naast een divers onderwijsaanbod is een belangrijke voorwaarde voor het inspelen op verschillen tussen leerlingen dat docenten in staat zijn verschillen in niveaus tussen leerlingen daadwerkelijk te herkennen en hun onderwijs daar op aan te passen. 2b.2. Een veilig en gezond schoolklimaat Talentontwikkeling en professionalisering kunnen alleen tot volle bloei komen in een veilig en gezond schoolklimaat. Respect voor elkaar en voor elkaars welbevinden vinden we belangrijk. Docenten, maar ook de overige personeelsleden hebben een belangrijke rol in het signaleren van zaken die het welbevinden van leerlingen kunnen beïnvloeden. Begrip voor een ander en voor zijn of haar achtergrond horen daarbij. Een goed systeem van leerlingenbegeleiding, van klassendocent en mentor tot interne leerlingenbegeleiding en schoolmaatschappelijk werk, is een voorwaarde voor het wegnemen van persoonlijke belemmeringen in het ontwikkelproces van leerlingen. Er zal steeds gekeken worden of de inzet van ondersteuning op gebied van leerlingenzorg nog adequaat is. Gezond gedrag willen we door middel van bewustwording stimuleren. In de schoolomgeving breiden we voorzieningen voor sportief bewegen tussen en na de lessen uit. We zorgen voor een gezond kantineaanbod. 2b.3. Verbondenheid De school maakt onderdeel uit van de samenleving en kan niet los gezien worden van zijn omgeving, verbondenheid is dan ook het laatste onderdeel van ons kompas. We halen de buitenwereld in school. In ons onderwijs spelen we in op actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen. We zorgen voor authentieke opdrachten en stages en koppelen daarbij theorie aan praktijk. We maken gebruik van gastdocenten, onder wie ook ouders en oud-leerlingen. We waken ervoor dat leerlingen van ouders met een beperkte financiële draagkracht niet uitgesloten worden van (buitenschoolse)activiteiten en betrekken de gemeentes bij deze problematiek. We volgen de ontwikkelingen in de regio en intensiveren waar mogelijk en noodzakelijk de samenwerking en partnerschappen met bedrijven, instellingen en basis-, beroeps- en hoger onderwijs. Hierbij staan leerlingen- en schoolbelang voorop. De aandacht zal bovenal uitgaan naar samenwerking met het voortgezet onderwijs in de regio met als doel een zo breed mogelijk regionaal onderwijsaanbod te handhaven. We zorgen dat we duidelijk communiceren over wat ons beweegt en motiveert en gaan daar ook de dialoog over aan. 3. Voorwaarden voor het realiseren van onze doelen 3a. De school als lerende organisatie We werken met al het personeel aan een op verbetering gerichte leercultuur. Draagvlak en eigenaarschap zijn daarbij essentieel. De komende jaren zal de mogelijkheid tot veranderen van het onderwijs vooral afhangen van de professionaliteit van alle personeelsleden. Vergroting van het vakmanschap van docenten, ondersteunend personeel en het management blijft dan ook essentieel. Het opleiden van studenten in de school verbinden we eveneens aan het professionaliseren van het (onderwijs) personeel. Een nauwe samenwerking tussen de school en de opleidingsinstituten leidt tot een verdere professionalisering op de werkplek. We zien al onze medewerkers als professionals en gaan uit van professionaliteit als een attitude: Medewerkers ontwikkelen zich voortdurend om het leerproces van leerlingen te verbeteren: ze houden kennis en vaardigheden over hun vakgebied dan ook actueel. Deze professionele grondhouding betekent dat we resultaatgericht zijn, feedback vragen en geven, elkaar aanspreken in een open dialoog en transparant zijn in onze verantwoording.
De volgende uitgangspunten zijn leidend voor onze ontwikkeling: Alle personeelsleden zijn bekwaam, en waar van toepassing bevoegd, voor de werkzaamheden die bij hun functie horen. Leren van elkaar wordt actief bevorderd; leren door onderzoek, valide kennis over wat werkt, wordt gestimuleerd. De persoonlijke professionele ontwikkeling van medewerkers staat in dienst van het bereiken van de organisatiedoelen. Voortdurende en gerichte professionalisering is noodzakelijk. 3b. Eigentijdse voorzieningen Eigentijds onderwijs is alleen te realiseren als optimaal gebruik wordt gemaakt van eigentijdse voorzieningen. We spannen ons in om nieuwe onderwijskundige inzichten en ICT-ontwikkelingen toe te passen om de onderwijskwaliteit doorlopend te verbeteren en inspirerend onderwijs te realiseren. We zoeken naar nieuwe varianten om de effectiviteit van het onderwijsleerproces te vergroten en vraagstukken op te lossen. We willen ICT als middel voor gepersonaliseerd leren en maatwerk optimaal benutten. Van een totale vervanging van boeken door de IPad of andere tablet zal de komende jaren (nog) geen sprake zijn, omdat we daarvoor nog te veel praktische belemmeringen zien. Er zal steeds nagegaan moeten worden of en in welke mate de verdere digitalisering van leermiddelen de beste voorwaarde is voor bovengenoemd gepersonaliseerd leren en het daarbij horende maatwerk. We garanderen een goed en gevarieerd aanbod van digitaal leermateriaal en zorgen ervoor dat docenten vaardig worden in het samenstellen en toepassen van dit materiaal. We stellen een notitie leermiddelenbeleid op. Doel is helder te krijgen hoe lesmateriaal zo kan worden ingezet dat het individuele leerroutes ondersteunt, maar ook gepersonaliseerd leren en de toetsing. Leermiddelenbeleid zal steeds aan vernieuwing onderhevig zijn, maar moet ook duurzaamheid van methodes wegen. 3c. Financiële continuïteit Het moet de komende jaren mogelijk blijven te investeren in maatwerk en professionaliteit. Bij een krimpende school vraagt de mogelijkheid te investeren veel van de organisatie en van de inventiviteit zo goed mogelijk met de beschikbare middelen om te gaan. De aanvullende middelen uit de Prestatiebox zijn daarbij absoluut noodzakelijk voor het in balans houden van de uitgaven en inkomsten. Uitgangspunt is dat deze middelen vanaf 2018 in de lumpsum opgenomen zullen worden. 4. Verantwoording De hiervoor beschreven doelen sluiten aan bij het Sectorakkoord, dat tot 2017 geldt, maar een reikwijdte heeft tot in ieder geval 2020, omdat veranderingsprocessen tijd vragen en dat ook onderkend wordt. Het werkelijk realiseren van de door ons gestelde doelen vraagt veel van docenten, schoolleiding en onderwijs ondersteunend personeel. Binnen de nieuwe verhoudingen in verantwoording en toezicht zijn professionals eigenaar van onderwijskwaliteit. Transparante horizontale verantwoording is een kenmerk van professionaliteit en tevens een voorwaarde. Een hoge mate van autonomie brengt het moeten afleggen van interne en externe, zo je wilt publieke, verantwoording met zich mee. Dit strategische beleidsplan geeft kaders en richting aan. Via sectorplannen vindt een verdere invulling en uitwerking plaats met als doel onze organisatie, ons onderwijs en onze leerlingen vooruit te brengen. Daarvoor is het nodig tot concrete planvorming te komen en regelmatig te evalueren. Zo kan worden nagegaan of ons kompas nog voldoet en de juiste koers aangeeft. Harlingen, 30 oktober 2015 Marja de Jonge
Hoofdstuk 7: Stichtingsstatuten
Hoofdstuk 8: Toezichtfilosofie In het onderwijs zijn meerdere toezichthouders actief. Er is een onderwijsinspectie die toeziet op de kwaliteit van het onderwijs. De invalshoek van de onderwijsinspectie is om te waarborgen dat alle scholen minimaal een bepaald kwaliteitsniveau halen. De onderwijsinspectie richt zich op het openbaar en het bijzonder onderwijs, zonder onderscheid. Voor het openbaar onderwijs is er een grondwettelijke verantwoordelijkheid bij de gemeentebesturen gelegd. De gemeenten moeten voorzien in voldoende openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen. Openbaar onderwijs moet aan een aantal wettelijke eisen voldoen: het moet algemeen toegankelijk zijn en mag geen bepaalde geloofs- of levensbeschouwing uitdragen. Gemeenten die het openbaar onderwijs in een stichting hebben ondergebracht hebben een wettelijk geregelde toezichthoudende verantwoordelijkheid. De toezichthoudende verantwoordelijkheid van de gemeenten heeft als doel om de continuïteit van de onderwijsstichting te waarborgen. Dat is van belang in verband met de boven genoemde grondwettelijke verplichting van de gemeente om te zorgen voor voldoende openbaar onderwijs. Bij handelen in strijd met de wet en bij ernstige taakverwaarlozing kunnen en moeten de gemeenten ingrijpen, eventueel door de stichting te ontbinden. Een ander aspect van toezicht is het toezien op het openbare karakter van de school. Het schoolbestuur moet in het jaarverslag expliciet aandacht besteden aan de wijze waarop invulling is gegeven aan het openbare karakter van de school. Het toezicht van de onderwijsinspectie en het toezicht van de gemeenten hebben gemeen dat er pas wordt ingegrepen als de school in de gevarenzone komt of dreigt te komen. Het toezicht is bovendien repressief. Een heel andere vorm van toezicht is het toezicht van de raad van toezicht. De raad van toezicht houdt integraal toezicht op het functioneren van de organisatie en de bestuurder. Het toezicht is integraal, dus omvat alle aspecten van het functioneren in hun onderlinge samenhang. Het toezicht is bovendien toekomstgericht. De raad van toezicht houdt niet alleen toezicht op de feitelijke gang van zaken, zoals die zich heeft voorgedaan, maar ook op de strategie en het beleid voor de toekomst. De raad van toezicht heeft hiervoor een aantal goedkeurende bevoegdheden. De raad van toezicht heeft in dit verband ook een klankbordfunctie. De raad van toezicht reflecteert op de keuzevraagstukken waarmee de bestuurder wordt geconfronteerd. De focus van de raad van toezicht ligt in dit kader minder op het handhaven van minimale niveaus, maar meer op het zo volledig mogelijk realiseren van de potentie van de organisatie. Het uitgangspunt van de raad van toezicht is dat het handelen van de raad een toegevoegde waarde heeft voor rsg Simon Vestdijk. Deze toegevoegd waarde zit in de inbreng van inzichten en expertise van buiten de organisatie en een opbouwende/kritische houding onafhankelijk van specifieke belangen die in de organisatie spelen. De raad van toezicht is de “critical friend” van de bestuurder. In de manier van werken uit zich dat door het stellen van vragen aan de bestuurder over de verschillende facetten van de strategie en de uitvoering daarvan. Doel van deze vragen is om helder te krijgen of de bestuurder alle relevante aspecten en belangen op een evenwichtige manier heeft meegewogen en of de risico’s van het beleid in kaart zijn gebracht en goed gemanaged worden en of de bereikte resultaten van voldoende niveau zijn. Om op deze manier te kunnen werken moet er een vertrouwensrelatie tussen de raad van toezicht en de directeur/bestuurder aanwezig zijn. Dat vereist een open houding en een goede informatievoorziening vanuit het principe van “no surprise”. Het vertrouwen dat de bestuurder bij de raad van toezicht heeft, moet de bestuurder wel blijven waarmaken. Het gaat om “verdiend vertrouwen”. De bestuurder maakt met de sectordirecteuren afspraken over te bereiken doelstellingen en de daarvoor beschikbare middelen. Dat geeft de sectordirecteur ruimte, maar schept ook duidelijke kaders en toetsmomenten. De bestuurder heeft in de richting van de sectordirecteuren een
stimulerende, voorwaarden scheppende en toezichthoudende rol. Ook de relatie tussen raad van toezicht en bestuurder kan op een vergelijkbare manier worden ingericht. De raad van toezicht maakt in dat kader jaarlijks afspraken met de bestuurder over doelstellingen en beoogde resultaten voor het komende jaar. De raad van toezicht volgt de realisatie van deze afspraken in de loop van het jaar en maakt na afloop van het jaar de balans op. De voorzitter van de raad van toezicht heeft een bijzondere rol als de regisseur en bewaker van het toezichthoudende proces van de raad en als eerste aanspreekpunt en vertrouwenspersoon van de bestuurder. Wie houdt toezicht op de toezichthouder? Dat is de raad van toezicht zelf. Dat vereist dat de raad zijn eigen functioneren en dat van de afzonderlijke leden ook kritisch tegen het licht houdt. Heeft de raad nog steeds de beoogde toegevoegde waarde? De raad legt over de evaluatie van het eigen functioneren verantwoording af in het jaarverslag. Ook de relatie tussen de raad van toezicht en de bestuurder wordt in dit kader periodiek geëvalueerd. Het verslag van de raad van toezicht maakt onderdeel uit van het jaarverslag dat onder andere aan de gemeente ter kennisneming wordt toegezonden. De gemeente kan de raad van toezicht naar aanleiding van het verslag desgewenst aanspreken op het gevoerde toezicht. De onderwijsinspectie kan ingrijpen als de rvt naar haar mening onvoldoende toezicht heeft gehouden op het waarborgen van de onderwijskwaliteit. Daarmee is er externe betrokkenheid gewaarborgd bij de wijze waarop het toezicht binnen rsg Simon Vestdijk in de praktijk vorm krijgt.
Hoofdstuk 9: Reglement raad van toezicht 1. Reikwijdte van het reglement Dit reglement geeft, in aanvulling op de statutaire bepalingen, regels met betrekking tot aangelegenheden van de raad van toezicht. Deze regels dienen door de raad van toezicht, dan wel door ieder lid van de raad van toezicht afzonderlijk, te worden nageleefd. Het toezicht van de raad van toezicht op het functioneren van de bestuurder betreft zowel het functioneren als bestuurder van en binnen de stichting, als het qualitate qua functioneren als (mede) bestuurder van een andere rechtspersoon waarin rsg Simon Vestdijk participeert, tenzij die andere rechtspersoon een eigen toezichtstructuur kent die naar de mening van de raad van toezicht gelijkwaardig is aan die van rsg Simon Vestdijk. 2. Hoofdtaken van de raad van toezicht De raad van toezicht is als hoogste orgaan in de organisatie toezichthouder van de stichting als bedoeld in de stichtingstatuten en heeft als zodanig een viertal hoofdtaken: 1) De eerste hoofdtaak is om integraal toezicht te houden op het beleid van de bestuurder en op de algemene gang van zaken binnen de stichting en de door de stichting in stand gehouden onderwijsorganisatie. 2) De tweede hoofdtaak van de raad van toezicht is het gevraagd en ongevraagd adviseren en ondersteunen van de bestuurder. Als zodanig heeft de raad van toezicht een klankbordfunctie ten opzichte van de bestuurder. 3) De derde hoofdtaak van de raad van toezicht is het uitoefenen van de werkgeversrol ten opzichte van de bestuurder. 4) De vierde hoofdtaak is verantwoording afleggen over het gevoerde toezicht. 3. Uitoefening integraal toezicht De raad van toezicht houdt integraal intern toezicht, dat wil zeggen op alle aspecten van de stichting en de onderwijsorganisatie en daarbij alle relevante belangen in overweging nemend. De raad richt zich daarbij naar het belang van de stichting, het belang van de onderwijsorganisatie die door de stichting in stand wordt gehouden en het belang van de samenleving. De raad let daarbij in het bijzonder op de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan de openbare identiteit, zoals bedoeld in artikel 42 van de Wet op het voortgezet onderwijs. De raad toetst de afwegingen die de bestuurder heeft gemaakt en of deze daarbij alle relevante belangen heeft meegenomen. De raad van toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het handboek Governance Bij de uitoefening van het integraal toezicht maakt de raad van toezicht gebruik van het toezichtkader dat onderdeel uitmaakt van dit handboek Governance Het intern toezicht van de raad van toezicht omvat in ieder geval: a. Het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en het strategisch beleidsplan van de school; b. Het toezien op de naleving van de wettelijke verplichtingen en de code voor goed bestuur; c. Het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen. 4. Uitoefening van de Klankbordfunctie
Bij de uitoefening van de klankbordfunctie ten opzichte van de bestuurder is de raad van toezicht er alert op dat de bestuurlijke verantwoordelijkheid bij de bestuurder blijft liggen en dat de onderlinge rolverdeling zuiver blijft. In de regel ligt het initiatief voor het klankborden bij de bestuurder. De raad van toezicht biedt dan een reflectiemogelijkheid zonder daarin direct sturend te zijn. Waar mogelijk wordt over scenario’s en opties gesproken en vermijdt de raad van toezicht een sturend advies te geven. Het is de taak van de voorzitter van de raad van toezicht om de zuivere rolverdeling te bewaken. De uitoefening van de klankbordfunctie mag er niet toe leiden dat de raad zich belemmerd voelt om goed toezicht te houden. 5. Uitoefening werkgeversrol ten opzichte van de bestuurder De raad van toezicht fungeert als werkgever van de bestuurder. Dat betekent het volgende: a) Ingeval de functie van bestuurder vacant is, wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de vacature. De raad van toezicht neemt daartoe het initiatief en volgt daarbij de selectieprocedure zoals beschreven in hoofdstuk 20 van het handboek Governance b) De raad van toezicht kan de bestuurder te allen tijde schorsen. In het schorsingsbesluit geeft de raad van toezicht de gronden voor de schorsing aan en stelt de raad van toezicht de bestuurder in de gelegenheid om zich binnen drie weken te verantwoorden in een vergadering van de raad van toezicht. De bestuurder kan zich daarbij laten bijstaan door een raadsman. De raad van toezicht neemt binnen vier weken na het schorsingsbesluit een beslissing om de schorsing op te heffen of te handhaven. Aan de opheffing van de schorsing kan de raad van toezicht voorwaarden verbinden. Een besluit tot handhaving van de schorsing vervalt na drie maanden, tenzij de raad van toezicht besluit om de schorsing te verlengen. In het laatste geval wordt de bestuurder, desgewenst bijgestaan door een raadsman, wederom in de gelegenheid gesteld om zich bij de raad van toezicht te verantwoorden. c) De raad van toezicht kan te allen tijde de bestuurder ontslaan als bedoeld in artikel 7, 6e lid van de statuten. In het ontslagbesluit motiveert de raad van toezicht het ontslag van de bestuurder. De bestuurder wordt in de gelegenheid gesteld zich ten overstaan van de raad van toezicht te verantwoorden. d) Bij ontstentenis of belet van de bestuurder wijst de raad van toezicht een waarnemer aan. De raad van toezicht kan nadere voorwaarden aan de waarneming van de taken van de bestuurder verbinden. e) De raad van toezicht stelt de bezoldiging en kostenvergoedingen van de bestuurder vast. De raad van toezicht hanteert hierbij de voor de sector voortgezet onderwijs bepaalde of geadviseerde beloningsnormen. f) De raad van toezicht maakt jaarlijks afspraken met de bestuurder over de door de bestuurder te realiseren doelstellingen. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd. g) De raad van toezicht bespreekt minimaal een maal per jaar – buiten aanwezigheid van de functionaris – het functioneren van de bestuurder. Bij het beoordelen van het functioneren van de bestuurder maakt de raad van toezicht gebruik van het beoordelingskader voor de bestuurder dat onderdeel uitmaakt van dit handboek Governance. De voorzitter van de raad van toezicht bespreekt deze beoordeling van de raad van toezicht met de bestuurder. De conclusies van deze bespreking worden schriftelijk vastgelegd. 6. Verantwoording uitgeoefend toezicht a) De raad van toezicht legt jaarlijks verantwoording af over de wijze waarop toezicht is uitgeoefend. b) De verantwoording vindt plaats door middel van een verslag dat is opgenomen in het jaarverslag van de Stichting.
7. Omvang raad van toezicht Overeenkomstig de statuten bestaat de raad van toezicht uit 5 natuurlijke personen. 8. Profielschets voorzitter en leden a) De raad van toezicht stelt een profielschets op, waarin de noodzakelijke competenties van de raad van toezicht als geheel en van de afzonderlijke leden en de voorzitter zijn beschreven. Deze profielschets wordt opgenomen in het handboek Governance. b) Ingeval van een vacature bepaalt de raad van toezicht – mede gelet op de samenstelling van de raad en de daarin aanwezige en ontbrekende competenties – het specifieke profiel voor de beoogde kandidaat. 9. Werving en selectie nieuwe leden raad van toezicht Ingeval er een vacature ontstaat binnen de raad van toezicht, wordt zo spoedig mogelijk voorzien in deze vacature. De raad van toezicht neemt daartoe het initiatief en volgt daarbij de selectieprocedure zoals beschreven in hoofdstuk 11 van het handboek Governance. 10. Aftreden en herbenoeming raad van toezicht a) De leden van de raad van toezicht worden voor een periode van vier jaren door de gemeenteraad van Harlingen benoemd. b) De raad van toezicht stelt een rooster van aftreden vast. c) Een volgens rooster aftredend lid is onmiddellijk herbenoembaar. d) Herbenoeming is slechts eenmaal mogelijk. e) Een lid van de raad van toezicht kan tussentijds aftreden. De in een tussentijdse vacature benoemde kandidaat neemt op het rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij is benoemd. 11. De voorzitter van de raad van toezicht a) De raad van toezicht benoemt uit zijn midden een voorzitter. Bij deze benoeming neemt de raad de profielschets van de voorzitter in acht. b) Bij afwezigheid van de voorzitter wijst de raad van toezicht een van de leden als voorzitter van de vergadering aan. c) De voorzitter van de raad van toezicht is verantwoordelijk voor het creëren van de benodigde voorwaarden voor het adequaat functioneren van de raad van toezicht en is daarvoor het primaire aanspreekpunt. De voorzitter let meer in het bijzonder op een zuivere rolverdeling van de raad van toezicht en de bestuurder. d) De voorzitter is in beginsel permanent aanspreekbaar voor de overige leden van de raad van toezicht en de bestuurder. De voorzitter onderhoudt nauw en frequent contact met de bestuurder. e) De voorzitter treedt namens de raad naar buiten op. Hij streeft naar optimale participatie van de overige leden van de raad van toezicht en coördineert alle activiteiten van de raad van toezicht. f) De voorzitter van de raad van toezicht is belast met de leiding van de vergadering van de raad van toezicht. Daarnaast heeft de voorzitter de taak om de informatievoorziening tussen de bestuurder en de raad van toezicht af te stemmen en te coördineren. g) Alle stukken die uitgaan namens de raad van toezicht worden ondertekend door de voorzitter.
12. Het secretariaat van de raad van toezicht Het secretariaat van de raad van toezicht wordt verzorgd door een in overleg tussen de voorzitter van de raad van toezicht en de bestuurder aan te wijzen secretaris. Het secretariaat draagt zorg voor de vergaderstukken, de notulen, de correspondentie en het archief van de raad van toezicht. 13. Vergoedingsregeling raad van toezicht De leden van de raad van toezicht hebben recht op een vergoeding conform de in het handboek Governance opgenomen “Vergoedingsregeling raad van toezicht”. In het jaarverslag wordt vermeld welk bedrag aan de voorzitter en leden van de raad van toezicht gezamenlijk als vergoeding is uitgekeerd. 14. De vergaderingen van de raad van toezicht De vergaderingen van de raad van toezicht worden bijgewoond door de bestuurder, tenzij de raad van toezicht het nodig oordeelt dat de vergadering plaatsvindt buiten de aanwezigheid van de bestuurder. In voorkomend geval wordt dit voorafgaand aan de vergadering aan de bestuurder, zo mogelijk schriftelijk medegedeeld. 15. Informatievoorziening aan de raad van toezicht De raad van toezicht heeft het recht te kunnen beschikken over alle informatie aangaande de stichting en de onderwijsorganisatie. De raad formuleert over welke informatie hij wil beschikken om adequaat toezicht te kunnen uitoefenen. Daarbij geeft de raad van toezicht de aard van de informatie aan, de vorm waarin de informatie door de bestuurder wordt beschikbaar gesteld en het tijdstip waarop de raad over deze informatie wil beschikken. Indien buiten de periodieke verstrekking van informatie aan de raad van toezicht – zoals is afgesproken – zich ontwikkelingen voordoen die substantiële invloed hebben op het realiseren van de doelstellingen van de stichting of de onderwijsorganisatie, het voortbestaan van de onderwijsorganisatie of de exploitatie van de onderwijsorganisatie, wordt de raad van toezicht hiervan onverwijld door de bestuurder op de hoogte gebracht. In het algemeen geldt het beginsel van “no surprise” in de relatie tussen bestuurder en raad van toezicht. 16. Vermijden van (elke schijn van) belangenverstrengeling De voorzitter en leden van de raad dragen er zorg voor dat elke vorm en schijn van belangenverstrengeling die de uitoefening van hun taak kan beïnvloeden wordt vermeden. Dit houdt het volgende in: a) De voorzitter en leden van de raad van toezicht mogen om de kwaliteit van het toezicht binnen de stichting te waarborgen geen (neven)functies vervullen of aanvaarden die onverenigbaar zijn met hun functie bij de stichting rsg Simon Vestdijk. Personen die op één of andere manier een belang hebben dat strijdig is of zou kunnen zijn met het belang van de stichting kunnen geen voorzitter of lid zijn van de raad van toezicht. b) De voorzitter en leden van de raad van toezicht verstrekken jaarlijks een overzicht van hun (neven)functies. Daarin staat aangegeven of het bezoldigde of onbezoldigde functies betreft, en of de stichting een bestuurlijke dan wel andere band heeft met de organisatie waar de nevenfunctie wordt uitgeoefend. c) Een lid van de raad van toezicht meldt een tegenstrijdig belang aan de voorzitter van de raad van toezicht en verschaft alle relevante informatie omtrent de belangentegenstelling.
d) De raad van toezicht beslist of er sprake is van een tegenstrijdig belang en hoe daarmee wordt omgegaan. e) De voorzitter of een lid van de raad van toezicht ten aanzien van wie een tegenstrijdig belang bestaat neemt niet deel aan de discussie en de besluitvorming over het onderwerp waarbij hij een tegenstrijdig belang heeft. f) Indien sprake is van tegenstrijdig belang tussen de stichting en de bestuurder, wordt de stichting conform artikel 9, 2e lid van de statuten vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van toezicht, of een andere door de raad van toezicht aan te wijzen persoon. g) Besluiten van de bestuurder waarbij tegenstrijdige belangen van de bestuurder spelen en die van materiële of van andere betekenis zijn voor de stichting en/of de bestuurder behoeven de goedkeuring van de raad van toezicht. Vervolgens kan de raad van toezicht bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak te maken krijgen met tegenstrijdige belangen. In situaties, waarbinnen de raad van toezicht verschillende belangen moet dienen, is het van belang dat de onafhankelijke positie van de toezichthouder niet in het geding komt. Zodoende gelden de volgende bepalingen: a) De leden van de raad van toezicht zijn onafhankelijk van de (deel)belangen binnen rsg Simon Vestdijk en kunnen derhalve onbevangen ten opzichte van elkaar en ten opzicht van de bestuurder opereren. b) De leden van de raad van toezicht nemen zonder last of ruggespraak deel aan de raad van toezicht. c) De leden van de raad van toezicht vertegenwoordigen geen bepaalde achterban(nen). 17. Jaarlijkse bespreking met de medezeggenschapsraad Eenmaal per jaar woont (een deel van) de raad van toezicht (een deel van) de mr vergadering bij voor een informatieve bespreking over de algemene gang van zaken binnen rsg Simon Vestdijk. Deze bespreking met de MR heeft een informatief karakter. De raad van toezicht treedt op deze bespreking niet in de bevoegdheden van de bestuurder als statutair bevoegd gezag van rsg Simon Vestdijk op grond van de Wet medezeggenschap scholen.
18. De externe accountant De raad van toezicht benoemt de externe accountant. De bestuurder doet hiertoe een voorstel. Bij de bespreking van de jaarrekening door de raad van toezicht met de bestuurder is de accountant die de jaarrekening heeft onderzocht aanwezig om een toelichting op de bevindingen van de accountantscontrole te verstrekken.
19. Procedure zelfevaluatie raad van toezicht a) De raad van toezicht bespreekt eenmaal per jaar het functioneren van de raad als geheel en het functioneren van de individuele leden afzonderlijk. Deze zelfevaluatie is de input voor een periodieke externe toetsing. b) In het jaarverslag doet de raad van toezicht beknopt verslag van deze interne evaluatie van het eigen functioneren. c) De procedure zelfevaluatie raad van toezicht maakt deel uit van het handboek Governance.
20. Slotbepaling a) Het reglement en elke wijziging daarin worden vastgesteld door de raad van toezicht. b) Het reglement maakt deel uit van het handboek Governance van rsg Simon Vestdijk.
Hoofdstuk 10: Profielschets voorzitter en leden van de raad van toezicht 1.
Inleiding
Bij de invoering van het raad van toezichtmodel wordt een scheiding aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende bevoegdheden binnen de rsg Simon Vestdijk. De bestuurlijke bevoegdheden worden gelegd bij de bestuurder, de toezichthoudende bevoegdheden bij de raad van Toezicht. Voor de invulling van de posities van voorzitter en leden van de raad van toezicht wordt een profielschets gebruikt. In dit document is deze profielschets uitgewerkt, uitgaande van de taken van de raad van toezicht en de besturings- en toezichtsfilosofie die bij een raad van toezichtmodel behoren. Voor dit document is gebruik gemaakt van de “Toolkit Toezicht” van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders (NVTZ) en het Nationaal Register van commissarissen en toezichthouders.
2.
Taken van de raad van toezicht
De raad van toezicht heeft de volgende taken: Het uitoefenen van toezicht waarbij de raad zijn toezicht zodanig inricht dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid daarin tot uiting komt. Het gevraagd en ongevraagd adviseren van de bestuurder en optreden als klankbord. Het nemen van statutair voorgeschreven beslissingen. Het functioneren als werkgever voor de bestuurder. 3.
De besturings- en toezichtsfilosofie De bestuurder bestuurt de instelling; de raad van toezicht zier erop toe dat de bestuurder dit doet conform de missie van de instelling. De raad van toezicht houdt afstand tot de dagelijkse praktijk op de instelling en richt zich op de strategisch onderwerpen, de hoofdlijnen van beleid en de essentiële prestatie-indicatoren. De raad van toezicht kiest een pro-actieve instelling: bepaalt zijn eigen agenda en prioriteiten en stemt die af met de bestuurder. De raad van toezicht levert door zijn niveau, kennis, ervaring, contacten en optreden daadwerkelijk meerwaarde ten opzichte van de bestuurder.
4.
Algemene eisen aan de raad van toezicht als geheel Maatschappelijke heterogene samenstelling. Herkenbaarheid en geloofwaardigheid in de ogen van de belangrijkste stakeholders. Binding met de regio. Leden zijn complementair qua kennis, ervaring en netwerken. Het team is evenwichtig samengesteld in termen van teamrollen; dit aspect wordt jaarlijks door de raad geëvalueerd.
5.
Profiel van een lid van de raad van toezicht Binding met de missie, ambitie en strategie van de organisatie, zoals geformuleerd in het strategisch beleidsplan. Onafhankelijk(zonder zakelijk belang, vrij van last en ruggespraak en als persoon). Brede maatschappelijke belangstelling. Inzicht in maatschappelijke en politieke verhoudingen. Aantoonbare bestuurlijke kwaliteiten in complexere organisaties. Onderschrijft de beginselen van het openbaar onderwijs. Rolbewustheid.
Beschikken over een breed netwerk. Goed in staat hoofd- en bijzaken te onderscheiden. Standvastig, maar bereid tot concessies en consensus. Beschikken over (helikopter) kwaliteiten voor een toezichthouder van een complexere organisatie. Bereid en in staat vrijwel alle vergaderingen bij te wonen en zich daar terdege op voor te bereiden. Kennis van en ervaring met één of meer voor de onderwijsorganisatie relevante aandachtsgebieden c.q. perspectieven, zoals: o Ondernemerschap o Toeleverend en/of afnemend onderwijsveld o Openbaar (lokaal) bestuur o Leerlingen en ouders o Sociaal perspectief (medewerkers, arbeidsmarkt, opleiding) o Financiën o Organisatie- en managementontwikkeling o Fusies en integratie o Juridische zaken De raad van toezicht als geheel zou al deze aandachtsgebieden c.q. perspectieven zoveel mogelijk moeten afdekken. In ieder geval dient minimaal één lid van de raad van toezicht te beschikken over expertise op het terrein van het (voortgezet) onderwijs. 6.
Profiel van de voorzitter van de raad van toezicht
Voor de voorzitter gelden in aanvulling op het profiel van een lid van de raad van toezicht onder punt 5 de volgende specifieke eisen: Voldoende mate van beschikbaarheid (circa het dubbele van een gewoon lid) Bewustzijn van de specifieke rol als regisseur van het toezichtproces, als eerstverantwoordelijke voor de evenwichtige samenstelling van de raad van toezicht en voor het functioneren van de raad en zijn leden en als bewaker van de collegialiteit Goede vergadertechnische voorzitter Natuurlijk gezag Bekwaam in het hanteren van de verschillende rollen van de raad van toezicht Integrerende kwaliteiten Kwaliteiten op het gebied van conflicthantering Diplomatieke en onderhandelingskwaliteiten In staat zich te verplaatsen in de belevingswereld van de bestuurder in crisissituaties in relatie tot de positie van andere betrokkenen Persoonlijke “fit” met de bestuurder (wederzijds vertrouwen en respect, geen rivaliteit), waarbij de kritische dialoog niet uit de weg wordt gegaan.
Hoofdstuk 11: Selectie en benoemingsprocedure raad van toezicht De raad van toezicht functioneert als een toezichthoudend team. Dat betekent dat de raad van toezicht zoveel mogelijk als een eenheid opereert, waarbinnen alle benodigde deskundigheden en achtergronden zijn vertegenwoordigd. Een goed samengestelde en op elkaar ingespeelde raad van toezicht is een belangrijke voorwaarde voor de interne checks and balances in de top van de organisatie. Dit hoofdstuk bevat de wijze van selectie van leden van de raad van toezicht, waarbij de nadruk ligt op het vormen van een goed toezichts-team met een breed draagvlak binnen de organisatie. 1. De raad van toezicht beraadt zich ingeval van een (te verwachten) vacature over de samenstelling van de raad en over de aanwezigheid van de noodzakelijke expertise en deskundigheden, mede gelet op de ontwikkelingen die relevant zijn voor rsg Simon Vestdijk. De raad van toezicht formuleert naar aanleiding van dit beraad een nadere specificatie van het profiel voor de vacature als bedoeld in artikel 9 van de statuten. 2. Indien van toepassing voert de voorzitter van de raad van toezicht overleg met het orgaan dat gerechtigd is conform artikel 9, vierde lid, van de statuten een bindende voordracht te doen voor benoeming van een kandidaat in de (te) ontstane vacature. Het overleg betreft zowel het onder 1 bedoelde profiel voor de kandidaat als de voor selectie te volgen procedure. 3. Indien het voordragende orgaan kiest voor een selectiecommissie wordt de navolgende procedure gevolgd. Deze procedure wordt ook gevolgd in die gevallen dat de raad van toezicht zelf het voordragende orgaan is. 4. De raad van toezicht stelt een selectiecommissie in. In ieder geval nodigt de raad van toezicht de MR dan wel de oudergeleding uit om een lid voor de selectiecommissie voor te dragen. De bestuurder is adviserend lid van de selectiecommissie. 5. De selectiecommissie past het geformuleerde profiel toe bij de selectie van kandidaten. 6. De selectiecommissie wijst de voorzitter van de selectiecommissie aan. Het secretariaat van de raad van toezicht staat de commissie bij de uitvoering van de werkzaamheden bij. 7. Ter zake van elke vacature wordt in ieder geval een oproep gedaan in een plaatselijk of regionaal dagblad. 8. De selectiecommissie bepaalt de eigen werkwijze en waarborgt de vertrouwelijkheid van de kandidaten en van de door de kandidaten verstrekte gegevens. 9. De selectiecommissie besluit bij consensus over de voor te dragen kandidaat. Een kandidaat die de unanieme steun heeft van de selectiecommissie wordt vervolgens door het voordragende orgaan bindend voorgedragen aan de gemeenteraad van Harlingen. 10. Ontbreekt consensus in de selectiecommissie dan wordt geen gezamenlijke kandidaat voorgedragen, maar wordt het voordragende orgaan geïnformeerd over de selectie. Het voordragende orgaan maakt vervolgens zelf een keuze en doet een bindende voordracht aan de gemeenteraad van Harlingen.
Hoofdstuk 12: Rooster van aftreden Raad van Toezicht Benoemd
Aftr./herb.
Aftredend
M. Schellenberg (op voordracht van oudergeleding MR)
01-06-2009
01-06-2013
01-06-2017
R. Veenstra (op voordracht van bestuur)
01-01-2009
01-01-2013
01-01-2017
B. van Wagtendonk (op voordracht van bestuur)
01-01-2009
01-01-2013
01-01-2017
V. Weewer-Krikke (op voordracht bestuur)
01-08-2012
01-08-2016
01-08-2020
F. Burkels (op voordracht oudergeleding MR)
01-01-2014
01-01-2018
01-01-2022
Hoofdstuk 13: Vergoedingsregeling Raad van Toezicht De vergoeding voor leden van de raad van toezicht is sinds 2013 gesteld op 200 euro per vergadering. Met ingang van 1 januari 2014 wordt deze vergoeding verhoogd met 50 euro per vergadering. Het is mogelijk een jaar later nog één keer een zelfde verhoging per vergadering dor te voeren. De vergoeding voor de voorzitter is gelijk aan anderhalf maal de vergoeding van de andere leden van de raad van toezicht. Uitgangspunt bij de toekenning van de vergoeding is dat er 6 vergaderingen per jaar worden gepland. In een jaar dat sprake is van een vacature bestuurder kan een groter aantal te declareren vergaderingen vastgesteld worden.
Hoofdstuk 14: Procedure zelfevaluatie Raad van Toezicht In artikel 21 van het reglement van de raad van toezicht is bepaald dat de raad van toezicht minimaal eenmaal per twee jaar het functioneren van de raad als geheel en het functioneren van de individuele leden bespreekt. In het jaarverslag doet de raad van toezicht beknopt verslag van deze interne evaluatie van het eigen functioneren. Dit is een uitwerking van artikel 11, lid 2 van de Code goed onderwijsbestuur in het voortgezet onderwijs van de VO-raad. Procedure zelfevaluatie Voor de zelfevaluatie volgt de raad van toezicht de volgende procedure: In de jaaragenda van de raad van toezicht wordt een vergadering gepland, waarop de bespreking van het eigen functioneren zal plaatsvinden. Deze bespreking vindt plaats buiten aanwezigheid van de bestuurder. In de vergadering van de raad van toezicht voorafgaand aan de evaluatiebijeenkomst wordt besproken op welke wijze de zelfevaluatie wordt voorbereid. In ieder geval wordt de bestuurder gevraagd om voorafgaand aan de evaluatiebespreking zijn mening over het
functioneren van de raad van toezicht te geven en eventuele verbeterpunten aan te dragen. De raad van toezicht maakt ter objectivering van de zelfevaluatie periodiek gebruik van externe evaluatie. Bij de uitvoering van de interne evaluatie dient de voorzitter van de raad van toezicht te waarborgen dat ieder individueel lid van de raad van toezicht de mogelijkheid heeft om zich te uiten over het eigen functioneren, het functioneren van andere leden en de raad van toezicht als geheel, inclusief eventuele consequenties die hieraan verbonden moeten worden. Naar aanleiding van zelfevaluatie formuleert de raad van toezicht in voorkomende gevallen ontwikkelpuntenpunten, of spreekt een verbetertraject af. De conclusies van de zelfevaluatie worden besproken met de bestuurder. In het jaarverslag wordt op beknopte wijze melding gemaakt van de zelfevaluatie en de belangrijkste conclusies.
De volgende onderwerpen komen in ieder geval aan de orde tijdens de evaluatiebespreking:
het functioneren van de raad van toezicht als geheel en de conclusies die hieraan moeten worden verbonden; het functioneren van de individuele leden van de raad van toezicht en de conclusies die hieraan moeten worden verbonden; het gewenste profiel van de raad van toezicht, waaronder de samenstelling en de competenties binnen de raad van toezicht; de betrokkenheid van leden van de raad van toezicht bij het toezicht, waaronder de frequentie van afwezigheid en aanwezigheid bij vergaderingen van de raad van toezicht; de relatie van de raad van toezicht tot de bestuurder.
Hoofdstuk 15: Toezichtkader Raad van Toezicht De raad van toezicht houdt integraal toezicht, dat wil zeggen op alle aspecten van de stichting en de onderwijsorganisatie en daarbij alle relevante belangen in overweging nemend. De raad richt zich daarbij naar het belang van de stichting, het belang van de onderwijsorganisatie die door de stichting in stand wordt gehouden en het belang van de samenleving. De raad let daarbij in het bijzonder op de wijze waarop inhoud wordt gegeven aan de openbare identiteit, zoals bedoeld in artikel 42 van de Wet op het voortgezet onderwijs. De raad toetst de afwegingen die de bestuurder heeft gemaakt en of deze daarbij alle relevante belangen heeft meegenomen. De raad van toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het handboek Governance. De raad van toezicht maakt bij de uitoefening van het integraal toezicht gebruik van een toezichtkader. Het toezichtkader bestaat uit een lijst van aandachtsgebieden met de punten waarop de raad van toezicht het beleid en de besluiten van de bestuurder toetst. De toetsingspunten zijn in de vorm van vragen voor de raad van toezicht geformuleerd.
Identiteit Wordt inhoud gegeven aan de wettelijke eisen met betrekking tot de openbare identiteit (algemene toegankelijkheid, actieve pluriformiteit) en waaruit blijkt dat? Wordt inhoud gegeven aan de missie van rsg Simon Vestdijk en waaruit blijkt dat? Strategie Is er een helder en goed gefundeerd strategisch kader voor de komende jaren? Is de strategie aangepast aan actuele ontwikkelingen?
Is het beleid en zijn de voorstellen van de bestuurder gericht op het realiseren van de ontwikkelde strategie?
Dialoog met de interne stakeholders Is het beleid tot stand gekomen in dialoog met de interne stakeholders, te weten: leerlingen ouders, leidinggevenden en personeel en met hun formele vertegenwoordigers in de medezeggenschapsraad? Draagt het beleid bij aan een open klimaat dat deze interne dialoog bevorderd? Dialoog met de samenleving Is bekend welke vragen naar specifieke onderwijsvoorzieningen leven in het voedingsgebied van rsg Simon Vestdijk en wordt daar goed op ingespeeld? Draagt het beleid bij aan het draagvlak van rsg Simon Vestdijk binnen de lokale samenleving? Levert rsg Simon Vestdijk een duidelijk zichtbare bijdrage aan de lokale samenleving? Zijn er structurele en goede contacten met alle relevante partners rond de stichting en de school, waaronder de gemeenten in het voedingsgebied? Is er een goede formele verantwoordingsrelatie met de gemeente Harlingen? Uitvoering Zijn beleidsvoorstellen getoetst op uitvoerbaarheid? Zijn beleidsvoorstellen voorzien van een onderbouwd implementatieplan? Is voorzien in evaluatie van beleid en wordt dit ook uitgevoerd? Risicomanagement Neemt de bestuurder het “no surprise principe” in acht? Zijn de risico’s van het beleid van rsg Simon Vestdijk in kaart gebracht en geclassificeerd? Zijn er maatregelen genomen om de risico’s van het beleid te minimaliseren? Financiële positie Worden de financiële middelen van rsg Simon Vestdijk zo ingezet dat deze optimaal bijdragen aan de realisatie van de strategische doelstelling van de organisatie? Zijn de financiële gevolgen van beleidsvoorstellen gedekt binnen de (meerjaren)begroting? Draagt het beleid bij aan een financieel gezonde huishouding van de organisatie? Personeel Hebben beleidsvoorstellen voldoende steun van de medewerkers die ze moeten uitvoeren? Zijn de medewerkers voldoende toegerust om het beleid uit te voeren? Realisatie (jaar)afspraken Passen de voorstellen van de bestuurder binnen de (jaar)afspraken gemaakt tussen de raad van toezicht en de bestuurder?
Hoofdstuk 16: Raamwerk jaarplanning Raad van Toezicht vergadermoment Februari April / mei Juni
September November
onderwerpen • Thema • Bespreking en vaststelling jaarrekening en jaarverslag • Afspraken over zelfevaluatie (t.b.v. septembervergadering) (volgens vast te stellen cyclus) • Afspraken over beoordeling bestuurder (t.b.v. septembervergadering) (volgens vast te stellen cyclus) • Zelfevaluatie RvT (volgens vast te stellen cyclus) • Beoordeling bestuurder • (herijking) strategisch beleidsplan • Bespreking en goedkeuring begroting volgend jaar (mede als uitwerking van het strategisch beleidsplan) • Jaarafspraken RvT met de bestuurder voor het volgende jaar (of in junivergadering)
Toelichting 1. In de april/meivergadering moet in ieder geval de jaarrekening en het jaarverslag worden vastgesteld in verband met indiening bij OC&W. De accountant verstrekt een toelichting op zijn bevindingen. 2. In de septembervergadering vindt één keer in de twee jaar de zelfevaluatie plaats van de RvT en de beoordeling van de bestuurder. Het lijkt logisch om deze evaluaties tijdens dezelfde vergadering te plannen. (Procedurele) voorbespreking van de evaluatie en beoordeling vinden in de juni-vergadering plaats. 3. In december moet de begroting voor het volgende jaar worden vastgesteld. Het is logisch om hieraan voorafgaand het strategisch beleid (waar de begroting idealiter een uitwerking van is) te herijken. In dezelfde vergadering kunnen tevens de afspraken met de bestuurder worden gemaakt over zijn doelstelling voor het komende jaar. 4. Voor de februarivergadering is geen voorgeschreven onderwerp geprogrammeerd. Deze vergadering kan worden benut voor bespreking van een thema. Als er geen dringende zaken aan de orde zijn kan eventueel een vergadering uitvallen of als reservevergadering worden ingepland. 5. Gebruikelijk is dat als vast onderdeel van de vergaderingen de raad van toezicht door de bestuurder wordt bijgepraat over de relevante ontwikkelingen en in dat kader de klankbordfunctie kan uitoefenen. Afhankelijke van de afspraken zal er ook een rapportage van de voortgang van de zaken en de uitvoering van de begroting plaatsvinden. De raad van toezicht kan dan een vinger aan de pols houden. 6. Incidenteel zal de raad van toezicht gevraagd worden om besluiten van de bestuurder goed te keuren als de statuten dat voorschrijven (bijvoorbeeld een statutenwijziging). Ook de herbenoeming of selectie van nieuwe leden van de raad van toezicht zal periodiek langskomen in een vergadering van de raad.
Hoofdstuk 17: Besluiten bestuurder onderworpen aan goedkeuring Statutaire positie bestuurder De bestuurder heeft op grond van de statuten de positie van bevoegd gezag van rsg Simon Vestdijk. Voor een aantal besluiten heeft de bestuurder de goedkeuring van de raad van toezicht nodig. De besluiten die aan goedkeuring van de raad van toezicht en de gemeenteraad zijn onderworpen worden in het onderstaande schema opgesomd. Besluiten bestuurd onderworpen aan de goedkeuring van
RvT
Begroting
X
Jaarrekening
X
Opheffing school Opheffen nevenvestiging in een andere gemeente dan die van de hoofdvestiging
X
gemeenteraad
X
X Desbetreffend gemeentebestuur
Statutenwijziging
X
X
Ontbinding stichting
X
X
Juridische fusie en splitsing Afsluiten van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding, bezwaring van registergoederen
X
X
X
1)
Vaststelling van de missie en het strategisch beleid
X
Borgstelling of zekerheidstelling voor een schuld van een ander
X
Financiële verplichtingen buiten de begroting boven een bepaald bedrag
X
Ontslag aanmerkelijk aantal medewerkers
X
Ingrijpende wijziging arbeidsomstandigheden aanmerkelijk aantal medewerkers
X
Aanvraag faillissement of surséance van betaling
X
Aangaan of verbreken duurzame samenwerking Vaststellen, wijzigen of intrekken van het handboek Governance, waarvan in ieder geval het managementstatuut deel uitmaakt
X
1)
X
Voor het vervreemde, verhuren, of bezwaren met een zakelijk recht van schoolgebouwen en terreinen is in de regel toestemming van de gemeente nodig op grond van de artikelen 76q en 76s WVO.
Hoofdstuk 18: Profiel bestuurder 1. Inleiding Bij de invoering van het raad van toezichtmodel wordt een scheiding aangebracht tussen de bestuurlijke en de toezichthoudende bevoegdheden binnen de onderwijsorganisatie. De bestuurlijke bevoegdheden worden gelegd bij de bestuurder, de toezichthoudende bevoegdheden bij de raad van toezicht. Op grond van de statuten is voor zowel de leden en voorzitter van de raad van toezicht als voor de bestuurder een profielschets uitgewerkt. De profielschets van de bestuurder moet zowel aansluiten bij die van de raad van toezicht als passen bij het gehanteerde interne besturingsmodel, zoals neergelegd in het managementstatuut. Een verdere detaillering van het profiel kan aan de orde zijn als moet worden overgegaan tot het vervullen van een vacature voor bestuurder. In deze nadere detaillering kunnen kwaliteiten en eigenschappen worden meegenomen die passen bij de ontwikkelingsfase waarin de organisatie op dat moment verkeert en bij specifieke uitdagingen, intern of extern, waarmee de organisatie wordt geconfronteerd. Het is de taak van de raad van toezicht om deze detaillering aan te brengen (artikel 7, lid 3 van de statuten). 2. Taken en verantwoordelijkheden van de bestuurder a) Het overeenkomstig de statuten en het handboek Governance organiseren van de interne bestuurlijke processen, zodat sprake is van goed onderwijsbestuur. b) Het structureren, ontwikkelen en besturen van de onderwijsorganisatie op een wijze dat de wettelijke en statutaire doelstellingen en de missie van de organisatie worden gerealiseerd. c) Het bepalen van het strategisch beleid en de daarop gebaseerde concrete doelstellingen. d) Het leiding geven aan de sectordirecteuren; e) Het intern en extern representeren en positioneren van de stichting gericht op het creëren van draagvlak in de samenleving en bij belanghebbende groepen en instanties. f) Het informeren over het beleid en afleggen van (verticale) verantwoording aan de raad van toezicht zoals beschreven in de statuten en het handboek Governance, waaronder het vragen van goedkeuring op de daarvoor in aanmerking komende besluiten en documenten. g) Het op stichtingsniveau tot stand brengen van een dialoog met de samenleving en het afleggen van (horizontale) verantwoording. 3. De interne besturingsfilosofie De besturingsfilosofie is uitgewerkt in het managementstatuut. De bestuurlijke verantwoordelijkheden liggen bij de bestuurder. Naast de verantwoordelijkheden voor de structuur- en proceskant van de organisatie is de bestuurder ook degene die het strategisch beleid bepaalt en de daarop gebaseerde operationele verantwoordelijkheid van de sectordirecteuren. De sectordirecteuren hebben een mandaat, waarvan de begrenzingen zijn aangegeven in het managementstatuut, om hun opdracht te realiseren. De bestuurder evalueert en beoordeelt de resultaten. Het bepalen van de opdracht en het evalueren van de resultaten is onderwerp van onderling overleg tussen de bestuurder en elke van de sectordirecteuren. Het hier geschetste besturingsmodel vereist voldoende inhoudelijke deskundigheid van de bestuurder om de concrete doelstellingen van de locatie te kunnen bepalen, deze in overleg met de sectordirecteur te kunnen specificeren en de realisatie achteraf te kunnen beoordelen.
Tegelijkertijd moet de bestuurder in deze besturingsfilosofie afstand kunnen houden tot de operationele uitvoering op de locaties. Dat is een typische verantwoordelijkheid van de sectordirecteur. Lopende de uitvoering houdt de bestuurder de vinger aan de pols en treedt op als sparringpartner voor de sectordirecteuren. 4. Profiel bestuurder Het bovenstaande leidt tot de volgende essentiële kwaliteiten van de bestuurder: Stategisch vermogen, om de koers van de organisatie te kunnen uitzetten. Kennis van het (voortgezet) onderwijs, om de strategische koers naar concrete doelstellingen voor de locaties te kunnen vertalen en de realisatie te kunnen beoordelen. Overtuigingskracht, om zowel de raad van toezicht, de leidinggevenden en medewerkers in de organisatie en externe partners aan de strategie te kunnen committeren. Rolbewustzijn, om in de verschillende situaties rolvast te kunnen opereren. Gevoel voor de publieke zaak, om een geloofwaardig gesprekspartner te kunnen zijn van de gemeente en om het openbaar onderwijs intern en extern te kunnen profileren. Bindend vermogen, om mensen en belangen aan rsg Simon Vestdijk te committeren. Doortastendheid, om als het nodig is knopen door te hakken. Empatisch vermogen. Overige leiderschapskwaliteiten die passen bij de context en de ontwikkelingsfase van rsg Simon Vestdijk.
Hoofdstuk 19: Selectieprocedure bestuurder Ingeval een vacature ontstaat van bestuurder wordt de volgende selectie- en benoemingsprocedure gehanteerd: a. De raad van toezicht beraadt zich over de noodzakelijke competenties en expertise van de nieuwe bestuurder, gelet op de ontwikkelfase van de organisatie en met het oog op de ontwikkelingen en uitdagingen voor de komende jaren. b. De raad van toezicht formuleert naar aanleiding van dit beraad een nadere specificatie van het profiel voor de vacature als bedoeld in artikel 7, derde lid van de statuten. c. De raad van toezicht stelt een selectiecommissie in en bepaalt daarvan de samenstelling. In ieder geval nodigt de raad van toezicht zowel de oudergeleding als de personeelsgeleding van de MR uit om elk een lid voor de selectiecommissie voor te dragen, alsmede een vertegenwoordiging uit de directie. d. De selectiecommissie past het door de raad van toezicht geformuleerde profiel toe bij de selectie van kandidaten. e. De raad van toezicht wijst de voorzitter of een lid van de raad van toezicht als voorzitter van de selectiecommissie aan. Het secretariaat van de raad van toezicht staat de commissie bij de uitvoering van de werkzaamheden bij. f. Desgewenst kan de raad van toezicht een extern adviseur aan de selectiecommissie toevoegen. g. De raad van toezicht bepaalt de werkwijze van de selectiecommissie en waarborgt de vertrouwelijkheid van de kandidaten en van de door de kandidaten verstrekte gegevens. h. De selectiecommissie besluit over de voordracht van een bestuurder aan de raad van toezicht. i. De raad van toezicht voert een gesprek met de voorgedragen kandidaat en toetst de door de selectiecommissie voorgedragen kandidaat aan het vastgestelde profiel. Bij een positieve beslissing vindt een arbeidsvoorwaardengesprek plaats met de kandidaat en volgt benoeming wanneer met de kandidaat overeenstemming wordt bereikt.
Hoofdstuk 20: Arbeidsvoorwaarden en onkostenvergoedingen bestuurder 1. Arbeidsvoorwaardenpakket De raad van toezicht is belast met het vaststellen van de bezoldiging en onkostenvergoedingen van de bestuurder en de raad van toezicht hanteert hierbij de voor de sector voortgezet onderwijs bepaalde of geadviseerde beloningsnormen. Dit betekent dat voor de bestuurder de arbeidsvoorwaarden conform de cao/vo worden toegepast. 2. Onkostenvergoedingen Rsg Simon Vestdijk verstrekt de bestuurder de faciliteiten die noodzakelijk zijn voor een goede functievervulling. Voor de omvang van deze faciliteiten wordt aangesloten bij de huidige praktijk. De onkosten die de bestuurder maakt worden vergoed op basis van declaratie. De accountant beoordeelt als onderdeel van de jaarlijkse controle van de jaarrekening het declaratiegedrag van de bestuurder en rapporteert hierover aan de voorzitter van de raad van toezicht.
Hoofdstuk 21: Beoordelingskader bestuurder De raad van toezicht heeft de werkgeversrol met betrekking tot de bestuurder. De raad van toezicht maakt periodiek met de bestuurder afspraken over algemene beleidsdoelstellingen en aandachtpunten voor de komende periode. De raad van toezicht bespreekt minimaal één maal per jaar het functioneren van de bestuurder. Dit vindt plaats buiten aanwezigheid van de betrokkene. Bij de beoordeling van het functioneren van de bestuurder maakt de raad van toezicht gebruik van het onderstaande beoordelingskader. De voorzitter van de raad van toezicht bespreekt deze beoordeling met de bestuurder. De conclusies van deze bespreking worden schriftelijk vastgelegd. Het volgende beoordelingskader wordt door de raad van toezicht toegepast. Strategievorming
De bestuurder beschikt over een consistente en duidelijke visie en weet deze ook goed te communiceren naar alle betrokkenen in en om de organisatie. De bestuurder heeft in voldoende mate draagvlak voor de strategie verworven. De bestuurder heeft de strategische visie in voldoende mate omgezet in beleid. De bestuurder heeft de geformuleerde doelstellingen in voldoende mate gerealiseerd.
Leiding geven aan de organisatie
De bestuurder heeft zorg gedragen voor een transparante organisatiestructuur waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van leiding en medewerkers helder zijn beschreven. De bestuurder heeft een effectief team van leidinggevenden gevormd dat op zijn taak berekend is. De bestuurder heeft zorg gedragen voor een goede planning en control cyclus waarmee strategie naar beleid en acties wordt vertaald en waarvan de voortgang periodiek kan worden gevolgd en de resultaten na afloop worden geëvalueerd. Doelstellingen en middelen zijn daarbij gekoppeld. De organisatie is in control.
Relatie met de raad van toezicht
De bestuurder onderhoudt een constructieve relatie met de raad van toezicht. De bestuurder maakt effectief gebruik van de kennis en ervaring van de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht heeft hierdoor een duidelijke meerwaarde voor rsg Simon Vestdijk. De raad van toezicht wordt goed geïnformeerd over alle belangrijke zaken die spelen in en rond rsg Simon Vestdijk.
Relatie met interne en externe stakeholders
De bestuurder weet de organisatie effectief te profileren bij leerlingen, ouders, personeel en externe belanghebbenden. De bestuurder onderhoudt een waardevol netwerk met relevante instanties en personen. In het belang van doorlopende leerlijnen voor leerlingen zijn goed afspraken gemaakt met andere onderwijsinstellingen.
Bedrijfsvoering
De bedrijfsvoering voldoet aan professionele standaarden. De begroting wordt uitgevoerd. Omvangrijke afwijkingen van de begroting worden tijdig en met een onderbouwing aan de raad van toezicht gemeld. Over de voortgang tijdens het jaar wordt periodiek gerapporteerd.
Realisatie doelstellingen
De doelstellingen zoals afgesproken tussen raad van toezicht en bestuurder zijn in voldoende mate gerealiseerd.
Hoofdstuk 22: Interne besturingsfilosofie Binnen rsg Simon Vestdijk wordt gestreefd naar een professionele cultuur. Centraal daarbij staan eigenaarschap en betrokkenheid van de medewerkers. We vinden dat de medewerkers zich betrokken moeten (kunnen) voelen bij de ontwikkelingen in de school. Hiervoor is het noodzakelijk dat de communicatie goed verloopt en dat er een duidelijke organisatiestructuur met teams is. We vinden het belangrijk dat we elkaar binnen de school durven aanspreken op gedrag en effectieve feed-backs geven en ontvangen. We realiseren ons dat dit durf en inzet van de medewerkers vraagt en tijd kost. We gaan uit van vrijheid in gebondenheid: binnen de algemene kaders hebben de sectoren en afdelingen, en uiteindelijk ook de medewerkers, hun eigen verantwoordelijkheid. De bestuurder schetst het perspectief en de richting die wordt bepaald door de vastgelegde doelstellingen in het verlengde van de missie. De sectordirecteuren en de teamleiders zullen zich vooral bezighouden met de geformuleerde doelstellingen, de randvoorwaarden, de procesgang en de voorwaarden die nodig zijn om deze te bereiken (het hoe). De teams, vakgroepen en individuele medewerkers richten zich in hoofdlijnen op het bereiken van die doelstellingen en op welke manieren dat het beste lukt (het wat). De grootste groep medewerkers, de docenten, zullen zich dus richten op hoe ze zo goed mogelijk les geven en wat voor middelen en ondersteuning daarbij nodig zijn. We vinden het van belang dat er uitwisseling plaats vindt tussen ‘hoe’ en ‘wat’, in de eerste plaats de docenten en de teamleiders. Onderwijzend personeel is mede-eigenaar van het ‘wat’, terwijl de teamleiders vanuit het ‘hoe’ een coachende rol hebben. Onderwijs ondersteunend personeel heeft een dienstbare en faciliterende rol in dit onderwijsproces. Het strategisch beleidsplan vormt , zoals hierboven aangegeven het kader voor de ontwikkeling van de rsg Simon Vestdijk. De leden van de schoolleiding, sectordirecteuren en teamleiders, zijn verantwoordelijk voor het vertalen van dit plan in de jaarlijkse planning. Zij doen dit in overleg en in samenspraak met hun geledingen en hun directe belanghebbenden (bijvoorbeeld toeleverend en afnemend onderwijs). In dit plan is vastgesteld dat onderwijs een dynamisch proces is. Dynamiek brengt verandering met zich mee, die niet op zich zelf staat, maar wordt aangewend om de onderwijskwaliteit te verbeteren, waarmee we ook de belangrijkste doelstelling hebben benoemd. In het Jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de realisatie van de doelen. De bestuurder draagt als bevoegd gezag eindverantwoordelijkheid voor de school en gaat na wat er voor afspraken gemaakt moeten worden met de sectordirecteuren. Zij op hun beurt maken afspraken met de teamleiders. De bestuurder initieert, stimuleert en draagt uit om de in het beleidsplan vastgestelde ambities te realiseren.
Hoofdstuk 23: Organisatieschema Organisatieschema
MR
instemming/advies
Bestuurder
toezicht
Raad van Toezicht O.O.P
Sectordirecteur vmbo
Sectordirecteur Mavo/Havo/Atheneum
Teamleiders
Teamleiders
docententeams
docententeams
O.O.P
O.O.P
O.O.P
Hoofdstuk 24: Management en mandatering Algemeen deel RSG Simon Vestdijk kent een statutair bestuurder die het bevoegd gezag van de onderwijsorganisatie vormt. De bestuurder legt verantwoording af aan de Raad van toezicht. De toezichthoudende bevoegdheden van de raad van toezicht zijn in de statuten van de Stichting en in hoofdstuk 2 van het Handboek Governance van RSG Simon Vestdijk vastgelegd. De bestuurder is verantwoordelijk voor de strategie van de gehele organisatie en geeft daarbij leiding aan de sectordirecteuren. In dit hoofdstuk wordt de positie van de sectordirecteuren in relatie tot de bestuurder verhelderd. Daarbij gaat het over de bevoegdheden en verantwoordelijkheden, maar ook over de wijze waarop het overleg van de directeuren en de bestuurder is geregeld en hoe de gesprekscyclus van de bestuurder met de individuele sectordirecteuren wordt vormgegeven. In dit hoofstuk wordt onderscheid gemaakt tussen de taken en bevoegdheden in organisatorische zin en de bevoegdheden in juridische zin. Bij taken en bevoegdheden in organisatorische zin gaat het om het leiding geven aan één van beide sectoren van de organisatie, om het leiding geven aan het onderwijsondersteunend personeel én om het bijdragen aan het beleid van de gehele organisatie. Het gaat hier om het organisatorisch functioneren. Daarnaast kan de sectordirecteur de formele bevoegdheid hebben om rechtshandelingen namens de bestuurder te verrichten die bindend zijn voor de Stichting waar de school deel van uitmaakt. Het gaat dan om formele rechtshandelingen ten opzichte van leerlingen, personeelsleden en rechtshandelingen in het economisch verkeer. We duiden deze bevoegdheid om namens het bestuur rechtshandelingen te verrichten aan als mandaat. Deze formele mandaten van de directeuren worden expliciet geregeld, zodat daarover geen twijfel kan bestaan in eventuele juridische procedures. Voor deze mandaten geldt de regel dat de functionaris slechts gemandateerd is, voor zover deze mandaten expliciet zijn toegekend. Voor de interne organisatorische bevoegdheden van de sectordirecteur wordt als uitgangspunt het zogeheten “policy governance model” van John Carver gebruikt. In dit besturingsmodel heeft de sectordirecteur een bepaalde opdracht, die verder wordt gespecificeerd in de jaarlijkse afspraken, en mag de sectordirecteur voor de realisatie van deze opdracht alle hem ter beschikking staande middelen gebruiken, voor zover die niet zijn ingekaderd of begrensd. Het verschil tussen organisatorische bevoegdheden en juridische mandaten is als volgt te karakteriseren: De directeur is organisatorisch bevoegd, tenzij dit is uitgesloten of begrensd De directeur heeft een juridisch mandaat, mits dit expliciet is toegekend In dit hoofdstuk zijn de organisatorische bevoegdheden geregeld in deel A en de juridische mandaten in deel B, het managementstatuut.
Deel A. Intern organisatorische bevoegdheden Inleiding In dit deel worden de algemene uitgangspunten en de kaders/grenzen voor het gebruik van intern organisatorische bevoegdheden van de sectordirecteuren beschreven Op individueel niveau vindt er nog op twee manieren een verbijzondering plaats: in de eerste plaats in de vorm van jaarlijks managementafspraken, waarin de afspraken tussen bestuurder en de desbetreffende sectordirecteur voor een bepaalde periode (jaar) worden beschreven en in de tweede plaats in de vorm van een individuele functiebeschrijving. In de managementafspraken wordt de jaardoelstelling voor de sectordirecteur beschreven (“de opdracht”), de beschikbare middelen en de norm op basis waarvan het functioneren van de directeur (“is de opdracht gerealiseerd”) wordt beoordeeld. De functiebeschrijving heeft primair een arbeidsvoorwaardelijk doel: het bepalen van de functieschaal voor de desbetreffende functie. Voor de functiebeschrijving en waardering is een bepaald format voorgeschreven (fuwa/vo- systeem). De inhoud van de functiebeschrijving dient uiteraard te corresponderen met het managementstatuut. Uitgangspunten t.a.v. de organisatorische bevoegdheden van de sectordirecteuren Het uitgangspunt is dat de sectordirecteur bevoegd is om binnen zijn sector alles te doen of te laten doen wat nodig is om zijn opdracht, zoals beschreven in de managementafspraken, te realiseren. Aan dit uitgangspunt zijn beperkingen gesteld. Deze beperkingen zijn hieronder aangegeven. De beperkingen zijn negatief geformuleerd. Binnen de geformuleerde grenzen krijgt de sectordirecteur een opdracht mee die positief is geformuleerd en die is vastgelegd in de managementafspraken tussen sectordirecteur en bestuurder.
Algemene beperkingen a. Het is de sectordirecteur niet toegestaan om binnen de sector waarvoor deze verantwoordelijk is, handelingen te (laten) verrichten of praktijken of omstandigheden te tolereren, die in strijd zijn met het openbare karakter van de school, met de wet- en regelgeving of met de beginselen van voorzichtig en ethisch handelen, zoals die naar algemeen maatschappelijke opvattingen binnen een openbare school gehanteerd zouden moeten worden. b. De sectordirecteur mag niet handelen in strijd met de missie, het strategisch beleidsplan en de vastgestelde (beleids)kaders en procedures die gelden binnen RSG Simon Vestdijk. c. De sectordirecteur neemt geen beslissingen die van invloed zijn op de andere sector, dan na voorafgaand overleg met de andere sectordirecteur en met toestemming van de bestuurder. d. De sectordirecteur neem geen beslissingen zonder alle betrokken belangen te hebben afgewogen en zonder hierover met de betrokkenen te hebben gecommuniceerd. e. In die gevallen dat de sectordirecteur niet over de vereiste expertise beschikt om de consequenties van een beslissing te overzien, wint deze vooraf advies in bij een terzake deskundige adviseur. Dit geldt in ieder geval als de beslissing kan leiden tot juridische aansprakelijkheidsstelling door derden of tot substantiële rechtspositionele gevolgen voor personeelsleden. f. De sectordirecteur mag geen formele structurele verplichtingen ten opzichte van derde partijen aangaan namens het RSG Simon Vestdijk, indien daartoe geen expliciet mandaat is verstrekt.
g. De sectordirecteur staat niet toe dat anderen binnen de organisatie waarvoor hij direct of indirect verantwoordelijkheid draagt, de hiervoor en hierna genoemde grenzen overschrijden en neemt maatregelen om zulks te voorkomen. h. De sectordirecteur legt klagers niets in de weg om gebruik te maken van de mogelijkheden om een klacht in te dienen bij de bestuurder. Beperkingen t.a.v. leerlingen i.
j.
De sectordirecteur ziet erop toe dat de rechten van de leerlingen, conform het leerlingenstatuut en het privacyreglement, niet worden geschonden. In geval van schorsing of verwijdering van leerlingen worden de bestuurder, de leerplichtambtenaar en de inspectie geïnformeerd. De sectordirecteur staat niet toe dat de leerlingen voor situaties worden geplaatst die een onverantwoord risico met zich mee brengen voor de gezondheid, de veiligheid, het welzijn of de privacy van leerlingen.
Beperkingen t.a.v. ouders k. De sectordirecteur beperkt de ouders niet in hun mogelijkheden van participatie en medezeggenschap, conform het beleid van RSG Simon Vestdijk en het medezeggenschapsstatuut en het medezeggenschapsreglement conform de Wet Medezeggenschap Scholen. Beperkingen ten aanzien van het onderwijsbeleid l. De sectordirecteur is niet bevoegd om zonder toestemming van de bestuurder onderwijsafdelingen of leerwegen op te heffen of toe te voegen aan de sector. m. De sectordirecteur handelt niet in strijd met het examenreglement, de bevorderingsprocedure of het beleid m.b.t. de interne kwaliteitszorg. Beperkingen t.a.v. het personeel n. De sectordirecteur handelt niet in strijd met wettelijke regelingen, met de cao/vo, noch met de vastgestelde interne kaderregelingen, plannen en procedures met betrekking tot het personeel en organisatiebeleid. o. De sectordirecteur maakt geen gebruik van andere functies dan die zijn opgenomen in het voor RSG Simon Vestdijk vastgestelde functiebouwwerk, inclusief de bijbehorende functiebeschrijvingen en waarderingen. Beperkingen t.a.v. de middelen p. De sectordirecteur mag niet meer uitgeven dan het begrote jaarbudget dat aan de sectordirecteur is toegewezen aangevuld met eventuele extra inkomsten in het begrotingsjaar q. De sectordirecteur mag geen financiële verplichtingen voor komende jaren aangaan die niet zijn opgenomen in de meerjarenbegroting. r. De sectordirecteur handelt niet in strijd met de administratieve voorschriften die gelden binnen de onderwijsorganisatie, wat onder meer inhoudt dat geen bankrekening wordt geopend, gewijzigd of opgeheven zonder overleg met de bestuurder. s. De sectordirecteur heeft geen bevoegdheid om zonder expliciete toestemming van de bestuurder over te gaan tot het aankopen, verkopen, amoveren of huren van onroerend goed. t. De sectordirecteur mag de gebouwen en inventaris van de school niet aan derden in gebruik geven zonder een getekende gebruiksovereenkomst.
u.
De sectordirecteur handelt niet in strijd met de afspraken met betrekking tot de centrale inkoop die binnen de coöperatie Pompeblêd zijn gemaakt.
De locatiedirecteur handelt ingeval van twijfel bij de interpretatie van de gestelde beperkingen in de geest van dit document.
Deel B. Het managementstatuut In het managementstatuut zijn de formele mandaten van de sectordirecteuren om rechtshandelingen te verrichten namens de onderwijsorganisatie neergelegd. Een sectordirecteur heeft pas een formeel mandaat als dit mandaat in dit statuut expliciet is toegekend. Artikel 1: Begripsbepalingen In dit statuut wordt verstaan onder: a. bestuurder: het orgaan dat overeenkomstig de statuten de onderwijsorganisatie bestuurt en het bevoegd gezag van de instelling vormt. b. kerndirectie: het overleg van de bestuurder en de sectordirecteuren. c. sectordirecteur: degene die is aangesteld als sectordirecteur d. sectorleiding: het overleg tussen sectordirecteuren en teamleiders e. schoolleiding, de bestuurder, de sectordirecteuren en de teamleiders f. mandaat: de bevoegdheid om namens de bestuurder besluiten te nemen. g. raad van toezicht: het toezichthoudend orgaan genoemd in de statuten. h. statuten: de statuten van rsg Simon Vestdijk i. stichting: rsg Simon Vestdijk.
Artikel 2: Grondslag Dit statuut is het managementstatuut als bedoeld in artikel 32c van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).
Artikel 3: Taken en bevoegdheden van de bestuurder Lid 1. De bestuurder heeft tot taak om conform de statuten de onderwijsorganisatie te besturen en alle bevoegdheden van het bevoegd gezag uit te oefenen, voor zover deze in de statuten niet aan anderen zijn toegekend. Lid 2. De bestuurder heeft de algehele leiding over de organisatie-eenheden van de onderwijsorganisatie. Lid 3. De bestuurder legt verantwoording af aan de raad van toezicht zoals beschreven in de statuten. Lid 4. De bestuurder legt de besluiten waarvoor op grond van de statuten goedkeuring van de raad van toezicht en/of de gemeenteraad is vereist tijdig voor aan de raad van toezicht en/of de gemeenteraad.
Artikel 4: Taken en bevoegdheden van de sectordirecteur Lid 1. De sectordirecteur geeft onder verantwoordelijkheid van de bestuurder leiding aan één van de beide sectoren. Lid 2. De bestuurder kan de hem toekomende wettelijke bevoegdheden mandateren aan de sectordirecteur. De bestuurder kan voorwaarden verbinden aan de uitoefening van het mandaat. Lid 3. De sectordirecteur oefent de gemandateerde bevoegdheden uit namens de bestuurder. Lid 4. Besluiten van de sectordirecteur op basis van een mandaat van de bestuurder worden als volgt ondertekend: “De bestuurder van rsg Simon Vestdijk, namens deze, de sectordirecteur van …… (ondertekening) Lid 5. Het in de voorgaande leden genoemde mandaat wordt als bijlage 1 bij dit managementstatuut gevoegd. Lid 6. De bestuurder kan een besluit van de sectordirecteur dat strijdig is met het beleid of het belang van de onderwijsorganisatie, of dat is genomen buiten het verstrekte mandaat, schorsen dan wel vernietigen. Van een dergelijk besluit wordt mededeling gedaan in de kerndirectie. Lid 7. Bij afwezigheid van de ene sectordirecteur oefent de andere sectordirecteur gemandateerde bevoegdheden uit. De bestuurder kan aan de uitoefening voorwaarden verbinden. Besluiten worden door de plaatsvervanger als volgt ondertekend: “De bestuurder van rsg Simon Vestdijk namens deze, de sectordirecteur van …. (ondertekening) Lid 8. Voor de dagelijkse gang van zaken treedt één van de daarvoor aangewezen leden van de sectorleiding als plaatsvervanger op. Ingeval besluiten moeten worden genomen die de dagelijkse gang van zaken overstijgen is de aanwezige sectordirecteur bevoegd om deze besluiten te nemen. In ieder geval het besluit om een leerling te verwijderen valt onder de besluiten die de dagelijkse gang van zaken overstijgen en dus onder de bevoegdheid van een sectordirecteur.
Artikel 5: Regeling toedeling, bestemming en aanwending bekostiging Ter uitvoering van artikel 32c, eerste lid, tweede volzin van de Wet op het voorgezet onderwijs geldt dat de regeling voor de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging onderdeel vormt van de reguliere budgetcyclus van rsg Simon Vestdijk. In het kader van deze budgetcyclus doen de sectordirecteuren jaarlijks voorstellen voor de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging met betrekking tot de sector waaraan zij leiding geven.
Artikel 6: Slotbepalingen 1. Dit gewijzigde statuut treedt in werking op 1 augustus 2015. 2. Intrekking, wijziging of uitbreiding van dit gewijzigde statuut geschiedt bij afzonderlijk besluit van de bestuurder na goedkeuring van de raad van toezicht. 3. In gevallen waarin dit managementstatuut niet voorziet, beslist de bestuurder. 4. De bestuurder draagt er zorg voor dat een exemplaar van het managementstatuut op de vestigingen ter inzage ligt op een voor een ieder toegankelijke plaats. De bestuurder zendt een exemplaar van het managementstatuut alsmede van elke wijziging ter kennisneming aan de inspectie. Aldus vastgesteld door de bestuurder, na bespreking met de sectordirecteuren en na ingewonnen advies van de medezeggenschapsraad.
Harlingen, juni 2015 Marja de Jonge
Mandatenlijst sectordirecteuren Deze lijst bevat de mandaten van de sectordirecteuren van de onderwijsorganisatie zoals bedoeld in artikel 4 van het managementstatuut van de onderwijsorganisatie. Nr.
Bevoegdheden die zijn gemandateerd aan de Nadere voorwaarden voor de uitoefening van het sectordirecteur mandaat
1
De toelating van leerlingen
Bij de toelating van leerlingen hanteert de sectordirecteur de daarvoor binnen de onderwijsorganisatie geldende regels en normen
2
De bevordering van leerlingen
De sectordirecteur past bij een besluit over het al dan niet bevorderen van een leerling de daarvoor binnen RSG Simon Vestdijk geldende regels en normen toe
3
De schorsing van leerlingen
De sectordirecteur meldt elke schorsing van een leerling aan de leerplichtambtenaar en aan de inspectie van het onderwijs. De sectordirecteur is bevoegd om het mandaat om een leerling tot maximaal 1 dag te schorsen in ondermandaat te geven aan een van de teamleiders uit de sector. Voor een schorsing op basis van dit ondermandaat geldt dezelfde meldingsprocedure als hierboven genoemd.
4
Het verwijderen van leerlingen
De sectordirecteur meldt elke verwijdering van een leerling aan de bestuurder, de leerplichtambtenaar en aan de inspectie van het onderwijs. De sectordirecteur past de checklist verwijdering leerlingen (bijlage 2) toe.
5
Het optreden als voorzitter van de examencommissie
Dit mandaat omvat ook het ondertekenen van de diploma's.
6
Het uitoefenen van de werkgeversbevoegdheden m.b.t. het onderwijzend en onderwijs ondersteunend personeel, met uitzondering van:
De sectordirecteur pas de “checklist personeel” (bijlage 3) toe.
Besluiten met rechtspositionele consequenties, zoals aanstelling, ontslag en bevordering Het inzetten van personeel ten aanzien waarvan rechtspositionele verplichtingen kunnen ontstaan, met inbegrip van uitzendkrachten. De voorbehouden bevoegdheden berusten bij de bestuurder. De sectordirecteur is gemandateerd om disciplinaire maatregelen ten aanzien van het
personeel te treffen, met uitzondering van disciplinair ontslag. 7
Het aangaan van verplichtingen binnen de Voor uitgaven buiten de goedgekeurde begroting en voor goedgekeurde begroting tot een bedrag van € bedragen hoger dan € 50.000 tekent de bestuurder. 50.000 per verplichting
Bijlage 1: plaatsvervanging sectordirecteuren Bij afwezigheid van een sectordirecteur is de andere sectordirecteur als plaatsvervanger aangewezen conform artikel 4, achtste lid van het managementstatuut voor de te nemen besluiten die de dagelijkse gang van zaken overstijgen.
Besluit: “De bestuurder van rsg Simon Vestdijk, namens deze, de sectordirecteur van …… (ondertekening)
Bijlage 2: Checklist verwijdering leerlingen Inleiding Het verwijderen van een leerling is in het managementstatuut van RSG Simon Vestdijk gemandateerd aan de sectordirecteur. Als voorwaarde is gesteld dat de sectordirecteur deze checklist verwijdering leerlingen volgt. Het doel van de checklist is om de sectordirecteur te helpen bij het zetten van de juiste stappen zodat een eventueel besluit van verwijdering een toetsing in het kader van de Algemene wet bestuursrecht kan doorstaan. Uitgangspunten bij de besluitvorming zijn: Het afwegen van de belangen van de school en de desbetreffende leerling. Het zorgvuldig doorlopen van de procedure, waaronder het horen van de ouders en verzorgers voordat een besluit wordt genomen. Checklist Voordat een leerling verwijderd kan worden dient de sectordirecteur eerst te onderzoeken of de leerling op een andere school kan worden geplaatst. Accepteren de ouders de overstap naar een andere school dan is geen sprake van verwijdering, maar van uitschrijving op RSG Simon Vestdijk en inschrijving door de ouders op de nieuwe school. Weigeren de ouders het aanbod van vrijwillige overplaatsing en de sectordirecteur wil de verwijdering toch doorzetten, dan nodigt de sectordirecteur de ouders mondeling met een schriftelijke bevestiging (met ontvangstbevestiging) uit voor een gesprek over het voornemen van verwijdering en geeft in de brief de redenen voor verwijdering aan. Het gesprek met de ouders wordt bij voorkeur door de sectordirecteur samen met een teamleider gevoerd. De sectordirecteur licht toe waarom de leerling niet meer is te handhaven en welke
procedurele stappen er zijn gezet (regelen overplaatsing, overleg met zorginstanties, met leerplichtambtenaar, al naar gelang wat in het specifieke geval van toepassing is) en vraagt om een reactie op het voornemen. De sectordirecteur vat de reactie van de ouders samen, checkt of het correct is samengevat en geeft aan dat er gehoord de reactie van de ouders een besluit wordt genomen waarvan de ouders omstreeks ….. bericht ontvangen. De sectordirecteur voert overleg met de bestuurder om gehoord de argumenten van de ouders al dan niet tot verwijdering over te gaan. Indien de verwijdering wordt doorgezet maakt de sectordirecteur een conceptbrief waarin hij het besluit van verwijdering per datum x kenbaar maakt en dit besluit toelicht en aangeeft dat en hoe de belangen van de school en de ouders zijn afgewogen en expliciet ingaat op de reactie van de ouders naar aanleiding van het voornemen. Deze conceptbrief wordt juridisch gecheckt. Onder aan de brief wordt aangegeven dat ingeval de ouders het niet eens zijn met de beslissing van de sectordirecteur er binnen een termijn van zes weken bezwaar kan worden aangetekend overeenkomstig de interne bezwarenregeling. Het besluit wordt aangetekend verzonden
Bijlage 3 checklist personele maatregelen Inleiding In het managementstatuut heeft de sectordirecteur werkgeversbevoegdheden gemandateerd gekregen. In die gevallen dat de sectordirecteur van deze bevoegdheden gebruik maakt, bijvoorbeeld door een medewerker een officiële waarschuwing te geven, geldt dat het besluit van de sectordirecteur een toetsing op grond van de Algemene wet bestuursrecht moet kunnen doorstaan. Voor de in een dergelijk geval te zetten stappen is onderstaande checklist van toepassing. Daarnaast heeft de sectordirecteur een adviesfunctie in de richting van de bestuurder in die gevallen dat de sectordirecteur een besluit voorbereidt en de bestuurder het besluit neemt. Bijvoorbeeld in het geval van de werving en selectie van een nieuwe medewerker. Hiervoor worden interne procedures gehanteerd (hier niet opgenomen). Checklist Een disciplinaire maatregel kan het (voorlopige) sluitstuk zijn van het aanpakken van doorlopend gedrag of kan een reactie zijn op een (zwaar) incident. In beide gevallen moet de reactie van de sectordirecteur in verhouding staan tot het geconstateerde feit. Ingeval van doorlopend gedrag is een disciplinaire maatregel pas aan de orde als er in het voortraject al de nodige stappen tot correctie zijn gezet. Als gedrag oogluikend is getolereerd is een disciplinaire straf niet op zijn plaats als de druppel de emmer doet overlopen. Dan had al eerder moeten zijn ingegrepen. De medewerker moet ook kansen hebben gehad om zijn gedrag bij te stellen. Er moet dus in dit soort gevallen eerst een indringend gesprek hebben plaatsgevonden. Een herhaald indringend gesprek kan tot een mondelinge waarschuwing leiden (dit is nog geen officiële disciplinaire maatregel). Als dat niet helpt kan een vervolgstap pas aan de orde zijn. Belangrijk is ook of de school haar normen expliciet heeft gemaakt en consequent heeft gehandhaafd. Toen TNT nog PTT was en de postbestellers ambtenaren hanteerde de werkgever de expliciete regel dat elke diefstal door medewerkers per definitie tot strafontslag leidt. Op deze grond ontslagen medewerkers kregen zelden van de rechter nog een tweede kans. Wordt door de teamleider herhaaldelijk gedrag geconstateerd dat niet door de beugel kan, heeft de teamleider hierbij sectordirecteur betrokken en is de medewerkerr al eerder (indringend) op dat gedrag aangesproken en gewaarschuwd, dan kan een disciplinaire maatregel gerechtvaardigd zijn. Het schriftelijk aankondigen bij de werknemer dat de werkgever voornemens is om een disciplinaire straf op te leggen vanwege met name aan te duiden gedrag en dat de werknemer wordt opgeroepen om zich hierover ten overstaan van de sectordirecteur te verantwoorden is de inleidende stap naar
een disciplinaire maatregel. Het is verstandig dit gesprek met twee personen te voeren (samen met de teamleider of beleidsmedewerker P&O-). Verantwoording betekent dat de medewerker zijn visie op het geheel geeft en dat de sectordirecteur daar op doorvraagt, zodat helder is of de medewerker het gedrag erkent of ontkent, of er verzachtende omstandigheden zijn en of er beterschap wordt beloofd. Afhankelijk van de reactie van de medewerker, van de ernst van het gedrag en van de omstandigheden beraadt de sectordirecteur zich over een passende reactie en voert hierover overleg met de bestuurder alvorens een besluit te nemen. Het besluit dient goed gemotiveerd te zijn, in te gaan op de reactie van de medewerker en dient een belangenafweging te bevatten. Ook de andere eisen die aan een dergelijk besluit worden gesteld (zie de checklist voor verwijdering van leerlingen) zijn van toepassing. De medewerker die het er niet mee eens is heeft een bezwarenmogelijkheid en dient daar op gewezen te worden. Niet zelden zal de medewerker al in de verantwoordingsfase zich laten ondersteunen door iemand van de vakbond of een (andere) jurist. Let daarom goed op de procedurele stappen. Een disciplinaire maatregel komt in het personeelsdossier. Bij zeer ernstige gevallen is (onmiddellijke) schorsing van de medewerker aan te raden. Raadpleeg dan altijd een arbeidsrechtjurist.
Hoofdstuk 25: Medezeggenschapsstatuut Medezeggenschapsstatuut van de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs in Noordwest Friesland te Harlingen. Preambule Het bestuur van de Stichting voor Voortgezet Openbaar Onderwijs in Noordwest Friesland en de medezeggenschapsraad, hierna te noemen MR, van de Regionale Scholengemeenschap Simon Vestdijk hebben overlegd over de toepassing van de WMS. Ze hebben daarbij hun verwachtingen uitgesproken over de mogelijkheden die deze wet biedt ter versterking van de onderlinge communicatie en het formele overleg over alle aangelegenheden in en rond de school die van belang zijn voor directie, ouders, leerlingen en personeelsleden. Het bestuur en de MR leggen hierin hun visie op de medezeggenschap vast en maken concrete afspraken over de communicatie over en weer en de informatieverstrekking aan alle bij de school betrokken personen, zoals hierna vermeld. De MR heeft met ten minste tweederde meerderheid van het aantal leden van de MR ingestemd met het medezeggenschapsstatuut. Het medezeggenschapsstatuut gaat in per 1 augustus 2012. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen a. wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stbl 2006, 658). b. bevoegd gezag: Het bestuur van de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs in Noordwest Friesland. c. medezeggenschapsraad (MR): medezeggenschapsraad als bedoeld in artikel 3 van de WMO. d. organisatie: de gehele onderwijsinstelling (bestuur, directie, personeel, ouders en leerlingen) e. geleding: de gezamenlijke leden in de MR, behorende tot de groep personeel of de groep ouders of de groep leerlingen. f. statuut: het medezeggenschapsstatuut van deze school. g. school: de regionale Scholengemeenschap Simon Vestdijk.
Hoofdstuk 2 Inrichting van de medezeggenschap Artikel 2 Aard en werkingsduur 1. 2. 3. 4.
Het statuut treedt opnieuw in werking op 1 augustus 2012 en heeft een werkingsduur van vier jaar. Uiterlijk 2 maanden voordat de termijn in het voorgaande lid is afgelopen treden de MR en het bevoegd gezag in overleg over het evalueren, actualiseren en bijstellen van het statuut. Bevoegd gezag en MR kunnen voorstellen doen tot wijziging van het statuut ongeacht het verloop van de in lid 1 genoemde termijn. Een voorstel van het bevoegde gezag tot wijziging van het statuut behoeft de instemming van tweederde meerderheid van het aantal leden van de MR.
Artikel 3 Medezeggenschapsorgaan 1. 2. 3.
Voor de school is een MR ingesteld. De MR bestaat uit 16 leden, 8 gekozen uit en door het personeel, 4 leden gekozen uit en door de ouders en 4 leden gekozen uit en door de leerlingen. het bevoegd gezag voert de besprekingen met de MR.
Hoofdstuk 3 Informatievoorziening Artikel 4 Informatie van het bevoegd gezag aan de MR en de geledingen 1.
2.
3.
Jaarlijks verschaft het bevoegd gezag schriftelijk tenminste de volgende informatie aan de MR: a. de begroting van de organisatie en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied b. aan het begin van het schooljaar de gegevens met betrekking tot: - de samenstelling van het bevoegd gezag - de organisatie binnen de school - het managementstatuut - de hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid c. voor 1 mei: de berekening die ten grondslag ligt aan de overheidssubsidie d. voor 1 juli: het jaarverslag van de organisatie e. verslagen van bestuursvergaderingen De informatie wordt tijdig voor de vastgestelde MR-vergadering verspreid, zodat alle leden van de MR een redelijke tijd voor de vergadering kennis kunnen nemen van de stukken en zonodig deskundigen kunnen raadplegen. Indien het bevoegd gezag een voorstel voor advies of instemming voorlegt aan een geleding van de MR, wordt dat voorstel gelijktijdig ter kennisneming aan de andere geledingen van de MR aangeboden.
Artikel 5 Wijze waarop het bevoegd gezag informatie verschaft 1. 2.
Het bevoegd gezag stelt de in het voorgaande artikel bedoelde informatie in ieder geval schriftelijk, en zo mogelijk eveneens langs digitale weg, ter beschikking aan de MR. Alle verkregen informatie is in principe openbaar.
Artikel 6 Wijze waarop de MR informatie verstrekt en ontvangt 1. 2. 3. 4.
De MR en zijn geledingen informeren hun achterban in de regel binnen 14 dagen na de vergadering over hetgeen er is besproken in de MR of in het overleg met het bevoegd gezag. De secretaris van de MR informeert de overige leden over alle binnengekomen brieven en reacties, en beslist in overleg met de voorzitter of een reactie moet worden gegeven. De vergaderingen van de MR zijn in principe openbaar. Alle informatie wordt in principe schriftelijk verstrekt, waar mogelijk en wenselijk eveneens langs digitale weg.
Artikel 7 Communicatie binnen de school Er zijn verschillende communicatiekanalen: a. De ouderinfo b. De personeelsinfo c. De mededelingenborden voor leerlingen en personeel d. De website voor de gehele school e. De informatie wordt waar mogelijk schriftelijk verstrekt. Het is wenselijk maximaal gebruik te maken van e-mail.
Hoofdstuk 4 Faciliteiten Artikel 8 Faciliteiten afgesproken in onderling overleg 1.
De MR kan gebruik maken van voorzieningen waarover het bevoegd gezag beschikt en die de MR redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak.
2.
De kosten voor de medezeggenschapsactiviteiten met inbegrip van bijwonen van vergaderingen van de MR zelf, worden gedragen door het bevoegd gezag. Onder deze activiteiten worden mede begrepen: - scholing van de leden van de MR - het inhuren van deskundigen - het voeren van rechtsgedingen - het informeren en raadplegen van de achterban. Voorwaarde is, dat het bevoegd gezag vooraf in kennis wordt gesteld van het activiteitenplan of het concrete voornemen van de MR. Hierbij is het uitgangspunt dat de kosten in redelijke verhouding staan tot de uitvoering van de taken van de MR.
3.
De personeelsleden in de MR hebben vrijstelling van hun reguliere taken voor 60 klokuur, tot uitdrukking komend in het taakbeleid. De voorzitter voor 150 uur en de secretaris voor 100 uur tot uitdrukking komend in het taakbeleid. In overleg kan ieder jaar, als het taakbeleid wordt geëvalueerd, dit aantal worden verhoogd of verlaagd.
4.
Ten aanzien van faciliteiten voor de ouderleden is het volgende afgesproken: - Er wordt ruimte om te vergaderen in de school beschikbaar gesteld. - Er kan tijdens de vergaderingen gebruik gemaakt worden van de thee- en koffiefaciliteiten van de school. - Er kan ten behoeve van informatieverstrekking aan de ouders gebruik gemaakt worden van de reproductiefaciliteiten en administratieve ondersteuning van de school. - Ieder lid ontvangt aan het eind van het schooljaar een cadeaubon. - Zij ontvangen een kilometervergoeding indien zij buiten een straal van 8 km rondom de stad Harlingen wonen. Hoogte ervan wordt vastgesteld conform het vergoedingstarief woon/werkverkeer in de CAO, geldend voor het personeel verbonden aan de school.
5.
Ten aanzien van de faciliteiten voor de leerlingen in de MR is het volgende afgesproken: Er wordt ruimte om te vergaderen in de school beschikbaar gesteld. Er kan tijdens de vergaderingen gebruik gemaakt worden van de thee- en koffiefaciliteiten van de school. - Er kan ten behoeve van informatieverstrekking aan leerlingen gebruik gemaakt worden van de reproductiefaciliteiten en administratieve ondersteuning van de school. - Ieder lid ontvangt aan het eind van het schooljaar een cadeaubon en een certificaat. -
Aldus vastgesteld in de mr-vergadering van 19 juni 2012.
Hoofdstuk 26: Uitgangspunten horizontale verantwoording Onderwijsorganisaties leggen op veel manieren verantwoording af voor hun beleid en de gerealiseerde resultaten. Enerzijds gaat het om verticale verantwoording en anderzijds om horizontale verantwoording. De verticale verantwoording is gericht op de landelijke en lokale overheid. De horizontale verantwoording kent een formeel kanaal (medezeggenschap op basis van de WMS) en een niet gereguleerde setting. Het verantwoordingsplaatje kan als volgt schematisch worden weergegeven.
OC&W
Inspectie
Jaarrekening en jaarverslag
MR
Onderwijsproces en resultaten
rsg Simon Vestdijk
Instemming en advies op voorgenomen besluiten en bespreking gang van zaken en verantwoording afleggen aan interne stakeholders
De invulling van de verticale verantwoording is procesmatig en inhoudelijk bij wet geregeld. Op vaste momenten moet de onderwijsorganisatie bepaalde gegevens en documenten verstrekken op basis waarvan een formele reactie vanuit de overheid volgt. De horizontale verantwoording in relatie met de medezeggenschapsraad is ook bij wet geregeld, maar laat wel ruimte voor een eigen inkleuring van de verantwoordingsrelatie. Rsg Simon Vestdijk kiest er voor om de mr te beschouwen als strategische partner van de bestuurder. Met de vertegenwoordigers van ouders, leerlingen en personeel wordt in de MR een strategische dialoog gevoerd, gericht op het verder ontwikkelen van de onderwijsorganisatie. Door de mr in een vroegtijdig stadium bij ontwikkelingen te betrekken en te laten meedenken en meepraten heeft de mr invloed in het begin van het beleidsproces. De daaruit voortvloeiende besluiten moeten nog wel formeel aan de MR worden voorgelegd, maar de afwegingen zijn dan al met elkaar besproken en afgewogen.
Hoofdstuk 27: Regels met betrekking tot het jaarverslag Voor de opstelling van het jaarverslag past rsg Simon Vestdijk de richtlijn Jaarverslag Onderwijs toe. Deze richtlijn is gebaseerd op inrichtingsvereisten van Boek 2, titel 9 van het Burgerlijk Wetboek en op de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (BW/RJ). Naast hetgeen volgens de richtlijn Jaarverslag Onderwijs wordt voorgeschreven zijn er nog enkele statutaire verplichtingen ten aanzien van de inhoud van het jaarverslag: Verslag raad van toezicht In het jaarverslag is naast het bestuursverslag ook een verslag van de raad van toezicht opgenomen. Hierin doet de raad van toezicht kort verslag van zijn werkzaamheden en gaat de raad kort in op de jaarlijkse zelfevaluatie en de conclusies die de raad daaraan verbindt (zie de procedure Zelfevaluatie raad van toezicht zoals opgenomen in dit handboek Governance). Realisatie missie en doelstellingen De bestuurder legt verantwoording af over de mate waarin de missie en doelstellingen worden gerealiseerd (artikel 8.3 van de statuten). Vaststelling en goedkeuring Het jaarverslag wordt vastgesteld door de bestuurder en goedgekeurd door de raad van toezicht. Het jaarverslag wordt formeel ingediend bij het ministerie van OCW, waarna de gecomprimeerde gegevens worden gepubliceerd op de site www.onderwijscijfers.nl. De kengetallen van het bestuur en de school kunnen dan worden vergeleken met die van andere (vergelijkbare) besturen en scholen.
Hoofdstuk 28: Algemene gedrags- en integriteitscode rsg Simon Vestdijk Inleiding Deze gedragscode is bedoeld om een kader te scheppen voor een goed, veilig en stimulerend werken leerklimaat binnen rsg Simon Vestdijk, vrij van discriminatie, ongewenste intimiteiten, agressie en geweld. De afspraken in deze code worden op twee manieren geformuleerd: 1. Afspraken in de vorm van gedragslijnen Doel daarvan is dat medewerkers en leerlingen op respectvolle wijze met elkaar en anderen omgaan in een sfeer van wederzijds vertrouwen. Zij wijzen onderlinge verschillen in afkomst, sekse, geloof, seksuele voorkeur, politieke en andere overtuigingen niet af, maar benutten ze juist in het samenwerken en van elkaar leren. Medewerkers zijn zich bewust van hun positie en specifieke verantwoordelijkheden in de relatie tot de leerlingen. 2. Afspraken in concrete regels Deze afspraken zijn in statuten, reglementen, klachtenregelingen en melden misstanden en in algemene voorwaarden en overeenkomsten uitgewerkt. Deze zijn slechts eenduidig uit te leggen. De algemene gedrags- en integriteitscode is een openbaar document. Medewerkers, leerlingen, ouders/verzorgers, externe relaties en andere belanghebbenden kunnen de code inzien op de website van rsg Simon Vestdijk. Iedere medewerker, leerling en vertegenwoordiger wordt geacht van de inhoud van de code op de hoogte te zijn en weet dus aan welke afspraken en gedragsregels zij zijn gehouden. Deze code is vastgesteld ten behoeve van de goede gang van zaken binnen rsg Simon Vestdijk, zoals bedoeld in artikel 17.2 lid 2 van de CAO en conform de code Goed bestuur van de VO-raad. Reikwijdte Deze algemene gedrags- en integriteitscode geldt voor iedereen die optreedt namens of ten behoeve van rsg Simon Vestdijk. Deze gedrags- en integriteitscode code is van toepassing op alle contacten tussen medewerkers en leerlingen onderling en tussen medewerkers en leerlingen van rsg Simon Vestdijk, zowel die welke plaatsvinden in het kader van de beroepsuitoefening of studie, als die welke daarbuiten plaatsvinden. De code geldt eveneens voor schoolleiding, het Bestuur en leden van de Raad van Toezicht, en alle personen en instanties die werken in opdracht van rsg Simon Vestdijk. Deze code is ook van toepassing op alle medewerkers en vertegenwoordigers die geacht kunnen worden namens rsg Simon Vestdijk op te treden en in het bijzonder in hun relatie tot aanbieders van diensten en producten. Begripsbepaling Goede omgangsvormen: in het algemeen maatschappelijk verkeer en binnen rsg Simon Vestdijk als wenselijk dan wel betamelijk ervaren omgangsvormen en gedragingen. Ongewenst gedrag: in het algemeen maatschappelijk verkeer en binnen rsg Simon Vestdijk als onwenselijk dan wel onbetamelijk ervaren gedragingen. Tot ongewenst gedrag in het bijzonder wordt gerekend (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie. Medewerkers: alle medewerkers, waaronder begrepen docenten, onderwijs ondersteunend personeel, LIO’s, stagiairs, uitzendkrachten en gastmedewerkers die uit hoofde van hun functie (individuele) leerlingen onderwijzen, begeleiden, ondersteunen of op hun prestaties beoordelen. Leerlingen: een ieder die onderwijs volgt bij rsg Simon Vestdijk.
Algemene gedragsregels medewerkers en leerlingen In onze bewust openbare school staan zeven waarden centraal. Waarden waaraan leerlingen, medewerkers, ouders en omgeving de school kunnen herkennen. Deze waarden zijn: vertrouwen, veiligheid, betrokkenheid, open en eerlijk, plezier, teamspirit en zorg om mens en wereld. Deze waarden zijn herkenbaar in het gedrag van medewerkers en leerlingen.
Medewerkers en leerlingen gaan op een respectvolle wijze met elkaar en anderen om en dragen bij aan een positieve en plezierige werk- en leercultuur. Medewerkers en leerlingen tonen respect voor verschillen met betrekking tot etnische of nationale herkomst, godsdienstige overtuiging, geslacht, leeftijd, seksuele voorkeur en handicap. Medewerkers en leerlingen onthouden zich onderling van iedere vorm van ongewenst gedrag, in het bijzonder van agressie, geweld, discriminatie en (seksuele) intimidatie. Medewerkers zijn zich bewust van hun voorbeeldfunctie en dragen de waarden van rsg Simon Vestdijk in woord en daad uit. Medewerkers nemen de nodige afstand in acht in hun betrekkingen met individuele leerlingen en houden deze betrekkingen zakelijk. Zij maken geen misbruik van de (vertrouwens)relatie die tussen medewerkers en leerlingen bestaat. Medewerkers zijn zich in hun omgang met leerlingen bewust van de afhankelijkheid en de machtsongelijkheid binnen de onderlinge verhoudingen met de leerlingen. Medewerkers en leerlingen dragen er zorg voor dat er geen vermenging van persoonlijke en zakelijke relaties ontstaat. Medewerkers vermijden één op één contact met individuele leerlingen in situaties of op plaatsen waarin zij de schijn van (seksuele) intimidatie of machtsmisbruik zouden kunnen oproepen. Medewerkers en leerlingen gaan zorgvuldig om met het gebruik van de sociale media. Medewerkers en leerlingen spreken elkaar aan en wijzen elkaar op het (mogelijk) voorkomen van ongewenst gedrag.
Integriteitscode Van de medewerkers, leerlingen en de ouders/verzorgers van leerlingen van rsg Simon Vestdijk wordt verwacht dat zij elke gedraging, die afbreuk doet aan hun integriteit, achterwege laten. Dat betekent niet alleen dat zij handelen in de geest van deze integriteitscode, maar ook dat zij in staat zijn om van geval tot geval risico’s in te schatten en situaties te vermijden, waarin de schijn zich tegen hen of tegen de organisatie die zij vertegenwoordigen zou kunnen keren. Medewerkers en vertegenwoordigers van rsg Simon Vestdijk doen zaken met anderen op basis van eerlijkheid, vertrouwen en duidelijke afspraken. Zij houden woord. Als een afspraak toch op belemmeringen stuit, leggen zij dat uit. Totdat een nieuwe afspraak is gemaakt, blijft de oude in stand. De omgang met onze partners/klanten/collega’s Rsg Simon Vestdijk wil samenwerkend, maatschappelijk betrokken, klantgericht en professioneel zijn. Dit vereist een correcte, dienstverlenende instelling van de medewerkers in de richting van (collega)instellingen, maatschappelijke organisaties, ouders en leerlingen. Ouders, leerlingen, vertegenwoordigers van (collega)instellingen, algemene organisaties en bedrijven worden altijd met respect behandeld, ongeacht hun politieke overtuiging, religie, etniciteit of afkomst. Hierin passen geen verbale of non-verbale uitingen met een seksistisch of discriminerend karakter. In werktijd, maar ook buiten werktijd spreken wij met respect over onze leerlingen, hun ouders, collega’s en relaties. We gaan zorgvuldig en vertrouwelijk om met informatie over leerlingen, ouders, collega’s en samenwerkende instellingen en bedrijven. Privacy wordt gerespecteerd, informatie wordt deugdelijk opgeslagen en van de beschikbare kennis wordt geen oneigenlijk gebruik gemaakt.
Scheiding werk en privé Rsg Simon Vestdijk wil bekend staan als een integere organisatie. Om de relatie met externe partijen zuiver te houden gaan wij uit van een duidelijke scheiding tussen werk en privé. De opdrachtgeversrol wordt niet vermengd met de klantrol. Dit betekent in beginsel dat medewerkers privé geen goederen of diensten (gaan) afnemen bij een bedrijf, waarmee ook de school zaken doet of in het recente verleden zaken deed. Niet altijd is te voorkomen dat er privécontacten zijn met leveranciers. Immers medewerkers en leveranciers van rsg Simon Vestdijk wonen vaak in ons werkgebied. Als er toch dienstverlenende afspraken worden gemaakt tussen een medewerker van rsg Simon Vestdijk en een leverancier, dan geschiedt dit tegen marktconforme prijzen en onder normale voorwaarden. De medewerker stelt zijn leidinggevende van een dergelijke afspraak op de hoogte. De opdrachtverlening door rsg Simon Vestdijk aan derden gebeurt zorgvuldig en transparant, conform het vastgestelde aanbestedingsbeleid. In het bijzonder als het gaat om opdrachtverstrekking aan bedrijven waarin familieleden of bekenden van medewerkers werkzaam zijn in invloedrijke posities. Deze medewerkers dienen bij het maken van deze afspraken niet betrokken te zijn/worden en de belangenbehartiging over te laten/dragen aan hun collega. Het is medewerkers niet toegestaan om bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen voor eigen rekening of voor rekening van derden met behulp van eigendommen van rsg Simon Vestdijk. Het is niet geoorloofd dat individuele medewerkers voor zichzelf of voor derden enige vorm van voordeel of voorrang regelen, waar het de dienstverlening van of namens rsg Simon Vestdijk betreft. De werknemer handelt conform de CAO wanneer hij overweegt een betaalde nevenfunctie te aanvaarden. Als de in het vorige lid bedoelde werkzaamheden naar het oordeel van de werkgever redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van rsg Simon Vestdijk, zijn deze niet toegestaan. Onbezoldigde nevenfuncties worden door de werknemer niet (langer) bekleed indien deze redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van rsg Simon Vestdijk. Rsg Simon Vestdijk sponsort met overheidsmiddelen geen initiatieven van en door organisaties die het persoonlijk belang van een medewerker voorop stellen in plaats van het belang van de school. Evenmin als het de sponsoring betreft van een organisatie waarbinnen een medewerker op enigerlei wijze beslissingsbevoegdheid heeft over de bestemming van de sponsorgelden. Relatiegeschenken Rsg Simon Vestdijk wil voorkomen dat relatiegeschenken – kunnen – worden gezien als tegenprestatie voor een geleverde c.q. te leveren dienst, bijv. het niet volledig uitonderhandelen van een prijs. Het is geen probleem als een medewerker incidenteel een geschenk met een alledaags karakter, zoals bijvoorbeeld een bos bloemen of een fles wijn ontvangt, wanneer dit een uitdrukking van waardering is. Voor een dergelijk geschenk geldt als bovengrens een waarde van € 50,00. Relatiegeschenken in de vorm van kerstpakketten dienen beperkt in waarde (maximaal € 60) te zijn en op de werklocatie te worden afgeleverd. Rsg Simon Vestdijk wijst het aanbieden van geschenken of uitnodigingen op het privéadres van medewerkers af. Externe relaties dienen zich aan deze regel te houden. Geschenken die desondanks op een privéadres worden aangeboden zullen, ongeacht hun waarde, door de werknemer bij de administratie worden afgegeven. De directie van de instelling, school bepaalt hoe er met de geschenken wordt omgegaan (bijvoorbeeld verloot onder de medewerkers). Rsg Simon Vestdijk zal de betreffende relatie in dat geval herinneren aan haar integriteitscode en indien nodig passende maatregelen nemen.
Tenslotte Wanneer een medewerker, een leverancier of een externe relatie handelt in strijd met deze integriteitscode, dan is dat een ernstige aangelegenheid. Afhankelijk van de ernst van de overtreding zullen maatregelen worden genomen. Deze kunnen zich uitstrekken tot disciplinaire maatregelen tegen medewerkers of tot het verbreken van de samenwerking met een externe relatie of leverancier. Mocht u van mening zijn dat er niet conform deze code gehandeld is, dan verzoeken wij u dit te melden bij: Bij één van de sectordirecteuren (indien de sectordirecteur geen partij is) Indien het een melding is waarbij de sectorleiding is betrokken, verzoeken wij u dit te melden bij: De bestuurder, mevrouw M.E. de Jonge telefoon : (0517) 43 29 04 Email:
[email protected] Indien het een melding is waarbij de bestuurder is betrokken verzoeken wij u dit te melden bij: De heer B. van Wagtendonk, Voorzitter Raad van Toezicht van rsg Simon Vestdijk. Telefoon : (0517)432900 Email:
[email protected] U kunt zich natuurlijk ook wenden tot de externe vertrouwenspersoon. De gegevens kunt u vinden in het de schoolgids. Inwerkingtreding Deze gedragscode treedt inwerking per 20 november 2012. Vaststelling Vastgesteld door het Bestuur op 19 november 2012, met instemming van de MR.
Hoofdstuk 29: Bezwarenprocedure AWB Algemene toelichting bezwaar en beroep Rsg Simon Vestdijk valt onder een privaatrechtelijke rechtspersoon (stichting) die een publiekrechtelijke taak vervult, namelijk het verzorgen van openbaar onderwijs. De besluiten die door de rechtspersoon worden genomen kunnen soms worden beschouwd als een besluit van een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Dat geldt met name voor besluiten die worden genomen t.a.v. het personeel dat in dienst is van de stichting en dat de status van ambtenaar heeft. Dat geldt ook voor besluiten die worden genomen t.a.v. leerlingen, zoals een besluit tot verwijdering of een besluit tot het treffen van een disciplinaire maatregel (schorsing). De AWB is niet van toepassing als de stichting als een private rechtspersoon aan het economisch verkeer deelneemt en bijvoorbeeld een schoonmaakcontract met een schoonmaakbedrijf opzegt. Dan is het privaatrecht van toepassing op de rechtsverhouding tussen stichting en schoonmaakbedrijf. De bestuurder van de stichting is het statutaire bestuursorgaan dat besluiten kan nemen waarop de AWB van toepassing is. Ook de in het managementstatuut gemandateerde functionarissen kunnen namens de bestuurder besluiten nemen waarop de AWB van toepassing is, bijvoorbeeld het besluit om een leerling te schorsen. De AWB geeft regels voor de besluitvorming van het bestuursorgaan. Een van de regels is dat er een belangenafweging moet plaatsvinden alvorens het besluit wordt genomen. Degene op wie het besluit van toepassing is, bijvoorbeeld een personeelslid of een leerling of ouder, kan tegen het besluit bezwaar aantekenen bij het orgaan dat het besluit heeft genomen. Het bestuursorgaan dient het besluit waartegen bezwaar is ingesteld opnieuw te overwegen. Bij de behandeling van bezwaarschriften wordt binnen rsg Simon Vestdijk een onderscheid gemaakt tussen bezwaren van ouders/leerlingen tegen besluiten die zijn genomen door teamleiders/sectordirecteuren die daartoe door het managementstatuut zijn gemandateerd (bijvoorbeeld schorsing en verwijdering) en besluiten van rechtspositionele aard door de bestuurder van rsg Simon Vestdijk als werkgever gericht tot een personeelslid van rsg Simon Vestdijk. Bezwaren van ouders/leerlingen In het managementstatuut zijn de bevoegdheden met betrekking tot de toelating, bevordering, schorsing en verwijdering van leerlingen gemandateerd aan de sectorleiding. Omdat de bestuurder niet direct bij de besluitvorming door de sectordirecteur is betrokken kan deze met een open blik zelf een eventuele bezwaarde horen en op grond daarvan een heroverweging maken t.a.v. het bestreden besluit van de sectordirecteur. Dit geldt te meer daar de bestuurder over de noodzakelijke (achtergrond)kennis en expertise beschikt om bezwaren niet alleen procedureel te toetsen, maar ook inhoudelijk te wegen. Deze inhoudelijke heroverweging kan niet makkelijk bij een externe commissie worden belegd. Vandaar dat de bestuurder zelf de bezwaarde ouder/leerling hoort. In de bijlage bij dit hoofdstuk vindt u als ouder/leerling de procedure voor het indienen bij en de verdere afhandeling van een bezwaarschrift door de bestuurder. Bezwaren tegen een rechtspositioneel besluit van de werkgever Anders ligt het bij rechtspositionele besluiten van de werkgever ten aanzien van personeelsleden. Deze bevoegdheden heeft de bestuurder aan zichzelf gehouden en zijn dus niet aan een ander gemandateerd. Voor de bestuurder is het daarom lastiger om een zelf genomen besluit met voldoende distantie zelf te heroverwegen. In dit geval is het beter om een advies van een onafhankelijke bezwarencommissie in te roepen. Vandaar dat voor alle bezwaren tegen rechtspositionele besluiten het bezwaar inhoudelijk wordt behandeld door een externe
bezwarencommissie, namelijk de commissie AWB van de coöperatie Pompeblêd, waarbij rsg Simon Vestdijk is aangesloten. Voor nadere gegevens omtrent deze bezwarencommissie AWB kunt u kijken op www.pompebled.nl. Deze bezwarencommissie, die is samengesteld uit een lid aangewezen door de vakbond, een lid aangewezen door de werkgevers en een onafhankelijke voorzitter, hoort het personeelslid dat bezwaar heeft en brengt vervolgens een onafhankelijk advies uit aan de bestuurder. Mede gelet op het advies van deze bezwarencommissie neemt het bestuursorgaan, de bestuurder een gemotiveerd besluit. Dat kan zijn om het bezwaar te honoreren of om het bezwaar af te wijzen. Beroep na afronding bezwarenprocedure Vervolgens staat nadat de bezwarenprocedure is afgerond beroep open tegen het besluit van de bestuurder bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. De Algemene wet bestuursrecht regelt de procedures rond instellen en afhandelen van bezwaar en beroep. Deze regels worden hier niet herhaald. De bevoegdheden van de bestuurder en de functionarissen van rsg Simon Vestdijk om besluiten te nemen zijn te vinden in de statuten en in het managementstatuut.
Hoofdstuk 30: Wat te doen bij klachten en bezwaren? Algemeen In een middelgrote onderwijsorganisatie als rsg Simon Vestdijk, waar veel mensen intensief met elkaar omgaan, is het niet te vermijden dat er onderlinge fricties en meningsverschillen ontstaan. Dat kunnen fricties in het intermenselijk verkeer zijn, maar ook meningsverschillen over beslissingen die vertegenwoordigers van de school nemen in de richting van leerlingen, of beslissingen die door of namens het bestuur als werkgever worden genomen in de richting van personeelsleden. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze onderlinge geschillen worden opgelost. In eerste instantie doen we dat door onderling overleg te voeren om te proberen het onderling eens te worden. Dat lukt niet altijd. In dat geval staan er formele wegen open om de klacht of het bezwaar aan een interne of externe instantie voor te leggen. Binnen rsg Simon Vestdijk hanteren we als hoofdlijn dat we eerst proberen een probleem onderling uit te praten en pas als dat niet lukt volgen we de formele en juridische procedures. Het “see you in court” zien wij graag als een uiterste middel. Intern oplossen van klachten en meningsverschillen Ingeval van klachten of meningsverschillen is de eerste stap om in overleg te treden met de direct betrokkene om een oplossing te zoeken. Lukt dat niet en is degene waarmee het meningsverschil bestaat een medewerker van rsg Simon Vestdijk, dan is de volgende stap om een gesprek aan te vragen met de leidinggevende van de desbetreffende persoon, meestal de teamleider of iemand van de locatiedirectie. Gaat het om een wezenlijk verschil van mening of een om een ernstige gedraging waartegen bezwaar bestaat dan kan de vertrouwenspersoon op de locatie worden benaderd. Desgewenst staat ook nog de weg open om de bestuurder, als eindverantwoordelijke van de organisatie, aan te spreken. Wanneer dan nog steeds geen bevredigende oplossing wordt gevonden, dan komen de formele bezwaar- en klachtprocedures in beeld. Formele procedures In het openbaar voortgezet onderwijs bestaan verschillende regelingen/procedures voor het oplossen van geschillen. Elke regeling/procedure ken een eigen rechtsgang met bijbehorende regels en commissies/rechters. In het onderstaand schema is aangegeven welke procedure beschikbaar is voor welk type gedragingen en besluiten ten aanzien van ouders/leerlingen en ten aanzien van personeelsleden. Omdat rechters en geschillencommissies zich altijd afvragen of ze wel competent zijn om van een klacht/geschil kennis te nemen is het van belang om van meet af aan de juiste formele ingang voor de oplossing van een geschil te kiezen.
Gedraging of besluit
Te gebruiken procedure door (ex)leerling, personeelslid ouder/verzorger
Verwijdering of schorsing van een leerling
Awb-procedure via de bestuurder
-
Beslissing in het kader van schoolonderzoek/examens
Procedure van het examenreglement (Commissie van beroep Eindexamen rsg Simon Vestdijk)
-
Besluit (namens) bevoegd gezag met rechtspositionele gevolgen ten aanzien van een personeelslid
-
Awb-procedure (bezwarencommissie Awb)
(Nalaten van) een gedraging of (nalaten van Klachtenregeling (externe het nemen van) een beslissing door een klachtencommissie LKC personeelslid of door het bevoegd gezag, Onderwijs) waaronder discriminatie, ten aanzien van een ouder, verzorger of leerling
-
(Nalaten van) een gedraging of (nalaten van het nemen van) een beslissing door een personeelslid of door het bevoegd gezag ten aanzien van een ander personeelslid (niet zijnde een rechtspositioneel besluit)
Klachtenregeling (externe klachtencommissie LKC Onderwijs)
Gedragingen van leerlingen en ouders t.a.v. andere leerlingen en ouders of t.a.v. personeelsleden. Strafbare gedragingen van leerlingen en ouders t.a.v. andere leerlingen en ouders of t.a.v. personeelsleden of van personeelsleden t.a.v. andere personeelsleden of leerlingen /ouders Voorbeelden: mishandeling, bedreiging, discriminatie, seksuele intimidatie, vernielingen, diefstal.
Aangifte bij Officier van Justitie (strafrechtelijk) en/of procedure (in kort geding) bij de burgerlijke rechter (schadevergoeding of verbod)
Aangifte bij de Officier van Justitie (strafrechtelijk) en/of procedure (in kort geding) bij de burgerlijke rechter (evt. door of via de werkgever) of toepassing sancties door het bevoegd gezag.
Vermoeden van een ernstige misstand binnen rsg Simon Vestdijk
Meldingsregeling vermoeden van een misstand rsg Simon Vestdijk
Hoofdstuk 31: Klachtenregeling Inhoudsopgave Klachtenprocedure Algemene toelichting Hoofdstuk 1 - Begripsbepalingen Artikel 1 Hoofdstuk 2 - Behandeling van de klachten § 1 - De contactpersoon Artikel 2 - Aanstelling en taak contactpersoon § 2 - De vertrouwenspersoon Artikel 3 - Aanstelling en taken vertrouwenspersoon § 3 - De klachtencommissie Artikel 4 - Instelling en taken klachtencommissie Artikel 5 - Indienen van een klacht Artikel 6 - Inhoud van de klacht § 4 - Besluitvorming door het bevoegd gezag Artikel 7 - Beslissing op advies Hoofdstuk 3 - Slotbepalingen Artikel 8 - Openbaarheid Artikel 9 - Evaluatie Artikel 10 - Wijziging van het reglement Artikel 11 - Overige bepalingen Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 onder d Artikel 1 onder e Artikel 2 Artikel 3 Artikel 3, tweede lid Artikel 3, derde lid Artikel 3, zevende lid Artikel 4 Artikel 5, eerste lid Artikel 5, vierde lid Artikel 5, zesde lid Artikel 5, negende lid Artikel 7 Artikel 7, derde lid Artikel 8
Klachtenprocedure
Klager
aangeklaagde
─── contactpersoon ─── vertrouwenspersoon *) ─── bevoegd gezag ─── landelijke klachtencommissie **)
1. Mededeling inzake klacht aan (binnen vijf werkdagen na ontvangst klacht); a. klager b. aangeklaagde c. bevoegd gezag 2. Binnen 2 weken na ontvangst klacht in behandeling bij bevoegd gezag. 3. Binnen 6 weken na ontvangst besluit bevoegd gezag Besluit aan: a. klager b. aangeklaagde c. directie school 4. Klager besluit of klacht volgens hem naar behoren is afgehandeld. 5. Klager kan klacht indienen bij landelijke Klachtencommissie te Utrecht.
*)
Vertrouwenspersoon kan klacht via bemiddeling oplossen
**)
Bevoegd gezag kan de klacht zelf afhandelen
Contactpersonen (intern): -
Harlingen: Mw. C.M. Blok
-
Franeker: Mw. M.F. van Noordenburg-Nijboer
-
een persoon van de ARBO-Unie p/a Donia 1, 9202 LB Drachten tel. (0512) 582424
adressen zie schoolgids
Vertrouwenspersonen (extern): -
dr. J.W. Huisman Midlumerlaan 29 8861 JG Harlingen tel. (0517) 43 33 92
of
Secretariaat LKC (Landelijke Klachten Commissie): - Postbus 85191, 3508 AD Utrecht (030-2809590)
Het bevoegd gezag van de rsg Simon Vestdijk; - Bestuurder rsg Simon Vestdijk, Mw. M.E. de de Jonge Koningin Julianastraat 3, 8862 TA Harlingen, tel. 0517-432900 gelet op de bepalingen van de Wet op het voortgezet onderwijs; gehoord de medezeggenschapsraad; stelt de volgende Klachtenregeling vast.
Algemene toelichting De onderwijswetgeving is met ingang van 1 augustus 1998 gewijzigd in verband met de invoering van het schoolplan, de schoolgids en het klachtrecht, ook wel de Kwaliteitswet genoemd (wetsontwerp 25.459). De inwerkingtreding van de Kwaliteitswet betekent onder meer dat de schoolbesturen verplicht zijn sinds 1 augustus 1998 een klachtenregeling vast te stellen en in te voeren. Volgens de voorgestelde wetgeving kunnen ouders en leerlingen klachten indienen over gedragingen en beslissingen of het nalaten daarvan van het bevoegd gezag en het personeel. Het klachtrecht heeft een belangrijke signaalfunctie met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs. Door de klachtenregeling ontvangen het bevoegd gezag en de school op eenvoudige wijze signalen die hen kunnen ondersteunen bij het verbeteren van het onderwijs en de goede gang van zaken op school. Over de hier gepresenteerde regeling is een akkoord bereikt tussen de landelijke ouderorganisaties, vakorganisaties en besturenorganisaties en schoolleidersorganisaties. Met de regeling wordt beoogd een zorgvuldige behandeling van klachten, waarmee het belang van de betrokkenen wordt gediend, maar ook het belang van de school (een veilig schoolklimaat). De modelregeling is een handreiking voor de rsg Simon Vestdijk. De hier gepresenteerde regeling is breder dan de Kwaliteitswet voorschrijft. Nogal wat schoolbesturen hebben een regeling seksuele intimidatie vastgesteld en hebben regelingen getroffen ter voorkoming van bijvoorbeeld pesten. Om te voorkomen dat het onderwijs te maken krijgt met verschillende klachtenregelingen is er op landelijk niveau voor gekozen om te komen tot één modelklachtenregeling primair en voortgezet onderwijs. Naast ouders en leerlingen (Kwaliteitswet) kan een ieder die deel uitmaakt van de schoolgemeenschap klachten indienen. Deze kunnen betrekking hebben op gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag, de directie en het personeel of het nalaten daarvan en ook op gedragingen van anderen die deel uitmaken van de schoolgemeenschap. Onderhavige klachtenregeling is alleen van toepassing als men met zijn klacht niet ergens anders terecht kan. Veruit de meeste klachten over de dagelijkse gang van zaken in de school zullen in onderling overleg tussen ouders, leerlingen, personeel en schoolleiding op een juiste wijze worden afgehandeld. Indien dat echter, gelet op de aard van de klacht niet mogelijk is, of indien de afhandeling niet naar tevredenheid heeft plaatsgevonden, kan men een beroep doen op deze klachtenregeling. Voor wat betreft de aard van de klachten waarvoor deze regeling is bedoeld, wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1, onder d en e. Voorts dienen klachten waarvoor een aparte regeling en proceduremogelijkheid bij een commissie bestaat, langs die lijn te worden afgehandeld. Zo kan een klacht, die moet worden ingediend bij de commissie van beroep bij examens niet via de klachtenregeling onderwijs worden ingediend. Hetzelfde geldt voor een klacht die via een geschillencommissie kan worden ingediend. Deze regeling is ook niet van toepassing indien het een klacht betreft tegen een besluit van het bevoegd gezag van een openbare school in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Wanneer een bevoegd gezag van een openbare school bijvoorbeeld een verzoek van een leerkracht om buitengewoon verlof afwijst, kan de desbetreffende leerkracht op basis van de Awb bezwaar en beroep aantekenen.
Deze regeling is opgesteld voor het primair en voortgezet onderwijs, maar is ook voor andere onderwijssoorten te hanteren. In de regeling wordt gesproken over bevoegd gezag. Afhankelijk van de in het managementstatuut neergelegde taakverdeling en bevoegdheidsverdeling tussen de sectordirecteuren en het bevoegd gezag, dient in voorkomende gevallen daarvoor in de plaats "de sectordirecteur" te worden gelezen. Aanpassing van de regeling is niet nodig omdat de sectordirecteur in dat geval namens het bevoegd gezag optreedt. Er zijn inmiddels al heel wat besturen die met een klachtencommissie, vertrouwenspersoon en een contactpersoon werken. Deze besturen dienen ook een klachtenregeling vast te stellen die voldoet aan de Kwaliteitswet. De hier gepresenteerde regeling kan ook dan worden overgenomen. Voorts dienen deze besturen ervoor te zorgen dat de klachtencommissie zodanig is samengesteld dat zij alle in de regeling voorkomende klachten kan behandelen. Het spreekt voor zich dat gestreefd zou moeten worden naar ten hoogste één klachtencommissie per bevoegd gezag. In plaats van het zelf instellen van een klachtencommissie heeft het bevoegd gezag van de rsg Simon Vestdijk zich aangesloten bij de landelijke klachtencommissie. Ook in dat geval kan de hier gepresenteerde regeling worden overgenomen. De wetgever kent rond de totstandkoming van de klachtenregeling aan de (G)MR instemmingsrecht toe. Verder krijgt de (G)MR instemmingsrecht ten aanzien van de benoeming van de contactpersonen en een vertrouwenspersoon door het bevoegd gezag. In de regeling zijn maximumtermijnen opgenomen. Het spreekt voor zich dat een ieder erbij gebaat is dat een klacht zo zorgvuldig mogelijk, maar ook zo snel mogelijk, wordt afgehandeld. Hoofdstuk 1 - Begripsbepalingen Artikel 1 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. het bevoegd gezag: de bestuurder van de regionale scholengemeenschap Simon Vestdijk. Zie ook hetgeen omtrent het bevoegd gezag is vermeld in de algemene toelichting; b. school: een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; c. commissie: de landelijke klachtencommissie, waarbij de school is aangesloten d. klager: een (ex-)leerling, een ouder/voogd/verzorger van een minderjarige (ex-)leerling, (een lid van) het personeel, (een lid van) de directie, (een lid van) het bevoegd gezag of een vrijwilliger of stagiair die werkzaamheden verricht voor de school, alsmede een persoon die anderszins deel uitmaakt van de schoolgemeenschap, die een klacht heeft ingediend; e. klacht: klacht over gedragingen en beslissingen dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen van de aangeklaagde; f. contactpersoon: de persoon als bedoeld in artikel 2; g. vertrouwenspersoon: de persoon als bedoeld in artikel 3; h. aangeklaagde: een (ex-)leerling, ouder/voogd/verzorger van een minderjarige (ex-)leerling, (een lid van) het personeel, (een lid van) de directie, (een lid van) het bevoegd gezag of een vrijwilliger of stagiair die werkzaamheden verricht voor de school, alsmede een persoon die anderszins deel uitmaakt van de schoolgemeenschap, tegen wie een klacht is ingediend; j. vestiging van de school: de locatie Harlingen Kon. Julianastraat 3 en de locatie Franeker IJsbaanweg 6.
Hoofdstuk 2 - Behandeling van de klachten § 1 - De contactpersoon Artikel 2 - Aanstelling en taak contactpersoon 1. Er is op iedere vestiging van de school ten minste één contactpersoon die de klager verwijst naar de vertrouwenspersoon. 2. Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de contactpersoon. § 2 - De vertrouwenspersoon Artikel 3 - Aanstelling en taken vertrouwenspersoon 1. Het bevoegd gezag beschikt over ten minste één vertrouwenspersoon die functioneert als aanspreekpunt bij klachten. 2. Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de vertrouwenspersoon. 3. De vertrouwenspersoon gaat na of door bemiddeling een oplossing kan worden bereikt. De vertrouwenspersoon gaat na of de gebeurtenis aanleiding geeft tot het indienen van een klacht. Hij begeleidt de klager desgewenst bij de verdere procedure en verleent desgewenst bijstand bij het doen van aangifte bij politie of justitie. 4. De vertrouwenspersoon verwijst de klager, indien en voor zover noodzakelijk of wenselijk, naar andere instanties gespecialiseerd in opvang en nazorg. 5. Indien de vertrouwenspersoon slechts aanwijzingen, doch geen concrete klachten bereiken, kan hij deze ter kennis brengen van het bevoegd gezag. 6. De vertrouwenspersoon geeft gevraagd of ongevraagd advies over de door het bevoegd gezag te nemen besluiten. 7. De vertrouwenspersoon neemt bij zijn werkzaamheden de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht. De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van alle zaken die hij in die hoedanigheid verneemt. Deze plicht vervalt niet nadat betrokkene zijn taak als vertrouwenspersoon heeft beëindigd. 8. De vertrouwenspersoon brengt jaarlijks aan het bevoegd gezag schriftelijk verslag uit van zijn werkzaamheden. § 3 - De klachtencommissie Artikel 4 - Instelling en taken klachtencommissie Het bevoegd gezag sluit zich aan bij de landelijke klachtencommissie voor het openbaar primair en openbaar en algemeen bijzonder voortgezet onderwijs.( bijlage 1 van deze klachtenregeling) Artikel 5 - Indienen van een klacht 1. De klager dient de klacht in bij: a. het bevoegd gezag; of b. de landelijke klachtencommissie. 2. De klacht dient binnen een jaar na de gedraging of beslissing te worden ingediend, tenzij de klachtencommissie anders beslist. 3. Indien de klacht bij het bevoegd gezag wordt ingediend, verwijst het bevoegd gezag de klager
4.
5.
6. 7. 8. 9.
naar de vertrouwenspersoon of landelijke klachtencommissie, tenzij toepassing wordt gegeven aan het vierde lid. Het bevoegd gezag kan de klacht zelf afhandelen indien hij van mening is dat de klacht op een eenvoudige wijze kan worden afgehandeld. Het bevoegd gezag meldt een dergelijke afhandeling op verzoek van de klager aan de landelijke klachtencommissie. Indien de klacht wordt ingediend bij een ander orgaan dan de in het eerste lid genoemde, verwijst de ontvanger de klager direct door naar het bevoegd gezag of naar de klachtencommissie. De ontvanger is tot geheimhouding verplicht. Het bevoegd gezag kan een voorlopige voorziening treffen. Op de ingediende klacht wordt de datum van ontvangst aangetekend. Het bevoegd gezag deelt de sectordirecteur van de betrokken sector schriftelijk mee dat er een klacht wordt onderzocht door de klachtencommissie. Klager en aangeklaagde kunnen zich laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
Artikel 6 - Inhoud van de klacht 1. De klacht wordt schriftelijk ingediend en ondertekend. 2. Van een mondeling ingediende klacht wordt direct door de ontvanger als bedoeld in artikel 5, eerste lid een verslag gemaakt, dat door de klager voor akkoord wordt ondertekend en waarvan hij een afschrift ontvangt. 3. De klacht bevat ten minste: a. de naam en het adres van de klager; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de klacht. 4. Indien niet is voldaan aan het gestelde in het derde lid, wordt de klager in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen twee weken te herstellen. Is ook dan nog niet voldaan aan het gestelde in het derde lid, dan kan de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. 5. Indien de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard wordt dit aan de klager, de aangeklaagde, het bevoegd gezag en de sectordirecteur van de betrokken vestiging/sector gemeld. § 4 - Besluitvorming door het bevoegd gezag Artikel 7 - Beslissing op advies 1. Binnen vier weken na ontvangst van het advies van de klachtencommissie deelt het bevoegd gezag aan de klager, de aangeklaagde, de sectordirecteur en de klachtencommissie schriftelijk gemotiveerd mee of hij het oordeel over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen neemt en zo ja welke. De mededeling gaat vergezeld van het advies van de klachtencommissie en het verslag van de hoorzitting, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. 2. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Deze verlenging meldt het bevoegd gezag met redenen omkleed aan de klager, de aangeklaagde en de klachtencommissie. 3. De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt door het bevoegd gezag niet genomen dan nadat de aangeklaagde in de gelegenheid is gesteld zich mondeling en/of schriftelijk te verweren tegen de door het bevoegd gezag voorgenomen beslissing.
Hoofdstuk 3 - Slotbepalingen Artikel 8 - Openbaarheid 1. Het bevoegd gezag legt deze regeling op elke vestiging van de school ter inzage en plaatst de regeling op haar website 2. Het bevoegd gezag stelt alle belanghebbenden op de hoogte van deze regeling via de website. Artikel 9 - Evaluatie De regeling wordt binnen vier jaar na inwerkingtreding door het bevoegd gezag, de contactpersoon, de vertrouwenspersoon, de klachtencommissie en de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad geëvalueerd. Artikel 10 - Wijziging van het reglement Deze regeling kan door het bevoegd gezag worden gewijzigd of ingetrokken, na overleg met de vertrouwenspersoon en de klachtencommissie, met inachtneming van de vigerende bepalingen. Artikel 11 - Overige bepalingen 1. 2. 3. 4.
In gevallen waarin de regeling niet voorziet, beslist het bevoegd gezag. De toelichting maakt deel uit van de regeling. Deze regeling kan worden aangehaald als "klachtenregeling voortgezet onderwijs". Deze regeling treedt in werking op 1 augustus 2013.
De regeling is vastgesteld op 6 juni 2012. Datum instemming MR 19 juni 2012
Artikelgewijze toelichting Artikel 1 onder d Ook een ex-leerling is bevoegd een klacht in te dienen. Naarmate het tijdsverloop tussen de feiten, waarover wordt geklaagd en het indienen van de klacht groter is, wordt het voor de klachtencommissie en het bevoegd gezag moeilijker om tot een oordeel te komen. Bovendien is in artikel 5, tweede lid bepaald dat een klacht binnen een jaar na de gedraging of beslissing moet worden ingediend, tenzij de klachtencommissie anders bepaalt. Hierbij valt te denken aan (zeer) ernstige klachten over seksuele intimidatie, agressie, geweld en discriminatie. Bij personen die anderszins deel uitmaken van de schoolgemeenschap kan gedacht worden aan bijvoorbeeld stagiaires en leraren in opleiding. Artikel 1 onder e Klachten kunnen gaan over bijvoorbeeld begeleiding van leerlingen, toepassing van strafmaatregelen, beoordeling van leerlingen, de inrichting van de schoolorganisatie, seksuele intimidatie, discriminerend gedrag, agressie, geweld en pesten. Onder seksuele intimidatie wordt verstaan: ongewenst seksueel getinte aandacht die tot uiting komt in verbaal, fysiek en non-verbaal gedrag. Dit gedrag wordt door degene die het ondergaat, ongeacht sekse en/of seksuele voorkeur, ervaren als ongewenst, of wordt indien het een minderjarige leerling betreft, door de ouders, voogden of verzorgers van de leerling als ongewenst aangemerkt. Seksueel intimiderend gedrag kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn. Onder discriminerend gedrag wordt verstaan: elke vorm van ongerechtvaardigd onderscheid, als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet gelijke behandeling, elke uitsluiting, beperking of voorkeur die ten doel heeft of tot gevolg kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het openbare leven wordt teniet gedaan of aangetast. Discriminatie kan zowel bedoeld als onbedoeld zijn. Onder agressie, geweld en pesten worden verstaan: gedragingen en beslissingen dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen waarbij bedoeld of onbedoeld sprake is van geestelijke of lichamelijke mishandeling van een persoon of groep personen die deel uitmaakt van de schoolgemeenschap. Artikel 2 De contactpersoon is toegankelijk voor alle betrokkenen bij de school. Het is van belang dat deze persoon het vertrouwen geniet van alle bij de school betrokken partijen. Hij is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan het bevoegd gezag. De contactpersoon kan uit hoofde van de uitoefening van zijn taak niet worden benadeeld. Artikel 3 Het verdient aanbeveling per bestuur een onafhankelijke vertrouwenspersoon te benoemen en per school een interne contactpersoon.
De vertrouwenspersoon dient zicht te hebben op het onderwijs en de participanten hierin en dient kundig te zijn op het terrein van opvang en verwijzing. Het bevoegd gezag houdt bij de benoeming van de vertrouwenspersoon rekening met de diversiteit van de schoolbevolking. De vertrouwenspersoon is toegankelijk voor alle betrokkenen bij de school. Het is van belang dat hij het vertrouwen geniet van alle bij de school betrokken partijen. De vertrouwenspersoon bezit vaardigheden om begeleidingsgesprekken te leiden. Overwogen kan worden te kiezen voor twee vertrouwenspersonen: één vrouw en één man. Bij sommige aangelegenheden kan het drempelverhogend zijn om te moeten klagen bij een persoon van het andere geslacht. Artikel 3, tweede lid De vertrouwenspersoon is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan het bevoegd gezag. De vertrouwenspersoon kan uit hoofde van de uitoefening van zijn taak niet worden benadeeld. Artikel 3, derde lid De vertrouwenspersoon zal in eerste instantie nagaan of de klager getracht heeft de problemen met de aangeklaagde of met de directeur van de betrokken vestiging/sector op te lossen. Als dat niet het geval is, kan eerst voor die weg worden gekozen. De vertrouwenspersoon kan een klager in overweging geven, gelet op de ernst van de zaak, geen klacht in te dienen, de klacht in te dienen bij de klachtencommissie, de klacht in te dienen bij het bevoegd gezag, dan wel aangifte te doen bij politie/justitie. Begeleiding van de klager houdt ook in dat de vertrouwenspersoon nagaat of het indienen van de klacht niet leidt tot repercussies voor de klager. Tot slot vergewist hij zich ervan dat de aanleiding tot de klacht daadwerkelijk is weggenomen. Indien de klager dit wenst, begeleidt de vertrouwenspersoon hem bij het indienen van een klacht bij de klachtencommissie of bij het bevoegd gezag en verleent desgewenst bijstand bij het doen van aangifte bij politie of justitie. Indien de klager een minderjarige leerling is, worden met medeweten van de klager, de ouders/verzorgers hiervan door de vertrouwenspersoon in kennis gesteld, tenzij naar het oordeel van de vertrouwenspersoon het belang van de minderjarige zich daartegen verzet. Artikel 3, zevende lid De plicht tot geheimhouding geldt niet ten opzichte van de klachtencommissie, het bevoegd gezag en politie/justitie. Artikel 4 In plaats van het instellen van een eigen klachtencommissie kan het bevoegd gezag zich aansluiten bij een regionale of landelijke klachtencommissie. Artikel 5, eerste lid De klager bepaalt zelf of hij de klacht bij het bevoegd gezag of bij de klachtencommissie indient (een
klacht kan niet bij de vertrouwenspersoon worden ingediend). Niet altijd zal de klacht bij de klachtencommissie worden ingediend, bijvoorbeeld als naar het oordeel van de klager sprake is van een minder ernstige klacht. Dit neemt niet weg dat de klager in het laatste geval het recht heeft alsnog zijn klacht in te dienen bij de klachtencommissie, als hij daartoe aanleiding ziet. Anderzijds dient ervoor gewaakt te worden dat de positie van de aangeklaagde in het gedrang komt doordat de klachtencommissie niet wordt ingeschakeld. In gecompliceerde situaties of als het bevoegd gezag ingrijpende maatregelen overweegt, is het gewenst eerst advies van de klachtencommissie te vragen. Ook bij gerede twijfel of indien er sprake is van een ernstige klacht, verdient het aanbeveling eerst advies te vragen aan de klachtencommissie. Daardoor wordt bereikt dat uiterste zorgvuldigheid wordt betracht en wordt vermeden de indruk te wekken dat de klacht "binnenskamers" wordt afgedaan. Artikel 5, vierde lid Indien de klager dit wenst, dient het bevoegd gezag aan de klachtencommissie te melden dat hij een klacht zelf heeft afgehandeld. Artikel 5, zesde lid Het bevoegd gezag kan desgewenst een voorlopige voorziening treffen. Hierbij valt te denken aan het schorsen van onderwijspersoneel, het schorsen van leerlingen of het bepalen dat de aangeklaagde geen contact mag hebben met de klager. Het bevoegd gezag moet dan tevens bepalen tot wanneer de voorlopige voorziening van kracht blijft. Meestal is dit tot het moment dat het bevoegd gezag heeft beslist over de klacht. Artikel 5, negende lid De klager en de aangeklaagde hebben het recht zich op elk gewenst moment in de procedure te laten bijstaan door een raadsman of zich te laten vertegenwoordigen. Artikel 7 Het bevoegd gezag stelt de klager en de aangeklaagde op de hoogte van het advies van de klachtencommissie, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag, al dan niet op aangeven van de commissie, zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Het bevoegd gezag zendt de klager en de aangeklaagde een afschrift van het gehele advies. Delen van het advies kunnen bij uitzondering worden weggelaten, indien dit wordt gemotiveerd. Bijvoorbeeld: een leerling heeft een klacht ingediend over seksuele intimidatie. De klachtencommissie hoort via deskundigen dat er zich ook iets dergelijks in het privé-leven van de aangeklaagde heeft afgespeeld. Dergelijke informatie is niet van belang voor de klager. Uit privacyoverwegingen kan besloten worden de betreffende passage uit het advies niet aan de klager kenbaar te maken. Indien de klacht door het bevoegd gezag ongegrond wordt verklaard kan het bevoegd gezag op verzoek van en in overleg met de aangeklaagde in een passende rehabilitatie voorzien, zo nodig na advies van de klachtencommissie.
Artikel 7, derde lid Indien in deze beslissing een rechtspositionele maatregel is begrepen, worden de vigerende bepalingen ter zake van hoor en wederhoor in acht genomen. De bepalingen neergelegd in Titel II van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel en de Awb, zijn van toepassing op een besluit van het bevoegd gezag van een openbare school voor primair onderwijs. Voor het bijzonder primair onderwijs zijn de overige voorwaarden, behorend bij de akte van benoeming, van toepassing. Bij het openbaar en bijzonder voortgezet onderwijs dienen de bepalingen van de CAO-VO in acht te worden genomen. Het bevoegd gezag van het openbaar onderwijs is verplicht aangifte te doen van een misdrijf aan de officier van justitie of aan één van zijn hulpofficieren. Schoolbesturen worden verplicht contact op te nemen met de vertrouwensinspecteur als het vermoeden bestaat dat een personeelslid zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf met een minderjarige leerling. Als uit het overleg met de vertrouwensinspecteur blijkt dat er een redelijk vermoeden bestaat van een strafbaar feit, is het bevoegd gezag verplicht daarvan aangifte te doen bij politie/justitie. Deze verplichting zal de staatssecretaris in de onderwijswetgeving vastleggen, als uitwerking van haar voorstellen gedaan in haar beleidsbrief "Preventie en bestrijding van seksuele intimidatie". Wanneer er sprake is van een strafbaar feit wordt met nadruk ontraden de uitkomst van het strafproces af te wachten, alvorens door het bevoegd gezag maatregelen jegens de aangeklaagde worden genomen. Het bevoegd gezag heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Artikel 8 Informatie over deze regeling wordt opgenomen in de schoolgids. Adres en telefoonnummer van de klachtencommissie, van de vertrouwenspersoon en van de contactpersoon worden in de schoolgids vermeld. Ook kan een en ander in een folder worden opgenomen en op de website van de school geplaatst worden. Bijlage 1
Landelijke klachtencommissie voor PO, VO BVE en HBO, Postbus 85191 3508 AD Utrecht 030 2809590 E-mail:
[email protected]
Hoofdstuk 32: Regeling melden vermoeden van een misstand rsg Simon Vestdijk Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. bevoegd gezag: de natuurlijke persoon/personen of het orgaan volgens de statuten belast met het bestuur van de instelling voor voortgezet onderwijs; b. Raad van Toezicht (RvT): de natuurlijke persoon/personen of het orgaan belast met het toezicht op het onder a bedoelde bevoegd gezag; c. werknemer: - de natuurlijke persoon die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking tot de werkgever staat, dan wel - de natuurlijke persoon die in een andere met een dienstbetrekking gelijk te stellen rechtsverhouding bij de werkgever werkzaam is, waaronder in ieder geval wordt begrepen een uitzendkracht, gedetacheerde of stagiaire; d. leerling: hij/zij die als zodanig is ingeschreven aan een school voor voortgezet onderwijs; e. ouder: de ouder, voogd of verzorger (wettelijk vertegenwoordiger) van de onder d bedoelde leerling; f. melder: de werknemer, leerling of ouder die een vermoeden van een misstand meldt overeenkomstig hoofdstuk 4 of 6; g. melding: de melding van een vermoeden van een misstand door de melder; h. vertrouwenspersoon: de vertrouwenspersoon zoals bedoeld in hoofdstuk 3; i. vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van: een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels, een gevaar voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu, een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten bij de onder a bedoelde instelling, die het goed functioneren van de instelling en/of het verzorgde onderwijs in het geding brengt; j. commissie: de Commissie Integriteit VO, zoals bedoeld in hoofdstuk 5; k. MR: de medezeggenschapsraad zoals bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Wet medezeggenschap op scholen. 2. Tenzij het tegendeel blijkt wordt in deze regeling onder werknemer mede begrepen: de voormalige werknemer van wie de dienstbetrekking of andere rechtsverhouding op het tijdstip van melden niet langer dan twee jaar geleden formeel is geëindigd.
Hoofdstuk 2 Rechtsbescherming melder Artikel 2 1. a. Ten aanzien van de melder wordt vanwege het te goeder trouw melden van een vermoeden van een misstand geen besluit met nadelige gevolgen voor zijn/haar (rechts)positie genomen. b. Het bevoegd gezag of, in het geval van artikel 4, tweede lid, de RvT zorgt ervoor dat de melder ook niet op andere wijze door de melding bij het uitoefenen van zijn/haar functie nadelige gevolgen ondervindt. 2. Onder besluit als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan een besluit dat strekt tot: a. het treffen van een ordemaatregel; b. het treffen van een disciplinaire maatregel; c. het tussentijds beëindigen of niet verlengen van een tijdelijk(e) aanstelling/dienstverband; d. het niet omzetten van een tijdelijk(e) aanstelling/dienstverband in één voor onbepaalde tijd;
e. f. g. h. i.
het verplaatsen of overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe; het onthouden van (een periodieke) salarisverhoging; het (direct of indirect) onthouden van promotiekansen; het afwijzen van een verlofverzoek; het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek.
Hoofdstuk 3 Aanstelling, taak en rechtsbescherming externe vertrouwenspersoon Artikel 3 1. Het bevoegd gezag zorgt met instemming van de MR voor de benoeming van een externe vertrouwenspersonen. 2. De externe vertrouwenspersoon heeft tot taak: a. een (potentiële) melder op verzoek te informeren over de procedure en te adviseren over het doen van een melding; b. een melding op verzoek van de melder op een afgesproken wijze en tijdstip door te geleiden naar het bevoegd gezag dan wel, in het geval van artikel 4, tweede lid, naar de (voorzitter van de) RvT; c. het bevoegd gezag dan wel, in het geval van artikel 4, tweede lid, de (voorzitter van de) RvT op verzoek over een melding te informeren en/of te adviseren; d. het bevoegd gezag en/of de RvT (gevraagd of ongevraagd) te adviseren over het gevoerde integriteitbeleid. 3. De externe vertrouwenspersoon maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder zijn/haar uitdrukkelijke toestemming. De externe vertrouwenspersoon heeft een verschoningsrecht, uitgezonderd in het geval van een zedendelict. 4. Het in artikel 2 bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de (voormalige) vertrouwenspersoon waar het de uitoefening van zijn/haar taak op basis van deze regeling betreft.
Hoofdstuk 4 Interne procedure voor het melden van een (vermoede) misstand Artikel 4 1. De melder doet zijn/haar melding bij het bevoegd gezag. 2. Indien het bevoegd gezag bij de melding is betrokken doet de melder zijn/haar melding bij de (voorzitter van de) RvT. In dat geval is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing. 3. De melder kan zijn/haar melding volgens artikel 3, tweede lid onder b, ook via een vertrouwenspersoon bij het bevoegd gezag of de (voorzitter van de) RvT doen. 4. Indien daartoe voldoende aanleiding bestaat kan de melder zijn/haar melding eventueel ook rechtstreeks bij de in hoofdstuk 5 geregelde commissie doen. Of dit het geval is, is ter beoordeling van de commissie. 5. Een anonieme melding wordt niet in behandeling genomen. 6. Een melding kan niet in de plaats treden van een wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van strafbare feiten. Artikel 5 Indien de werknemer niet meer werkzaam is bij de in artikel 1 onder a bedoelde instelling waarop de melding betrekking heeft, doet hij/zij de melding binnen twee jaar na het formeel eindigen van zijn/haar dienstverband of andere rechtsverhouding met die instelling. Artikel 6 De personen die betrokken zijn bij de behandeling van een melding gaan, indien en voor zover deze bekend is, op behoorlijke en zorgvuldige wijze met de identiteit van de melder om.
Artikel 7 1. Het bevoegd gezag: a. bevestigt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na ontvangst daarvan, schriftelijk de melding aan de melder of de vertrouwenspersoon; b. informeert de persoon/personen op wie het vermoeden van een misstand betrekking heeft over de ontvangst van de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad of artikel 8, vierde lid, wordt toegepast; c. zorgt ingeval van het kennis dragen van de identiteit van de melder ervoor dat die niet verder bekend wordt dan noodzakelijk is voor het onderzoek en de behandeling van de melding. 2. Indien het bevoegd gezag de ontvangst van de melding aan de vertrouwenspersoon heeft bericht, stuurt deze de ontvangstbevestiging door aan de melder. 3. Het bevoegd gezag informeert tevens de (voorzitter van de) RvT over de melding en de (voorgenomen) wijze van afhandelen daarvan. Dit geldt overeenkomstig voor een melding waarover het bevoegd gezag volgens artikel 13 onder b in kennis is gesteld. Artikel 8 1. Het bevoegd gezag stelt zo spoedig mogelijk een onderzoek in naar de melding. 2. Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is (geweest) bij de vermoede misstand of daar anderszins belang bij heeft. 3. Het bevoegd gezag kan het onderzoek en de verdere behandeling van de melding in ieder geval achterwege laten als: a. geen sprake is van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder i; b. de melding niet is gedaan binnen de in de artikelen 1, tweede lid, en 5 genoemde termijn van twee jaar; c. de melding kennelijk onredelijk laat is gedaan. 4. Het bevoegd gezag bericht het achterwege laten van een onderzoek en verdere behandeling van de melding met vermelding van redenen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na de ontvangstbevestiging, schriftelijk aan de melder of de vertrouwenspersoon. 5. Indien de vertrouwenspersoon het bericht ontvangt stuurt deze het door aan de melder. 6. Bij het in lid 4 bedoelde bericht wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de in hoofdstuk 5 geregelde commissie. Artikel 9 1. Het bevoegd gezag bericht de melder of de vertrouwenspersoon zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de melding, schriftelijk en gemotiveerd over de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele gevolgen die daaraan worden verbonden.
2. Indien niet binnen twaalf weken toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid, stelt het bevoegd gezag de melder of de vertrouwenspersoon daarvan vóór afloop van deze termijn schriftelijk en met vermelding van redenen op de hoogte. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen de melder of de vertrouwenspersoon het in lid 1 bedoelde bericht zal ontvangen. 3. Indien de vertrouwenspersoon het in lid 1 of 2 bedoelde bericht ontvangt, stuurt deze het door aan de melder. 4. De persoon/personen op wie de melding betrekking heeft ontvangen het in lid 1 of 2 bedoelde bericht ook, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad. 5. Bij het in lid 1 bedoelde bericht wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de in hoofdstuk 5 geregelde commissie.
Hoofdstuk 5 Commissie Integriteit VO Artikel 10 1. Er is een Commissie Integriteit VO (hierna: de Commissie). 2. De samenstelling, benoeming en werkwijze van de Commissie worden nader geregeld. 3. Het secretariaat van de Commissie is belegd bij de Stichting Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP), gevestigd te Den Haag. De in artikel 11, eerste lid, bedoelde melding kan worden gericht aan: Commissie Integriteit VO p/a Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP) Postbus 556 2501 CN Den Haag 4. De Commissie heeft tot taak een overeenkomstig hoofdstuk 6 voorgelegde melding te onderzoeken en daarover het bevoegd gezag, dan wel in het geval van artikel 4, tweede lid, de RvT, te adviseren. 5. Het secretariaat van de Commissie stelt jaarlijks een verslag van werkzaamheden op, waarin in geanonimiseerde vorm in ieder geval worden vermeld het aantal en de aard van de ontvangen meldingen, het aantal uitgevoerde onderzoeken en het aantal en de aard van de uitgebrachte adviezen. Voorts hoeveel meldingen niet tot een onderzoek hebben geleid en anders zijn afgedaan. 6. Het in lid 5 bedoelde verslag is onderdeel van het door het bevoegd gezag jaarlijks te publiceren openbare algemene jaarverslag.
Hoofdstuk 6 Externe procedure voor het melden van een (vermoede) misstand Artikel 11 1. Behalve in het geval van de in artikel 4, vierde lid, bedoelde rechtstreekse melding bij de Commissie kan de melder een vermoeden van een misstand bij de Commissie melden indien hij/zij: a. zich niet kan vinden in de inhoud van het in artikel 8, vierde lid, bedoelde bericht; b. zich niet kan vinden in de inhoud van het in artikel 9, eerste lid, bedoelde bericht; c. niet binnen de in artikel 9, eerste en tweede lid, bedoelde termijnen bericht heeft ontvangen; d. de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 9, tweede lid, aangegeven termijn onredelijk lang vindt.
2. De melding bevat in ieder geval: a. naam en adres van de melder en een datum; b. b. de instelling als bedoeld in artikel 1 onder a waar de melder werkzaam is (geweest) en waarop de melding betrekking heeft; c. een duidelijke en zakelijke omschrijving van de misstand die wordt vermoed; d. minimaal één van de in het eerste lid genoemde redenen en een motivering daarvan; e. een mededeling of van de vermoede misstand overeenkomstig artikel 160 of artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering aangifte is gedaan bij de politie of het openbaar ministerie. 3. De melder verstrekt de gegevens en de stukken die de Commissie nodig acht en waarover de melder redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Hieronder valt in ieder geval een afschrift van de in artikel 8, vierde lid, en artikel 9, eerste en tweede lid, bedoelde berichten. Artikel 12 De Commissie maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder zijn/haar uitdrukkelijke toestemming. Artikel 13 De Commissie: a. bevestigt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na ontvangst daarvan, schriftelijk de melding aan de melder; b. stelt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na ontvangst daarvan, schriftelijk in kennis van de melding; in het geval van artikel 4, tweede lid, stelt de Commissie de (voorzitter van de) RvT in kennis van de melding en is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing; c. informeert de persoon/personen op wie het vermoeden van een misstand betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad of artikel 14, derde lid, wordt toegepast; e. zorgt ervoor dat de identiteit van de melder niet verder bekend wordt dan noodzakelijk is voor het onderzoek en de behandeling van de melding. Artikel 14 1. De Commissie stelt zo spoedig mogelijk een onderzoek in naar de melding. 2. De Commissie kan het onderzoek en de verdere behandeling van de melding in ieder geval achterwege laten als: a. de melder de vermoede misstand zonder voldoende reden niet eerst overeenkomstig artikel 4, eerste en tweede lid, intern heeft gemeld; b. de in artikel 9, eerste en tweede lid, bedoelde termijnen nog niet zijn verstreken; c. de melding niet is gedaan binnen de in artikelen 1, tweede lid, en 5 genoemde termijn van twee jaar; d. niet is voldaan aan artikel 11, tweede lid, terwijl de melder eerst de gelegenheid heeft gehad de geconstateerde tekortkoming binnen een redelijke termijn te herstellen. 3. De Commissie bericht het achterwege laten van een onderzoek en verdere behandeling van de melding met vermelding van redenen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na de ontvangstbevestiging, schriftelijk aan de melder en het bevoegd gezag. 4. Ten behoeve van het onderzoek kan de Commissie bij het bevoegd gezag alle inlichtingen inwinnen die zij voor het onderzoek en de voorbereiding van het advies nodig acht. Het bevoegd gezag verstrekt de Commissie de gevraagde gegevens en stukken.
5. Indien de inhoud van bepaalde door het bevoegd gezag verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van de Commissie moet blijven, stelt het bevoegd gezag de Commissie daarvan in kennis. De Commissie zorgt er in dat geval voor dat vertrouwelijk met de informatie wordt omgegaan en dat deze waar nodig wordt beveiligd tegen kennisneming door onbevoegden. Artikel 15 1. De Commissie legt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de melding, haar bevindingen over de melding neer in een advies aan het bevoegd gezag. 2. Als niet binnen twaalf weken kan worden geadviseerd, kan de Commissie het uitbrengen van het advies verdagen. Het bevoegd gezag en de melder worden daarover tijdig schriftelijk en met vermelding van redenen geïnformeerd. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn het advies zal worden uitgebracht. 3. De persoon/personen op wie de melding betrekking heeft ontvangen het in lid 2 bedoelde bericht ook, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad. 4. De Commissie stuurt de melder bij het uitbrengen van het advies een afschrift daarvan. Artikel 16 1 Het bevoegd gezag bericht de melder en de Commissie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twaalf weken na ontvangst van het advies, schriftelijk zijn standpunt hierover en de eventuele gevolgen die daaraan worden verbonden. 2. De persoon/personen op wie de melding betrekking heeft ontvangen het bericht ook, tenzij daardoor een (ander) onderzoeksbelang kan worden geschaad. 3. Het bevoegd gezag informeert tevens de (voorzitter van de) RvT over zijn standpunt over het advies en de eventuele gevolgen die daaraan worden verbonden. 4. Als het standpunt en de daaraan verbonden gevolgen afwijken van het advies, vermeldt het bevoegd gezag de redenen daarvoor. 5. Als de Commissie de identiteit van de melder niet bekend heeft gemaakt, stuurt de Commissie het in lid 1 bedoelde bericht door aan de melder. 6. Na ontvangst van het in lid 1 bedoelde bericht maakt de Commissie haar advies in geanonimiseerde vorm openbaar. Dit geldt eveneens indien de Commissie het bericht twaalf weken na verzending van haar advies nog niet heeft ontvangen. Indien zwaarwegende redenen hieraan in de weg staan, blijft openbaarmaking van het advies achterwege. 7. Het bevoegd gezag maakt het standpunt over het advies in geanonimiseerde vorm openbaar, tenzij zwaarwegende redenen hieraan in de weg staan.
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen Artikel 17 Deze regeling wordt door het bevoegd gezag met instemming van de MR bij de instelling voor voortgezet onderwijs van toepassing verklaard. Artikel 18 Deze regeling treedt in werking met ingang van: uiterlijk 1 augustus 2012 of zoveel eerder als mogelijk Artikel 19 Deze regeling kan worden aangehaald als: “Meldingsregeling vermoeden van misstand RSG Simon Vestdijk”.
Hoofdstuk 33: Privacyreglement Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit reglement en de daarbij behorende bijlagen wordt verstaan onder: a. Bestuurder: de bestuurder, tevens bevoegd gezag, van rsg Simon Vestdijk. a. Persoonsgegevens: gegevens die herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen. b. Verwerking persoonsgegevens: de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die bestemd zijn om te worden opgenomen n de administratie c. Kerndirectie: de sectordirecteuren van rsg Simon Vestdijk, de bestuurder is toegevoegd lid. d. Teamleider: een integraal leidinggevende van een organisatorische eenheid, die wordt gevormd door een groep medewerkers aan wie door de sectordirecteur de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van onderwijs is opgedragen. e. Beheerder: automatiseringsmedewerker(s) die binnen de school zijn belast met het beheer van de persoonsgegevens, het goed functioneren van het computersysteem, alsmede met de controle op e-mail en internetgebruik. f. Belanghebbende: de geregistreerde leerling, zijn ouders/verzorgers/wettelijke vertegenwoordiger, het personeel alsmede uitzendkrachten, stagiaires, vrijwilligers en personen die bij de school zijn gestationeerd en over wie persoonsgegevens worden verkregen en verwerkt. g. De Wet: de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). h. College Bescherming Persoonsgegevens: (zie artikel 5.2). Artikel 2 Doel van de regeling 2.1
Deze regeling regelt de bepalingen die van toepassing zijn op de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2.2
Verwerking van persoonsgegevens mag alleen geschieden voor de in dit reglement en de bijlage bij dit reglement genoemde doeleinden.
Artikel 3 De organisatie 3.1
De bestuurder is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van dit reglement (met inbegrip van de aan dit reglement toegevoegde bijlagen).
3.2
De verwerking van persoonsgegevens geschiedt onder verantwoordelijkheid van de sectordirecteuren of gemandateerde teamleiders in overeenstemming met de doelomschrijving van artikel 2.
3.3
De verwerking en verstrekking van persoonsgegevens vindt uitsluitend plaats door degenen die uit hoofde van hun functie, verantwoordelijkheid en functie-inhoud daartoe zijn aangewezen door de kerndirectie.
3.4
Persoonsgegevens mogen alleen worden verstrekt aan: a. de in lid 1 onder f genoemde personen voor zover het gegevens betreft die op hem/haar betrekking hebben, een en ander met inachtneming van het bepaalde in dit reglement; b. derden indien en voor zover dit voortvloeit uit de doelstellingen van de verwerking van de persoonsgegevens.
Artikel 4 Het beheer van de geautomatiseerde persoonsgegevens in de school De beheerder is belast met het beheer van het systeem van de geautomatiseerde persoonsgegevens. Hij is aan de kerndirectie verantwoording schuldig voor het goed functioneren van de verwerking van de persoonsgegevens, waaronder begrepen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Hij legt de hiervoor vereiste procedures ter goedkeuring voor aan de kerndirectie en ziet toe op de uitvoering hiervan. De beheerder draagt zorg voor de juiste werking van de programma’s en voor de beveiliging van de opgeslagen gegevens en programmatuur tegen calamiteiten en oneigenlijk gebruik. Artikel 5 Gegevensverwerking 5.1 Slechts die persoonsgegevens worden verwerkt die rechtmatig zijn verkregen en in overeenstemming zijn met het doel waarvoor de verwerking is aangelegd. 5.2 Indien wordt afgeweken van de in dit reglement toegestane doeleinden van de verwerking moet dit worden gemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), postbus 93374, 2509 AJ Den Haag. Artikel 6 Informatieverplichting 6.1 De kerndirectie informeert de belanghebbende over de wijze van gegevensverwerking, doeleinden, de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder gegevens worden verkregen en de inhoud van deze regeling. 6.2 Indien de gegevens bij de belanghebbende zelf worden verkregen, moet de belanghebbende voor de verkrijging worden geïnformeerd. 6.3 Indien gegevens buiten de belanghebbende om, via een derde worden verkregen, moet de belanghebbende worden geïnformeerd op het moment dat de gegevens worden vastgelegd, of als de gegevens uitsluitend verzameld worden om deze aan een derde te verstrekken op het moment van eerste verstrekking aan die derde. Artikel 7 Het recht op inzage 7.1 De belanghebbende over wie gegevens worden verwerkt en – indien hij/zij de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt-, zijn ouders/verzorgers, wettelijk vertegenwoordiger , heeft/hebben het recht op inzage in de over hen opgenomen gegevens. Hij/zij kan van dit recht gebruik maken door de kerndirectie schriftelijk te verzoeken om een volledig overzicht van zijn/haar verwerkte persoonsgegevens. De verzoeker dient zich voldoende te legitimeren. Het verzoek wordt binnen vier weken na ontvangst beantwoord. 7.2 Voor de beantwoording van het verzoek tot inzage mag de kerndirectie maximaal 5 euro in rekening brengen. Artikel 8 Het recht op correctie van gegevens 8.1 De belanghebbende en – indien deze de leeftijd van zestien nog niet heeft bereikt-, zijn ouders/verzorgers, wettelijke vertegenwoordiger kan/kunnen de kerndirectie verzoeken zijn gegevens te verbeteren, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel onvolledig zijn of niet ter zake dienen, dan wel in strijd zijn met een wettelijk voorschrift. Het verzoek wordt binnen vier weken beantwoord.
8.2 De kerndirectie kan weigeren aan een in het eerste lid van dit artikel bedoelde verzoek te voldoen, voor zover dit noodzakelijk is op grond van: -
de bescherming van de belanghebbende of van de rechten en vrijheden van anderen; de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van opsporing en vervolging van strafbare feiten. Een beslissing tot afwijzing van een verzoek is met redenen omkleed.
8.3 In geval van correctie van gegevens moet de kerndirectie derden aan wie de (onjuiste) gegevens van de belanghebbende eerder zijn verstrekt van de wijzigingen op de hoogte stellen. Artikel 9 Het recht van verzet 9.1 De belanghebbende kan bij de bestuurder verzet aantekenen tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden. De bestuurder oordeelt binnen vier weken na ontvangst van het verzet of dit gerechtvaardigd is. Indien de bestuurder het verzet gerechtvaardigd vinden, beëindigt hij terstond de verwerking. Artikel 10 Het bewaren van persoonsgegevens 10.1 De persoonsgegevens van leerlingen moeten uiterlijk twee jaar, nadat de studie is beëindigd, worden verwijderd. Langer bewaren van de gegevens is alleen toegestaan als de persoonsgegevens noodzakelijk zijn ter voldoening aan een wettelijke bewaarplicht en andere wettelijke voorschriften. 10.2 De persoonsgegevens van het personeel moeten uiterlijk twee jaar nadat het dienstverband of de werkzaamheden van het personeelslid zijn beëindigd, worden verwijderd. Langer bewaren van de gegevens is alleen toegestaan als de persoonsgegevens noodzakelijk zijn ter voldoening aan een wettelijke bewaarplicht of andere wettelijke voorschriften. 10.3 Alle gegevens die voor het doel van de verwerking niet meer nodig zijn, worden op last van de kerndirectie door de beheerder vernietigd. Artikel 11 Slotbepalingen 11.1 De bestuurder kan deze regeling met instemming van de medezeggenschapsraad vaststellen of wijzigen. Deze wijzigingen worden schriftelijk vastgelegd en voorafgaand aan de invoering aan het personeel en aan de leerlingen van de school bekendgemaakt. 11.2 Deze regeling wordt over vier jaar geëvalueerd door de bestuurder en de medezeggenschapsraad op basis van een rapportage door de beheerder. 11.3 In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de bestuurder.
Bijlage 1A Toegestane doeleinden van de verwerking De verwerking van persoonsgegevens van leerlingen mag alleen geschieden voor: -
-
de organisatie of het geven van het onderwijs; de begeleiding van leerlingen, of het geven van studieadviezen; het verstrekken of ter beschikking stellen van leermiddelen; het berekenen, vastleggen en innen van inschrijvingsgelden, school- en lesgelden en bijdragen of vergoedingen voor leermiddelen en buitenschoolse activiteiten (met inbegrip van het in handen van derden stellen van vorderingen); het behandelen van geschillen; het doen van accountantscontrole; de uitvoering of toepassing van een andere wet.
De verwerking van persoonsgegevens van het personeel mag alleen geschieden voor: -
het leiding geven aan de werkzaamheden van het personeelslid; de behandeling van personeelszaken voor zover de sollicitatieprocedure; de opleiding van het personeelslid; de bedrijfsmedische zorg voor het personeelslid; het bedrijfsmaatschappelijke werk; de verkiezing van de leden van een bij wet geregeld medezeggenschapsorgaan; de interne controle en beveiliging; de administratie van de personeelsvereniging; het behandelen van geschillen; het doen uitoefenen van accountantscontrole (steekproef school); de uitvoering of toepassing van een andere wet.
Bijlage 1B Geen meldingsplicht Persoonsgegevens van leerlingen hoeven niet te worden gemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens als is voldaan aan: 1. De toegestane doeleinden van de verwerking in artikel 2 van het reglement. 2. Geen andere persoonsgegevens worden verwerkt dan: a. Naam, voornamen, voorletters, titulatuur, geslacht, geboortedatum, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummers en soortgelijke voor communicatie benodigde gegevens (bijvoorbeeld het emailadres), alsmede het bank- en girorekeningnummer van de leerling cq. zijn ouders/verzorgers; b. Een administratienummer dat geen andere informatie bevat dan onder a; c. Nationaliteit en geboorteplaats van de leerling; d. De onder a genoemde gegevens van de ouders, voogden of verzorgers van leerling; e. Gegevens die noodzakelijk zijn met het oog op de gezondheid of het welzijn van de leerling; f. Gegevens die betrekking hebben op de aard en het verloop van het onderwijs; g. Gegevens die betrekking hebben op de behaalde studieresultaten; h. Gegevens voor de organisatie van het onderwijs; i. Gegevens voor het verstrekken of ter beschikking stellen van leermiddelen; j. Andere dan de onder a tot en met j bedoelde gegevens, waarvan de verwerking wordt vereist of noodzakelijk is met het oog op toepassing van een andere wet. Persoonsgegevens van medewerkers hoeven niet te worden gemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens als is voldaan aan:
1. De toegestane doeleinden van de verwerking in artikel 2 van het reglement. 2. Geen andere persoonsgegevens worden verwerkt dan: a. naam, voornamen, voorletters, titulatuur, geslacht, geboortedatum, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummers en soortgelijke voor communicatie benodigde gegevens (bijvoorbeeld het emailadres), alsmede het bank- en girorekeningnummer van het betrokken personeelslid; b. Een administratienummer dat geen andere informatie bevat dan onder a; c. Nationaliteit en geboorteplaats van het personeelslid; d. De onder a genoemde gegevens van de ouders, voogden of verzorgers van minderjarige werknemers; e. Gegevens die betrekking hebben op gevolgde en te volgen opleidingen, cursussen en stages; f. Gegevens die betrekking hebben op de functie of de voormalige functie, gegevens die betrekking hebben op de aard, inhoud en beëindiging van het dienstverband; g. Gegevens voor de administratie van de aanwezigheid van de personeelsleden op de plaats waar de arbeid wordt verricht en gegevens voor de administratie van de afwezigheid van de personeelsleden in verband met verlof, arbeidsduurverkorting, bevalling of ziekte, met uitzondering van gegevens over de aard van de ziekte; h. Gegevens, die in het belang van de personeelsleden worden opgenomen met het oog op hun arbeidsomstandigheden (bijvoorbeeld gegevens van medische aard die noodzakelijk zijn voor het ter beschikking stellen van aangepast meubilair of speciaal gereedschap); i. Gegevens voor de organisatie van de personeelsbeoordeling en de loopbaan-begeleiding voor zover die gegevens bij het personeelslid bekend zijn; j. Andere dan de onder a tot en met i bedoelde gegevens als die verwerkt moeten worden op grond van een andere wet.
Bijlage 1C Instructie beveiliging 1. Personen in de school die zijn belast met de controle over geautomatiseerde persoonsgegevens, respectievelijk de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of bestemd zijn om daarin te worden opgenomen, zijn gehouden tot geheimhouding m.b.t. de kennis van gegevens die herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen. Zij dragen er zorg voor dat geen anderen kennis kunnen nemen van de persoonsgegevens. 2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 zijn bovenstaande personen gemachtigd kennis te nemen van elkaars gegevens als dat voor de goede uitvoering van hun taak noodzakelijk is. 3. De hierboven onder lid 1 bedoelde personen zijn gehouden tot afdoende beveiliging van de onder hun beheer berustende gegevens. Zij overtuigen zich ervan dat de gegevens zich achter slot en grendel bevinden op het moment dat zij niet meer op hun werkplek aanwezig zijn. 4. De beveiliging moet steeds adequaat zijn. Dat betekent dat periodiek moet worden nagegaan of het systeem beveiliging behoeft, door bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen.
Hoofdstuk 34: Leerlingenstatuut Voor de regionale scholengemeenschap "Simon Vestdijk" Harlingen/ Franeker is het navolgende leerlingenstatuut van toepassing:
1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 - Begripsbepaling Dit leerlingenstatuut verstaat onder: "school": de rsg Simon Vestdijk te Harlingen/Franeker. "bevoegd gezag": als bedoeld in art. 1lid c en art. 42 b van de Wet op het Voortgezet Onderwijs en tevens het bestuur van de Stichting voor openbaar voortgezet onderwijs in Noordwest-Friesland. "leerlingen": leerlingen die op school staan ingeschreven. "ouders": de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen. "kerndirectie": bestuurder en sectordirecteuren van vbo en mavo/havo/atheneum. “sectordirecteur”: functionaris die eindverantwoordelijk is voor de gang van zaken binnen een sector van de school. “sector”:onderwijskundige en organisatorische eenheid in de school "schoolleiding: ook genoemd grote staf: sectordirecteuren + teamleiders “teamleider”; lid van de schoolleiding die eerst verantwoordelijk is voor een of meerdere afdelingen binnen de sector . "personeel": het aan de school verbonden onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel. "docenten": leden van het personeel die een onderwijstaak vervullen. “mentor”: de docent die belast is met een speciale begeleidende taak ten aanzien van (een groep van) specifieke leerlingen "geleding": alle leerlingen, alle ouders of al het personeel. "medezeggenschapsraad": de raad als bedoeld in art. 3 van de Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO). "medezeggenschapsreglement": het reglement als bedoeld in art. 3 van de WMO. "leerlingenraad": een geledingraad, samengesteld uit en door de leerlingen, als bedoeld in art. 12 van de WMO. "schoolgids/lesrooster": de schooldocumenten als bedoeld in art. 24 van de WVO. "inspectie": de inspecteur die belast is met het toezicht op het voortgezet onderwijs als bedoeld in art. 113 van de WVO. Artikel 2 - Leerlingenstatuut 1. Dit leerlingenstatuut legt de rechten en verplichtingen vast van de leerlingen, die staan ingeschreven op de Simon Vestdijk te Harlingen/Franeker en bevat tevens de daaruit voortvloeiende opdrachten aan de andere geledingen en aan de kerndirectie. 2. Het statuut is bindend voor alle geledingen, met inachtneming van het bij of krachtens de wet bepaalde. 3. het bestuur legt elke vijf jaar een voorstel voor aan de medezeggenschapsraad voor een leerlingenstatuut. Tussentijdse wijziging van het leerlingenstatuut is mogelijk op voorstel van de leerlingenraad, de medezeggenschapsraad en de schoolleiding. De bestuurder legt elke wijziging van dit statuut voor aan de geleding die het verzoek niet heeft ingediend. 4. Het leerlingenstatuut ligt binnen de school ter inzage en is van de website te downloaden zodat iedereen er kennis van kan nemen. Een uittreksel van het statuut wordt opgenomen in de schoolgids
2. GRONDRECHTEN Artikel 3 - Recht op informatie 1. De schoolleiding draagt er zorg voor dat voorafgaande aan de inschrijving aan de leerling en de ouders algemene informatie wordt verstrekt over de doelstelling, het onderwijsaanbod en de werkwijze van de school, de toelatingseisen, de cursusduur, over de mogelijkheden voor vervolgonderwijs, dan wel over het beroepenveld waarvoor wordt opgeleid; de eventueel aan de toelating verbonden kosten, alsmede over andere aangelegenheden die van direct belang zijn voor de toekomstige leerling. 2. De schoolleiding draagt er zorg voor dat exemplaren van de schoolgids (eventueel digitaal) aan de leerlingen worden uitgereikt. Ook het lesrooster is digitaal beschikbaar. Het medezeggenschapsreglement en andere reglementen die voor leerlingen van belang zijn, liggen voor een ieder ter inzage op de administratie van de school en zijn via de website te downloaden. Artikel 4 - Recht op Privacy 1. Er is op school een geautomatiseerd leerlingenregister. Het Privacy Reglement is hierop van toepassing. Slechts die gegevens worden vastgelegd die voor een goed functioneren van de school noodzakelijk zijn. Iedereen heeft het recht op inzage in de hem/haar betreffende gegevens, opgenomen in deze persoonsregistratie. Degene die inzage heeft gehad in zijn/haar persoonsgegevens, kan schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen indien deze feitelijk onjuist zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift in de registratie. 2. Het Privacy Reglement ligt op de administratie van de school en is voor een ieder ter inzage. 3. Naast de registratie wordt ook een geautomatiseerd leerlingvolgsysteem gehanteerd 4. Het leerlingenregister en het leerlingvolgsysteem,zijn slechts (afhankelijk van de situatie beperkt) toegankelijk voor: - de desbetreffende leerling en indien deze minderjarig is, ook voor zijn/haar ouders/verzorgers; - de docenten van de desbetreffende leerling; - de schoolleiding; - het bevoegd gezag; - de inspecteur; - de daartoe door het rijk aangewezen personen met het oog op de financiële controle. Gegevens uit het register worden niet zonder toestemming van de leerling aan andere personen of instanties doorgegeven. 5. Wanneer informatie over gedrag en/of schoolresultaten van de minderjarige leerling aan de ouders wordt doorgegeven, wordt de leerling, indien mogelijk, hiervan vooraf in kennis gesteld. Artikel 5 - Vrijheid van vergadering Leerlingen hebben vrijheid van vergadering. In overleg met de schoolleiding worden afspraken gemaakt over tijd en plaats van vergadering, indien deze in de school en/of onder schooltijd plaatsvindt. Artikel 6 - Recht op meningsuiting 1. Indien op de school een schoolkrant uitgegeven wordt, is die beschikbaar voor alle geledingen van de school. 2. Er is een mededelingenbord waarop leerlingen, leerlingenraad en andere leerlingenorganisaties, zonder toestemming vooraf, mededelingen van niet-commerciële aard kunnen ophangen. Deze
mededelingen mogen niet kwetsend zijn voor anderen. Zij mogen niet anoniem zijn en niet strijdig met de door de schoolleiding vastgestelde regels voor het mededelingenbord. 3. Op het mededelingenbord kunnen tevens besluiten uit de vergadering van de schoolleiding en andere informatie of maatregelen die betrekking hebben op de rechten en plichten van leerlingen, gepubliceerd worden. 4. Er is een ideeënbus voor leerlingen waarin iedereen wensen en opmerkingen met betrekking tot de school kan deponeren. Artikel 7 - Recht op medezeggenschap De kerndirectie geeft de mogelijkheid tot totstandkoming van een leerlingenraad op de school. De kerndirectie bevordert het functioneren van de leerlingenraad. 2. Leerlingen hebben, op grond van het MR-reglement, recht op een vertegenwoordiging in de MR. 3. De leerlingenraad is bevoegd gevraagd of ongevraagd advies uit te brengen aan de MR, met name over aangelegenheden die de leerlingen in het bijzonder aangaan. 4. Activiteiten van de leerlingenraad kunnen, wanneer niet anders mogelijk, en met instemming van de schoolleiding, tijdens lesuren plaatsvinden. 5. De bestuurder stelt binnen het kader van de rijksvergoeding(en) en na overleg met de mr een budget aan de leerlingenraad ter beschikking, ter bestrijding van de noodzakelijke kosten die voortvloeien uit de taken en functies van de leerlingenraad in het kader van de medezeggenschap. 7. De leden van de leerlingenraad mogen, uit hoofde van hun lidmaatschap van deze raad, op geen enkele wijze benadeeld worden in hun positie op school. 8. De schoolleiding stelt de leerlingenraad in de gelegenheid desgewenst een maandelijks spreekuur te houden, waar leerlingen terecht kunnen met hun problemen en suggesties met betrekking tot die zaken waarmee de leerlingenraad zich bezighoudt. 9. Over niet in art. 7 van de WMO genoemde aangelegenheden kan de leerlingenraad gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de MR en de bestuurder.
3. HET ONDERWIJS: TOELATING, BEVORDERING, INHOUD, AFSLUITING Artikel 8 - Toelating en bevordering 1. De openbare school is toegankelijk voor alle leerlingen. Discriminatie (ook) bij de toelating wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan. 2. Aan de toelating kunnen slechts eisen worden gesteld i.v.m. de vooropleiding c.q. de prestaties in de te volgen vakken. 3. De kerndirectie is belast met het beleid ten aanzien van aanname, schorsing en verwijdering van leerlingen. 4. De kerndirectie stelt voor plaatsing in de brugklassen een plaatsingscommissie in. Met betrekking tot de werkwijze en de uitoefening van de opgedragen bevoegdheden door de plaatsingscommissie kunnen door de kerndirectie nadere regels worden gesteld. 5. Bij toelating tot de andere leerjaren oordeelt de sectordirecteur over plaatsing van een leerling. 6. Een besluit tot voorwaardelijke toelating of weigering van toelating wordt schriftelijk en met opgave van redenen aan de betrokkene, en indien deze minderjarig is ook aan de ouders, meegedeeld, waarbij tevens de mogelijkheid van beroep bij het bevoegd gezag wordt vermeld. 7. Binnen 30 dagen kan een herziening van een besluit tot voorwaardelijke toelating of tot weigering van toelating worden aangevraagd door de leerling of door de ouders bij de sectordirecteur. Op dit verzoek wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 30 dagen beslist, eventueel na overleg met
de inspectie. Er wordt pas beslist nadat de leerling en/of ouders gehoord zijn en inzage hebben gehad in de betreffende adviezen en rapporten. 8. In de brugklasgids wordt informatie gegeven over op grond waarvan toelating tot het eerste leerjaar plaatsvindt, over de samenstelling van de plaatsingscommissie en over de gang van zaken die tot plaatsing leidt. 9. De toelating tot het eerste leerjaar en het hoogste leerjaar kan niet voorwaardelijk geschieden. 10. Voorwaardelijke bevordering wordt uitdrukkelijk op het eindrapport vermeld. Bovendien wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan de ouders, waarbij wordt vermeld het tijdstip waarop definitief over de overgang zal worden beslist. 12. De docentenvergadering, waarin over het overgangsrapport wordt vergaderd, beslist over de toelating van de leerlingen tot het volgende leerjaar en adviseert daarbij waar nodig over de te vervolgen loopbaan van de leerling. Dit advies kan bindend zijn. De leerling wordt van de beslissing in kennis gesteld. 13. In art. 41 van het schoolreglement zijn nadere regels gesteld t.a.v. de verblijfsduur. Artikel 10 - Inhoud van het onderwijs 1. De leerlingen hebben er recht op dat de docenten zich inspannen om behoorlijk onderwijs te geven, overeenkomstig het vastgestelde strategisch beleidsplan en het lesrooster. 2. De leerlingen zijn verplicht zich in te spannen om het onderwijsproces goed te laten verlopen. 3. Binnen de wettelijk vastgestelde mogelijkheden en de feitelijke mogelijkheden van de school kan elke gewenste vakkencombinatie worden gekozen. 4. De school adviseert. De keuze van een leerweg vindt plaats in overleg tussen de leerling, de ouders/verzorgers, de docenten die hem/haar lesgeven en de decaan. Artikel 11 - Huiswerk 1. Leerlingen hebben de plicht het aan hen opgegeven huiswerk te maken. 2. Docenten zien er op toe, dat het totaal van aan leerlingen opgegeven huiswerk geen onredelijke belasting voor de leerlingen oplevert. 3. Het huiswerk wordt zoveel als mogelijk is over de week en over het schooljaar verspreid. 4. Verder gelden de volgende specifieke huiswerkregels: a. Indien een leerling het huiswerk niet heeft gemaakt of niet bij zich heeft, moet hij/zij dit aan het begin van de desbetreffende les bij de docent melden, met opgaaf van reden. Bij minderjarige leerlingen bij voorkeur d.m.v. een schriftelijke verklaring van de ouders/verzorgers. Tevens kan de docent of de schoolleiding contact opnemen met de ouders/verzorgers. b. Indien de docent de reden niet aanvaardbaar vindt, kan hij/zij passende maatregelen nemen. Artikel 12 - Toetsing en beoordeling 1. Een proefwerk is een schriftelijke toetsing over een afgeronde hoeveelheid leerstof, waarvan het cijfer meetelt voor het rapport. Proefwerken worden ten minste een week van tevoren opgegeven. Van deze termijn kan slechts om zeer dringende redenen en na overleg met de schoolleiding worden afgeweken. 2. Een overhoring is een toetsing van een voor een dag normale hoeveelheid huiswerk. 3. Ten aanzien van proefwerken wordt aan de leerling duidelijk gemaakt, wat de betekenis daarvan is in het kader van de periodieke toetsing en/of beoordeling. Ook bij andere overhoringen wordt dit aangegeven. Bij proefwerken en werkstukken wordt van tevoren aangegeven welk deel van de leerstof de leerling moet beheersen. 4. De leerling heeft het recht het gecorrigeerde werk in te zien en heeft recht op bespreking van het werk.
5. De schoolleiding en/of docenten zorgen ervoor dat de leerling regelmatig wordt ingelicht over de beoordeling van de studieresultaten en over de gronden waarop deze beoordeling berust. 6. Ten minste twee keer per jaar ontvangt de leerling een rapport waarop een overzicht wordt gegeven van de prestaties van de leerling voor alle vakken over een bepaalde periode. Daarnaast vindt informatie over de resultaten plaats d.m.v. tussenrapporten en/of tien minuten spreekuren. 7. Leerlingen hebben er recht op inzicht te krijgen in de wijze waarop cijfers voor een rapport tot stand komen. 8. De schoolleiding zorgt ervoor dat de leerling voldoende gelegenheid heeft raad te vragen en inlichtingen te ontvangen over de studieresultaten. 9. Indien de inlichtingen door de leerling en/of ouders onvoldoende worden geacht, of indien inlichtingen worden geweigerd, kan de leerling (of de ouders) de schoolleiding verzoeken een onderzoek in te stellen. Aan dit verzoek wordt zo spoedig mogelijk gevolg gegeven en van de resultaten worden de leerling en de ouders zo spoedig mogelijk in kennis gesteld. 10. Indien de studieresultaten aanleiding geven tot het treffen van maatregelen, die tot betere studieresultaten zouden kunnen leiden, worden deze met de leerling en zo nodig met de ouders besproken. 11. Verder gelden de volgende specifieke regels voor de periodieke toetsing en bevordering: a. Zodra de data van proefwerken zijn vastgesteld, worden deze aan de leerlingen meegedeeld. b. Per lesdag wordt niet meer dan één proefwerk gegeven, behalve als proefwerken in de toetsweek worden afgenomen. Afwijking van deze regel vindt slechts plaats om zeer dringende redenen en na overleg met de schoolleiding. c. Correctie en teruggaaf van het gecorrigeerde proefwerk dient binnen 10 werkdagen te geschieden. d. Wanneer een leerling door afwezigheid een proef niet heeft afgelegd, wordt die ingehaald op een door de docent na overleg met de leerling te bepalen tijdstip. Artikel 13 - Schoolonderzoek en examen De leerlingen ontvangen voor 1 oktober van het voorlaatste en laatste schooljaar het programma van toetsing en afsluiting en het examenreglement waarin alle regelingen t.a.v. het schoolexamen en het centraal schriftelijk examen zijn opgenomen. 4. DAGELIJKSE GANG VAN ZAKEN OP SCHOOL Artikel 14 - Aanwezigheid in lessen 1. Leerlingen zijn verplicht de lessen volgens het voor hen geldende rooster te volgen. Vrijstelling van het volgen van lessen kan met inachtneming van de wettelijke voorschriften slechts worden gegeven door de schoolleiding. 2. Leerlingen moeten er voor zorgen ook buiten de lessen, maar binnen de geldende lestijden van 8,30 tot 16.00 uur, beschikbaar te zijn voor het afmaken of inhalen van werk en/of toetsen. 3. De leerlingen en de docenten dienen tijdig (voor de aanvang van de les) in of bij het leslokaal aanwezig te zijn. Leerlingen die te laat zijn, worden geregistreerd. Bij herhaald te laat komen, kunnen door de schoolleiding disciplinaire maatregelen worden getroffen. De regels t.a.v. te laat komen, zijn bij de leerlingen bekend. 4. Indien een leerling verhinderd is de school te bezoeken, wordt het leerlingebureau daarvan tijdig, bij voorkeur op de dag zelf zo mogelijk voor aanvang van de lessen in kennis gesteld, door de ouders, of door de leerling zelf als deze meerderjarig is.. Als de reden van verhindering niet is gelegen in ziekte, moet aan de sectordirecteur schriftelijk verlof worden gevraagd voor de afwezigheid. 5. De sectordirecteur is bevoegd om verlof te verlenen wegens "andere gewichtige omstandigheden" als dit om niet meer dan 10 dagen per schooljaar gaat en dit verlof niet plaats vindt direct na de zomervakantie. Bij verlof voor meer dan 10 dagen moet goedkeuring worden gevraagd aan de leerplichtambtenaar.
6. Als een leerling (tijdelijk) niet in staat is bepaalde lessen geheel of gedeeltelijk te volgen, moet dit schriftelijk door de ouders worden gemeld. Als de schoolleiding het nodig acht, kan een nader onderzoek ingesteld worden. Artikel 15 - Lesuitval 1. Lesuitval en tussenuren dienen zoveel mogelijk beperkt te worden. 2. Bij het uitvallen van lessen, als gevolg van de afwezigheid van docenten wordt zo snel mogelijk aan de leerlingen bericht gegeven. 3. Leerlingen hebben het recht te worden opgevangen in de school in het geval van afwezigheid van docenten. Artikel 16 - Lesvervangende en niet - lesgebonden activiteiten 1. Onder lesvervangende activiteiten worden verstaan: activiteiten met verplichte deelname (die eventueel buiten het schoolgebouw kunnen plaatsvinden) en die naar aard en omvang redelijkerwijze geacht kunnen worden in de plaats te komen van de normale lessen en waarbij zowel de leerlingen als de docenten betrokken zijn. Onder niet-lesgebonden activiteiten worden verstaan: activiteiten met vrijwillige deelname die buiten de lesuren en binnen of buiten het schoolgebouw plaatsvinden. 2. De activiteiten worden georganiseerd door schoolleiding, docenten en leerlingen,. 3. De activiteiten worden tijdig aangekondigd. Tevens wordt vermeld bij welke activiteiten de deelname verplicht is en wat de eventuele kosten zijn. 4. Leerlingen hebben recht op voldoende begeleiding bij niet-lesgebonden activiteiten. 5. De schoolleiding stelt desgewenst ruimte beschikbaar voor niet-lesgebonden activiteiten en zorgt voor voldoende begeleiding binnen de feitelijke mogelijkheden van de school. 6. De leerlingen zijn verplicht de door hen in het kader van niet-lesgebonden activiteiten gebruikte ruimten en materialen van de school opgeruimd achter te laten. Artikel 17 - Orde en gedragsregels A - Rechten 1. Leerlingen hebben het recht voorstellen te doen aan de schoolleiding over alle zaken die betrekking hebben op hun positie binnen de school. 2. Pauzes, vrije uren en tussenuren door lesuitval kunnen door de leerlingen doorgebracht worden in de daartoe door de schoolleiding aangewezen ruimten. 3. De leerlingen hebben binnen de grenzen van redelijkheid recht op vrije kledingkeuze. Op grond van hygiëne- of veiligheidseisen kunnen door de schoolleiding bepaalde voorschriften worden gegeven. 4. De leerlingen hebben recht op gelegenheid tot lichamelijke verzorging (toiletbezoek etc.). B - Plichten 5. Indien een leerling naar het oordeel van de docent de voortgang van de les verstoort, kan hij/zij verplicht worden de les te verlaten en zich te melden bij het leerlingebureau. 6. Ieder is verplicht de door haar/hem gebruikte ruimten opgeruimd achter te laten. 7. De leerling houdt zich op de terreinen, in de gebouwen van de school en bij activiteiten die onder de verantwoordelijkheid van de school gelden aan de door de school gestelde regels. 8. Verder gelden de volgende specifieke orde- en gedragsregels: a. leerlingen accepteren elkaar zoals ze zijn, in geslacht, geaardheid, geloof en ras; er wordt niet gepest. b. Mobiele telefoons zijn uitgeschakeld tijdens de les.
c. Het misbruiken van mobiele telefoons als communicatiemiddel is niet aan de orde. d. Op school worden geen foto’s of films gemaakt als daar geen toestemming voor is gegeven e. Leerlingen die tijdens de lessen ziek worden, moeten zich voordat ze naar huis gaan melden bij het leerlingenbureau en hun thuiskomst daarna telefonisch eveneens bij de administratie melden. f. Wie zich in de kantine niet gedraagt volgens de daar gestelde regels, kan de toegang tot de kantine voor kortere of langere tijd worden ontzegd. g. Alcohol en tabaksgebruik en/of bezit is slechts toegestaan op door de schoolleiding nader vast te stellen tijdstippen en plaatsen. Drugsgebruik en/of bezit is in de school en op de terreinen van de school en tijdens buiten de school georganiseerd activiteiten verboden. h. De school is niet aansprakelijk voor vermissing en beschadiging van goederen van leerlingen, waardevolle spullen moeten daarom niet onbeheerd achtergelaten worden. Artikel 18 - Schade 1. Schade aan de gebouwen of bezittingen van de school toegebracht, evenals schade toegebracht aan eigendommen van het personeel of leerlingen van de school wordt op kosten van degene(n) die deze veroorzaakt heeft (hebben) hersteld. 2. Ten aanzien van de aansprakelijkheid bij door of aan leerlingen toegebrachte schade gelden de hierop betrekking hebbende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. 3. De ouders van een minderjarige leerling die schade heeft veroorzaakt, worden hiervan door of vanwege de school in kennis gesteld. 5. STRAFMAATREGELEN Artikel 19 - Disciplinaire maatregelen 1. Tegen handelingen van de leerlingen in strijd met de voorschriften die binnen de school gelden, kunnen disciplinaire maatregelen worden getroffen. 2. Er moet een zeker verband bestaan tussen de aard van de opgelegde straf en de overtreding waarvoor deze straf wordt opgelegd. Ook moet er een redelijke verhouding bestaan tussen de zwaarte van de straf en de overtreding. 3. De volgende disciplinaire maatregelen, opklimmend in zwaarte, kunnen aan de leerlingen worden opgelegd: - een waarschuwing - het verrichten van strafwerk - terugkomen in eigen (vrije) tijd - het ontzeggen van de toegang tot bepaalde lessen of bepaalde activiteiten voor een korte tijd - schorsing (voor maximaal een week) - definitieve verwijdering Elke vorm van lijfstraffen is uitgesloten. Artikel 20 - Schorsing 1. De sectordirecteur kan een leerling met opgave van redenen voor een periode van ten hoogste 1 week schorsen. 2. Het besluit tot schorsing dient schriftelijk te worden meegedeeld aan de leerling, en indien deze minderjarig is, ook aan de ouders. 3. Bij schorsing voor een bepaalde periode langer dan 1 dag, dient de sectordirecteur hiervan het bevoegd gezag en de inspectie schriftelijk en met opgave van redenen in kennis te stellen.
Artikel 21 - Definitieve verwijdering 1. De sectordirecteur kan de leerling, die bij herhaling de voorschriften van de school overtreedt of die zich schuldig maakt aan ernstig wangedrag definitief verwijderen. De verwijdering dient vergezeld te gaan van een duidelijke motivering. 2. De sectordirecteur kan slechts besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling, nadat deze, en indien deze minderjarig is, ook de ouders, in de gelegenheid is c.q. zijn gesteld hierover te worden gehoord. 3. De sectordirecteur stelt de inspectie schriftelijk en met opgave van redenen van een voorstel tot definitieve verwijdering in kennis. 4. Definitieve verwijdering van een leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de betreffende leerling worden geschorst. 5. Een besluit tot definitieve verwijdering wordt schriftelijk en met opgave van redenen aan de betrokkene, en indien deze minderjarig is, ook aan de ouders, meegedeeld. Daarbij wordt gewezen op de mogelijkheid te verzoeken om herziening van het besluit. 6. Binnen dertig dagen na dagtekening van de mededeling betreffende definitieve verwijdering kan door de leerling en, wanneer deze minderjarig is, ook door de ouders, schriftelijk worden verzocht om herziening van het besluit. 7. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek, neemt het bevoegd gezag na overleg met de inspectie en desgewenst andere deskundigen een beslissing op het verzoek om herziening. Daarbij geldt de eis dat eerst de leerling en wanneer deze minderjarig is, ook de ouders, in de gelegenheid is c.q. zijn gesteld te worden gehoord en kennis heeft c.q. hebben kunnen nemen van de op het besluit betrekking hebbende adviezen of rapporten. 8. Gedurende de behandeling van het verzoek om herziening van een besluit tot definitieve verwijdering kan de sectordirecteur de betrokken leerling de toegang tot school ontzeggen. 9. Een mag slechts worden uitgeschreven als leerling van de school, wanneer deze leerling elders is ingeschreven of van de leerplicht is vrijgesteld. Het bevoegd gezag heeft een inspanningsverplichting tot het inschrijven van de leerling op een andere school. 6. RECHTSBESCHERMING Artikel 22 - Klachtrecht 1. Klachten van leerlingen dan wel hun ouders of verzorgers over medeleerlingen, personeel of school worden zoveel mogelijk (afhankelijk van de aard en de ernst van de klacht) eerst aan de leraar en/of mentor ter afdoening voorgelegd en vervolgens aan de sectorleiding. 2. Op basis van de voor de school geldende klachtenregeling kan een leerling zich wenden tot het bevoegd gezag of de landelijke klachtencommissie. Artikel 25 - Slotbepalingen 1. Dit statuut kan worden aangehaald als "Leerlingenstatuut regionale scholengemeenschap Simon Vestdijk en treedt in werking op 1 augustus 2012. 2. In alle gevallen waarin dit statuut niet voorziet, wordt door de bestuurder in overleg met de MR een voorziening getroffen. Harlingen, juni 2012 Vastgesteld op 6 juni 2012 Datum instemming MR 19 juni 2012
Hoofdstuk 35: Reglement voor het gebruik van elektronische communicatiemiddelen door werknemers Inhoudsopgave
Artikel 1
Begripsbepaling
3
Artikel 2
Doel van de afspraken
3
Artikel 3
Algemene uitgangspunten
3
Artikel 4
Gebruik elektronische communicatiemiddelen
3
Artikel 5
Controle
4
Artikel 6
Rechten van de betrokkenen
4
Artikel 7
Sancties
5
Artikel 8
Onvoorziene omstandigheden
5
Artikel 9
Slotbepaling
5
Algemeen
6
Artikel 1
6
Artikel 2
6
Artikel 3
7
Artikel 4
7
Artikel 5
7
Artikel 6
8
Artikel 7
8
Toelichting
De Regionale Scholengemeenschap Simon Vestdijk, gevestigd te Harlingen (hierna genoemd rsg Simon Vestdijk). Ter uitwerking van de norm van goed werknemerschap, zoals die voor het ambtelijk personeel is vastgelegd in het tweede lid van artikel 4.b.7 cao VO 2008-2010. En gelet op, De Wet Bescherming Persoonsgegevens En Artikel 6 lied c en artikel 8.1, lid d van de Wet Medezeggenschap Onderwijs
Overwegende dat, Het gebruik van elektronische communicatiemiddelen waaronder internet en e-mail voor (veel van) de werknemers binnen rsg Simon Vestdijk noodzakelijk is om hun werk goed te kunnen doen. Aan het gebruik van internet risico’s verbonden zijn die nopen tot het stellen van gedragsregels. Tegen de achtergrond van deze risico’s van de werknemers verantwoord gebruik van elektronische communicatiemiddelen wordt verwacht. Rsg Simon Vestdijk gerechtigd is tot het geven van voorschriften voor gebruik van elektronische communicatiemiddelen en het nemen van maatregelen ter bevordering van de goede orde in de onderneming (artikel 7:660 BW). De onderhavige gedragscode voorschriften en maatregelen bevat zoals hiervoor benoemd. Rsg Simon Vestdijk gerechtigd is persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze gedragscode. Rsg Simon Vestdijk bij de controle de fundamentele rechte en vrijheden van de betrokken werknemer(s) in acht neemt, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 sub f WBP). heeft met instemming van de medezeggenschapsraad de volgende gedragscode vastgesteld.
Artikel 1. Begripsbepaling 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9.
10.
Werkgever: rsg Simon Vestdijk MR: Medezeggenschapsraad WBP: Wet Bescherming Persoonsgegevens CAO: Collectieve Arbeid Overeenkomst geldend voor de desbetreffende onderwijsinstelling. Directie: Directie van de school. Personen: a. Werknemers, werkzaam op bovengenoemde scholen. b. Personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor bovengenoemde scholen verrichten, anders dan in dienstverband. Elektronische communicatiemiddelen: door of namens de school aan personen ter beschikking gestelde computer-, e-mail, en/of netwerkfaciliteiten, telefoons, gsm, pda etc. Persoonsgegevens: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon in de zin van de WBP. Onrechtmatig gebruik / misbruik van elektronische communicatiemiddelen: een doen of nalaten in strijd met dit reglement of een andere wet- en regelgeving of een inbreuk op een recht. Netwerkfaciliteiten: door of namens de school aan personen ter beschikking gestelde netwerkfaciliteiten; waaronder schoolnetwerk, dan wel internet, intranet of extranet.
Artikel 2. Doel van de afspraken 1. Deze regeling geeft de wijze aan waarop in de organisatie wordt omgegaan met elektronische communicatiemiddelen. Deze omvat gedragsregels ten aanzien van verantwoord gebruik van elektronische communicatiemiddelen en regels over de wijze waarop controle op misbruik plaatsvindt. 2. De controle op persoonsgegevens over e-mail en netwerkgebruik vindt plaats met als doel in elke geval: a. Het verzamelen van bewijs b. Het opbouwen van archiefmateriaal c. Het voorkomen van discriminatie en seksuele intimidatie d. Het naleven van afspraken over verboden gebruik e. Het beheersen van kosten en capaciteit f. Het beveiligen van systeem en netwerk g. Het voorkomen van negatieve publiciteit h. Het meewerken aan onderzoeken door justitie Artikel 3. Algemene uitgangspunten 1. Gestreefd wordt naar een goede balans tussen controle op verantwoord gebruik van elektronische communicatiemiddelen en bescherming van de privacy van werknemers op de werkplek. 2. Persoonsgegevens over e-mail en netwerkgebruik worden niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximum bewaartermijn als door de wet voorgeschreven. 3. De werkgever maakt bindende werkafspraken met de systeembeheerder(s) en applicatiebeheerder(s) over zaken als geheimhouding en privacybescherming m.b.t. de school en allen die daarin werken.
Artikel 4. Gebruik elektronische communicatiemiddelen 1. De elektronische communicatiemiddelen zijn door de werkgever aan de personen ter beschikking gesteld voor de uitoefening van de bedongen werkzaamheden, en mogen in beginsel uitsluitend voor die doeleinden gebruikt worden. 2. Personen mogen zich slechts onder de eigen inlognaam toegang verschaffen tot het netwerk en de mail en internetvoorzieningen. 3. Beperkt privé-gebruik van de elektronische communicatiemiddelen is toegestaan, mits het wordt beperkt tot kortdurend gebruik en het niet storend is voor andere gebruikers, het netwerk dan wel de uit te voeren taken. 4. Het is verboden de elektronische communicatiemiddelen te gebruiken/misbruiken voor doeleinden waarvoor zij niet bestemd zijn. In ieder geval is het volgende aan personen verboden: a. Het doen van handelingen die bij wet verboden zijn; b. Het bekijken of verspreiden van pornografisch en/of gewelddadig materiaal; c. Het doen van discriminerende of seksueel intimiderende uitingen; 5. Voor het gebruik van e-mail, internetfaciliteiten of andere elektronische communicatiemiddelen geldt dat personen worden geacht de professionele afstand tot de leerlingen te handhaven. Artikel 5. Controle 1. Controle op gebruik van elektronische communicatiemiddelen en controle op de automatisch geregistreerde gegevens vindt slechts plaats in het kader van in artikel 2.2 genoemde delen. 2. Registratie van gegevens vindt in beginsel plaats op het niveau van getotaliseerde geregistreerde gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuele personen. Indien personen of een groep personen van onrechtmatig gebruik/misbruik van elektronische communicatiemiddelen wordt verdacht, kan gedurende een vastgestelde (korte) periode persoonlijk gerichte controle plaatsvinden. De directie neemt hiertoe een besluit. 3. E-mailberichten van leden van de MR onderling en van bedrijfsartsen worden niet gecontroleerd. 4. Controle beperkt zich in principe tot verkeersgegevens van het gebruik van elektronische communicatiemiddelen. Alleen bij zwaarwegende redenen (zie artikel 5.2) vindt er controle op de inhoud plaats. Betreft deze controle een vertrouwenspersoon zoals bedoeld in artikel 5.3, dan vindt deze plaats door een vertrouwenspersoon van een andere school. 5. De school neemt maatregelen in technische zin om onrechtmatig gebruik of misbruik van elektronische communicatiemiddelen te voorkomen. 6. Programma’s en bestanden die niet op de systemen van de school thuishoren, kunnen worden verwijderd in opdracht van de directie. 7. Personen ten aanzien van wie geconstateerd is dat zij zich niet aan deze regeling houden, worden zo spoedig mogelijk door een lid van de schoolleiding op hun gedrag aangesproken. Artikel 6. Rechten van de betrokkenen 1. De werkgever informeert de personen voorafgaand aan de invoering van het reglement voor het gebruik van elektronische communicatiemiddelen, omtrent de doeleinden, de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij verkregen zijn of worden en de inhoud van deze regeling. 2. Bij de in artikel 5.2 en 5.3 genoemde persoonlijke controle worden ten hoogste de volgende persoonsgegevens opgenomen: a. Gebruikersidentificatie, naam, voornaam of voorletters van de betrokkene; b. Naam en/of codering van de locatie, school waaronder betrokkene valt;
c. Gegevens over de toegang tot internet en netwerkfaciliteiten die door de school zijn geboden aan de betrokkene, inclusief gebruikersnaam en internet protocoladres; d. Gegevens betreffende de datum en het tijdstip van het openen en sluiten van de toegang tot internet door de betrokkene en gegevens betreffende de datum en het tijdstip van het verzenden, dan wel ontvangen van e-mailberichten door de betrokkene; e. Gegevens, inclusief datum en tijdstip, betreffende de door de betrokkene bezochte internetsites (internet protocoladressen en (de onderdelen van) de webpagina’s; f. De inhoud van de door de betrokkene verzonden, dan wel ontvangen e-mailberichten. 3. Personen kunnen zich tot de werkgever wenden met het verzoek om een volledig overzicht van hun verwerkte persoonsgegevens. Het verzoek wordt binnen 4 weken beantwoord. 4. Personen kunnen de werkgever verzoeken hun persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel onvolledig of niet ter zake dienend, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek wordt binnen 4 weken beantwoord. 5. Personen kunnen bij de werkgever bezwaar aantekenen tegen de verwerking van hun persoonsgegevens in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden. De werkgever oordeelt binnen 4 weken na ontvangst van het verzet of dit gerechtvaardigd is. Indien de werkgever het verzet gerechtvaardigd acht, beëindigt hij terstond de verwerking. Artikel 7. Sancties Overtreding van dit reglement kan voor medewerkers in dienst van de school resulteren in disciplinaire maatregelen als bedoeld in de CAO van de school. Overtreding van dit reglement kan voor personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de school verrichten, anders dan in dienstverband, resulteren in passende maatregelen. Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden In gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van dit reglement beslist de directie binnen het arbeidsrechtelijk kader. De MR wordt hierover geïnformeerd. Artikel 9. Slotbepaling 1. De werkgever kan deze regeling met instemming van de MR wijzigen. Deze wijzigingen worden schriftelijk vastgelegd en voorafgaand aan de invoering aan de werknemers bekend gemaakt. 2. Deze regeling is tot stand gekomen in overleg en met instemming van de MR.
Toelichting Algemeen De invoering van een Reglement voor het gebruik van elektronische communicatiemiddelen is een besluit waarvoor de instemming van de MR nodig is (Artikel 6 lid c en artikel 8, lid d van de Wet Medezeggenschap Onderwijs). In dit reglement staan voorbeelden van verboden e-mail- en netwerkgebruik en van verantwoord gebruik van het e-mail- en netwerksysteem. Hierbij is het uiteraard van belang, dat vooraf bekend is wat wel en wat niet is toegestaan. Wanneer de werkgever een controlemaatregel wil invoeren dient hij eerst het doel voor de controlemaatregel bekend te maken. Dit reglement is van toepassing op (geheel of gedeeltelijke) geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van personen in dienst van of werkzaam voor/in de school. Hieronder vallen niet alleen de personen, die een arbeidsovereenkomst hebben met de onderneming, maar ook de personen die bij de onderneming zijn gedetacheerd, uitzendkrachten, stagiaires, vrijwilligers etc. Artikel 1 Begripsbepaling Artikel 2 Persoonsgegevens mogen slechts voor bepaalde en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en niet worden verwerkt voor doeleinden die daarmee onverenigbaar zijn. De werkgever (verantwoordelijke) moet de doelen bepalen vóórdat hij begint met het verwerken van persoonsgegevens. Hierbij is van belang dat het doel van de verwerking zo nauwkeurig en volledig mogelijk wordt omschreven. Als er meerdere doelstellingen zijn, moeten deze afzonderlijk worden genoemd en getoetst op de noodzaak om persoonsgegevens te verzamelen. In overleg met de MR moet worden vastgesteld welke doeleinden voor controle van e-mail- en internetgebruik noodzakelijk zijn voor de eigen organisatie. De privacybelangen van de werknemers behoren hierbij meegewogen te worden. De doeleinde die in artikel 2.2 worden genoemd zijn niet limitatief. Echter, zodra de werkgever beslist tot uitbreiding van deze lijst, is hiervoor de instemming van de MR vereist. Hieronder volgt enige toelichting: Voorkomen van discriminatie en seksuele intimidatie Via elektronische communicatie kan eenvoudig seksuele intimidatie worden gepleegd. Een werkgever die het beleid hiervoor wil handhaven, kan deze communicatie onderwerpen aan een geautomatiseerde controle. Bijvoorbeeld kan een tekst gescand worden op verboden woorden en kunnen verdachte berichten (geautomatiseerd) worden teruggestuurd aan de oorspronkelijke afzender. Op die wijze kan de privacy van de werknemers ongeschonden blijven. Het naleven van afspraken van verboden gebruik Zowel in dit reglement als in de toelichting wordt verboden gebruik omschreven. Doel van de controles is om dit gebruik op te sporen en te voorkomen. Het beheersen van kosten en capaciteit Uiteraard kost het versturen van data, in welke vorm dan ook, geld en legt het beslag op de beschikbare capaciteit van het netwerk. Deze vorm van controle kan beperkt blijven tot het controleren van de verkeersgegevens. Kennisneming van de inhoud van de mail is voor dit doel niet noodzakelijk. Het beveiligen van systeem en netwerk Vanuit beveiligingsoogpunt is het wenselijk om e-mail en ander dataverkeer te controleren. Het kan dan gaan om het tegengaan van systeemaanvallen door virussen of andere schadelijk programma’s. Bij deze controle verdient een geheel geautomatiseerde controle van inkomende berichten en bijlagen de voorkeur. Indien een besmet bericht gevonden wordt, kan dit op een aparte locatie worden bewaard voor nader onderzoek en eventuele herstelwerkzaamheden.
Voorkomen van negatieve publiciteit Personen kunnen via elektronische communicatie de goede naam van een organisatie behoorlijk aantasten. Het plegen van strafbare feiten, seksuele intimidatie of discriminerende uitingen kan immers geschieden onder gebruikmaking van het (e-mail/web)adres van de organisatie. Het verdient de voorkeur hier de controle geheel geautomatiseerd te laten plaatsvinden middels content-filtering. Verdachte berichten – zowel inkomende als uitgaand – dienen zoveel mogelijk (geautomatiseerde) te worden teruggestuurd naar de afzender, waardoor vastlegging van de inhoud van het bericht niet nodig is. Bij gebruik van het internetverkeer via vaste IP-adressen kan een bezoek aan een bepaalde internetsite altijd herleid worden tot een bepaalde organisatie. Om negatieve publiciteit te voorkomen, kan de werkgever het internetgebruik steekproefsgewijs controleren. Meewerken aan onderzoeken door justitie Wanneer er bij justitie aangifte wordt gedaan van discriminatie of seksuele intimidatie en justitie redenen heeft aan te nemen dat deze verzonden zijn vanaf elektronische communicatieapparatuur op de school, kan justitie de school verzoeken mee te werken aan een onderzoek. De school zal hieraan gevolg moeten geven en de gevraagde gegevens moeten verstrekken. Artikel 3 De hoofdregel van de Wet Bescherming Persoonsgegevens eist dat persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze en in overeenstemming met de wet worden verwerkt. De WBP kent een ruime betekenis toe aan het begrip ‘verwerking van persoonsgegevens’. Hieronder wordt verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens. Een persoonsgegeven in de zin van de WBP is elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon. Het kan om allerlei soorten informatie gaan: om eigenschappen van de betrokkene, dienst opvattingen of gedragingen. Meer in het algemeen gaat het om gegevens die bepalend kunnen zijn voor de manier waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld. Omdat de werknemers en eventuele stagiaires van de afdeling systeembeheer en applicatiebeheer uit hoofde van hun functie toegang hebben en moeten hebben tot een aantal basisgegevens en de systemen kunnen controleren, moet de integriteit van deze personen gewaarborgd zijn. Artikel 4 In dit reglement worden gedragsregels opgenomen over wat niet toegestaan is bij een verantwoord gebruik van elektronische communicatiemiddelen. Andere voorbeelden van verboden gebruik zijn: Het downloaden of versturen van illegale software; Het downloaden of versturen van omvangrijke bestanden die veel beslag leggen op de beschikbare capaciteit, zonder overleg met de systeembeheerder; Het online gokken of online spelen van spellen; Het versturen van SMS- of e-mailberichten met een dreigende inhoud; Misbruik van mobiele telefoon en/of pda, waaronder die met camera. Werknemers mogen de elektronische communicatiemiddelen incidenteel en kortstondig voor persoonlijke doeleinden gebruiken, mits dit niet storend is voor de dagelijkse werkzaamheden en het computernetwerk. Een totaal verbod op het internetgebruik voor persoonlijke doeleinden is niet mogelijk en niet wenselijk.
Artikel 5 Veel gegevens worden door de systemen automatisch geregistreerd zonder dat er een controle plaatsvindt. Dit kunnen zijn: laatste inlogtijdstip, IP-nummer, bezochte sites etc. Afhankelijk van het doel worden de omvang en wijze van de controle aangepast.
E-mailberichten van leden van de ondernemingsraad en bedrijfsartsen mogen niet worden gecontroleerd. Dit geldt eveneens voor andere in de onderneming werkzame personen die op grond van hun functie op personeelsvertegenwoordiging, vertrouwenspersonen, leden van een (interne) klachtencommissie, zorgfunctionarissen etc. De school neemt een aantal maatregelen ter voorkoming van misbruik. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit: content-filtering (het scannen van berichten of bestanden op verboden woorden of extensies); het afsluiten van bepaalde (verboden of ongewenste) websites; het afsluiten van bepaalde (verboden of ongewenste) nieuwsgroepen; het stoppen van doorgiften of gebruikersanalyses. Programma’s en bestanden die in het kader hiervan niet op de systemen thuis horen, kunnen worden verwijderd. Artikel 6 De betrokken werknemer heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot zijn werkgever te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De werkgever deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De betrokken werknemer kan de werkgever verzoeken de hem betreffende persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze gegevens: Onjuist zijn Voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn Dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift of met deze gedragscode zijn verwerkt De werkgever bericht de verzoeker (werknemer) binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk in hoeverre hij aan het verzoek zal voldoen. Een weigering is met redenen omkleed. De werkgever draagt er zorg voor, dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. Artikel 7 Alle personen waarvoor dit reglement van toepassing is worden gehouden aan de plichten zoals omschreven in dit reglement. Geconstateerde overtredingen kunnen leiden tot het nemen van sancties.
Hoofdstuk 36: Examenreglement
Examenreglement rsg Simon Vestdijk VMBO en MAVO/HAVO/VWO
Schooljaar 2015-2016
Dit reglement is herzien in september 2012 en gehoord de medezeggenschapsraad, vastgesteld op 18-september 2012 door het Bevoegd Gezag. De belangrijkste bepalingen en elementen zijn ontleend aan het door de rijksoverheid vastgestelde "Eindexamenbesluit VWO, HAVO, MAVO, VBO" van 10 juli 1989 en het “Inrichtingsbesluit VWO, HAVO, MAVO en VBO”, inclusief de daarbij behorende aanvullingen en wijzigingen; het besluit c.a. is bij de administratie van de school te verkrijgen en in te zien en gepubliceerd op de website van de school Dit reglement is ondergeschikt aan het Eindexamenbesluit en het Inrichtingsbesluit c.a.. Bij dit reglement horen een Programma’s van Toetsing en Afsluiting voor VBO, MAVO, HAVO en Atheneum
N.B.:
Omwille van de leesbaarheid is in dit reglement gekozen voor één aanduiding zoals "leerling" en niet voor "leerling/leerlinge" e.d..
Examencommissie: De heer H. Kramer Elzenstraat 5, 8924 JN Leeuwarden, tel. 058-8801104 (secr.), email:
[email protected] Mevrouw K.L.M. Lebesque Riegeweg 7, 8749 TD Pingjum, tel. 0517-579791, email:
[email protected] De heer M.H.H. Vrenken Marnehiem 30, 8862 RC Harlingen, tel. 0517-415427, email:
[email protected]
INHOUD I.
Algemene bepalingen
Artikel 1 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4
Begripsbepalingen Toelating tot het examen Afnemen eindexamen Indeling eindexamen; profielwerkstuk; sectorwerkstuk; centraal schriftelijk en praktisch examen; centraal praktisch examen Onregelmatigheden Commissie van beroep Programma van toetsing en afsluiting
Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 II.
Het Schoolexamen
Artikel 8a Artikel 8b Artikel 8c Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 III.
Centraal Examen
Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 IV.
Tijdvakken centraal examen Gang van zaken tijdens het centraal examen Regels voor kandidaten bij het eindexamen Beoordeling centraal examen Beoordeling van het centraal schriftelijk en praktisch examen Vaststelling score en cijfer centraal examen Verhindering centraal examen
Uitslag, herkansing en diplomering
Artikel 22 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25a Artikel 25b Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29 V.
Schoolexamen VMBO Schoolexamen MAVO,HAVO en VWO Inzage en bekend maken cijfers schoolexamen Organisatie schoolexamen Absentie schoolexamen Beroepsmogelijkheden schoolexamen Herkansing (onderdeel van het) schoolexamen algemeen Schooldossier Afsluiting schoolexamen
Eindcijfer centraal examen Vaststelling uitslag Uitslag examens VMBO, HAVO en VWO: gemiddeld CE-cijfer Uitslag VMBO Uitslag MAVO, HAVO en VWO Herkansing centraal examen Diploma en cijferlijst Certificaten Duplicaten en afgifte verklaringen
Overige bepalingen
Artikel 30 Artikel 31 Artikel 32 Artikel 33 Artikel 34 Artikel 35 Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39
Klachten Vrijstellingen/ontheffingen Afwijkende wijze van examineren Tussentijdse toelating tot een leerweg / profiel Bewaren examenwerk Spreiding voltooiing examen Jurisprudentie Inwerkingtreding Publicatie Slotbepaling
BIJLAGE 1 BIJLAGE 2
Wet College voor Examens (CvE) Addendum op het examenreglement: regels m.b.t. digitale examinering
I.
Algemene bepalingen
Artikel 1
Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder: De wet De minister Inspectie Bevoegd gezag Kandidaat VWO HAVO MAVO VMBO School Sectordirecteur Secretaris van het examen Examensecretariaat Toets Sectorwerkstuk
Vakken Eindexamen
Schoolexamen
Centraal examen
Centraal praktisch examen Centraal schriftelijk en praktisch examen Deeleindexamen
: deel 1 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs; : de minister van onderwijs : de inspectie, bedoeld in artikel 113 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs; : bestuur van rsg Simon Vestdijk; ieder die door het bevoegd gezag tot het eindexamen wordt toegelaten; : voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, als bedoeld in artikel 7 van de Wet op het voortgezet onderwijs : hoger algemeen vormend onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs middelbaar algemeen vormend onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de wet op het voortgezet onderwijs : voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 21 van de Wet op het voortgezet onderwijs : de regionale scholengemeenschap Simon Vestdijk; : de directeur van een sector van rsg Simon Vestdijk; : personeelslid dat belast is met de organisatie van het eindexamen; : diegenen die onder verantwoordelijkheid van de examensecretaris zijn belast met de organisatie van het examen; : een toets met mondelinge of schriftelijke vragen en opdrachten, of een praktische opdracht; : een werkstuk dat de leerling in de Mavo verplicht is te maken en dat hij om te kunnen slagen met de beoordeling ‘voldoende’ of ‘goed’ moet afsluiten; : vakken, deelvakken, intra sectorale programma’s en andere programmaonderdelen; : een examen in het geheel van de voor het betreffende eindexamen voorgeschreven vakken; het eindexamen bestaat uit een schoolexamen en voor zover dat in het examenprogramma is bepaald een centraal examen; : examen waarbij de school verantwoordelijk is voor de organisatie en de vaststelling van de opgaven c.q. opdrachten; : landelijk georganiseerd examen met opgaven die in opdracht van de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap door de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven worden gemaakt; : het praktische onderdeel van het centraal examen bij de traditionele kunstvakken in het VWO; : de examenvorm voor de beroepsgerichte programma’s in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg waarbij vaktheorie en praktijk geïntegreerd worden getoetst; : een examen in een of meer van de voor het eindexamen voorgeschreven vakken;
Examendossier Examinator Gecommitteerde
College voor Examens
Herkansing Staatsexamencommissie
Artikel 2 1. 2.
Artikel 3 1. 2.
Artikel 4 1. 2.
3.
4.
5.
: een overzicht van alle toetsen en de bijbehorende resultaten va de vakken deel uitmakend van het gehele schoolexamen; : degene die belast is met het afnemen van het examen in een vak en met de correctie en beoordeling van het gemaakte werk; : een gecommitteerde treedt bij theorie-examens en bij het centraal praktisch examen op als tweede corrector; : het College voor Examen (CvE) is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat verantwoordelijk is voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. : het opnieuw deelnemen aan een toets van het schoolexamen of van het centraal examen; : een commissie als bedoeld in artikel 60 van de Wet;
Toelating tot het examen Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid ter afsluiting van de opleiding een eindexamen af te leggen. De toelating tot het eindexamen als bedoeld in het voorgaande lid wordt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag door de sectordirecteur uitgevoerd. Afnemen eindexamen De sectordirecteur en de examinatoren nemen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag het eindexamen af. De sectordirecteur kan de praktische uitvoering van het schoolexamen en het centraal examen mandateren aan een teamleider. De sectordirecteur wijst per sector en/of afdeling één van de personeelsleden aan tot secretaris van het examen. Indeling eindexamen; profielwerkstuk; sectorwerkstuk; centraal schriftelijk en praktisch examen; centraal praktisch examen Het eindexamen bestaat uit een schoolexamen en voor zover dat in het examenprogramma bepaald is een centraal examen. Het schoolexamen VWO en HAVO omvat mede een profielwerkstuk. Het profielwerkstuk is een werkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze kennis, inzicht en vaardigheden aan de orde komen en heeft betrekking op een vak met een studielast van tenminste 400 uur voor het VWO en 320 uur voor het HAVO. Het centraal examen HAVO en VWO omvatten voor de traditionele kunstvakken naast het centraal schriftelijke examen een centraal praktisch examen. In de uit te voeren opgave zal de kandidaat aandacht moeten besteden aan het proces van werken. Het schoolexamen van de MAVO omvat mede een sectorwerkstuk. Het sectorwerkstuk is een werkstuk, een presentatie daaronder begrepen, waarin op geïntegreerde wijze aan de orde komen kennis, inzicht en vaardigheden die van betekenis zijn voor de desbetreffende sector. Het centraal examen van de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg omvat mede een centraal schriftelijk en praktisch examen. Dit is een examenvorm voor de beroepsgerichte programma’s (afdelingsvakken en intrasectorale programma’s), waarbij de vaktheorie en praktijk geïntegreerd worden getoetst.
6.
De kandidaten, kunnen, voor zover het bevoegd gezag hen dat toestaat, in meer dan de in de artikelen 11 en 13 van het eindexamenbesluit voorgeschreven vakken die een examen vormen, examen afleggen
Artikel 5 1.
Onregelmatigheden Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig onderdeel van het eindexamen aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, dan wel zonder geldige reden afwezig is, kan de sectordirecteur maatregelen nemen. De maatregelen bedoeld in het eerste lid, die afhankelijk van de aard van de onregelmatigheid ook in combinatie met elkaar genomen kunnen worden, zijn: a. het toekennen van het cijfer 1 voor een toets van het schoolexamen of het centraal examen dan wel de beoordeling “onvoldoende”; b. het ontzeggen van de deelname of de verdere deelname aan één of meer toetsen van het schoolexamen of het centraal examen; c. het ongeldig verklaren van één of meer onderdelen van het reeds afgelegde deel van het schoolexamen of het centraal examen; d. bepalen dat het diploma en de cijferlijst slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in door de sectordirecteur aan te wijzen onderdelen. Indien het hernieuwd examen bedoeld in de vorige volzin betrekking heeft op één of meer onderdelen van het centraal examen, dan legt de kandidaat dat examen af op een vast moment in een volgend tijdvak van het centraal examen. Alvorens een beslissing ingevolge het tweede lid wordt genomen, informeert de sectordirecteur de wettelijke vertegenwoordigers en hoort de kandidaat. De kandidaat kan zich door een door hem aan te wijzen meerderjarige laten bijstaan. De sectordirecteur laat zich bijstaan door een commissie van advies, die bij het horen van de kandidaat aanwezig is alvorens een beslissing te nemen. De sectordirecteur deelt zijn beslissing mee aan de kandidaat, zo mogelijk mondeling en in ieder geval schriftelijk. Het afschrift van dit besluit wordt tegelijkertijd toegezonden aan de Inspectie en aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat.
2.
3.
Artikel 6 1.
2.
3.
Commissie van beroep De kandidaat kan in beroep gaan tegen een beslissing van de sectordirecteur als bedoeld in artikel 5 of artikel 11 bij een door het bevoegd gezag van de school in te stellen commissie van beroep. Van de commissie van beroep mag de sectordirecteur geen deel uitmaken. Het beroep moet schriftelijk bij de commissie van beroep worden ingediend binnen 3 werkdagen nadat de beslissing bedoeld in artikel 5 of artikel 11 is bekendgemaakt. De commissie stelt een onderzoek in en beslist binnen twee weken na ontvangst van het beroepsschrift, tenzij zij deze termijn gemotiveerd heeft verlengd met ten hoogste twee weken. De commissie stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het eindexamen geheel of gedeeltelijk af te leggen onverminderd het bepaalde in de laatste volzin van artikel 5, lid 2d. De commissie deelt haar beslissing schriftelijk mee aan de kandidaat, aan diens wettelijke vertegenwoordigers, aan de sectordirecteur, het bestuur en de Inspectie. De commissie van beroep bestaat uit drie onafhankelijke leden: een persoon voorgedragen door de sectordirecteuren een persoon voorgedragen door de Medezeggenschapsraad een persoon voorgedragen door het bevoegd gezag , tevens onafhankelijk voorzitter De leden van de commissie mogen op geen enkele wijze betrokken zijn bij het examen. Het adres van de commissie is: Commissie van beroep examens rsg Simon Vestdijk Koningin Julianastraat 3 8862 TA Harlingen.
Artikel 7 1.
2.
3.
II.
Programma van toetsing en afsluiting In het programma van toetsing en afsluiting wordt in elk geval aangegeven: a. welke onderdelen van het examenprogramma in het schoolexamen worden getoetst; b. de inhoud van de onderdelen van het schoolexamen; c. de wijze waarop het schoolexamen plaatsvindt; d. de tijdvakken waarbinnen de toetsen van het schoolexamen aanvangen, de herkansing daaronder mede begrepen; e. in welke gevallen welke schoolexamens herkanst kunnen worden f. in welke gevallen de kandidaat gebruik kan maken van een herexamenregeling g. de procedure waarmee de kandidaat te kennen geeft deel te willen nemen aan een herkansing van het schoolexamen h de regelingen omtrent de praktische opdrachten, handelingsdelen, sectorwerkstuk, profielwerkstuk i. de wijze waarop de herkansing is geregeld. j. de wijze waarop het cijfer voor het schoolexamen en voor het centraal examen voor een kandidaat tot stand komt; h. de samenstelling van het combinatiecijfer i. de tijdvakken van het centraal examen. In het programma van toetsing en afsluiting kunnen aanvullende regels worden opgenomen om de gang van zaken tijdens het schoolexamen en het centraal examen en de regels voor de kandidaten tijdens het schoolexamen en het centraal examen in overeenstemming te brengen met de algemene gang van zaken op school. Het programma van toetsing en afsluiting wordt voor 1 oktober van enig examenjaar vastgesteld en ruim voor het begin van de eerste toetsweek aan de leerlingen uitgereikt.
Het Schoolexamen
Artikel 8a
Schoolexamen VMBO Het schoolexamen kan per vak omvatten: a. schriftelijke en/of mondelinge toetsen; b. praktische opdrachten; c. handelingsopdrachten. d. sectorwerkstuk
Artikel 8b
Schoolexamen MAVO, HAVO en VWO Het schoolexamen kan per vak omvatten: a. schriftelijke toetsen; b. mondelinge toetsen; c. praktische opdrachten. d. profielwerkstuk
Artikel 8c
Inzage en bekendmaken cijfers schoolexamen De leerlingen hebben recht op inzage in de beoordeling en normering van het gemaakte schoolexamenwerk. Uitgangspunt is dat het schoolexamenwerk binnen tien werkdagen is nagekeken. De cijfers worden na vaststelling gepubliceerd via Magister
Artikel 9 1.
2.
3. 4.
5.
6.
Artikel 10 1. 2.
3. 4. 5.
Artikel 11 1.
2.
Organisatie schoolexamen Het bevoegd gezag bepaalt het tijdstip waarop het schoolexamen aanvangt. Het Schoolexamen wordt afgesloten voor aanvang van het eerste tijdvak van het Centraal examen; Voor het VMBO geldt dat het schoolexamen voor de vakken waarin geen centraal examen wordt afgelegd en, voor zover van toepassing, het sectorwerkstuk uiterlijk moeten zijn afgesloten op een datum gelegen na de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen, doch uiterlijk een week voordat de uitslag wordt vastgesteld; Voor de regeling inzake het schoolexamen wordt verwezen naar het programma Van toetsing en afsluiting (PTA), zie artikel 7; Voor aanvang van het centraal examen maakt de directeur aan de kandidaat bekend: - Welke cijfers hij heeft bepaald voor het schoolexamen; - De beoordeling van de vakken waarvoor geen cijfer wordt vastgesteld; - De beoordeling van het sectorwerkstuk Het cijfer van het schoolexamen wordt uitgedrukt in een cijfer uit een schaal van cijfers lopende van 1 tot en met 10. Indien in een vak tevens centraal examen wordt afgelegd worden de cijfers van het schoolexamen uitgedrukt in cijfers met 1 decimaal; De daarvoor aangewezen vakken moeten zijn afgesloten met voldoende of goed (CKV en LO) Absentie schoolexamen Deelname aan geplande toetsen is verplicht Absentie als gevolg van ziekte bij het afleggen van een toets, die meetelt voor het schoolexamen, dient van te voren telefonisch te worden gemeld. De ouders kan gevraagd worden een schriftelijke verklaring te overleggen waaruit blijkt dat de kandidaat wegens ziekte beslist niet in staat was deze toets af te leggen. Absentie om andere reden dan ziekte staat ter beoordeling van de sectordirecteur en desbetreffende teamleider. Voor het herkansen van onderdelen van het schoolexamen worden door de school de data vastgesteld. Elke kandidaat moet tijdens iedere zitting van het schoolexamen tijdig aanwezig zijn. Tot een kwartier na de aanvang van de toets wordt de kandidaat nog toegelaten, Beroepsmogelijkheden bij schoolexamen Wanneer een leerling van oordeel is dat er gegronde redenen zijn aan te nemen dat het behaalde resultaat hem onrecht zal doen, kan hij binnen drie schooldagen na afloop van de toets de sectordirecteur vragen een nieuwe, gelijkwaardige schoolexamentoets te mogen afleggen. De sectordirecteur beslist binnen twee schooldagen. Wanneer een leerling toestemming krijgt een nieuwe, gelijkwaardige schoolexamentoets af te leggen, dan worden alle leerlingen voor wie dezelfde argumenten gelden, in staat gesteld aan die nieuwe toets deel te nemen. In het geval van een nieuwe toets geldt het hoogste van de twee behaalde cijfers. Indien getwijfeld wordt aan de juistheid van een cijfer of beoordeling voor een onderdeel van het schoolexamen kan de kandidaat -na contact met de betrokken leraarbinnen drie werkdagen na het bekend worden van de uitslag van de toets schriftelijk een verzoek tot herziening indienen bij de sectordirecteur. De sectordirecteur stelt een onderzoek in en laat zich daarbij terzijde staan door een vakdocent, niet zijnde de examinator. De sectordirecteur beslist binnen 10 dagen na ontvangst van het verzoek. De sectordirecteur deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de kandidaat en aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat, onder vermelding van de beroepsmogelijkheid als bedoeld in artikel 6 van dit reglement.
Artikel 12
Herkansing (onderdeel van het) schoolexamen In het programma van toetsing en afsluiting wordt aangegeven welke herkansingsmogelijkheden worden geboden.
Artikel 13 Schooldossier Voor zover van toepassing zullen de opgaven, het werk, de beoordelingsnormen en de toegekende cijfers van het schoolexamen tot de vaststelling van de uitslag van het examen worden bewaard door de examinatoren Artikel 14 1.
2. 3.
4.
5.
6.
III.
Afsluiting schoolexamen Het schoolexamen van het vak waarin het examen wordt afgelegd, wordt afgesloten op een zodanig tijdstip, dat bezwaren, ingediend door kandidaten, na kennisneming van hun resultaten kunnen zijn behandeld voordat mededeling van de cijfers aan de Inspectie plaats vindt. De examinator ontvangt een lijst met de door hem vastgestelde cijfers voor het schoolexamen ter ondertekening. Het examensecretariaat draagt er zorg voor dat de cijfers van het schoolexamen worden overgenomen op een verzamellijst van cijfers. Controle hiervan vindt plaats door de secretaris van het examen Na deze controle zendt de sectordirecteur, tenminste 3 dagen voor de aanvang van het centraal examen, een exemplaar van de verzamellijst van cijfers aan DUO. Daarna is wijziging van de cijfers niet meer mogelijk. Is voor één of meer vakken, waarin tevens centraal examen wordt afgelegd, door overmacht het schoolexamen niet tijdig voor de aanvang van het centraal examen afgerond, dan wordt de kandidaat uitsluitend voor deze vakken verwezen naar het tweede en eventueel derde tijdvak. Bij deelname aan het tweede tijdvak moet voor de aanvang van het tweede tijdvak het resultaat van het schoolexamen van deze kandidaat bij de inspectie bekend zijn. De sectordirecteur deelt de eindcijfers van het schoolexamen schriftelijk mee aan de leerlingen op een zodanig moment dat reclame mogelijk is voordat de cijfers aan de Inspectie worden doorgegeven.
Centraal examen
Artikel 15 1. 2. 3. 4. Artikel 16 1. 2.
3. 4. 5.
Tijdvakken centraal examen Het centraal examen kent een eerste, tweede en derde tijdvak. Het eerste en tweede tijdvak worden afgenomen in het laatste leerjaar. Het derde tijdvak wordt aansluitend aan het laatste leerjaar afgenomen door de staatsexamencommissie. De in het eerste lid bedoelde tijdvakken worden voor 1 oktober van het laatste leerjaar aan de kandidaten bekend gemaakt. Gang van zaken tijdens het centraal examen De sectordirecteur verstrekt de kandidaten uiterlijk 14 dagen voor de eerste zitting van een centraal examen het rooster en een overzicht van toegestane hulpmiddelen. Tijdens een toets van het centraal examen worden aan de kandidaten geen mededelingen aangaande de opgaven, van welke aard ook, gedaan, uitgezonderd de vastgestelde errata van de centrale examencommissie vaststelling opgaven. De sectordirecteur draagt er zorg voor dat het nodige toezicht bij het centraal examen wordt uitgeoefend. Per zitting zijn minstens twee toezichthouders aanwezig. De toezichthouders zien toe op de in artikel 17 bepaalde gedragsregels. De toezichthouders maken van iedere zitting een proces verbaal op en leveren dit na afloop van de zitting in, samen met het gemaakte werk. In dit proces worden vermeld: a. de namen van de aanwezige en afwezige kandidaten,
b. de namen en handtekeningen van de toezichthouders, c. het tijdstip van vertrek van de kandidaten, d. eventuele bijzonderheden zoals geluidsoverlast, onwel worden van kandidaten, namen van kandidaten die te laat zijn, e. het toestaan van bijzondere faciliteiten. Artikel 17 1. 2. 3.
4.
5. 6. 7.
8.
9. 10. 11. 12.
13. 14.
15. 16. 17.
18.
Regels voor kandidaten bij het eindexamen Kandidaten moeten zich beschikbaar houden gedurende alle tijdvakken van het centraal examen. De kandidaat dient tenminste 15 minuten voor de aanvang van een examenzitting aanwezig te zijn op de plaats waar de examenzitting plaatsvindt. Een kandidaat die te laat komt, mag tot uiterlijk een half uur na de aanvang van de toets worden toegelaten. Hij levert evenwel het gemaakte werk in op het door de het College voor Examens vastgestelde tijdstip. Indien een kandidaat meer dan een half uur na de aanvang van een zitting verschijnt, mag hij niet meer deelnemen aan deze zitting en is artikel 21 van toepassing. De kandidaat dient wel te verschijnen op de overige zittingen van het examen. De kandidaten mogen de eerste 75 minuten van het examen de examenzaal niet verlaten Gedurende de laatste 15 minuten van het examen is het de kandidaat niet toegestaan het examenlokaal te verlaten. De aan de kandidaten voorgelegde opgaven voor een toets van het centraal examen alsmede de door de kandidaten gemaakte aantekeningen blijven in het examenlokaal tot het einde van die toets. Het meenemen van jassen, sjaals en degelijke in het examenlokaal is niet toegestaan. Tassen en dergelijke moeten op een daartoe door de sectordirecteur aangewezen plaats worden neergezet. Het is niet toegestaan mobiele telefoons of vergelijkbare apparatuur die overlast kunnen geven mee te nemen in het examenlokaal. Het examenwerk dient te worden gemaakt op door de school gewaarmerkt papier, tenzij de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven anders heeft bepaald. Het examenwerk wordt niet met potlood gemaakt. Dit is niet van toepassing op tekeningen en/of grafieken. Het gebruik van correctielak is niet toegestaan. Een kandidaat die tijdens een zitting onwel wordt, kan onder begeleiding het examenlokaal verlaten, dit ter beoordeling van de sectordirecteur of diens plaatsvervanger. In overleg met de kandidaat beoordeelt de sectordirecteur of de kandidaat na enige tijd het werk kan hervatten. Indien de kandidaat als bedoeld in het vorige lid na enige tijd het werk hervat, kan de gemiste tijd aan het einde van de zitting worden ingehaald. Indien de kandidaat als bedoeld in lid 12 het werk niet kan hervatten, kan de sectordirecteur beslissen dat het werk ongeldig is. De kandidaat kan in voorkomend geval deelnemen aan een zitting in een volgend tijdvak. Zonder toestemming van een toezichthouder mag een kandidaat gedurende een examenzitting het examenlokaal niet verlaten. Na het verlaten van het examenlokaal onder inlevering van het werk is het de kandidaat niet toegestaan hernieuwd te werken aan het betreffende werk. In het programma van toetsing en afsluiting kunnen aanvullende regels worden opgenomen om de gang van zaken tijdens het centraal examen en de regels voor de kandidaten tijdens het centraal examen in overeenstemming te brengen met de algemene gang van zaken op de locatie. Met betrekking tot het digitaal examineren zijn er aanvullende regels geformuleerd. Deze regelgeving is als addendum (bijlage 2) opgenomen in dit examenreglement.
19.
Artikel 18 1.
2.
3.
4.
Artikel 19 1.
2.
Artikel 20 1. 2.
Voor de regelgeving die te lezen valt in de september mededeling en de maart mededeling wordt verwezen naar www.examenblad.nl Beoordeling centraal examen De examensecretariaat doet het gemaakte werk van het centraal examen met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het eventuele erratumblad en het proces-verbaal van het examen toekomen aan de examinator in het desbetreffende vak. De examinator beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de beoordelingsnormen van het College voor Examens toe [zie Bijlage]. De examinator drukt zijn beoordeling uit in een score en zendt de score naar het examensecretariaat. Het examensecretariaat doet de van de examinator ontvangen uitwerkingen van de leerlingen samen met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces verbaal, het scoreoverzicht en de DI-200 lijst onverwijld toekomen aan de betrokken gecommitteerde. De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de beoordelingsnormen van het College voor Examens voor het bepalen van de score toe. Daarbij wordt een door de gecommitteerde opgestelde en ondertekende verklaring betreffende de verrichte correctie gevoegd. De examinator en de gecommitteerde dan wel de tweede examinator, bedoeld in artikel 41a, tweede lid [Eindexamenbesluit voor vwo-havo-mavo-vbo] stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Indien de examinator en de gecommitteerde daarbij niet tot overeenstemming komen, wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Dit bevoegd gezag kan hierover in overleg treden met het bevoegd gezag van de examinator. Indien het geschil niet kan worden beslecht, wordt hiervan melding gemaakt aan de inspectie. De inspectie kan een derde onafhankelijke gecommitteerde aanwijzen. De beoordeling van de derde gecommitteerde komt in de plaats van de eerdere beoordelingen. Beoordeling van het centraal schriftelijk en praktisch examen De sectordirecteur draagt er zorg voor dat bij het maken van het praktisch gedeelte van het centraal examen de examinator van het desbetreffende vak aanwezig is. De examinator beoordeelt de prestaties tijdens het maken van de praktijkopgaven en legt zijn bevindingen van het verrichten van de prestaties schriftelijk vast volgens de richtlijnen van het College voor Examens. De examinator beoordeelt daarna het werk zo spoedig mogelijk volgens de beoordelingsnormen van het College voor Examens. De examinator drukt zijn beoordeling uit in score die het College voor Examens heeft vastgesteld. Hij zendt de score en voor zover mogelijk het beoordeelde werk aan de sectordirecteur. Voor het praktisch gedeelte van het centraal examen VMBO vindt de beoordeling tevens plaats door een tweede examinator. De tweede examinator beoordeelt het resultaat van de praktijkopgaven alsmede de verrichtingen van de kandidaat zoals blijkt uit de schriftelijke vastlegging daarvan door de examinator. De sectordirecteuroverhandigt de tweede examinator daartoe een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces verbaal, alsmede de regels voor het bepalen van de score. Vaststelling score en cijfer centraal examen Al het correctiewerk wordt integraal nagekeken. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de tweede corrector. Ook de eerste corrector kan het geschil aan zijn bevoegd gezag voorleggen. Het bevoegd gezag van beide scholen voert vervolgens overleg om zo tot overeenstemming te komen. Als dit niet lukt, wordt er contact opgenomen met de Inspectie. Deze kan een derde
3. 4.
Artikel 21 1.
2.
3.
4.
5.
6.
IV.
(onafhankelijke) gecommitteerde aanwijzen. De beoordeling van deze onafhankelijke gecommitteerde is doorslaggevend. De tweede corrector moet bij het gecorrigeerde werk een verklaring voegen dat het werk volgens de voorschriften is nagekeken. De sectordirecteur stelt het cijfer voor het centraal examen in een vak vast met inachtneming van de regels voor de omzetting van de scores in cijfers, zoals vastgesteld door centrale examencommissie vaststelling opgaven. Verhindering centraal examen Een kandidaat die door ziekte of door een andere geldige reden (dit ter beoordeling van de sectordirecteur) verhinderd is aan een toets van het centraal examen deel te nemen, meldt dit aan de sectordirecteur uiterlijk op de dag van de desbetreffende toets en vóór de aanvang van de toets. Mondelinge of telefonische berichten van verhindering dienen binnen 5 dagen schriftelijk bevestigd te worden door de wettelijke vertegenwoordiger van de kandidaat. Indien een kandidaat, dan wel diens wettelijke vertegenwoordiger, nalaat te handelen overeenkomstig het gestelde in het eerste lid, wordt zijn afwezigheid aangemerkt als een onregelmatigheid en is artikel 5 van toepassing. Indien een kandidaat om een geldige reden, ter beoordeling van de sectordirecteur, verhinderd is om bij één of meer toetsen van het centraal examen in het eerste tijdvak tegenwoordig te zijn, wordt hem in het tweede tijdvak gelegenheid gegeven het centraal examen op ten hoogste twee toetsen te voltooien. Indien een kandidaat in het tweede tijdvak evenzeer verhinderd is, of wanneer hij het centraal examen in het tweede tijdvak niet kan voltooien, wordt hij in de gelegenheid gesteld in het derde tijdvak ten overstaan van de staatsexamencommissie zijn eindexamen te voltooien. De kandidaat meldt zich zo spoedig mogelijk door tussenkomst van de sectordirecteur aan bij de voorzitter van de desbetreffende staatsexamencommissie. De sectordirecteur meldt aan de commissie of sprake is van een afwijkende wijze van examineren volgens artikel 32 van deze examenregeling. Na afloop van het derde tijdvak deelt de staatsexamencommissie het resultaat mede aan de sectordirecteur.
Uitslag, herkansing en diplomering
Artikel 22 1. 2.
4.
5. 6.
Eindcijfer centraal examen Het eindcijfer voor alle vakken van het eindexamen wordt uitgedrukt in een geheel cijfer uit de reeks 1 tot en met 10. De sectordirecteur bepaalt het eindcijfer. Voor de vakken die een centraal examen kennen is het eindcijfer van het examen in die vakken het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het centraal examen en het cijfer voor het schoolexamen. Indien de uitkomst van de berekening bedoeld in lid 2 van dit artikel niet een geheel getal is, wordt dat getal, indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, naar beneden afgerond en indien dat cijfer een 5 of hoger is, naar boven afgerond. Indien in een vak alleen een schoolexamen is gehouden, is het cijfer voor het schoolexamen tevens het eindcijfer Bij de bepaling van het eindcijfer van een vak waar alleen een schoolexamen is gehouden, wordt, als het cijfer achter de komma een 5 of hoger is, het cijfer naar boven naar het eerstvolgende gehele getal afgerond. Als het cijfer achter de komma een 4 of lager is wordt het cijfer naar beneden naar het eerstvolgende gehele getal afgerond
Artikel 23 1.
2.
3.
Vaststelling uitslag De sectordirecteur en de secretaris van het eindexamen stellen de uitslag vast met inachtneming van artikel 25a dan wel 25b. De uitslag luidt: "geslaagd voor het eindexamen" of "afgewezen voor het eindexamen". Indien dat nodig is om een kandidaat te laten slagen, betrekken de sectordirecteur en de secretaris van het eindexamen één of meer eindcijfers van de vakken niet bij de bepaling van de definitieve uitslag. De overgebleven vakken dienen een volledig eindexamen te vormen. Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag is vastgesteld, maakt de sectordirecteur deze schriftelijk aan iedere kandidaat bekend onder vermelding van het recht op herkansing. De uitslag is de definitieve, als de kandidaat geen gebruik maakt van het herkansingsrecht.
Artikel 24
Uitslag examens VMBO, MAVO, HAVO en VWO: gemiddeld CE-cijfer Voorafgaande aan hetgeen omschreven is in artikel 25a (uitslag VMBO) en artikel 25b (uitslag VMBO/MAVO/HAVO/VWO) van het Eindexamenbesluit geldt dat de kandidaat, die eindexamen heeft afgelegd, alleen kan slagen wanneer het gemiddelde van alle vakken op het centraal examen (CE) een voldoende is Bij de berekening van het gemiddeld centraal examencijfer moet worden uitgegaan van het onafgeronde cijfer. Een kandidaat moet ten minste een 5,5 halen (de eerste decimaal moet een 5 zijn), daarna gelden pas de overige uitslagbepalingen, genoemd in de artikelen 25a en 25b. Een kandidaat, die gemiddeld een 5,4 gehaald heeft, is (voorlopig) afgewezen.
Artikel 25a 1.
Uitslag VMBO De kandidaat die eindexamen VMBO heeft afgelegd is geslaagd, indien hij: a. voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor zijn overige examenvakken een 6 of hoger, of b. voor ten hoogste één van zijn examenvakken het eindcijfer 4 heeft behaald en voor tenminste één examenvak een 7 of hoger, en voor zijn overige examenvakken tenminste een zeven of hoger, of c. voor ten hoogste twee van zijn examenvakken het eindcijfer 5 heeft behaald en voor tenminste één examenvak een 7 of hoger, en voor zijn overige examen vakken een 6 of hoger. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a, b, c , wordt het eindcijfer van het afdelingsvak of intra-sectorale programma in de basisberoepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg meegerekend als één eindcijfer, dat dubbel telt.
2.
Artikel 25b
In aanvulling op het eerste lid geldt tevens, dat voor het vak lichamelijke opvoeding en maatschappijleer en in de MAVO voor het sectorwerkstuk en voor alle handelingsopdrachten van het schoolexamen de kwalificatie "voldoende" of "goed" is behaald. Uitslag MAVO/HAVO/VWO De kandidaat die eindexamen VWO of HAVO heeft afgelegd is geslaagd a. indien hij: 1. voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde als eindcijfer niet meer dan één 4 of 5 heeft gehaald en daarbij 2. voor één van alle vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 en voor alle overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, 3. voor één van alle vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6
of meer heeft behaald, en het gemiddelde van de eindcijfers ten minsten 6,0 bedraagt, dan wel 4. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald en het gemiddelde van de eindcijfers tenminste 6,0 bedraagt. b. indien geen van de eindcijfers van de groep van combinatiecijfer (zie artikel 15 lid 6) een 3 of lager is. c. indien de vakken culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding van het gemeenschappelijke deel zijn beoordeeld als ‘voldoende’ of ‘goed’. Artikel 26 1.
2.
3.
4. 5. 6.
Artikel 27 1.
2.
Herkansing centraal examen De kandidaat heeft voor één vak waarin hij reeds examen heeft afgelegd en nadat de eindcijfers bekend zijn gemaakt, het recht om in het tweede tijdvak opnieuw deel te nemen aan het centraal examen of aan het schriftelijk gedeelte van het centraal examen. Voor het examen van de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg bestaat dit recht eveneens voor het praktisch gedeelte van het centraal examen in een beroepsgericht programma. De herkansing van het praktisch gedeelte van het centraal examen bestaat uit het opnieuw afleggen van deze toets of van één of meer onderdelen daarvan. Indien de kandidaat MAVO, HAVO en Atheneum in het tweede tijdvak verhinderd was om een geldige reden, ter beoordeling van de sectordirecteur, heeft hij het recht om in het derde tijdvak deel te nemen aan het staatsexamen. De kandidaat doet een schriftelijk verzoek tot herkansing aan de secretaris van het examen Het hoogste van de cijfers behaald bij de herkansing en het eerder afgelegde centraal examen geldt als definitief cijfer voor het centraal examen. Na afloop van de herkansing wordt de uitslag definitief vastgesteld en wordt deze schriftelijk aan de kandidaat bekend gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van dit reglement.
Diploma en cijferlijst De sectordirecteur reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke kandidaat die eindexamen heeft afgelegd, een cijferlijst uit waarop voor zover van toepassing zijn vermeld: a. de cijfers voor het schoolexamen en de cijfers voor het centraal examen, b. de titel van het profielwerkstuk, dan wel het thema van het sector-werkstuk, alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk, c. de beoordeling van culturele en kunstzinnige vorming en lichamelijke opvoeding in de HAVO en het Atheneum d. de beoordeling van het vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van de leerweg in het VMBO, e. de eindcijfers voor de examenvakken, alsmede f. de uitslag van het examen. De sectordirecteur reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke voor het eindexamen geslaagde kandidaat, daaronder mede begrepen de kandidaat die zijn eindexamen met gunstig gevolg heeft voltooid ten overstaan van de staatsexamencommissie, een diploma uit waarop de leerweg, respectievelijk het profiel of de profielen zijn vermeld die bij de uitslag zijn betrokken.
3.
4. 5.
Indien een kandidaat in meer vakken examen heeft afgelegd dan in de vakken die ten minste samen een eindexamen vormen, worden de vakken die niet bij de bepaling van de einduitslag zijn betrokken, op de cijferlijst vermeld, tenzij de kandidaat daartegen bedenkingen heeft geuit. De sectordirecteur – gemandateerd door het bevoegd gezag - en de secretaris van het eindexamen tekenen de diploma's en de cijferlijsten. De sectordirecteur reikt aan de kandidaat, die met goed gevolg het examen VMBO in de gemengde leerweg heeft afgelegd en bovendien examen heeft afgelegd in het algemeen vak en met het meetellen van dat vak voldoet aan artikel 26a voor zover het betreft de theoretische leerweg, op diens verzoek het diploma VMBO in de theoretische leerweg uit.
Artikel 28
Certificaten De sectordirecteur reikt aan de definitief voor het eindexamen VMBO afgewezen kandidaat die de school verlaat en die voor één of meer vakken een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, een certificaat uit, waarop vermeld zijn: a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en b. voor de MAVO, voor zover beoordeeld met "goed" of "voldoende": het thema van het sectorwerkstuk en de bijbehorende beoordeling.
Artikel 29 1.
Duplicaten en afgifte verklaringen Duplicaten van afgegeven diploma's, certificaten, bewijzen van ontheffing en cijferlijsten worden niet verstrekt. Tekst eindexamenbesluit art. 54.1 Een schriftelijke verklaring dat een in het eerste lid bedoelde document is afgegeven, welke verklaring dezelfde waarde heeft als het document zelf, kan uitsluitend door de Informatie Beheer Groep worden verstrekt.
2.
V.
Overige bepalingen
Artikel 30 1.
2.
Artikel 31 1.
2.
Klachten Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig deel van het examen benadeeld voelt, kan hij de klacht binnen 3 werkdagen nadat de aanleiding tot de klacht zich heeft voorgedaan, schriftelijk kenbaar maken bij de sectordirecteur. Naar de aard van de klacht zal de sectordirecteur de klacht afhandelen. De sectordirecteur deelt zijn beslissing schriftelijk en met redenen omkleed mede en vermeldt daarbij dat beroep tegen zijn beslissing mogelijk is bij de in artikel 6 genoemde commissie van beroep. Vrijstellingen/ontheffingen De sectordirecteur kan een leerling ontheffing verlenen van het vak lichamelijke opvoeding indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. De leerling van de opleiding VWO die in het bezit is van een HAVO diploma wordt vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het vak maatschappijleer. De sectordirecteur van HAVO/VWO kan een leerling van de afdeling atheneum ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in een tweede moderne vreemde taal indien: a. de leerling een stoornis heeft die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal; b. de leerling die een andere moedertaal heeft dan de Nederlandse of Friese taal; c. de leerling onderwijs volgt in het profiel natuur en techniek of het profiel natuur
3.
Artikel 32 1.
2.
3.
4.
en gezondheid en het onderwijs in de taal naar verwachting een succesvolle afronding van de opleiding verhindert. Bij toepassing van lid 2 wordt de taal vervangen door een vak met een studielast van tenminste 440 uur. Afwijkende wijze van examineren De sectordirecteur kan toestaan dat een gehandicapte kandidaat het examen geheel of gedeeltelijk aflegt op een wijze die aangepast is aan de mogelijkheden van de kandidaat. In dat geval bepaalt de sectordirecteur de wijze waarop het examen zal worden afgelegd. Hij doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de Inspectie. Tenzij sprake is van een objectief waarneembare lichamelijke handicap geldt ten aanzien van de aangepaste in het eerste lid bedoelde wijze van examineren dat: a. er een deskundigenverklaring door een ter zake deskundige psycholoog of orthopedagoog is opgesteld; b. de aanpassing voor zover betrekking hebbend op het centraal examen in ieder geval kan bestaan uit een verlenging van de duur van de desbetreffende toets van het centraal examen met ten hoogste 30 minuten, en c. een andere aanpassing slechts kan worden toegestaan voor zover daartoe in de onder a. genoemde deskundigenverklaring ten aanzien van betrokkene een voorstel wordt gedaan dan wel indien de aanpassing aantoonbaar aansluit bij de begeleidingsadviezen, vermeld in die deskundigenverklaring. Het bevoegd gezag kan in verband met onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal afwijken van de voorschriften gegeven bij of krachtens het Eindexamenbesluit, ten aanzien van een kandidaat die met inbegrip van het schooljaar waarin hij examen aflegt, ten hoogste 6 jaar onderwijs in Nederland heeft gevolgd en voor wie Nederlands niet de moedertaal is. Deze afwijking kan betrekking hebben op: a. het vak Nederlandse taal en b. enig ander vak waarbij het gebruik van Nederlandse taal van overwegende betekenis is. Van elke afwijking wordt mededeling gedaan aan de Inspectie. De in het derde lid bedoelde afwijking bestaat voor zover betrekking hebbend op het centraal examen uitsluitend uit verlenging van de duur van de desbetreffende toets van het centraal examen met ten hoogste 30 minuten.
Artikel 33
Tussentijdse toelating tot een leerweg/profiel Voor de kandidaten die tot de bovenbouw worden toegelaten nadat in dat leerjaar al toetsen zijn gehouden, stelt de sectordirecteur een regeling vast in overleg met de betrokken docent(en) en de kandidaten.
Artikel 34 1.
Bewaren examenwerk Gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag worden door de examinatoren, ter inzage door belanghebbenden, bewaard: a. het werk van het centraal examen van de kandidaten b. de lijst van de kandidaten c. een volledig stel van de bij de centrale examens gebruikte opgaven. Een kandidaat die ten overstaan van de staatsexamencommissie centraal examen aflegt, kan omtrent zijn werk gedurende een periode van zes maanden inlichtingen inwinnen bij de voorzitter van die commissie.
2.
Artikel 35 1.
Spreiding voltooiing examen Het bevoegd gezag kan, de Inspectie gehoord, toestaan dat het centraal examen en in voorkomend geval het schoolexamen voor een deel van de vakken in het ene schooljaar en voor een deel in het daarop volgend schooljaar wordt afgelegd. In dat geval wordt het eindexamen in een vak in het eerste of tweede van deze schooljaren afgesloten. Dit wordt toegestaan aaneen kandidaat die in het laatste jaar langdurig
2.
3.
4.
ziek is, en aan een kandidaat die lange tijd ten gevolge van bijzondere, van de wil van de kandidaat onafhankelijke omstandigheden niet in staat is geweest het onderwijs in alle betrokken examenvakken gedurende het laatste jaar te volgen, en aan een kandidaat die op grond van uitmuntende sportieve prestaties in aanmerking komt voor de regeling Topsport. Het bevoegd gezag geeft zijn in het eerste lid bedoelde toestemming uiterlijk voor de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag afwijken van de eerste volzin ten behoeve van de kandidaat die nog niet in alle betrokken eindexamenvakken centraal examen heeft afgelegd. Het recht op herkansing, vastgelegd in artikel 26, is ten aanzien van de kandidaat van toepassing in het eerste en in het tweede schooljaar van het gespreid centraal examen, met dien verstande dat het in dat artikel bedoelde recht op herkansing in het eerste schooljaar ontstaat nadat de eindcijfers van de vakken waarvoor in het eerste schooljaar het centraal examen is afgesloten, voor de eerste maal zijn vastgesteld. De sectordirecteur en de secretaris van het eindexamen stellen op verzoek van de kandidaat de uitslag van het examen reeds vast aan het einde van het eerste schooljaar van het gespreid centraal examen of het gespreid schoolexamen, met in acht neming van artikel 24 en 25.
Artikel 36
Jurisprudentie Het is mogelijk dat het eindexamenbesluit tussentijds van hogerhand wordt gewijzigd. In dat geval geldt de wijziging ook voor dit reglement, en wel met ingang van de aangegeven datum van wijziging. Tevens is denkbaar dat jurisprudentie laat zien dat een element van dit reglement niet “houdbaar” is; in dat geval wordt verder gehandeld overeenkomstig de jurisprudentie.
Artikel 37
Inwerkingtreding Dit reglement is van kracht vanaf 20 september 2012.
Artikel 38 1.
Publicatie Het Examenreglement en de Programma’s van Toetsing en Afsluiting worden voor 1 oktober door het Bevoegd Gezag toegezonden aan de Inspectie. De sectordirecteur stelt een Programma van Toetsing en Afsluiting en desgevraagd ook het Examenreglement voor 1 oktober ter beschikking van de kandidaten. Het programma van toetsing en afsluiting en het volledige reglement worden gepubliceerd op de website www.vestdijk.nl
2. 3.
Artikel 39
Slotbepaling In alle gevallen waarin dit reglement en het Eindexamenbesluit en het Inrichtingsbesluit c.a. niet voorzien, beslist het Bestuur. Het deelt zijn beslissing zo spoedig mogelijk mee aan de betrokkenen en - zo nodig -aan de Inspectie.
Bestuur rsg Simon Vestdijk,
Harlingen, september 2015
Bijlage 1 Wet College voor Examens (CvE) Artikel 2 1. Er is een College voor Examens. 2. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de centrale examens, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 7.4.11 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de daarop berustende bepalingen: a. b. c. d. e. f. g.
het vaststellen van het aantal toetsen, de tijdsduur en de aard van de toetsen, overeenkomstig het examenprogramma; het vaststellen van het tijdstip van de toetsen, de wijze waarop en de vorm waarin de toetsen worden afgenomen; het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven; het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van de beoordelingsnormen en de daarbij behorende scores; het geven van regels voor de omzetting van de scores in cijfers; het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van syllabi, overeenkomstig het examenprogramma; en het geven van regels met betrekking tot de hulpmiddelen die gebruikt mogen worden bij het maken van de opgaven.
3. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs en de daarop berustende bepalingen: a. het bij regeling vaststellen van het examenreglement; b. het organiseren, afnemen en beoordelen; c. de benoeming van examenfunctionarissen; en d. het vaststellen van de uitslag en het uitreiken van diploma's, certificaten of cijferlijsten. 4. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de college-examens van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de op het vijfde lid van dat artikel berustende bepalingen: a. het bij regeling vaststellen van het programma van toetsing en afsluiting; b. het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven; en c. het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van de beoordelingsnormen. 5. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de op het vijfde lid van dat artikel berustende bepalingen: a. het bij regeling vaststellen van het examenprogramma; b. het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven; en c. het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van de beoordelingsnormen. 6. Het college is verder nog belast met de volgende taken: a. het afnemen van examens onder bijzondere omstandigheden;
b. het bij regeling vaststellen welke vakken in een tijdvak met geheimhouding worden afgenomen, waarbij de geheimhouding betrekking heeft op de opgaven, de beoordelingsnormen en de daarbij behorende scores, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, vierde lid onderdelen b en c, en vijfde lid, onderdelen b en c; en c. het uitoefenen van andere door Onze Minister opgedragen taken. 7. De regelingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, en vijfde lid, onderdeel a, treden slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. 8. In afwijking van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Bekendmakingswet kan de bekendmaking van een regeling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, vierde lid, onderdeel c, of vijfde lid, onderdeel c, geschieden op een andere geschikte, al dan niet elektronische, wijze.
Bijlage 2 Addendum op het examenreglement: regels m.b.t. digitale examinering 1. Moment van afname van het digitaal centraal examen De school bepaalt de afnamemomenten van het digitaal centraal examen, tenzij het CvE (College voor Examens) anders voorschrijft. In het algemeen geldt, dat het centraal examen in een algemeen vak pas plaatsvindt als het schoolexamen-cijfer is vastgesteld. Het definitieve rooster wordt tijdig door de directeur schriftelijk aan de kandidaten meegedeeld. 2. De procedure van de afname De opgaven zijn na afloop van het examen niet ter beschikking van de kandidaat. Bij het verlaten van de examenzaal mogen geen examendocumenten worden meegenomen. Ook kladpapier geldt in dit geval als zodanig. 3. Toegestane hulpmiddelen Het gebruik van een woordenboek Nederlands is toegestaan; bij de talenexamens is een woordenboek van en naar de vreemde taal toegestaan. Het gebruik van een rekenmachine is eveneens geoorloofd. 4. Moment en wijze van beslissing over herkansing Na de bekendmaking van de uitslag van het examen stelt de sectordirecteur het moment van herkansing vast. Bij de keuze van het afnamemoment is beslissend dat de kandidaat de gelegenheid heeft om zijn recht op herkansing uit te oefenen. 5. Recht op herkansing Een kandidaat in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg heeft recht op het eenmaal herkansen van het digitale centrale examen in een algemeen vak. Daarnaast heeft hij het recht op herkansing van het cspe of een deel ervan. 6. Beschrijving van de inhaalprocedure Indien de kandidaat bij een zitting met een wettige reden afwezig was, bepaalt de sectordirecteur op welk moment de zitting wordt ingehaald. 7. Procedure bij een mislukte afname Een mislukte afname wordt door de sectordirecteur vastgesteld; op grond van deze beslissing geldt het examen als niet gemaakt en wordt het ook niet beoordeeld. De kandidaten krijgen de gelegenheid om het examenonderdeel opnieuw te maken. 8. Correctie van het digitale examen De correctie van de digitale examens gaat grotendeels via automatische scoring door de computer. Na afloop van de examenperiode wordt door gecommitteerden van de staatsexamencommissie een controlecorrectie uitgevoerd. 9. Procedure voor inzage van het gemaakte werk Inzage in het gemaakte werk na correctie is toegestaan, mits dit onder toezicht gebeurt. Er mogen tijdens de inzage geen aantekeningen worden gemaakt. 10. Uitslag van het digitale examen De vaststelling van de uitslag van het digitale examen vindt plaats, zodra de normen bekend zijn gemaakt door het CvE.