Vernieuwen met meerwaarde
Advies over de toekomst van de melkveehouderij
Mei 2007 Stuurgroep Technology Assessment Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Redactie: Wouter van der Weijden
Besteladres rapport Stuuurgroep Technology Assessment t.a.v. Carin Rougoor p/a CLM Onderzoek en Advies Postbus 62 4100 AB Culemborg T 0345 47 07 69 I www.stuurgroepta.nl ISBN: 978-90-5634-200-5
Inhoud Samenvatting
1
Een sector met meerwaarde
5
Ontwikkelingen, bedreigingen en kansen
7
Mondiale ontwikkelingen
7
Ontwikkelingen in Europa
13
Ontwikkelingen in Nederland
18
Samenvatting
23
Duurzaam produceren: troef of handicap?
24
Troeven en handicaps vergeleken met buitenlandse concurrenten
24
Perceptie en waardering door Nederlandse consumenten en burgers
25
Perceptie en waardering door Duitse consumenten
27
Uitgangspunten advies
29
Adviezen
32
Adviezen aan alle betrokkenen
32
Adviezen aan de minister van LNV
34
Adviezen aan melkveehouderij en zuivelindustrie
36
Adviezen aan supermarkten
38
Adviezen aan NGO’s
39
Tenslotte
40
Literatuur
41
Bijlage 1 Maatschappelijke en ecologische duurzaamheid van de melkveehouderij in concurrerende landen t.o.v. Nederland
43
Bijlage 2 De bevolkingsgroepen die Motivaction onderscheidt en hun omvang
44
Bijlage 3 Scores van weidegang op diverse duurzaamheidsciteria
45
Bijlage 4 Taak en samenstelling Stuurgroep Technology Assesment
47
Samenvatting Is duurzaam produceren in de internationale concurrentieslag voor de Nederlandse melkveehouderij een handicap of juist een troef? Dat is de kernvraag van dit advies van de Stuurgroep Technology Assessment aan de minister van LNV, de zuivelsector en andere betrokkenen. De Stuurgroep baseert dit advies voor een belangrijk deel op drie onderzoeken die zij heeft uitgezet en op een studiemiddag met stakeholders over de toekomst van de melkveehouderij.
Mondiale ontwikkelingen Ontwikkelingen in de wereld bieden voor de melkveehouderij zowel kansen als bedreigingen. De groei van de wereldbevolking en de toenemende welvaart bieden nieuwe afzetkansen en kunnen ertoe leiden dat de zuivelprijzen op de wereldmarkt eerder stijgen dan dalen. Dat zal de gevolgen van de doorgaande liberalisering en de voorgenomen afschaffing van de melkquotering verzachten. De klimaatverandering zal de melkveehouderij in grote delen van de wereld schaden, maar kan juist ten goede komen aan de concurrentiepositie van de Noordwest-Europese melkveehouderij. Daar staat tegenover dat de melkveehouderij een belangrijke producent is van broeikasgassen, vooral methaan en lachgas, en dus extra gevoelig is voor de gevolgen van klimaatbeleid. Wel kunnen nieuwe markten ontstaan voor bijvoorbeeld klimaatvriendelijke zuivel. De toenemende schaarste aan fossiele energie zal leiden tot hogere prijzen van energie, krachtvoer en kunstmest. Daar staat tegenover dat afzetkansen ontstaan voor duurzame energie, o.a. uit mest. Ontwikkelingen in Europa Ook ontwikkelingen in de EU, met name de voorgenomen afschaffing van de melkquotering en de verlaging van de garantieprijs voor melk, hebben grote gevolgen voor de melkveehouderij. De verlaging van de garantieprijs wordt momenteel gecompenseerd door bedrijfstoeslagen. In de huidige Nederlandse melkveehouderij vormen deze toeslagen 40-50% van het netto-bedrijfsinkomen. Een reductie kan dus hard aankomen. Wel bestaat er kans op een verhoging van de toeslagen in de “tweede pijler” van het GLB. Dat biedt extra kansen voor groene en blauwe diensten. De EU loopt met zijn klimaatbeleid voorop in de wereld. Dit kan tot gevolg hebben dat de Europese melkveehouderij met hogere kosten wordt geconfronteerd dan haar concurrenten. Daar staat tegenover dat kansen ontstaan om op technologisch vlak een voorsprong te nemen. De EU-Nitraatrichtlijn heeft voor Nederland het effect dat steeds meer veehouders dierlijke mest moeten afvoeren, maar tegelijkertijd kunstmest mogen aanvoeren. Dit is milieukundig nadelig en werkt kostenverhogend. Nederland heeft een derogatie gekregen voor grasland, waardoor geen 170 maar 250 kg N/ha uit dierlijke mest mag worden aangevoerd. Onduidelijk is of deze derogatie stand houdt na 2009. Zo niet, dan zullen veehouders worden geconfronteerd met hogere kosten. Ook de invoering van de Kaderrichtlijn Water kan juist in het waterrijke Nederland leiden tot een verdere kostprijsverhoging. Het ammoniakbeleid van de EU wordt in de nabije toekomst aangescherpt. Dat zal gevolgen hebben voor de kostprijs in de melkveehouderij; de sector is in Nederland verantwoordelijk voor 60% van de emissies. De Nederlandse melkveehouderij is sterk exportgericht. Dit maakt de sector kwetsbaar voor besmettelijke dierziekten, zoals MKZ. Het non-vaccinatiebeleid is versoepeld, maar afnemers kunnen producten van gevaccineerde dieren weigeren, waardoor het risico van grootschalig ruimen blijft bestaan.
1
Voedselaffaires zoals BSE hebben het imago van de sector geschaad en de kostprijs structureel verhoogd, o.a. door een verbod op het gebruik van diermeel in veevoer. De melkveehouderij blijft kwetsbaar voor nieuwe affaires.
Ontwikkelingen in Nederland De toenemende claims op de ruimte (verstedelijking etc.) beperken de kansen voor de melkveehouderij. Ook het veranderende waterregime (rivieren voeren ’s winters meer en ’s zomers minder water af) heeft gevolgen voor de landbouw: ’s zomers zal er meer droogteschade optreden en ’s winters meer schade door overstromingen. Beweiding van koeien leek in Nederland vanzelfsprekend, maar wordt dat steeds minder. Zeventien procent van de koeien blijft jaarrond binnen. Deze ontwikkeling roept steeds meer vragen en protest op, zowel bij dierenbeschermers als bij natuur- en milieuorganisaties. De maatschappelijke belangstelling voor beweiding kan een belemmering vormen voor schaalvergroting, maar de sector kan zich ook profileren met weidegang. Enkele zuivelindustrieën en een supermarktketen zijn daar al mee begonnen in het dagverse segment. Een sector die kansen biedt voor de melkveehouderij is de zorg. Het persoonsgebonden budget biedt zorgvragers de mogelijkheid zelf hun zorg in te kopen. Zorgboerderijen springen hier op in.
Onderzoeken voor de Stuurgroep De Stuurgroep heeft als basis voor dit advies drie onderzoeken uitgezet naar de toekomst van de Nederlandse melkveehouderij. Het LEI heeft de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse melkveehouderij op het gebied van duurzaamheid in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat de Nederlandse melkveehouderij niet zonder meer duurzamer of minder duurzaam produceert dan de buitenlandse concurrentie. Alleen t.o.v. Texas springt de sector er goed uit. Belangrijkste troeven van de Nederlandse melkveehouderij zijn dierenwelzijn, diergezondheid en biodiversiteit / landschap. Achilleshielen zijn: emissies van broeikasgassen, gebruik van soja ten koste van tropisch regenwoud, en emissies van nitraat en fosfaat. Motivaction heeft de perceptie en waardering van de Nederlandse consument en burger voor de (Nederlandse) melkveehouderij en zuivel onderzocht en vervolgens eenzelfde onderzoek uitgevoerd onder Duitse consumenten. Hieruit blijkt dat het Nederlands weidelandschap positief wordt gewaardeerd en dat weidegang een zeer gewaardeerd kenmerk van de melkveehouderij is. Consumenten zijn eerder bereid extra te betalen voor concrete kenmerken als weidegang dan voor abstracte kenmerken zoals milieu en dierenwelzijn. Ook in Duitsland hecht men waarde aan het agrarisch landschap. En ook Duitse consumenten lijken bereid wat extra te betalen voor weidezuivel.
Uitgangspunten De Stuurgroep gaat er in haar adviezen vanuit dat de eerste verantwoordelijkheid voor de toekomst van de sector ligt bij de sector zelf. Tijdelijke ondersteuning door de overheid, compensatie voor extra duurzaamheidseisen, betaling voor publieke diensten en het stimuleren van nieuwe markten vindt de Stuurgroep echter nodig en verdedigbaar. Ook andere stakeholders en NGO’s hebben invloed op en daarmee verantwoordelijkheid voor de toekomst van de sector. De melkveehouderij bevindt zich in een spagaat tussen de eisen van de (grotendeels) internationale) markt en de wensen van de Nederlandse samenleving. Daarnaast is er een (kleinere) spagaat tussen verschillende duurzaamheidseisen. Zo is weidegang ongunstig voor de emissies van nitraat.
2
De melkveehouderij kan zich duurzaam ontwikkelen door: • kostprijsverlaging, o.a. door schaalvergroting, samenwerking, automatisering; • creëren van meerwaarde, o.a. door aandacht voor melkkwaliteit, koe in de wei, benutten van nichemarkten; • verbreding, vooral met groene en blauwe diensten en zorg. Hiervoor zijn investeringen nodig in innovatie, pilots en de ontwikkeling van nieuwe markten. De Stuurgroep verwacht het meest van een pluriforme ontwikkeling, gezien de grote verschillen in fysieke omstandigheden tussen bedrijven en de verschillen in preferenties onder zowel producenten als consumenten. Duurzaamheid zal waarschijnlijk een grotere rol gaan spelen in de hogere marktsegmenten in de meer welvarende markten. Naarmate de liberalisering voortschrijdt zal het accent verschuiven van regionale naar mondiale duurzaamheidsthema’s, zoals klimaat en tropisch regenwoud.
Adviezen aan alle betrokkenen: 1. Investeer in de Achilleshielen van de melkveehouderij: emissies van broeikasgassen, emissies van stikstof en fosfaat en beslag op tropisch regenwoud. 2. Versterk en verzilver de belangrijkste troeven van de melkveehouderij: de koe in de wei, dierenwelzijn, diergezondheid en biodiversiteit. 3. Maak pluriformiteit een speerpunt in de ontwikkeling van de melkveehouderij, met aandacht voor verschillende strategieën: kostprijsverlaging, waardetoevoeging en verbreding, maar vooral ook combinaties daarvan. 4. Koester en benut het actieve poldermodel dat rond de melkveehouderij is opgebouwd. Een goede regie is daarbij essentieel.
Adviezen aan de minister van LNV: 1. Ondersteun de melkveehouderij en de zuivel daar waar publieke belangen in het geding zijn (landschap, biodiversiteit, dierenwelzijn). 2. Stimuleer duurzame en pluriforme ontwikkeling van de melkveehouderij met aandacht voor kostprijsverlaging, waardetoevoeging en verbreding, en vooral ook combinaties daarvan. 3. Benut het (actieve) groene poldermodel rond de melkveehouderij om brede en actieve steun te creëren voor een duurzame ontwikkeling van de sector en haar meerwaarde. 4. Bevorder transparantie inzake duurzaamheid naar de consument en de markt. 5. Maak met de zuivelketen meerjarenafspraken over duurzaamheid, met aandacht voor emissiereductie van broeikasgassen, energiegebruik, productie van duurzame energie, weidegang en gebruik van duurzaam, regenwoudsparend veevoer. 6. Geef financiële prikkels voor duurzaamheid en meerwaarde, bijvoorbeeld via invoertarieven, differentiatie binnen cross-compliance, fiscale voordelen, landschapstoeslagen en subsidies voor groene en blauwe diensten. 7. Stimuleer stapsgewijze schaalvergroting met behoud van meerwaarde. 8. Stimuleer weidegang, onder meer door facilitering van kavelruil en door toeslagen uit het Europees landbouwbudget te differentiëren naar weidegang. Zulke differentiatie lijkt ook mogelijk in de Nederlandse ammoniakregels t.a.v. emissiearme stallen. 9. Zet u in het kabinet samen met de minister van VROM in voor een versterking van de groene ruimte. 10. Bepleit in de EU om alleen nog ‘gezonde’ schoolmelk te subsidiëren.
3
Adviezen aan melkveehouderij en zuivelindustrie: 1. Investeer in bewustmaking van veehouders inzake duurzame bedrijfsvoering, meerwaarde en de troeven en Achilleshielen van de sector. 2. Ontwikkel en implementeer een puntensysteem voor duurzame melkveehouderij. 3. Ontwikkel een visie en strategie inzake duurzaam veevoer. 4. Bevorder pluriformiteit in de melkveehouderij en in soorten melk. 5. Innoveer in koeien en huisvesting: • pluriforme veestapel: koeien fokken die passen bij verschillende ontwikkelingsrichtingen van bedrijven en bij specifieke omstandigheden, zoals veenweiden; • fokkerij en huisvesting gericht op koeien met verbeterde natuurlijke weerstand; • stallen die voldoen aan moderne eisen inzake diergezondheid, dierenwelzijn (o.a. chronische stress), milieu, landschap en arbeidsomstandigheden. 6. Benut het groene poldermodel voor de bevordering van duurzaamheid en meerwaarde. 7. Organiseer directe communicatie tussen veehouders en consumenten en tussen veehouders en NGO’s. 8. Wees transparant naar de consument. 9. Verricht permanent marktonderzoek naar kansen op binnen- en buitenlandse markten voor duurzame zuivel met meerwaarde.
Adviezen aan supermarkten: 1. Neem medeverantwoordelijkheid voor een duurzame melkveehouderij met meerwaarde. 2. Wees transparant naar de consument inzake duurzaamheid en meerwaarde. 3. Stop met het gebruik van melk als stuntartikel.
Adviezen aan NGO’s: 1. Maak afspraken met de zuivelindustrie, bijvoorbeeld om ook energie/klimaat en tropisch regenwoud in hun programma’s voor duurzame zuivel op te nemen. 2. Maak afspraken met supermarkten over duurzame zuivel met meerwaarde. Bijvoorbeeld: geef deze zuivelproducten een prominente plaats in de schappen en betaal de leveranciers hier een meerprijs voor. Verleen free publicity aan de initiatieven met de meeste duurzaamheid en meerwaarde. 3. Voer een internationale lobby om in de WTO voldoende ruimte te houden voor de groene box en om de grondslag voor betalingen aan boeren voor groene en blauwe diensten te verruimen. Concluderend: De melkveehouderij zal zich moeten ontwikkelen in duurzame richting en zich moeten aanpassen aan veranderende omstandigheden in de samenleving en op de markt. Als de samenleving wil dat de melkveehouderij haar maatschappelijke meerwaarde behoudt, dan zal zij de sector daarbij actief moeten ondersteunen.
4
Een sector met meerwaarde De melkveehouderij is al eeuwenlang een hoog gewaardeerde sector in de Nederlandse samenleving. Die waardering lijkt de laatste decennia verder toegenomen. De sector presteert niet alleen goed in economisch opzicht, zij levert de samenleving ook meerwaarde in termen van landschap, natuur, toerisme en zorg. Ook het dierenwelzijn staat in de melkveehouderij op een relatief hoog peil. Bovendien is de melkveehouderij drager van het grootste en meest karakteristieke landschap van Nederland: het weidelandschap met koeien. Dat wordt zelfs wel beschouwd als een deel van de Nederlandse identiteit dat moet worden gekoesterd in het licht van de globalisering. De toekomst van de melkveehouderij en het weidelandschap is echter allerminst verzekerd. De randvoorwaarden waar binnen de sector moet produceren worden scherper: de melkprijs staat onder druk, de productiekosten stijgen en het overheidsbeleid wordt stringenter. Economen verwachten dat de sector deze problemen in grote delen van het land de baas zal kunnen, vooral door via schaalvergroting de kostprijs te verlagen. De vraag is echter of bij die aanpassing ook de meerwaarde behouden blijft en of de sector aldus haar licence to produce kan behouden op een groot deel van het landbouwareaal. De laatste jaren is over de toekomst van de melkveehouderij veel debat gevoerd en onderzoek verricht. Vragen die daarbij centraal stonden zijn: • wat zijn de gevolgen van de voorgenomen afschaffing van de melkquotering? • wat is voor de sector de beste overlevingsstrategie? Kan zij zich het best richten op kostprijsverlaging, op waardetoevoeging, op verbreding of op een combinatie daarvan? • is behoud van meerwaarde, waaronder weidegang mogelijk bij lagere kostprijs? De Stuurgroep Technology Assessment heeft in 2004 besloten om hierover een advies voor te bereiden, met een accent op de laatste vraag. Vertrekpunt was de in en rond de veehouderij veel gehoorde stelling dat de Nederlandse veehouderij duurzamer zou produceren dan haar buitenlandse concurrenten en daarmee een kostprijsnadeel zou hebben. De Stuurgroep vroeg zich af: is die claim mythe of werkelijkheid? Aanvankelijk besloot de Stuurgroep de claim te toetsen voor de varkensen pluimveehouderij. Maar dat plan werd verlaten toen bleek dat het Landbouw Economisch Instituut (LEI) al een dergelijke toetsing uitvoerde voor de pluimveehouderij in Nederland vergeleken met die in Brazilië. Bovendien maakte de Animal Sciences Group van Wageningen UR al een studie van de Braziliaanse varkenshouderij, eveneens met een vergelijking met Nederland. Daarom verlegde de Stuurgroep het accent naar de melkveehouderij. Om een antwoord te krijgen op bovengenoemde vragen heeft de Stuurgroep het LEI gevraagd een internationale vergelijking te maken tussen de Nederlandse melkveehouderij en die van buitenlandse concurrenten. Werkende weg koos de Stuurgroep voor een bredere vraagstelling: is duurzaam produceren voor de sector een troef of een handicap? In dat verband heeft de Stuurgroep een tweetal onderzoeken uitgezet bij bureau Motivaction: • een onderzoek naar de waardering van de melkveehouderij en zuivel door de Nederlandse burger en consument; • een onderzoek naar de waardering van Nederlandse zuivel door de Duitse consument. Bovendien heeft de Stuurgroep op 13 oktober 2006 een studiemiddag met stakeholders gehouden over de toekomst van de sector.
5
Dit advies is gebaseerd op genoemde drie onderzoeken, de discussies op de studiedag, literatuurstudie en interne discussies binnen de Stuurgroep. Het advies is, conform ons mandaat, primair gericht aan minister van LNV. Maar zoals wij reeds vaker deden, hebben wij ook de vrijheid genomen om enkele adviezen te richten aan derden, i.c. de melkveehouderij, de zuivelsector, de supermarkten en NGO’s Het advies is als volgt opgebouwd. Eerst geven we een samenvatting van ontwikkelingen in de markt en de samenleving en van de bedreigingen en kansen voor de melkveehouderij die daaruit voortvloeien. Vervolgens noemen we de belangrijkste resultaten van de drie genoemde onderzoeken. Tenslotte formuleren we onze uitgangspunten en onze adviezen.
6
Ontwikkelingen, bedreigingen en kansen De melkveehouderij staat onder druk van maatschappelijke ontwikkelingen die zowel bedreigingen als kansen met zich brengen. We noemen deze ontwikkelingen, bedreigingen en kansen hier onder.
Mondiale ontwikkelingen Groei wereldbevolking en welvaart De belangrijkste mondiale ontwikkeling is de groei van de wereldbevolking en de daaruit voortvloeiende toenemende vraag naar voedsel. Hoewel het groeipercentage als sinds 1970 afneemt, schat de VN dat de bevolking zal toenemen van de huidige 6,4 miljard naar 9 miljard in 2060. Doordat tegelijk ook de welvaart toeneemt, stijgt de vraag per hoofd van de bevolking naar dierlijk voedsel en daarmee naar veevoer veel sterker dan die naar plantaardig voedsel. Die stijging lijkt sneller te gaan verlopen dan de stijging van de productie per hectare. Tegelijk raakt een deel van het landbouwareaal ongeschikt voor productie door verzilting, erosie en verdroging. Ook zal een toenemend deel van het areaal worden gebruikt voor de productie van biobrandstoffen (zie onder). Te verwachten gevolgen zijn: • snellere stijging van de vraag dan van het aanbod, met name bij dierlijke producten; • hogere prijzen van plantaardige en vooral dierlijke producten; • toenemende vraag naar nieuwe landbouwgrond, ten koste van natuurgebieden. Voor de melkveehouderij kan dit betekenen dat veevoer duurder wordt, maar ook dat de melk- en vleesprijzen stijgen. De Europese melkveehouders lopen dan wel kans dat de EU de bedrijfstoeslagen navenant verlaagt, zodat zij per saldo weinig profiteren van de ontwikkelingen op de wereldmarkt.
Liberalisering wereldhandel De wereldhandel wordt verder geliberaliseerd. Dat vergt doorgaande hervorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). De exportsubsidies worden stapsgewijs uitgefaseerd en ook de melkquotering wordt waarschijnlijk stapsgewijs afgebouwd, te beginnen met een verruiming van de quota. De huidige quoteringsregeling loopt af op 31 maart 2015. De compenserende toeslagen die melkveehouders ontvangen gaan mogelijk nog wel tijdelijk omhoog, maar komen eveneens onder internationale druk te staan. Voor de Europese veehouders betekent dat een verlaging van de melkprijs; en op termijn ook van de toeslagen. Dat kan hard aankomen. Alleen melk met lage kostprijs behoudt exportkansen. Voor Nederlandse veehouders zijn er twee pleisters op de wonde: hun totale melkproductie kan groeien met ca. 20%1 en hun relatief zeer hoge quotumkosten verdwijnen. Dat laatste maakt bedrijfsovername en schaalvergroting minder kostbaar. Daar staat tegenover dat de uitbreiding gepaard zal gaan met andere hoge kosten, namelijk voor maatregelen om extra emissies van nitraat en ammoniak te voorkomen.2
1
2
Van Berkum e.a. 2006. Overigens wordt sinds de ontkoppeling van de toeslagen in diverse landen het nationale melkquotum niet meer volgemolken. Dat biedt kansen voor de Nederlandse zuivel en het Nederlandse landschap. Maar voor de landbouw, de leefbaarheid en het landschap in de betrokken regio’s, waaronder berggebieden, kan dit uiteraard schadelijk zijn. Van Bruchem 2007. 7
Uitbreiding van de melkproductie heeft voor de Nederlandse samenleving het voordeel dat een groter areaal weidelandschap in stand kan worden gehouden. Maar het is de vraag of de blijvers de bedrijven zijn met maatschappelijke meerwaarde of juist niet. Grote bedrijven houden de koeien vaker jaarrond op stal dan kleine.3 In beginsel kan de markt dit soort neveneffecten corrigeren, maar liberalisering leidt er toe dat de geografische afstand tussen producent en consument gemiddeld toeneemt. Dat brengt de melkveehouder in een steeds lastiger spagaat tussen de eisen van de markt en de eisen van de eigen omgeving. Van consumenten overzee mag nauwelijks interesse worden verwacht voor natuur, landschap, milieu en dierenwelzijn in Europa; hooguit voor mondiale problemen als klimaat en aantasting van tropisch regenwoud. Wel kan de liberalisering een reactie oproepen in de vorm van nieuwe interesse voor producten uit eigen regio. Daarbij is ook van belang of in de WTO de zogenaamde non-trade concerns, zoals milieu en dierenwelzijn, weer op de agenda komen. De EU heeft zich daar in de Doha-ronde aanvankelijk sterk voor gemaakt, maar heeft haar pogingen gestaakt toen zij daarin alleen bleek te staan. Dus dreigt het gevaar dat, terwijl Europese producenten met hoge standaarden te maken krijgen, de markt wordt overspoeld met goedkopere producten die zijn geproduceerd onder lagere standaarden.
Overheid (EU & NL)
Melkveehouderij
(Internationale) Markt
Nederlandse samenleving
Figuur 1. De toenemende spagaat van de melkveehouderij.
Doorgaande liberalisering is overigens minder vanzelfsprekend dan tot voor kort werd aangenomen. De Doha-ronde van de WTO is na jaren van stagnatie recent weer in beweging gekomen, maar afronding zal moeizaam verlopen. Wel worden steeds meer bilaterale handelsakkoorden voorbereid en gesloten. Meer fundamenteel is dat de tijd van voedseloverschotten in de EU en de VS ten einde lijkt te lopen doordat de mondiale vraag naar voedsel sneller groeit dan het aanbod en doordat steeds meer landbouwgrond wordt gebruikt voor biobrandstoffen. Als voedsel weer schaars wordt en de leveringszekerheid onzeker, kan op de landbouwmarkten hetzelfde gaan gebeuren als de laatste jaren al is gebeurd op de energiemarkten: terugkeer van de geopolitiek. 3
Het percentage bedrijven dat de koeien jaarrond op stal houdt varieert van 4% voor bedrijven met minder dan 30 melkkoeien tot 33% voor bedrijven met meer dan 110 melkkoeien (Van der Schans, Oerlemans & Van Well 2006). 8
Het is niet onwaarschijnlijk dat grote voedselimporterende staten, waaronder China4 en India, hun voedselzekerheid veilig zullen stellen door lange-termijncontracten te sluiten met grote voedselexporterende landen, zoals Brazilië. Dat land kan bijvoorbeeld zijn sojaproductie uitbreiden voor de levering van voedsel en veevoer. Bij zulk ‘neo-protectionisme’ gaat het China en India niet om bescherming van de eigen producenten (die kunnen er zelfs door worden gedupeerd), maar om bescherming van de eigen consumenten. Ook de EU zou zich op die termijnmarkt kunnen begeven, niet alleen als vrager, maar ook als aanbieder.5 De gevolgen van een dergelijke ontwikkeling zijn nog nauwelijks aan te geven. Maar voor de Nederlandse zuivel ligt hier naast een bedreiging (hogere veevoerpijzen) ook een kans: op een minder sterke daling van de melkprijzen, op een groter exportvolume en op meer exportzekerheid op termijn.
Toenemende energieproblemen Ook de energiemarkt is sterk in beweging. De prijzen zijn gestegen doordat de vraag, met name in China en India, sneller toeneemt dan er nieuwe energievoorraden worden ontdekt. Bovendien is een fors deel van de bekende voorraden, zoals teerzanden, moeilijker winbaar en daardoor duurder. Ook ligt een groot deel van de voorraden in politiek weinig stabiele landen, terwijl steeds meer landen de productie overnemen van de westerse multinationals. Daarom anticiperen steeds meer energieimporterende landen op toekomstige schaarste en sluiten zij langetermijncontracten, die de prijs opdrijven. Ook kartels drijven de prijzen op. Naast het OPEC kartel voor olie zijn nu ook besprekingen gaande voor de oprichting van een gaskartel.6 Van steenkool zijn er weliswaar nog voorraden voor eeuwen, maar steenkool is de meest vervuilende onder de fossiele brandstoffen en vergassing gecombineerd met opslag van CO2 is een kostbaar proces. Door de toenemende vraag naar biobrandstoffen en naar vlees en zuivel zal de concurrentie tussen food, feed, en non-food wereldwijd sterk toenemen. De EU heeft nog slechts beperkte voorraden olie en gas en zoekt het daarom steeds meer in energiebesparing en ontwikkeling van duurzame energie. Omdat de EU bovendien een overschot aan landbouwgrond heeft, en zich bovendien zorgen maakt over de verpaupering van het platteland, lag en ligt de keus voor de hand om ook landbouwgrond te benutten voor de energievoorziening, namelijk in de vorm van biobrandstoffen. Brazilië maakte die keus al eerder en ook de VS is op dit terrein steeds actiever. De teelt van suikerriet, oliepalmen, maïs en soja voor de brandstofvoorziening neemt wereldwijd toe. Dat leidt tot extra landhonger, concurrentie met voedsel en voerproductie en daardoor hogere prijzen van landbouwproducten.
4
5
6
http://www.diplomatie.be/nl/press/expresstelexArchiveDetail.asp?TEXTID=30545: China is sinds december 2004 netto-importeur van landbouwproducten. China heeft 22% van de wereldbevolking te voeden, maar beschikt over slechts 8% van de geschikte landbouwgronden. De rol van vrager en aanbieder is voor de EU niet nieuw: al kort na de totstandkoming van het GLB ontstonden landbouwoverschotten en ging de EU overschotten opkopen en - met subsidie - verkopen op de binnenlandse en buitenlandse markt. Maar op buitenlandse markten is de EU nog niet als vrager opgetreden. Aan de gesprekken wordt deelgenomen door Rusland, Algerije, Trinidad en Tobago, Iran, Quatar en Venezuela, samen goed voor 70% van de wereldgasreserves. Bron: De Volkskrant 20/3/7. Ook voor bio-ethanol is wellicht een kartel in voorbereiding. De VS en Brazilië hebben recent besloten samen te gaan werken aan de ontwikkeling van motoren die zowel op ethanol als op benzine kunnen draaien. En aan nieuwe generaties bio-brandstoffen, zoals ethanol die uit cellulose wordt gewonnen. Als dat lukt kan het complete gewas plus onkruid wordt benut (Osava 2007). Vooralsnog lijkt het meer te gaan om het opbouwen van een technologische voorsprong, om energiezekerheid voor de VS en afzetzekerheid voor Brazilië dan om een kartel. 9
Voor de melkveehouderij betekent dat hogere kosten van veevoer en dus een hogere kostprijs.7 Dat geldt vooral voor de Nederlandse en Duitse melkveehouderij, die relatief veel veevoer importeren. Daar staat tegenover dat de kansen voor vergisting van mest beter worden. Klimaatverandering Klimaatverandering heeft tal van effecten. Drie belangrijke effecten zijn verandering van de watervoorziening (zie onder), biologische invasies (zie eveneens onder) en het uitsterven van plant- en diersoorten. De plantaardige productie zal door de klimaatverandering op een zeer complexe wijze worden beïnvloed: • De stijging van het CO2-gehalte in de atmosfeer zal de productie wereldwijd bevorderen. • De stijging van de temperatuur als zodanig zal de productie niet remmen in de warme gebieden, maar wel bevorderen in koele gebieden. Sommige koude gebieden zullen geschikt worden voor landbouw. • Daar staat tegenover dat de productie in grote gebieden, waaronder Zuid-Europa, het Midden Oosten en Noord Afrika, door toenemende droogte zal dalen. Wat het netto-effect op de mondiale plantaardige productie zal zijn is nog niet te zeggen. Daarom is evenmin te zeggen wat het effect zal zijn op de voerkosten van de veehouderij. De veehouderij behoort overigens zelf tot de belangrijkste veroorzakers van de klimaatverandering. Wereldwijd heeft de sector een aandeel van 18% in de emissie van broeikasgassen. Dat is meer dan het aandeel van de transportsector. Het aandeel in de emissies is 9% voor kooldioxide (vooral door de bijdrage van de veehouderij aan ontbossing), 37% voor methaan (vooral uit pensfermentatie bij herkauwers) en zelfs 65% voor lachgas (vooral door processen in mest).8 Klimaatverandering staat sinds kort hoog op de politieke agenda in Europa en zelfs in de VS. Ook op markten begint klimaat een rol te spelen. Ten eerste ontstaan markten voor handel in emissierechten. Ten tweede zullen producten in toenemende mate mede worden beoordeeld op hun directe en indirecte emissies van broeikasgassen. Zo zijn in Engeland de supermarktketens Tesco en Marks & Spencer begonnen op hun producten de carbon footprint te vermelden. Voor de veehouderij zijn er nog geen directe gevolgen, maar die kunnen niet lang uitblijven. Voor zuivelproducten zullen de carbon footprints hoog uitvallen als ook methaan en lachgas worden meegerekend. Daar staat tegenover dat er waarschijnlijk kansen ontstaan voor producten als “klimaatneutrale kaas”.9 Voor de Nederlandse zuivel ligt hier zowel een kans als een bedreiging. De belangrijkste kans is dat de plantaardige productie per hectare (ook van gras) met zo’n 10% kan toenemen, onder meer door verlenging van het groeiseizoen, terwijl die in Zuid-Europa door droogte juist zal dalen. Dat betekent een betere concurrentiepositie. Een bedreiging lijkt, op het eerste gezicht, dat de concurrentiepositie op verre markten, met name in Azië, wordt aangetast als food miles zwaarder gaan wegen. Maar voor de zuivel gaat dat argument nauwelijks op omdat de emissies van methaan en lachgas veel zwaarder wegen dan de emissies van kooldioxide. Omgekeerd zal Nieuw-Zeelandse zuivel op de Europese markt nog steeds kunnen profiteren van afschaffing van de quotering. Hoe de Nederlandse zuivel vergeleken met concurrenten scoort op de totale carbon footprint is nog moeilijk te zeggen. Voor CO2 scoort Nederland ongeveer gemiddeld, voor lachgas goed, maar voor het
7
8 9
De productie van biobrandstof levert ook schroten en schilfers op, die een goedkope bron van veevoer zouden kunnen zijn. Daar staat tegenover dat biobrandstof voedsel- en voerproductie kan verdringen, waardoor niet alleen de prijzen van granen en oliezaden, maar ook die van schroot en schilfers juist worden opgedreven. Dat zal waar schijnlijk gebeuren bij hoge energieprijzen. Op lange termijn kunnen de voederprijzen weer gaan dalen als de technologie is ontwikkeld om biobrandstof economisch verantwoord uit ruwe celreststof van niet-voeder-gewassen te produceren (Van der Aar & Kakkaart 2007). Steinfeld et al. 2006. Ook in Australië, Nieuw Zeeland en Argentinië is onderzoek gaande om de uitstoot van methaan door herkauwende koeien te verminderen. 10
meest relevante broeikasgas methaan is de score nog niet duidelijk.10 Dus is ook nog niet duidelijk of de Nederlandse zuivel een voorsprong heeft op eventuele markten voor klimaatneutrale kaas.
Waterschaarste Het mondiaal toenemend gebruik van water voor landbouw, industrie en consumptie krijgt steeds meer gevolgen voor de beschikbaarheid van water. In een toenemend aantal regio’s zal zoet water schaars en duur worden. De klimaatverandering zal dat effect in sommige regio’s – waaronder mogelijk de Sahel – afzwakken, maar in andere regio’s - zoals Noord Afrika en Zuid Europa - juist versterken. Waterschaarste betekent lagere opbrengsten en/of hogere kosten voor landbouw en veehouderij, omschakeling naar minder droogtegevoelige gewassen, en in sommige regio’s zelfs beëindiging van landbouw of veehouderij. Het aandeel van de veehouderij in het wereldwijde gebruik van zoetwater bedraagt 8%, vooral door irrigatie van voedergewassen.11 Voor 1 kilo rundvlees is gemiddeld 15.000 liter water nodig. Melkveehouderij op grasland gedijt het best in vochtige gebieden. Daarom kan deze sector wereldwijd relatief grote problemen van de waterschaarste ondervinden. Binnen Europa zal dat in de noordelijke helft veel minder het geval zijn dan in de zuidelijke helft, waar een sterke toename van de droogte wordt verwacht. Voor de Nederlandse melkveehouderij lijkt de waterschaarste eerder een kans dan een bedreiging. Zij zal relatief weinig met schaarste te maken krijgen. Bovendien kan, als in veel regio’s de melkproductie gaat krimpen, de melkprijs stijgen en daarvan kan de Nederlandse melkveehouderij relatief sterk profiteren. Wel kunnen ook steeds meer regio’s in Nederland last krijgen van waterproblemen: verdroging in de zomer, wateroverlast in de winter en zoute kwel gedurende het hele jaar in polders langs de zeekust en langs rivieren in het westen.
Verlies tropische habitats In drie continenten wordt regenwoud in hoog tempo gekapt. Uitbreiding van de veehouderij is hierbij een sleutelfactor, met name in Latijns Amerika: 70% van het ontboste areaal in het Amazonegebied is in gebruik voor beweiding en een groot deel van de rest voor veevoerproductie. Deze ontwikkeling roept steeds meer protest op. De zuivel-, vlees- en veevoerindustrie staan onder toenemende druk om zulke effecten te vermijden. Om hier afspraken over te maken is een multi-stakeholder dialoog van start gegaan in de vorm van een Round Table on Responsible Soy. In het organiserend comité zitten grote spelers zoals Unilever, het Wereld Natuur Fonds en Solidaridad. Doel is om via een gezamenlijk proces te komen tot een economisch levensvatbare, sociaal rechtvaardige en duurzame productie, verwerking van en handel in soja.12 Ook voor de Nederlandse vlees- en zuivelindustrie zijn er gevolgen. Van het Nederlandse rundveevoer komt ca. 7% uit sojaplantages in Zuid-Amerika die geheel of ten dele ten koste zijn gegaan van tropisch regenwoud of cerrados (savannen). Maatregelen zullen waarschijnlijk leiden tot een hogere kostprijs. Maar er liggen ook profileringskansen, in elk geval t.o.v. Duitse zuivelproducten, althans op die marktsegmenten die daar gevoelig voor zijn.
10
11 12
De CO2 score wordt vermeld door Bergevoet e.a. 2006. Voor methaan zijn er nog geen rekenregels bekend om systemen te vergelijken. Voor lachgas kunnen we het N-overschot per 100 kilo melk als indicator gebruiken. Dat valt te berekenen door de cijfers van Bergevoet e.a. voor het N-overschot per ha te combineren met die voor de melkproductie per ha. Het N-overschot blijkt dan het laagst in Nieuw Zeeland (0,55 kg, gevolgd door Nederland (1,45 kg), Wisconsin (1,92) en Duitsland (2,40). De cijfers zijn exclusief de biologische N-binding uit klavers. Die is in Nieuw Zeeland relatief hoog, dus het verschil met Nederland is kleiner dan het lijkt. Texas ontbreekt in dit rijtje omdat de melkveehouderij daar grondloos is. Steinfeld et al. 2006. Zie http://responsiblesoy.org/ 11
Eén grote Nederlandse coöperatie is al op de ontwikkelingen vooruitgelopen en heeft een eerste stap gezet op weg naar een complete omschakeling naar duurzame soja. Deze coöperatie wil daarmee haar eigen merk profileren en een meerprijs t.o.v. de huismerken van supermarkten handhaven.
Biologische globalisering Steeds meer soorten planten, dieren en micro-organismen breiden hun areaal uit naar gebieden waar zij eerder niet voorkwamen. Dat komt vooral door twee ontwikkelingen: • klimaatverandering • de groei en globalisering van verkeer en vervoer. De gevolgen van deze bio-invasies zijn vaak onschuldig, soms gunstig, maar soms schadelijk tot zeer schadelijk. Bovendien zijn invasies vaak onomkeerbaar. De schadelijke invasies betreffen onder meer pathogenen en hun vectoren (gastheren). Vooral ziekten die worden overgebracht door insecten en teken worden gevreesd. In Nederland zal het vooral gaan om invasies vanuit ZuidEuropa, versneld door transporten. Maar scheeps- en vliegtuigverkeer en trekvogels maken ook invasies mogelijk uit andere gebieden. Een andere risicofactor zijn multiresistente bacteriën, die opduiken in steeds meer landen bij steeds meer dieren, waaronder varkens, pluimvee en paarden. Ook voor de volksgezondheid worden zulke bacteriën als een risico beschouwd omdat er een (kleine) kans is dat resistentiegenen overspringen naar humane bacteriën. Recent voorbeeld in Nederland is een nieuwe variant van de MRSA-bacterie, die voorkomt bij varkens, varkenshouders en andere personen die varkensbedrijven hebben bezocht en zo is doorgedrongen in ziekenhuizen. Ook in de kalverhouderij is MRSA aangetroffen. Voor de Nederlandse melkveehouderij betekent dit een toenemende kans op epidemieën, met bijbehorende bestrijdingskosten en productie- en exportverliezen. Recent voorbeeld is het bluetongue virus, dat wordt overgebracht door kleine vliegen (knutten) en zowel schapen als rundvee ziek kan maken. Resistente bacteriën kunnen in Nederland zelf ontstaan of via dieren of mensen worden geïmporteerd, bijvoorbeeld uit landen met een intensief gebruik van humane en/of veterinaire antibiotica. In beide gevallen kan grote economische schade optreden voor de melkveehouderij en de zuivel.
Toenemende belangstelling voor gezonde voeding Een laatste belangrijke mondiale ontwikkeling is de toenemende belangstelling voor gezonde voeding. Eén van de voedingscomponenten die sterk in de belangstelling staan zijn vetzuren. Melk bevat vooral ongezonde (verzadigde) vetzuren, maar daarnaast ook gezonde vetzuren (onverzadigde zuren en geconjugeerde linolzuren [CLA’s]). Deze verhouding blijkt tot op zekere hoogte variabel en stuurbaar. Weidegang bijvoorbeeld verhoogt het gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren. En recent onderzoek suggereert dat biologische melk een betere vetzuursamenstelling heeft dan “gangbare” melk.13 Overigens kan de veehouder mogelijk hetzelfde effect bereiken door meer plantaardige oliezaden, met name lijnzaad, in het rantsoen op te nemen. Voor de melkveehouderij biedt aandacht voor gezonde voeding zowel een bedreiging als een kans. Bedreiging is dat zuivel een slechte naam krijgt, met name door de hoge gehalten verzadigde vetzuren. Kans is dat de veehouder de vetzuursamenstelling kan verbeteren. Enkele zuivelindustrieën geven melkveehouders al een toeslag voor hogere gehalten aan meervoudig onverzadigde vetzuren.14 Dat betekent een extra stimulans voor weidegang. 13 14
Adriaansen-Tennekes e.a. 2005. De bijdrage van deze vetzuren is overigens bescheiden. CLA-gehalten variëren globaal van 0,3% in de winter tot 0,8% in de zomer. Een verschil van 0,5% (cijfers presentatie Elgersma 2006). Als je dus een glas melk drinkt van 200 gram, is dat 1 gram gezonder of minder gezond vet. Maar zulke marginale voordelen gelden voor de meeste gezondheidsclaims, omdat voeding nu eenmaal gevarieerd moet zijn. 12
Box 1 Mondiale ontwikkelingen die bedreigingen en kansen bieden voor de Nederlandse melkveehouderij Ontwikkeling
Bedreiging
Kans
Groei wereldbevolking> meer vraag naar voedsel Meer welvaart>meer vraag dierlijk voedsel Liberalisering: afbouw exportsubsidies, minder importheffingen, afbouw melkquotering, toeslagen onder druk, toenemende afstand producent-consument Problemen energievoorziening (hogere prijzen, onzekere toegang) Klimaatverandering: bio-invasies
Hogere prijs veevoer
Hogere melkprijs
Hogere prijs veevoer Hogere melkprijs Lagere melkprijs Wegvallen quotumkosten Kapitaalverlies voor quotumkopers Toeslagen omlaag Steeds lastiger spagaat Hogere prijs krachtvoer Mest als biobrandstof Hogere prijs kunstmest Invasies van pathogenen (o.a. bluetongue virus) Klimaatverandering (o.a. droogte in Z. Europa) Mest als biobrandstof Hogere melkprijs Groter marktaandeel Klimaatneutrale zuivel Verzet tegen kappen regenwoud Hogere prijs krachtvoer Regenwoudsparende zuivel Belangstelling gezonde voeding Lagere prijs verzadigd melkvet Melk met meer onverzadigd vet Weidegang meer lonend
Ontwikkelingen in Europa Ook in de EU zijn diverse ontwikkelingen die voor de Nederlandse melkveehouderij en de zuivel bedreigingen vormen en kansen bieden. We lichten deze kort toe.
EU Landbouwbeleid De recente hervorming van het EU Landbouwbeleid betekent voor Nederlandse melkveehouders een inkomensdaling van 6000 tot 7000 per jaar.15 De EU heeft besloten de ontkoppelde bedrijfstoeslagen te herkoppelen aan een reeks voorwaarden ten aanzien van de duurzaamheid van de productie: cross-compliance. Gekozen is voor koppeling aan 18 Europese regels betreffende voedselveiligheid, dierenwelzijn, dierziekten, natuur en milieu. Daarnaast kan de premie worden gekoppeld aan het behoud van “goede landbouw- en milieucondities”, zoals het voorkomen van bodemerosie en van verruiging van de vegetatie. Deze koppeling kan leiden tot een hogere kostprijs en daarmee tot een verkleining van het financiële voordeel dat de Europese boeren door de toeslagen hebben, vergeleken met derde landen waar boeren minder financiële steun krijgen.16 Daar staat tegenover dat de koppeling ten goede kan komen aan het draagvlak bij de Europese bevolking voor de toeslagen. Bovendien kunnen Europese zuivelproducten op buitenlandse afzetmarkten die daar ontvankelijk voor zijn worden geprofileerd als duurzaam. Ook deze ontkoppelde bedrijfstoeslagen staan in de WTO overigens onder druk. Meer ruimte blijft er voor toeslagen voor publieke groene en blauwe diensten. Die vallen in het GLB onder de 15
16
Vogelzang e.a. 2004. Cross-compliance legt in Nederland geen bovenwettelijke eisen op, in andere landen wel. In die zin is er geen sprake van kostprijsverhoging. Wel kan sprake zijn van een dubbele sanctie bij overtreding, en van extra administratieve lasten. 13
zogenaamde tweede pijler, het plattelandsbeleid. In de WTO zitten zij in de zogenaamde groene box en hoeven zij niet te worden ingekrompen. Te verwachten is dat het budget voor deze toeslagen eerder zal stijgen dan dalen. Voor de melkveehouderij ligt hier zowel een bedreiging als een kans. De huidige toeslagen bedragen in Nederland maar liefst 40-50% van het netto-bedrijfsinkomen17, dus elke reductie kan hard aankomen. Wel biedt verhoging van de toeslagen in de tweede pijler extra kansen voor groene en blauwe diensten.
Figuur 2. De Nederlandse emissie van broeikasgassen in 2004 (totaal 218 Mton CO2 eq.) uitgesplitst naar landbouw en overige sectoren, en verdere uitsplitsing naar de bijdragen van melkveehouderij, varkenshouderij, glastuinbouw en overige sectoren. (Bron: A. Kool [CLM] op basis van gegevens van MNP 2007 en CBS/LEI 2006).
EU Klimaatbeleid Een recente beleidsnota van de Europese Commissie stelt voor de hele EU een emissiereductie voor van 20% voor het jaar 2020 vergeleken met 1990.18 Dit voorstel is in maart 2007 overgenomen op de Europese top van regeringsleiders. Het is onwaarschijnlijk dat bij dit beleid de veehouderij nog lang buiten schot zal blijven. Dat geldt zeker ook voor de melkveehouderij, omdat een aanmerkelijk deel van de broeikasgasemissies (met name methaan) komt uit de pens van herkauwers. De sector zal worden geconfronteerd met kostenverhogende maatregelen zoals emissienormen, emissieheffingen of verhandelbare emissierechten. Omdat de EU in de wereld vooroploopt in klimaatbeleid, kan de Europese melkveehouderij met hogere kosten worden geconfronteerd dan haar concurrenten in Amerika en Nieuw Zeeland. Ook voor de Nederlandse melkveehouderij kunnen de kosten hoog zijn. De sector is goed voor 54% van de totale emissies uit de landbouw. Dat is meer dan twee keer zoveel als de 22,5% van de glastuinbouw (zie Figuur 2). 17 18
Bont e.a. 2006. Dit is het doel van de EU op wereldschaal. Doel op EU-niveau is 30%, mits ook andere landen substantiële stappen zetten. 14
Daar staat een kans tegenover: de Nederlandse melkveehouderij kan een technologische voorsprong opbouwen in klimaatvriendelijke productie, zoals Japan dat heeft gedaan met auto’s, Denemarken met windenergie en Californië nu doet met waterstoftechnologie. Te denken valt bijvoorbeeld aan veevoeding (ruwvoer, krachtvoer, additieven) die minder methaanemissie genereert. Zulke technologie kan straks een exportartikel worden. Daarnaast is het klimaatbeleid, net als het energiebeleid, een impuls voor de vraag naar biobrandstoffen. Dat kan overigens voor het klimaat averechts uitpakken als de productie van energiegewassen ten koste gaat van regenwoud en veengronden (dat laatste met name op Borneo). Daarbij komen grote hoeveelheden kooldioxide vrij. Voor de veehouderij biedt het echter een kans: vergisting van mest tot brandstof. Het energierendement daarvan is overigens bescheiden. Bovendien bestaat op sommige bodems het risico dat de bodem minder koolstof krijgt dan nodig is om het organische-stofgehalte op een voldoende niveau te houden of te brengen. De Nederlandse veenweidegebieden zijn een verhaal apart. Daar draagt ook de bodem aanmerkelijk bij aan de emissies van CO2. De emissie op “goed” ontwaterde veengronden is circa 19 ton/ha/jr. Daarmee is de bodem de grootste emissiepost op de melkveebedrijven ter plaatste. Het getal komt overeen met de emissie van 100.000 autokilometers per jaar!19 Als de bodememissies in rekening worden gebracht, bijvoorbeeld doordat zij gaan meetellen in de taakstellingen voor emissiereductie die sectoren opgelegd zullen krijgen, betekent dat voor de melkveehouderij in de veenweidegebieden een verhoging van de - toch al relatief hoge - kostprijs. Ook kan de druk toenemen om het waterpeil te verhogen teneinde de mineralisatie van het veen af te remmen en zo de emissies van CO2 te verlagen. Hoge peilen kunnen melkveehouderij onrendabel maken.
EU Milieu- en waterbeleid De Nitraatrichtlijn is door de EU zodanig toegepast dat het Nederlandse mestbeleid moest worden aangepast. Nederland kende het Mineralenaangiftesysteem Minas, dat niet alleen rekening hield met de aanvoer, maar ook met de afvoer van mineralen. Ook reguleerde het niet alleen de mineralen uit dierlijke mest, maar ook die uit kunstmest. Milieukundig verdiende het dus de voorkeur, hoewel het enkele tekortkomingen kende, met name in de akkerbouw. Onbedoeld neveneffect van het EUsysteem is dat steeds meer veehouders dierlijke mest moeten afvoeren, maar tegelijk kunstmest mogen aanvoeren. Dat is milieukundig ongunstig en betekent voor deze veehouders een dubbele verhoging van de kostprijs. Wel heeft Nederland een derogatie van de Nitraatrichtlijn gekregen voor grasland, waardoor daar geen 170, maar 250 kg N uit dierlijke mest mag worden aangevoerd. Maar het is onzeker of die derogatie stand houdt na 2009, met name op de (uitspoelingsgevoelige) zandgronden. Aanscherping zou voor de melkveehouders betekenen dat zij meer grond nodig hebben en/of (meer) mest moeten afvoeren. Dat zou de derde verhoging van de kostprijs betekenen, die slechts ten dele wordt gerechtvaardigd door de gewenste milieukwaliteit. Bovendien komt de weidegang nog meer onder druk. Mogelijk volgt er nog een vierde verhoging als over enkele jaren de Kaderrichtlijn Water wordt geïmplementeerd. De KRW is gericht op de kwaliteit van het oppervlaktewater (met name de natuurlijke wateren) en zal leiden tot doelstellingen voor nutriënten (stikstof en fosfor), gewasbeschermingsmiddelen en zware metalen. Daarmee zal de KRW in het waterrijke Nederland waarschijnlijk meer knellen dan in de meeste andere lidstaten. Ook het ammoniakbeleid gaat beperkend werken. De EU kent een Richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC), waarin een landelijk plafond voor ammoniakemissie is opgenomen. Met het huidige nationale ammoniakbeleid blijft de Nederlandse veehouderij binnen dat plafond. Maar de richtlijn zal in de nabije toekomst worden aangescherpt. Dat zal ook de melkveehouderij treffen, want dat is de grootste bron van ammoniak. Haar aandeel in de emissie is vandaag 60% en groeit
19
A. Kool, CLM, mondelinge mededeling. 15
nog, want de emissie uit de intensive veehouderij neemt af doordat grotere bedrijven verplicht luchtwassers installeren. Hoe dan ook zal de Nederlandse melkveehouderij na afschaffing van de melkquotering haar productie moeilijker kunnen uitbreiden dan de melkveehouderij in de meeste andere lidstaten, temeer omdat zij op de mestmarkt zal moeten concurreren met de varkens- en de pluimveehouderij. Ook aankoop van grond kan duurder worden bijvoorbeeld als de prijsstijgingen in de akkerbouw ten gevolge van de opkomst van energieteelten blijvend zijn. Dat maakt het voor de sector des te belangrijker om zich te richten op toegevoegde waarde en niet alleen op uitbreiding van de melkplas: value naast volume. De beste kansen liggen in hoogwaardige soorten kaas en dagverse zuivel, en in weipoeder en andere specialiteiten voor de farmaceutische industrie.20 In die zin kan het Europese milieubeleid voor de Nederlandse melkveehouderij niet alleen een bedreiging zijn, maar ook een kans bieden.
EU Dierziektenbeleid De veehouderij staat permanent bloot aan de dreiging van besmettelijke dierziekten. De uitbraak van MKZ in Engeland en Nederland in 2001 was een traumatische ervaring, vooral door de grote aantallen dieren die werden geruimd. De EU hanteert ten aanzien van zeer besmettelijke dierziekten (lijst-A ziekten) een beleid van indammen en uitroeien van de ziektekiemen. Dat uitroeien wordt niet alleen gedaan door het doden (“ruimen”) van besmette dieren, maar ook door het doden van gezonde, maar potentieel besmette dieren in een ring rond de besmettingshaarden. Weliswaar is indammen ook mogelijk door vaccinatie van gezonde dieren, maar tot voor kort bood het Europese beleid daar weinig ruimte voor. Argumenten daarvoor waren dat een gevaccineerd dier virusdrager zou kunnen zijn en dat de gangbare testen geen onderscheid kunnen maken tussen besmette en gevaccineerde dieren. Het eerste argument is echter in het geval van MKZ niet juist en het tweede is achterhaald: er zijn nu zogenaamde markervaccins. Vooral onder druk van Nederland heeft de EU daarom zijn non-vaccinatiebeleid versoepeld in die zin dat een land dat vaccineert niet mag worden gestraft met exportverboden. Wat de overheid echter niet kan verbieden is dat supermarkten producten van gevaccineerde dieren weigeren, zoals zij deden in 2001, of er slechts een lage prijs voor willen betalen. Weliswaar hebben de Nederlandse supermarkten recent hun beleid bijgesteld, maar dat geldt nog niet voor buitenlandse afnemers. Daardoor blijft de dreiging van massale ruiming als een zwaard van Damocles boven de sector hangen. De Nederlandse melkveehouderij is daarbij extra kwetsbaar omdat zij sterk exportgericht is. Dat betekent een relatief groot risico voor het vee, de afzet van zuivel en het imago van de sector.
Voedselveiligheid De Europese veehouderij heeft de afgelopen vijftien jaar een reeks voedselaffaires doorgemaakt. Veruit de belangrijkste en meest langdurige was BSE (Bovine Spongiforme Encephalopathie). In Nederland waren er ook kortdurende affaires met dioxine en (in de varkenshouderij) met het hormoon MPA (Medroxy Progesteron Acetaat). De meeste affaires hebben te maken met verontreiniging van veevoer. De melkveehouderij leed daardoor belangrijke imagoschade en financiële schade. Inmiddels is BSE verregaand teruggedrongen, maar de kostprijs is structureel gestegen door een verbod op het gebruik van diermeel in veevoer, de verplichte BSE-test van geslachte dieren en een verbod op gebruik van risico-organen, zoals runderhersenen. Er gaan stemmen op om gebruik van diermeel weer toe te laten in het voer van varkens en pluimvee. In beginsel is dat verantwoord. Bovendien kan het diermeel dan soja vervangen en daarmee regenwoud sparen. Maar versoepeling van het totaalverbod veronderstelt een strikte scheiding tussen voederstromen. Dat is niet in alle 20
Ook kostprijsverlaging blijft voor de zuivelindustrie, net als voor de melkveehouderij, een interessante strategie. Sommige industrieën halen een groeiende omzet uit merkloze kazen. 16
ketens realistisch. Daardoor kunnen er toch resten diermeel in voer voor herkauwers belanden. Ook los daarvan kan versoepeling van het verbod het herstelde vertrouwen aantasten. Versoepeling valt alleen te overwegen voor ketens die strikte garanties kunnen geven. Ondanks tal van verbeteringen in de keten blijft de melkveehouderij kwetsbaar voor nieuwe affaires. Daarnaast is de sector kwetsbaar door discussies over de gezondheidseffecten van zuivel.21 Daar staat tegenover dat de ketenzorg in de Nederlandse melkvee- en zuivelsector zich snel heeft ontwikkeld en zich de komende jaren nog verder gaat ontwikkelen, met inbegrip van veevoerbedrijven. Daarmee kan de Nederlandse zuivel zich profileren als betrouwbaar en transparant.
Machtsverhoudingen in de keten De machtsverhoudingen in de keten zijn de laatste decennia verschoven van de coöperaties naar de supermarkten. Daar komt bij dat Nederlandse supermarkten vrijwel continu melk aanbieden tegen scherpe prijzen en melk bovendien periodiek als stuntartikel gebruiken om klanten te lokken of vast te houden. Bovendien verkopen supermarkten zuivel steeds vaker onder hun huismerk, waardoor zij leveranciers beter tegen elkaar kunnen uitspelen. Gevolg is dat de zuivelprijzen structureel onder druk zijn komen te staan. Hoewel in de zuivelindustrie diverse fusies hebben plaatsgevonden, is hun machtspositie tegenover de supermarkten verzwakt. Een zeker machtsevenwicht heeft voordelen voor duurzaamheid, omdat beide partijen dan belang hebben bij samenwerking met NGO’s. Dat kan leiden tot “groene concurrentie” tussen supermarkten en zuivelindustrieën en tussen zuivelindustrieën onderling. Het laatste jaar is inderdaad sprake van zulke concurrentie en dat heeft geleid tot nieuwe duurzaamheidsinitiatieven. Nieuwe kansen ontstaan ook doordat supermarkten meer behoefte krijgen aan producten waarmee zij zich kunnen onderscheiden. Dat schept voor de zuivelindustrie en voor kleine groepen melkveehouders kansen om contracten te sluiten voor producten-op-maat.
Arbeid De arbeidsmarkt in de EU is in beweging en niet alleen door de economische conjunctuur. Enerzijds is in West Europa door de vergrijzing schaarste op de arbeidsmarkt te verwachten, wat welhaast onvermijdelijk leidt tot hogere loonkosten. Voor gezinsbedrijven krijgt dat pas gevolgen als de kritische grens is overschreden waarboven het noodzakelijk wordt vreemde arbeid in te huren. Die grens ligt grofweg bij 100 melkkoeien. Wel hebben hogere lonen indirecte gevolgen: het wordt voor jonge agrariërs aantrekkelijker om de landbouw te verlaten. Daar staat tegenover dat door de uitbreiding van de EU een toenemend aanbod aan relatief goedkope arbeid uit Oost-Europese landen beschikbaar is gekomen. Weliswaar geldt ook voor hen het Nederlandse minimumloon, maar zij doen voor dat loon vaak meer werk dan Nederlandse werknemers. Hier ligt dus een kans voor grote melkveebedrijven met werknemers om de kostprijs te beperken. Maar het is zeer de vraag hoe lang dit arbeidsaanbod blijft bestaan. De arbeidskosten in de EU zullen geleidelijk convergeren. Bovendien zullen veel werknemers naar eigen land terugkeren, en sommigen van hen zullen een eigen landbouwbedrijf opzetten en daarmee, na de verwachte 21
De EU bereidt nieuwe normen voor transvetzuren voor, die schadelijk zouden kunnen uitpakken voor de zuivel. Transvetzuren die zijn ontstaan door industriële verharding van plantaardige vetten zijn gevaarlijk voor de gezondheid. Maar transvetzuren die van nature in voeding voorkomen (vlees en melk van herkauwers) vormen vooralsnog een beperkt risico voor de gezondheid van de populatie (Mozaffarian et al. 2006). Transvet komt in kleine hoeveelheden voor in zuivel, voornamelijk als vacceenzuur, en voor een kleiner deel als geconjugeerd linolzuur (CLA). CLA heeft niet de nadelen van andere transvetten, maar heeft juist positieve gezondheidseffecten. Vooralsnog lijkt het dus redelijk om zuiveltransvetzuren uit te zonderen van de nieuwe normen. Wel is nader onderzoek naar het effect van vacceenzuur gewenst, bij voorkeur als onderdeel van onderzoek naar de overall gezondheidseffecten van zuivel.
17
afschaffing van de melkquotering, zorgen voor verscherpte concurrentie voor de Nederlandse melkveehouderij.
Box 2 Ontwikkelingen in Europa die bedreigingen en kansen bieden voor de Nederlandse melkveehouderij Ontwikkeling
Bedreiging
Kans
Cross-compliance in GLB Meer geld naar 2e pijler GLB na 2013 Klimaatbeleid
Meer bureaucratie
Meer draagvlak voor toeslagen Meer inkomsten uit beheer Technologische voorsprong Klimaatneutrale zuivel
Nitraatrichtlijn: derogatie Nederland onder druk
Meer grond nodig en/of meer mest afzetten>hogere kostprijs Nederlandse melkproductie kan moeilijker uitbreiden dan elders Meer grond nodig>hogere kostprijs? Risico’s uitbraken vooral voor NL vanwege groot aandeel export Risico’s afzet en imago Kwaliteitsborging
Kaderrichtlijn Water: strengere normen? Non-vaccinatiebeleid EU en supermarkten Voedselaffaires (BSE, dioxines, resistente bacteriën) Machtsverschuiving in keten>supermarkten Arbeidsmarkt krapper door vergrijzing
Emissiereducties>hogere kostprijs
Lagere melkprijs Ingehuurde arbeid duurder Minder animo bedrijfsopvolging
Meer aanbod goedkope arbeid uit Oost Europa
Contracten-op-maat
(Tijdelijk) lagere kostprijs voor bedrijven met werknemers
Ontwikkelingen in Nederland Ruimteclaims In Nederland zijn er steeds meer claims op de ruimte voor rode functies (verstedelijking), groene functies (EHS) en blauwe functies (waterberging). In dat planologische geweld staat de landbouw zwak. In de Nota Ruimte, die in februari 2006 formeel in werking is getreden, is de deur voor verstedelijking nog verder opengezet en is verantwoordelijkheid overgeheveld naar provincies. De ene provincie biedt meer bescherming aan de groene ruimte dan de andere. In provincies die weinig bescherming bieden wordt het voor agrariërs nabij steden en dorpen aantrekkelijk te speculeren op een rode bestemming met hoge grondprijzen. Intussen investeren zij weinig en verrommelt het landschap. Daar waar een groene bestemming in de lucht hangt, dreigen lage grondprijzen. Dan investeren agrariërs evenmin. Daar staat tegenover dat de ruimteclaims meer kansen bieden voor aangepaste vormen van landbouw, zoals stadsrandlandbouw, beheerslandbouw en waterlandbouw. Waterregime Met het klimaat verandert ook het waterregime van Nederland. Rivieren voeren ’s winters méér en ‘s zomers minder water af. Hoewel de productie per hectare door de klimaatverandering kan stijgen, zal de landbouw ‘s winters meer schade lijden door overstromingen en ‘s zomers door droogte. Door beide oorzaken stijgen de voerkosten. Beregening, de meest gangbare oplossing voor vochtgebrek, zal steeds vaker worden verboden. Wellicht zullen landbouwbedrijven mogelijkheden gaan 18
zoeken om in de winter overtollig water vast te houden of op te slaan om het te benutten in de zomer. De kosten daarvan zullen zij waarschijnlijk zelf moeten dragen, dus ook dan stijgt de kostprijs. In de kustzones zal t.g.v. zeespiegelstijging de zoute kwel toenemen. Daardoor zal de verzilting versnellen en de waterkwaliteit negatief worden beïnvloed. Mogelijk ontstaat er een (bescheiden) nieuwe kans door de toenemende behoefte aan waterbergingsgebieden. Aangezien gras het enige landbouwgewas is dat bestand is tegen periodieke overstroming, kan grond van de melkveehouderij worden benut worden voor waterberging. Melkveehouders hebben hier, tot op zekere hoogte, een gedoogplicht, maar in bepaalde gevallen krijgen zij compensatie voor gederfde opbrengsten. Een aanmerkelijke bron van inkomsten zal dit echter niet snel worden.
Box 3 Veenweiden: een verhaal apart Een verhaal apart zijn de veenweidegebieden. Daar daalt het maaiveld onvermijdelijk door ontwatering ten behoeve van de veehouderij. Het tempo bedraagt gemiddeld ca. 1 cm per jaar oftewel ca. 1 m per eeuw. Maar in sommige gebieden is het tempo aanmerkelijk hoger. Het proces zal naar verwachting door de klimaatverandering worden versneld. De daling wordt op termijn extra problematisch doordat de zeespiegel stijgt. Door natuurbeschermers en ecologen is bepleit om de waterpeilen fors te verhogen zodat weidegrond weer moeras wordt. Dat levert weliswaar meer emissie van methaan, maar veel minder emissie van CO2. Maar het zou ook het einde van de veehouderij en het bijbehorende karakteristieke landschap betekenen. Een minder vergaand voorstel is het verhogen van de peilen met enkele decimeters. Dat betekent dat de daling van het maaiveld weliswaar niet wordt gestopt maar wel wordt afgeremd. Dat kan negatief gezegd “uitstel van executie” betekenen, maar positief geformuleerd, verlenging van de levensduur van een hoog gewaardeerd cultuurlandschap met al gauw 50 à 100 jaar. In sommige veenweidegebieden is (extensieve) veehouderij nog juist verenigbaar met opzetten van het peil, in andere gebieden zal het neerkomen op “over en sluiten”, dus op moerasvorming. Maar wellicht is er voor die gebieden nog een uitweg in de vorm van innovatieve vormen van waterbeheersing, zoals onderwater-drainage, die ervoor zorgt dat het veen ’s zomers aanmerkelijk minder inklinkt. Daar wordt momenteel mee geëxperimenteerd op proefboerderij Zegveld en in de polder Zeevang (NH). De laatste jaren is rond het Groene Hart bestuurlijke consensus ontstaan dat het peil niet langer de functie van het gebied moet volgen, maar omgekeerd: functie volgt peil. Vooral waterschappen hebben daar op aangedrongen om af te raken van de lappendeken aan verschillende peilen. Zij streven naar grotere eenheden. Dat zou betekenen dat de melkveehouderij op lage gronden in de veenweiden moet worden beëindigd, maar op de hogere en drogere (klei-op-) veengronden kan worden voortgezet. Natuur en landbouw wisselen dan stuivertje. Voor de Krimpenerwaard is daartoe recent een voorstel uitgewerkt.22 Hoe dan ook zal de kostprijs van de melkproductie stijgen. Structurele steun zal dan nodig zijn en is gerechtvaardigd in die gebieden waar de melkveehouderij essentieel wordt geacht voor het landschap maar kampt met relatief hoge productiekosten. Die steun kan het karakter krijgen van vaste toeslagen per hectare, variabele toeslagen voor specifieke landschappelijke prestaties of een combinatie van beide. De laatste jaren is het beeld ontstaan dat de veehouderij in het veenweidegebied een aflopende zaak zou zijn. Dat beeld is zwaar overtrokken. Opmerkelijk genoeg is het melkquotum tussen 1996/97 en 2005/06 in het westelijk veenweidegebied gegroeid, terwijl het in de rest van Nederland nagenoeg gelijk bleef. Ook is het percentage bedrijfsopvolgers (57%) nauwelijks lager dan in de rest van Nederland (61%), al zijn de verschillen tussen deelgebieden groot. 23 Daar komt bij dat het veenweidegebied relatief goede kansen heeft op overheidstoeslagen die zijn gekoppeld aan maatschappelijke waarden. Bovendien zijn er kansen voor specifieke vormen van veehouderij met aangepaste veerassen (zoals blaarkoppen) en zuivel en vlees met meerwaarde op nichemarkten.
22
23
Icoonproject Veenweidepact Krimpenerwaard, provincie Zuid-Holland. Zie: www.veenweidepactkrimpenerwaard.nl. Van der Bijl 2006. 19
Energie- en klimaatbeleid Het kabinet Balkenende-4 heeft de volgende doelen geformuleerd inzake energie en klimaat: • Inzet op versnelde introductie van nieuwe schone technologieën. • Energiebesparing van 2% per jaar. • Verhoging van het aandeel duurzame energie tot 20% in 2020. • Reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 t.o.v. 1990. In 2005 was slechts 1% reductie gerealiseerd t.o.v. 1990. Gezocht wordt naar een kosteneffectieve mix van maatregelen om reductie van CO2-emissies te realiseren. Ook methaan en lachgas worden meegenomen. Het derde doel biedt voor de melkveehouderij een kans (met name voor biogas), het vierde zal een kostenverhoging met zich brengen. Maar die verhoging kan meevallen omdat de sector haar emissies sinds 1990 al aanmerkelijk heeft verminderd door de combinatie van melkquotering en hogere melkproductie per koe. Ammoniakbeleid De Wet Ammoniak en Veehouderij (WAV) stelt eisen aan de ammoniakemissie van boerderijen die liggen binnen 250 meter van (zeer) gevoelige natuur. Daarnaast wordt aan de AMvB Huisvesting gewerkt. Hierin worden maximale emissiewaarden gesteld voor nieuw te bouwen stallen. Ook zijn afspraken gemaakt over ammoniakemissie rond Natura 2000-gebieden. Die afspraken zijn een uitwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijnen van de EU. De komende 3 jaar worden voor deze gebieden beheerplannen gemaakt. Deze afspraken maken het mogelijk dat, vergeleken met het huidige beleid, meer bedrijven rond de kwetsbare natuurgebieden kunnen uitbreiden, terwijl toch minder ammoniak in de gebieden neerslaat. De melkveehouderij wordt in de WAV en Habitattoets grotendeels ongemoeid gelaten, en kan daarmee verder uitbreiden, ook nabij natuurgebieden. Dat is gunstig voor het beheer van het landschap rond de natuur, maar kan leiden tot meer depositie. Op termijn lijken dan ook maatregelen nodig, bijvoorbeeld in de sfeer van veevoer of emissiearme stallen. Dat zal leiden tot een verhoging van de kostprijs. Grondgebondenheid kan in de toekomst een voorwaarde worden voor het uitbreiden van de veestapel nabij verzuringsgevoelige gebieden. Afhankelijk van de definitie van grondgebondenheid kan dat een stimulans voor weidegang betekenen. Koe in de wei De hoog gewaardeerde koe in de wei leek in Nederland een vanzelfsprekendheid, maar is dat niet meer. Steeds meer melkveehouders gaan ertoe over hun koeien jaarrond op stal te houden. Inmiddels geldt dat voor 17% van de melkkoeien. Op sommige bedrijven is de reden gelegen in slechte verkaveling, een hoge productie per koe, een groot koppel melkkoeien en de inzet van een melkrobot. Maar op de meeste bedrijven vindt, vaak zelfs met zulke beperkingen, nog wel weidegang plaats. Weidegang blijkt economisch op de meeste bedrijven rendabel, maar dat is kennelijk niet doorslaggevend. Andere belangrijke motieven zijn de waardering en beelden inzake arbeidsdruk, diergezondheid, dierenwelzijn en milieueffecten. Vaak lijkt de keuze voor permanent opstallen gebaseerd op persoonlijke waarden van de melkveehouder. De ontwikkeling naar permanent opstallen roept steeds meer vragen en protest op. Zowel dierenbeschermers als natuur- en milieuorganisaties maken zich sterk voor het behoud van weidegang. Najaar 2005 hebben de Stichting Natuur en Milieu en de Dierenbescherming op initiatief van de minister van LNV een ’Startverklaring weidegang melkkoeien’ opgesteld met LTO Nederland, de NZO (zuivelindustrie) en het CBL (supermarkten) om te bevorderen dat veehouders hun koeien in de wei houden. Daartoe is onder meer een project Koe en Wij gelanceerd, gericht op bewustmaking van de veehouders. Daarnaast is o.a. afgesproken dat de marktmogelijkheden voor weidemelk
20
worden onderzocht, dat de overheid er naar zal streven investeringen in de (ver)bouw van meer milieu- en diervriendelijke stallen fiscaal te stimuleren en dat 20 miljoen euro wordt ingezet voor kavelruil. De maatschappelijke belangstelling voor de koe in de wei zal op sommige bedrijven een belemmering zijn voor schaalvergroting en de hiermee samenhangende mogelijkheden van kostprijsverlaging. Daar staat tegenover dat de Nederlandse zuivel zich met weidegang kan profileren op de binnenlandse markt (vooral die van dagverse melk en kaas) en wellicht ook sommige buitenlandse markten. Twee kleine en twee grote zuivelindustrieën, alsmede een grote supermarktketen, zijn al begonnen melkveehouders een financiële prikkel voor weidegang te geven. Koeien in de wei dragen niet alleen bij aan het imago van de melkveehouderij, maar ook aan dat van de landbouw als geheel. Ook de recreatieve en toeristische sector profiteren mee. De uitdaging ligt in het verwaarden van de koe in de wei via zuivelproducten of anderszins.
Ganzen In grote delen van Nederland is het aantal ganzen sterk toegenomen en de groei gaat nog steeds door in het verbazingwekkende tempo van 20% per jaar. Ons land “verganst” in hoog tempo. Betrof de toename aanvankelijk vooral overwinterende ganzen, in veel gebieden komen ook ’s zomers steeds meer ganzen voor, met name broedende grauwe ganzen. De lusten daarvan zijn voor de burgers, de lasten bijna geheel voor de boeren. Ganzen eten gras op dat voor rundvee en schapen is bestemd en maken het resterende gras met hun uitwerpselen ongeschikt als veevoer. Schade wordt vergoed mits de boer maatregelen heeft genomen om schade te voorkomen. Voor winterganzen zijn foerageergebieden aangewezen. De schade die de boeren daar lijden wordt geheel vergoed. Mede daardoor worden deze ganzen door de meeste boeren geaccepteerd. Voor zomerganzen is de vergoeding onvolledig. Zo wordt geen vergoeding verleend voor de aantasting van de voederkwaliteit, die vooral in de eerste grassnede aanzienlijk kan zijn.24 Daardoor worden ganzen voor steeds meer bedrijven een substantiële kostenpost. Daar staat tegenover dat kansen zijn ontstaan om inkomsten te halen uit ecotoerisme, zoals sommige boeren in Friesland doen voor winterganzen. Maar naarmate er meer ganzen komen, zal de burger de ganzen steeds meer als iets vanzelfsprekends gaan beleven en er geen geld (meer) voor over hebben.
Weidevogels De cultuurgrond van de Nederlandse melkveehouderij biedt van oudsher ruimte voor grote aantallen weidevogels van diverse soorten. Die vogels hebben bijgedragen aan het goede imago van de melkveehouderij. De aantallen zijn echter teruggelopen door verschillende oorzaken. De belangrijkste daarvan zijn: • intensivering en schaalvergroting van de bedrijfsvoering, met name het massale maaien in het voorjaar; • toenemende predatie; • verkleining van geschikte leefgebieden door de groei van bomen en bosjes in open landschappen, aanleg van wegen en verstedelijking. Onder het Programma Beheer hebben enkele duizenden melkveehouders een contract afgesloten om tegen vergoeding gunstige voorwaarden te scheppen waaronder de vogels kunnen broeden en hun jongen kunnen grootbrengen. Dat systeem werkt echter nog niet overal optimaal. Mede daardoor gaan de meeste weidevogels, waaronder de grutto, nog steeds achteruit. Verdergaande afname van het aantal weidevogels vormt een risico van imagoschade voor de melkveehouderij en het verlies van een bron van inkomsten.
24
Terwan & Guldemond 2002. 21
Daar staat tegenover dat als de veehouders er in slagen meer resultaat te boeken, een structurele bijdrage aan inkomsten en imago verzekerd lijkt.
Zorg De behoefte aan zorg neemt in Nederland toe, onder meer door de vergrijzing en de invoering van het persoonsgebonden budget (PGB) in 1995. Een PGB stelt zorgbehoevenden in staat om zelf te kiezen wat voor zorg zij willen en bij wie zij dat willen inkopen. Enkele tientallen landbouwbedrijven zijn daarop ingespeeld door zorg aan te bieden. Hier ligt voor een deel van de melkveehouders een belangrijke extra bron van inkomsten in de toekomst.
Arbeid In de melkveehouderij loopt het traditionele gezinsbedrijf tegen schaalgrenzen aan. Dat kan onder meer ten koste gaan van de weidegang. Als de arbeid teveel of te zwaar wordt kan de veehouder arbeid besparen door de koeien binnen te houden en voor de voederwinning meer loonwerk in te schakelen. Alternatief: hij/zij huurt meer vreemde arbeid in voor continu melken, want dat is zwaar werk. Een derde mogelijkheid is de aanschaf van één of twee melkrobots. In principe valt dat te combineren met weidegang, maar daarbij doen zich praktische problemen voor. Hierover is onderzoek gaande.
Box 4 Ontwikkelingen in Nederland die bedreigingen en kansen bieden voor de melkveehouderij Ontwikkeling
Bedreiging
Toenemende claims rood, groen en blauw Hogere grond- en pachtprijzen (woningen, natuur, waterberging) Minder planologische bescherming groene ruimte Minder bereidheid tot investeren Groene, open ruimte wordt schaars Meer waardering voor koe in wei Meer koeien blijven jaarrond binnen
Soms hogere kostprijs
Meer watertekorten en -overschotten Hogere peilen in veenweidegebieden
Imagoschade Licence to produce onder druk Beëindiging veehouderij op lagere veengronden Hogere voerkosten Hogere voerkosten
Ammoniakbeleid
Hogere kostprijs
Meer ganzen
Meer vraat- en mestschade Hogere kostprijs Imagoschade
Waterschappen streven naar grotere eenheden
Weidevogelbeheer niet altijd effectief
Verlies inkomsten uit beheer Meer vraag naar zorg, persoonsgebonden budget
22
Kans Aangepaste veehouderij: - stadsranden - natuurgebieden - waterberging? Ruimere licence to produce Zuivel met meerwaarde Imagowinst
Nieuwe kansen op hogere veengronden Inkomsten uit waterberging Zuivel met meerwaarde Innovatieve drainage Meer ruimte voor uitbreiding rond natuurgebieden dan de intensieve veehouderij Inkomsten uit ecotoerisme Bij effectiever beheer: -imagowinst - structurele inkomstenbron Inkomsten uit zorg
Samenvatting Een blik op de boxen 1, 2 en 4 leert het volgende: • Bijna alle seinen staan op verhoging van de kostprijs en verlaging van de opbrengstprijs. • Slechts één ontwikkeling kan leiden tot verlaging van de kostprijs: immigratie van goedkope arbeid uit Oost-Europa. Daarvan zullen alleen grote bedrijven met veel werknemers profiteren, en dan waarschijnlijk nog slechts tijdelijk. • Twee ontwikkelingen kunnen bijdragen aan verhoging van de opbrengstprijs: de groei en welvaarts-toename van de wereldbevolking en de toenemende kansen in Nederland voor zuivel met meerwaarde. • Daarnaast ontstaan toenemende kansen voor verbreding van bedrijfsvoering en inkomen met groene, blauwe en sociale diensten.
23
Duurzaam produceren: troef of handicap? In de Europese landbouw wordt soms geklaagd dat boeren aan hogere standaarden van producten en productieproces moeten voldoen dan hun concurrenten elders in de wereld. Omdat de daaruit voortvloeiende hogere kostprijs niet wordt gecompenseerd door de markt, zou de sector zijn opgezadeld met een concurrentienadeel dat de sector kan opbreken als de liberalisering doorzet. Op de thuismarkt is dit nadeel nog gering, maar bij toenemende liberalisering zal het nadeel groter worden. De Nederlandse landbouw klaagt soms op haar beurt dat zij aan hogere duurzaamheidseisen moet voldoen dan haar Europese concurrenten. Dat laatste is grotendeels achterhaald door de besluitvorming rond de Nitraatrichtlijn: Nederland heeft immers de ruimste derogatie gekregen van alle lidstaten. Bovendien is het kabinetsbeleid van de laatste jaren gedomineerd door het level playing field denken: standaarden in Nederland zouden niet hoger mogen zijn dan de Europese standaard. De klacht is daarmee enigszins verstomd, maar kan weer aanzwellen nu er in de Tweede Kamer weer een politieke meerderheid is om in Europa voorop te lopen met milieu en dierenwelzijn. Anderen betogen dat hogere standaarden op de markt ook voordelen kunnen bieden. Dat geldt zonder meer voor voedselveiligheid, maar wellicht ook voor de duurzaamheid van het productieproces en aspecten als de koe in de wei. Anders gezegd: is duurzaamheid in de toenemende nationale en internationale concurrentieslag een troef of een handicap? Om deze vraag te beantwoorden heeft de Stuurgroep een drietal onderzoeksopdrachten uitgezet: 1. Een onderzoek naar de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse melkveehouderij en zuivel in termen van duurzaamheid. Dat onderzoek is verricht door het LEI-DLO. 2. Een onderzoek naar de perceptie en waardering van de Nederlandse consument en burger voor de (Nederlandse) melkveehouderij en zuivel, eveneens in termen van duurzaamheid. Dat onderzoek is uitgevoerd door Motivaction. 3. Een onderzoek naar de perceptie en waardering van de Duitse consument voor Nederlandse zuivelproducten. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door Motivaction. De resultaten van de drie onderzoeken vaten we hier onder samen.
Troeven en handicaps vergeleken met buitenlandse concurrenten Hoe scoort de Nederlandse melkveehouderij op duurzaamheidsthema’s in vergelijking met buitenlandse concurrenten? Wat zijn troeven, wat zijn handicaps? Om deze vraag te beantwoorden hebben LEI en ASG zes maatschappelijke en zeven ecologische duurzaamheidsthema’s geselecteerd. Als concurrerende regio’s zijn gekozen: Duitsland, Wisconsin (VS), Texas (VS) en Nieuw Zeeland. De relatieve, semi-kwantitatieve scores staan vermeld in bijlage 1. De Nederlandse melkveehouderij blijkt relatief goed te scoren qua: • dierenwelzijn en diergezondheid, met name in vergelijking met de VS en Nieuw Zeeland; • arbeidsomstandigheden, met name in vergelijking met Oost Duitsland en Texas; • bodemerosie, behalve in vergelijking met Nieuw Zeeland.
24
De sector scoort relatief slecht op twee punten: • eutrofiëring en grondwaterkwaliteit, behalve in vergelijking met Texas; • ontbossing voor veevoerproductie, behalve in vergelijking met Duitsland. Voor de andere thema’s is het beeld wisselend of neutraal. Het LEI heeft ook enkele marktdeskundigen geraadpleegd om in te schatten welke van deze thema’s belangrijk zijn of worden op buitenlandse afzetmarkten. Daarbij is met name gelet op twee welvarende regio’s waar kansen liggen voor duurzame producten met meerwaarde: de driehoek Parijs-Londen-Berlijn en het noordoosten van de VS. Volgens de geraadpleegde marktdeskundigen scoren arbeidsomstandigheden, milieu en bodemerosie op de markt laag. Hoog scoren daarentegen dierenwelzijn, diergezondheid, ontbossing (en de daarmee samenhangende achteruitgang in biodiversiteit) en landschapsbeheer.25 Conclusies: 1. De Nederlandse melkveehouderij produceert niet zonder meer duurzamer of minder duurzaam dan de buitenlandse concurrentie. Alleen t.o.v. Texas springt de sector er zonder meer goed uit. 2. De belangrijkste duurzaamheidstroeven van de Nederlandse melkveehouderij zijn dierenwelzijn, diergezondheid en biodiversiteit/landschap. 3. De belangrijkste Achilleshielen zijn ontbossing voor de veevoerproductie, eutrofiëring en grondwaterkwaliteit. Aan die Achilleshielen kunnen we toevoegen: de broeikasgasemissies. Die zijn overigens niet alleen een Achilleshiel voor de Nederlandse melkveehouderij, maar voor de melkveehouderij in alle landen die serieus werk gaan maken van het klimaatprobleem. Maar als op belangrijke afzetmarkten groene concurrentie gaat ontstaan, kunnen lage emissies juist een troef worden. Ook Argentinië heeft al aangekondigd onderzoek te gaan doen naar de beperking van de methaanemissie door koeien.
Perceptie en waardering door Nederlandse consumenten en burgers Motivaction heeft onderzocht wat de burger c.q. de Nederlandse consument voelt bij verschillende aspecten van de Nederlandse melkveehouderij. Om deze vraag te beantwoorden is een enquête via internet gehouden onder een representatieve groep van 1410 burgers en consumenten. In de enquête is gevraagd naar hun (door hen zelf veronderstelde) kennis en hun waardering van de duurzaamheid van de productie, de herkomst van het product en het weidelandschap. De waardering is geoperationaliseerd als de bereidheid om 20% meer te betalen voor een specifiek aspect, bijvoorbeeld koe in de wei, geen gebruik van melkstimulerend hormoon of aandacht voor het milieu. Van de mensen die de vragenlijst hebben gezien heeft 24% gerespondeerd. Motivaction werkt met een indeling van de bevolking op basis van ‘status’ en ‘waarden’. Daarbij worden acht groepen onderscheiden: traditionele burgerij, moderne burgerij, gemaksgeoriënteerden, nieuwe conservatieven, kosmopolieten, opwaarts mobielen, postmaterialisten en postmoderne hedonisten. Deze indeling wordt kort toegelicht in bijlage 2.
25
“Biodiversiteit en landschapsbeheer” deed niet als thema mee in de internationale vergelijking. Gezien de resultaten van het onderzoek van Motivaction lijkt aannemelijk dat de Nederlandse melkveehouderij met koeien in de wei op dit thema ook in Duitsland relatief goed scoort. 25
Uitkomsten De belangrijkste uitkomsten van de enquête waren: • •
•
• • • • •
• • •
26
27
De kennis over zuivelproducten is zeer beperkt. Dit verschilt per doelgroep. Gemiddeld kan 69% niet aangeven of een bepaald kenmerk (weidegang, Nederlandse of buitenlandse melk, etc.) past bij hun zuivelproducten. Bijna de helft zegt bereid te zijn 20% meer te betalen voor bepaalde kenmerken. Als meest gewaardeerde kenmerken komen naar voren producten ‘afkomstig van koeien die in de wei hebben gelopen’ (47%), ‘van zeer hoge kwaliteit’, ‘extra goede smaak’, ‘afkomstig van koeien die geen melkstimulerend hormoon hebben gekregen’ en ‘geproduceerd met aandacht voor het milieu’ (44%).26 Nog hoger wordt de score als respondenten voor de keus worden gesteld tussen goedkope melk of 20% meer betalen om melkveehouders in staat te stellen het landschap goed te onderhouden. Dan kiest 56% voor extra betalen. De score varieert van 47% voor de groep “traditionele burgerij” tot 71% voor de “postmaterialisten”. Wordt dezelfde keuze voorgelegd als het gaat om goedkope melk of 20% duurdere melk met koeien in de wei, dan kiest maar liefst 80% voor extra betalen. Hier varieert de score van 74% voor “gemaksgeoriënteerden” tot 91% voor “postmaterialisten”. Weidegang wordt niet alleen gewaardeerd voor het landschap, maar vooral ook voor het welzijn van de koe en omdat het laat zien waar de melk vandaan komt. De koeien het hele jaar op stal houden wordt door 80% beschouwd als dieronvriendelijk.27 Minder belangrijk gevonden worden: de verpakking, extra calcium en de vraag of het product alleen afkomstig is van Nederlandse koeien. 52% is van mening dat als de melkveehouder een lagere prijs krijgt, de koeien, het milieu en het landschap daar uiteindelijk onder lijden. Hoe meer kennis mensen (menen te) hebben van de productkenmerken, des te groter is hun bereidheid om meer te betalen voor bepaalde productkenmerken. Met name de groep “postmaterialisten” (10% van de bevolking) heeft een relatief hoog kennisniveau en is relatief vaak bereid extra te betalen. Het andere uiterste zijn de “gemaksgeoriënteerden” (9% van de bevolking): zij hebben relatief weinig kennis van productkenmerken en zijn ook weinig bereid hiervoor extra te betalen. “Kosmopolieten” en “postmaterialisten” zeggen niet alleen relatief vaak bereid te zijn 20% meer te betalen voor bepaalde duurzaamheidskenmerken, zij kopen metterdaad vaker biologische en/of duurdere producten. De groepen “gemaksgeoriënteerden” en “nieuwe conservatieven” (samen 17% van de bevolking) zijn weliswaar niet bereid meer te betalen voor dierenwelzijn en milieu, maar eventueel wel voor zaken die hen direct raken, zoals gezondheidsaspecten en kwaliteit. Aan de respondenten is gevraagd een rapportcijfer te geven aan verschillende landbouwsectoren als het gaat om duurzaamheid. Daarbij scoort de melkveehouderij het hoogst: 6,7 op een schaal van 1-10.
Opmerkelijk is de hoge score van milieu en het niet-gebruik van hormoon. Dat is in strijd met de gangbare opvatting dat de consument zulke zaken beschouwd als vanzelfsprekend en dus niet bereid is er extra voor te betalen. Nader onderzoek kan hier interessant zijn. Dit resultaat spoort met een eerder onderzoek van Motivaction. Daarin verklaarde 89% van de respondenten het eens te zijn met de stelling: “Dieren die in de wei mogen lopen zijn gelukkiger dan dieren die op stal worden gehouden.” Hetzelfde percentage was het eens met de stelling “Het is belangrijk dat het huidige landelijke gebied in Nederland behouden blijft en dat hier in de toekomst zo min mogelijk in gebouwd wordt” (Van Waart & Lampert 2003). 26
Wat betreft het weidelandschap: • Het Nederlandse weidelandschap wordt positief gewaardeerd, en nog iets hoger als er koeien lopen. Ca. 60% vindt dat dit landschap moet blijven zoals het is, kenmerkend is voor Nederland en wordt bepaald door de melkveehouderij. • De meerderheid (59%) is van mening dat melkveehouders wat extra belastinggeld mogen krijgen om het landschap te onderhouden. Een iets hoger percentage ziet dat liever dan dat men zelf in de supermarkt meer voor de melk moeten betalen. Dat geldt met name voor de groepen gemaksgeoriënteerden, traditionele burgerij en moderne burgerij. Bij de groepen “postmoderne hedonisten” en “kosmopolieten” is dat omgekeerd. Motivaction verbindt aan deze resultaten de volgende aanbevelingen: • Verbeter kennis en bewustzijn van consumenten inzake duurzaamheid in de zuivelsector. • Concretiseer duurzaamheidsaspecten op de verpakkingen, al dan niet in de vorm van een keurmerk. Hierdoor wordt beter inzichtelijk waarom voor sommige producten een hogere prijs redelijk is. • Lever in de communicatie maatwerk per doelgroep. De ene groep is meer gevoelig voor dierenwelzijn, de ander meer voor kwaliteit en gezondheid, de derde voor milieu etc.
Perceptie en waardering door Duitse consumenten Aanvullend op het onderzoek onder Nederlandse consumenten, heeft Motivaction dit onderzoek herhaald onder Duitse consumenten. In totaal zijn 1037 respondenten ondervraagd. De resultaten zijn zeer interessant: •
• • • •
• • • • •
Onder de Duitse consumenten kan een grote groep (40-54%) niet aangeven hoe het staat met een tiental voorgelegde duurzaamheidsaspecten van zuivelproducten, variërend van antibiotica en tropisch regenwoud tot weidegang. Dat percentage is overigens minder hoog dan dat onder Nederlandse consumenten. Degenen die wel een oordeel hebben zijn van mening dat het met de genoemde duurzaamheidaspecten wel goed zit. Duitse consumenten hebben net zoveel waardering voor het agrarische landschap als Nederlandse consumenten. Koeien in de wei voegen nog enige waarde toe. Ruim de helft (54%) is van mening dat de overheid de boeren geld mag betalen om het landschap te onderhouden, een kwart is daar tegen. In Nederland is dat getal nog iets hoger: 57%. De meerderheid van de Duitse consumenten gaat er niet van uit dat alle zuivelproducten die in hun land te koop zijn op een diervriendelijke manier worden geproduceerd, terwijl men dit wel belangrijk vindt. De koeien het gehele jaar op stal laten staan beschouwt 71% als dieronvriendelijk. 71% van de consumenten is van mening dat een lage melkprijs voor de melkveehouder ten koste gaat van de koeien, het milieu en het landschap. De melkveehouderij als sector krijgt van de Duitse consument een krappe voldoende (5,9) als het gaat om duurzaamheid. Alleen de akkerbouw scoort iets hoger. 43% van de Duitse consumenten maakt het niet uit of de kaas die men koopt in eigen land is geproduceerd; 36% hecht daar wel aan. Het beeld dat Duitse consumenten van de Nederlandse melkveehouderij hebben, wijkt nauwelijks af van het beeld dat zij hebben van de melkveehouderij in eigen land. Zuivelproducten uit Nederland worden niet beschouwd als beter of slechter. Ongeveer de helft van de Duitse consumenten zegt bereid te zijn om 20% extra te betalen voor de genoemde duurzaamheidaspecten. De percentages variëren van 40% voor “aandacht voor weidevogels” tot 48% voor een gezondere vetzuursamenstelling, 59% voor “afkomstig van 27
koeien die ’s zomers in de koe in de wei hebben gelopen” tot 61% voor “geen melkstimulerend hormoon gebruikt” en “geen genetisch gemodificeerd voer gebruikt”.28 Ook het kenmerk “afkomstig van koeien die alleen antibiotica krijgen als ze ziek zijn” scoort hoog (59%). De hoge scores hangen vermoedelijk samen met het feit dat men deze aspecten in verband brengt met de gezondheid van de koe en van zichzelf. Maar ook weidegang scoort hoog. Samenvattend: de Duitse consument staat weliswaar wat kritischer tegenover de duurzaamheid van de melkveehouderij dan de Nederlandse consument, maar is ook eerder bereid om voor duurzaamheid wat extra te betalen, vooral als het gaat om hormonen, antibiotica, GMO’s en weidegang. De groep die het niet uitmaakt of de kaas uit eigen land komt is groter dan de groep die voorkeur heeft voor kaas uit eigen land. Bovendien heeft de Nederlandse zuivel geen slechte naam. Duurzaamheid biedt dus interessante kansen voor de Nederlandse zuivel op de Duitse markt. Daarmee is ook de hoofdvraag van de Stuurgroep beantwoord: duurzaamheid is voor de melkveehouderij op de markt eerder een troef dan een handicap.
28
De score voor weidevogels (40%) is opmerkelijk hoog gezien het feit dat in Duitsland naast de kievit maar weinig weidevogels voorkomen. Het percentage is zelfs nog hoger dan dat in Nederland (29%). Dit vraagt om nader onderzoek. 28
Uitgangspunten advies Bij onze adviezen hanteren we de volgende uitgangspunten: 1. De eerste verantwoordelijkheid voor de toekomst van de melkveehouderij en zuivelindustrie ligt bij de sector zelf. De overheid (EU en Nederland) heeft niet tot taak structureel onrendabele bedrijven en bedrijfstakken in de benen te houden. Wel geoorloofd of zelfs geboden is: a. tijdelijke ondersteuning om een sector in staat te stellen zich aan te passen aan verscherpte concurrentie; b. betaling om een sector te compenseren voor relatief scherpe duurzaamheidseisen, zolang de markt dat niet doet; c. betaling voor publieke diensten zoals beheer van landschap, natuur en watervoorraden, alsmede voorzieningen voor zorg, recreatie en toerisme, voor zover de markt daar niet in voorziet; d. het stimuleren van nieuwe markten voor zulke groene, blauwe en sociale diensten.
2. Ook andere stakeholders, met name NGO’s, hebben invloed op, en daarmee verantwoordelijkheid voor de toekomst van de sector. Hun invloed is vanzelfsprekend het grootst als alle neuzen dezelfde kant op staan.
Daarbij stellen wij: 1. De melkveehouderij is de agrarische bedrijfstak met veruit de hoogste meerwaarde voor de Nederlandse samenleving, met name in termen van landschap. Daarnaast scoort zij relatief goed in termen van dierenwelzijn en natuur.
2. Paradoxaal genoeg is de melkveehouderij tegelijk de agrarische sector die veruit het grootste aandeel heeft in de emissies van broeikasgassen en ammoniak. Hier ligt een afbreukrisico. De sector zal zich ingrijpend moeten aanpassen.
3. De melkveehouderij bevindt zich in een permanente spagaat tussen de eisen van de markt en de wensen van de Nederlandse samenleving. Deze spagaat wordt groter naarmate de liberalisering voortschrijdt en de afstand tussen producent en consument toeneemt. Daardoor dreigt een race to the bottom ten koste van natuur, landschap en dierenwelzijn. Er zal steeds meer creativiteit (ook van de overheid) nodig zijn om deze spagaat hanteerbaar te houden.
4. Er is nog een tweede, zij het kleinere, spagaat: tussen verschillende duurzaamheidseisen. Permanent opstallen van koeien is bijvoorbeeld gunstig voor sommige eisen, maar ongunstig voor andere (Bijlage 3). Het is een uitdaging om ook deze spagaat te kleiner te maken.
5. De melkveehouderij kan zich duurzaam ontwikkelen via drie strategieën: kostprijsverlaging, waardetoevoeging en verbreding.
29
Kostprijsverlaging is vooral mogelijk door: • Schaalvergroting gericht op besparing van arbeid en kapitaal (economies of scale). • Samenwerking gericht op gezamenlijke inkoop/verkoop van goederen en diensten. • Automatisering en mechanisering. • Tijdelijk: benutting van goedkope arbeid uit Oost-Europa, zolang beschikbaar (5-10 jaar?). • Efficiënter gebruik van krachtvoer, kunstmest en energie. Creëren van meerwaarde is mogelijk door: • Verbetering van de kwaliteit van de melk, bijvoorbeeld van de vetzuursamenstelling. • Duurzamer produceren en aansprekende aspecten daarvan communiceren. Meest voor de hand liggend voorbeeld: de koe in de wei. Kleine en grote coöperaties zijn daar al mee bezig. • Benutten van nichemarkten voor specialiteiten zoals streekproducten, bijzondere kazen, melk met hoge gehalten aan medicinale stoffen zoals lactoferrine, melk met stoffen die gezonde bacteriën in de darmflora stimuleren en melk met een samenstelling die is afgestemd op specifieke doelgroepen zoals diabetici en ouderen.29 • Meer schakels van de keten in eigen hand nemen, zoals zelf verpakken en zelf vermarkten.30. Verbreding (economies of scope) is mogelijk voor kleine groepen bedrijven door: • Groene diensten: beheer van natuur en landschap, agrotoerisme, vastlegging van koolstof in de bodem en productie van biobrandstoffen. • Blauwe diensten: vasthouden of bergen van water en schoon houden van grondwater. • Sociale diensten zoals kinderopvang en zorglandbouw. Al deze strategieën verdienen investeringen in innovatie, pilots en ontwikkeling van nieuwe markten.
6. Zoals voor de meeste sectoren is het voor de melkveehouderij strategisch verstandig om niet alles op één kaart te zetten, maar te investeren in een pluriforme ontwikkeling. Daarvoor zijn vier argumenten: a. Verschillen in fysieke omstandigheden. Wat bijvoorbeeld werkt in veenweidegebied hoeft niet te werken op zandgrond en vice versa. Dicht bij de stad zijn er andere kansen dan elders, etc. b. Verschillen in preferenties bij producenten. De ene veehouder voelt voor verbreding, de ander niet en wil het houden bij koeien melken. Voor beide moet ruimte blijven. c. Verschillen in preferenties bij consumenten en zuivelverwerkende bedrijven. d. Risicospreiding: omdat de toekomst niet is te voorspellen, is het zinvol te investeren in variatie. Dat verkleint de kans dat alleen in verliezende concepten blijkt te zijn geïnvesteerd.31 De melkveehouderij bestaat ook in de komende decennia nog altijd uit duizenden bedrijven en heeft dus veel mogelijkheden voor een pluriforme ontwikkeling.
7. Duurzaamheid zal waarschijnlijk een grotere rol gaan spelen in de markt, maar vooralsnog alleen in de hogere marktsegmenten en in de meer welvarende markten. Dat geldt niet alleen voor de consumentenmarkt, maar ook voor business-to-business markten. Naarmate de liberalisering
29 30
31
Van Kasteren & De Vries 2006. Voor veehouders blijft ook boerenkaasbereiding een optie. Maar zolang de melkquotering bestaat, is het volume boerenkaas aan een maximum gebonden. Het aantal boerenkaasbereiders is de laatste 15 jaar sterk teruggelopen, maar het volume slechts in geringe mate. Een opsteker voor boerenkaas is de recente erkenning als “Gegarandeerde Traditionele Specialiteit” door de EU. Fabriekskaas mag daardoor niet meer als boerenkaas op de markt worden gebracht (nrc.next 14 maart 2007). Zowel de markt als de evolutie werken via variatie en selectie. Zonder variatie stagneert de vooruitgang. 30
voortschrijdt zal het accent naar verwachting verschuiven van regionale naar mondiale duurzaamheidsthema’s, zoals klimaat en tropisch regenwoud.
8. Vaak wordt gepleit voor een tweedeling in de melkveehouderij, waarbij een deel zich zou richten op de Nederlandse markt en rekening zou houden met door de Nederlandse samenleving gewenste waarden zoals landschap en natuur. Een ander deel zou zich richten op de wereldmarkt en zich niet hoeven richten op zulke binnenlandse waarden. De Stuurgroep vindt deze tweedeling veel te simpel: • Ook de exportgerichte melkveehouderij zal, terwille van haar licence tot produce, rekening moeten houden met de wensen van de Nederlandse samenleving. • Ongeveer tweederde van de zuivel is bestemd voor de export, dus is het niet mogelijk om het weidelandschap op grote schaal in de benen te houden met alleen zuivel bestemd voor de binnenlandse markt. • Het grootste deel van de zuivelproducten zal ook in de toekomst niet naar de wereldmarkt gaan, maar naar de Europese markt. In elk geval op de Duitse markt liggen kansen op waardering voor aspecten als weidegang. Daarom zal alle melkveehouderij in Nederland in meer of mindere mate moeten bijdragen aan het landschap.
De navolgende adviezen zijn er op gericht dat de melkveehouderij in Nederland blijft, met versterking van haar duurzaamheid en meerwaarde in termen van landschap, natuur, diergezondheid en dierenwelzijn. Het advies is gericht op de middellange termijn van 10-20 jaar.
31
Adviezen Adviezen aan alle betrokkenen 1. Investeer in de Achilleshielen van de melkveehouderij: emissies van broeikasgassen, emissies van ammoniak, nitraat en fosfaat en beslag op natuurlijke hulpbronnen (vooral via veevoer). Speerpunten: innovatie, pilotprojecten en coaching. Toelichting: de veehouderij legt wereldwijd een enorm beslag op natuurlijke hulpbronnen, zoals grond, water, energie, de atmosfeer, natuurgebieden en biodiversiteit. Ook voor de Nederlandse melkveehouderij is het zaak het gebruik van energie en grondstoffen, de emissies per kilo melk en het beslag op regenwoud sterk terug te dringen.32 Op de markt zullen bij toenemende liberalisering de mondiale milieuproblemen zoals klimaat en tropisch regenwoud waarschijnlijk zwaarder gaan wegen dan de regionale problemen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat groene concurrentie ontstaat rond klimaatneutrale kaas.
2. Investeer in versterking en waar mogelijk verzilvering van de belangrijkste troeven van de melkveehouderij: de koe in de wei, dierenwelzijn, diergezondheid en biodiversiteit. Toelichting: het betreft hier zowel troeven naar de Nederlandse samenleving (licence to produce) als in de markt (concurrentiepositie). Boegbeeld hierbij is de koe in de wei. Diverse onderzoeken wijzen er op dat dit boegbeeld kan worden verzilverd op de Nederlandse markt. Het recente onderzoek van Motivaction geeft aan dat dit ook kan op de Duitse markt.
3. Maak van pluriformiteit een speerpunt in de ontwikkeling van de melkveehouderij. Toelichting: het is pure noodzaak om verschillende ontwikkelingen na te streven in verschillende regio’s, al naar gelang de grondsoort, de nabijheid van steden en de bestemming van het gebied. Overigens verdient niet elke bijdrage aan de pluriformiteit steun. Steeds moet zowel de (internationale) markt als de (Nederlandse) samenleving in het oog worden gehouden. Varianten die de Achilleshielen van de melkveehouderij ongemoeid laten of de troeven op het spel zetten verdienen dus geen steun. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor bedrijfssystemen zonder weidegang.
4. Investeer in meerdere strategieën: kostprijsverlaging, waardetoevoeging en verbreding, maar vooral ook in combinaties van kostprijsverlaging met waardetoevoeging en verbreding.
32
Eén van de oorzaken van het toegenomen gebruik van soja in de veehouderij is het verbod op het gebruik van diermeel in veevoer. Dat verbod is gerechtvaardigd voor herkauwers, maar niet voor varkens en pluimvee. Het leidt bovendien tot kostenverhoging, want het meel wordt nu gebruikt als biobrandstof en dat levert minder op dan gebruik als veevoer. Het verdient dus overweging om het gebruik in varkens- en pluimveevoer weer toe te staan, in elk geval voor diermeel afkomstig van dieren die waren toegelaten voor menselijke consumptie (Engwerda 2007). Dat gebruik zou dan strikt beperkt moeten blijven tot die veevoerleveranciers die hebben bewezen de verschillende soorten voer compleet te scheiden. Een dergelijk versoepeling zou uiteraard niet het sojagebruik in de melkveehouderij verminderen, maar wel het gebruik in de varkens- en pluimveehouderij. 32
Toelichting: niet investeren in kostprijsverlaging is een doodlopende weg, maar alleen investeren in kostprijsverlaging is evenzeer een doodlopende weg, want dat trekt de zuivel naar de lagere regionen van de markt en stelt haar licence to produce in Nederland in de waagschaal.
5. Koester en benut het actieve poldermodel dat rond de melkveehouderij is opgebouwd. Toelichting: de melkveehouderij mag zich verheugen in een brede sympathie in de samenleving. Rond de sector is een groen poldermodel ontstaan, gericht op duurzame ontwikkeling en behoud van de koe in de wei. Voor zover dat model niet vertragend maar stimulerend werkt is het goud waard, ook met het oog op de export, en moet het worden gekoesterd en benut. Een goede regie is daarbij het halve werk. Het is niet op voorhand te zeggen bij welke partij de regie het best kan liggen. Partijen kunnen het beste zelf een regisseur aanwijzen die hun vertrouwen geniet.
Een innovatieagenda voor de melkveehouderij 1.
In het innovatiebeleid rond de landbouw gaapt een kloof tussen enerzijds de (soms te) grote sprongen die het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster nastreeft en de kleine stappen die de steun hebben van het landbouwbedrijfsleven. Deze kloof moet worden overbrugd door meer budget te creëren voor middelgrote innovatieve stappen door groepen vooroplopende melkveehouders. 2. Opzetten van pilotprojecten in de melkveehouderij gericht op reductie van de emissies van broeikasgassen en van het gebruik van eindige natuurlijke hulpbronnen. Specifieke aandachtspunten: - Alternatieven voor soja in veevoer om de kap van regenwoud te beperken. - Reductie van broeikasgasemissies. Einddoel: klimaatneutrale melkveehouderij.33 - Specifiek punt: beweiding. Hoe kan worden voorkomen dat bij beweiding de emissies van nitraat en lachgas toenemen? Zie ook bijlage 3. 3. Nieuwe oplossingen ontwikkelen voor de spagaat tussen de eisen vanuit de (grotendeels internationale) markt en de eisen vanuit de (Nederlandse) samenleving. 4. Ontwikkeling van specifieke bedrijfsmodellen (afhankelijk van grondsoort, omgeving, nabijheid van de stad, gebiedsbestemming etc.). 5. Ontwikkeling van nieuwe combinaties van kostprijsverlaging met waardetoevoeging en/of verbreding. 6. Fokkerij en selectie meer richten op natuurlijke weerstand en specifieke omstandigheden. 7. Innovaties in stalsystemen met aandacht voor diergezondheid, dierenwelzijn, milieu, landschap en arbeidsomstandigheden. 8. Versterking van de troeven van de melkveehouderij: koe in de wei, dierenwelzijn, diergezondheid en biodiversiteit. En voor de Duitse markt: verdere vermindering gebruik antibiotica. 9. Nieuwe vormen van differentiatie in melkstromen, ook binnen coöperaties. 10. Innovaties op het gebied van groene, blauwe en sociale diensten en de ontwikkeling van nieuwe markten op dit vlak.
33
Voor een eerste aanzet, zie Kool en Van der Weijden 2003. 33
Adviezen aan de minister van LNV 1. Kies de volgende globale beleidslijn: a. Ondersteun de melkveehouderij en de zuivel vooral daar waar publieke belangen in het geding zijn, zoals natuur, landschap en dierenwelzijn. Help de sector waar nodig om haar spagaat tussen de eisen van de markt en we wensen van de Nederlandse samenleving uit te voeren. b. Stimuleer duurzame en pluriforme ontwikkeling van de melkveehouderij in de richting van verschillende methoden van kostprijsverlaging, waardetoevoeging en verbreding, en vooral ook combinaties daarvan. c. Benut en bevorder het “actieve” groene poldermodel rond de melkveehouderij om brede en actieve steun te creëren voor een duurzame ontwikkeling van de sector en haar meerwaarde. d. Bevorder transparantie inzake duurzaamheid naar de consument en de markt. Bijvoorbeeld een reclamecode die een koe in de wei op de verpakking alleen toestaat als de melk voor 100% afkomstig is van koeien die substantieel weidegang hebben gehad.
2. Maak met de zuivelketen, inclusief de veevoerindustrie, meerjarenafspraken met concrete resultaatverplichtingen inzake duurzaamheid. Hoofdelementen: a. bewustmaking van veehouders van duurzaamheidsproblemen en -oplossingen;34 b. emissiereducties van methaan, lachgas en kooldioxide; c. energie: gebruik van fossiele energie en gebruik plus productie van duurzame energie; d. beëindiging van het gebruik van soja(schroot) uit teelten die ten koste gaan van tropisch regenwoud; e. het percentage koeien dat jaarlijks tenminste x uren weidegang krijgt.
3. Geef financiële prikkels voor duurzaamheid en meerwaarde: Toelichting: in aanmerking komen de volgende instrumenten: a. Invoertarieven. Onderzoek de mogelijkheden in de WTO en in bilaterale handelsverdragen om tariefdifferentiatie toe te passen voor goederen, waaronder veevoer, met een duurzaamheidscertificaat. b. Differentieer cross-compliance in die zin dat hogere toeslagen worden gegeven voor bedrijven met meerwaarde. c. Fiscale voordelen voor duurzame ketens. d. Landschapstoeslagen. Benut de tweede pijler van het GLB maximaal voor structurele toeslagen voor de rundveehouderij in die gebieden waar zij essentieel wordt geacht voor het landschap, maar niet meer voldoende rendement oplevert voor continuïteit. e. Subsidies voor groene en blauwe diensten. Garandeer continuïteit in de subsidies voor groene en blauwe diensten, voor zover die bewezen effectief zijn.35 f. Vergoeding ganzenschade. Laat nader onderzoek doen naar de schade van zomerganzen en maak de vergoedingen reëel. 34
35
Een resultaateis zou bijvoorbeeld kunnen zijn: tenminste 90% van de veehouders is op de hoogte van het aandeel van de melkveehouderij in de broeikasgasemissies in Nederland, de identiteit en oorsprong van de gassen en de belangrijkste methoden om deze te reduceren. En: 90% van de veehouders is op de hoogte van het aandeel van het in hun sector gebruikte veevoer in de kap van regenwoud en in de mogelijkheden dat aandeel te reduceren. Of: 90% van de veehouders weet wat zijn/haar relatieve score is op deze twee problemen. Anders dan de sectoren bloembollen, bolbloemen en paddestoelen doet de melkveehouderij niet mee aan de Meerjarenafspraken Energie 2. De zuivelindustrie wel. Sinds 2001 is daar 3,5% winst geboekt. Zie: www.zuivelonline.nl/?PageID=719). 34
4. Stimuleer stapsgewijze schaalvergroting met behoud van meerwaarde.36 Toelichting: het moet bij innovatie zeker niet alleen gaan om onderzoek en pilotprojecten naar schaalsprongen (en andere sprongen). Die kunnen verhelderend werken, maar staan ver af van de doorsnee veehouder en kunnen zelfs een demotiverend effect hebben. Het lijkt verstandig er bij schaalvergroting er niet bij voorbaat vanuit te gaan dat in de toekomst 250 kg N/ha de norm blijft. Bij schaalvergroting is voldoende grond dus belangrijk.
5. Stimuleer weidegang. Toelichting: stimuleren van weidegang kan als volgt: a. Ga door met de facilitering van kavelruil. b. Differentieer uiterlijk in 2013 de bedrijfstoeslagen uit het Europese landbouwbudget naar gelang weidegang wordt toegepast. c. Vermijd in de regelgeving negatieve prikkels voor beweiding en bouw waar mogelijk positieve prikkels in. Dat laatste kan onder meer bij de ammoniakregels. Vanaf 2010 worden melkveebedrijven bij nieuwbouw verplicht tot het bouwen van een emissiearme stal als de sector niet de doelstelling haalt om in 2010 het ureumgetal in de melk gemiddeld onder de 20 te brengen.37 Het is milieutechnisch verdedigbaar om deze aanscherping selectief te maken: jaarrond opstallen alleen toestaan in een emissiearme stal (met een overgangstermijn voor bestaande stallen). Bij weidegang is de ammoniakemissie immers lager. Bij de Nederlandse normen afgeleid van de Nitraatrichtlijn wordt nu al onderscheid gemaakt tussen beweiden en opstallen. Dat is afgesproken om geen negatieve prikkel voor beweiding in te bouwen. Wel is met de EU afgesproken dit verschil zodanig te verminderen dat de nitraatemissie van beide systemen over enkele jaren gelijk zal zijn. Dan ontstaat de negatieve prikkel voor weidegang alsnog (zie Bijlage 3 voor een nadere toelichting). Het is van groot belang om voor dit probleem een oplossing te zoeken.
36
37
De 4 modellen voor Cowmunity gaan uit van ca. 1000 koeien. Van de 4 zijn er 2 met weidegang, maar het betreft slechts 5 uur per dag beweiding gedurende 140 dagen per jaar. Dat is wel erg mager. De schaalvoordelen van deze modellen zijn groot, maar de vraag rijst of een deel van deze voordelen niet ook kan worden bereikt als twee of drie melkveebedrijven nauw gaan samenwerken. Denk aan gebruik van machines, inkopen van veevoer en kunstmest, inhuren van adviseurs, etc. Ook is dan een zekere arbeidsdeling mogelijk, waarbij de eerste ondernemer zich bijvoorbeeld vooral richt op de melkkoeien, de tweede op jongvee en machines, en de derde op graslandgebruik en agrarisch natuurbeheer. Voor een helder overzicht van het debat rond megabedrijven, zie: Courage (ongedateerd). In dat overzicht ontbreken overigens nog de eventuele inkomsten uit de winning van biogas, die hoger kunnen zijn op bedrijven zonder weidegang. Maar die inkomsten zijn sterk afhankelijk van de vraag of de warmte uit de installatie kan worden benut. Wat betreft de behoefte aan kennis voor kleine stappen: de Melkveeacademie komt daar deels al aan tegemoet. Het doel van de academie is breed: ‘boeren leren van boeren’. Daarbij zijn drie speerpunten: kennisnetwerk (verbinden), kennisbank (overdragen) en de ontwikkeling van ondernemerschap en innovatie (stimuleren). Er is bijvoorbeeld een onderwerp “grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap” (grootschalig is dan > 800.000 kg melk, dus > ca. 100 koeien). Verondersteld wordt dat het ureumgehalte van de melk evenredig is met het gehalte in de urine. 35
6. Zet u in het kabinet samen met de minister van VROM in voor een versterking van de groene ruimte. Toelichting: de klachten over slordig gebruik van de groene ruimte nemen toe. Duidelijkheid over bestemmingen, onder meer door groene contouren, gaat verrommeling tegen, schept voor veehouders meer zekerheid en neemt grondspeculanten de wind uit de zeilen. Ook in grote delen van het Groene Hart heeft de melkveehouderij dan goede de perspectieven.
7. Bepleit in de EU om alleen nog “gezonde” schoolmelk te subsidiëren. Toelichting: de huidige subsidie is het hoogst voor volvette schoolmelk. Dat is een verkeerd signaal naar de jeugd en de zuivelindustrie. Subsidieer alleen nog melk met een laag vetgehalte en een gunstige vetzuursamenstelling. Het directe effect hiervan is bescheiden, maar het is een goed signaal.
Adviezen aan melkveehouderij en zuivelindustrie 1. Investeer in bewustmaking van veehouders inzake duurzame bedrijfsvoering (met name ook wat betreft methaan, lachgas, energie en tropisch regenwoud), meerwaarde, en de troeven en Achilleshielen van de sector. Toelichting: het is van groot belang dat alle melkveehouders weten wat de problemen zijn waaraan zij bijdragen en waaraan ze moeten werken. Ook is het van belang dat ze weten wat de sterke en zwakke punten van hun eigen bedrijf zijn. Coaches kunnen veehouders helpen om hun sterke en zwakke punten in kaart te brengen en te verbeteren.
2. Ontwikkel en implementeer een puntensysteem voor duurzame melkveehouderij. Toelichting: puntensystemen zijn vaak verwarrend voor de consument, maar stimulerend voor de producent. Gebruik zulke systemen in de relatie tussen zuivelindustrie en melkveehouders en baseer daarop een differentiatie van de melkprijs. Twee kleine coöperaties betalen nu al extra voor weidegang, twee grote gaan dat dit jaar doen en één kleine en één grote coöperatie betalen voor een verbeterde vetzuursamenstelling.
3. Ontwikkel een visie en strategie inzake duurzaam veevoer en maak daarover bindende afspraken met melkveehouders en de veevoerindustrie. Toelichting: over de veiligheid van veevoer worden de laatste jaren steeds strakkere afspraken gemaakt. Maar veiligheid is niet meer genoeg: veevoer moet ook duurzaam geproduceerd zijn. Elementen: ecologische effecten van de teelt, energiegebruik bij de productie van mengvoer, effect op de methaanemissie vanuit de pens van koeien en gebruik van reststoffen van de binnenlandse industrie. Een voorbeeld: gebruik van enkelvoudige voeders, aangevuld met kernvoer, kost minder energie dan gebruik van mengvoer.
36
4. Bevorder de pluriformiteit in de melkveehouderij en in soorten melk. Toelichting: pluriformiteit is van belang in type en omvang van bedrijven, maar ook in soorten melk. Tot voor kort streefden de grote zuivelcoöperaties naar standaardmelk. Differentiatie werd alleen gerealiseerd bij de bewerking. Dat betekent een gemiste kans voor waardetoevoeging door diversiteit. Op de wereldmarkt liggen wellicht kansen voor klimaatneutrale kaas, op de Duitse markt voor kaas met garanties inzake antibiotica, hormonen, GMO’s en misschien zelfs weidevogels. Schep ruimte voor variatie en ondersteun onder voorwaarden ook groepen veehouders die zelf de markt op willen. Beschouw kleinschalige afzet niet alleen als kostenpost maar ook als innovatiekans. Als kleine coöperaties succes kunnen boeken met differentiatie, dan moet dat voor grote coöperaties zeker mogelijk zijn. Leer daarbij ook van de ervaringen in andere sectoren, met name de groente- en fruitsector.
5. Innoveer in koeien en huisvesting: • pluriforme veestapel: koeien fokken die passen bij verschillende ontwikkelingsrichting- en van bedrijven en bij specifieke omstandigheden, zoals veenweiden; • fokkerij en huisvesting richten op koeien met verbeterde natuurlijke weerstand; • huisvestingssystemen die voldoen aan moderne eisen inzake diergezondheid, dierenwelzijn (o.a. chronische stress), milieu, landschap en arbeidsomstandigheden. Toelichting: de fokkerij is de laatste decennia gericht geweest op een beperkte diversiteit aan koeien met hoge en efficiënte productie, terwijl de ontwikkeling van stallen sinds de ligboxenstal (rond 1970) nagenoeg heeft stilgestaan. In de immunologie bestaat hernieuwde belangstelling voor de natuurlijke weerstand van dieren en hoe die kan worden bevorderd door fokkerij, huisvesting (o.a. beperking van chronische stress), voeding en een optimale hygiëne / infectiedruk. Nieuwe inzichten worden nog weinig toegepast.
6. Benut het groene poldermodel voor de bevordering van duurzaamheid en meerwaarde. Toelichting: dat kan door afspraken te maken met retailers en maatschappelijke organisaties over duurzame productie met meerwaarde. Vraag de retailers bereidheid om een wat hogere prijs te betalen voor duurzame producten met maatschappelijke meerwaarde. De afspraken die grote zuivelcoöperaties recent met NGO’s hebben gemaakt over weidegang, (in één geval) gezonde vetzuren en regenwoudsparende soja zijn een goede eerste stap. Logische volgende stappen zijn samenwerking met de supermarkten en het opnemen van energie en klimaat in de projecten.
7. Organiseer directe communicatie tussen veehouders en consumenten en tussen veehouders en NGO’s. Toelichting: de meeste veehouders communiceren weinig met consumenten over hun producten en productiewijze. De ervaring leert dat directe communicatie wederzijds inspirerend en verhelderend kan werken.
8. Wees transparant naar de consument. Toelichting: zet bijvoorbeeld alleen nog weidende koeien op de verpakking als de melk uitsluitend afkomstig is van koeien die ’s zomers in de wei hebben gelopen. 37
9. Verricht permanent marktonderzoek naar kansen op binnen- en buitenlandse markten voor duurzame zuivel met meerwaarde. Toelichting: preferenties van consumenten kunnen soms snel verschuiven. Zo is het zeer wel denkbaar dat de huidige publieke belangstelling voor het klimaatprobleem zich gaat vertalen in aanvullende wensen t.a.v. zuivelproducten.
Adviezen aan supermarkten 1. Neem medeverantwoordelijkheid voor een duurzame melkveehouderij met meerwaarde. Toelichting: ook de supermarkten hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het uitvoerbaar houden van de spagaat waarin de melkveehouderij en de zuivel zich bevinden. Eerste stap is ruimhartige medewerking aan meerwaarde-initiatieven van zuivelcoöperaties.38 Dat betekent: leg de betrokken producten prominent in de schappen en communiceer daar positief en helder over naar de klant. Maar bij weidegang alleen kan het niet blijven. Maak met de zuivelindustrie ook afspraken over andere thema’s, met name klimaat en tropisch regenwoud. Voor supermarkten die zuivel onder private label verkopen is de volgende logische stap om ook daarin duurzaamheid en meerwaarde in te bouwen. Het is dan zaak om leveranciers daar wat extra voor betalen. Hier liggen ook kansen voor pluriformiteit: meerjarenafspraken met leveranciers maken over zuivel-op-maat.
2. Wees transparant naar de consument inzake duurzaamheid. Toelichting: als op de verpakking weidende koeien staan, moet de consument er op kunnen vertrouwen dat de melk uitsluitend afkomstig is van koeien die ’s zomers in de wei hebben gelopen.
3. Stop met het gebruik van melk als stuntartikel. Toelichting: melk is een product met een grote (directe en indirecte) maatschappelijke meerwaarde. Daarmee stunten staat haaks op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Stunten is des te vreemder omdat veel consumenten in Nederland en Duitsland juist bereid zijn extra te betalen voor zuivel met meerwaarde.
38
Van de zuivelproducten is 11% dagvers. Daarvan viel in 2006 het grootste deel onder private labels van supermarkten. Van de kaas is 55% merkkaas, de rest is private label. Voor de koe in de wei is het dus van groot belang dat de private labels meedoen. Nog belangrijker is het dat ook de kazen meedoen: dat vertegenwoordigt 49% van de melkplas. Het totaal zou dan komen op 60% van de melkplas c.q. de koeien (Bron: Zuivelzicht, oktober 2006 en november 2006). 38
Adviezen aan NGO’s 1. Maak nadere afspraken met de zuivelindustrie. Bijvoorbeeld: a. ook energie/klimaat en tropisch regenwoud in programma’s voor duurzame zuivel opnemen;39 b. naast dagverse zuivel ook kaas opnemen in de programma’s. Toelichting: ook maatschappelijke organisaties zijn er medeverantwoordelijk voor dat de melkveehouderij in Nederland kan blijven, zich duurzaam kan ontwikkelen en haar meerwaarde kan behouden en versterken. Recent hebben twee groepen van NGO’s afspraken gemaakt met de twee grootste zuivelcoöperaties. In één geval gaat het om vetzuren, weidegang en soja / regenwoud, in het andere alleen om weidegang. Daarnaast is een Fonds Weidegang opgericht. Dat zijn hoopgevende eerste stappen, maar energie/klimaat ontbreekt nog als thema. Bovendien beperken de afspraken zich vooralsnog tot dagverse zuivel, waarmee de directe betekenis voor het landschap nog gering is. De betekenis wordt groter als ook kaas gaat meedoen.
2. Maak nadere afspraken met supermarkten over duurzame zuivel met meerwaarde. Bijvoorbeeld: a. supermarkten behandelen zulke zuivel niet als niche, maar als standaard; b. ze geven deze zuivel een prominente plek in de schappen; c. ze betalen er hun leveranciers een meerprijs voor; d. ze bedrijven actieve communicatie naar de klant; e. in ruil verkenen NGO’s, ook in hun ledenbladen, free publicity aan die supermarkten die de grootste stappen zetten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Toelichting: een groot volume is nodig voor een substantieel effect op het landschap. Een meerprijs is nodig om iets te doen aan de spagaat waarin de melkveehouder zich bevindt. Bovendien zijn veel klanten bereid wat meer te betalen. Free publicity kan voor supermarkten goud waard zijn. Daarom is het verstandig deze te reserveren voor de supermarkten die de grootste stappen zetten.
3. Voer internationaal een sterke lobby om: a. in de EU, bij uitbraken van MKZ of andere zeer besmettelijke dierziekten, de afzet van producten van gevaccineerde dieren te garanderen; b. in de WTO non-trade concerns weer op de agenda te krijgen; c. in de WTO voldoende ruimte te houden voor de groene box; d. in de WTO en het GLB de grondslag voor betalingen aan boeren voor groene en blauwe diensten te verruimen. Het moet niet primair gaan om gemaakte kosten en gederfde inkomsten, maar om de waarde van de geleverde dienst, bijvoorbeeld een bepaald landschap of een bepaalde vogelpopulatie.
39
Eén grote zuivelcoöperatie heeft al een begin gemaakt met regenwoudsparende soja. 39
Tenslotte Als de melkveehouderij in Nederland wil blijven, dan zal zij zich moeten richten op duurzame ontwikkeling en op het creëren van meerwaarde, aansluitend bij de veranderende omstandigheden in de samenleving en op de markt. Omgekeerd: wil de samenleving dat de melkveehouderij haar maatschappelijke meerwaarde behoudt, dan zal zij de sector daarbij moeten ondersteunen. Samenwerking is daarbij van doorslaggevend belang.
40
Literatuur Adriaansen-Tennekes, R., J. Bloksma, M.A.S. Huber, T. Baars, J. de Wit & E.W. Baars 2005: Biologische producten en gezondheid. Resultaten melkonderzoek 2005. Louis Bolk Instituut, Driebergen. Benedictus, G., H. Savelkoul, C. de Vries & J. de Wilt 2006: De potenties van natuurlijke weerstand voor het verbeteren van gezondheid van melkvee. Courage, Utrecht. Bergevoet, R.H.M., K.J. van Calker & S.T. Goddijn 2006: Duurzaam concurreren in de Nederlandse melkveehouderij. Rapport 2.06.08, LEI, Den Haag. Berkhout, P., J.F.M. Helming, F.W. van Tongeren, A.J. de Kleijn & C. van Bruchem 2002: Zuivelbeleid zonder melkquotering? Mogelijke gevolgen voor Nederland en de EU. LEI, Den Haag. Boerboom, H. & P.P. Verheggen 2007: De perceptie van de Duitse consument van de melkveehouderij. Motivaction, Amsterdam. Bont, C.J.A.M., K.H.M. van Bommel, W.H. van Everdingen, J.H. Jager & M.J. Voskuilen 2006: Betekenis van subsidie voor de continuïteit van landbouwbedrijven. LEI, Den Haag. Courage (ongedateerd): Cowmunity. Het debat. Sprong naar groter èn beter? Courage, Utrecht. Engwerda, J. 2007: Diermeel ligt sector nog zwaar op de maag. Agrarisch Dagblad 17 maart. Kool, A. & W. van der Weijden 2003: Dairy farming can be more climate friendly. Change 59 / October November. Meester, G. & H.F. Massink 2002: Boeren bij vrijhandel. Ministerie van LNV, Den Haag. Mozaffarian, D. et al. 2006: Trans fatty acids and Cardiovascular Disease. The New England Journal of Medicine 354:1601-13. Osava, M. 2007: Braziliaans-Amerikaanse ethanoldeal toont potentieel biobrandstoffen. Agrarisch Dagblad 16 maart. Rienks, W., C. de Vries, F. Keurentjes, N. Spaans & Ad van Velde 2006: Cowmunity. Zoektocht naar grensverleggende melkveehouderij in Nederland. Stichting Courage, Utrecht. Rougoor, C. & W. van der Weijden 2007: Duurzaamheid: troef of handicap voor de melkveehouderij? Verslag van een studiemiddag op 13 oktober 2006. Stuurgroep Technology Assessment. www.stuurgroepta.nl Steinfeld, H., P. Gerber, T. Wassenaar, V. Castel, M. Rosales & C. de Haan 2006: Livestock’s long shadow – Environmental issues and options. LEAD/FAO, Rome. Stuurgroep Technology Assessment 2004: Advies over gebruik reststoffen in veevoeder. www.stuurgroepta.nl Terwan, P. & A. Guldemond 2002: Grauwe ganzen in de Vechtstreek: naar een breed gedragen aanpak. Verkennende studie naar de perspectieven voor een gezamenlijk beheerplan. CLM Onderzoek en Advies, Culemborg. Van Berkum, S., C.J.A.M. de Bont, J.H. Helming & W. van Everdingen 2006: Europees zuivelbeleid in de komende jaren; wegen naar afschaffing van de melkquotering. LEI, Den Haag. Van Bruchem, C. 2007: De quotering moet weg, waarom eigenlijk? Agrarisch Dagblad 4 april. Van den Pol - van Dasselaar, A., W.J. Corré, H. Hopster, G.C.P.M. van Laarhoven & C.W. Rougoor 2002: Belang van weidegang. PV-PraktijkRapport Rundvee 14. Van der Aar, P. & M. Hakkaart 2007: Is daling veevoerprijs door bio-brandstof reëel? Agrarisch Dagblad 6 april. 41
Van der Bijl, G. 2006: Perspectieven van de melkveehouderij in het westelijk veenweidegebied. Nota van de Directie Regionale Zaken van het Ministerie van LNV, Den Haag. Van der Schans, F., N. Oerlemans & E. van Well 2006: Nulmeting Koe & Wij. CLM Onderzoek en Advies, Utrecht. Van der Weijden, W.J., H.F.J. Savelkoul., K.J. Hin & J. de Wilt 2004: Dierziektebeleid spot met Darwin. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 129 (18): 602-05. Van der Weijden, W., R. Leewis & P. Bol 2007: Biological Globalisation – Bio-invasions and their impacts on nature, the economy and public health. KNNV Publishing, Utrecht. Van Kasteren, J. & C. de Vries 2006: Kleurrijke melk. Een essay. Stichting Courage, Utrecht. Van Waart, P. & M. Lampert 2003: Landbouw en voedselproductie: Inzicht in beleving van burgers. InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster, Den Haag. Veerman, C. 2006: Landbouw verbindend voor Europa? (geen uitgever en plaats vermeld). Verheggen, P.P., H. Boerboom & C. Gomes 2007: Welke perceptie heeft de Nederlandse consument van de melkveehouderij? Motivaction, Amsterdam. Veerman, C. 2006: Landbouw verbindend voor Europa? Van vrijheid in gebondenheid naar vrijheid in verbondenheid. Essay. Ministerie van LNV, Den Haag. Visbeen, F. & A. Guldemond 2006: Rem nodig op verganzing van boerenlandschap. Agrarisch Dagblad 1 september. Vogelzang, T. e.a. 2004: Verkenning van het drielagenmodel voor de Nederlandse landbouw. LEI, Den Haag. Zonderland, J.J. & J. Enting 2006: Varkenshouderij in Brazilië – Sterke integraties en stevige merken. Animal Sciences Group, Wageningen UR, Lelystad.
42
Bijlage 1: Maatschappelijke en ecologische duurzaamheid van de melkveehouderij in concurrerende landen t.o.v. Nederland Nederland
Duitsland2
Wisconsin
Texas
NieuwZeeland
Duurzaamheidsonderwerp Extern sociaal -Voedselkwaliteit -Dierenwelzijn -Diergezondheid -Gebruik van GMO -Industrialisatiegraad -Arbeidsomstandigheden
0 0 0 0 0 0
0 0 0
0 0 0 0
0 --0 --
0 0 + 0
Ecologie -Eutrofiëring -Grondwaterkwaliteit -Ammoniak emissie -Ecotoxiciteit -Energie gebruik/klimaat -Bodemerosie -Ontbossing
0 0 0 0 0 0 0
+ + 0 0 0 +
0 0 0 +
+ + + + 0 ++
Regio
1
2
+ 0
-
+ + + 0 0
++ betekent dat het betreffende land beduidend beter scoort op het onderwerp voor duurzaamheid in ergelijking met Nederland; + betekent beter; 0 betekent vergelijkbaar; - betekent minder en -- betekent beduidend minder. In twee cellen is een opsplitsing gemaakt naar West en Oost Duitsland (links en rechts respectievelijk).
Bron: Bergevoet e.a. 2006.
43
Bijlage 2: De bevolkingsgroepen die Motivaction onderscheidt en hun omvang Motivaction hanteert in haar onderzoek een achttal consistente sociale milieus met overeenkomstige waarden en normen. Deze milieus zijn gebaseerd op basis van persoonlijke opvattingen, waarden en normen die aan de levensstijl van mensen ten grondslag liggen. De verschillende milieus worden ingedeeld aan de hand van drie waardenoriëntaties: • Een traditionele waardenoriëntatie die zich kenmerkt door de waarde ‘behouden’. • Een moderne waarden oriëntatie die zicht kenmerkt door de waarden ‘bezitten’ en ‘verwennen’. • Een postmoderne waardenoriëntatie die zich kenmerkt door de waarden ‘ontplooien’ en ‘beleven’. Deze drie oriëntaties zijn schematisch weergegeven op de horizontale as. Op de verticale as staat de sociaaleconomische staties.
Hoog
Kosmopolieten 10% 1,3 mln
Nieuwe conservatieven 8%
Post materialisten 10%
1 mln
Opwaarts mobielen 13% Moderne burgerij 22%
Midden
Traditionele burgerij 18% 2,3 mln
waarden
2,8 mln
Postmoderne hedonisten 10% 1,3 mln
Gemaksgeori ënteerden 9% 1,2 mln
100%=12,9 miljoen Nederlanders van 15 tot 80 jaar
Laag
status
1,7 mln
1,3 mln
Traditioneel Behouden
Modern Bezitten
Postmodern Verwennen
Ontplooien
Beleven
Zo worden de volgende milieus onderscheiden: • Traditionele burgerij: De moralistische, plichtsgetrouwe en op status-quo gerichte burgerij die vasthoudt aan tradities en materiële bezittingen. • Gemaksgeoriënteerden: de impulsieve en passieve consument die in de eerste plaats streeft naar een onbezorgd, plezierig en comfortabel leven. • Postmaterialisten: De maatschappijkritische idealisten die zichzelf willen ontplooien, stelling nemen tegen sociaal onrecht en opkomen voor het milieu. • Nieuwe conservatieven: De liberaal-conservatieve maatschappelijke bovenlaag die alle ruimte wil geven aan technologische ontwikkeling, maar zich verzet tegen sociale en culturele vernieuwing. • Moderne burgerij: zoekt balans tussen traditie en vernieuwing, conformistisch, statusgevoelig. • Kosmopolieten: kernwaarde is het integreren van materiële en immateriële waarden. • Opwaarts mobielen: carrièregericht, individualistisch en statusgevoelig. • Postmoderne hedonisten: kernwaarden zijn vrijheid, experiment en vernieuwing.
44
Bijlage 3: Scores van weidegang op diverse duurzaamheidscriteria Tabel B3 geeft de duurzaamheidseffecten van beweiding ten opzichte van opstallen weer.
Tabel B3. Scores van beweiding t.o.v. opstallen op verschillende criteria vanuit de invalshoeken maatschappij, dier, milieu en economie (+ = beweiding scoort beter en - = beweiding scoort slechter). (Gebaseerd op: Van den Pol e.a. [2002] en recent expert judgement CLM Onderzoek en Advies). Weiden t.o.v. opstallen1) Natuurlijk gedrag koeien + Diergezondheid + Grasopbrengst en –benutting + CO2-emissie2) Lachgasemissie + Methaanemissie3) +/Broeikasgassen totaal4) Ammoniakemissie + 0 Nitraat- en fosfaatemissie5) Arbeid + Economie + Imago + Landschap + 1)
Waarbij kuilgras op stal wordt gevoerd. Bij opstallen neemt het machinegebruik sterk toe, alsmede het krachtvoergebruik, en daarmee de directe resp. indirecte CO2-emissie. Op de meeste grondsoorten is dat effect sterker dan de vermindering van de lachgasemissies uit urineplekken. 3) Dit verschil tussen beweiden en opstallen verdwijnt als er een biogasinstallatie op het bedrijf aanwezig is. Opstallen geeft relatief veel methaanemissie, omdat er meer mest in de opslag zit. Door een biogasinstallatie wordt de emissie uit de opslag sterk verminderd. Als de warmte kan worden benut, wordt bovendien CO2-emissie door gebruik van fossiele brandstof vermeden. Niet duidelijk is het effect op de emissie van lachgas. 4) Dit is de (gewogen) balans van CO2-, lachgas- en methaanemissies. Op zand- en kleigrond valt de balans licht uit in het voordeel van beweiden. Alleen op een deel van de veengronden (namelijk met de grondwatertrap II-III) is de extra lachgas-emissie zo sterk dat de balans uitvalt in het voordeel van opstallen. 5) Het mestbeleid is hier limiterend. Er zijn aparte normen voor beweiding en opstallen. Deze worden stapsgewijs aangescherpt, zodanig dat in de toekomst het milieueffect van beide systemen gelijk is. Er van uitgaande dat de milieuruimte door de veehouders wordt opgevuld, zal het netto-effect van beweiding dus hetzelfde zijn als dat van opstallen. 2)
Beweiding binnen de mestwetgeving Binnen de regels voor aanwending van dierlijke mest wordt een lagere werkingscoëfficiënt gehanteerd voor mest van dieren die worden beweid dan voor mest van opgestalde dieren. De aanwendingsruimte voor dierlijke mest is hierdoor hoger voor bedrijven die beweiden. In de periode tot 2009 wordt dit verschil in werkingscoëfficiënt tussen beweiders en opstallers steeds kleiner. Daarnaast gelden voor bedrijven met weidende koeien steeds lagere stikstofbemestingsnormen voor dierlijke mest en kunstmest samen dan op bedrijven waar de dieren permanent op stal staan. Voor bedrijven met zandgronden zijn deze verschillen het grootst. Deze twee ontwikkelingen zorgen in de periode tot 2009 op zandgronden voor een negatieve prikkel om koeien te weiden. Bij de besluitvorming over het al dan niet verlengen van de derogatie na 2009 wordt de optie om eenzelfde (hoge) werkingscoëfficiënt voor beweiders en opstallers te hanteren als ‘uitruilmogelijkheid’ gezien. Bij een gelijkblijvend verschil in bemestingsnormen voor bedrijven die weiden dan wel opstallen, zal dit een sterkere negatieve prikkel voor beweiding vormen. 45
Nagegaan moet worden hoe deze negatieve prikkel kan worden vermeden, met behoud van de milieudoelstelling. Het meest logische is om bij gelijke werkingscoefficienten voor dierlijke mest ook gelijke bemestingsnormen voor dierlijke mest en kunstmest samen te hanteren.
46
Bijlage 4:
Taak en samenstelling Stuurgroep Technology Assessment
Het werk van de Stuurgroep Technology Assessment draagt bij aan het kennisbeleid van het Ministerie van LNV door: 1. verkenning van gevolgen van technologische ontwikkelingen en afwegingen van alternatieven en/of; 2. het verkennen van mogelijke technologische bijdragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen relevant voor het LNV-beleidsterrein en/of; 3. het onderkennen en expliciteren van normen en waarden die in het geding kunnen zijn bij bepaalde ontwikkelingen alsook verschillen daarin tussen verschillende groeperingen in de samenleving. De volgende personen maken, allen op persoonlijke titel, deel uit van de stuurgroep: • Dhr. drs. W.J. (Wouter) van der Weijden, voorzitter (Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu) • Mw. ir. G. (Ger) Roebeling (Women in Europe for a Common Future (WECF)) • Dhr. prof.dr.ir. J.L.A. (Leo) Jansen (emeritus hoogleraar Milieutechniek TU Delft) • Dhr. P. (Peter) Blom, penningmeester (Triodos Bank) • Dhr. E.J. (Evert-Jan) Aalpoel (melkveehouder) • Mw. dr. A.M.C. (Anne) Loeber) (onderzoeker en universitair docent UvA) • Dhr. prof.dr. J.G.A.J. (Jo) Hautvast (emeritus hoogleraar Voeding Wageningen Universiteit)
Adresgegevens Stuurgroep Technology Assessment t.a.v. Carin Rougoor p/a CLM Postbus 62 4100 AB Culemborg T: 0345 47 07 69 E:
[email protected] I: www.stuurgroepta.nl
47