Jaargang 15, nummer 5
oktober 1998
VERENIGING VOOR STERRENKUNDE MIDDEN-LIMBURG NR.96
Artist impression van de inslag van een asteroide op Aarde. Een dergelijke inslag zou een albedo 1 “nucleaire winter” kunnen veroorzaken
Colofon
Voorwoord
ALBEDO is een populair wetenschappelijk tijdschrift over sterrenkunde, weerkunde, natuurkunde, ruimtevaart en ruimteonderzoek. Albedo wordt uitgegeven door de Vereniging voor Sterrenkunde Midden Limburg. Het blad verschijnt zeer onregelmatig. Er wordt gestreefd naar 6 nummers per jaar.
Hoi,
REDACTIE Huub Scheenen, hoofdredacteur, Johan Wevers, Ron van der Goor. REDACTIE-ADRES Henri Hermanslaan 161, 6162 GE Geleen. tel. 046-4754235 Email:
[email protected] LAY-OUT EN DRUK De artikelen voor de Albedo worden gemaakt met de meest onmogelijke teks tverwerkers. De uiteindelijke vormgeving geschiedt met Microsoft Publisher en Microsoft Word. De afbeeldingen worden ingescand met een Mustek Paragon 1200SP, uiteraard volledig TWAINcompatibel. De bewerking van de afbeeldingen gebeurt met PhotoImpact ! en CorelDraw. Het kostbare origineel van de ALBEDO wordt uitgeprint met een Hewlett Packard Laserjet 5L. Voor de vermenigvuldiging wordt ieder geschikt kopieerapparaat gebruikt zolang het maar gratis is. ABONNEMENTEN Bij het lidmaatschap van de V.S.M.L. is de ALBEDO inbegrepen. Losse abonnementen zijn niet mogelijk. Alleen zij die lid zijn van de V.S.M.L. hebben recht op de ALBEDO. DISTRIBUTIE De ALBEDO wordt onder strenge bewaking naar het verenigingslokaal aan de Oude Keulsebaan gebracht. Alleen hier is de ALBEDO verkrijgbaar. De oplage is aangepast aan de behoefte. Voor bijbestellingen kunt u contact opnemen met de redactie.
De vakantie was meer dan oké alhoewel het aantal heldere nachten wel enigszins is tegen gevallen. Nu ja, het was warm en zonnig en dat maakt veel goed. Ik had, vol goede moed, een heel pakket leesvoer meegenomen. Vast van plan om tijdens de vakantie veel te vertalen voor de Albedo. Gelezen heb ik veel maar vertaald en bewerkt dus helemaal niets ! Vandaar dat de geplande verschijningsdatum van 21 september is verplaatst naar 5 oktober. Ondanks dat ik de lettergrootte met één puntje heb verkleind om wat minder wit en een betere vulling te krijgen is ook dit nummer weer dik genoeg geworden. Nog even wat rechtzetten: bij het artikel over dat vallende blaadje is de naam van Rutger Vogel weggevallen. Hij maakte dit artikel geschikt voor publicatie in de Albedo. (Dit ondanks een virusplaag op de servers van de Universiteit van Wageningen.)
Huub Scheenen
Inhoudsopgave
Pagina Artikel 2 3 4
Colofon, Van de redactie, Inhoudsopgave Agenda, Van de Vereniging Aardmagnetish veld verandert mee met de Aarde. Wouter Geraedts. Vooraankondiging: 25 jaar Zenit. 5 Hubble II, groter, beter en verder. Een tweede artikel over de NGST, de beoogde opvolger van de Hubble telescoop. Bewerking Johan Wevers. 8 Tien vragen over….. Deze keer beantwoordt Kerstin Werner tien vragen over inslagen. 11 remt vallend blad lengte van de dag? Bewerking Rutger Vogel. 12 Met een kosmische truc terug naar nul. Wouter Geraedts. 14 In de Kijker…. De Zon. Paul Smeets. 16 De Sterrenhemel in oktober en november.
albedo 2
Agenda
26 januari 1998 Hoe komt het weerbericht tot stand. Lezing door dhr. G.W.Th.M. de Bont. 16 Februari 1998 Jaarvergadering 6 & 7 maart 1998 Landelijke Sterrenkijkdagen. 9 maart 1998 Lezing door Drs. F.J. Molster Planeten bij andere sterren en planeetvormin g. 6 april 1998 Huub Scheenen vertelt u iets over de gaande en afgelopen Marsmissies. 18 mei 1998 Prof. Dr. H.J. Lamers: Infraroodsterrenkunde met de ISOsatelliet. 8 juni 1998 Ron van der Goor praat u bij over Neutronensterren. 19 juni 1998 Praktische Sterrenkunde. De eerste avond volledig gericht op waarnemen en wat daar allemaal bij komt kijken.
Van de Vereniging
2 november 1998 Wie het kleine niet eert….. (quarks, leptonen). Prof. P.J.G. Mulders vertelt. 13 november 1998 Dze Vrijdag de tweede avond Praktische Sterrenkunde. Eén onderwerp is al bekend: Kerstin Werner vertelt ons alles wat we moeten weten over de Meteorenregen die ons te wachten staat als de Leoniden ons een week later bereiken. Over het tweede onderwerp wordt nog nagedacht maar het zit er dik in dat we de wintersterrenbeelden behandelen. 28 november 1998 Open dag 7 december 1998 Het heeft waarschijnlijk niet veel met sterrenkunde te maken (?) maar Drs. G. M. Hulspas houdt een lezing over 50 jaar UFO’s. Alle lezingen beginnen om 20.00 uur. Dit programma kan nog veranderen, we zijn van plan een aantal extra lezinkjes door de eigen leden in te plannen.
8 augustus 1998 Barbecue ter gelegenheid van de Perseïden. Het komt wat ongunstig uit omdat het maximum midden in de week valt. 11 en 12 augustus 1998 Maximum der Perseïden. Bij helder weer is het clubgebouw geopend.
We hebben de Perseïden inmiddels achter de rug. De barbecue was goed en overvloedig. Minder was het met de meteoren later in de week. Naar verluidt zijn er bitter weinig meteoren aan het Roermondse zwerk verschenen. Er wordt flink gepubliceerd over de aanstaande Leoniden-zwerm. Het schijnt dit jaar waanzinnig spectaculair te worden: als dat maar niet gaat tegenvallen. Nou ja, als het maar een heldere winter wordt: de grote VSML-kijker staat eindelijk bruikbaar op zijn stekkie. Er zal nog wat geruzied moeten worden met de scouting want die gebruiken de behuizing inmiddels als schietschijf voor hun windbuksen. Maar daar weet Miriam hopelijk raad op: ze is geslaagd voor haar rechtenstudie (of hoe je dat dan ook noemt) en die weet natuurlijk hele leuke middeltjes om de scouts eens goed met de neus op de feiten te drukken :)) Ach, als het 11 augustus 1999 maar goed weer is. De laatste zonsverduistering van de eeuw en voor ons de laatste kans om dicht in de buurt een volledige zonsverduistering waar te nemen. In het Zweeds schijnt dat trouwens een “solförmörlkölse” te heten. Het is maar dat U het weet. (de Russische, Letse, Deense, Noorse, Zuid-Afrikaanse, Poolse, Japanse, Koreaanse, Baskische en Catalaanse vertaling zijn ook voor de liefhebber beschikbaar.) Nu nog proberen om in het hoogseizoen één dag verlof los te peuteren: had ik maar een echt vak geleerd. Kuuke.
21 september 1998 Lezing verzorgd door Drs. J.P. Loonen getiteld “De nieuwe sterrenkunde (de hemel in gamma, röntgen, etc.) 5 oktober 1998 Najaarsvergadering 14 oktober 1998 Gedurende de maand september heeft de VSML een kleine expositie verzorgd in de bibliotheek van Herkenbosch. Vanavond om 19.30 wordt deze expositie met een publiekslezing afgesloten.
albedo 3
Aardmagnetisch veld verandert mee met de aardbaan Het aardmagnetisch veld is niet constant. De periode waarin metingen worden verricht, is nog veel te kort om daaruit wetmatigheden te kunnen afleiden. Geologen tonen echter al sinds het begin van deze eeuw interesse in dit fenomeen, en hebben op basis van geologische gegevens hypotheses opgesteld over de fluctuaties. Het meeste succes hebben ze gehad met de ontdekking van de (geologisch gezien) betrekkelijk vaak optredende ompolingen van het aardmagnetisch veld, een verschijnsel dat hen vervolgens in staat stelt om de ouderdom van bepaalde gesteenten aan dergelijke omkeringen te relateren. Ook is in het verleden gesuggereerd, op basis van de sedimenten in een boorkern uit de bodem van de Stille Oceaan, dat de fluctuaties in de intensiteit van het aardmagnetisch veld gerelateerd zijn aan de aardbaan: er bleek namelijk net zo’n cyclus van circa 41.000 jaar in voor te komen als in de fluctuatie van de hoek van de aardas met de ecliptica. Deze laatste zou consequenties hebben voor de massabeweging in de voornamelijk uit ijzer bestaande aardkern, en daarmee op de werking van de aarde als dynamo. Latere berekeningen gaven echter aan dat deze factor te klein was om de vastgestelde verschillen in de dynamowerking (en daarmee de fluctuaties in het aardmagnetisch veld) te bewerkstelligen. Nieuwe gegevens (spectraalanalyses van boorkernen uit het noorden van de Atlantische Oceaan) hebben de “oude” theorie nieuw leven ingeblazen. Een groep Amerikaanse en Franse onderzoekers heeft namelijk vastgesteld dat deze sedimenten significante fluctuaties van het aardmagnetisch veld weerspiegelen met twee op elkaar gesuperponeerde cycli: een van 41.000 jaar en een van ca. 100.000 jaar. Die laatste cyclus is, evenals de eerste, bekend als een belangrijke parameter met betrekking tot de aardbaan: het gaat daarbij namelijk om een cyclische verandering in de excentriciteit van de baan. Nu twee parameters zijn gevonden die beide nauw samenhangen met de aardbaan, is een relatie moeilijk te ontkennen. Daarbij moet worden opgemerkt
dat de excentriciteit van de aardbaan gevolgen heeft voor het klimaat, en dat het deze veranderingen in het klimaat zijn die tot uiting komen in de samenstelling van de sedimenten en daarmee in sommige van hun magnetische eigenschappen. De sedimenten dragen dus alleen maar indirect de sporen van de cycli in de excentriciteit met zich mee. De veranderingen in de stand van de aardas ten opzichte van de ecliptica, daarentegen, hebben een directe weerslag op de magnetische eigenschappen van de sedimenten.
jaar De Koepel en Zenit * Dr. Richard West - ESO en VLTA & ESO en Public Relations * Prof.dr. Ed van den Heuvel - Onderzoeksschool NOVA * Heather Couper - Wetenschap op TV en gebruik van nieuwe media * Lunch met muziek * Interview met astronoom of wetenschapsvoorlichter in de USA.
Wouter Geraedts Bron: A.J. van Loon in NRC Handelsblad, zaterdag 8 augustus 1998 Aan het einde van dit jaar is het 25 jaar geleden dat Stichting "De Koepel"
vooraankondiging *** 25 JAAR ZENIT ***
* Dr. G.J. van Oldenborgh - El Nino als fenomeen in de weerkunde, klimaat en/of Dr. G.J.H. Burgers en voorlichting * Forumdiscussie en dialoog met de zaal, o.l.v. Hein Meijers. Het forum bestaat uit eerdere sprekers, aangevuld met enkele anderen die actief zijn in de wetenschapsvoorlichting. * Receptie na afloop
werd opgericht en deze begon met het uitgeven van het tijdschrift ZENIT. Redactie en uitgever willen dit vieren met een symposium over voorlichting over sterrenkunde, weerkunde en ruimtevaart. Welkom is iedereen die hier in Nederland actief mee bezig is of er zich bij betrokken voelt: wetenschappers, studenten, voorlichters, journalisten, programmamakers en amateurastronomen. COMMUNICATIE OVER STERRENKUNDE, WEERKUNDE EN RUIMTEVAART NU EN IN DE TOEKOMST Het symposium vindt plaats op zaterdag 21 november 1998, van 10 tot 17 uur in de Witte Zaal van Transitorium 1, Universiteit Utrecht, De Uithof. Deelnamekosten: Fl. 50,-; studenten Fl. 25,-. Programma (onder voorbehoud): * Prof.dr. W. de Graaff - Welkom en opening * Prof.dr. C. de Jager - Terugblik op 25
albedo 4
Uitgebreide informatie volgt later dit jaar in ZENIT, en wordt toegestuurd aan alle instituten en overige relevante instellingen. Informatie en aanmelding: Stichting "De Koepel", Zonnenburg 2, 3512 NL Utrecht. Tel: 030-2311360. Fax: 030-2342852. E-mail:
[email protected] WWW: http://www.astro.uu.nl/ ~wwwzenit/symposium.html
Hubble II - groter, beter en verder
Hoe ontstaan sterrenstelsels? Hoe zag het heelal eruit vlak na de Big Bang? Op deze vragen moet de opvolger van de Hubble Space Telescope het antwoord dichterbij brengen, door dieper in het heelal en verder in het verleden te kijken naar de vorming van sterrenstelsels. 2008. De Next Generation Space Telescope ziet het ontstaan van de eerste sterrenstelsels. Een uitvouwbare spiegel en een bijzondere parkeerplaats maken dat mogelijk. De telescoop gaat na lancering open als een bloem. De bladeren vormen een ruim acht meter grote kelk van spiegels. De licht gekromde bloemkelk is de lens waarmee de Next Generation Space Telescope de ruimte inkijkt. Hij waart nu nog rond in het brein van de ontwerpers, maar moet al binnen tien jaar operationeel zijn. We krijgen een steeds beter beeld van het heelal. De Hubble Space Telescope is buitengewoon succesvol en ook nieuwe telescopen op de grond leveren, door gebruik van nieuwe technieken als adaptieve optica en interferometrie, steeds gedetailleerdere foto's. Toch zijn de mogelijkheden van Hubble beperkt en verstoort de atmosfeer waarnemingen vanaf het aardoppervlak. Tijd dus voor een opvolger: de Next Generation Space Telescope (NGST), een grote infraroodtelescoop die ver buiten de dam pkring wordt gestationeerd. Voor de enorme spiegel van de NGST zijn nieuwe technieken nodig. Massief glas, zoals gebruikt in de Hubble, is geen optie. Zelfs als er een raket zou zijn die het gewicht van een acht-meter spiegel kan tillen - en die is er niet - dan nog zou het miljarden dollars kosten om een dergelijke spiegel te bouwen en te lanceren. In de huidige plannen voor de NGST overweegt men het gebruik van uitklapbare structuren die van lichte materialen zijn vervaardigd. De Amerikaanse industrie heeft hiermee al veel ervaring opgedaan binnen het Star Wars programma. Via de industriële partners Ball Research, TRW en Lockheed Martin is deze technologie nu ook beschikbaar voor de NGST. In het tech-
nisch zeer geavanceerde concept vouwt de hoofdspiegel, met een doorsnede van acht meter, na lancering uit als een bloem. De zes of acht ``bloembladen'' zullen bestaan uit lichtgewicht panelen waarop een dunne, spiegelende metaallaag is aangebracht. Het oppervlak van de spiegel kan na lancering worden bijgesteld om een scherp beeld te krijgen. De problemen met een fout geslepen hoofdspiegel zoals bij de Hubble Space Telescope (HST) zullen zich hier dus niet kunnen herhalen. Lagrange De ideale plaats voor een infrarood telescoop ligt buiten de dampkring van de Aarde en buiten de storende invloed van zonlicht. Een ruime baan om de Zon is dan een optie maar ook het parkeren in een zogenaamd Lagrange punt behoort tot de mogelijkheden. Alhoewel een ruime elliptische baan om de Zon het voordeel heeft dat van tijd tot tijd waarnemingen buiten het interplanetaire stof kunnen worden gedaan, is het grote nadeel dat de communicatie met de satelliet op dergelijke afstanden moeizaam verloopt. Momenteel wordt daarom voor plaatsing van de NGST alleen nog het zogenaamde L2-Lagrangepunt overwogen, met ruim anderhalf miljoen kilometer viermaal zover van de Aarde verwijderd dan de Maan. Dit L2-Lagrangepunt bevindt zich op één lijn met de Aarde en de Zon. Genoemd naar de bedenker, de 18eeeuwse Franse wiskundige Lagrange, is zo'n Lagrange punt een stabiele configuratie van drie lichamen ten opzichte van elkaar - in dit geval Zon, Aarde en NGST. Het evenwicht van zwaartekracht en baanbeweging houdt daar de telescoop op zijn plaats. Ondanks zijn veel grotere omvang zal de NGST minder wegen dan zijn voorganger. Het lanceerbare gewicht bedraagt naar schatting 2260 kg, veel minder dan de 9000 kg van de HST. De HST is in 1990 door een space shuttle in een lage baan om de Aarde geplaatst, op zo'n 500 km hoogte. Het L2Lagrangepunt kan niet met de space shuttle worden bereikt, maar de Amerikaanse Atlas-II-AS raket heeft met de 2260kg van de NGST geen grote problemen. Ook de zwaardere Europese Ariane-5 raket lijkt heel geschikt. Overi-
albedo 5
gens is er in de omgeving van het L2punt voldoende parkeerruimte. Hoewel er een vrij groot aantal toekomstige wetenschappelijke experimenten (MAP, NGXO, Planck, FIRST, SIM GAIA/IRSI) wordt ontworpen voor plaatsing in het L2 punt, zijn er nu nog geen civiele satellieten geplaatst. Voor overbevolking van L2 hoeven we voorlopig niet baang te zijn. De enige verstoring in de baan van de NGST is een zwakke, constante stralingsdruk van de Zon. De satelliet moet dus af en toe worden bijgestuurd om op zijn plaats te blijven. Er bestaan daarvoor geavanceerde elektrische motoren die hun energie ontlenen aan aan de zonnepanelenen bekend staan als xenon stationary plasma thrusters. Hoewel deze op zichzelf geschikt zijn om de satelliet op zijn plaats te houden, zijn er voor de manouvres om de NGST in het L2-punt af te leveren al klassieke hydrazine raketten gepland. Diezelfde motoren kunnen ook gebruikt worden om de NGST op zijn plek te houden - van elektrische motoren is dus afgezien. Zonnescherm Moderne infrarooddetectoren zijn uiterst gevoelig. De eigen warmtestraling van de telescoop is zelfs al bij betrekkelijk korte infraroodgolflengten een ernstig probleem. De telescoop moet dus zo koud mogelijk blijven. Een groot schild, met een doorsnede van ongeveer 25 meter, beschermt de NGST tegen de zonnehitte. Op het L2-Lagrangepunt van de Aarde-Zon combinatie staan zowel Zon, Aarde en Maan achter het zonneschild van de satelliet. Door de lage temperatuur in de ruimte daalt de temperatuur van de telescoop zelf tot ongeveer -240 graden C en geeft hij zelf dus bijna geen straling af. Nadat de satelliet op een astronomische bron is gericht kan hij er zonder moeite dagenlang naaar kijken. In de koude schaduw van het zonneschild lijkt het bijna of de tijd is blijven stilstaan. Net als de beroemde IRAS satelliet in 1983 zal de NGST zo ontsnappen aan de invloed van de Aarde en daardoor een revolutie in de astronomie teweegbrengen die nog veel groter zal zijn dan die van de HST. Een nieuw golflengtegebied wordt opengelegd met een telescoop die qua grootte vergelijkbaar is met de grootste telescopen op de grond. De fase in de geschie-
gegevens aandragen voor de meeste aandachtsgebieden in de sterrenkunde. Fundamentele bijdragen zijn te verwachten op het gebied van de vorming en evolutie van sterrenstelsels,sterren en planeten. De NGST zal bijzonder belangrijk zijn voor de studie van het heelal gedurende haar vormingsperiode, de eerste een tot drie miljard jaar na de oerknal. Zouden we dit project aan de Amerikanen overlaten, dan belandt de Europese sterrenkunde op het tweede plan''.
denis van het heelal waarin alle objecten die we zo goed kennen (sterrenstelsels, clusters van sterrenstelsels) zijn gevormd wordt zo waarneembaar. Een nieuw programma begint altijd met een haalbaarheidsstudie. NGST lijkt technisch haalbaar, maar de technologie van het uitvouwen en nauwkeurig bijstellen van de optische componenten moet nog nader worden gedemonstreerd. In het tijdschema van de NGST is voor verificatie van de nieuwe technologie tijd ingeruimd tot het einde van 2002. Dan moet de feitelijke bouw van de satelliet beginnen, wil het apparaat in 2007 klaar zijn voor de lancering. Een aantal aspecten zal worden uitgewerkt op sterrenwachten en in het laboratorium en een tweetal schaalmodellen zal met de space shuttle worden gelanceerd. De ontwerpers moeten veel aandacht besteden aan het laten functioneren van lagers en smeermiddelen bij extreem lage temperaturen. Het NGST concept leunt immers zwaar op uitvouwbare constructies die naderhand nog af en toe kunnen worden bijgesteld en omvat dus relatief veel bewegende delen. De NASA heeft dit project inmiddels ondergebracht in haar “Origins''programma en gedetailleerde voorstudies liggen al op tafel. In 1998 heeft het Amerikaanse congres 170 miljoen dollar toegekend aan dit programma en ook op langere termijn zijn de vooruitzichten goed. Het succes van de Hubble heeft hieraan zeker een belangrijke bijdrage geleverd. Samenwerking De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA heeft haar Europese zusterorganisatie ESA uitgenodigd om mee te werken aan het ontwerp voor de NGST. Momenteel hebben wetenschappers in de bij ESA aangesloten landen via een overeenkomst met NASA toegang tot de Hubble ruimtetelescoop. Deze samenwerking omvat ook een belangrijke technologische component. Zo fabriceerde de Europese industrie de zonnepanelen van de HST en heeft ESA een van de wetenschappelijke instrumenten geleverd. Het ligt dus voor de hand dat de
Figuurtekst: Waar het allemaal om begonnen is: Een simulatie van NGST waarnemingen laat het verschil zien tussen afbeeldingen met een oplossend vermogen van 0,6 boogseconden (boven) en 0,06 boogseconden (onder). De bovenste afbeelding is vergelijkbaar met de prestaties van de Very Large Telescope zonder gebruikmaking van interferometrie; de NGST zou een oplossend vermogen van de onderste afbeelding moeten kunnen halen. De getallen in de foto geven de roodverschuiving
samenwerking tussen ESA en NASA zal worden voortgezet in het nieuwe ruimtetelescoop programma. ESA kampt echter met afnemende budgetten en tekorten op bestaande activiteiten, onder andere veroorzaakt door de explosie van de eerste Ariane-5 raket op 4 juni 1996 en het verlies daarbij van de wetenschappelijke Cluster-missie. Niettemin heeft ESA nu besloten om actief deel te nemen in de studie van een aantal belangrijke aspecten van het NGST concept, met de bedoeling om tot een zichtbare maar niet onrealistisch kostbare deelname te komen. Het belang van Europese deelname blijkt duidelijk uit de woorden van de Leidse hoogleraar extragalactische sterrenkunde, George Miley, vorig jaar geeerd met de prestigieuze Koninklijke/ Shell Oevreprijs: “Het zou een tragedie zijn voor de Europese wetenschap en cultuur als de mogelijkheid om in dit opwindende avontuur deel te nemen gemist zou worden. De NGST zal gedurende minstens tien jaar de belangrijkste
albedo 6
Auteur: Jan Koorndreef (53) is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de afdeling sterrenkunde van de Groningse universiteit. Hij is in 1976 gepromoveerd op de interpretatie van de data van de Nederlandse ANS infrarood satelliet. Ook deed hij onderzoek met infraroodapparatuur op de Europese sterrenwacht in Chili. Op dit moment werkt hij aan de data van de ISO satelliet en de HST. NGST op internet: ESA: http://astro.estec.esa.nl/NGST/ NASA: http://ngst.gsfc.nasa.gov/ ESO: http://ecf.hq.eso.org/ngst/ngst. html Intermezzo 1: Verder terug dan Hubble Hubble’s blik in ruimte en tijd is beperkt. Dat heeft te maken met de golflengten die de HST kan waarnemen. Ver verwijderde objecten hebben het licht zoals we dat nu zien reeds lang geleden uitgezonden. Bovendien, hoe verder een object in het uitdijende heelal van ons verwijderd is, hoe sneller het van ons af beweegt en dus hoe verder de uitgezonden lichtgolven uit elkaar getrokken worden. De straling van ver verwijderde objecten is oud en uitgerekt: langgolvig, verschoven naar infrarode golflengten. Hubble is niet gebouwd voor infrarode straling. Gedetailleerde informatie over verafgelegen objecten kan de HST dus niet leveren. De eerste sterren ontstonden waarschijnlijk toen het heelal ongeveer eentiende van zijn huidige leeftijd had. Deze eerste sterren straalden veel zichtbaar
licht uit, voroal aan de blauwe kant van het spectrum. Door de expansie van het heelal zien we dit licht sterk naar het infrarood verschoven. Omdat de golflengte van de elektromagnetische straling van invloed is op de beeldscherpte van de telescoop en de infrarode golven een enkele malen grotere golflengte hebben dan zichtbaar licht, moet een telescoop voor infrarode straling veel groter zijn dan de HST. Waar de HST het moet doen met een hoofdspiegel met een diameter van 2,4 meter, moet een infrar o o d t e l e s c o o p e e n spiegel van 8 meter hebben. Intermezzo 2: Vier ontwerpen De diverse partners in het NGST project hebben ieder hun eigen ideeën gepresenteerd. Waarschijnlijk zal de uiteindelijke NGST elementen uit alle vier de ontwerpen hebben. 1. Het lichtgewicht telescoopontwerp van het Goddard Space Flight Center heeft een primaire spiegel die uit acht uitvouwbare elementen bestaat. Het wordt in het L2-Lagrangepunt gestationeerd. Het hitteschild beschermt de satelliet tegen de zonnewarmte. 2. De primaire spiegel van het TRW ontwerp is uitklapbaar. Tijdens de lancering liggen de zes spiegels op elkaar gestapeld. Eenmaal in het L2 punt gearriveerd draaien en schuiven de spiegels naar buiten. Ook in dit ontwerp beschermt een uitvouwbaar schild de satelliet tegen opwarming. 3. Het ontwerp van Ball Aerospace lijkt op dat van TRW en GSFC, met een acht meter grote spiegel en een groot zonneschild. De uitvouwbare spiegel bestaat echter uit maar drie delen:een langwerpig gedeelte van ongeveer 4 bij 8 meter, met daaraan twee scharnierende delen die na het uitvouwen de cirkel completeren. 4. Het ontwerp van Lockheed-Martin wijkt op veel punten af van de andere drie. De spiegel bestaat uit één stuk en heeft een diameter van zes meter. Er wordt een elliptische baan voorgesteld die voorbij de baan van Mars komt. De zonnecellen aan de achterkant zijn dan ook groter dan bij de andere modellen, om toch de hoge energiebehoefte voor
communicatie over langere afstand te dekken. Het kleine zonnescherm is rondom de spiegel aangebracht. Intermezzo 3: Spiegels Om meer licht te verzamelen - en scherpere beelden te krijgen - zijn primaire spiegels van astronomische telescopen de laatste eeuw fors gegroeid. Traditioneel worden deze spiegels maar in een paar punten afgesteund en moeten dus voldoende stijf zijn. De klassieke waarde voor de verhouding van de dikte tot de diameter is een op zeven. Voor een massieve glazen hoofdspiegel van een 1-meter telescoop levert dit een gewicht op van ongeveer 300kg, een alleszins hanteerbare waarde. Dit gewicht neemt echter toe met de derde macht van de diameter en zou dus voor de nieuwste 8,2 meter telescoop van de Europese Zuidelijke Sterrewacht ESO, de welbekende VLT, uitkomen op ongeveer 150.000kg. In plaats daarvan is door ESO gekozen voor een dunne spiegel (de diameter is liefst 47 keer groter dan de dikte) die op enkele honderden plaatsen wordt ondersteund. De kracht waarmee elk van deze steunpunten tegen de spiegel drukt wordt vanuit een centrale computer gestuurd. De optimale vorm kan zo gedurende de hele waarnemingsnacht worden vastgehouden. Met een toelaatbaar gewicht van 15kg per vierkante meter moet de NGST op de spiegel nog een extra factor dertig worden bespaard vergeleken met de VLT. Gelukkig zijnde eisen voor de nauwkeurigheid van het oppervlak bij de NGST door het gebruik van langere golflengten iets lager, en heeft de NGST het grote voordeel dat er in de ruimte geen zwaartekracht op de spiegel werkt. De steunpunten die voor de VLT zijn gebruikt kunnen niet voor de NGST worden ingezet. NASA sponsort speciaal voor het Originprogramma onderzoek naar deze steunpunten, die niet alleen bij kamertemperatuur functioneren (dit is
albedo 7
nodig voor het testen) maar ook nog bij 3 0 K ( -2 4 0 C ) b l i j v e n w e r k e n .
Grote, massieve glazen spiegels zoals toegepast in
de HST zijn te zwaar om in een satelliet te mont eren. Deze 8,2 meter grote, flexibele spiegel in de Very
large Telescope van ESO weegt alleen al
23,5 ton.
Verschenen in "Natuur en Techniek", augustus 1998 door dr. Jan Koornneef, Rijksuniversiteit Groningen. Bewerking: Johan Wevers. Naschrift hoofdredacteur: De foto’s van de vier verschillende ontwerpen zijn ook al geplaats in Albedo nr. 95 en zijn derhalve niet opnieuw opgenomen. Door het uitbundige kleurgebruik in Natuur & Techniek en de daarmee gepaarde problemen met het inscannen van de afbeeldingen is het artikel enigs zins ingekort.
10 VRAGEN OVER... METEORIETINSLAGEN Kerstin Werner
Dit jaar is er al heel wat Hollywood-geld besteedt aan films zoals "Deep Impact" en "Armageddon". Ze vertellen het verhaal van enorme brokstukken uit de ruimte die op Aarde dreigen in te slaan en de verwoede pogingen van de mensheid om deze rampen te voorkomen. Reden genoeg voor mij om daar nu eens op in te gaan. 1. Welke hemellichamen bedreigen de Aarde het meest? Er zijn eigenlijk twee soorten hemellichamen te noemen: Kometen en Asteroïden (Planetoïden). Welke van deze hemellichamen gevaarlijker kan worden is moeilijk te zeggen. Kometen zijn brozer dan Asteroïden, dus verbranden ze sneller. Het voordeel van kometen is dat ze veel verbranden, daarom zijn ze snel te zien en duidelijk te herkennen aan de lange staart die tevoorschijn komt zodra de buitenste schillen van de komeet beginnen te verdampen. Daardoor kunnen ze in een vroeg stadium worden opgemerkt. Asteroïden hebben een grotere dichtheid dan kometen. Ze zijn bij dezelfde grootte veel massiever dan kometen en nauwelijks te zien. Meestal kan het bestaan van een Astroïde alleen fotografisch worden vastgelegd. Men kan ze niet zien wanneer ze uit de richting van de zon komen. Daarom zou je kunnen stellen dat als het op gevaar aankomt de asteroïden toch wat meer voor hebben op kometen. 2. Waar komen deze hemellichamen eigenlijk vandaan? Allebei komen ze uit het zonnestelsel. Asteroïden komen uit de zgn. Asteroïdengordel tussen Mars en Jupiter. Het zijn brokstukken die zijn overgebleven uit het jonge zonnestelsel tijdens de planeetvorming. Deze brokstukken hebben niet samen kunnen klonteren tot een echte planeet omdat de aantrekkingskracht van de enorme gasplaneet Jupiter dit verhinderde. Kometen komen uit de buitenste regionen van ons zonnestelsel in de zgn. Wolk van Oort. Een ring van kosmisch afval overgebleven uit het ontstaan van ons zonnestelsel, zo'n 4,5 miljard jaar geleden. Deze ring bevindt zich ver buiten de baan van Pluto. Kometen zijn daarmee ook de oudste hemellichamen in ons zonnestelsel.
3. Wat is het verschil tussen Kometen en Asteroïden? Kometen bestaan voor een groot deel uit roet en kleine brokstukjes die aan elkaar zijn geplakt met ijs. Dit ijs is voor het grootste deel gevormd uit methaan en een klein beetje water. Komen ze in de richting van de zon, dan beginnen ze te verdampen. Het resultaat is dan een zichtbare komeet, met een lange staart. Kometen verdampen veel en snel naarmate ze dichter bij de zon komen. Dit gaat vaak gepaard met explosies. De staart wordt ook langer en de komeet helderder. Even in de terminologie duiken over kometen. Een zichtbare komeet bestaat uit een komeetkern, het harde gedeelte van een komeet, de coma, de gas - en stofwolk die de komeet omgeven en de staart, een ijle verlenging van de coma, die ontstaat doordat er door de snelheid van de komeet en de zonnewind gas en stof wordt weggeblazen. Er zijn twee verschillende staarten waar te nemen bij kometen De gasstaart en de stofstaart. Verder ontstaan er door de heftige verdamping in de coma zgn. boeggolven, deze zijn alleen voor op de komeet waar te nemen en zijn eigenlijk een soort van schokgolven, die vanuit de kern naar voren worden gestuwd. Bij de komeet Hale-Bopp waren deze boeggolven duidelijk aanwezig, overigens was er ook een duidelijke dubbele staart waar te nemen. Asteroïden of Planetoïden zoals ze ook wel eens worden genoemd, zijn eigenlijk brokken hard gesteente. Ze bestaan voor een groot deel uit nikkel en ijzer met daarop een laag koolstof of gesteente. Ze zijn zo donker dat ze praktisch geen licht weerkaatsen. Ze absorberen het meeste licht waardoor ze niet met het blote oog waargenomen kunnen worden. Asteroïden kan men alleen maar fotografisch waarnemen. In tegenstelling tot kometen hebben asteroïden een grotere aantrekkingskracht, waardoor ze kleinere aantrekken. Het resultaat hiervan is dat er vooral op de grotere allerlei inslagkraters te vinden zijn. 4. Met welke snelheden bewegen Asteroïden en Kometen zich voort? De snelheden van deze hemellichamen hangt voor een groot gedeelte af van de
albedo 8
grootte en van de afstand. Kometen komen van ver. Over het algemeen kan men stellen dat kometen, ook vanwege hun samenstelling veel sneller zijn dan asteroïden. Kometen vallen sneller uit elkaar en verbranden sneller. Dit geeft ze hun hoge snelheid van ongeveer 60 km/s. Asteroïden hebben vanwege hun grotere dichtheid ook een andere snelheid dan kometen. Met 20 km/s zijn ze de langzaamste objecten in ons zonnestelsel. Wanneer nu de Aarde in een band van stof en gruis terechtkomt, die is achtergelaten door een komeet, dan vindt er die nacht een meteorenregen plaats, wanneer dit stof en gruis onze aardatmosfeer binnen dringt en op een hoogte van 100 km gaat verbranden. deze stofjes en stukjes gruis zijn vaak heel klein en nauwelijks met het blote oog te zien en hebben een snelheid van 75 km/s. Normaal gesproken verbranden deze meteorietendeeltjes geheel en zien we een lichte streep aan de hemel, een m eteoor. Komt het gewicht van deze stenen echter boven een kilo uit, dan zal een klein gedeelte van de steen de Aarde raken. Dit is iets dat een paar keer per jaar voorkomt. Dan spreken we van een meteoriet. 5. Zijn de banen van Asteroïden en Kometen nauwkeurig te voorspellen? Over het algemeen wel! Er zitten wel een aantal haken en ogen aan. De baan van een komeet is moeilijker te berekenen als de baan van een asteroïde. Dit komt omdat kometen voordurend materiaal verliezen hetgeen met explosies gepaard gaat. Bovendien kunnen kom eten door andere hemellichamen gemakkelijker uit hun baan worden gestoten omdat ze lichter zijn. Dit is onder andere gebeurd met de komeet SchoemakerLevi, die in de aantrekkingskracht van Jupiter terechtkwam, uit elkaar spatte en vervolgens op de planeet te pletter sloeg. Dit was in 1993. Bovendien hebben kometen een langgerekte ellipsvormige baan, waardoor sommige kometen een enorme lange periode overbruggen voordat ze weer terugkomen. Kometen zijn wel periodiek terugkerend. De komeet met de kortste baan is komeet Encke, die 2,5 jaar bedraagt. De langstpe-
riodieke komeet is de komeet Iceeseki, deze komeet heeft een omlooptijd van 20.000 jaar. Asteroïden hebben banen die veel gemakkelijker te berekenen zijn. Omdat ze zwaarder zijn, worden ze minder snel uit hun baan getrokken, dit komt ook omdat asteroïden (bijna) niets verdampen. Grote asteroïden kunnen op hun weg door de asteroïdengordel wel kleinere asteroïden uit hun baan stoten, en met zich mee slepen. Soms komen ze dicht in de buurt van planeten en worden ze in een baan om de planeet heen "geslingerd". Dit heeft tot gevolg dat ze om de planeet gaan draaien, Ze worden "Ingevangen". De beide maantjes van Mars zijn daarvoor de beste voorbeelden, het zijn namelijk asteroïden die door de planeet zijn ingevangen. Asteroïden hebben banen die over het algemeen bijna rond zijn, en bevinden zich altijd in de binnenste regionen van het zonnestelsel, daardoor kunnen ze ook dichter in de buurt van de Aarde komen. Deze staan bekend onder de categorie "Aardscheerders". Aan de hand van de foto's die men van asteroïden maakt, kan men bepalen hoe snel ze zijn en hoe ver ze zich van de Aarde bevinden. Sommige komen akelig dichtbij. Van sommige asteroïden is bekend dat ze op afstand Aarde - Maan gepasseerd zijn. Het komt wel eens voor dat men het rotsblok pas in de gaten heeft als die tussen de Aarde en de Maan door raast! Op zich is het verschijnsel niet zeldzaam. Jaarlijks passeren er rond de 5 asteroïden op deze afstanden de Aarde. Dus de kans dat er een van die rotsblokken de Aarde misschien vroeg of laat treft is redelijk groot. Daar komt nog bij dat voor asteroïden de baan steeds weer opnieuw berekend moet worden. 6. Wat gebeurt er bij een inslag? Als grote rotsblokken de Aarde treffen, dan heeft dit een grote ramp tot gevolg. Hoe groot de omvang van de catastrofe wordt hangt in zijn geheel af van de grootte van het object en natuurlijk om wat voor een soort object het gaat. Kometen zullen iets minder schade teweeg brengen dan asteroïden, maar desalniettemin kunnen ook zij voor een totale uitroeiing zorgen.
Artist Impression van een komeetinslag op Aarde De Dinosaurussen zijn immers 65 miljoen jaar geleden uitgestorven door de inslag van een komeet van 10 km. doorsnede. Dan is er nog een verschil of het object op land of in zee inslaat. Astronomen hebben een schaal gemaakt die de precieze omvang van een inslag moet omschrijven. Lokale verwoester: deze heeft een doorsnede van 50 m. en 10 megaton (Mt) energie. Deze kan een grote stad verwoesten. Voorbeeld: Het Toengoeska - objekt, dat in 1908 in de Siberische steppe over een oppervlakte van 2000 km² alle bomen omknikte. Regionale verwoester: (in Engels bludgeon = neerknuppelen): 100 m. doorsnede 100 Mt energie. Kan een heel continent verwoesten Kleine vernietiger: 1 km doorsnede, 100 Gigaton ( 100.000 Mt) energie. Na een inslag is minstens de helft van de Aarde niet meer bewoonbaar. Grote vernietiger: E.L.E (extinction Level Event) 10 km. doorsnede, 1000 tetraton (100 miljoen Mt.) energie. Als die inslaat dan heet het
albedo 9
"Armageddon" ( Het laatste oordeel), Dit zal een totale uitsterving van alle e lvensvormen op Aarde betekenen zoals dat met de dinosaurussen 65 miljoen jaar geleden gebeurde. Zelfs bacteriën overleven dit niet. 7. Welke vormen van schade ontstaan er bij en inslag? In grote lijnen is deze vraag al bij vraag 6 aan bod gekomen. Toch kan ik hier nog een beetje dieper op ingaan. Het is namelijk een groot verschil of een object nu in zee of op land inslaat. De aarde bestaat voor 75% uit water, de kans dat een object in zee slaat is dus veel groter. Over het algemeen zal een inslag op land minder schade opleveren dan een inslag in zee. Meestal spat een brokstuk door "getijdenwrijving"* eerst uit elkaar. Dit heeft tot gevolg dat er meerdere brokstukken verdeeld over de planeet zowel op land als in zee zullen inslaan. De gevolgen daarvan zijn,- buiten dat ze niet te overzien zijn-, * Het verdampen van water en het omhoog geslingerde gesteente verduisteren de zon.
Hierdoor stort de gehele voedselketen inelkaar. * Vloedgolven van meer dan 5000 m. hoog zullen gehele kustgebieden vernietigen. * Een hete storm veroorzaakt door de schokgolven van de inslag, zal met een hitte van 1800 °C en een snelheid van 1000 km/u alles door de lucht slingeren en alles verbanden wat brandbaar is en rivieren verdampen. De bodem zal hierdoor gaan branden. * Door het opgewervelde stof van de branden, breekt er een ijstijd uit in de zuidelijke streken, omdat de zon wordt verduisterd. * Door de hitte in de atmosfeer ontstaan er stikstofoxiden en salpeterzuren, die de gehele overgebleven waterkringloop zullen verzuren. Deze mengelmoes zal alles rood kleuren. * De ozonlaag wordt volledig verwoest, waardoor UV - licht ongehinderd het Aardoppervlak kan bereiken. * In vulkanische gebieden komen geweldige hoeveelheden lava vrij. Zware metalen uit de overblijfselen van de inslag, zoals Iridium en Osmium vergiftigen de atmosfeer. * Door de kracht van de inslag vindt er een enorme aardschok plaats, die globaal 9,5 op de schaal van Richter zal bedragen. * De Aardkorst breekt hierdoor open, waardoor radioactief geworden grondwater naar buiten spuit. Dan heb ik nog niet eens alle samenhangende gevolgen erbij genoemd, alleen de belangrijkste. 8. Zijn er herhalingstijden voor verschillende inslagen? Die zijn er wel degelijk, alleen heeft men er geen idee van hoe dat nu precies in elkaar steekt. Een theorie hierover is dat de zon een begeleider heeft, die eens in de zoveel miljoen jaar in de buurt van de Wolk van Oort komt, en zo het evenwicht hieruit brengt waardoor er veel ko-
meten onze kant uit komen. deze begeleider heeft men Nemisis genoemd, maar men heeft ze tot nu toe nog niet gevonden. Voor de lokale verwoester geldt dat deze ongeveer eens in de 10.000 jaar in kan slaan. Voor de grote vernietiger geldt dat deze ongeveer iedere 100 miljoen jaar in kan slaan. 9. Hoeveel brokstukken bedreigen op dit moment de Aarde? Op dit moment zijn er een kleine 100 aardscheerders bekend die akelig dicht in de buurt van de aarde komen en in de verre toekomst misschien weleens gevaarlijk zouden kunnen worden. Schattingen komen zelfs op 2000 asteroïden, om van plotseling opduikende kometen maar te zwijgen. Uit het meest recente verleden volgt hier een lijstje van potentieel gevaarlijke aardscheerders. 1937 De asteroïde Hermes mist de aarde op minder dan 7 uur. 1989 Op 23 maart van dat jaar mist een asteroïde van een kleine kilometer doorsnede de aarde op 6 uur ( dat zijn in de ruimte nog 640.000 km.) 1991 Op 17 januari van dat jaar schampt de asteroïde 1991 BA met een doorsnede van 9 meter de Aarde op en enorm kleine afstand van 170.000 km. Dit is minder als de helft van de afstand Aarde- Maan. 1996 In mei 1996 passeert het hemellichaam 1996 JA 1 ons op een afstand van 450.000 km. De doorsnede van dit rotsblok bedraagt 200 m. Het erge hieraan is, dat hij 4 dagen voor de dichtste nadering pas is ontdekt. 1997 De in 1997 ontdekte asteroïde 1997 XF 11 Toutatis, doet veel stof opwervelen. Men verwachtte een inslag in 2028 op 26 oktober. Intussen is deze berekening hersteld, maar hij kan nog steeds akelig dichtbij komen.
10. Als een gevaarlijk object op tijd dwz. voor inslag wordt opgemerkt, is er dan nog wat aan te doen? Er liggen scenario's klaar om in zo'n geval op te kunnen treden. Als eerste moeten alle potentieel ge-
albedo 10
vaarlijke brokstukken ontdekt en de baan nauwkeurig berekend moeten worden. Wetenschappelijke projecten zoals "Skywatch" en "Space Guard Service" hebben de taak om dit te bewerkstelligen. Ook de NASA doet hieraan mee. Als een hemellichaam direct op de aarde afkomt, dan moet hij tot ontploffing gebracht worden. Deze oplossing heeft Edward Teller, de uitvinder van de Waterstofbom als eerste naar voren gebracht. Voor de voorbereiding van zo'n actie hebben we minstens een jaar nodig. Deze tijd zullen we waarschijnlijk niet hebben. Bovendien kunnen de delen van een asteroïde meer schade aanrichten dan een hele grote brok. Daarom is het misschien beter om het hemellichaam wat ons bedreigd door een explosie in een andere baan te duwen, waardoor het ons gaat missen. Dit doen ze dan door een bom voor het doel te laten ontploffen, op deze manier kunnen asteroïden een ander baan gaan volgen. Bij kometen gaan ze anders te werk. Men zou op het komeetoppervlak een bom kunnen laten ontploffen die ervoor zorgt dat er in het binnenste van de komeet de onder druk staande gassen met kracht naar buiten dringen, waardoor de komeet door een soort eigen straalaandrijving een andere baan gaat volgen. Deze plannen bestaan alleen theoretisch. Praktisch heeft men ze buiten de genoemde Hollywoodfilms nog nooit toegepast. Gelukkig.... Ten slotte... * Van getijdenwrijving spreekt men wanneer een klein hemellichaam te dicht bij een planeet komt en als gevolg daarvan door de gravitatiekrachten in zijn binnenste praktisch wordt stukgewreven. Het gevolg hiervan is dat hij uit elkaar valt. Nu nog iets voor de "internetters" onder ons. Simulatie van een komeetinslag: http://www.sandia.gov/1431/ COMETw.html Mogelijk gevaarlijke dichtbij zijnde hemellichamen: http://impact.arc.nasa.gov/index.html
Remt vallend blad lengte van de dag?
Omvangrijke databank over inslagen in het verleden en in de toekomst: http://abob.libs.uga.edu/bobk/
De lengte van de dag varieert met de seizoenen. Nogal wiedes, zal de boer zeggen, maar als we er onder verstaan ‘de lengte die de aarde nodig heeft om precies eenmaal om zijn eigen as te draaien’ is de wetenschap er nog niet over uitgepraat. Die lengte vertoont een jaarlijkse golfbeweging met als verschil tussen de kortste en de langste dag zo’n anderhalve milliseconde. Met de huidige instrumenten zijn nog veel kleinere verschillen meetbaar, waaruit blijkt dat de aardrotatie op zo ongeveer elke tijdschaal van dagen tot decennia periodieke variaties vertoont. Maar waar komt de dominante seizoensvariatie vandaan? Enig gefilosofeer vanuit de leunstoel biedt wellicht een oplossing. Volgens een fundamentele natuurwet kan ieder van ons de aardrotatie beïnvloeden namelijk door op te staan uit die leunstoel en een paar trappen te klimmen. We begeven ons dan iets verder van de rotatie-as van de aarde af en net als de rondtollende kunstschaatser die zijn armen uitstrekt zal de aarde daardoor langzamer gaan draaien. Die natuurwet zegt namelijk dat als er geen externe invloeden zijn de ‘hoeveelheid draaiing’ (in vaktaal: het impulsmoment) van een lichaam constant blijft. Die hoeveelheid hangt af van hoeveel kilo’s er in het rond zwiepen en de snelheid waarmee dat gebeurt. Als je een deel van een rondtollend voorwerp verder van de rotatie-as afbrengt (de hand van de schaatser) moet de rotatiesnelheid van het geheel afnemen. Anders zou door de grotere snelheid van de hand het totale impulsmoment toenemen. Dit effect is omkeerbaar: als we weer afdalen krijgt de aarde -anders dan de schaatser die door wrijving met ijs en lucht vrij snel zijn impulsmoment kwijtraakt aan de omgeving- zijn oude rotatiesnelheid terug. Nu plegen in de herfst
massaal de bladeren te vallen, althans op het noordelijk halfrond. Wat heet massaal. Miljarden tonnen loof dalen dan gemiddeld een meter of tien af en moeten zodoende de aardrotatie versnellen. Weliswaar is het op het zuidelijk halfrond herfst als hier alle bomen weer aan de bladvorming beginnen, maar dat compenseert niet voldoende omdat daar in de gematigde klimaatzone minder land, dus minder bos voorkomt. Er zit maar één vlekje aan deze theorie: hij is volkomen in tegenspraak met de feiten. De aarde draait juist het snelst halverwege het kalenderjaar wanneer het hier zomer is en al het loof hoog in de boom hangt. Met het aanbreken van de herfst in onze contreien begint de daglengte toe te nemen, bereikt tussen november en april min of meer een plateau en keldert dan snel weer naar het dieptepunt in juli. In feite blijken daglengtevariaties veel meer invloed te ondervinden van het seizoensgebonden stromingspatroon van de atmosfeer. Ook lucht weegt namelijk nogal wat. Als over een groot gebied de wind naar het westen waait vertegenwoordigt dat flink wat impulsmoment, maar dat gaat tegen de draairichting van de aarde in. Als je het totale impulsmoment van de aarde met alles er op en er aan uitrekent (en dat is het voorwerp dat wrijvingsloos door de ruimte zoeft) moet je die westenwind dus negatief tellen. (Vergelijk: twee even grote en zware schijven die tegen elkaar in draaien hebben samen m i pulsmoment 0, want ze kunnen elkaar afremmen tot ze samen stilstaan.) Draait die wind naar het oosten dan wordt het impulsmoment van die luchtstroom positief, terwijl de totale hoeveelheid gelijk moet blijven. Resultaat: er blijft minder over voor de aarde zelf, die dus langzamer gaat draaien. De daglengte neemt toe, omdat we die niet vanuit een luchtschip, maar vanaf de vaste grond meten. In feite gaat het om veel ingewikkelder veranderingen in het stromingspatroon, maar dat is het principe. In een artikel in het vakblad Science van vorige week tonen Amerikaanse wetenschappers aan dat ook veranderende oceaanstromingen de daglengte beïnvloeden. Die zijn veel minder gedetailleerd in kaart ge-
albedo 11
bracht dan het weer, maar met wat er over bekend is en een flinke rekenpartij op een supercomputer konden ze de resterende variaties in de daglengte goeddeels verklaren. Als op die manier de boekhouding van het impulsmoment precies kloppend gemaakt wordt, opent dat zelfs de mogelijkheid om subtiele langetermijnrentes in de daglengte te identificeren die een andere oorzaak hebben. Zoals een eventueel smelten van de ijskap op de Zuidpool. Leunstoelvraagje: gaat de aarde daarvan sneller of langzamer draaien?
Jasper, A. 1998. Remt vallend blad lengte van de dag? Algemeen Dagblad, 26-9-98, p. Z4.
Het vaak geromantiseerde beeld van cowboys en groene mannetjes.
MET EEN KOSMISCHE TRUC TERUG NAAR NUL W.W.M. Geraedts
Eén van de belangrijkste vragen in de moderne sterrenkunde is hoe lang het na het ontstaan van het heelal heeft geduurd voordat zich uit het afkoelende oergas sterren en sterrenstelsels gingen vormen. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten astronomen steeds dieper het heelal in kijken, omdat alles wat qua afstand ver van ons is verwijderd dat automatisch ook in tijd is. Maar het heelal weet het geheim van zijn vroegste stervorming goed te verbergen en het is pas sinds kort dat astronomen beschikken over instrumenten die in staat zijn een tip van deze sluier op te lichten. In het huidige heelal staat het tempo van stervorming op een laag pitje: in ons melkwegstelsel en de naburige sterrenstelsels worden per jaar slechts enkele zonsmassa’s gas omgezet in sterren. Verder weg en terug in de tijd neemt het tempo van stervorming toe en toen het heelal (waarvan de leeftijd momenteel wordt geschat op ruwweg 14 miljard jaar) ongeveer 5 miljard jaar oud was lijkt die activiteit maximaal te zijn geweest: in de toenmalige starburststelsels ontstonden wel honderd of meer zonnen per jaar. Deze vaststelling is echter vooral gebaseerd op wat we in zichtbaar licht van sterrenstelsels zien en dat is maar een deel van het verhaal. Sterren ontstaan in stofrijke gaswolken en die hebben de eigenschap het geboorteproces verborgen te houden. Het licht van de eerstelingen wordt door het stof geabsorbeerd en omgezet in infrarode straling. Als astronomen een beter inzicht in de historie van de stervorming willen krijgen, zullen ze vooral moeten kijken in het infrarood. Maar bij het steeds verder terugkijken in de tijd krijgt men tevens te maken met de roodverschuiving van de waargenomen straling. Als gevolg van de uitdijing van het heelal is de nabij-infraroodstraling van sterrenstelsel verschoven naar het mid- en ver-infrarood en bij zeer grote afstanden zelfs naar de millimetergolven. Al deze soorten straling vereisen verschillende soorten detectoren en soms kan die straling alleen buiten de dampkring worden waargenomen. Daarom is dit onderzoek pas in de afgelopen jaren goed van de grond gekomen. Twee jaar geleden ontdekten Franse en
Nederlandse astronomen een zwakke gloed van straling in het ver-infrarood die uit alle richtingen van het heelal kwam. Deze Cosmic Far Infrared Background Radiation was waargenomen door een Amerikaanse satelliet, de Cosmic Background Explorer (COBE), en was het sterkst op golflengten rond de 250 micron. De straling zou afkomstig moeten zijn van de eerste sterren-
ISO heeft in het middel-infrarood het kleine gebiedje bestudeerd dat de Hubble Space Telecope in december 1995 urenlang in zichtbaar licht heeft gefotografeerd. Dit Hubble Deep Field bevat de zwakste sterrenstelsels die ooit zijn gefotografeerd. ISO heeft gevonden dat sommige van die stelsel in het middelinfrarood veel helderder zijn dan in het zichtbaar licht. De Amerikaanse astronoom Ian Smail heeft een soort kosmische truc toegepast om nog wat dieper in het heelal te kunnen kijken. Hij vergeleek de submillimeterstraling rond twee verre clusters van sterrenstelsels met die uit twee gebieden zonder clusters. Het gravitatieveld van de clusters fungeerde als lens die de straling van alle bronnen er achter versterkte. De achtergrondbronnen stonden veel verder weg dan de clus-
De Cobe is ontwikkeld om de diffuse infraroodstraling uit het “vroege” heelal te meten. Cobe werd in 1989 gelanceerd. De satelliet doet onderzoek in het golflengtegebied van 1,25 tot 240 micron.
stelsels in het heelal die op grote schaal sterren aan het voortbrengen waren. COBE kon niet voldoende scherp waarnemen om die stelsels zèlf te onderscheiden, maar dat kon het Europese Infrared Space Observatory (ISO 19951998) wèl. Op opnamen in het golflengtegebied tussen 2,5 en 200 micron hebben Franse onderzoekers nu 24 zwakke sterrenstelsels gevonden, waarvan de gezamenlijke straling zo’n 10 procent van de door COBE waargenomen gloed in het ver-infrarood zou kunnen veroorzaken. De rest zal afkomstig zijn van zwakkere stelsels. De astronomen die hun bevindingen binnenkort publiceren in Astronomy and Astrophysics, willen nu proberen de stelsels ook in zichtbaar licht waar te nemen, opdat hun afstand en leeftijd kunnen worden bepaald. Een ander instrument aan boord van
albedo 12
De ISO-satelliet was een Europese satelliet voor onderzoek in de ruimte in het golflengtegebied van 2,5 tot 240 micron. Het was een ongelooflijk gevoelig instrument voor gedetailleerd onderzoek van de ruimte variërend van ons eigen zonnestelsel tot de meest extragalactische bronnen. Helaas is hij in het voorjaar van 1998 uitgeschakeld wegens gebrek aan koelvloeistof.
ters, zodat hun straling als gevolg van de uitdijing van het heelal helemaal was verschoven naar het submillimetergebied. Smail deed zijn waarnemingen met de Brits-Nederlandse James Clerk Maxwell Telescope op Hawaii, een telescoop die pas was voorzien van de allereerste camera die opnamen in het gebied van submillimetergolflengten kan maken.
Deze Submillimter Common User Bolometer Array (SCUBA), gekoeld tot één tiende graad boven het absolute nulpunt, is geoptimaliseerd voor waarnemingen op golflengten van 450 en 850 micron. Via de vergrootglaswerking van de clusters kon Smail afleiden dat het heelal toen het nog geen vijf miljard jaar oud was veel meer starburst-sterrenstelsels bevatte dan men tot nu toe dacht. Hun gezamenlijke intensiteit is gelijk aan die van de door COBE waargenomen infraroodgloed. Tot dezelfde conclusie komt een groep Britse astonomen die eerder dit jaar de camera van de James Clerk Maxwell telescoop heeft gericht op het eerdergenoemde Hubble Deep Field. Vijf van de door SCUBA gefotografeerde submillimeterbronnen blijken samen te vallen met zwakke stelsel op de Hubbleopname die dateren uit de tijd dat het heelal nog maar één to drie miljard jaar oud was. De stelsel zijn in het infrarood ten minste vijfmaal zo helder als in zichtbaar licht, zodat men mag zeggen dat er in deze zeer vroege periode letterlijk een golf van infrarode straling door het heelal rolde. (Nature, 16 juli) Dankzij de recente infrarood- en submillimeterwaarnemingen beginnen astronomen nu dus een beter inzicht te krijgen in de historie van de stervorming in het
Effe bijpraten…. De VSML heeft in de bibliotheek van Herkenbosch een korte expositie over sterrenkunde verzorgd. De expositie wordt afgesloten met een lezing in de bibliotheek. Er is door de bezoekers met grote belangstelling gereageerd op de expositie. Voor ons dus reden om dit vaker dit soort activiteiten te organis eren. Lei en Paul beginnen deze winter weer met de cursus “Inleiding in de Sterrenkunde”. Omdat beiden erg krap in hun tijd zitten wordt bekeken of we dit met wisselende docenten kunnen gaan doen. Er is voldoende belangstelling. Het leek een gebed zonder einde te worden maar het is dan toch gelukt. De 30 cm Newtonkijker kan vanaf nu eindelijk gebruikt worden. Het waarnemingsplateau is af. De montering en de
heelal, (vrijwel) niet meer gehinderd door de versluierende werking van stof. De waarnemingen laten zien dat astronomen tot voor kort maar een fractie van h e t wer-
De Brits -Nederlandse James Clerk Maxwell Telescope in zijn carrouselvormige behuizing op de vulkaanberg Mauna Kea op Hawaii. De camera van de telescoop, die een reflector van 15 meter heeft, is de eerste die afbeeldingen van de hemel in het golflengtegebied tussen 350 en 2000 micron kan maken: het (sub)millimetergebied.
kelijke aantal stervormende sterrenstels telescoop zijn voorzien van een nieuw laag verf en staan er keurig bij. Voorlopig kan alleen visueel waargenomen worden omdat we nog geen goede volgmotor hebben. Hieraan wordt nog door Peter Meijs geknutseld. Er is een nieuw pad aangelegd naar de kijker toe en we hebben electriciteit en eventueel telefoon aan te pakken. Het clubgebouw is deze zomer grondig gereinigd en één binnenwand is gerenoveerd.. Naar het zich laat aanzien zal Peter Diels er voor gaan zorgen dat het gebouw ook regelmatig gepoetst wordt. De bibliotheek is opgeschoond. Binnenkort zullen ook alle persberichten van o. a. de NASA, ESO en ESA in de bibliotheek te vinden zijn. Wouter Geraedts legt momenteel de hand aan de laatste ordners zodat u dan ook altijd op de
albedo 13
hebben gezien en dat de stervorming veel sneller op gang kwam dan men tot voor kort dacht.
De geschiedenis van deze stervorming is een wezenlijk onderdeel van de bredere vraag hoe het heelal zich vanuit de ‘structuurloze’ oerknal heeft weten te ontwikkelen tot de ingewikkelde hierarchie van nu. Tot nu toe hebben astronomen alleen nog maar de helderste submillimeterbronnen kunnen waarnemen. Het streven is natuurlijk om ook in dit golflengtegebied veel zwakkere en/of nog verder hoogte kan blijven van de laatste nieuwtjes. De ordners kunnen niet worden uitgeleend maar overdrukken kunnen wel geregeld worden. Huub Scheenen
In de kijker…. de Zon Paul Smeets
Zoals jullie ongetwijfeld bekend is gaat de activiteit van de Zon weer naar een maximum. Voor ons is dit uiteraard prachtig: er verschijnen steeds meer zonnevlekken, vaak in (grote) groepen. Daarnaast zullen er ook steeds meer protuberansen te bewonderen zijn (als het goed is). Enkele van deze verschijnselen kon ik fotograferen door de telescoop met behulp van de nodige filters en CCD-camera. De veiligste methode om zonnevlekken te bekijken is via projectie. Een kleine telescoop of een gewone verrekijker is reeds voldoende. Rechtstreeks naar de Zon kijken is uit den boze! Het is funest voor je ogen. Projecteren is veilig. Richt de (verre-)kijker naar de Zon en houd een wit vel papier ca 30 cm achter de kijker. Tip: bij gebruik van een verrekijker kun je het beste een van de beide objectieven afgedekt laten. Het beeld van de Zon wordt geprojecteerd en je kunt op de gebruikelijke wijze het beeld scherp stellen. Als er zich op dat moment zonnevlekken op de Zon bevinden dan zullen die onmiddellijk opvallen als zwarte vlekjes.
Foto 1: deze zonnevlekkengroep werd gefotografeerd op 15 mei 1998.
km! Als het weer mee werkt, kun je aan de hand van de vlekken de langzame rotatie van de Zon achterhalen. Teken een flinke cirkel op een stuk papier en teken vervolgens de vlekken nauwkeurig na. Als dit enkele dagen na elkaar wordt gedaan krijg je een mooi beeld van het steeds weer veranderende aanzicht van de Zon. Dit is een heel eenvoudige en bovenal goedkope manier van het doen van hoogst interessante astronomische waarnemingen! Dat is weer eens wat anders dan midden in de nacht bij –10 in de wind door zo’n maffe buis liggen te turen naar vlekjes die nauwelijks te zien zijn, maar ja: ieder het zijne. Het bekijken van protuberansen is jammer genoeg alleen mogelijk met behulp van een H-alpha-filter. Dit filter laat alleen een bepaalde lijn van waterstof door. Naast uitbarstingen en zonnevlekken zijn ook fakkelvelden en zeer complexe structuren op de Zon zichtbaar, vooral rond de vlekken. Protuberansen die zich op de zonneschijf bevinden worden zichtbaar als lange zwarte slierten. Onlangs is het mij voor het eerst gelukt om deze vlekken en protuberansen op de schijf samen in één opname vast te leggen. Op de volgende foto is met name de grootte (of beter gezegd: de lengte) van de protuberans opvallend terwijl dit nog maar een kleine is. De Aarde is al gauw kleiner dan een beetje zonnevlek, om het zo maar uit te drukken! Op enkele andere opnamen die hier niet zijn afgebeeld staan protuberansen die 2 tot 3 maal zo lang zijn. Je moet daarbij denken aan 100.000 tot 200.000
De temperatuur aan het oppervlak van de Zon bedraagt ca. 6.000 graden Cels ius. De temperatuur in de vlekken ligt op ca. 4.500 graden. Het centrum van een vlek wordt umbra genoemd. Daaromheen bevindt zich een lichtere krans, de penumbra. Deze is tevens wat heter dan het centrum. De toch zeer hete Zonnevlekken zijn alleen zwart vanwege het temperatuurverschil met de nóg hetere omgeving. In augustus was de Zon bezaaid met schitterende, grote vlekkengroepen. Waag ook eens een poging!
Foto 2: vlekken, fakkelvelden en protuberansen op 17 mei 1998.
Het aantal en de grootte van de protuberansen vielen helaas nogal tegen in augustus. In de periode mei/juli waren echter meerdere zeer grote uitbarstingen te zien. Protuberansen zijn het mooist als ze zich op de rand van de Zon bevinden. Ze steken door mijn telescoop met filters gezien fel rood af tegen een donkere achtergrond. Ze lijken nog het meest op een bevroren vuur, vol
details. Foto 3: protuberans, gefotografeerd op 31 mei 1998.
Foto 4: 1 juni 1998; dezelfde protuberans als foto 3, slechts 18 uur later. Let op de veranderingen in die korte tijd!
Tenslotte nog iets voor de leken onder ons. Ondanks hevige innerlijke tweestrijd heb ik besloten om deze keer géén zoekkaartje te plaatsen om dat sterretje te kunnen vinden. Tip: hij is vrij helder!! Ik ben er gemakshalve van uit gegaan dat jullie (althans het merendeel van jullie) dat ding wel op eigen houtje zouden kunnen vinden, wah.
albedo 14
De Sterrenhemel in ...
Oktober Maandag, 5 oktober. Vanavond staat alle vier de Jupiterm anen ten oosten van de planeet. Dinsdag/woensdag, 6/7 oktober. Om 18.00 uur (6 okt.) is Mars in conjunctie met Regulus. Aangezien Mars alleen ’s ochtends te zien is moet u op 7 oktober in de vroege ochtend kijken.
Foto 5: close-up van een zonnevlek; opname van 28 maart 1998.
Tot 22.49 uur is Ganymedes in overgang over Jupiter Om 3.21 uur begint een overgang van Europa. Om 3 uur ’s nachts (7 oktober) staat de maan 2° ten zuiden van Saturnus. Vrijdag/Zaterdag 9/10 oktober. Rond 9 oktober is er mogelijk een verhoogde activiteit van de Draconiden. Dit is een grillige meteorenzwerm die samenhangt met komeet 21P/GiacobiniZinner. Deze komeet passeert dit jaar. In 1933 en 1946 leidde dit tot indrukwekkende meteorenregens. Om 18 uur is de maan in conjunctie met Aldebaran. In het zuidoosten van Azië is een dekking te zien. Om 23.21 uur vindt er een rakende bedekking plaats van een ster van magnitude 7.1. De Maan is voor driekwart verlicht. In Limburg moeten we het met een gewone bedekking doen. Vannacht wordt ook de planetoïde Ceres door de maan bedekt. De omstandigheden voor Nederland zijn echter zeer ongunstig. Alleen iets voor de meer ervaren waarnemers! Van 22.39 uur tot 00.53 uur is er een overgang van Io over de planeetschijf van Jupiter. Van 23.15 uur tot 1.30 uur zien we de schaduw van dit maantje op het Jupiterschijfje. Zondag, 11 oktober. Neptunus is stationair. De planeet herneemt haar oostwaarse gang tussen de sterren.
De grootste maan van Saturnus, Titan
albedo 15
komt in zijn grootste oostelijke elongatie. Zondag/Maandag, 11/12 oktober. Om 06.04 uur is er een rakende bedekking van een ster van magnitude 7.2. De Maan is voor de helft verlicht. In Roermond is de bedekking helaas volledig. Wel is de bedekking al het een kleine telescoop zichtbaar. Dinsdag/Woensdag 13/14 oktober. Om 07.00 uur (14 oktober) is de planetoïde Ganymedes het dichtste bij de Aarde. Om 08.00 uur (14 oktober) bedekt de Maan een sterretje van magnitude 5.2 rakend. De Maan is dan voor eenderde verlicht. Om deze tijd komt ook de Zon op! In Roermond is een zeer nauwe samenstand te zien tussen ster en maan. Woensdag/Donderdag. De Maan is in conjunctie met Regulus. In Zuid-Amerika is een bedekking zichtbaar. Donderdag/Vrijdag, 15/16 oktober. Om 5 uur (16 oktober) is de Maan in conjunctie met Mars. In het zuiden van de Indische Oceaan en een gedeelte van het Zuidpoolgebied is een bedekking zichtbaar. 5-6 uur. Vanochtend wordt r Leonis bedekt door de Maan. De maansikkel is smal. Zowel intrede als uittrede zijn zichtbaar in Nederland. Vrijdag/Zaterdag, 16/17 oktober. Een overgang van Io en haar schaduw op Jupiter. Op 17 oktober van 0.25-2.40 uur (Io) en van 1.11-3.25 (de schaduw). Zaterdag/Zondag, 17/18 oktober. Tot 21.24 uur (17 oktober) is er een overgang van de Jupitermaan Europa en van 20.17-22.56 uur de schaduw van deze maan. Om 21.41 uur begint een bedekking van Io, gevolgd door een verduistering in de schaduw van de planeet. Pas om 0.42 uur (18 okt.) komt Io weer tevoorschijn. Zondag/Maandag, 18/19 oktober. Om 1 uur (19 okt.) is Uranus stationair. De planeet beweegt weer oostwaarts tussen de sterren.
Rond 7.20 uur (19 okt.) is aan de oostelijke horizon de smalle maansikkel zichtbaar. Het is ongeveer 29 uur vóór het moment van Nieuwe Maan. Gebruik een verrekijker. Maandag, 19 oktober. Titan in zijn grootste westelijke elongatie. Dinsdag, 20 oktober. Van 19.14-21.03 vindt er een verduistering van de Jupitermaan Callisto plaats. Dit is een redelijke zeldzame verduistering. Zie de Sterrengids 1998, pag. 59 voor details. Dinsdag/Woensdag, 20/21 oktober. Om 7 uur (21 oktober) is de Maan in haar apogeum. De grootste afstand tussen Maan en Aarde bedraagt vandaag om 07.16 uur 406669 km. Sedert 2 maart 1984 is de maan niet meer zo ver van de Aarde geweest. Woensdag/Donderdag, 21/22 oktober. Vannacht is het maximum der Orioniden. De Maan gaat om 19.33 uur onder dus daar hebben we geen last van. Het maximum wordt verwacht in de ochtend van 22 oktober. Vrijdag, 23 oktober. Saturnus in oppositie. De planeet is vanaf nu de gehele nacht zichtbaar. De ring van Saturnus is al in een kleine kijker zichtbaar. Met een 75mm lenzenkijker bij een vergroting van 70x of meer is de ring scheiden van de planeetbol zichtbaar. Zaterdag/Zondag, 25/26 oktober. Van 19.31-21.54 uur is er een overgang van Io, gevolgd door de schaduw van deze vulkanische maan. Dinsdag, 27 oktober. Titan bereikt weer ’s zijn grootste oostelijke elongatie ten opzichte van Saturnus. Jupiter in conjunctie met de ster SAO 146652, een ster van magnitude 6.3. Dezer dagen zien we vijf, in plaats van de gebruikelijke vier puntjes bij de planeet!!
Donderdag, 29 oktober. Om 23 uur is Saturnus in conjunctie met de ster SAO 110214, magnitude 7.0. Verwar de ster niet met één van de maantjes van Saturnus. Donderdag/Vrijdag, 29/30 oktober. Om 5 uur (30 okt) is Venus in bovenconjunctie met de Zon. De planeet gaat achter de Zon langs. Vrijdag/Zaterdag, 30/31 oktober. Om 3.41 uur (31 okt.) wordt een ster van magnitude 10,5 bedekt door de planetoïde 2456 Palamedes. Tijdens de bedekking daalt de helderheid met magnitude 5.8. Met andere woorden: de ster is even niet zichtbaar. De bedekkingzone is boven Nederland voorspelt. Echt is voor de zeer ervaren waarnemer. Zaterdag, 31 oktober. Om 17 uur is de maan in conjunctie met Jupiter. In het zuidoosten van de Atlantische Oceaan, het zuiden van Afrika en Indonesië is een bedekking waarneembaar. Zaterdag/Zondag, 31 oktober/ 1 november. Vanaf 18.35 uur tot 21.38 uur wordt Ganymedes bedekt door Jupiter. Er zijn deze nacht nog een paar leuke verschijnselen zichtbaar. Zie de Sterrengids voor gedetailleerde informatie.
November Zondag/Maandag, 1 op 2 november. Met een flinke telescoop is vanaf 21. 28 uur de overgang van Io over de Jupiterschijf te volgen. Vanaf 22.31 uur is ook de schaduw zichtbaar. Maandag/Dinsdag, 2/3 november. De bijna volle maan staat dicht bij Saturnus. Kijk op beide dagen in de avond en bemerk het verschil. Woensdag, 4 november 1998. Titan bereikt zijn grootste westelijke elongatie ten opzichte van Saturnus. Donderdag, 5 november. Vannacht is er een kleine oplevering van de Tauriden. Per uur zijn slechts enkele meteoren zichtbaar. Toch kan het
albedo 16
een mooi schouwspel zijn want Tauriden zijn vaak prachtig oranje en er zijn relatief veel vuurbollen bij. Donderdag/Vrijdag, 5/6 november. Vanavond en vannacht worden enkele sterren van de Hyaden door de maan bedekt. Zie de Sterrengids voor meer informatie. Als het helder is, is dit een mooie kennismaking met het waarnemen van sterbedekkingen! Zaterdag/Zondag, 7/8 november. Van 22.11 uur tot 1.25 uur is de maan Ganymedes bedekt door Jupiter. Ondertussen begint om 0.50 uur de overgang van Europa. Zondag/Maandag, 8/9 november. Om 0.01 uur vindt er een rakende bedekking plaats van een sterretje van magnitude 7.8 door de Maan. Er is een telescoop van minimaal 10 cm nodig om dit te kunnen waarnemen. Vanuit Roermond is de bedekking volledig. Maandag/Dinsdag, 9/10 november. Om 19.18 uur begint de bedekking van Europa door Jupiter. Om 0.24 uur (10 nov.) komt het maantje weer uit de schaduw van de reuzenplaneet. Om 20.32 uur begint de bedekking van Io. Io is vanaf 23.56 uur weer zichtbaar. Dinsdag, 10 november. Van 17.46 uur tot 20.00 is een overgang van Io waarneembaar. Van 18.56-21.10 ook de schaduw van Io. Woensdag, 11 november. Om 10 uur is Mercurius in zijn grootste oostelijke elongatie. Bij helder weer kunt u eens proberen de planeet overdag te vinden. Gebruik wel een telescoop en wees voorzichtig met de nabije Zon! ’s Avonds zien we twee stippen op het Jupiter-oppervlak. Het zijn de manen Europa en Ganymedes. Woensdag/Donderdag, 11/12 november. Om 23 uur is de maan in conjunctie met Regulus. Waarnemers in de Indische Oceaan, het zuiden van Azië, Indonesië en Nieuw Zeeland kunnen een bedekking observeren.
Donderdag, 12 november. Titan komt in zijn grootste oostelijke elongatie ten opzichte van Saturnus. Vrijdag en Zaterdag, 13 en 14 november. Om 19 uur is de Maan in conjunctie met Mars. In het noordoosten van Azië en Japan is een bedekking te zien. Wij zien in de ochtend een nauwe samenstand. Vrijdag, 13 november. Vanavond is er weer een prachtig schouwspel zichtbaar tussen Jupiter en zijn manen. Zie ook de Sterrengids 1998. Vrijdag/Zaterdag, 13/14 november. Om 2 uur is Jupiter stationair. Het is nu twee maanden na de oppositie. Nu keert de bewegingsrichting zich om en gaat de planeet weer oostwaarts. Zaterdag 14 november. Van 22.22-23.04 is er een korte schaduwovergang van Callisto zichtbaar. Een flinke telescoop is wel noodzakelijk. Zaterdag/Zondag, 14/15 november. Op de ochtend van 15 november wordt g Virginis door de Maan bedekt. De bedekking begint om 5.24 uur aan de verlichte maanrand. De ster is van magnitude 2.9. De ster is eigenlijk een dubbelster, beide sterren staan 1,64 boogs econden van elkaar. Bij de uittrede aan de onverlichte maanrand moet een geoefende waarnemer dit kunnen zien. Dinsdag/Woensdag, 17/18 november. Vannacht is het maximum der Leoniden. Dit belooft een spectaculaire meteorenregen te worden. De omstandigheden zijn uitermate gunstig want het is bijna Nieuwe Maan. Voor de volgende meteorenregen moeten we 33 jaar wachten. Woensdag/Donderdag, 18/19 november. Vannacht is het weer raak bij Jupiter. Kijk is de Sterrengids voor de exacte tijdstippen.
Titan in zijn grootste westelijke elongatie ten opzichte van Saturnus. Om 22 uur staat de maan 7° ten noorden van Mercurius. Ze staan dan nog allebei onder de horizon. Kijk in de avondschemering, ze zijn moeilijk te vinden laag boven de horizon. Zaterdag, 21 november. Komeet 21P/ Giacobini-Zinner gaat door het perihelium. Zondag, 22 november. Van 18.23-20.52 uur wordt Callisto door Jupiter bedekt. Dinsdag, 24 november. 21.30-23.45 uur. Callisto wordt door Jupiter bedekt. Woensdag/Donderdag, 25/26 november. Van 19.00-21.40 is er een overgang van Europa te zien. Van 19.45-23.00 volgt Ganymedes. De witte stipjes op de planeet zijn alleen met de grotere telescopen te zien. Gebruik de 30 cm VSMLkijker. Vrijdag, 27 november. Titan is in grootste oostelijke elongatie ten opzichte van Saturnus. Om 2 uur (28 november) is de Maan in conjunctie met Jupiter. In het zuiden van de Stille oceaan, Zuid-Amerika en een gedeelte van de Atlantische Oceaan is weer een bedekking te zien. Zaterdag, 28 november. Om 13 uur staat Mercurius 0°15’ ten noorden van Venus. Beide planeten staan slechts 7° van de Zon zodat we er helaas niks van kunnen zien. Maandag 30 november. Om 9 uur is Pluto in conjunctie met de Zon.
Donderdag, 19 november. Vanavond staan alle vier de manen ten westen van Jupiter. Vrijdag, 20 november.
albedo 17