Natuur- en sterrenkunde
December 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I Algemeen deel
9
1. De onderwijsvisitatie Natuur- en sterrenkunde 11 2. Het referentiekader van de commissie 17 3. Algemene bevindingen 25
Deel II Opleidingsrapporten
35
1. De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics and Astronomy van de Radboud Universiteit Nijmegen (RUN) 37 2. De bachelor Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics van de Technische Universiteit Eindhoven (TUE) 77 3. De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde, de masteropleiding Natuurkunde en metereologie & Fysische oceanografie, de masteropleiding Sterrenkunde en de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen van de Universiteit Utrecht (UU) 117 4. De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics van de Technische Universiteit Delft (TUD) 171 5. De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) 207 6. De bacheloropleiding Technische natuurkunde, de masteropleiding Applied Physics en de masteropleiding Nanotechnology van de Universiteit Twente (UT) 241 7. De bacheloropleiding Natuurkunde, de bacheloropleiding Technische natuurkunde, de bacheloropleiding Sterrenkunde, de masteropleiding Physics, de masteropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Sterrenkunde van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) 283 8. De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde, de masteropleiding Physics en de masteropleiding Astronomy and Astrophysics van de Universiteit van Amsterdam (UvA) 339
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Programma visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde Dublin-descriptoren Rendementscijfers
QANU / Natuur- en sterrenkunde
413 415 421 423 425
QANU / Natuur- en sterrenkunde
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria, maar met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, de faculteitsbesturen en de Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Natuur- en sterrenkunde
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Natuur- en sterrenkunde
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Dit rapport geeft de bevindingen weer van de visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde. Deze visitatieronde wijkt op verschillende punten af van voorgaande visitaties. Sedert de verschijning van het vorige visitatierapport in 2002 heeft de bachelor-masterstructuur van de universitaire opleidingen in Nederland gestalte gekregen. Dat houdt onder meer in dat het aantal opleidingen sterk is toegenomen. Bovendien heeft de nieuwe structuur gevolgen voor de inhoud van de opleidingen. De bedoeling van de visitatie is om een indruk te krijgen van de eigen aard en de kwaliteit van de afzonderlijke opleidingen en een onafhankelijk beeld te schetsen van de verschillende aspecten die daarbij een rol spelen. De daaruit voortvloeiende beoordeling dient tevens als basis voor de accreditatie van de opleidingen. Een ander verschil met vorige visitaties is dat niet alle opleidingen Natuur- en sterrenkunde in Nederland aan de hier besproken visitatie deelnamen. De hier ontbrekende opleidingen aan de Universiteit Leiden ondergingen een bredere visitatie, waarin de wiskunde en natuurwetenschappen als geheel aan een beoordeling werden onderworpen. Of deze trend naar bredere visitaties doorzet, moet nog blijken. De huidige commissie heeft ervaren dat een kwaliteitsbeoordeling van de opleidingen moeilijk uitgevoerd kan worden los van de vakmatige inhoud van de verschillende onderdelen van die opleidingen. Het proces van accreditatie vereist dat het oordeel over verschillende aspecten van kwaliteit wordt weergegeven als een kwantitatieve score. Daarvoor is een vierpuntsschaal aangewezen (onvoldoende, voldoende, goed, excellent), waarbij de aanduiding ‘voldoende’ inhoudt dat het betreffende facet in orde is bevonden. Zoals bij de bezoeken al is gemeld, wijst deze aanduiding er niet op dat de uitwerking van dit facet als onder de maat wordt beoordeeld. Belangrijker dan deze puntsgewijze aanduiding zijn overigens de omschrijving en de argumentatie die de commissie verbindt aan de verschillende aspecten. Uiteindelijk blijft het misleidend om het begrip kwaliteit samen te vatten als een kwantitatieve aanduiding in één dimensie. Een visitatie vereist een serieuze inspanning van alle betrokkenen. Van de opleidingen wordt gevraagd dat zij hun eigenlijke werk onderbreken, eerst om de eigen opleiding te evalueren en daarover te rapporteren, vervolgens om het bezoek voor te bereiden en de commissie te ontvangen, en ten slotte om de beoordeling te verwerken. De visitatiecommissie dankt de opleidingen voor de gastvrije ontvangst tijdens de bezoeken en voor de faciliteiten die met alle medewerking ter beschikking werden gesteld. De zin van al die inspanningen wordt bevorderd door de gezamenlijke gerichtheid op het gemeenschappelijke belang van goede opleidingen. Het proces is ook intensief voor de commissie. Onmisbaar waren de medewerking van en ondersteuning door de beide secretarissen, drs. Marjolein Boessenkool en ir. Lineke van Bruggen, die als medewerkers van QANU aan de commissie waren verbonden en tevens voortrekkers waren bij het schrijven van de rapporten. Graag dank ik alle commissieleden voor de plezierige en collegiale samenwerking, en de toewijding waarmee het werk werd verricht in een sfeer die vriendschappelijk genoemd mag worden. De commissie werkte in wisselende samenstelling, met als risico dat ook de accenten op de verschillende aandachtspunten zouden wisselen. Dat probleem heeft zich niet voorgedaan. De verschillen tussen de leden maakten de bijdrage van ieder afzonderlijk onvervangbaar. Het bleek geen probleem te zijn om de verschillende deskundigheden en ervaringen te combineren tot een samenhangend referentiekader, en dat gebeurde in een goede en informele sfeer. Dat alles maakte het tot een voorrecht deze commissie voor te zitten.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
De commissie hoopt dat dit rapport een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het universitaire onderwijs in de natuurkunde en de sterrenkunde. Gerard Nienhuis, voorzitter van de visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde
QANU / Natuur- en sterrenkunde
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Natuur- en sterrenkunde
10
QANU / Natuur- en sterrenkunde
1.
De onderwijsvisitatie Natuur- en sterrenkunde
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) in het najaar van 2006 de visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde ingesteld. In de periode januari – april 2007 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan alle bacheloren masteropleidingen op het gebied van de natuur- en sterrenkunde, waarvoor de QANU een verzoek tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire colleges van bestuur (zie paragraaf 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in hoofdstuk 3 van Deel I en in de in Deel II opgenomen opleidingsrapporten per universiteit (in volgorde van visitatiebezoek), waarbij de bachelor- en de masteropleidingen per instelling in samenhang beschreven en beoordeeld worden. In hoofdstuk 3 van Deel I gaat de commissie in op een aantal zaken die haar tijdens de visitatie bijzonder heeft getroffen. Hoofdstuk 2 van Deel I bevat het door de commissie gehanteerde referentiekader. 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Radboud Universiteit Nijmegen (RU) 9 en 10 januari 2007: • •
Bachelor Natuur- en sterrenkunde (CROHO: 56984) Master Physics and Astronomy (CROHO: 66984)
Technische Universiteit Eindhoven (TUE) 30 en 31 januari 2007: • •
Bachelor Technische natuurkunde (CROHO: 56962) Master Applied Physics (CROHO: 60436)
Universiteit Utrecht (UU) 5-7 februari 2007: • • • •
Bachelor Natuur- en sterrenkunde (CROHO: 56984) Master Natuurkunde en metereologie & Fysische oceanografie (CROHO: 60705) Master Sterrenkunde (CROHO: 66872) Master Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen (CROHO: 60711)
Technische Universiteit Delft (TUD) 19 en 20 februari 2007: • •
Bachelor Technische natuurkunde (CROHO: 56962) Master Applied Physics (CROHO: 60436)
Vrije Universiteit Amsterdam (VU) 21 en 22 februari 2007: • •
Bachelor Natuur- en sterrenkunde (CROHO: 56984) Master Physics (CROHO: 60202)
QANU / Natuur- en sterrenkunde
11
Universiteit Twente (UT) 14 en 15 maart 2007: • • •
Bachelor Technische natuurkunde (CROHO: 56962) Master Applied Physics (CROHO: 60436) Master Nanotechnology (CROHO: 60028)
Rijksuniversiteit Groningen (RUG) 19-21 maart 2007: • • • • • •
Bachelor Natuurkunde (CROHO: 50206) Bachelor Technische natuurkunde (CROHO: 56962) Bachelor Sterrenkunde (CROHO: 50205) Master Physics (CROHO: 60202) Master Technische natuurkunde (CROHO: 66962) Master Sterrenkunde (CROHO: 66872)
Universiteit van Amsterdam (UvA) 16-18 april 2007: • • •
Bachelor Natuur- en sterrenkunde (CROHO: 56984) Master Physics (CROHO: 60202) Master Astronomy and Astrophysics (CROHO: 60230)
1.3.
De samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is door het QANU-bestuur vastgesteld. De betrokken opleidingen en de faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgestelde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C 2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde bestond uit de volgende personen: Voorzitter, tevens lid, van de visitatiecommissie: •
prof. dr. G. (Gerard) Nienhuis, hoogleraar Theoretische fysica Universiteit Leiden (heeft deelgenomen aan alle bezoeken, maar is bij het bezoek aan de UvA als voorzitter vervangen door commissielid Van der Laan);
Overige leden: • • •
12
prof. dr. H. (Harry) van der Laan, emeritus hoogleraar sterrenkunde Universiteit Utrecht (deelgenomen aan bezoek aan de RU, UU, RUG en UvA, bij de UvA opgetreden als voorzitter) prof. dr. J. (Jaap) J.M. Franse, emeritus hoogleraar experimentele fysica Universiteit van Amsterdam (deelgenomen aan alle bezoeken, behalve de UvA); dr. G. (Geertje) Jansen, voormalig faculteitsonderwijskundige en studieadviseur Technische natuurkunde Universiteit Twente (onderwijsdeskundige, deelgenomen aan alle bezoeken behalve de UT); QANU / Natuur- en sterrenkunde
• • • • • • • •
prof. dr. C. (Christoffel) Waelkens, hoogleraar Sterrenkunde Katholieke Universiteit Leuven, België (deelgenomen aan alle bezoeken, behalve de UT); prof. dr. U. (Urbaan) M. Titulaer, hoogleraar Fysica, Johannes Kepler Universität Linz, Oostenrijk (deelgenomen aan bezoeken aan RU, TUD, RUG en UvA); prof. dr. H. (Herman) L. Verlinde, Professor of Physics, Princeton University, Verenigde Staten (deelgenomen aan bezoeken aan TUE, UU, VU en UT); J. (Janneke) Hoedemaekers, student Universiteit Twente (deelgenomen aan bezoeken aan RU, TUD, VU en RUG); B. (Bart) Buijs, student Radboud Universiteit Nijmegen (deelgenomen aan bezoeken aan TUE, UU, UT en UvA); dr. R. (Reinout) Woltjer, afdelingshoofd ‘System in package devices’ NXP Semiconductors Research (werkvelddeskundige, deelgenomen aan bezoeken aan TUE, UT en UvA); ir. J. (Jan) A. Vogel, directeur TNO Strategie en Planning (werkvelddeskundige, deelgenomen aan bezoeken aan VU en RUG); dr. A. (Ton) E. van der Valk, docent-onderzoeker Freudenthal Institute for Science and Mathematics Education Universiteit Utrecht (onderwijskundige, nam deel aan het bezoek aan Universiteit Twente in plaats van commissielid Jansen);
Toegevoegde experts voor 1 opleiding: • • •
dr. J. (James) W. McAllister, docent Wetenschapfilosofie Universiteit Leiden (expert Geschiedenis en filosofie van de natuurwetenschappen, masteropleiding UU); prof. dr. ir. W. (Wim) J.M. de Jonge, emeritus hoogleraar Experimentele natuurkunde TU Eindhoven (expert Nanotechnologie, masteropleiding UT); dr. P. (Peter) J. Hamersma, opleidingsdirecteur Moleculair Science & Technology Technische Universiteit Delft (expert bachelor Natuurwetenschappen UvA).
Tot secretarissen van de commissie werden benoemd: •
drs. M. (Marjolein) E. Boessenkool en ir. S. (Lineke) van Bruggen, van het bureau van QANU;
Mevrouw Boessenkool is tot 1 juli werkzaam geweest voor QANU, zij heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de RU, TUE, TUD, VU, UT en RUG. Mevrouw Van Bruggen heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de UU en UvA. Daarnaast heeft zij zorg gedragen voor de hoor- en wederhoor en de afronding van het project. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 20 december 2006 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteit (opleiding) aan te leveren informatie (zelfstudierapport en verdere relevante documenten) en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: 1. een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleiding, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; 2. op basis daarvan vast te stellen of de opleiding naar haar oordeel voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit; 3. de aspecten van de opleiding te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. QANU / Natuur- en sterrenkunde
13
De bevindingen van de visitatiecommissie ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in een rapport vastgelegd volgens het in het genoemde QANU-kader gegeven model; de commissie brengt haar rapport uit aan het bestuur van de stichting QANU. 1.4.
De werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 20 december 2006 in Utrecht. Van de zijde van QANU zijn met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Deze zijn in het projectdossier opgenomen. Tijdens de vergadering zijn de volgende afspraken gemaakt om de onafhankelijke oordelen van de commissie te kunnen garanderen: • •
• •
Commissielid Verlinde heeft een tweelingbroer die hoogleraar is bij de betreffende faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Verlinde heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan die instelling. Zijn broer was opgenomen in de gespreksdelegaties van de UvA. Voorzitter Nienhuis heeft een broer die hoogleraar is bij de betreffende faculteit van de Universiteit van Amsterdam. Nienhuis heeft wel deelgenomen aan het bezoek aan de instelling, maar is niet opgetreden als voorzitter. Tijdens het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam is commissielid Van der Laan opgetreden als voorzitter. Nienhuis heeft zich bij de beraadslagingen terughoudend opgesteld. Zijn broer was niet opgenomen in de gespreksdelegaties van de UvA. Commissielid Jansen heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Twente, zij is tijdens dat bezoek vervangen door commissielid Van der Valk. Commissielid Franse heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam.
Daarmee was de visitatie Natuur- en sterrenkunde naar het oordeel van het QANU-bestuur omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Er zijn gedurende het visitatietraject geen situaties voorgevallen waardoor de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming in het geding is gekomen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • •
de te volgen werkwijze; de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C).
De commissie heeft in haar startvergadering tevens de concepttekst besproken van het, in het visitatieprotocol voorziene, referentiekader. Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie ook de zelfstudies besproken en werden specifieke aandachtspunten geïnventariseerd. Na de installatievergadering is het formele instellingsbesluit van de commissie vanuit QANU verzonden naar de daarvoor in aanmerking komende instanties (colleges van bestuur, faculteitsbesturen, NVAO, VSNU, ministerie van OC en W, et cetera).
14
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Vanuit het QANU-bureau is voor elk bezoek contact opgenomen met de betrokken lokale visitatiecoördinatoren. In onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie is de voorbereiding van het visitatiebezoek ter hand genomen. De secretaris van de visitatiecommissie heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan het visitatiebezoek een bezoek gebracht aan de instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Ook werd besproken welke materialen ter inzage gelegd werden en welke aan de commissie werden toegezonden. De samenstelling van de studentendelegatie heeft plaatsgevonden door het ‘prikken’ van studenten uit een lijst met alle ingeschreven studenten. Als de uitgekozen student niet beschikbaar was, is volgens afspraak de volgende student op de lijst van hetzelfde jaar geselecteerd. De commissie heeft verzocht om ruimschoots vóór het bezoek toegang te krijgen tot de elektronische leeromgeving van de opleiding. De opleidingen hebben de commissie voor het bezoek toegang verschaft door middel van een guestaccount. De commissie heeft de beschikking gekregen over het voorgaande visitatierapport uit 2002. Namens de commissie is bij de voorbereiding van het visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen, een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens, richtlijnen en regelingen voor stages en scripties, evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten), gebruikte handboeken kwaliteitszorg, notulen van de opleidingscommissie en examencommissie, en beleidsstukken. Ter bestudering vooraf werden afstudeerscripties en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken opgevraagd. Uit de bij de zelfstudies gevoegde lijst van meest recente scripties voor zowel de bachelor- als de masteropleidingen had de commissie er ruim vóór het bezoek een aantal geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Voor zover dat mogelijk was heeft de commissie tijdens het bezoek de overige bachelor- en mastertheses en portfolio’s bestudeerd en in haar beoordeling betrokken. Het bezoek begon met een bespreking van de zelfstudies en de afstudeerscripties. Na de voorbespreking werden gesprekken gevoerd met verschillende delegaties, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (onder wie vertegenwoordigers van studieverenigingen), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Tijdens elk bezoek hield de commissie een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’. De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan QANU / Natuur- en sterrenkunde
15
van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal. De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. Beslisregels De commissie heeft voor de beoordeling van de 21 facetten een vierpuntsschaal en de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basis kwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: voldoende of onvoldoende. Binnen een onderwerp kan compensatie plaatsvinden, tussen onderwerpen niet. In de opleidingsrapporten is na het laatste facet een overzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau opgenomen. Uitwerking van de beslisregels Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat ‘voldoende’ heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze het gevisiteerde opleiding als aan de magere kant beschouwt. De visitatiecommissie beoordeelt echter of de gestelde basiskwaliteit binnen de opleiding is gewaarborgd. Het conceptbeoordelingsrapport is in commissieverband vastgesteld op 25 mei en vervolgens heeft een kerncommissie bestaande uit de commissieleden Nienhuis, Franse, Jansen, Buijs en Van der Laan op 26 juni de teksten nogmaals besproken. Vervolgens heeft de hoor- en wederhoorprocedure plaatsgevonden, waarbij het rapport voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden is aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen. De kerncommissie heeft de ontvangen reacties bekeken en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van het definitieve rapport. Aan het eind van het proces is het rapport nog formeel (via e-mail) voor goedkeuring aan alle commissieleden voorgelegd.
16
QANU / Natuur- en sterrenkunde
2.
Referentiekader van de commissie
De visitatiecommissie heeft als taak een oordeel te geven over het onderwijs dat door de verschillende opleidingen wordt verzorgd. De commissie kan niet volstaan met het geven van oordelen, zij dient ook aan te geven waarop deze gebaseerd zijn. Daarom wordt in dit hoofdstuk het referentiekader van de commissie beschreven. Bij de beoordeling van de opleidingen gaat de visitatiecommissie allereerst uit van het QANU-kader met de door de NVAO aangegeven onderwerpen, facetten en toetspunten die in het QANU-kader nader zijn uitgewerkt. De meer opleidingspecifieke eisen geeft de commissie weer in het domeinspecifiek referentiekader. Daarvoor maakt zij onder meer gebruik van het referentiekader van de vorige VSNU-visitatie Natuur- en sterrenkunde (2002) en van de Europese rapporten Tuning Summary of Common Reference Points for Physics en Tuning Educational Structures in Europe. In dit referentiekader beschrijft de commissie de minimumeisen waaraan de bachelor- en masteropleidingen moeten voldoen. Daarbij worden ook de eigen keuzes van de opleidingen in rekening gebracht. Verschillende opleidingen vertonen een diversiteit aan programma’s, elk met hun eigen doelstellingen. De commissie is nagegaan of een opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. De commissie let eveneens op de duur en de rendementen van de studie, de beroepsprofielen, internationalisering en flexibilisering. Het doel van universitaire opleidingen in een vakwetenschap is de studenten voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van het vak en de toepassing van de verworven kennis en vaardigheden. Algemeen wordt als uitgangspunt aanvaard dat de Nederlandse universitaire opleidingen in het domein natuur- en sterrenkunde een niveau moeten hebben waarmee de afgestudeerde zich op de internationale markt kan meten met afgestudeerden uit andere landen die gezichtsbepalend zijn voor het onderzoek. Dit is ook het uitgangspunt van de visitatiecommissie. Dat onderzoek kan een fundamenteel karakter hebben, maar het kan evengoed van toegepaste aard zijn. Van belang is ook dat studenten leren om te werken in teamverband binnen gestelde tijdslimieten. De commissie heeft dat meegewogen in de beoordeling van de rendementen. Met het oog op de internationale oriëntatie van de studenten wordt van de opleidingen verwacht dat zij studenten actief informeren over de mogelijkheden om onderdelen van hun studie in het buitenland te volgen, en dat er heldere en niet te beperkende regelingen zijn voor de voortgangsbewaking en voor de vertaling van studiepunten en studieresultaten. Het referentiekader is ter informatie aan de opleidingen voorgelegd. Bacheloropleiding in natuur- en sterrenkunde, dan wel technische natuurkunde 1. Eindkwalificaties De commissie hanteert algemeen aanvaarde eindkwalificaties, zoals die zijn geformuleerd in het Tuning Project. Deze geven volgens de commissie de internationale standaard weer van het vakgebied.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
17
RATING OF IMPORTANCE ORDER
Tabel 1: Europese eindkwalificaties voor de bacheloropleiding in de natuurkunde, technische natuurkunde en sterrenkunde
18
SHORT NAME OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE on completion of a first cycle degree in Physics, the student should:
be able to evaluate clearly the orders of magnitude in situations which are physically different, but show analogies, thus allowing the use of known solutions in new problems
1
Problem solving skills
2
Theoretical understanding
3
Mathematical skills
4
Deep knowledge
5
Experimental skills
6
Modelling and problem solving skills
be able to identify the essentials of a process/situation and to set up a working model of the same; be able to perform the required approximations; i.e. critical thinking to construct physical models
7
Problem solving and computer skills
be able to perform calculations independently, even when a small PC or a large computer is needed, including the development of software programmes
8
Physics culture
9
Basic and applied research
10
Literature search
11 12
Learning ability Modelling
13
Human/professional skills
14
Absolute standards
have a good understanding of the most important physical theories (logical and mathematical structure, experimental support, described physical phenomena) be able to understand and master the use of the most commonly used mathematical and numerical methods have a deep knowledge of the foundations of modern physics, say quantum theory, etc. have become familiar with most important experimental methods and be able to perform experiments independently, as well as to describe, analyse and critically evaluate experimental data
be familiar with the most important areas of physics and with those approaches, which span many areas in physics acquire an understanding of the nature and ways of physics research and of how physics research is applicable to many fields other than physics, e.g. engineering; be able to design experimental and/or theoretical procedures for: (i) solving current problems in academic or industrial research; (ii) improving the existing results be able to search for and use physical and other technical literature, as well as any other sources of information relevant to research work and technical project development. Good knowledge of technical English is required be able to enter new fields through independent study be able to adapt available models to new experimental data be able to develop a personal sense of responsibility, given the free choice of elective/optional courses; be able to gain professional flexibility through the wide spectrum of scientific techniques offered in the curriculum have become familiar with <
> i.e. with the variety and delight of physical discoveries and theories, thus developing an awareness of the highest standards
QANU / Natuur- en sterrenkunde
RATING OF IMPORTANCE ORDER
SHORT NAME OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
15
Ethical awareness
16
Foreign language skills
17
Specific communication skills
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE on completion of a first cycle degree in Physics, the student should:
be able to understand the socially related problems that confront the profession and to comprehend the ethical characteristics of research and of the professional activity in physics and its responsibility to protect public health and the environment have improved command of foreign languages through participation in courses taught in foreign language: i.e. study abroad via exchange programmes, and recognition of credits at foreign universities or research centres be able to work in an interdisciplinary team; be able to present one’s own research or literature search results to professional as well as to lay audiences
Een belangrijke algemene vaardigheid van de afstuderende bachelor in de natuur- of sterrenkunde is het probleemoplossend vermogen, zowel bij het werken in een laboratoriumomgeving als bij het ontwerpen van wiskundige modellen en de toetsing daarvan aan experimenten en waarnemingen. 2. Programma Het ingangsniveau van het bachelorprogramma wordt bepaald door het Nederlandse vwo, met een profiel Natuur en techniek, dan wel Natuur en gezondheid, met extra wiskunde. Van de opleidingen wordt verwacht dat zij aansluiten bij het eindniveau dat door het vwo feitelijk wordt geboden. Om aan de eindkwalificaties te voldoen zal een student in elk geval vertrouwd moeten raken met de basisvakken van de natuurkunde, waaronder de klassieke mechanica, het elektromagnetisme, de speciale relativiteitstheorie, de kwantummechanica, de optica en de thermodynamica (dan wel de statistische fysica). In de bachelorfase horen ook vakken thuis waarin deze basisvakken worden toegepast op de beschrijving van specifieke fysische systemen, zoals atomen, moleculen, atoomkernen, gassen en vaste stoffen. Elke bachelorstudent zal met enkele daarvan vertrouwd dienen te raken. Verder kan er in de bachelorfase in bescheiden mate aandacht gegeven worden aan de algemene relativiteitstheorie, de kwantumveldentheorie en de fysica van elementaire deeltjes. Als gevolg van de wiskundige structuur van natuurkundige theorieën is een behoorlijk pakket aan onderdelen van de wiskunde, mede gericht op het verwerven van analytische en numerieke vaardigheden, onmisbaar. Aangezien waarnemingen en metingen de primaire bron zijn van natuurkundige kennis dient een natuurkundestudent praktische ervaring op te doen met werken aan moderne experimentele opstellingen. Hedendaagse methoden van registratie en verwerking van signalen en meetgegevens zijn daarvan een wezenlijk onderdeel. Daarvoor zijn de nodige moderne voorzieningen en apparatuur een vereiste. In de bacheloropleiding in de technische natuurkunde zal bovendien aandacht moeten zijn voor praktisch werk dat gericht is op ontwerpen dan wel vervaardigen van objecten of apparaten met een praktisch nut, naast het verkrijgen van kennis of inzicht. De eerder genoemde toepassingsgebieden voor de basisvakken kunnen mede gekozen worden op grond van hun technische relevantie.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
19
Doordat de sterrenkunde in haar fysische basis nauw verbonden is met de natuurkunde, is er zeker in het begin van de bacheloropleidingen een aanzienlijke overlap tussen beide vakwetenschappen. Daarbij zal de student Sterrenkunde zich vooral concentreren op die basisvakken van de natuurkunde die in de sterrenkunde belangrijk zijn. Een student zal zich in de bachelorfase ook specifiek astronomische vakken eigen moeten maken, zoals de astrofysica, de kosmologie en de evolutie van sterren en sterrenstelsels. Verder dient er gelegenheid te zijn vertrouwd te raken en ervaring op te doen met astronomische waarnemingstechnieken en meetmethoden. Daardoor zal het practicum in de sterrenkundeopleiding een ander karakter hebben dan in de natuurkundeopleiding. Een bacheloropleiding in het domein van de natuur- en sterrenkunde kan niet volstaan met onderdelen van de eigen vakwetenschap alleen. Voor alle opleidingen geldt dat een afgestudeerde bachelor een scala van mogelijkheden heeft voor een vervolgopleiding dan wel een start op de arbeidsmarkt. Een vervolgopleiding kan zijn een masteropleiding in een specialisatie binnen het eigen vak. Maar ook masteropleidingen met een breder karakter (levenswetenschappen, nanowetenschappen) of in een andere discipline (scheikunde, wiskunde, bedrijfskunde) zijn toegankelijk voor afgestudeerde bachelors in de natuur- of sterrenkunde. Bovendien valt te verwachten dat ook de arbeidsmarkt ruimte zal gaan bieden voor afgestudeerde bachelors op terreinen waar de verworven kennis en de voor natuur- en sterrenkunde karakteristieke methoden en vaardigheden toegepast kunnen worden. Vanwege deze diversiteit aan vervolgmogelijkheden voor een bachelor moet er tijdens de bacheloropleiding ruimte zijn voor differentiatie, die de student de gelegenheid biedt zich te oriënteren en voor te bereiden op deze keuzemogelijkheden. Daarvoor is een zekere keuzeruimte tijdens de opleiding onontbeerlijk. Ook is het belangrijk dat de opleiding wordt afgesloten met een onderzoeksproject. Daarin kan de student een eerste ervaring opdoen met vragen en methoden van onderzoek, en met de rapportage van resultaten in de vorm van een scriptie en een voordracht. Het niveau van het onderzoek en de mate van oorspronkelijkheid en zelfstandigheid van de student mogen daarbij uiteraard nog bescheiden zijn. Ze dienen aan te sluiten op het ingangsniveau van masteropleidingen. Daarvoor is nodig dat verschillende aspecten van wetenschappelijk onderzoek aan bod komen. Ten slotte is voor elke student de academische vorming van belang. Daarom behoren training in communicatie in gesproken en geschreven vorm, aandacht voor de geschiedenis van het eigen vak en inzicht in de positie van het vak binnen het geheel van wetenschap, cultuur en samenleving in het onderwijsprogramma aan de orde te komen. Masteropleiding in sterrenkunde en technische of algemene natuurkunde 1. Eindkwalificaties De afstuderende master in de natuurkunde, technische natuurkunde of sterrenkunde heeft het vermogen om zelfstandig problemen aan te pakken, te analyseren en op te lossen. Ook voor de masteropleidingen baseert de commissie zich mede op de eindkwalificaties die geformuleerd zijn in het Tuning Project.
20
QANU / Natuur- en sterrenkunde
RATING OF IMPORTANCE ORDER
Tabel 2: Europese eindkwalificaties voor de masteropleiding in de natuurkunde, technische natuurkunde en sterrenkunde SHORT NAME OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
1
Modelling and problem solving skills
2
Problem solving skills
3
Literature search
4 5
Learning ability Modelling
6
7
8
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE on completion of a second cycle degree in Physics, the student should:
be able to identify the essentials of a process/situation and to set up a working model of the same; be able to perform the required approximations; i.e. critical thinking to construct physical models be able to evaluate clearly the orders of magnitude in situations which are physically different, but show analogies, thus allowing the use of known solutions in new problems be able to search for and use physical and other technical literature, as well as any other sources of information relevant to research work and technical project development. Good knowledge of technical English is required
be able to enter new fields through independent study be able to adapt available models to new experimental data have a good understanding of the most important physical theories Theoretical understanding (logical and mathematical structure, experimental support, described physical phenomena) acquire an understanding of the nature and ways of physics research and of how physics research is applicable to many fields other than physBasic and applied research ics, e.g. engineering; be able to design experimental and/or theoretical procedures for: (i) solving current problems in academic or industrial research; (ii) improving the existing results have a deep knowledge of the foundations of modern physics, say quanDeep knowledge tum theory, etc.
9
Mathematical skills
be able to understand and master the use of the most commonly used mathematical and numerical methods
10
Frontier research
have a good knowledge of the state of the art in – at least – one of the presently active physics specialities
11
Problem solving and computer skills
Be able to perform calculations independently, even when a small PC or a large computer is needed, including the development of software programmes
12
Experimental skill
13
14 15
have become familiar with most important experimental methods and be able to perform experiments independently, as well as to describe, analyse and critically evaluate experimental data
be able to work in an interdisciplinary team; be able to present one’s Specific communication own research or literature search results to professional as well as to lay skills audiences Managing skills
Be able to work with a high degree of autonomy, even accepting responsibilities in project planning and in the managing of structures
be able to develop a personal sense of responsibility, given the free Human/professional skills choice of elective/optional courses; be able to gain professional flexibility through the wide spectrum of scientific techniques offered in the curriculum
QANU / Natuur- en sterrenkunde
21
be familiar with the most important areas of physics and with those approaches, which span many areas in physics
16
Physics culture
17
Updating skills
enjoy facility to remain informed of new developments and methods and be able to provide professional advice on their possible range of applications
18
Foreign language skills (relevant to physics)
have improved command of foreign languages through participation in courses taught in foreign language: i.e. study abroad via exchange programmes, and recognition of credits at foreign universities or research centres
19
Ethical awareness (relevant to physics)
be able to understand the socially related problems that confront the profession and to comprehend the ethical characteristics of research and of the professional activity in physics and its responsibility to protect public health and the environment
20
Absolute standards
have become familiar with <> i.e. with the variety and delight of physical discoveries and theories, thus developing an awareness of the highest standards
2. Programma De variatie in masteropleidingen binnen het domein van de sterrenkunde en de algemene of technische natuurkunde kan aanzienlijk zijn. Een algemene eis is dat een masteropleiding de student dient in te wijden in het zelfstandig beoefenen van het vak. Het centrale onderdeel van de opleiding is dan ook een eigen onderzoeksopdracht, waarbij de student de gelegenheid krijgt kennis te maken met de dagelijkse praktijk van het onderzoek aan een frontgebied van de wetenschap. Voor een masteropleiding in de technische natuurkunde gelden soortgelijke eisen, met dien verstande dat het eigen werk een meer toegepast karakter kan hebben. Ook kan het afstudeerproject de vorm hebben van een ontwerpopdracht. Het afstudeeronderzoek dient bij voorkeur verricht te worden in een onderzoeksgroep, waarin de student volledig als lid van de groep kan functioneren. Daarvoor is een eigen werkplek nodig, die dagelijkse sociale contacten mogelijk maakt en geregelde uitwisseling van ideeën en gedachten met collega’s met zich meebrengt. Op deze wijze wordt al doende een breed scala aan onderzoeksvaardigheden opgedaan. De natuurkunde en de sterrenkunde worden bij uitstek beoefend in internationaal verband. Daarmee kan het vereiste niveau goed worden aangeduid door te verwijzen naar internationale uitwisseling in de vorm van conferenties en internationale tijdschriften. In het afstudeerwerk moeten de studenten een niveau bereiken dat aansluiting geeft bij de internationale wetenschappelijke tijdschriften op het onderzoeksgebied, en waarmee zij zich op geloofwaardige wijze op de internationale markt kunnen begeven. Een blijk daarvan kan zijn dat het afsluitende masteronderzoek regelmatig leidt tot een wetenschappelijke publicatie. Het onderzoek moet zowel schriftelijk als mondeling gepresenteerd worden. Van belang met het oog op de toekomstige beroepsuitoefening is ook dat studenten leren om te werken binnen gestelde tijdslimieten. De in Nederland traditioneel grote vrijheid van de studenten om hun eigen studietempo te kiezen leidt gemakkelijk tot een verwaarlozing van dit aspect in de opleiding. Van een opleiding wordt verwacht dat zij de studievoortgang van de studenten bewaakt en stimuleert. Maar ook is het wenselijk dat tijdsplanning een expliciet onderdeel is van bepaalde onderdelen van de opleiding, met name bij projecten en een externe stage.
22
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Als ondersteuning van het onderzoeksproject en ter verbreding van de vakkennis zal de student zich ook meer gespecialiseerde onderwerpen moeten eigen maken, bijvoorbeeld door het volgen van passende colleges of door deel te nemen aan werkgroepen. Ook kan een masteropleiding in de eigen vakwetenschap worden gecombineerd met onderdelen die van belang zijn voor de beroepsuitoefening. Voorbeelden zijn de educatieve en didactische componenten die horen bij een lerarenopleiding, of vakken die voorbereiden op een loopbaan in de wetenschapscommunicatie, zoals de wetenschapsjournalistiek of de wetenschappelijke uitgeverij. Ook kan gedacht worden aan onderdelen die voor een natuur- of sterrenkundige van belang kunnen zijn voor een loopbaan in het bedrijfsleven of bij de overheid. Daarvoor kunnen ook studieonderdelen op het gebied van bestuur en management van belang zijn. Van een opleiding wordt in elk geval verwacht dat zij de studenten oriëntatie biedt op de verschillende mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Daartoe is noodzakelijk dat een opleiding zich op de hoogte houdt van de ontwikkelingen op de relevante delen van de arbeidsmarkt, en dat daarmee rekening wordt gehouden bij vernieuwing van het programma. Het tekort aan natuurkundeleraren en de dreigende groei van dit tekort in de nabije toekomst is een voorbeeld van een ontwikkeling die opleidingen zich dienen aan te trekken. Om een masterdiploma in het domein van de (technische) natuurkunde of de sterrenkunde te rechtvaardigen is een minimale omvang van studieonderdelen op het vakgebied vereist, ook bij bijzondere varianten. De commissie heeft als uitgangspunt dat ten minste één jaar gebruikt wordt voor verdieping of verbreding van het vakgebied.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
23
24
QANU / Natuur- en sterrenkunde
3.
Algemene bevindingen
De visitatiecommissie heeft tijdens de bezoeken niet alleen verschillen tussen de opleidingen opgemerkt, maar ook een groot aantal overeenkomsten. De verschillen leiden tot aanbevelingen of beoordelingen die terug te vinden zijn in de rapportages over de afzonderlijke opleidingen. Enkele van de algemene bevindingen worden in dit hoofdstuk besproken. Soms geven ze aanleiding tot algemene aanbevelingen, die dan dus alle of vrijwel alle opleidingen betreffen. Soms ook zijn ze voor de commissie aanleiding om te wijzen op de verschillende keuzemogelijkheden die een opleiding heeft om met een specifiek probleem om te gaan, afhankelijk van het profiel dat de opleiding nastreeft. 3.1.
Bachelor-masterstructuur
Het universitaire onderwijs aan de Nederlandse universiteiten kent sinds enige jaren de structuur van bachelor- en masteropleidingen. Voor de natuurkunde, de technische natuurkunde en de sterrenkunde zijn de bacheloropleidingen driejarig en de masteropleidingen tweejarig. Deze structuur heeft het voordeel dat het gemakkelijker wordt om na het bachelorexamen over te stappen naar een masteropleiding aan een andere instelling in binnen- of buitenland, zodat een student de meest geschikte plaats kan kiezen voor een gewenste specialisatie. Als gevolg van Europese afspraken en door het gebruik van internationaal herkenbare titels worden de mogelijkheden groter om over te stappen naar een vervolgopleiding elders in de wereld. Ook vergroot de nieuwe structuur de mogelijkheden om met een bachelordiploma in een vakwetenschap een masteropleiding in een verwant vak, of met een interdisciplinair karakter te volgen. En ten slotte biedt een diploma van een bacheloropleiding de mogelijkheid om een positie op de arbeidsmarkt te zoeken. Deze verschillende keuzemogelijkheden van afgestudeerde bachelors in de natuur- en sterrenkunde dan wel de technische natuurkunde voor een vervolgopleiding op masterniveau worden nog niet ten volle benut. De meesten van hen stromen als vanzelf door naar de bijpassende masteropleiding aan dezelfde instelling. De keuze voor het masteronderzoek wordt dan beperkt tot de onderzoeksthema’s van de eigen instelling, en niet door wat het vak als geheel te bieden heeft. Studenten in het eerste jaar van de masterfase noemen zichzelf vaak vierdejaars. Blijkbaar moet de nieuwe structuur nog volledig doordringen in het denken, zowel bij studenten als docenten. Ook merkte de commissie dat de eerder bestaande vijfjarige doctoraalopleiding vaak nog goed te herkennen is in de structuur van de opleidingen. Wel constateert de commissie met instemming een toenemende aandacht voor het werven van instromende masterstudenten van elders, met name uit het buitenland. Het is begrijpelijk dat deze overgang enige tijd vergt. Maar om de voordelen van de nieuwe structuur werkelijk tot hun recht te laten komen is het wenselijk dat de opleidingen niet alleen de evolutie in het denken passief volgen, maar ook actief maatregelen nemen om de voordelen van de nieuwe structuur optimaal te benutten. 3.1.1. Eigen karakter bacheloropleiding De visitatiecommissie vindt het belangrijk dat de bacheloropleiding ook uitdrukkelijk als zelfstandige en afgeronde opleiding wordt geprofileerd. Dat maakt de studenten meer bewust van de vele keuzemogelijkheden voor vervolgopleidingen binnen en buiten het eigen vak, en voor een mogelijke werkkring waar academische vorming in de basis van een natuurwetenQANU / Natuur- en sterrenkunde
25
schap inzetbaar is. Bij het afgeronde karakter van de bacheloropleiding hoort een afsluitend project, waarin de student op eigen wijze en met een zekere zelfstandigheid kennismaakt met verschillende aspecten van wetenschappelijk onderzoek. Het is verstandig om dit afsluitende onderdeel niet te klein te houden. Een omvang van niet minder dan ongeveer 15 EC acht de commissie wenselijk. Natuur- en sterrenkunde hebben waarnemingen en experimenten als primaire bron van kennis. Zonder dat is zinvolle theorievorming niet denkbaar. Daarbij is het gebruik van geavanceerde apparatuur onontbeerlijk. De daarbij behorende vaardigheden behoren een substantieel onderdeel te zijn van de bacheloropleiding om een bachelordiploma in de discipline te rechtvaardigen. Dat geldt dus ook voor die bachelorstudenten natuur- of sterrenkunde die zich in de masterfase in een theoretische richting zullen specialiseren. Ook voor hen is het waardevol dat ze intuïtie opdoen voor de mogelijkheden en de beperkingen van waarnemingen en experimenten, en de inspanning daarvoor aan den lijve ondervinden. 3.1.2. Masterstudenten als herkenbare eenheid Studenten in een doorstroommasteropleiding volgen dikwijls al mastervakken terwijl de bachelorfase nog niet is voltooid. Dat kan als voordeel hebben dat onnodige studievertraging wordt voorkomen. Maar het komt ook voor dat studenten de voltooiing van onderdelen uit de bachelorfase onnodig uitstellen als ze eenmaal actief aan het masterprogramma deelnemen, hetgeen gemakkelijk leidt tot een niet-optimale indeling van de studie. De commissie beveelt aan om hieraan duidelijke grenzen te stellen. Dat kan door een maximum te stellen aan het aantal of de aard van de nog niet behaalde EC’s in de bachelorfase voor toelating tot de masteropleiding, en aan het aantal maanden waarbinnen de bacheloropleiding moet zijn voltooid. Ook is het verstandig te specificeren welke mastervakken al gevolgd kunnen worden voor de voltooiing van de bacheloropleiding. Het ligt voor de hand dat stages en onderzoeksprojecten daar niet bij horen. Een verder voordeel van een duidelijke markering van de overgang van de bachelor- naar de masterfase is dat daarmee de andere status van masterstudenten beter herkenbaar wordt. Dat is ook bevorderlijk voor de inburgering van masterstudenten die van elders instromen. 3.1.3. Onderzoekersopleiding naast andere mogelijkheden Natuurkunde en sterrenkunde zijn disciplines met een sterke onderzoekstraditie, en er zijn goede mogelijkheden voor een loopbaan als onderzoeker. De opleidingen zijn daar ook sterk op gericht. Het gevolg is dat studenten met een duidelijke onderzoeksgerichtheid zich dan ook het beste thuis voelen in de opleiding. Studenten met een voldoende begaafdheid om zich het vak eigen te maken, maar die andere ambities hebben dan onderzoeker worden, worden niet gericht aangetrokken, en als ze wel komen, kan het voor hen lastiger zijn om gemotiveerd te blijven. Niet alleen stroomt een meerderheid van de bachelors bijna stilzwijgend door naar een masteropleiding in de eigen discipline, vaak is ook de eerste ambitie van de masterstudenten om een promotietraject in te gaan. Dat versterkt dan weer de neiging van docenten om het masterdiploma te zien als een tussenstap naar de academische promotie, en om al tijdens de masterfase navenante eisen te stellen. Studenten voor wie dat geen passende weg lijkt te zijn, kunnen zich dan al voor het behalen van het masterdiploma als gezakt voor de promotie gaan voelen. Deze situatie versterkt zichzelf gemakkelijk doordat ook docenten en decanen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs aan de leerlingen gaan uitdragen dat het alleen voor de allerbesten verstandig is om een studie natuur- en sterrenkunde (of andere bètavak26
QANU / Natuur- en sterrenkunde
ken) te overwegen. Dat ondermijnt de instroom in de universitaire opleidingen, en daarmee uiteindelijk ook de kwaliteit en de diversiteit. Op zichzelf is het prima als een opleiding er bewust voor kiest zich allereerst als onderzoekersopleiding te profileren, en de daarbij behorende relatief kleine aantallen studenten te accepteren. Maar het is niet goed wanneer dat als vanzelfsprekend en bijna onbewust gebeurt, en zeker niet wanneer alle opleidingen daarin dezelfde keuze maken. Het tekort aan afgestudeerden in de bètavakken doet zich niet in de eerste plaats voor in het onderzoek, maar eerder in andere sectoren. Er dreigt vooral een toenemend gebrek aan vakmensen in de positie van docent in hbo, havo en vwo, wat vervolgens het tekort aan instroom bij de universitaire opleidingen weer versterkt. Voor de positie in de maatschappij van de natuur- en sterrenkunde, en meer in het algemeen van de natuurwetenschappen, is het van belang dat in allerlei sectoren van de arbeidsmarkt, in management, politiek en beleidsfuncties mensen werken met een achtergrond in een van de natuurwetenschappen. Een bacheloropleiding die zich daarop richt, heeft de mogelijkheid om nieuwe groepen studenten aan te trekken. Ook het major-minorsysteem zoals dat aan diverse instellingen wordt ingevoerd, geeft nieuwe kansen om kennis van de natuur- en sterrenkunde tot op het bachelorniveau te bieden voor studenten die nu nog nauwelijks worden aangetrokken, en die als bachelor een alternatief vervolgtraject kiezen. De commissie beveelt aan om meer gebruik te maken van het brede spectrum van uitstroommogelijkheden van bachelors in de natuur- en sterrenkunde. De verbreding van de bacheloropleiding moet naar de mening van de commissie niet gezocht worden in een combinatie van verschillende verwante vakken (zoals natuurkunde en scheikunde) in de propedeuse, maar in een toenemende mogelijkheid tot verbreding tegen het einde van de bacheloropleiding. De bedoeling van de verbreding is niet om verschillende vakken op propedeutisch niveau te combineren, maar om een grondige basiskennis van de gekozen discipline toe te passen in een bredere context. 3.1.4. Arbeidsmarkt voor bachelors en masters De arbeidsmarkt voor afgestudeerde masters is vergelijkbaar met die van de afgestudeerde doctorandi van de oude vijfjarige opleidingen. Door de Nederlandse Natuurkundige Vereniging is een overzicht samengesteld van de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt voor natuurkundigen in de jaren 2003-2006. Daarbij gaat het om afgestudeerden van universiteiten, inclusief gepromoveerden, en van het hbo. Duidelijk blijkt de breedte van de functies waarin natuurkundigen succesvol worden ingezet. Ook blijkt dat de verschillende sectoren redelijk tevreden zijn met de kennis en de vaardigheden van de natuurkundigen. Op punten als communicatieve vaardigheden, de ervaring met planmatig werken, adviesvaardigheden en klantgerichtheid lijkt er echter ruimte voor verbetering te zijn. Opleidingen doen er verstandig aan om op de hoogte te blijven van de wensen van de arbeidsmarkt, juist in die sectoren waarmee de docenten zelf geen regelmatige contacten onderhouden. De arbeidsmarkt heeft nog nauwelijks ervaring met afgestudeerde bachelors. Daardoor houden de opleidingen ook nog nauwelijks rekening met studenten die het onderwijstraject beëindigen met het bachelordiploma. Verbredende vakken gericht op vaardigheden buiten de eigen discipline zijn schaars in de bacheloropleidingen. Het lijkt erop dat de opleidingen en het afnemend veld op elkaar wachten. Dat vraagt om gecoördineerde actie, in samenspraak tussen QANU / Natuur- en sterrenkunde
27
opleidingen en potentiële werkgevers, waarbij ook schooldecanen en potentiële aankomende studenten wordt gewezen op de mogelijkheid van een driejarige vakopleiding Natuurkunde of Sterrenkunde met een zichtbaar arbeidsperspectief. Ook de mogelijkheid van een lesbevoegdheid voor een afgestudeerde bachelor, eventueel aangevuld met een eenjarige masteropleiding, verdient actief te worden bevorderd. 3.1.5. Lerarentekort Het probleem van het toenemende tekort aan leraren in het middelbaar onderwijs wordt inmiddels algemeen onderkend. In de bètavakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde geldt dit nog in bijzondere mate. Naar de mening van de commissie vraagt dit ook bijzondere aandacht van de hier onderzochte opleidingen. Hier worden de studenten gevonden die al na enkele jaren studie in elk geval de vakkennis hebben die vereist is voor het beroep van leraar. Duidelijk is ook dat maar zeer weinig studenten deze mogelijkheid serieus overwegen, en dat de opleidingen hen ook niet sterk met dit perspectief in aanraking brengen. Om eerstegraads-lesbevoegdheid te krijgen moet de student nu een masterdiploma behalen, waarin de gerichtheid op het onderzoek vooropstaat. Daarnaast moet dan nog de nodige didactische en pedagogische scholing worden verkregen, en ervaring met het werken als leraar worden opgedaan voordat de loopbaan van het leraarschap kan beginnen. In de huidige situatie loopt de kortste weg naar het leraarschap voor een bachelor in de natuurkunde langs een overstap naar het hbo (leidend tot een tweedegraads-lesbevoegdheid). Als universitaire opleiding voor een natuurkundeleraar met eerstegraads-lesbevoegdheid is de educatieve variant van de tweejarige masteropleidingen Natuurkunde de aangewezen weg. In sommige gevallen zijn er voor de volledige lesbevoegdheid nog aanvullende eisen daarna. Naar de mening van de commissie moet een bachelor in de natuurkunde (of de sterrenkunde) in staat worden gesteld om met een eenjarige gespecialiseerde masteropleiding de eerstegraadslesbevoegdheid te verkrijgen. Dit zou een aantrekkelijk traject kunnen zijn als kort na het bachelordiploma de student ook een inkomen kan verwerven. Een mogelijkheid is dat de stage op een school gedurende het masterjaar ook een werkvergoeding met zich meebrengt. Een andere optie zou kunnen zijn dat het masterjaar in deeltijd wordt gevolgd, gecombineerd met een parttime dienstbetrekking als leraar-in-opleiding. Op deze wijze zou het aantal universitair geschoolde leraren met een eerstegraads-lesbevoegdheid kunnen worden vergroot. 3.2.
Directie en management van opleiding
3.2.1. De opleidingsdirecteur Sinds een aantal jaren berust aan de meeste instellingen de dagelijkse leiding van de opleiding bij één persoon. Deze functionaris wordt in het algemeen aangeduid als de opleidingsdirecteur. Deze is direct persoonlijk aanspreekbaar voor de organisatie en de gang van zaken rond het onderwijs binnen de opleiding. Meestal wordt deze functie afwisselend vervuld door een van de hoogleraren in het vakgebied. Soms ook ligt deze taak bij een hoofddocent. De bevoegdheden van de opleidingsdirecteur blijken in de praktijk te verschillen, mede afhankelijk van de inbedding van de opleiding in de onderzoeksgroepen en instituten, en in de faculteit.
28
QANU / Natuur- en sterrenkunde
3.2.2. Bevoegdheden passend bij verantwoordelijkheid De verdeling van verantwoordelijkheden voor onderzoek en onderwijs binnen een discipline is niet altijd helder. De commissie constateerde bij verschillende van de bezochte opleidingen dat de opleidingsdirecteur bij de toewijzing van taken aan docenten formeel afhankelijk is van de instemming van een afdelingsvoorzitter of instituutsdirecteur, die verantwoordelijk is voor zowel het onderwijs als het onderzoek dat door de medewerkers wordt verricht. Soms ook blijken de betrokkenen niet zeker te weten wat hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden eigenlijk zijn. De commissie is van oordeel dat het past bij de verantwoordelijkheid van de opleidingsdirecteur dat die ook een eigen bevoegdheid heeft om onderwijstaken toe te wijzen. Dat houdt in dat de opleidingsdirecteur, uiteraard in redelijk overleg met betrokkenen, dient te beschikken over de onderwijstijd van de docenten van de opleiding. In de praktijk betekent dat wel dat dezelfde personen een wisselende hiërarchische relatie tot elkaar kunnen hebben. Als algemeen uitgangspunt meent de commissie dat in de hiërarchische organisatie van een faculteit, een afdeling of een departement, de onderwijs- en de onderzoeksstructuur nevengeschikt aan elkaar dienen te zijn. Alleen zo kan worden voorkomen dat het onderwijs in competitie met onderzoek het onderspit delft. In de praktijk is er meestal sprake van goede persoonlijke verhoudingen, zodat de opleidingsdirecteur geen belemmeringen ondervindt bij de taakverdeling. Maar bij een verschil van mening moet voor ieder duidelijk zijn wie de uiteindelijke beslissing neemt. Dit is niet alleen van belang voor het onderwijs dat gegeven wordt door docenten in vaste dienst, maar eveneens bij onderwijstaken die vervuld worden door promovendi. Voor hen, evenals voor hun begeleiders, moet duidelijk zijn dat de opleidingsdirecteur zeggenschap heeft over het deel van de werktijd dat voor onderwijs is bestemd. 3.2.3. Relatie onderzoek en onderwijs De opleidingen in de (technische) natuurkunde en sterrenkunde zijn steeds ingebed in een onderzoeksomgeving. Dat is ook vereist om het wetenschappelijke karakter van de opleidingen mogelijk te maken. Het is een bekend en natuurlijk gegeven dat de eerste aandacht van onderzoekers ligt bij hun onderzoeksprogramma, en bij het verwerven van de daarvoor benodigde middelen. De aandacht voor het onderwijs zou dan gemakkelijk op het tweede plan kunnen komen, zeker op het basisniveau in de bacheloropleiding, waar de afstand tot het actuele onderzoek nog vrij groot is. De commissie heeft overigens geen problemen geconstateerd die voortkomen uit de competitie tussen onderzoek en onderwijs. Ook in de eerste studiejaren krijgen studenten onderwijs dat gegeven wordt door onderzoekers van naam. Het besef heerst algemeen dat een goed verzorgde opleiding nodig is om de instroom op peil te brengen en te houden. Misschien heeft de terugval van de instroom aan het einde van de jaren negentig het besef bevorderd dat een voldoende instroom geen vanzelfsprekendheid is. 3.3.
Studieduur, rendementen en slaagpercentages
3.3.1. Studievrijheid Studenten aan Nederlandse universiteiten leven en studeren in de nationale onderwijs- en studiecultuur. Die cultuur kan niet per decreet worden veranderd, zeker niet op grond van aanbevelingen van een visitatiecommissie. Toch is het belangrijk om die eigen cultuur te zien in relatie en soms in tegenstelling tot de cultuur elders in de wereld. Naarmate de internationaQANU / Natuur- en sterrenkunde
29
lisering toeneemt, worden studenten uit verschillende delen van de wereld rechtstreeks elkaars concurrenten. De universitaire studiecultuur in Nederland wordt traditioneel gekenmerkt door een hoge mate van vrijheid. Het bijwonen van colleges is niet verplicht, studenten zijn meestal vrij om studieonderdelen uit te stellen en om al of niet aan een tentamen deel te nemen. Bij een onvoldoende resultaat bij een tentamen zijn meerdere herkansingen mogelijk, en een bindend studieadvies is eerder uitzondering dan regel. 3.3.2. Studieduur Bij het invoeren van de vijfjarige cursusduur van de opleidingen Technische natuurkunde en later ook van de opleidingen natuur- en sterrenkunde was overeengekomen dat dat niet zou moeten leiden tot een verlenging van de gemiddelde studieduur. In de praktijk wordt dat door de opleidingen vaak zo uitgelegd dat in elk geval het verschil tussen studieduur en cursusduur zou moeten verminderen. De visitatiecommissie constateert dat de studieduur nog steeds lang is, en de rendementen laag, ook naar de mening van de onderzochte opleidingen zelf. Het afbreken van de studie is ook in hogere jaren (na het eerste jaar) niet uitzonderlijk. Dit geldt vooral voor de bacheloropleidingen. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de masteropleidingen. Als reden voor studievertraging worden regelmatig nevenactiviteiten genoemd. Daaronder vallen sport, bestuursfuncties, student-assistentschappen of ander werk om in het levensonderhoud te voorzien. Studenten geven regelmatig als argument dat er voor hen ook een leven naast de studie bestaat. Het aantal uren dat naar schatting aan de studie wordt besteed varieert enigszins, maar is vrijwel altijd lager, en soms aanzienlijk lager dan overeenkomend met een volle werkweek. De commissie meent dat het aanvoeren van nevenactiviteiten als verontschuldiging voor studievertraging moet worden ontmoedigd. Een studie-inspanning die vergelijkbaar is met een normale werkweek laat ook ruimte voor activiteiten buiten de studie. Een andere veel genoemde verklaring voor de lange studieduur is dat studenten meer studiepunten halen dan minimaal vereist is, om hun kennis verder te verbreden of te verdiepen. Uit een door de commissie uitgevoerd onderzoek blijkt echter dat er geen positieve correlatie is tussen de duur van de studie en het aantal behaalde EC. Voor zover er al sprake is van correlatie is die negatief: relatief snelle studenten behalen extra studiepunten, en ernstig vertraagde studenten behalen er precies genoeg. De commissie heeft een zekere mate van machteloosheid geconstateerd bij het beperken van de studieduur en het verhogen van de rendementen. De commissie heeft slechts sporadisch een gevoel van urgentie geconstateerd. Dat geldt zowel voor studenten als voor docenten. 3.3.3. Slaagpercentages en rendementen De hardnekkigheid van deze situatie is voor de commissie aanleiding om de oorzaken van de opgebouwde vertraging door de studiejaren heen nader te onderzoeken. Dit onderzoek is uitgevoerd met behulp van het IOWO (zie bijlage D). Met name is gekeken naar de vertragende werking van het niet behalen van toetsen en tentamens. Studenten mogen dan nogal eens in vrijheid ervoor kiezen om minder tijd aan de studie te besteden, ze kiezen er niet bewust voor om voor een tentamen te zakken. Van een groep van vijftig afgestudeerden in de (technische) natuurkunde of sterrenkunde van elk van de acht bezochte instellingen is de studiehistorie bekeken. Dit betrof vooral studenten van de oude (vijfjarige) doctoraalopleiding. Zij werden 30
QANU / Natuur- en sterrenkunde
ingedeeld in drie groepen, afhankelijk van het cijfer voor van het afstudeerwerk. Bij de topgroep (met een cijfer van 9 t/m 10) is het aantal behaalde onvoldoendes betrekkelijk gering, al bedraagt dat bij meer dan de helft van de opleidingen toch nog 10% van het aantal tentamens. Bij de middengroep (goede studenten, met een afstudeercijfer van 7½ t/m 8½) benadert het aantal behaalde onvoldoendes bij sommige opleidingen een kwart tot een derde deel van het aantal tentamens. Alleen bij de VU en de RU ligt het slaagpercentage voor deze klasse nog boven de 80%. Voor de groep studenten van wie het afstudeerwerk is beoordeeld met een cijfer van 6 t/m 7 is het gemiddelde slaagpercentage bij de drie technische universiteiten lager dan 50% (bij de TUE zelfs amper 25%), bij de vijf andere universiteiten tussen de 60 en 70%. Overigens worden de cijfers 6 en 6½ maar sporadisch gegeven. Dit onderzoek betrof dus uitsluitend succesvolle studenten. Het is te verwachten dat het beeld bij de studiestakers nog veel ongunstiger zal zijn. Er wordt dus veel gezakt en veel herkanst voor tentamens, in alle fasen van de studie. De gemiddelde studieduur van de onderzochte studenten bedroeg 80 maanden (bij een cursusduur van 60 maanden). Dit getal verschilt overigens sterk voor de groepen van de verschillende opleidingen, met als kortste een gemiddelde duur van 67 maanden (RU), en als langste 93 maanden (TUD). De correlatie tussen het aantal benodigde herkansingen en de studieduur is het sterkst bij de opleidingen met de langste gemiddelde studieduur. Een andere opvallende uitkomst van het onderzoek was de hoge beoordeling voor het afstudeerwerk. Het gemiddelde van de ongeveer 400 studenten bedroeg 8,0. Deze beoordeling kwam overigens in de meeste gevallen overeen met de beoordeling zoals de commissie die schatte op basis van de scriptie. Dit resultaat weerspiegelt de hoge kwaliteit van de afgestudeerden. Maar tevens geeft dit de indruk dat het vrijwel onmogelijk is met een lager cijfer af te studeren. Van slechts enkelen van de onderzochte groep werd het afstudeerwerk met 6 of 6½ beoordeeld. Dit zou impliceren dat afstuderen voor een aanzienlijk deel van de studenten niet is weggelegd, terwijl het niveau van de eindexamencijfers van de instromende studenten natuur- en sterrenkunde toch duidelijk bovengemiddeld is. Dit wijst op een nodeloze verspilling van talent. Elk van de onderzochte opleidingen hecht sterk aan het handhaven van een hoog eindniveau van de afstudeerders, en de commissie pleit er ook niet voor dat niveau te verlagen teneinde de rendementen te verbeteren. Maar het zou winst zijn als een deel van de huidige afvallers tot een einddiploma kan worden gebracht, ook al is dat met een wat lager (maar voldoende) afstudeercijfer. 3.3.4. Toetsen en tijdslimieten De indruk bestaat dat het zakken voor tentamens een belangrijke oorzaak is van de lange studieduur. Dat doet vrezen dat ook bij het staken van de studie in latere jaren de demotiverende werking van het regelmatig falen bij tentamens een factor is. Het lijkt de moeite waard om het systeem van toetsing en herkansingen kritisch te bekijken. Hoewel de meeste opleidingen intussen een norm hanteren waaronder het slaagpercentage per vak niet mag zakken, blijkt dit in de praktijk niet veel soelaas te bieden. Het is bepaald niet altijd duidelijk wat er met de studenten gebeurt als het normpercentage niet wordt gehaald. In veel gevallen ligt de norm aan de lage kant (50 tot 60%), wat betekent dat een snelle doorstroom van de studenten nog steeds verhinderd wordt. Dat blijkt ook uit de propedeuserendementen, die soms per opleiding van jaar tot jaar wel met een factor 2 kunnen fluctueren. Het is niet aannemelijk dat deze fluctuaties toegeschreven kunnen worden aan verschillen in aanleg en ijver tussen studenten van QANU / Natuur- en sterrenkunde
31
opvolgende cohorten, maar eerder aan de toetskwaliteit van de tentamenopgaven en aan de consistentie van de beoordeling. Veel meer aandacht voor déze kwaliteit inclusief de toetsing van de uitvoerbaarheid door collega-docenten zal hier een grote meerwaarde opleveren. Naar de mening van de commissie zou na het selectieve propedeusejaar, en zeker in de masterfase het zakken voor een tentamen steeds meer uitzondering moeten zijn. Het is nuttig om het systeem van toetsing en tentamenwaardering te vergelijken met de werkwijze in andere landen, in het bijzonder aan universiteiten die algemeen tot de wereldtop worden gerekend. Aangezien een aanzienlijk deel daarvan zich in de Verenigde Staten bevindt, wil de commissie enkele vergelijkende opmerkingen maken tussen de studieduur en de wijze van toetsing aan Nederlandse en Amerikaanse opleidingen. In de Verenigde Staten worden opleidingen vergeleken en gewaardeerd aan de hand van het percentage studenten dat de studie binnen de gestelde tijd voltooit. Het slagen voor een vak is de norm, en herkansingen zijn er niet. Studievertraging wordt gezien als een wijze van falen. Het niet halen van een vak heeft dan ook onmiddellijke gevolgen, zowel voor het studietraject als voor de latere positie op de arbeidsmarkt. Het Nederlandse systeem kent een scherpe scheiding tussen de deelname aan een vak, die als regel vrijblijvend is, en de toetsing, die pas na afloop van het traject plaatsvindt. Dat leidt er gemakkelijk toe dat studenten zich pas kort voor het tentamen serieus in het vak gaan verdiepen. Hier en daar wordt dit wel gecorrigeerd door deeltentamens, tussentoetsen of een bonus voor ingeleverd werk, maar de principiële vrijblijvendheid van het geboden onderwijs blijft daarbij onaangetast. Een systeem als het Amerikaanse, waar inschrijving ook tot deelname verplicht, en waarbij onderwijs en toetsing elkaar meerdere malen afwisselen, laat de studenten minder gelegenheid tot uitstelgedrag. Een belangrijk voordeel daarvan is ook dat er veel eerder terugkoppeling plaatsvindt, waardoor ontoereikende studiemethoden tijdig kunnen worden gecorrigeerd. Herkansingen zijn dan minder nodig. Dat voorkomt al te laconiek studiegedrag, dat nu soms wordt bevorderd door de wetenschap dat je het eerste tentamen desnoods kunt overslaan, omdat er altijd nog de herkansing is. Ook wordt daarmee voorkomen dat een student zonder voldoende voorbereiding bij wijze van oefening alvast aan het eerste tentamen deelneemt. Om tijdsplanning aan te moedigen en aan te leren verdient het ook aanbeveling om meer studieonderdelen in te voeren waarbij de student een opdracht moet voltooien binnen een gestelde tijdslimiet. Zo kunnen studenten ervaring opdoen met het opstellen en het volgen van een werkplan, wat in vrijwel elke loopbaan een wezenlijk aspect van het werk is. Tegelijk bevordert dat het besef dat ook gedurende de studie de tijdsfactor een onderdeel van kwaliteit is, hetgeen een verkorting van de studieduur kan bevorderen. 3.4.
Vorige visitatie
Het vorige rapport van de visitatie van de opleidingen Natuur- en sterrenkunde, verschenen in september 2002, was uitgevoerd met de VSNU als opdrachtgever. De bedoeling daarvan was aan de overheid en de samenleving verantwoording af te leggen van de kwaliteit van het geboden onderwijs. De huidige visitatie is de eerste in de nieuwe situatie, waarbij de inzet in de eerste plaats de beoogde accreditatie van de opleidingen is. Daarnaast blijft kwaliteitsverbetering ook een uitdrukkelijk doel. Het accent op de onderlinge vergelijking van de opleidingen wordt daarbij zwakker, alleen al doordat niet alle vergelijkbare opleidingen eenzelfde visitatietraject doorlopen. Ook wordt, mede als gevolg van de ingevoerde bachelor-masterstructuur, de 32
QANU / Natuur- en sterrenkunde
diversiteit zichtbaarder, vooral op het masterniveau. De vorige visitatiecommissie heeft veel aandacht gegeven aan de relatief geringe participatie van vrouwen (studenten en docenten) aan de opleidingen Natuur- en sterrenkunde. De huidige commissie constateert dat het aantal vrouwelijke hoogleraren en andere docenten enigszins is gestegen. Overigens heeft de commissie op dit punt niet veel toe te voegen aan de bevindingen van haar voorganger, anders dan de constatering dat het probleem hardnekkig is en dat de mogelijkheden voor de opleidingen om daarop invloed uit te oefenen beperkt zijn. De omvang van de totale instroom is sinds de vorige visitatie duidelijk vergroot. Maar van een structurele stijging van het aandeel vrouwelijke studenten lijkt niet echt sprake te zijn.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
33
34
QANU / Natuur- en sterrenkunde
DEEL II: OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Natuur- en sterrenkunde
35
36
QANU / Natuur- en sterrenkunde
1.
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics and Astronomy aan de Radboud Universiteit
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Natuur- en sterrenkunde 56984 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Nijmegen 31 december 2008
Masteropleiding Physics and Astronomy: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Physics and Astronomy 66984 master wo 120 EC master voltijd Nijmegen 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit vond plaats op 9 en 10 januari 2007. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics and Astronomy maken deel uit van de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. Beide opleidingen worden voltijds verzorgd. De Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica verzorgt acht bacheloropleidingen, tien masteropleidingen en participeert in drie interfacultaire masteropleidingen. Het onderwijs is georganiseerd in vijf onderwijsinstituten. Ieder onderwijsinstituut wordt geleid door een onderwijsdirecteur en heeft een ondersteunend onderwijsbureau. De bachelor- en masteropleiding Natuur- en sterrenkunde worden verzorgd door het onderwijsinstituut Wis-, Natuur- en Sterrenkunde (WiNSt). Dit instituut verzorgt daarnaast de bachelor- en masteropleiding Wiskunde. De leiding van de faculteit is in handen van de decaan. Hij wordt bijgestaan door twee vicedecanen, één voor onderzoek en één voor onderwijs. De onderwijsdirecteuren stellen samen met de vicedecaan onderwijs het onderwijsbeleid op. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
37
Het onderzoek aan de faculteit is thematisch geclusterd in zes onderzoeksinstituten waarin multidisciplinair wordt samengewerkt. In de onderzoeksinstituten zijn de leerstoelgroepen ondergebracht. Deze leerstoelgroepen bevatten ook de formatie voor het verzorgen van onderwijs. Deze formatie wordt volgens een facultair verdeelmodel ter beschikking gesteld aan de onderwijsinstituten. Drie instituten dragen bij aan de opleidingen Natuurkunde: het Institute for Molecules and Materials (IMM), het Institute for Mathematics, Astrophysics and Particle Physics (IMAPP) en het Institute for Neuroscience (IfN). Binnen het onderwijsinstituut WiNSt is een opleidingscoördinator voor Natuur- en sterrenkunde en één voor Wiskunde aangesteld. De onderwijsdirecteur van WiNSt is tevens opleidingscoördinator Natuur- en sterrenkunde. Voor de dagelijkse gang van zaken bij het onderwijs van Natuur- en sterrenkunde is daarnaast een onderwijscoördinator Natuur- en sterrenkunde aangesteld (niet de opleidingscoördinator). Deze functionaris is tevens hoofd van het onderwijsbureau WiNSt en studieadviseur voor studenten Natuur- en sterrenkunde. Het natuurkundig practicum en zijn medewerkers vallen onder het onderwijsbureau. De commissie heeft bij haar bezoek de verantwoordelijkheid voor de inzet van personeel bij het onderwijs aan de orde gesteld. Vastgesteld is dat de onderwijsdirecteur voldoende mandaat heeft om deze inzet te regelen. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde is in september 2002 van start gegaan, de masteropleiding Physics and Astronomy in september 2004. Deze twee opleidingen komen direct voort uit de ongedeelde opleiding Natuur- en sterrenkunde. In het studiejaar 2001-2002 is het laatste cohort studenten in de ongedeelde opleiding ingestroomd. De uiterste datum voor het afstuderen in de doctoraalopleiding is 1 september 2007. Tot die tijd wordt nog gelegenheid geboden om tentamens ‘oude stijl’ af te leggen (art. 7.2 OER 2006). In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) is voor studenten die overstappen naar de bachelor- of masteropleiding een regeling opgenomen dat behaalde studieresultaten kunnen worden gewaardeerd als vrijstelling voor overeenkomstige onderdelen nieuwe stijl (art. 7.3 OER 2006). Op de peildatum van het zelfevaluatierapport waren er nog 21 studenten ingeschreven in de doctoraalopleiding. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, meldden geen overgangsproblemen. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De eindkwalificaties van de opleidingen zijn beschreven in het zelfevaluatierapport en opgenomen in bijlage 1A en 1B). De opleidingen ontlenen de eindkwalificaties aan de internationale en domeinspecifieke maatstaven zoals deze zijn neergelegd in het Tuning Project en in een vergelij38
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
kende tabel van het sterrenkundeonderwijs in Nederland (van de landelijke onderwijscommissie sterrenkunde). Het onderwijsinstituut is lid van het European Physics Education Network (EUPEN) waar in Europees verband afstemming van eindkwalificaties wordt gezocht. Bacheloropleiding De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde heeft de volgende doelstellingen: 1. Ten eerste dienen de afgestudeerde bachelors een goed beeld te hebben van de hedendaagse natuur- en sterrenkunde in het algemeen. 2. Voorts dienen zij in staat te zijn een eenvoudig wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de natuur- en sterrenkunde naar behoren te verrichten. 3. Zij dienen in staat te zijn een specialisme te kiezen voor verdere bekwaming op masterniveau. 4. Ten slotte moeten ze kunnen reflecteren op hun eigen functioneren als bachelor in de natuur- en sterrenkunde in een maatschappelijke context. Een tabel in het zelfevaluatierapport geeft aan op welke wijze de eindkwalificaties van de bacheloropleiding corresponderen met de domeinspecifieke maatstaven van het Tuning Project. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding beogen vooral een doorstroom te bieden naar de Nijmeegse masteropleiding en naar andere masteropleidingen in Nederland en in Europa. Over uitstroom naar de arbeidsmarkt bestaan nauwelijks concrete voorstellingen. De eindkwalificaties zijn daar ook niet op afgestemd. Wel is recent een afrondend bacheloronderzoek ingevoerd om de integratie van kennis en vaardigheden sterker te waarborgen en de bachelor als zelfstandige opleiding te profileren. Masteropleiding De masteropleiding Physics and Astronomy beoogt een wetenschappelijke opleiding te bieden als vervolg op de bacheloropleiding met de specialisatiemogelijkheid in een bepaald deelgebied van de natuur- of sterrenkunde, zodanig dat de afgestudeerden in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, dan wel in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. De masteropleiding bereidt voor op beroepsrollen op het gebied van onderzoek (O-variant), toepassingen in bedrijfssituaties (management en toepassingen, MT-variant), wetenschapscommunicatie (C-variant) en het onderwijs (educatie, E-variant). Voor de O-variant zijn de doelstellingen van de masteropleiding gelijk aan de ingangseisen voor een opleiding tot onderzoeker uitmondend in een promotie. Ze luiden als volgt: 1. De masters hebben er blijk van gegeven de methodologie voor het doen van onderzoek op het gebied van de natuur- en sterrenkunde te beheersen. 2. De masters hebben er blijk van gegeven eenvoudig onderzoek, zowel in teamverband als zelfstandig, te kunnen doen binnen de natuur- en sterrenkunde en dit te kunnen verwoorden in een scriptie of afstudeerverslag waaruit blijkt dat zij een wetenschappelijk artikel kunnen produceren. Voor de andere varianten zijn de eindkwalificaties gericht op de volgende startcompetenties voor academische beroepen: 1. De masters beschikken over een hoog analytisch en synthetisch denkvermogen. 2. De masters beschikken over vaardigheden toegespitst op het gebied van de natuur- en sterrenkunde die bij het vervullen van een academische functie op natuurwetenschappelijk gebied verwacht mogen worden. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
39
Een tabel in het zelfevaluatierapport geeft aan op welke wijze de eindkwalificaties van de masteropleiding corresponderen met de domeinspecifieke maatstaven van het Tuning Project. Oordeel De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding helder geformuleerd zijn en op correcte wijze zijn afgeleid van de doelstellingen. De eindkwalificaties sluiten adequaat aan bij de eisen die nationaal en internationaal aan het vakgebied gesteld worden en voldoen aan de domeinspecifieke competenties zoals gespecificeerd in het document Tuning Summary or Common Reference Points for Physics. De commissie merkt op dat de doelstellingen van de bacheloropleiding die gericht zijn op het domein natuur- en sterrenkunde goed geformuleerd zijn. Wel had ze graag een aanvulling gezien met betrekking tot de academische vorming, die wel als specifiek doel van de masteropleiding is geformuleerd. De commissie merkte tijdens het bezoek op dat de nadruk vooral in de bachelorfase sterk ligt op de cognitieve eindkwalificaties, dat wil zeggen de kennisverwerving. Aspecten van academische vorming zijn echter wel in voldoende mate in de eindkwalificaties van de bacheloropleiding opgenomen (eindkwalificaties 12-17). Er is een stevige samenhang tussen de bachelor- en de masteropleiding, zodanig zelfs dat de bacheloropleiding nog niet echt herkenbaar is als een zelfstandige opleiding. Dit is ook zichtbaar in de beperkt geformuleerde doelstellingen. Met de opleiding is de commissie van mening dat hierin verandering moet komen. De invoering van het bacheloronderzoek, waarin de eindkwalificaties van de bacheloropleiding in samenhang getoetst worden, voorziet daarin. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport zijn schema’s opgenomen waarin de eindkwalificaties van de bacheloren de masteropleiding, zoals opgenomen in bijlage 1, vertaald zijn naar de Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. De opleiding geeft aan dat zij de Dublin-descriptoren te algemeen vindt en daarom met de TUE nadere criteria voor academische vaardigheden ontwikkelt; deze opleidingen hebben daarmee het voortouw genomen voor de beschrijving van deze vaardigheden in een vorm die later door de drie TU’s is overgenomen. Correspondentie van de eindkwalificaties van de bacheloropleiding met de Dublin-descriptoren Dublin-descriptor D1: Kennis en inzicht D2: Toepassen kennis en inzicht D3: Oordeelsvorming D4: Communicatie D5: Leervaardigheden
40
Eindkwalificaties bacheloropleiding 1, 4, 7, 9 2 t/m 5, 11, 12 6, 8, 10, 16, 17 13 t/m 15 8, 10
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Correspondentie van de eindkwalificaties van de masteropleiding met de Dublin-descriptoren Dublin-descriptor D1: Kennis en inzicht D2: Toepassen kennis en inzicht D3: Oordeelsvorming D4: Communicatie D5: Leervaardigheden
Eindkwalificaties masteropleiding 4 t/m 6, 8 1 t/m 3, 5, 7, 12, 21 t/m 29 9 t/m 11, 15, 16 13, 14, 17 t/m 20 7, 9 t/m 12
Oordeel Op grond van de vergelijking tussen de Dublin-descriptoren en de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding concludeert de commissie dat de geformuleerde eindkwalificaties van beide opleidingen corresponderen met het niveau van respectievelijk een universitair afgestudeerde bachelor en een universitair afgestudeerde master op wo-niveau. De commissie oordeelt dat de opleiding zich veel moeite getroost heeft de doelstellingen op een gepaste manier uit te werken. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft tot doel de studenten voor te bereiden op de instroom naar een wetenschappelijke natuurkundige master. Studenten hebben rechtstreeks toegang tot de master Physics and Astrophysics in Nijmegen en in principe tot de overige masteropleidingen Natuurkunde in Nederland. Doordat het bacheloronderzoek plaatsvindt binnen de onderzoeksinstituten van de faculteit, wordt het eindniveau van de bacheloropleiding getoetst aan de eisen die binnen het vakgebied worden gesteld aan beginnende onderzoekers. Masteropleiding De masteropleiding bereidt de afgestudeerden voor op de promotie of een onderzoeksfunctie in het bedrijfsleven (O-variant), de lerarenopleiding (E-variant) of voor beroepen waarvoor een natuurkundeopleiding dienstig is (MT-variant en C-variant). Middels een afstudeeronderzoek binnen de onderzoeksinstituten van de faculteit van ten minste 30 EC (E-, C- en MT-variant) of 60 EC (O-variant) wordt gewaarborgd dat studenten ervaring opdoen met zelfstandig natuurkundig onderzoek. Binnen de E-, C- en MT-variant oriënteren de studenten zich op de QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
41
betreffende beroepspraktijk en de bijbehorende onderzoekspraktijk via een tweede onderzoek van 30 EC. Oordeel De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties duidelijk de academische oriëntatie van de bachelor- en de masteropleiding reflecteren (zie hiervoor ook F1 en F2). De commissie baseert dit oordeel op de eindkwalificaties, de doorstroommogelijkheden van de bacheloropleiding en de plaats van het wetenschappelijk onderzoek in de masteropleiding. De bacheloropleiding is formeel breed georiënteerd en heeft goede doorstroommogelijkheden, maar richt zich in de ogen van de commissie in de praktijk te sterk op de O-variant van de masteropleiding Physics and Astrophysics. De O-variant van de masteropleiding richt zich op zijn beurt weer erg sterk op een promotie in Nijmegen. De recente invoering van het bacheloronderzoek (zie F1) zal naar verwachting een goed aangrijpingspunt zijn voor een bredere oriëntatie op de beroepspraktijk en vervolgopleidingen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics and Astronomy luidt dat oordeel voldoende.
1.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding richt zich in hoge mate op het aanleren van basiskennis in de wiskunde (35 EC) en de natuurkunde (64 EC). In het eerste jaar volgen alle studenten drie sterrenkundevakken (totaal 6 EC). In de eerste twee jaar is een practicum geprogrammeerd van 13 EC en in het derde jaar nog een elektronicapracticum (3 EC). Er is een aantal vakken geprogrammeerd die een inleiding zijn op de specialisaties in de master (12 EC). De oriëntatiecursus CEM (Communicatie, educatie en management) is opgenomen als voorbereiding op de E-, C- en MT-variant. Daarnaast participeren studenten in het tweede studiejaar in het Basiscolloquium en volgen ze in het derde studiejaar een college Inleiding filosofie en ethiek, en een college Natuurkunde en samenleving. Er is 23 EC vrijekeuzeruimte. Het bachelorprogramma wordt afgesloten met een bacheloronderzoek van 12 EC. Sterrenkunde heeft een duidelijk apart gedefinieerd traject in het programma, waarbij enkele natuurkundevakken vervangen zijn door sterrenkundevakken en waarbij de vrijekeuzeruimte tot 20 EC beperkt blijft. Masteropleiding Het programma van de masteropleiding kent vier varianten: de onderzoeksvariant (O-variant), de management- en toepassingenvariant (MT-variant), de communicatievariant (C-variant) en de educatievariant (E-variant). 42
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Voor alle varianten geldt dat de student zich op een concreet gebied binnen de natuur- en sterrenkunde kan specialiseren, waarbij een bredere component binnen het programma gewaarborgd blijft door de programmering van keuzeruimte en het verplichte vak Philosophy. De O-variant is bedoeld als voorbereiding op de toelating van de master tot promotieonderzoek. Hoewel promotieonderzoek niet is uitgesloten voor masters die een van de andere drie varianten hebben gevolgd, zijn voor hen andere beroepsprofielen dan die van onderzoeker bedoeld. Alle masterstudenten krijgen te maken met het wetenschappelijk onderzoek binnen een van de drie facultaire onderzoeksinstituten IfN, IMAPP en IMM. Er zijn vier specialisaties: • • • •
Astrophysics (IMAPP); Biophysics (IfN); High Energy Physics (IMAPP); Molecules and Functional Materials (IMM).
De specialisaties High Energy Physics en Molecules and Functional Materials kennen een theoretische en een experimentele versie. Voor elke specialisatie is een vakkenpakket vastgesteld. Het vakkenpakket voor Astrophysics is vastgesteld volgens landelijke afspraken waarbij elke universitaire opleiding zijn eigen zwaartepunten hanteert. Voor de Nijmeegse masteropleiding Physics and Astronomy is dit de hoge-energie-astrofysica. De O-variant kent een afstudeeronderzoek van 60 EC, de andere varianten een afstudeeronderzoek van 30 EC en een tweede onderzoek op het gebied van de gevolgde variant. Een volledig overzicht van de onderwijsprogramma’s van de bachelor- en van de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het onderwijs in zowel de bachelor- als de masterfase wordt verzorgd door docenten die actief onderzoeker zijn bij een van de gerenommeerde onderzoeksinstituten van de faculteit. Hun basis ligt in de onderzoeksgroep waarin zij zijn aangesteld; zij zijn tot 40% van hun tijd beschikbaar voor het onderwijs. Nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied en in hun eigen onderzoek komen regelmatig aan de orde in de vakken die zij doceren. In de bachelorfase vooral als voorbeelden bij de aan te leren theorie, aan het einde van de bachelorfase en in de masterfase wordt de actuele stand van de wetenschap gedoceerd aan en bediscussieerd met de studenten. Bacheloropleiding Het bachelorcurriculum is zorgvuldig opgebouwd volgens een vast stramien. De studenten worden op alle deelgebieden van de natuur- en sterrenkunde ingeleid. In de vakken worQANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
43
den voorbeelden gegeven van recente toepassingen (bijvoorbeeld medisch, chemisch) van het onderzoek van het deelgebied. Als centrale concepten uit de natuurkunde in meerdere vakken aan de orde komen (bijvoorbeeld de fourieranalyse), dan wordt zoveel mogelijk over en weer verwezen om zo de volle breedte van een theorie helder te maken. In de vakken die een inleiding zijn op de masterspecialisaties komen de recente onderzoeksontwikkelingen in ieder geval aan de orde. Aan het eind van het eerste studiejaar staan 5 EC geprogrammeerd waarbij de student een keuze kan maken uit een viertal keuzevakken die ingaan op de actuele stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft dit geverifieerd aan de hand van het ter inzage gelegde studiemateriaal. Er wordt zorgvuldig aandacht geschonken aan het gebruik van demonstratieproeven; tijdens de colleges worden regelmatig basistheorieën aan de hand van demonstratieproeven geïllustreerd. De opleiding heeft hier bij de collegezaal infrastructuur voor. Tijdens het practicum worden de studenten vertrouwd gemaakt met een wetenschappelijke wijze van experimenteren en onderzoek doen. Het practicum profiteert duidelijk van de nieuwe huisvesting, die in 2006 betrokken is. De practica 1a, 1b en 2a zijn opgebouwd uit gestructureerde en begeleide standaardproeven. Positief is de koppeling van het practicum aan de colleges, waardoor ook tijdens het practicum sprake is van een verdieping van de collegestof. Het tweedejaarspracticum profiteert duidelijk van de inbreng van de researchgroepen. Recent is het vierde deel van het practicum (2b), aan het eind van het tweede studiejaar, zodanig aangepast dat studenten hier meer zelfstandig een experiment bedenken en opzetten. Studenten die de commissie gesproken heeft, waren hier enthousiast over. In het derde jaar ten slotte doen studenten relatief zelfstandig onderzoek op een van de onderzoeksinstituten. Ter voorbereiding hierop moeten studenten bij alle afdelingen op bezoek. Het practicum 2b is niet verplicht voor studenten Sterrenkunde. Het Sterrenkundeprogramma kent een in het tweede en derde jaar doorlopend project van 14 EC waarin de onderzoeksvaardigheden worden getraind. Studenten geven aan dat zij naar hun mening veel verslagen schrijven in de bachelorfase. In het tweedejaarsonderdeel Basiscolloquium komen alumni colleges geven over hun huidige beroepspraktijk en over de relatie tussen de opleiding en het werkveld. De studenten vinden dit erg interessant, bleek uit de gesprekken met hen. Masteropleiding In het eerste jaar van de masteropleiding volgen de studenten een drietal verplichte vakken met een totale omvang van 7 EC (Electrodynamics, Philosophy and Professional Preparation). In het vak Philosophy (3 EC) komt de ontwikkeling van de basisconcepten en theorieën van de natuurkunde aan de orde in het perspectief van de wetenschapsgeschiedenis. Boven op deze algemene verplichte vakken wordt een pakket van 24 EC aan vakken vereist dat specifiek is voor elk van de hoofdrichtingen van afstuderen. De invulling wordt in overleg tussen student en afstudeerbegeleider vastgesteld. De basis van deze vakken wordt gevormd door de actuele stand van het onderzoek. Ter voorbereiding op het onderzoek is in de experimenteel-fysische richtingen het onderdeel Research labs verplicht. Hierin leren de studenten op wetenschappelijke wijze een onderzoek op te zetten en erover te rapporteren, voortbouwend op de practica in de bachelorfase. De verdere scholing in het zelfstandig doen van onderzoek gebeurt tijdens het afstudeeronderzoek van 60 EC, dat geheel binnen een onderzoeksinstituut wordt verricht. De dagelijkse begeleiding van de 44
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
studenten is over het algemeen in handen van een promovendus of een postdoc, onder supervisie van een lid van de vaste wetenschappelijke staf. Oordeel De commissie is van oordeel dat bij de kennisontwikkeling in de bachelor- en masteropleiding op voldoende wijze gebruik wordt gemaakt van de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In haar oordeel weegt de commissie de wijze mee waarop in het onderwijs gebruik wordt gemaakt van algemene theorieën, onderzoeksresultaten en demonstratieproeven. Zij heeft dit kunnen verifiëren tijdens het bezoek door bestudering van het onderwijsmateriaal en van afstudeerscripties en in de gesprekken met de studenten en docenten. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden in de bachelorfase is sterk verbeterd door de wijziging van het tweedejaarspracticum 2b en de invoering van het bacheloronderzoek. In het sterrenkundetraject zijn uitdagende experimenten op het sterrenkunde-waarneemplatform opgenomen. In de masteropleiding vormt de volledige opname in een onderzoeksgroep gedurende een jaar een goede pijler voor de ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden alsmede voor de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport van zowel de bachelor- als de masteropleiding is een tabel opgenomen waarin voor alle vakken wordt aangegeven welke eindkwalificatie(s) in de betreffende vakken aan de orde komen. Per vak wordt in de studiegids of in Blackboard aangegeven welke specifieke leerdoelen worden nagestreefd. Bacheloropleiding Een relatief groot deel van het bachelorcurriculum bestaat uit verplichte vakken. Daarmee verzekert de opleiding zich ervan dat studenten geschoold worden in alle geformuleerde eindkwalificaties. De vakken zijn vaak klein van omvang (3-4 EC) en worden vrijwel steeds gegeven in de vorm van hoorcolleges en werkcolleges. Dit leidt tot veel contacturen voor de studenten en tot veel toetsmomenten. Masteropleiding Het eerste jaar van de master bestaat, naast een kort verplicht programma, uit gespecialiseerde vakken. De voorgestelde pakketten zorgen voor een samenhangend curriculum waarin alle eindkwalificaties aan de orde komen. Als studenten een andere invulling aan hun pakket willen geven, doen zij dat in overleg met hun afstudeerhoogleraar. Ook de keuzevakken worden in overleg met de afstudeerhoogleraar vastgesteld. Op deze wijze zorgt de opleiding ervoor dat alle eindkwalificaties aan de orde komen. In het onderzoeksjaar komen alle eindkwalificaties in samenhang aan de orde. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
45
Oordeel Uit de tabel in het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met de studenten blijkt dat in het curriculum van de bachelor- en de masteropleiding alle eindkwalificaties in oplopende moeilijkheidsgraad aan de orde komen. Met betrekking tot de bacheloropleiding merkt de commissie op dat reflectie op de positie van de natuurkunde in de maatschappij alleen in aparte vakken aan de orde komt en geen bijkomend leerdoel lijkt te zijn bij bijvoorbeeld de inleidingen in de specialisaties of andere gevorderde vakken. De aandacht voor de eindkwalificatie op het gebied van managementvaardigheden komt, gezien de breedte van de formulering, beperkt aan de orde. De eindkwalificaties op het gebied van natuurkundige en wiskundige kennis en op het gebied van onderzoeksvaardigheden (waaronder het practicum) komen in ruime mate aan bod. De commissie acht meer aandacht dan er nu is voor numerieke vaardigheden gewenst met het oog op directe uitstroom naar de arbeidsmarkt. Alles overziende oordeelt de commissie dat de zowel de bachelor- als de masteropleiding de studenten in staat stelt om alle eindkwalificaties te bereiken. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding is sterk gestructureerd door een ‘tweerondensysteem’: in het eerste jaar staat conceptvorming centraal en wordt er gedoceerd aan de hand van een ‘college-physics’-boek, in het tweede jaar wordt de vereiste verdieping bereikt en worden geavanceerde leerboeken gebruikt. Er is daardoor een duidelijke opbouw aangebracht in een aantal samenhangende vakken. In de keuzeruimte van 23 EC (Sterrenkunde 20 EC) hebben studenten de mogelijkheid om een eigen profiel te kiezen. Studenten kunnen de keuzeruimte invullen met vakken binnen of buiten de natuurwetenschappen. Aan het begin van iedere onderwijsperiode is er kwartaaloverleg tussen alle docenten die in die periode een vak uit het eerste of tweede jaar doceren. In dit overleg, dat over het algemeen een halve dag in beslag neemt, worden de vakken op elkaar afgestemd, de experimenten die men uitvoert bediscussieerd en wordt de relatie tussen de natuurkunde- en de wiskundevakken en het practicum geoptimaliseerd. Docenten spannen zich in om bij concepten die in meerdere vakken aan de orde komen (met Fourieranalyse als voorbeeld) ook naar elkaars vakken te verwijzen. Het systeem van kwartaaloverleg heeft navolging gevonden bij de opleiding Wiskunde. De aansluiting tussen de verschillende kwartalen wordt door de studenten in het algemeen voldoende tot goed beoordeeld in de onderwijsenquête. De studenten waarderen de duidelijke structuur van de opleiding en rapporteren geen overlap tussen vakken. In de facultaire studentenmonitor 2005 wordt de samenhang van het natuur- en sterrenkundecurriculum beoordeeld met een 4,2 (op een vijfpuntsschaal). Masteropleiding Alle mastervarianten hebben een gemeenschappelijk deel van 7 EC. Het eerste jaar van de masteropleiding (O-variant) is nog behoorlijk gestructureerd. Voor de verschillende specialisaties zijn vakkenpakketten vastgesteld. De keuzeruimte van de studenten (20 tot 30 EC, afhan46
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
kelijk van de specialisatie) wordt in overleg met de afstudeerhoogleraar ingevuld en behoeft de goedkeuring door de examencommissie. In principe kiezen de studenten direct aan het begin van de masteropleiding hun afstudeeronderwerp en stellen in overleg met de hoogleraar hun vakkenpakket samen. Het tweede jaar van de masteropleiding is geheel gewijd aan de afstudeeropdracht die op een van de onderzoeksinstituten wordt uitgevoerd. De C-, E- en MT-varianten hebben een natuur- of sterrenkundig pakket van 27 EC met daaraan verbonden een fysisch afstudeeronderzoek van 30 EC. Daarnaast hebben deze varianten een C-, E- of MT-pakket, eveneens van 27 EC, waaraan ook een onderzoek van 30 EC is opgenomen. De overblijvende 6 EC kunnen worden besteed aan vrijekeuzevakken. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het bachelorcurriculum door de sterk gestructureerde opbouw en beperkte keuzeruimte een goede samenhang kent. Er zijn duidelijke leerlijnen te ontdekken in verschillende deelgebieden van de natuurkunde en wiskunde. In de keuzeruimte hebben studenten voldoende mogelijkheden om individuele keuzes te maken en zich breder te oriënteren binnen de natuurwetenschappen, daarbuiten of op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om voor de invulling van de keuzeruimte minoren te ontwikkelen. Horizontale samenhang tussen de vakken die tegelijkertijd gegeven worden, wordt gegarandeerd door het docentenoverleg bij de start van ieder kwartaal. De commissie heeft in de gesprekken met docenten een grote bereidheid aangetroffen tot onderlinge samenwerking. In de masteropleiding bieden de vastgestelde vakkenpakketten voor de specialisaties, alsmede het overleg tussen student en afstudeerbegeleider, de garantie dat een samenhangend curriculum gevolgd wordt. De commissie heeft geconstateerd dat alle mastervakken ten dienste staan van het afsluitende masteronderzoek, hetgeen tot een samenhangend programma voor de individuele student leidt. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding evalueert de studeerbaarheid van de vakken door middel van de vakevaluaties. In de programma-evaluatie van 2005 is de studeerbaarheid en de zelfstudietijd van het gehele curriculum aan de orde gesteld. De opleiding rapporteert dat het aantal zelfstudie-uren in de afgelopen jaren afgenomen is, maar heeft hiervoor geen verklaring. Maatregelen ter verbetering worden gezocht in activerende werkvormen. Indien daadwerkelijke struikelvakken worden geconstateerd (bijvoorbeeld Elektriciteit en magnetisme) worden maatregelen genomen. In het eerste jaar spelen de vwo-tutoren (eerstejaarsbegeleiders, zie F10) een belangrijke rol bij het constateren van knelpunten voor individuele studenten. In de fase van hoor- en wederhoor heeft de opleiding aangegeven dat per 1 september 2007 een minor Wiskunde is ingevoerd met een omvang gelijk aan de vrijekeuzeruimte. Een minor Neuroscience zal per 1 september 2008 worden ingevoerd. Een minor Chemische fysica is in voorbereiding.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
47
De studenten die studievertraging hebben opgelopen, wijten dat niet aan knelpunten bij bepaalde vakken en evenmin aan een gebrekkige planning, maar aan een eigen keuze om meer vakken te volgen, te werken of andere activiteiten te ondernemen. Het valt de commissie op dat in het zelfevaluatierapport het aantal door de studenten gerapporteerde uren zelfstudie in de loop van de bachelorfase niet veel oploopt. In de laatste fase van de studie lijken studenten niet zelfstandiger te studeren dan bij de start van de bacheloropleiding. Door de kleine vakeenheden (3-4 EC) zijn er veel toetsmomenten. Masteropleiding Het vakkenpakket van de masteropleiding wordt in eerste instantie door de studenten zelf gekozen. Zij specialiseren zich in een zelfgekozen vakgebied en stemmen hun studieprogramma met een (beoogde) afstudeerhoogleraar af. In het overleg over het studieprogramma komen ook de planning en de studeerbaarheid aan de orde. Echte struikelvakken komen daardoor ook niet voor. Wel kan het afstudeeronderzoek uitlopen, meestal omdat de student nog niet tevreden is over behaalde onderzoeksresultaten. Door het onderwijsinstituut wordt er bij de afstudeerhoogleraren zeer op aangedrongen de onderzoekstermijn niet te overschrijden. Door de geringe belangstelling voor de C-, E-, en MT-varianten zijn er geen gegevens voor de studeerbaarheid van deze varianten. Het pakket voor deze varianten is faculteitsbreed georganiseerd en wordt bij andere opleidingen als studeerbaar beoordeeld. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding veel moeite doet om de studeerbaarheid van het programma te bevorderen en de studenten aan het werk te zetten. De vwo-tutoren dragen goed bij om de studeerbaarheid van het eerste jaar te verbeteren. Doordat in de latere jaren nog altijd veel college gegeven wordt en het curriculum in kleine eenheden is opgedeeld, neemt de opleiding hier naar het oordeel van de commissie veel verantwoordelijkheid van de studenten over. Het grote aantal toetsmomenten levert veel potentiële vertraagmomenten op. De commissie ziet geen bezwaar in een aantal kleinere eenheden aan het begin van de studie. In de latere fase echter zou toetsing in grotere eenheden, eventueel met gebruikmaking van een tussentoets, zowel de studeerbaarheid van het curriculum als de zelfstandigheid van de studenten in de bachelorfase ten goede komen. De commissie constateert dat studenten relatief veel herkansingen nodig hebben om het diploma te behalen, hetgeen de studievoortgang niet ten goede komt (zie hiervoor de beschouwing in het algemeen deel van dit rapport). De wijze waarop de herkansingen zijn georganiseerd, beoordeelt de commissie als toereikend. De commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat beide opleidingen studeerbaar zijn. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
48
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding Een vwo-diploma met het profiel Natuur en techniek of het profiel Natuur en gezondheid met volledige wiskunde geeft zonder meer toegang tot de opleiding. Studenten geven in de onderwijsenquête aan dat de aansluiting tussen het vwo en het eerste kwartaal (te) zwaar is. De inzet van vwo-tutoren in het eerste jaar is bedoeld om deze aansluiting te verbeteren. Vwo-tutoren zijn docenten uit het vwo die de studenten gedurende het eerste jaar begeleiden (zie F10). Ook de recent ingevoerde Ingangstoets Wiskunde heeft dat doel. Beide maatregelen richten zich zowel op de studenten als op de docenten. De informatie van vwo-tutoren en die uit de Ingangstoets leiden tot maatregelen in het eerstejaarsonderwijs om de aansluiting te verbeteren. De instroom in de bachelorfase is bescheiden, maar sinds 2000 sterk gestegen (van 15 naar 48). De opleiding doet mee aan de campusbrede voorlichtingsdagen. Daarnaast organiseert zij tweemaal per jaar een 4 VWO-dag en kunnen eindexamenleerlingen op afspraak een dag meelopen met een eerstejaarsstudent. De commissie heeft het voorlichtingsmateriaal ter inzage gehad. De RU richt haar voorlichting ook speciaal op Duitse studenten uit de regio en organiseert voor hen een speciale voorlichting in facultair verband (Schnupperstudium). Masteropleiding Het masterprogramma is afgestemd op de Nijmeegse bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde. In het bachelorprogramma is een oriëntatie op de specialisaties opgenomen door middel van verplichte afdelingsbezoeken. Masterstudenten geven aan dit een verbetering van de voorlichting over de masterfase te vinden. Oriëntatie op de C-, E- en MT-varianten vindt plaats in de verplichte CEM-cursus. De opleiding kent geen schakelprogramma voor studenten met een (technisch) hbo-bachelordiploma. De deficiënties bij deze studenten worden zodanig groot geacht dat zij in de bacheloropleiding moeten instromen, waarbij ze een aantal vrijstellingen kunnen krijgen. Alle studenten met een bachelordiploma Natuurkunde of Natuur- en sterrenkunde van een Nederlandse universiteit kunnen onder voorwaarden (vakkenpakket) instromen in de master. Studenten met een universitair bachelordiploma Natuurwetenschappen kunnen onder bepaalde voorwaarden ook instromen. Deficiënties moeten dan wel tot een omvang van maximaal 30 EC in de masterfase kunnen worden weggewerkt in de vrijekeuzeruimte. Studenten met een andere (buitenlandse) universitaire vooropleiding kunnen alleen worden toegelaten als hun kwalificaties van tevoren door de examencommissie goed genoeg worden beoordeeld. Oordeel De commissie is van mening dat voor de opleidingen heldere en duidelijke ingangseisen zijn geformuleerd. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding veel investeert in de verbetering van aansluiting met het vwo. De vwo-tutoren dragen concreet bij aan de verbetering van de aansluiting, en het afnemen van de Ingangstoets Wiskunde is zowel voor de studenten als de QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
49
docenten een goede wijze om knelpunten vroegtijdig te signaleren en aan te pakken. De voorlichting over de bacheloropleiding geschiedt op adequate wijze. De instroom in de masteropleiding is nog zeer gering. De commissie onderschrijft de conclusie van de opleiding dat de voorlichting over de masterfase kan verbeteren. Met name de aandacht voor en de instroom in de C-, E- en MT-variant zou kunnen verbeteren door hier ook buiten de CEM-cursus aandacht aan te besteden. De oriëntatie door middel van afdelingsbezoeken waardeert de commissie positief. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Physics and Astronomy omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving In de hele faculteit is een Nijmeegs onderwijsmodel ontwikkeld. Dit wordt volgens de opleiding gekarakteriseerd door een verhoogde aandacht voor aansluiting met het vwo, het gebruik van activerende didactiek en een oriëntatie- en differentiatieprogramma. Bacheloropleiding De overgang van de middelbare school naar de universitaire leeromgeving wordt gefaciliteerd door tutoren: docenten Natuurkunde van middelbare scholen uit de regio die de studenten enkele uren per week begeleiden, maar ook met de docenten van de opleiding van gedachten wisselen over hun onderwijs en die betrokken zijn bij het opstellen van de toetsen in het eerste jaar. Het doel van de tutoruren is om de studenten te begeleiden bij de overgang van vwo naar wo en hen gedurende het jaar zelfstandiger te laten worden. Tutoruren worden naast de reguliere werkcolleges geroosterd. De tutoren geven aan dat de deelname aan de tutoruren in de loop van het jaar afneemt, hetgeen volgens hen aangeeft dat de studenten inderdaad gaandeweg een zelfstandiger werkhouding krijgen.
50
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Het natuurkundeonderwijs wordt gekenmerkt door een ‘tweerondensysteem’: in het eerste jaar staat conceptvorming centraal en wordt er gedoceerd aan de hand van een ‘college-physics’boek, in het tweede jaar wordt de vereiste verdieping bereikt en worden er geavanceerde leerboeken gebruikt. Van de studenten wordt verwacht dat zij leren zelfstandig te werken en een zo actief mogelijke rol spelen. Het onderwijs wordt voor de studenten sterk gestructureerd en begeleid. Het aantal contacturen neemt in de loop van de bachelorfase niet of nauwelijks af (zie ook F7). Uit de gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat juist onderdelen die een grotere zelfstandigheid vergen (practicum 2b, sterrenkundeproject) zeer gewaardeerd worden. De activerende didactiek komt volgens de opleiding tot uiting in meerdere werkvormen en resulteert in snellere conceptvorming en beheersing van de leerstof. Naast het oefenen met opgaven worden bij een aantal vakken ook korte presentaties gehouden of essays en werkstukken geschreven (bijvoorbeeld bij Optica en sterrenkijker, Basiscolloquium en de CEM-cursus). De werkvormen zijn bij het programma Natuurkunde als volgt over de verschillende jaren verdeeld: Tabel 1: Geprogrammeerde werkvormen programma Natuurkunde Jaar Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Totaal
HC
266 271 266 803
WC TC Pract. Project ZS Tent. Totaal EC 274 130 97 117 736 60 1680 60 211 0 362 75 717 44 1680 60 236 0 16 392 725 46 1680 60 721 130 475 584 2178 150 5040 180
Bij het programma Sterrenkunde is de verdeling als volgt: Tabel 2: Geprogrammeerde werkvormen programma Sterrenkunde Jaar Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Totaal
HC
266 227 260 753
WC TC Pract. Project ZS Tent. Totaal EC 274 130 97 117 736 60 1680 60 200 0 218 315 679 41 1680 60 230 0 0 304 837 50 1680 60 704 130 315 735 2251 151 5040 180
In de tabellen worden de volgende afkortingen gehanteerd: HC = Hoorcollege ZS = Zelfstudie WC = Werkcollege Tent. = Tentamen TC = Tutorcollege Pract. = Practicum EC = Studiepunten volgens Project = Projectonderwijs Het oriëntatie- en differentiatieprogramma omvat verschillende onderdelen die de studenten in staat stellen om hun eigen interesses vorm te geven en zich voor te bereiden op een geschikte specialisatie in de masteropleiding (basiscolloquium, Filosofie, Natuurkunde en samenleving, CEM-cursus, keuzeruimte). Masteropleiding In de masteropleiding ligt het accent, volgens de opleiding, sterker op de zelfwerkzaamheid van de student, hetgeen aansluit bij de doelstellingen van de masterfase. De omvang van de vakken neemt daar ook licht toe (4-6 EC). In het algemeen worden de vakken gegeven in de vorm van QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
51
hoor- en werkcolleges. Het onderdeel Research labs in de experimenteel-fysische specialisaties vormt een uitzondering. Naast experimentele vaardigheden wordt de student hier geschoold in het onderzoek van de betreffende leerstoelgroep. Gezien het kleine aantal deelnemers bij sommige vakken wordt ook gekozen voor tutorials of meer individuele begeleiding. In het afstudeerjaar werken de studenten vrijwel geheel zelfstandig aan hun onderzoeksproject. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, geven aan dat de overgang van cursorisch onderwijs naar de afstudeerfase goed verloopt. Studenten in de O-variant komen vaak in contact met buitenlandse onderzoekers en krijgen ook mogelijkheden om buitenlandse instellingen te bezoeken. Oordeel De commissie constateert dat de opleidingen een doordacht en gedeeld didactisch concept hebben geformuleerd dat in lijn is met de doelstellingen van de opleidingen. In het eerste bachelorjaar krijgt dit concept duidelijk vorm in de tutorcolleges en het overleg tussen tutoren en docenten. De inzet van tutoren is een zeer waardevolle toevoeging aan het onderwijs, die vooral in het eerste halfjaar van de opleiding nuttig is. Er moet echter op gelet worden dat studenten in de loop van het eerste jaar ook daadwerkelijk een zelfstandige studiehouding verwerven. In het vervolg van de bachelorfase werkt het projectonderwijs goed en activerend. Met name in het Natuurkundeprogramma wordt dit middel nog beperkt ingezet. Het grote aantal kleine onderdelen bevordert in de ogen van de commissie de zelfstandigheid van de studenten niet en het biedt bovendien weinig mogelijkheden om projecten of andere werkvormen in te zetten om het didactisch concept ten volle tot zijn recht te laten komen. Hierdoor komt het didactisch concept in het tweede en derde jaar minder tot zijn recht. Door samenhangende vakken samen te voegen tot grotere gehelen worden hiervoor meer mogelijkheden gecreëerd. De invoering van het practicum 2b en het bachelorafstudeeronderzoek zijn goede verbeteringen op dit punt. In het sterrenkundeprogramma is het aantal activerende en zelfstandige werkvormen groter met originele, in tweetallen uitgevoerde opdrachten en met uitdagende experimenten op het sterrenkundewaarneemplatform. Het aantal hoor- en werkcolleges in het tweede en derde bachelorjaar zou kunnen afnemen om de zelfwerkzaamheid van de studenten te bevorderen. De studenten werken in de masterfase met een grote mate van zelfstandigheid. Tijdens het afstudeeronderzoek in het tweede jaar werken zij voltijds als volwaardig lid van een onderzoeksgroep. Het grootste deel wordt besteed aan het daadwerkelijk uitvoeren van experimenteel of theoretisch onderzoek en de analyse van de behaalde resultaten. Het onderzoek eindigt met de afstudeerscriptie en met een voordracht voor de betreffende werkgroep. De commissie vindt, op basis van het voorgaande, dat de aansluiting tussen het didactisch concept en de werkvormen voor beide opleidingen adequaat is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De meeste vakken worden met een schriftelijke toets afgesloten. Daarnaast wordt er ook een aantal werkstukken, mondelinge presentaties en practicum- en onderzoeksverslagen beoordeeld. Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling daarvan. 52
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
In het eerste en tweede jaar kunnen de beoordeelde werkcollegeopdrachten het tentamencijfer tot maximaal één punt verhogen. De tentamens worden vooraf besproken met de werkcollegeassistenten en in het eerste jaar met de tutoren. De studenten geven aan dat de tentameneisen vooraf bekend zijn. Meestal gebeurt dit via Blackboard. De commissie heeft tijdens het bezoek tentamens en werkstukken bekeken. In de vakevaluaties wordt gevraagd naar de aansluiting tussen het tentamen en het vak. De tentamens vinden plaats aan het einde van het betreffende kwartaal. De herkansingen vinden plaats aan het einde van het academisch jaar. Studenten die drie keer gezakt zijn voor het tentamen moeten toestemming vragen aan de examencommissie voor een vierde poging. De examencommissie kan dan voorwaarden stellen bijvoorbeeld met betrekking tot de studieplanning of het opnieuw volgen van de colleges. De universiteit heeft recent een rapport Kwaliteitsborging van toetsing en beoordeling opgesteld. De faculteit zal dit gaan implementeren. Het bachelor- en het masterafstudeeronderzoek worden door twee docenten beoordeeld, waarvan één niet tot de onderzoeksgroep behoort. Er zijn geen formele criteria voor de beoordeling van het afstudeeronderzoek van masterstudenten, noch voor het bacheloronderzoek (maar dat heeft nog niet plaatsgevonden). Wel hanteren de docenten een aantal hoofdelementen bij de beoordeling die in gezamenlijk overleg zijn besproken. De rol van de examencommissie is om vast te stellen of studenten bij afstuderen voldoen aan de eisen zoals beschreven in de OER. Tevens beslist zij over de toekenning van judicia, vrijstellingen en over de inbreng van vakken van andere instellingen in binnen- en buitenland. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens, toetsen en de uitwerking daarvan. De commissie is van oordeel dat zowel in de bachelor- als in de masterfase voldoende verschillende toetsvormen gehanteerd worden om de verschillende eindkwalificaties te beoordelen. De schriftelijke tentamens zijn vergelijkbaar met die van andere opleidingen en van voldoende niveau. Ze worden door meerdere docenten gezamenlijk opgesteld of gecontroleerd. De procedure hiervoor is zorgvuldig. Het bachelor- en het masterafstudeeronderzoek worden door twee docenten beoordeeld aan de hand van een aantal hoofdelementen. Deze procedure is voldoende zorgvuldig, maar zou verbeterd kunnen worden door de beoordelingscriteria expliciet te formuleren en aan de studenten bekend te maken. Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat adequaat getoetst wordt of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics and Astronomy luidt dat oordeel voldoende. Inmiddels zijn de beoordelingscriteria expliciet geformuleerd en ze worden aan het begin van het bachelor- en masterafstudeeronderzoek aan de studenten bekendgemaakt.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
53
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle docenten, behalve de tutoren en de practicumdocent, zijn aangesteld bij een onderzoeksinstituut en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. De gehele vaste staf is gepromoveerd. Het onderzoek van de instituten is in 2004 als zeer goed tot excellent beoordeeld door een internationaal panel. Andere indicatoren voor excellentie, zoals de mate van externe financiering, de toekenning van prestigieuze projecten en prijzen en de kwaliteit van de tijdschriften waarin wordt gepubliceerd, onderstrepen dit oordeel. Het onderwijs in de bachelorfase wordt van meet af aan voor een aanzienlijk deel verzorgd door de hoogleraren van de opleiding. De masteropleiding speelt zich voor een groot deel af in de onderzoeksinstituten. De begeleiding van studenten die hun bachelorafstudeerwerk en masteronderzoek doen, geschiedt door docenten die actief aan het onderzoek deelnemen. Oordeel Gezien de goede inbedding van de staf in het onderzoek en het feit dat alle vaste stafleden gepromoveerd zijn, is de commissie van mening dat het onderwijs gegeven wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het vakgebied. De relatie tussen het onderwijs en het onderzoek is gegarandeerd doordat het afstudeeronderzoek in zowel de bachelor- als de masteropleiding in de onderzoeksinstituten wordt gedaan. Op basis van haar expertise in het wetenschappelijk veld en gezien de recente onderzoeksbeoordeling is de commissie van mening dat het onderzoek dat op de instituten verricht wordt van hoog internationaal niveau is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Docenten zijn aangesteld bij een onderzoeksinstituut. Tot een maximum van 40% van de capaciteit van de onderzoeksinstituten staat ter beschikking van de onderwijsdirecteur voor het verzorgen van het onderwijs. In de praktijk is dit ruim voldoende om de onderwijsvraag te realiseren. In tabel 3 wordt de onderwijsbelasting van het onderwijspersoneel van Natuur- en sterrenkunde weergegeven. Deze belasting is vastgesteld op basis van een enquête onder de docenten. In de tabel is het serviceonderwijs door docenten van andere disciplines (met name wiskunde in de bachelorfase) niet opgenomen.
54
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Tabel 3: Onderwijsbelasting Natuur- en sterrenkunde Categorie
M V Totaal Percentage gepromoAantal Fte’s Aantal Fte’s Aantal Fte’s veerden personen personen personen Hoogleraar 13 4,45 1 0,16 14 4,61 100 Bijzonder HL 3 0,35 2 0,16 5 0,51 100 Uhd 8 2,47 1 0,48 9 2,95 100 Ud 11 2,10 0 0 11 2,10 100 Promovendi 27 1,85 9 0,38 36 2,23 N.v.t Tutoren 4 0,8 0 0 4 0,8 0 Studentassistenten 20 1,26 8 0,46 28 1,72 N.v.t. Overig WP 5 1,60 0 0 5 1,60 57 Totaal 91 14,88 21 1,64 112 16,52 De staf-studentratio loopt, ten gevolge van de stijgende instroom van studenten, de laatste jaren iets op tot circa 9:1. Tabel 4: Staf-studentratio Aantal fte onderwijs 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
16,5 16,5 16,5 16,5
Aantal studenten 94 120 136 152
Aantal diploma’s
Aantal studenten per fte onderwijs 10 9 13 8
Aantal afgestudeerden per fte onderwijs
5,7 7,3 8,2 9,2
0,61 0,55 0,78 0,48
Oordeel Het overleg tussen de onderwijsdirecteur en de onderzoeksinstituten over de inzet van personeel verloopt goed, waardoor er steeds voldoende staf wordt ingezet. De commissie heeft ook geconstateerd dat docenten gemotiveerd zijn om bij te dragen aan het onderwijsprogramma. Gezien de in het zelfevaluatierapport gegeven beschrijving van de omvang van de staf en de zeer gunstige staf-studentratio is de commissie van oordeel dat met de huidige omvang van de staf zowel de bachelor- als de masteropleiding goed te verzorgen is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Uit de studentenenquêtes komt naar voren dat de didactische kwaliteiten van de docenten positief beoordeeld worden. In het gesprek met de commissie gaven de studenten aan dat de vaardigheid in de Engelse taal van sommige docenten nog verbeterd kan worden.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
55
Alle docenten worden geacht in staat te zijn alle vakken van het basiscurriculum te geven. Dit geeft een extra garantie voor de samenhang van het programma en voorkomt onnodige overlap tussen de verschillende colleges. De commissie heeft geconstateerd dat er regelmatig een wisseling van docenten plaatsvindt. Door periodieke onderwijsevaluaties worden de onderwijsprestaties van de docenten gevolgd; didactische vaardigheden worden nauwlettend gevolgd; een enthousiasmerende houding wordt als belangrijk element erkend. Het onderwijsinstituut heeft een duidelijke aanpak voor de bewaking en verbetering van de onderwijskwaliteit. Indien nodig neemt de onderwijsdirecteur stappen in de richting van docenten die niet voldoen aan de duidelijk omschreven maatstaven met betrekking tot het onderwijs (ten minste een score van 3,0 in de vakevaluaties). De universiteit biedt via de afdeling IOWO (Instituut voor Onderwijskundige Dienstverlening) aan de docenten de mogelijkheid tot bijscholing. Recent is een experiment gestart met collegiale intervisie waarbij docenten elkaars colleges bijwonen en bespreken. De onderwijsdirecteur is voornemens dit uit te breiden. Studentassistenten en promovendi kunnen eveneens didactische scholing ondergaan. De opleidingen besteden bij de aanstelling van personeel aandacht aan onderwijskwalificaties van de kandidaten. Er zijn plannen om faculteitsbreed alle nieuwe docenten een basiskwalificatie onderwijs te laten behalen. Ook worden op facultair niveau geregeld onderwijsseminars georganiseerd. Voor de zittende docenten bestaat er een aanbod van didactische trainingen. In het docentenoverleg voorafgaand aan ieder kwartaal van het eerste en tweede bachelorjaar wordt veel aandacht besteed aan vorm en inhoud van het onderwijs. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. Het inhoudelijk en onderwijskundig niveau is over het algemeen adequaat. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met bachelor- en masterdocenten kwam naar voren dat er een grote aandacht is voor het onderwijs en de wijze waarop dat verbeterd kan worden. Er is structureel aandacht van docenten voor de verbetering van het doceren en er zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om zich te verbeteren. De onderwijsdirecteur en de voorzitter van de opleidingscommissie hebben een duidelijke taak ten aanzien van de bewaking van de onderwijskwaliteit en het functioneren van docenten. De sterke betrokkenheid bij het onderwijs die de commissie ontmoette tijdens het bezoek zou op korte termijn tot uitdrukking moeten komen in het systematisch voeren van functioneringsgesprekken met de staf, waarbij onderwijsaspecten structureel worden beoordeeld. De invoering van de kwalificatie onderwijs voor nieuw personeel is een goed initiatief, maar had al eerder ingevoerd moeten zijn. In het algemeen concludeert de commissie dat het personeel voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, didactische en organisatorische realisatie van het programma. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
56
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics and Astronomy luidt dat oordeel voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De opleidingen zijn recent verhuisd naar een nieuw, aantrekkelijk en open gebouw (Huygensgebouw) op de campus. In dit gebouw zijn alle voorzieningen aanwezig om het onderwijs te verzorgen. Er zijn verschillende zalen voor het geven van hoorcolleges en werkcolleges met een steeds verschillend aantal zitplaatsen. Het gebouw biedt een aantal bijzondere mogelijkheden: zo is er een ruimte voor demonstratieapparatuur en voorbereiding van demonstratieproeven, zijn er vijf doka’s en is er in het hele gebouw draadloos netwerk. Speciaal voor natuurkunde zijn er drie goed geoutilleerde practicumzalen, die intensief gebruikt worden. Voor de sterrenkunde is er een telescopenpark met twee optische telescopen, een radio-interferometer en een kosmische-stralingopstelling. In het gebouw zijn facultair 222 individuele werkplekken in een studielandschap en enkele projectruimten voor groepswerk. De bibliotheek heeft een adequate collectie en ook daar zijn werkplekken voor studenten. De commissie heeft een rondleiding gehad langs de faciliteiten en met studenten gesproken over het gebruik ervan. De mening van de studenten over de voorzieningen wordt regelmatig gepeild in de jaarlijkse tevredenheidsmonitor. In de laatste enquête (2005, voor de verhuizing) werden de voorzieningen gewaardeerd met een 3,7 (op een vijfpuntsschaal). Oordeel De open structuur van het Huygensgebouw draagt zeer bij aan de informele sfeer en het goede contact tussen docenten onderling en tussen studenten en docenten. De commissie heeft geconstateerd dat de voorzieningen goed zijn om practica te doen en het afstudeeronderzoek van de studenten uit te voeren. De telescoopvoorzieningen vormen een vrij unieke infrastructuur, die de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde ten goede komt. Het aantal werkplekken voor studenten is ruim, zowel voor individueel werk als voor kleine groepjes. Masterstudenten krijgen een eigen werkplek op de afdeling tijdens hun afstudeeronderzoek. De bibliotheek is een adequate ondersteuning. Tevens heeft de commissie geconstateerd dat de tevredenheid over de voorzieningen regelmatig bepaald wordt en dat het oordeel van de studenten positief is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
57
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Informatievoorziening De informatievoorziening aan de studenten geschiedt via de gebruikelijke kanalen als studiegids, Blackboard en e-mail. Agenda’s en verslagen van commissies zijn te raadplegen via internet. Via de studententevredenheidsmonitor wordt het oordeel van de studenten over de informatievoorziening jaarlijks gevraagd. Daarbij worden ook vragen gesteld over de overgang van de bachelor- naar de masteropleiding. Op basis van het oordeel dat de oriëntatie op de keuzevakken en op de masteropleiding niet optimaal was, zijn in de bachelorfase de afdelingsbezoeken ter voorbereiding op het bachelorafstudeerwerk verplicht gesteld. Ook is er een campusbrede voorlichtingsmiddag over de masteropleidingen ingevoerd. Studiebegeleiding In het eerste jaar van de bacheloropleiding is er veel aandacht voor de begeleiding van studenten. De studieadviseur voert in september met alle eerstejaars een kennismakingsgesprek; in november volgt een tweede gesprek. In februari wordt een voorlopig studieadvies uitgebracht en worden alle studenten weer uitgenodigd bij de studieadviseur. In het eerste jaar hebben ook de tutoren een rol in de begeleiding van zowel studenten als docenten. Zie hiervoor F10. De opleiding kent geen bindend studieadvies (dat is instellingsbeleid), maar geeft aan het einde van het eerste studiejaar een dringend advies. Als dit advies negatief is, wordt het volgens de opleiding vrijwel altijd opgevolgd. In de overige jaren bewaakt de studieadviseur de studievoortgang van de studenten en hij bepaalt ieder semester of hij studenten oproept of niet. Begeleiding in de masterfase vindt op een vanzelfsprekende wijze plaats door de directe contacten met docenten, waarbij de supervisor van het afstudeeronderzoek een rol speelt bij de keuze van de vakken. De studieadviseur speelt nog een ondersteunende rol. Het initiatief daarvoor ligt bij de studenten. In het algemeen zijn docenten en studieadviseur door de kleinschaligheid en de informele sfeer binnen de opleiding zeer gemakkelijk te benaderen door studenten. De studieadviseur, en ook de docenten, kennen vrijwel alle studenten. Oordeel De commissie is van oordeel dat de informatievoorziening voor studenten goed is en signaleert dat er op basis van studentenenquêtes ook adequaat gereageerd is op eerder geconstateerde leemten in de voorlichting. De studiebegeleiding in de bachelorfase is vanuit de opleiding redelijk intensief georganiseerd. De studievoortgang wordt door de studieadviseur bijgehouden en studenten worden ook regelmatig opgeroepen voor een gesprek. Deze monitoring lijkt overigens, net zo min als bij de overige Nederlandse opleidingen (Technische) natuur- en sterrenkunde, niet bij te dragen aan de verbetering van de studievoortgang of het voorkomen van uitval in de bachelorfase. In de masterfase is de studiebegeleiding voornamelijk in handen van de afstudeerbegeleider. De studieadviseur speelt meer een rol op de achtergrond. De kleinschaligheid en de informele sfeer binnen de opleiding dragen positief bij aan de studiebegeleiding.
58
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics and Astronomy luidt dat oordeel voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De opleiding hanteert verschillende evaluatie-instrumenten op verschillende niveaus aan de hand waarvan de opleiding, het onderwijsproces en de voorzieningen worden geëvalueerd. De opleidingscommissie evalueert ieder kwartaal de bachelorvakken door middel van schriftelijke enquêtes. De mastervakken hebben over het algemeen te weinig deelnemers om een betrouwbare enquête te kunnen afnemen. De tentamens worden apart geëvalueerd. De opleiding publiceert (intern) een onderwijsjaarverslag op basis van de enquêtes. In de periode 2000-2005 is tweemaal een omvangrijke curriculumevaluatie uitgevoerd in opdracht van de onderwijsdirecteur. De commissie heeft het rapport over de evaluatie van 2005 (met name over de bacheloropleiding) ontvangen en gelezen. Ten slotte maakt de opleiding gebruik van gegevens uit de universitaire studentenmonitor en de alumnimonitor, die beide jaarlijks worden afgenomen. De resultaten hiervan heeft de commissie kunnen inzien. De opleidingscommissie heeft voor de vakevaluaties streefdoelen geformuleerd waaraan de vakken getoetst worden, te weten: • • • • • • • • •
De waardering van de studenten met betrekking tot de didactische kwaliteit van de docent dient hoger te zijn dan 3,0 (op een schaal van 1 tot 5). Hetzelfde geldt voor de werkcollege- of practicumassistenten en de tutoren. Ook voor specifieke aspecten van het vak, zoals het enthousiasmerende karakter en de interesse van de studenten voor het vak, dient hoger dan 3,0 te worden gescoord. De aansluiting van het werkcollege dient hoger dan 3,0 te scoren. De moeilijkheidsgraad van het college en het werkcollege mag niet te hoog of te laag zijn, dat wil zeggen tussen 2,0 en 4,0. Het gebruikte boek of dictaat moet goed bij het college aansluiten, dat wil zeggen een score hebben ≥ 3,0. De overlap met andere vakken mag niet te groot zijn. Het slaagpercentage dient hoger te zijn dan 40%, maar 100% is doorgaans ook niet gewenst. De tijdsbesteding aan dit vak dient in overeenstemming te zijn met de studiebelasting.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
59
De NSF (Natuurkunde Studentenfractie) speelt informeel een grote rol bij de kwaliteitszorg. Zij organiseert in de tweede helft van ieder kwartaal een openbare studentenbijeenkomst waarin over het onderwijs gesproken wordt. Knelpunten die hier naar voren gebracht worden, worden door de studentleden van de opleidingscommissie (OC) in de OC-vergadering gebracht. Daar wordt besloten over de eventueel te nemen maatregelen. De voorzitter van de OC of de onderwijsdirecteur neemt vervolgens contact op met de betrokken docent of sectie. De studentleden van de OC en ook de andere studenten gaven in het gesprek met de commissie aan dat zij regelmatig zelf met knelpunten naar docenten stappen en dat dit vrijwel steeds tot verbeteringen leidt. Oordeel De commissie constateert dat de opleiding structureel op verschillende niveaus wordt geëvalueerd en dat daarbij streefdoelen zijn geformuleerd. Zij vindt de streefdoelen overigens weinig ambitieus, met name voor de slaagpercentages van tweede- en derdejaarsvakken. De commissie waardeert het dat studenten gemakkelijk suggesties voor verbetering kunnen doen. De kwartaalbijeenkomsten van de NSF zijn een goede aanvulling op de schriftelijke enquêtes. De evaluatie van de masterfase kan, gezien het kleine aantal studenten (officieel acht) en de recente start van de masteropleiding, nog via de informele kanalen geschieden. De commissie merkt wel op dat de opleiding op korte termijn initiatieven moet ontwikkelen om tot een meer structurele en schriftelijk vastgelegde evaluatie van het onderwijs in de masterfase te komen. De commissie komt, met bovenstaande kanttekeningen, voor de bacheloropleiding en de masteropleiding tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De opleiding heeft de commissie een overzicht voorgelegd van verbetermaatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen. Ook in het zelfevaluatierapport worden regelmatig voorbeelden van verbetermaatregelen genoemd. De maatregelen richten zich niet enkel op individuele curriculumonderdelen, maar ook op algemene aspecten als het gehele curriculum, oriëntatie op de master en docentprofessionalisering. De studenten en de leden van de opleidingscommissie zijn positief over de wijze waarop zij verbeteringen kunnen suggereren en zij zijn over het algemeen goed op de hoogte van genomen maatregelen. De opleidingsdirecteur en de voorzitter van de OC geven duidelijk aan op welke wijze zij verbetermaatregelen implementeren. Oordeel De commissie heeft op basis van de verslagen van de opleidingscommissie en gesprekken met studenten geconstateerd dat de evaluatie van het onderwijs tot daadwerkelijke verbetermaatregelen leidt. Zij heeft tevens vastgesteld in de gesprekken met studenten en docenten dat er een grote bereidheid bestaat bij de staf en het management om het onderwijs te verbeteren. De commissie ontmoette bij de onderwijsdirectie veel aandacht voor het onderwijs en een grote alertheid om knelpunten snel op te lossen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de curriculume60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
valuaties die aan de hand van concrete knelpunten zijn uitgevoerd. Het valt de commissie op dat facultaire initiatieven breed gedragen worden door de staf. Dit neemt evenwel niet weg dat (zoals ook reeds aangegeven bij F17) een en ander meer structureel en formeel geregeld kan worden. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De studenten zijn bij de kwaliteitszorg betrokken doordat zij regelmatig enquêtes invullen. Zij worden door de studentleden van de opleidingscommissie vertegenwoordigd. De opleidingscommissie vergadert regelmatig. Daarnaast zijn de studenten betrokken bij de kwaliteitszorg doordat de NSF tijdens elk collegeblok openbare bijeenkomsten organiseert over het onderwijs dat op dat moment gegeven wordt. Deze bijeenkomsten worden goed bezocht. Docenten zijn bij de kwaliteitszorg betrokken door vertegenwoordiging in de opleidingscommissie, de jaarlijkse onderwijsdag en het kwartaaloverleg van de vakken van het eerste en tweede jaar. Docenten en studenten zijn door de kleinschaligheid en de open cultuur veelvuldig op informele wijze met elkaar in gesprek over de kwaliteit van het onderwijs en het programma. Via de centrale enquêtes van het IOWO wordt de alumni van de opleiding jaarlijks naar hun oordeel over de opleiding en de aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt gevraagd. De rapporten van deze enquêtes op facultair niveau heeft de commissie ingezien. Door deelname aan reünistenactiviteiten van de studievereniging onderhouden stafleden contacten met alumni, die nu in de positie van werkgever afgestudeerden kunnen aanstellen. Elke zes jaar laat de faculteit NWI een werkgeversonderzoek doen. Overige contacten met het werkveld zijn aanwezig door persoonlijke contacten in het kader van onderzoeksprojecten en bij de begeleiding van extern uitgevoerde afstudeerprojecten. Oordeel De commissie is van oordeel dat docenten en studenten op een intensieve en laagdrempelige wijze betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van het onderwijs. De organisatie NSF draagt hier op een positieve wijze aan bij. Contacten met alumni op het gebied van de kwaliteitszorg zijn beperkt, doch via de alumnienquête wel structureel. De contacten met het beroepenveld over de evaluatie van de opleiding zijn incidenteel en zouden systematisch aangepakt moeten worden, bijvoorbeeld door het instellen van een Raad van Advies. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
61
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics and Astronomy luidt dat oordeel voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding Het bachelorafstudeerwerk is nog niet beschikbaar omdat het pas in het jaar 2006-2007 wordt ingevoerd. De commissie heeft zich aan de hand van het onderwijs- en toetsmateriaal, waaronder verslagen van projecten, een beeld gevormd van het eindniveau van de bacheloropleiding. Masteropleiding Omdat er nog geen afgestudeerde masterstudenten zijn, heeft de commissie tien doctoraalscripties opgevraagd en beoordeeld. De scripties lieten over het algemeen een duidelijke probleemstelling zien en gaven een duidelijk verslag van het uitgevoerde onderzoek, waarbij de eisen die aan het natuurkundig onderzoek worden gesteld ook werden nagevolgd. De relatie met de theorie werd in voldoende mate gelegd en de conclusies volgden logisch uit de waarnemingen. Het niveau van het Engels was voldoende. De variaties in het niveau van het onderzoek vertalen zich op goede wijze in de gegeven cijfers. De cijfers die de commissie aan de scripties zou geven, komen overeen met de cijfers die door de opleiding gegeven zijn. Voorts blijkt uit de alumnimonitor van de universiteit dat afstudeerden van de doctoraalopleiding vrijwel zonder uitzondering een baan op wo-niveau vinden binnen drie maanden na het afstuderen. Oordeel Op basis van het onderwijs- en toetsmateriaal komt de commissie tot het oordeel dat het niveau dat in de bachelor behaald wordt ruim voldoende is en de eindkwalificaties van de opleiding adequaat reflecteert. De commissie baseert dit oordeel onder meer op het niveau van de gebruikte leerboeken en op de kennismaking met actuele wetenschappelijke artikelen. De toetsen zijn van het niveau dat van een bachelor verwacht mag worden. De commissie is van oordeel dat een integrerend bacheloronderzoek niet in het curriculum mag ontbreken; het is dan ook terecht dat de opleiding dit recent heeft ingevoerd. De commissie is echter van mening dat een eindscriptie al eerder ingevoerd had moeten worden (zoals elders het geval is), vandaar dat ze dit onderdeel voor de bacheloropleiding met een voldoende beoordeelt en niet met een goed. De commissie komt in grote lijnen tot hetzelfde oordeel voor de doctoraalscripties als de opleiding. Uit de scripties blijkt dat het eindniveau van de studenten in overeenstemming is met de eindkwalificaties van de opleiding en met het domeinspecifiek referentiekader van 62
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
de commissie. De commissie is ervan overtuigd dat het niveau van de masterscripties aan dezelfde eisen zal voldoen, omdat deze eisen qua niveau en vakinhoud overeenstemmen met de doctoraalopleiding. De commissie is van oordeel dat het gerealiseerd niveau (kwaliteit van de afgestudeerden qua niveau en oriëntatie) goed is. De commissie beveelt aan om voor het masteronderzoek aparte cijfers te geven voor de fysischinhoudelijke aspecten en voor de algemene academische vaardigheden en deze op de cijferlijst weer te geven. Voor een zo omvangrijk studieonderdeel is dat zeer verhelderend. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding In het bètaconvenant zijn streefdoelen voor de onderwijsrendementen opgesteld: • •
70% van de studenten (die op 1 februari staan ingeschreven) behaalt de propedeuse in één jaar. Het rendement na de propedeuse is 90% in de nominale studieduur.
Het onderwijsinstituut acht deze streefdoelen niet realistisch, maar tracht de rendementen wel te verhogen door intensivering van het studentactiverend onderwijs en door verdere verbetering van de aansluiting met het vwo. De opleiding presenteert in het zelfevaluatierapport eigen rendementscijfers. Deze worden berekend op basis van de directe vwo-instroom, op 1 februari nog ingeschreven en met uitzondering van de studenten die een negatief studieadvies hebben gekregen. Het propedeuserendement voor de bacheloropleiding op basis van de eigen gegevens is als volgt: Tabel 5: Rendementsgegevens van de opleiding Cohort
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Instroom HerPropedeuserendement (%) Bachelorrendement inschrijving (%) van instroom na 1e jaar (%) Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar Na 4 jaar 18 82 44 61 67 6 dipl. 33 83 27 51 61 5 dipl. 29 81 21 52 34 50 -
Directe vwo-instroom, per 1 februari met uitzondering van studenten met negatief advies (gegevens opleiding) Herinschrijvingscijfers uit de KUO 2005-2006
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
63
Tabel 6: Rendementsgegevens op basis van de KUO-cijfers (alle instroom) Cohort
Instroom Herinschrijving na 1e jaar Bachelorrendement (%) van instroom (%) Na 3 jaar Na 4 jaar 2002-2003 24 75 17 2003-2004 40 83 2004-2005 33 82 Bron: KUO 2005-2006, tabel B4.2 en B5.8
Uit gegevens van de opleidingen blijkt dat het streefdoel voor de propedeuse in één jaar niet bereikt wordt, maar dat uiteindelijk circa 70% de propedeuse behaalt. Het rendement van de bacheloropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden, omdat de opleiding pas in 2002 is gestart. Het is echter wel duidelijk dat studenten gemiddeld minder dan het nominale aantal studiepunten per jaar behalen. Studenten die op 1 februari nog ingeschreven staan (met uitzondering van studenten met een negatief advies), behalen gemiddeld 48 EC in het eerste bachelorjaar. Gemiddeld haalt 58% van de studenten meer dan 50 EC per jaar. Masteropleiding De masteropleiding is in september 2005 gestart en heeft nog geen afgestudeerden. De postpropedeuserendementen van de doctoraalopleiding benaderen de 90% na meer dan zes jaar. Oordeel Het onderwijsinstituut heeft streefcijfers gesteld voor de opleidingen. Die streefcijfers worden nog niet behaald. De bachelorrendementen zijn vergelijkbaar met de rendementen aan andere opleidingen Natuur- en sterrenkunde in Nederland. Het propedeuserendement wordt echter erg laat gehaald, vaak pas na meer dan drie jaar. De commissie vindt dit zorgelijk. De opleiding toont echter aan dat ze de rendementen serieus neemt en onderzoek doet om maatregelen te nemen om de rendementen te verhogen. Recent lijken de propedeuserendementen verbeterd te zijn. De commissie heeft geen termijn aangetroffen waarbinnen bachelorstudenten, die zonder de bacheloropleiding volledig te hebben afgerond aan mastervakken beginnen, het bachelordiploma behaald moeten hebben. De commissie beveelt aan dat wel te doen en bijvoorbeeld de eis te stellen dat studenten die aan de master beginnen binnen zes maanden na aanvang van de master hun bachelordiploma behaald moeten hebben. Van de masteropleidingen zijn nog te weinig gegevens bekend om een oordeel te kunnen vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. Wel is er ook daar aandacht voor de doorstroom en de rendementen en zijn streefcijfers beschikbaar. De opleiding krijgt derhalve het voordeel van de twijfel van de commissie. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics and Astronomy: het oordeel van de commissie is voldoende.
64
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel bacheloropleiding als masteropleiding voldoende tot goed is. De rendementen voor de bacheloropleiding vindt de commissie over het algemeen voldoende, de masteropleiding krijgt het voordeel van de twijfel. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de studie, en ook vallen er te veel studenten na de propedeuse uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bachelor als de masteropleiding met een voldoende beoordeelt. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics and Astronomy luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
65
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
66
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Masteropleiding Physics and Astronomy: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics and Astronomy De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Physics and Astronomy voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
67
Bijlage 1 Doelstellingen en eindkwalificaties 1A
Doelstellingen en eindkwalificaties bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde
De doelstelling van de bacheloropleiding is studenten op te leiden die: • • • •
een goed beeld hebben van de hedendaagse natuur- en sterrenkunde en van haar plaats binnen het totaal van de wetenschappelijke disciplines en in de maatschappij; in staat zijn om onder supervisie een wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de natuur- en sterrenkunde en met een vraagstelling op bachelorniveau naar behoren te verrichten; in staat zijn een specialisme te kiezen binnen de natuur- en sterrenkunde voor verdere bekwaming op masterniveau; kunnen reflecteren op het eigen functioneren als bachelor in de natuur- en sterrenkunde in een maatschappelijke context.
Het bachelorniveau zoals hier bedoeld, correspondeert met dat van de volgende verzameling gebruikte standaardboeken in de respectieve disciplines: Natuurkunde: C.J. Adkins, Equilibrium Thermodynamics, Cambridge University Press R. Bowley en M. Sanchez, Statistical Mechanics, Oxford University Press H. Goldstein, C.P. Poole en J.L. Safko, Classical Mechanics, 3e editie, Addison-Wesley D.J. Griffiths, Introduction to Electrodynamics, 3e editie, Prentice Hall D.J. Griffiths, Introduction to Quantum Mechanics, 2e editie, Prentice Hall C. Kittel, Elementary Statistical Physics, Dover Publications C. Kittel, Introduction to Solid State Physics, 8e editie, Wiley P.K. Kundu, Fluid Mechanics, Acad. Press W. Rindler, Relativity: Special, General and Cosmological, Oxford University Press Sterrenkunde: A.R. Choudhuri, The Physics of Fluids and Plasmas, Cambridge University Press D. Cole, Planetary Science, Institute of Physics Publishing D. Prialnik, An Introduction to the Theory of Stellar Structure and Evolution, Cambridge University Press Wiskunde: R.A. Kortram, De theorie van complexe functies J.E. Marsden en A.J. Tromba, Vector Calculus, 5e editie, Freeman and Company J.E. Marsden en A. Weinstein, Calculus 1 en 2, Springer De bovenstaande doelstellingen zijn vertaald in een aantal eindkwalificaties voor de bacheloropleiding. Deze eindkwalificaties kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën op grond van de te verwerven vaardigheden.
68
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Algemene cognitieve vaardigheden 1. De bachelor is in staat tot inzichtelijk en probleemgericht denken met een kritische houding ten op zichte van natuurwetenschappelijke inzichten. 2. De bachelor beschikt over het vermogen tot abstraheren en is in staat tot het analyseren van een natuur- of sterrenkundige probleemstelling door deze te herleiden tot toetsbare deelproblemen. 3. De bachelor is in staat uit oplossingen van deelproblemen een synthese tot stand te brengen als oplossing van een samengesteld probleem. 4. De bachelor beschikt over toereikende wiskundige kennis voor zover deze relevant is voor toepassing in de natuur- en sterrenkunde. 5. De bachelor beschikt over voldoende vaardigheden op het gebied van de informatica en het computergebruik om zelf computerprogramma’s te kunnen ontwerpen en implementeren, en om courante applicatieprogrammatuur te kunnen gebruiken. 6. De bachelor heeft inzicht in de beroepsmogelijkheden aansluitend op elk van de in de masters te kiezen varianten: onderzoek, communicatie, educatie en management. Vaardigheden gebaseerd op natuur- en sterrenkundige kennis en inzicht 7. De bachelor beschikt over globale kennis van de belangrijkste deelgebieden van de natuuren sterrenkunde. De omvang van deze basiskennis is toereikend om met succes een masteropleiding op het gebied van de natuur- en sterrenkunde te volgen. 8. De bachelor beschikt over voldoende experimentele en theoretische basisvaardigheden om onder supervisie wetenschappelijk onderzoek te leren verrichten in een van de aanwezige onderzoeksgroepen en heeft daarvan een eerste proeve van bekwaamheid afgelegd. 9. De bachelor is in staat tot het begrijpend lezen van natuur- en sterrenkundige standaardboeken in zowel het Engels als het Nederlands. 10. De bachelor is in staat zich specialistische kennis in de natuur- en sterrenkunde eigen te maken en deze te integreren in reeds aanwezige kennis. Natuur- en sterrenkundige onderzoeksmethode 11. De bachelor kan zich effectief toegang verschaffen tot wetenschappelijke literatuur op het gebied van de natuur- en sterrenkunde. 12. De bachelor is in staat tot het opzetten van een eenvoudig wetenschappelijk experiment of een eenvoudige theoretische verhandeling, het systematisch bewerken en kritisch interpreteren van de onderzoeksresultaten en het formuleren van conclusies. Communicatieve-educatieve (CE) vaardigheden 13. De bachelor kan in een team opereren. 14. De bachelor is in staat om schriftelijk en mondeling helder te formuleren, ook voor een publiek van niet-specialisten, en met vakgenoten te discussiëren over een vakonderwerp. 15. De bachelor is in staat tot reflecteren op de in praktijk gebrachte communicatieve en overdrachtsvaardigheden. Reflectie op maatschappij en maatschappelijke problemen 16. De bachelor heeft globale kennis van en inzicht in de maatschappelijke positie van de natuur- en sterrenkunde. 17. De bachelor heeft globale kennis van de filosofie en ethiek met betrekking tot de wetenschappelijke en westerse morele denkwijze.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
69
1B
Doelstellingen en eindkwalificaties masteropleiding Physics and Astronomy
De doelstellingen van de masteropleiding Physics and Astronomy worden als volgt in het Engels gegeven in het Onderwijs- en Examenreglement (art. 1.3): The aims of the study programme are: A. provide students with the knowledge, skills and insights pertaining to the fields of physics and astronomy that will enable them to practise their future professions independently, and to become eligible for the advanced programmes for scientific researchers or designers (O variant), communication experts (C variant), teachers (E variant) or research managers in business organizations (MT variant). B. Aademic education. Prospective students are expected to possess all the knowledge, skills and insights mentioned in the attainment targets of the Bachelor’s programme. Consequently, additional requirements may be set with regard to previous education, in individual cases, with regard to entrants from other institutions. The Master’s programme pursues the following specific additional aims • • • • •
•
Students acquire more specialized knowledge and insights pertaining to one or more subareas of physics and astronomy. Students become acquainted with one or more disciplines outside the fields of physics and astronomy or with one or more sub-areas in physics and astronomy, other than the subarea of specialization mentioned above. Students learn how to analyse complex problems independently and how to formulate standard and innovative solutions. Students learn how to test theories using concrete questions which they will have developed themselves. Students who wish to obtain the Master’s title in the Communication or Education variant will further deepen their knowledge of and insight into teaching and communication theories respectively, and will be able to apply this knowledge and these insights during practical training in the fields of communication or education. Students in the Master’s phase of the Management variant will further deepen their knowledge of and insight into management and organizational aspects, and will subsequently apply this knowledge and these insights during practical training in a business environment.
Attainment targets of the Master’s programme The attainment targets of the Master’s programme consist of: General cognitive skills 1. Graduates will have acquired a way of thinking that will enable them to penetrate and solve problems, while maintaining a critical stance towards established scientific insights. 2. Graduates will be able to formulate and analyse scientific problems at an abstract level by dividing them into testable sub-problems, differentiating between major and minor aspects. 70
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
3. Graduates will be able to synthesize solutions to sub-problems within a scientific framework and thus contribute to the formulation of general theories. 4. Graduates will possess mathematical knowledge insofar as relevant in physics and astronomy at the Master’s level. 5. Graduates will possess sufficient skills in the fields of computing and computer science, which will enable them to design and implement computer programs and use current application programs. Skills based on knowledge and insights pertaining to the fields of physics and astronomy 6. Graduates will have gained adequate knowledge and insights pertaining to the basic subareas of physics and astronomy. The scope of this basic knowledge will be sufficient to allow them to do practical training in one of the research groups. 7. Graduates will possess sufficient skills in at least one sub-area of physics and astronomy to conduct scientific research under supervision. 8. Graduates will be able to understand scientific articles on the chosen specialization. Furthermore, they will be able to follow the developments in the chosen specialization (level: Physical Review). 9. Graduates will be able to assimilate newly acquired knowledge of physics and astronomy and to integrate this knowledge with the knowledge they already possess. In addition, they are able to orient themselves at specialist level in a sub-area of physics and astronomy that lies outside the chosen specialization. Research methods in physics and astronomy 10. Graduates will be able to find relevant scientific sources relating to physical or astronomical problems that need to be solved. 11. Graduates will be able to formulate new questions and hypotheses in the fields of physics and astronomy, and to select the appropriate pathways and research methods for solving these questions, taking into account the services and means available. 12. Graduates will be able to set up and perform experimental or theoretical scientific research under supervision, to systematically process and critically interpret the research results, and to formulate conclusions. General communication skills 13. Graduates will be able to communicate with colleagues in the same discipline about scientific knowledge, both at basic and specialist levels. They will be able to report orally and in writing, and to discuss a scientific topic, in Dutch as well as in English. 14. Graduates will be able to hold an oral presentation and to write a lucid article on the research conducted and modern concepts in physics and astronomy for a general, non specialist public. Reflection on society and societal problems 15. Graduates will have gained sufficient knowledge of and insights into the role of physics and astronomy in society in order to function adequately in their future professions and reflect on societal problems. Specific skills to be acquired in the C variant 16. Graduates will have sufficient knowledge of various theories of communication that will enable them to reflect critically on the literature in the field of communication. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
71
17. Graduates will have gained insight into theories of communication and will be able to put a number of them into practice. 18. Graduates will be able to reflect on the ways in which they put their communication skills into practice, efficiently applying communicative concepts. 19. Graduates will have gained insight into factors that have a positive or negative effect on communication, and will have acquired the skills to identify and influence these factors in concrete communicative situations. 20. Graduates will possess skills in the fields of scientific journalism and technical communication, and knowledge of recent developments in these fields. Specific skills to be acquired in the E variant 21. Graduates will have sufficient knowledge of various theories of education that will enable them to reflect critically on the literature in the field of educational counselling. 22. Graduates will have gained insight into theories of education and will be able to put a number of them into practice. 23. Graduates will be able to reflect on the ways in which they put their teaching skills into practice, efficiently applying educational concepts. 24. Graduates will be able to indicate how scientific analyses and solutions to questions should be applied in concrete curricular and extra-curricular settings. 25. Graduates will be able to guide non-colleagues in mastering and practising the teaching profession. Specific skills to be acquired in the MT variant 26. Graduates will have gained an overview of and insight into the various theories in the fields of management science and business administration. 27. Graduates will have sufficient knowledge of these theories to reflect critically on the literature on counselling in these fields. 28. Graduates will have gained insight into the various tools and strategies relating to the diagnosis and analysis of various types of complex management questions in science related, knowledge-intensive organizations. 29. Graduates will be able to use these tools and strategies in practice and to report on them orally and in writing, effectively applying theoretical concepts from management science and business administration.
72
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Bijlage 2 Programma 2A
Programma bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde 2006-2007
Programma eerste jaar Studieonderdeel Calculus 1 Calculus 2 Calculus 3 Calculus 4 Lin. algebra 1 Lin. algebra 2 Lin. algebra 3 Lin. algebra 4 Mechanica 1B Mechanica 2B El. en magn. 1B El. en magn. 2B Speciale relativiteitstheorie Warmteleer Mechanische golven Inleiding kwantummechanica Practicum natuurkunde 1a Practicum natuurkunde 1b Optica en sterrenkijker 1 Optica en sterrenkijker 2 Kaleidoscoop sterrenkunde Inleiding computergebruik Keuze* Totaal
EC
3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 3 1 2 2 1 3 1 5 60
* Hiervoor komen in aanmerking: Observationele sterrenkunde, Newtoniaanse kosmologie, Inl. nanowetenschap en technologie, Elementaire deeltjes en Analyse 1 (vak van Wiskundeopleiding). Men kan echter ook kiezen voor vakken buiten de natuurkunde.
Programma natuurkunde: tweede jaar Studieonderdeel Basiscolloquium Inleiding biofysica Elektromagnetisme 1 Elektromagnetisme 2 Stromingsleer Complexe functies Trillingen en golven Analytische Mechanica Kwantummechanica 1a Kwantummechanica 1b Kansrekening
EC
2 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
73
Thermodynamica Programmeren Practicum natuurkunde 2a Practicum natuurkunde 2b Keuze** Totaal
3 4 5 5 12 60
Programma natuurkunde: derde jaar Studieonderdeel Inleiding filosofie en ethiek Oriëntatiecursus CEM Inl. alg. relativiteitstheorie Natuurkunde en samenleving Kwantummechanica 2 Statistische mechanica Inl. groepentheorie Inl. atoom- en molecuulfysica Inl. subatomaire fysica Inl. vastestoffysica Elektronica Tensoren en toepassingen Bachelorstage Keuze** Totaal
EC
3 6 3 2 5 5 3 3 3 3 3 3 12 6 60
Programma sterrenkunde: tweede jaar Studieonderdeel Basiscolloquium Exoplaneten Elektromagnetisme 1 Elektromagnetisme 2 Stromingsleer Complexe functies Trillingen en golven Analytische mechanica Kwantummechanica 1a Kwantummechanica 1b Practicum natuurkunde 2a Programmeren Sterrenstelsels Sterevolutie Keuze** Project sterrenkunde Totaal
74
EC
2 3 2 3 3 3 3 3 3 3 5 4 3 3 9 8 60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
Programma Sterrenkunde: derde jaar Studieondedeel Inleiding filosofie en ethiek Asteroseismologie Natuurkunde en samenleving Oriëntatiecursus CEM Inl. alg. relativiteitstheorie Het vroege heelal Kwantummechanica 2 Statistische mechanica Kosmische magnetohydrodynaTensoren en toepassingen Inl. subatomaire fysica Inl. atoom- en molecuulfysica Keuze** Project sterrenkunde – vervolg Totaal
EC
3 6 2 6 3 3 5 5 6 3 3 3 6 6 60
** Als keuzevakken kunnen allerlei vakken, ook buiten de faculteit, worden gekozen. Vanuit Natuur- en sterrenkunde worden aangeboden: Brain and Behaviour 1, Kwantummechanica 3, Neural Computation, Intr. Patternrecognition en Nano-elektronica. Natuurkundigen kunnen ook sterrenkundevakken als keuzevak nemen en andersom. Ook vakken uit het masterprogramma komen hiervoor in aanmerking.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
75
2B
Programma masteropleiding Physics and Astronomy 2006-2007
Onderzoeksvariant (O-variant) Voor iedere specialisatie zijn de cursief aangegeven onderdelen verplicht. De overige onderdelen worden geadviseerd. In overleg met de afstudeerhoogleraar kan hiervan worden afgeweken (mits goedkeuring van de examencommissie). Astrophysics (IMAPP) Electrodynamics 1 (3) Professional Preparation (1) Philosophy (3) Accreting Comp. Objects (6) Radiopulsars (6) Black Holes (6) Telescope Observing (4) New Windows on the Universe (6) Electives (25) Master thesis (60)
Biophysics (IfN) Electrodynamics 1 (3) Professional Preparation (1) Philosophy (3) Research Labs (6) Exp. Techniques (3) Comp. Meth. and Data Anal. (6) Machine Learning (6) or Brain and Behaviour 2 (6) Electives (32) Master thesis (60)
High Energy Physics (IMAPP) Theoretical Electrodynamics 1 (3) Professional Preparation (1) Philosophy (3) Electrodynamics 2 (3) Modern Class. Dynamics (6) Th. Found. of El. Part. Phys. (9) Group Theory (9) Adv. Statistical Phys. (6) Electives (20) Master thesis (60)
Experimental Electrodynamics 1 (3) Professional Preparation (1 Philosophy (3) Research Labs (6) Exp. Techniques (3) Numerical Methods (4) Data Analysis (3) Exp. Found. of El. Part. Phys. (9) Electives (29) Master thesis (60)
Molecules and Functional Materialsb (IMM) Theoretical Experimental Electrodynamics 1 (3) Electrodynamics 1 (3) Professional Preparation (1) Professional Preparation (1) Philosophy (3) Philosophy (3) Group Theory (3) Research Labs (6) Adv. Statistical Phys. (6) Exp. Techniques (3) Theory of Condensed Matter Numerical Methods (3) 6) Data Analysis (3) Capita Selecta Course (3) Introduction Nanoscience Summerschool (3) (3) Introd. Nanoscience (3) Capita Selecta Course (3) Summerschool (3) Electives (29) Electives (29) Master thesis (60) Master thesis (60)
C-, E- of MT-variant Vak C, E or MT traineeships/package Masters thesis programme Electrodynamics I Professional Preparation Philosophy Physics or Astrophysics Electives Electives
76
EC 57 30 3 1 3 20 6
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Radboud Universiteit Nijmegen (RUN)
2.
De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics aan de Technische Universiteit Eindhoven
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Technische natuurkunde 56962 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd, deeltijd Eindhoven 31 december 2008
Masteropleiding Applied Physics: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Applied Physics 60436 master wo 120 EC master voltijd, deeltijd Eindhoven 31 december 2008
Inleiding De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics maken deel uit van de Faculteit Technische Natuurkunde. De faculteit wordt geleid door een bestuur, bestaande uit de decaan, de portefeuillehouder onderzoek en de portefeuillehouder bedrijfsvoering. Aan het bestuur is een student als adviseur toegevoegd. De decaan is de eindverantwoordelijke voor onderzoek en onderwijs. Zowel de bachelor- als de masteropleiding kent een deeltijdvariant van de opleiding. Deze varianten zijn op dit moment slapend: er zijn geen studenten in deze opleidingen ingeschreven. In het verleden hebben sporadisch studenten de ongedeelde opleiding tot Natuurkundig ingenieur (CROHO-nummer 06962) in deeltijd gevolgd. De deeltijdopleidingen leiden tot dezelfde eindkwalificaties en hebben hetzelfde programma als de voltijdse opleidingen. In overleg met de studieadviseur stellen aspirant-deeltijdstudenten een individueel programma op. De commissie heeft zich tijdens het bezoek en bij de bestudering van het materiaal een oordeel gevormd over de specifieke deeltijdaspecten van de facetten. Zij is voor alle facetten tot hetzelfde oordeel gekomen voor de voltijd- en de deeltijdopleidingen. Dit is niet apart vermeld in het oordeel. Waar dat relevant is, worden de bevindingen van de commissie in de tekst vermeld. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
77
Het onderzoek aan de Faculteit Technische Natuurkunde is geordend in elf onderzoeksgroepen die binnen drie hoofdaandachtsgebieden liggen. Dit zijn Functionele (nano)materialen, Transportfysica en Plasma’s en straling. Daarnaast werken twee multidisciplinaire groepen aan Transport in permeabele media respectievelijk Biosensoren. Het bezoek van de commissie aan de Technische natuurkunde van de Technische Universiteit Eindhoven vond plaats op 30 en 31 januari 2007. 2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De onderwijsverantwoordelijkheden van het faculteitsbestuur zijn gedelegeerd aan een (parttime) opleidingsdirecteur, één van de actief in onderzoek betrokken hoogleraren van de faculteit. Hij fungeert als centraal aanspreekpunt voor studenten en docenten voor alle onderwijszaken en geeft leiding aan het Opleidingsinstituut Technische Natuurkunde (OITN), waarin de organisatie van het onderwijs is ondergebracht. De opleidingsdirecteur neemt waar nodig initiatieven tot verbetering van het onderwijsprogramma. De opleidingsdirecteur is adviseur van het faculteitsbestuur en toehoorder bij de bestuursvergaderingen. Samen met een onderwijsmanager en een studieadviseur vormt de opleidingsdirecteur het opleidingsmanagement. De onderwijsmanager draagt zorg voor de personele en financiële middelen, de studieadviseur voor de kwaliteitsaspecten van de opleiding. In de onderzoeksinstituten zijn de onderzoeksgroepen ondergebracht. Deze onderzoeksgroepen bevatten ook de formatie voor het verzorgen van onderwijs. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding is in september 2002 van start gegaan, de masteropleiding in september 2004. Deze twee opleidingen komen direct voort uit de ongedeelde opleiding Technische natuurkunde (CROHO-nummer 6962). De ongedeelde opleiding was sinds 2000 al opgedeeld in een kandidaatsfase en een ingenieursfase. Tot 31 augustus 2006 konden studenten de oude kandidaatsfase afronden, daarna moesten zij overstappen naar het bachelorprogramma. De details van de overstap zijn vastgelegd in een universiteitsbrede regeling. De uiterste datum voor het afstuderen in de ingenieursfase (van de ongedeelde opleiding) is 1 september 2009. De studieprogrammacommissie, hiertoe gemandateerd door de examencommissie, keurt individuele studieprogramma’s goed van de studenten die zijn overgestapt. Op 1 september 2007 waren er nog 25 studenten ingeschreven in de doctoraalopleiding, de rest is inmiddels afgestudeerd of overgestapt. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, meldden geen overgangsproblemen.
78
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding Technische natuurkunde heeft een drietal doelstellingen: (1) kennis, inzicht en vaardigheden bijbrengen op het gebied van de technische natuurkunde; (2) academische vorming; (3) voorbereiding voor verdere studie met in ieder geval het recht op toegang tot de aansluitende masteropleiding Applied Physics. De masteropleiding Applied Physics beoogt de student op te leiden tot zelfstandig onderzoeker en ontwerper in een deelgebied van de technische natuurkunde. Het programma van de opleiding is op het bereiken van deze algemene eindkwalificatie ingericht. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics waren al geformuleerd voor de ongedeelde opleiding, maar werden licht bijgesteld om van het bachelorprogramma een afgerond geheel te maken. Ze zijn geformuleerd op basis van de Criteria voor Academische Vorming: de algemene bachelor- en masterkwalificaties die de drie technische universiteiten in Nederland (3TU) gezamenlijk voor alle technische opleidingen hebben vastgesteld. De criteria zijn voor de bachelor- en de masteropleiding per competentie identiek geformuleerd; door middel van subcompetenties wordt per criterium in detail vastgelegd op welke niveaus en dimensies bachelor- en masterstudenten de zeven competentiegebieden dienen te beheersen. De eindkwalificaties van de Eindhovense opleidingen Technische natuurkunde zijn beschreven in het zelfevaluatierapport en opgenomen in bijlage 1. De opleiding geeft in een tabelsgewijze opzet per aspect aan hoe de kwalificaties van de masteropleiding voortbouwen op en verschillen van de bacheloropleiding. De eindkwalificaties zijn volgens de opleiding consistent met ‘subject specific competences’ die in het Tuning Project gedefinieerd zijn, en het programma van de opleidingen is consistent met het ‘typical first cycle degree’ programma (bachelor) en het ‘typical second cycle degree’ (master) dat uit de Tuning-competenties is afgeleid. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding beogen vooral een doorstroom te bieden naar de Eindhovense masteropleiding en geven rechtstreeks toegang tot de masteropleidingen Applied Physics van de andere TU’s. Uitstroom naar de arbeidsmarkt wordt in eerste instantie niet beoogd. De eindkwalificaties zijn daar ook niet op afgestemd. Uit de positieve beoordeling van bedrijven over de studenten tijdens de externe stage aan het begin van de masterfase concludeert de opleiding dat er in principe een adequate aansluiting is op de arbeidsmarkt. Het onderwijsinstituut is lid van het European Physics Education Network (EUPEN), waar in Europees verband afstemming van eindkwalificaties wordt gezocht. Een tabel in het zelfevaluatierapport geeft aan op welke wijze de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen zijn gepreciseerd op basis van de 3TU-criteria.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
79
Oordeel De commissie is van oordeel dat de geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding zeer helder geformuleerd zijn en op correcte wijze zijn afgeleid van de doelstellingen en de 3TU-criteria. De opleidingen hebben een goede vertaling gemaakt van de algemene beschrijvingen van het bachelor- of masterniveau naar de concrete eindkwalificaties van de opleidingen. De eindkwalificaties reflecteren duidelijk de eisen van de nationale vakgenoten zoals die zijn vastgelegd in de 3TU-criteria en reflecteren op goede wijze de eisen van internationale vakgenoten en de domeinspecifieke eisen zoals neergelegd in het Tuning Project. De commissie ziet het als een positief punt dat er een samenwerking en afstemming is ontstaan tussen de drie TU’s in Nederland met betrekking tot niveau en oriëntatie van de opleidingen. Positief is ook dat in de Raad van Advies (zie F19) de eindkwalificaties van de opleidingen mede getoetst worden door het werkveld. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de bijlagen bij het zelfevaluatierapport zijn schema’s opgenomen waarin de zeven hoofdcriteria, zoals geformuleerd in 3TU-verband, specifiek vertaald zijn in de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding (zie bijlage 1). Hierin is duidelijk aangegeven hoe de eindkwalificaties voor bachelor- en masterniveau verschillen. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. Het onderscheid tussen de eindkwalificaties voor beide opleidingen ligt vooral in de diepgang en de mate van zelfstandigheid die van bachelors en masters mag worden verwacht. Oordeel De commissie is van oordeel dat de zeven hoofdcriteria die zijn vastgesteld in het 3TUverband de Dublin descriptoren volledig afdekken. Op grond van de informatie uit het zelfevaluatierapport komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding herkenbaar zijn afgeleid van de zeven hoofdcriteria. De commissie concludeert dat de geformuleerde eindkwalificaties van de beide opleidingen corresponderen met het niveau van respectievelijk een universitair afgestudeerde bachelor en een universitair afgestudeerde master. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
80
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De bacheloropleiding heeft tot doel de studenten voor te bereiden op de instroom in een wetenschappelijke natuurkundige master. Studenten hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Applied Physics aan de technische universiteiten in Nederland. In een doorstroommatrix van de drie TU’s is vastgelegd tot welke technische masteropleidingen de studenten daarnaast toegang hebben zonder verdere eisen of met een aanvulling van maximaal 30 EC (een minor). Het afsluitende bacheloronderzoek vindt plaats binnen de onderzoeksinstituten van de faculteit, hierdoor kan het eindniveau van de bacheloropleiding steeds worden getoetst aan de eisen van het vakgebied aan beginnende onderzoekers. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding is expliciet vastgelegd in de eindkwalificaties van de hoofdcriteria 4 (wetenschappelijke benadering), 5 (intellectuele basisvaardigheden) en 6 (samenwerken en communiceren). De masteropleiding bereidt de afgestudeerden voor op de promotie of op een functie in de beroepspraktijk. Middels een onderzoeksopdracht binnen de onderzoeksgroepen van de faculteit van ten minste 60 EC wordt gewaarborgd dat studenten zelfstandig natuurkundig onderzoek leren doen op het niveau van een beginnend wetenschappelijk onderzoeker. Door middel van de externe stage oriënteren studenten zich op het onderzoek in het buitenland of op de beroepspraktijk. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding is expliciet vastgelegd in de eindkwalificaties van de hoofdcriteria 4 (wetenschappelijke benadering), 5 (intellectuele basisvaardigheden) en 6 (samenwerken en communiceren). Oordeel De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties duidelijk de wetenschappelijke oriëntatie van de bachelor- en de masteropleiding reflecteren (zie hiervoor ook F1 en F2). De commissie baseert dit oordeel op de eindkwalificaties, de doorstroommogelijkheden van de bacheloropleiding en de plaats van het wetenschappelijk onderzoek in de masteropleiding. De wetenschappelijke oriëntatie van de bacheloropleiding wordt volgens de commissie bevestigd door de constatering dat bachelorscripties echt onderzoeksgestuurd zijn. In de masteropleiding uit de wetenschappelijke oriëntatie zich in het grote aantal scripties dat uitmondt in een publicatie. De bacheloropleiding heeft goede doorstroommogelijkheden naar masteropleidingen van de technische universiteiten. De commissie is van oordeel dat deze landelijke oriëntatie goed is, maar mist een oriëntatie op de doorstroom naar masteropleidingen van de algemene universiteiten, of naar de arbeidsmarkt.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
81
Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
2.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Het programma van de bacheloropleiding kent drie leerlijnen: de wiskundelijn, de natuurkundelijn en de praktijklijn. Naast de reguliere wiskunde- en natuurkundevakken en -practica heeft de opleiding een drietal OGO-vakken: Ontwerpgericht onderwijs. In het vierde tot en met het zesde semester is 30 EC bestemd voor het volgen van een minor. Buiten de minor kent het bachelorprogramma geen keuzevakken. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een onderzoeksproject met een omvang van 14 EC. De student specialiseert zich in de masteropleiding in een concreet gebied binnen de Technische natuurkunde. De masterstudent start met een Interfacultair project (IFP) en een externe stage (8 en 19 EC). De externe stage vindt voor een groot deel van de studenten bij een buitenlandse instelling of een buitenlands bedrijf plaats. Verder bestaat het masterprogramma uit specialisatievakken, technische vakken en 12 EC keuzevakken. De pakketten voor deze vakken worden in overleg met de beoogde afstudeerbegeleider vastgesteld. Deze worden gecontroleerd door de studieprogrammacommissie. Het tweede jaar is geheel gewijd aan het afstudeeronderzoek (60 EC). Een volledig overzicht van de onderwijsprogramma’s van de bachelor- en van de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het zelfevaluatierapport vermeldt dat in de curriculumopbouw de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek een nadrukkelijk thema is. Het onderwijs in zowel de bachelor- als de masterfase wordt verzorgd door docenten die ook een onderzoeksaanstelling hebben. Hun basis ligt in de onderzoeksgroep waarin zij zijn aangesteld, zij besteden tot maximaal 30% van 82
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
hun tijd aan het onderwijs. De ontwikkelingen in hun vakgebied en in hun eigen onderzoek komen regelmatig aan de orde in de vakken die zij doceren. In de bachelorfase gebeurt dat vooral aan de hand van voorbeelden bij de aangeboden leerstof. Aan het einde van de bachelor- en in de masterfase komt de actuele stand van de wetenschap aan de orde en wordt deze bediscussieerd met de studenten. Bacheloropleiding Het bachelorprogramma start met een tweetal vakken die bedoeld zijn om de aandacht en interesse van de studenten aan te wakkeren door een directe link te leggen met het wetenschappelijk onderzoek. Het betreft de vakken Inleiding natuurkunde en Bijzondere onderwerpen. In het vak Inleiding natuurkunde bezoeken de studenten al in het eerste semester om de week een onderzoeksgroep en maken zij kennis met moderne benaderingen en actuele onderzoeksthema’s in de natuurkunde. In het vak Bijzondere onderwerpen in het tweede semester gaan studenten zelf op zoek naar de actuele stand van lopend onderzoek en geven gastsprekers colleges. In de reguliere natuurkundevakken worden voorbeelden gegeven van recente toepassingen (bijvoorbeeld medisch, chemisch) van het onderzoek van het deelgebied. De commissie heeft dit vastgesteld aan de hand van het ter inzage gelegde studiemateriaal en gehoord van de studenten die zij heeft gesproken. Er wordt ruim gebruik gemaakt van demonstratieproeven tijdens de colleges. In het eerste jaar gebeurt dat vrijwel elke week wel een keer. Onderzoeksvaardigheden worden getraind in het practicum. Daar worden de studenten vertrouwd gemaakt met het doen van experimenten op een wetenschappelijke wijze. De opstellingen bij de practica zijn zodanig ontworpen dat zij een duidelijke relatie leggen met het onderzoek. Dat geldt met name voor het tweedejaarspracticum. Studenten krijgen meer en meer de opdracht om zelf een experimentele opstelling op te zetten. Ook het feit dat aio’s als begeleider optreden bij de practica draagt bij aan de goede inbedding in actueel onderzoek. In het derde jaar doen studenten onderzoek bij een van de onderzoeksgroepen. De training van de vaardigheden in mondelinge en schriftelijke verslaglegging is ingebed in verschillende vakken. De bacheloropleiding kent een aantal OGO-vakken: Ontwerpgericht onderwijs. In deze vakken wordt systematisch gewerkt aan een aantal academische vaardigheden zoals projectmatig werken, mondeling en schriftelijk rapporteren. Ook de maatschappelijke relevantie van natuurkundige onderwerpen komt daar aan de orde. In het OGO-vak Fysische instrumentatie krijgen studenten een bibliotheekinstructie en krijgen ze te maken met wetenschappelijke artikelen. Het vak Technology Assessment besteedt expliciet aandacht aan de maatschappelijke aspecten van het natuurkundig onderzoek. Hierdoor oriënteren de studenten zich ook op de huidige beroepspraktijk en de relatie tussen de theorie van de opleiding en de buitenwereld. Niet alle studenten zijn even enthousiast over dit vak, omdat het niet echt ‘van natuurkunde’ is. De opleiding vindt het echter een belangrijk onderdeel van het curriculum. Masteropleiding In het eerste jaar van de masteropleiding volgen de studenten gespecialiseerde vakken op het terrein van hun specialisatie. De basis van deze vakken wordt gevormd door de actuele stand van het onderzoek. In het Interfacultair project (IFP) werken studenten van verschillende opleidingen samen aan een opdracht. Hier maken studenten kennis met de projectmatige aspecten van het onderzoek doen, alsmede met het samenwerken in multidisciplinaire teams. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
83
Studenten lopen in het eerste masterjaar een stage in het bedrijfsleven of aan een buitenlandse universiteit. Hierdoor oriënteren zij zich op hun toekomstige beroepspraktijk. De verdere scholing in het zelfstandig doen van onderzoek gebeurt tijdens de afstudeerstage van 60 EC, die geheel binnen een onderzoeksgroep wordt doorgebracht. De studenten worden over het algemeen dagelijks begeleid door een promovendus of een postdoc, onder supervisie van een lid van de vaste wetenschappelijke staf. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud van het programma, van de wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen, practicumverslagen) die in het onderwijs gebruikt worden. De commissie is van oordeel dat bij de kennisontwikkeling in de bachelor- en masteropleiding op structurele wijze aandacht geschonken wordt aan de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het is interessant om studenten direct aan het begin van de bacheloropleiding kennis te laten maken met aspecten van wetenschappelijk onderzoek in speciaal daarvoor ontwikkelde vakken. In haar oordeel weegt de commissie de positieve manier mee waarop in het onderwijs gebruik wordt gemaakt van onderzoeksresultaten en demonstratieproeven. Zij heeft dit kunnen verifiëren in de gesprekken met de studenten en docenten. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden in de bachelorfase is goed ingebed in het practicum en het bacheloronderzoek. De verslagen hiervan geven een duidelijke relatie met het onderzoek weer. In de masteropleiding zijn de externe stage en de volledige opname in een onderzoeksgroep gedurende een jaar goede pijlers voor de ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden alsmede voor de inbedding van het onderwijs in het onderzoek en de oriëntatie op het beroepenveld. Het IFP zorgt voor een goede plaatsing van de natuurkundeoverstijgende academische vaardigheden. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport is een tabel opgenomen waarin voor zowel de bachelor- als de masteropleiding voor alle vakken wordt aangegeven welke eindkwalificatie(s) in de betreffende vakken aan de orde komen. Per vak wordt in de studiegids aangegeven welke specifieke leerdoelen worden nagestreefd. Bacheloropleiding Een relatief groot deel van het bachelorcurriculum bestaat uit verplichte vakken. Daarmee verzekert de opleiding zich ervan dat alle geformuleerde eindkwalificaties ook aan bod komen. De vakken zijn vaak klein van omvang (3-4 EC) en worden vrijwel steeds gegeven aan de hand van hoorcolleges en werkcolleges. Het ontwerpgericht onderwijs heeft geen sterke positie in 84
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
het curriculum: studenten zijn zich er niet van bewust dat zij de speciale competentie ontwerpen leren en docenten weten ook niet heel precies hoe deze competentie vorm krijgt in het curriculum. In het OGO-vak Fysische instrumentatie in het eerste jaar worden studenten wel getraind in het daadwerkelijk maken van een werkende installatie. Ook het vak Computers bij fysische experimenten (derde semester) heeft enkele ontwerpaspecten. De eindkwalificaties met betrekking tot criterium 7 (maatschappelijke context) krijgen vorm in het vak Technology Assessment en het vak Geschiedenis van de natuurkunde. De minorruimte (30 EC) kan in principe niet besteed worden aan extra natuurkundevakken. De opleiding kiest hierin bewust voor verbreding, zodat de eindkwalificatie 5 (intellectuele basisvaardigheden) en 6 (samenwerken en communiceren) in een brede context aan de orde komen. Masteropleiding Het eerste jaar van de masteropleiding bestaat uit gespecialiseerde vakken, het Interfacultair project (IFP) en de externe stage. Door het contact met de afstudeerbegeleider en de controle van de studieprogrammacommissie voldoen de voorgestelde pakketten aan de eisen van een samenhangend curriculum waarin alle eindkwalificaties aan de orde komen. Als studenten hun pakket willen wijzigen, moeten zij hiervoor toestemming krijgen van de examencommissie (met instemming van de afstudeerhoogleraar). In het IFP komen in beperkte mate ontwerpvaardigheden aan de orde. Daarnaast komen in het IFP en in de externe stage de intellectuele basisvaardigheden, de communicatievaardigheden en de wetenschappelijke benadering aan bod, alsook de maatsschappelijke oriëntatie. In de keuzevakken worden de fysische kennis en zelfstandige verwerving daarvan getraind. In het afstudeeronderzoek komen alle eindkwalificaties in samenhang aan de orde. Oordeel Uit de tabel in het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met de studenten blijkt dat in het curriculum van de bachelor- en de masteropleiding alle eindkwalificaties aan de orde komen. Met betrekking tot de bacheloropleiding valt het de commissie op dat de competentie ontwerpen nadrukkelijk in de eindkwalificaties is opgenomen, maar in het curriculum weinig aan de orde komt. Uit de gesprekken met de studenten bleek daarenboven dat zij het ontwerpen als onderdeel van het curriculum niet als zodanig herkennen. Het programma en de uitvoering daarvan in de huidige vorm geven studenten slechts beperkt en impliciet scholing in de competentie ontwerpen. De eindkwalificaties op het gebied van de overige zes competenties komen duidelijk aan bod. Het geheel overziende oordeelt de commissie dat de bachelor- en de masteropleiding de studenten in staat stellen om de eindkwalificaties te bereiken. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding is vormgegeven langs drie leerlijnen: de wiskundelijn, de natuurkundelijn en de praktijklijn. Er is een duidelijke cumulatieve opbouw aangebracht in iedere leerlijn. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
85
Voor de leerlijn wiskunde is een coördinator aangesteld. Daarnaast heeft elke wiskundedocent een natuurkundige als contactdocent om de stof af te stemmen op de natuurkundestudenten en de natuurkundevakken. Bij de inrichting van het curriculum is er zorgvuldig voor gezorgd dat in ieder semester verschillende soorten vakken zijn geprogrammeerd. Onderdelen van het programma worden intensief op elkaar afgestemd middels docentenoverleg. De commissie heeft in de gesprekken met docenten grote bereidheid aangetroffen tot onderlinge samenwerking en van de studenten gehoord dat afstemming ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het OITN stelt jaarlijks vast welke minoren door de studenten gekozen kunnen worden. De minoren zorgen voor een samenhang in de keuzeruimte. Masteropleiding Elk studiepad in de masteropleiding heeft een coördinator en een trackspecifieke lijst van keuzevakken. Het individuele programma van de studenten wordt door de afstudeerdocent beoordeeld op de juiste balans tussen breedte en specialisatie. Studenten kiezen vier specialisatievakken (12 EC), drie technische vakken (9 EC) en vier vrijekeuzevakken (12 EC). Daarnaast kiezen zij een Interfacultair project en een externe stage. Het programma wordt namens de examencommissie goedgekeurd door de studieprogrammacommissie. Hierdoor wordt de keuzevrijheid van de studenten in goede banen geleid. Het tweede jaar van de master is geheel gewijd aan het afstudeeronderzoek dat in een van de onderzoeksgroepen wordt uitgevoerd. Oordeel De commissie concludeert dat het bachelorcurriculum door de duidelijke leerlijnen en het minoraanbod een goede samenhang kent. De aanstelling van natuurkundige contactdocenten voor de wiskundedocenten is een goed initiatief om de samenhang tussen de twee leerlijnen te borgen. Horizontale samenhang tussen de vakken die tegelijkertijd gegeven worden, wordt gegarandeerd door regelmatig docentenoverleg. In de masteropleiding bieden de vastgestelde vakkenpakketten voor de specialisaties, alsmede het overleg tussen student en afstudeerbegeleider de garantie dat een samenhangend curriculum gevolgd wordt. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding volgt de studeerbaarheid van het bachelorprogramma via de vakevaluaties. De studenten rapporteren geen knelpunten ten aanzien van bepaalde vakken noch met betrekking tot de planning indien zij studievertraging opgelopen hebben. De vakken zijn zorgvuldig gespreid over verschillende blokken, zodat tentamens en onderwijsactiviteiten steeds gemengd zijn en er geen opeenhoping van tentamens plaatsvindt. Ook wordt er gezocht naar een goede 86
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
mix van natuurkunde- en wiskundevakken. Recent zijn een vak uit het eerste en het tweede jaar omgewisseld in het curriculum om de opbouw in moeilijkheid te verbeteren. Door de kleine vakeenheden (3-4 EC) zijn er veel toetsmomenten. De opleiding geeft aan dat de gerapporteerde tijdsbesteding van studenten voor de vakken gemiddeld 80% van de normtijd is, waarbij duidelijke verschillen tussen vakken te zien zijn. Het slaagpercentage van vakken is gemiddeld 62% in het eerste jaar. De geleverde inspanning voor de vakken lijkt niet evenredig te zijn met de slaagpercentages. Er zijn verschillende maatregelen gezocht om de zelfstudietijd te verhogen, zoals meer activerende werkvormen. Om startende studenten te stimuleren tot zelfstudie is er in het eerste semester een bonussysteem (zie hiervoor F11). De opleiding benadrukt echter dat na het eerste semester een zelfstandige studiehouding wordt verwacht en continueert het systeem daarom niet in de volgende semesters. De lage slaagpercentages en de daarmee samenhangende langere studieduur lijken geen punt van zorg te zijn voor het opleidingsmanagement of de docenten, noch voor de studenten. Zij zien de oorzaak van de studievertraging met name in de bijbaantjes en de nevenactiviteiten van de studenten. Het programma kent twee formele doorstroomeisen: om aan het bacheloronderzoek te mogen starten moet het tweedejaarsvak Geavanceerde meetmethoden behaald zijn. Om aan dit laatste vak te mogen meedoen, moeten vier eerstejaarsvakken behaald zijn: Inleiding experimentele fysica, Elektrische meettechnieken, Thermische effecten en Optische meettechnieken. Masteropleiding In de masteropleiding stellen studenten grotendeels hun eigen studiepakket samen en zorgen daardoor zelf voor de logistieke afstemming van hun programma. Er zijn geen wachttijden voor de externe stage of het afstudeeronderzoek. De masterstudenten kunnen hun vakkenpakket relatief gemakkelijk plannen en rapporteren geen knelpunten. Studenten mogen pas aan het afstudeerwerk beginnen als het Interfacultair project en de externe stage zijn afgerond, alsook 24 EC van het cursorisch onderwijs is behaald. Bij het afstudeeronderzoek wordt door de begeleider gelet op de voortgang van de studenten. Eventuele uitloop vindt eerder plaats in de schrijffase dan in de onderzoeksfase. Deeltijdopleidingen Het is, tenzij de belangstelling voor de deeltijdopleiding drastisch toeneemt, niet haalbaar op reguliere basis avond- en weekendonderwijs te verzorgen voor deeltijdstudenten. Het volgen van een deeltijdopleiding zal dus, naast een zelfstudiegedeelte dat in de eigen tijd kan worden ingevuld, altijd ook een verplichte aanwezigheid tijdens normale werkuren bevatten in verband met practica en projectwerk. Zeer belangrijk voor de studeerbaarheid van de masteropleiding in deeltijd is de mogelijkheid tot extern afstuderen, waarbij voor deeltijdstudenten die reeds werkzaam zijn in een research-intensieve omgeving afstuderen in het ‘eigen bedrijf ’ tot de mogelijkheden behoort. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat met name in de bacheloropleiding de studeerbaarheid van het programma zorgvuldig aandacht krijgt en dat eventuele problemen door vakevaluaties snel worden opgemerkt. Studievertraging in de bachelor- en de masteropleiding als gevolg van de organisatie wordt zoveel mogelijk vermeden. In de praktijk treedt echter wel aanzienlijke studievertraging op, waar de opleidingen zich erg gemakkelijk bij neerleggen. In het proQANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
87
gramma zijn weinig stimulansen opgenomen om door te studeren, al zijn in het eerste jaar wel maatregelen getroffen om studenten meer uren te laten studeren in de verwachting dat dit tot betere resultaten zou leiden. Het grote aantal toetsmomenten in combinatie met lage slaagpercentages levert volgens de commissie veel mogelijke vertraagmomenten op. Toetsing in grotere eenheden, eventueel met gebruikmaking van een tussentoets, zou zowel de doorstroming als de zelfstandigheid van de studenten in de bachelorfase ten goede komen (zie hierover de beschouwing in het algemeen deel van dit rapport). De commissie ontmoette weinig gevoel voor urgentie bij het OITN, noch bij de studenten, om de studievertraging terug te brengen. Alles overwegende concludeert de commissie dat het programma van de opleidingen op zich studeerbaar is; eventuele factoren die de studievoortgang belemmeren worden zoveel mogelijk weggenomen. Er zijn echter nog wel mogelijkheden om de studievoortgang te versnellen. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding Een vwo-diploma met het profiel Natuur en techniek of het profiel Natuur en gezondheid met volledige wiskunde geeft zonder meer toegang tot de opleiding. De instroom in de bachelorfase is ongeveer 70 studenten per jaar en licht stijgend. Er is op dit moment geen deeltijdinstroom. Om de aansluiting met het vwo te faciliteren en te verbeteren maken alle studenten bij de start van de opleiding een wiskundetoets. Tevens hebben zij altijd een intakegesprek met de studieadviseur of de aansluitdocent. Hiermee is het voor de opleiding en voor de student helder waar eventuele aansluitproblemen liggen. Een derde maatregel om te zorgen voor een goede aansluiting met het vwo is de aanstelling van een vwo-docent bij de opleiding voor een dag in de week. Deze aansluitdocent heeft tot taak de docenten van eerstejaarsvakken te adviseren bij de opzet daarvan. Hij informeert de faculteit over vernieuwingen in het natuurkundeonderwijs op het vwo. Daarnaast is hij actief in het scholennetwerk van de TUE en voert hij intake- en exitgesprekken met studenten. De informatie van de aansluitdocent en uit de wiskundetoets leidt tot maatregelen in het eerstejaarsonderwijs om de aansluiting met het vwo te verbeteren. De faculteit heeft een fulltime voorlichter. Via hem doet de faculteit mee aan de universiteitsbrede voorlichtingsdagen. Daarnaast organiseert hij oriëntatiedagen en meeloopdagen voor aanstaande studenten. Hij geeft ook voorlichting op middelbare scholen en ontvangt klassen op de TUE. De voorlichter organiseert samen met de aansluitdocent een masterclass waarbij vijftig geselecteerde leerlingen uit de regio onder leiding van masterstudenten of promovendi onderzoek mogen doen bij de faculteit. De commissie heeft het voorlichtingsmateriaal ter inzage gehad. 88
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Masteropleiding Het masterprogramma is afgestemd op de bachelorprogramma’s Technische natuurkunde van de drie technische universiteiten. In het Eindhovense bachelorprogramma is een oriëntatie op de specialisaties opgenomen door middel van hun bacheloronderzoek. De studentenonderwijsorganisatie STOOR organiseert voorlichtingsmiddagen over de masterspecialisaties. Studenten van de Eindhovense bacheloropleiding kunnen masteronderwijs volgen als zij het bacheloreindproject hebben afgerond en nog maximaal 20 EC in de bachelorfase moeten behalen. Voor studenten die niet van de eigen bacheloropleiding instromen in de masteropleiding is een toelatingsprocedure van kracht. Alle studenten met een bachelordiploma Natuurkunde of Technische natuurkunde uit Nederland kunnen instromen in de master. In de doorstroommatrix van de drie TU’s is vastgelegd welke overige bachelordiploma’s met maximaal 30 EC deficiëntie toegang geven tot de master Applied Physics. De opleiding kent een schakelprogramma voor studenten met een hbobachelor Technische natuurkunde. Deze studenten doen een schakelprogramma van 27 EC. Daarnaast volgen zij in de master geen externe stage, maar extra vakken. Er is overleg geweest met de nabijgelegen Fontys Hogeschool over de ingangseisen en het schakelprogramma. Studenten geven aan dat het programma helder is en dat zij goed geholpen worden bij de overstap. Het is echter wel een pittig programma, waarvan met name de wiskundecomponent zwaar is. De opleiding kent sinds lang een samenwerking met de Universiteit Hasselt in België. Studenten die de bacheloropleiding Natuurkunde daar hebben gevolgd, met een aantal aangewezen vakken, hebben rechtstreeks toegang tot de Eindhovense master. De studenten geven aan dat de aansluiting organisatorisch en in niveau goed geregeld is. Overige studenten met een buitenlands diploma kunnen toelating vragen via de examencommissie. Deeltijdopleiding De faculteit biedt een deeltijdopleiding aan, maar is van mening dat Technische natuurkunde, met een sterk experimenteel/toegepast en intensief karakter, niet bij uitstek geschikt is om door grote groepen studenten in deeltijd gevolgd te worden. De instroom in de deeltijdvariant is op dit moment nihil. Er zijn geen plannen om op grote schaal actief deeltijdstudenten te gaan werven. Er zijn echter wel degelijk gemotiveerde en capabele studenten voor wie een deeltijdopleiding de enige mogelijkheid is. De faculteit wil deze potentiële studenten dan ook op de mogelijkheid (én op de moeilijkheidsgraad) van een deeltijdopleiding wijzen, en hen, indien ze zich inschrijven, zoveel mogelijk faciliteren in hun studie. De instroomeisen zijn voor deeltijdstudenten gelijk aan die voor voltijdstudenten. Oordeel De commissie is van mening dat voor de opleidingen heldere en duidelijke ingangseisen zijn geformuleerd. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding op een goede manier aandacht schenkt aan de aansluiting met het vwo. De wiskundetoets en de aanstelling van de aansluitdocent zijn goede initiatieven om knelpunten vroegtijdig te signaleren en aan te pakken. De voorlichting over de bacheloropleiding aan aankomende studenten is naar de mening van de commissie uitgebreid. De instroom in de masteropleiding is nog gering, maar de aansluiting op de vooropleiding is vooralsnog goed. De doorstroommatrix is een goede maatregel om helderheid over de toeQANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
89
lating tot de masteropleidingen te geven. De commissie waardeert de samenwerking met de Universiteit Hasselt en de Fontys Hogeschool, ook omdat de zelfstandige status van de masteropleiding hierdoor duidelijk gestalte krijgt. De voorlichting over de masteropleiding aan aankomende studenten is naar de mening van de commissie voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Technische natuurkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Applied Physics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding Studenten krijgen kennis en inzicht aangereikt tijdens cursorisch onderwijs. Toepassing, analyse en synthese komen aan de orde in de werkcolleges, de practica en tijdens het bacheloronderzoek. In het zelfevaluatierapport wordt opgemerkt dat een afwisseling van werkvormen nodig is om de verschillende kennisaspecten en vaardigheidsniveaus te bereiken. De werk- en toetsvormen worden per vak aangepast aan de inhoud en de leerdoelen van het vak. Naast het oefenen met opgaven worden ook mondelinge presentaties gehouden en essays geschreven. Met name de OGO-vakken hebben andere werkvormen dan de hoor-werkcollegecombinatie. Het practicum heeft een oplopende complexiteit waarbij de studenten steeds meer zelfstandig een installatie of proefopstelling moeten opzetten. Het bacheloronderzoek is een interne opdracht bij een onderzoeksgroep, die afgesloten wordt met een verslag en een presentatie. In de loop van de bacheloropleiding neemt het aantal colleges en werkcolleges nauwelijks af. De geprogrammeerde zelfstudie (in combinatie met praktijk) neemt volgens de tabel in het zelfevaluatierapport niet toe. Het tweede jaar kent relatief weinig projectwerk. De opleiding is van mening dat de technische aspecten van de opleiding door de specifieke werkvormen goed tot hun recht komen.
90
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
De werkvormen en contacturen zijn als volgt over de jaren geprogrammeerd: College Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Totaal
310 228 130 668
WerkPraktijk Projecten Zelfstudie Minor Totaal college 295 104 220 751 1680 227 160 60 641 364 1680 167 392 120 395 476 1680 689 656 400 1787 5040
De meeste studenten nemen deel aan de werkcolleges (circa 90%). Uit de gesprekken met de studenten leidt de commissie af dat er weinig stimulerende maatregelen zijn om de hoeveelheid zelfstudie te vergroten. Masteropleiding In de masterfase ligt het accent sterker op de zelfwerkzaamheid van de student. Het eerste jaar kent vakken die in het algemeen worden gegeven in de vorm van hoorcolleges. Werkcolleges zijn daarbij niet meer vanzelfsprekend. Gezien het kleine aantal deelnemers bij sommige vakken heeft de communicatie met de docent soms meer het karakter van werkoverleg. Het IFP heeft de vorm van een project en de externe stage is individueel. In het afstudeerjaar werken de studenten vrijwel geheel zelfstandig aan hun onderzoeksproject, waarbij ze zijn opgenomen in een onderzoeksgroep. De studenten nemen deel aan het afdelingsoverleg en presenteren daar hun onderzoek. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, geven aan dat de begeleiding in de afstudeerfase goed verloopt. Oordeel De commissie is van mening dat de werkvormen in de bacheloropleiding op de juiste manier bijdragen aan het bereiken van de opleidingsdoelstellingen. Er worden vrij regelmatig andere werkvormen ingezet naast de traditionele combinatie van hoorcollege en werkcollege. Dat gebeurt met name in het eerste en het derde jaar. De combinatie van veel colleges met de kleine omvang van de vakken stimuleert in de ogen van de commissie de zelfstudie van de studenten niet (zie F7). Vooral in het tweede jaar zou meer aandacht besteed kunnen worden aan projecten of andere werkvormen die de studenten aanzetten tot meer zelfstudie. Het aantal hoorcolleges zou kunnen afnemen om de zelfwerkzaamheid van de studenten te bevorderen. In het eerste jaar van de masterfase wordt een adequate afwisseling in werkvormen bereikt door de programmering van de vrij grote onderdelen IFP en de externe stage, naast de keuzevakken. Deze onderdelen bereiden de studenten voor op het zelfstandig werken in het onderzoeksjaar. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De examencommissie is belast met de organisatie en coördinatie van de examens en stelt daartoe regels vast voor de goede gang van zaken (Regels en Richtlijnen). Zij baseert zich daarbij op de OER. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
91
De examencommissie is verantwoordelijk voor de goedkeuring van de door de studenten samengestelde keuzeprogramma’s, het verlenen van vrijstellingen van tentamens op grond van elders opgedane kennis en ervaring en het vaststellen van individuele vrijstellingen dan wel studiepakketten. Voor deze zaken is de studieprogrammacommissie (SPC) gemandateerd. Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de toetsvormen per vak. Daarnaast heeft de commissie tijdens het bezoek een selectie van tentamens en opdrachten gezien. De meeste vakken worden met een schriftelijke toets afgesloten. Daarnaast wordt er gedurende de opleiding een aantal werkstukken, mondelinge presentaties en practicum- en onderzoeksverslagen beoordeeld. Om de overstap van het vwo naar de academische wijze van werken en redeneren te ondersteunen is in het eerste semester een bonusregeling van kracht: een actieve deelname aan het werkcollege en een voldoende beoordeling van een aantal huiswerkopdrachten levert een bonus van een halve punt op bij het tentamencijfer. Na het eerste semester moet de student zich de academische werkwijze eigen hebben gemaakt en geldt de regeling niet meer. Van een aantal bachelorvakken is in het zelfevaluatierapport het slaagpercentage gegeven. Ook in het tweede en derde jaar, nadat de studenten geselecteerd zijn op hun geschiktheid voor de opleiding, komen nog slaagpercentages van minder dan 50 of 60% voor. De opleidingsdirecteur wijt dit met name aan een te geringe studie-inspanning van de studenten, zoals blijkt uit enquêtegegevens. De tentamens worden voor ieder vak samengesteld door het panel van docenten dat het vak verzorgt. De kwaliteit en de organisatie van de tentamens worden besproken in de P-raad en de PP-raad (zie F17) en in de vakenquêtes. De studenten geven aan dat de tentameneisen en het niveau vooraf bekend zijn. Meestal gebeurt dit via de werkcollegeopdrachten of een proeftentamen. De tentamens zijn gespreid over de zes perioden. De herkansingen vinden plaats aan het einde van het daaropvolgende blok (circa vijf weken later). Het tentamenrooster wordt jaarlijks voor het gehele collegejaar opgesteld. Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling. Per 1 september 2006 is universiteitsbreed een nieuwe tentamenregeling ingevoerd. Een student mag vanaf die datum voor een vak nog maar maximaal driemaal tentamen doen. Een student die drie keer zakt voor een tentamen moet zich melden bij de studieadviseur. In een gesprek met de studieadviseur zal een studieplanning gemaakt worden die gericht is op een duidelijke verbetering van studiehouding en -rendement. Het bacheloronderzoek wordt door twee docenten beoordeeld. De commissie heeft zes bachelorscripties beoordeeld en kan zich vinden in de cijfers die door de opleiding zijn gegeven. Masteropleiding De meeste mastervakken worden mondeling of in een combinatie van mondeling en schriftelijk werk getentamineerd vanwege de kleine studentenaantallen. Het IFP wordt getoetst aan de hand van een mondelinge en schriftelijke projectrapportage. De externe stage wordt beoordeeld door de verantwoordelijke docent van de faculteit in overleg met de externe begeleider. Er wordt beoordeeld op basis van de kwaliteit van het werk, het verslag, de teamhouding en een openbare voordracht van de student. 92
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Het afstudeeronderzoek wordt door een commissie van minimaal vier onderzoekers beoordeeld, van wie ten minste één lid van buiten de eigen onderzoeksgroep. Er is geen schriftelijke scriptieregeling voor masterstudenten, waarin de beoordelingscriteria en de gang van zaken bij het afstudeeronderzoek zijn vastgelegd. De beoordelingscriteria zijn echter wel bekend bij studenten. Aan de hand van een beoordelingsformulier wordt er beoordeeld op het niveau van het onderzoek, de samenwerking en zelfstandigheid in de onderzoeksgroep, de inhoud en het niveau van het verslag, de kwaliteit van de openbare voordracht en de verdediging tijdens de ondervraging. De commissie heeft negen masterscripties beoordeeld en kan zich vinden in de cijfers die door de opleiding zijn gegeven. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens en van de uitwerking daarvan. Zij is van oordeel dat er zowel in de bachelor- als in de masterfase voldoende verschillende toetsvormen gehanteerd worden om de verschillende eindkwalificaties te beoordelen. Schriftelijke tentamens worden door meerdere docenten gezamenlijk opgesteld of gecontroleerd. De procedure hiervoor is zorgvuldig. De schriftelijke tentamens zijn vergelijkbaar met die van andere opleidingen en van voldoende niveau. Ook de wijze waarop de herkansingen zijn georganiseerd is volgens de commissie in orde. De commissie vindt de slaagpercentages echter aan de lage kant. In het tweede en derde jaar zouden hogere percentages gebruikelijk moeten zijn. Het bachelor- en masterafstudeeronderzoek worden door meerdere docenten beoordeeld aan de hand van een aantal vastgelegde criteria. Deze procedure is zeker zorgvuldig, maar zou verbeterd kunnen worden door de beoordelingscriteria explicieter te formuleren en de cijfers voor de verschillende onderdelen apart op de cijferlijst te registreren. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle docenten, behalve de practicumdocent, zijn aangesteld bij een onderzoeksinstituut en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Vrijwel de gehele staf is gepromoveerd. Het onderzoek van de instituten is in 2004 als zeer goed tot excellent beoordeeld door een internationaal panel. Het onderwijs in de bachelorfase wordt van meet af aan ook verzorgd door de hoogleraren van de opleiding. De masteropleiding speelt zich voor een groot deel af in de onderzoeksinstituten. De begeleiding van studenten die hun bacheloronderzoek QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
93
en masteronderzoek doen, geschiedt door docenten die actief aan het onderzoek deelnemen. In de vakken wordt aandacht geschonken aan recent wetenschappelijk onderzoek. In de mastervakken gaat dit vanzelf omdat die het lopend onderzoek als onderwerp hebben. In het bachelorvak Bijzondere onderwerpen (eerste jaar) en in een aantal OGO-vakken wordt hieraan speciaal aandacht besteed. Daarnaast worden aio’s ingezet bij de begeleiding van vakken. Buitenlandse aio’s worden alleen in de hogere jaren ingezet. Oordeel Gezien de goede inbedding van de staf in het onderzoek en het feit dat alle vaste stafleden gepromoveerd zijn, is de commissie van mening dat het onderwijs gegeven wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het vakgebied. De relatie tussen het onderwijs en het onderzoek is gegarandeerd doordat het afstudeeronderzoek in zowel de bachelor- als de masteropleiding in de onderzoeksgroepen wordt gedaan. Op basis van haar expertise in het wetenschappelijk veld, de participatie van de faculteit in de KNAW-erkende onderzoeksscholen voor Plasmafysica en Stralingstechnologie (CPS), Cobra en het J.M. Burgerscentrum, en gezien de goede externe beoordeling van het onderzoek is de commissie van oordeel dat het onderzoek dat op de instituten verricht wordt van hoog internationaal niveau is. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Tabel 1 geeft een overzicht van de menskracht waarop een beroep kan worden gedaan voor het verzorgen van onderwijs, opgesplitst naar functie en geslacht (peildatum 1 december 2005). Tot een maximum van 30% van de werktijd van de staf staat ter beschikking van de onderwijsdirecteur voor het verzorgen van het onderwijs (19 fte). In de praktijk is dit ruim voldoende om de onderwijsvraag te realiseren. Studentassistenten worden alleen ingezet voor onderwijsondersteunende werkzaamheden, niet voor het verzorgen van onderwijs zelf. Om die reden zijn zij niet in de tabel opgenomen. Tabel 1: Beschikbare personeelsinzet Categorie
M V Totaal Percentage gepromoveerden Aantal Fte’s Aantal Fte’s Aantal Fte’s HL 25 16,6 1 0,2 26 16,8 100 Uhd 12 12,0 0 0,0 12 12,0 100 Ud 18 18,0 0 0,0 18 18,0 100 Promovendi totaal 73 73,0 12 12,0 85 85,0 0 Docenten 1 1,0 1 1,0 2 2,0 50 Overig WP 5 4,5 2 2,0 7 6,5 71,4 Technische 4 3,8 1 1,0 5 4,8 0 ondersteuning Administratieve 0 0 3 2,5 3 2,5 0 ondersteuning Totaal WP 134 125,1 16 15,2 150 140,3 96,9 94
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
De staf-studentratio is gunstig, al wordt deze, ten gevolge van de stijgende instroom van studenten, de laatste jaren iets minder gunstig. Tabel 2: Staf-studentratio Totaal aantal fte onderwijs
Aantal fte onderwijs Ba
Totaal aantal ingeschreven studenten
Geschat aantal studenten jr. 1-3
Geschat aantal studenten jr. 4+5
Aantal diploma’s
Aantal studenten per fte onderwijs totaal
Aantal studenten per fte onderwijs bachelor
Aantal studenten per fte onderwijs master
Aantal afgestudeerden per fte onderwijs
Jaar 2003-2004 2004-2005 2005-2006
19 19 19
13 13 13
346 348 372
256 257 275
90 91 97
44 42 44
18,2 18,3 19,6
19,7 19,8 21,1
15,0 15,2 16,2
2,3 2,2 2,3
Oordeel Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat het gehanteerde maximum van 30% voor de inzet van onderwijs ruim voldoende is om het onderwijs en daarmee samenhangende taken uit te voeren. De commissie heeft ook geconstateerd dat docenten gemotiveerd zijn om bij te dragen aan het onderwijsprogramma. Het overleg tussen de onderwijsdirecteur en de onderzoeksinstituten over de inzet van personeel verloopt goed, waardoor er steeds voldoende staf wordt ingezet. Gezien de in het zelfevaluatierapport gegeven beschrijving van de omvang van de staf en de gunstige staf-studentratio is de commissie van oordeel dat met de huidige omvang van de staf zowel de bachelor- als de masteropleiding goed te verzorgen is. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving De opleidingen besteden bij de aanstelling van personeel aandacht aan de onderwijskwalificaties van de kandidaten. De opleidingsdirecteur adviseert het faculteitsbestuur in elk aanstellingstraject. Startende docenten volgen een didactisch inwerktraject dat door de universiteit wordt verzorgd. Voor de zittende docenten is er een aanbod van didactische trainingen. Als daartoe op grond van tegenvallende indicatoren (bijvoorbeeld tentamenresultaten en enquêteresultaten) aanleiding is, wordt een docent door de opleidingsdirecteur nadrukkelijk uitgenodigd om aan een didactisch ontwikkelingstraject deel te nemen. De didactische vakken en trainingen worden binnen de eigen universiteit verzorgd, waardoor maatwerk mogelijk is. Tussen 1999 en 2006 namen in totaal 54 docenten deel aan in totaal 120 vakken of trainingen. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
95
De didactische kwaliteiten van de docenten worden gemonitord via de studentenquêtes. De resultaten geven aan dat docenten in het algemeen behoorlijk functioneren (gemiddeld 3,3 voor hoorcolleges en 3,9 voor andere werkvormen). Functioneringsgesprekken met de staf worden gevoerd door de onderzoeksleider. De decaan geeft aan dat er een toenemende aandacht is voor onderwijs in functioneringsgesprekken. De resultaten van de tentamens en de studentenenquêtes worden daarbij betrokken. Bevordering is alleen mogelijk als de onderwijsprestaties in orde zijn. In de praktijk spreekt ook de studieadviseur met de docenten over hun onderwijs aan de hand van de resultaten van enquêtes. In het gesprek met de commissie gaven de studenten aan dat de docenten zeer goed bereikbaar zijn en openstaan voor vragen. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. Het inhoudelijke en onderwijskundige niveau van de staf is over het algemeen adequaat. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met bachelor- en masterdocenten bleek dat er voldoende aandacht is voor het onderwijs en de wijze waarop dat verbeterd kan worden. In vakenquêtes worden de didactische kwaliteiten van de docenten bijgehouden. Er is structureel aandacht van docenten voor de verbetering van het doceren en er zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om zich te verbeteren. De onderwijsdirecteur heeft een duidelijke inbreng bij de aanstelling van nieuw personeel. Ten aanzien van de bewaking van de onderwijskwaliteit en het functioneren van docenten zou het goed zijn als deze inbreng meer structureel wordt. Deze taak moet niet te zeer gedelegeerd worden naar de studieadviseur. De aandacht voor de kwalificatie van startende docenten is in orde. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De opleidingen zijn gehuisvest in een viertal gebouwen, waarvan drie minder dan vijf jaar geleden voor de faculteit zijn ontworpen. In elk van de gebouwen zijn laboratoriumruimten en instructiezalen aanwezig om het onderwijs te verzorgen. Voor hoorcolleges wordt ook het Auditorium van de TUE gebruikt. Met de invoering van nieuwe onderwijswerkvormen is de behoefte aan kleine onderwijsruimten toegenomen. Hiervoor wordt een plan van aanpak voorbereid. 96
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Notebooks worden intensief in het onderwijs gebruikt. De TUE heeft een regeling voor studenten om tegen gunstige condities een notebook aan te schaffen. Op een toenemend aantal plaatsen is een draadloos netwerk beschikbaar, in ieder geval rondom de onderwijsruimten. De universiteit kent een onderwijsinformatiesysteem (owinfo.tue.nl) dat volledig via het internet is te raadplegen. De commissie heeft een rondleiding gehad langs de faciliteiten en met studenten gesproken over het gebruik ervan. Alle studenten krijgen tijdens hun bachelor- en masterafstudeerproject een werkplek op de onderzoeksgroep. De mening van de studenten over de voorzieningen wordt niet regelmatig gepeild in enquêtes. Uit de gesprekken met de studenten bleek echter dat zij tevreden zijn met de voorzieningen. Voor deeltijdstudenten is het, in overleg, mogelijk om practica buiten de normale uren te volgen. De commissie heeft geconstateerd dat de practicumvoorzieningen ruim zijn en het materiaal up-to-date is. Oordeel De practica maken op de commissie een goed doordachte indruk en de experimentele opstellingen zijn goed verzorgd. Voor demonstraties bij de colleges is een uitgebreid assortiment van proeven beschikbaar. De overige voorzieningen, zoals de bibliotheek, zijn adequaat om de opleiding te ondersteunen en het afstudeeronderzoek van de studenten uit te voeren. Het aantal werkplekken voor studenten is in orde, al zou het iets omhoog kunnen. Omdat alle masterstudenten tijdens hun onderzoek een werkplek krijgen bij een leerstoelgroep, beoordeelt de commissie de voorzieningen voor de masteropleiding als goed. De commissie heeft tijdens het bezoek geconstateerd dat studenten tevreden zijn over de voorzieningen, maar vindt dat de mening over de voorzieningen regelmatiger geëvalueerd moet worden. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Informatievoorziening De informatievoorziening aan de studenten geschiedt via de gebruikelijke kanalen als studiegids, internet en e-mail. De nadruk is sterk verschoven van papieren naar elektronische bronnen. De universiteit kent een onderwijsinformatiesysteem (owinfo.tue.nl) dat volledig via het internet is te raadplegen. Hierin kunnen studenten zich inschrijven voor vakken en tentamens, hun studievoortgang en roosters raadplegen en vakinformatie opvragen. Oriëntatie op de minoren wordt verzorgd door speciale minorvoorlichting die wordt georganiseerd in overleg met de studentenonderwijsorganisatie STOOR. De onderzoeksgroepen geven elk jaar presentaties over de mogelijkheden voor een bacheloreindproject in hun groep. De studenten bezoeken de onderzoeksgroepen en krijgen de gelegenheid om de onderzoeksopstellingen uitgebreid te bekijken. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
97
Oriëntatie op vervolgmasters wordt verzorgd in mastervoorlichting, jaarlijks georganiseerd in overleg met de studentenonderwijsorganisatie STOOR. Zoals blijkt uit opmerkingen van studenten is er ruimte voor verbetering van de voorlichting over de mogelijkheden na de bacheloropleiding, voor zover deze niet de doorstroommaster betreffen. Studiebegeleiding In het eerste jaar van de bacheloropleiding is de studiebegeleiding gericht op de individuele student met inachtneming van de doelstellingen van de propedeuse: oriëntatie op het vervolg van de studie, selectie van studenten met de juiste capaciteiten en adequate verwijzing. De studieadviseur voert in september met alle eerstejaars een intake-interview en in de loop van het jaar voortgangsgesprekken naar aanleiding van tentamenresultaten. De opleiding kent geen bindend studieadvies (dat is instellingsbeleid); aan het einde van het jaar wordt wel een studieadvies gegeven. Tijdens het eerste semester worden de eerstejaars begeleid door twee ouderejaarsmentoren, die hen ook tijdens de introductie hebben begeleid. In de overige jaren is de begeleiding gericht op het ondersteunen van het keuzeproces tijdens de studie, het bevorderen van contacten tussen studenten en docenten en het signaleren van studievoortgangsproblemen. De studieadviseur bewaakt de studievoortgang van de studenten en nodigt twee maal per jaar studenten met een stagnerende voortgang uit voor een gesprek. Ieder semester is er gelegenheid voor studenten om een groep van acht tot tien studenten te vormen om zich gezamenlijk te oriënteren op het bacheloronderzoek door bezoeken te brengen aan onderzoeksgroepen. In de masterfase worden de studenten in de praktijk begeleid door de begeleider van hun afstudeerproject. In het algemeen zijn docenten en studieadviseurs door de kleinschaligheid van de opleiding gemakkelijk te benaderen door studenten. De studieadviseur maar ook de docenten kennen vrijwel alle studenten. Met alle studenten die uitvallen wordt een exitgesprek gevoerd. Daarin worden studenten gewezen op een mogelijke overstap naar de Fontys Hogeschool en op de studieloopbaanactiviteiten die centraal worden aangeboden. De studieadviseur overlegt een keer in de maand met iemand van Fontys over de studenten die over en weer verwezen worden. Deeltijdopleiding Bij de voltijdopleidingen beschouwt de Faculteit Technische Natuurkunde een persoonlijke benadering van de studenten en flexibiliteit van de staf als een van haar sterke punten: dezelfde benadering is op de deeltijdstudenten toegepast. Met deze studenten zijn dan ook op individuele basis programma’s samengesteld, afspraken gemaakt en regelingen getroffen. Deze aanpak zal ook voor toekomstige deeltijdstudenten in de bachelor- en masteropleidingen gevolgd worden. Het maken van aangepaste roosters, het laten volgen van practica buiten de normale uren en het treffen van individuele regelingen met betrekking tot tentamens et cetera vormen geen probleem. Oordeel De commissie is van oordeel dat de informatievoorziening voor studenten in orde is. De studiebegeleiding in de bachelorfase is vanuit de opleiding goed en systematisch georganiseerd. De studieadviseur stelt zich proactief op. Zij houdt de studievoortgang systematisch bij en roept studenten regelmatig op voor een gesprek hierover als de voortgang stagneert. De 98
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
samenwerking met de Fontys Hogeschool en de exitgesprekken met studenten zijn positieve bijdragen aan de studiebegeleiding. De commissie is van oordeel dat de begeleiding door de (beoogd) afstudeerbegeleider in de master adequaat werkt. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de inhoud, het niveau en de organisatie van de opleiding. De opleiding hanteert verschillende evaluatie-instrumenten op verschillende niveaus aan de hand waarvan de opleiding, het onderwijsproces en de voorzieningen worden geëvalueerd: tentamenresultaten en vakevaluaties. Aan de hand hiervan wordt gerapporteerd aan de opleidingscommissie (OC) die waar nodig verbetervoorstellen kan doen. De opleidingsdirecteur of de studieadviseur onderneemt in dat geval actie. De opleidingen hebben geen streefdoelen geformuleerd, maar rapporteren vooral in termen van trends en trendbreuken. De bacheloropleiding kent een propedeuse-studieraad (P-raad) en een postpropedeuse-studieraad (PP-raad) om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. In deze studieraden hebben studenten en docenten zitting. Zij vergaderen gedurende de looptijd van het onderwijs. De P-raad vergadert eenmaal per blok (dus zesmaal per jaar) en de PP-raad driemaal per jaar. Vaste agendapunten van de P- en PP-raad zijn de tentamens van de afgelopen tentamenperiode en van de lopende vakken. De OC vergadert regelmatig. De opleidingsdirecteur en de studieadviseur zijn bij deze vergaderingen aanwezig. De commissie heeft verslagen van de OC, de P-raad en de PP-raad ingezien tijdens het bezoek. Vakevaluaties Alle verplichte studieonderdelen worden minstens eenmaal per drie jaar geënquêteerd, waarbij een standaardlijst met vragen wordt gehanteerd. Iedere docent krijgt de gelegenheid om deze vragenlijst aan te vullen met vakspecifieke vragen. De studieadviseur bespreekt de enquête na met de docent. Bij de nabespreking worden de tentamenresultaten en de opmerkingen die in de P- en PP-raden naar voren kwamen, betrokken. Van de nabespreking wordt een rapportage gemaakt, waarin afspraken vastgelegd worden. Deze rapportage wordt aan de OC voorgelegd. Circa 30% van de enquêtes leidt tot een gesprek met de OC. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
99
De mastervakken hebben over het algemeen te weinig deelnemers om een betrouwbare enquête te kunnen afnemen. Studenten geven aan dat docenten regelmatig tijdens de colleges of na afloop van een mondeling tentamen vragen naar hun oordeel over het vak. De studentleden van de OC geven aan dat zij eventuele knelpunten wel te horen krijgen. Het bacheloronderzoek wordt in samenwerking met STOOR tijdens de administratieve afhandeling geënquêteerd. Het verslag daarvan wordt aan het bestuur gerapporteerd en in het groepsleidersoverleg van alle voorzitters van de onderzoeksgroepen van de faculteit besproken. Voor ieder nieuw vak of vak met een nieuwe docent wijst de faculteit in samenwerking met STOOR een aantal collegevolgers aan: twee of drie studenten die wekelijks met de docent het verzorgde onderwijs bespreken. Curriculumevaluatie De vakevaluaties leveren na drie jaar een compleet beeld op van het gehele curriculum van de bachelor. Rapportage van een complete cyclus wordt door de studieadviseur aan de OC voorgelegd. Ook registreert zij de rendementscijfers, studievoortgangscijfers en examencijfers per cohort voor de verschillende groepen instroom om trends of trendbreuken of andere incidentele wijzigingen te kunnen vaststellen. Deze cijfers worden tweemaal per jaar geactualiseerd voor de verschillende groepen van de instroom. Afhankelijk van de vraag maakt de studieadviseur hiervan rapportages voor het bestuur, de OC, de docentbegeleiders en de voorlichter. Hoewel niet gedocumenteerd in het zelfevaluatierapport, blijkt de faculteit over een groot aantal meetgegevens te beschikken over allerlei onderwerpen die met de opleiding samenhangen, inclusief gegevens over de studieduur. Deze gegevens lijken niet systematisch te worden ingezet voor een structurele curriculumevaluatie. De faculteit organiseert eenmaal per jaar een onderwijsdag, waar vakoverstijgende kwaliteitsaspecten van de opleiding op de agenda staan, zoals de introductie van de bachelor-met-minor of het bespreken van rendementscijfers en verbeteringen daarin. Op de onderwijsdag zijn alle docenten en de vertegenwoordigers van de studentengeledingen uitgenodigd. Ter voorbereiding op het zelfevaluatierapport is een enquête onder afgestudeerden afgenomen waarin hun wordt gevraagd naar een beoordeling van de opleiding in retroperspectief. De opleiding kent geen systematische evaluatie van de voorzieningen en de studiebegeleiding. Oordeel De commissie constateert dat de bachelorvakken structureel worden geëvalueerd, maar dat daarbij geen streefdoelen zijn geformuleerd. De commissie waardeert het dat studenten gemakkelijk suggesties voor verbetering kunnen doen. De P-raad en PP-raad zijn een goede aanvulling op de schriftelijke enquêtes. De raden zijn bekend bij de studenten als aanspreekpunt. Afspraken en verbetermaatregelen naar aanleiding de evaluaties worden duidelijk vastgelegd na overleg met de docent. De kwaliteitszorg in de masterfase is nog uiterst informeel en er is geen Master-raad ingesteld volgens het model van de P-raad en PP-raad. De commissie is van mening dat de opleiding op korte termijn tot een structurele en schriftelijk vastgelegde evaluatie van het onderwijs in de masterfase dient te komen en niet uitsluitend moet vertrouwen op informele contacten. Een evaluatie van het afstudeeronderzoek zoals ook gebeurt bij het bacheloronderzoek zou wenselijk zijn. 100
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
De commissie heeft in verschillende rapportages en in het gesprek met de studieadviseur geconstateerd dat er veel gegevens verzameld worden. Dat is prijzenswaardig, maar onduidelijk is hoe deze effectief gebruikt worden voor verdere ontwikkeling van het onderwijskwaliteitsbeleid. De centrale rol van de studieadviseur in het kwaliteitszorgproces zorgt voor een integrerende aanpak. Daarmee bestaat het gevaar dat daarmee verantwoordelijkheid van de opleidingsdirecteur wordt overgenomen. De commissie komt, met bovenstaande kanttekeningen, voor de bacheloropleiding en de masteropleiding tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport een overzicht opgenomen van verbetermaatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen naar aanleiding van de vorige visitatie. De studenten en de leden van de opleidingscommissie zijn positief over de wijze waarop de opleidingen ingaan op problemen of knelpunten die zij aandragen. Zij zijn over het algemeen goed op de hoogte van genomen maatregelen. De opleidingsdirecteur en de voorzitter van de OC geven duidelijk aan op welke wijze zij verbetermaatregelen implementeren. Recent is het bachelorcurriculum aangepast aan de major-minorstructuur. Daarbij zijn ook maatregelen geïmplementeerd die de afstemming en volgorde van de vakken verbeteren. Bij meerdere facetten zijn in het zelfevaluatierapport concrete verbetermaatregelen genoemd. Oordeel De commissie heeft op basis van het zelfevaluatierapport, de verslagen van de opleidingscommissie, de P-raad en de PP-raad, alsook in de gesprekken met studenten geconstateerd dat de evaluatie van het onderwijs tot daadwerkelijke verbetermaatregelen leidt. Zij heeft tevens geconstateerd in de gesprekken met studenten en docenten dat er zeker bereidheid bestaat bij de staf en het management om het onderwijs te verbeteren. Suggesties van studenten worden serieus genomen. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De studenten zijn bij de kwaliteitszorg betrokken doordat zij regelmatig evaluaties invullen. Via de leden van de opleidingscommissie, de P-raad en de PP-raad worden zij intensief vertegenwoordigd. Bij nieuwe vakken zijn zij betrokken via collegevolggroepen. De opleidingscommissie komt regelmatig bij elkaar. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
101
De studenten in de masterfase zijn lid van de onderzoeksgroep waar zij afstuderen en worden bij alle activiteiten van de groep betrokken. De studentenonderwijsorganisatie STOOR en de studievereniging Van der Waals leveren een belangrijke bijdrage aan de betrokkenheid van de studenten onderling en aan de contacten tussen studenten en de staf. Docenten zijn bij de kwaliteitszorg betrokken via de opleidingscommissie, de examencommissie, de studieprogrammacommissie, de P-raad en de PP-raad, alsook de jaarlijkse onderwijsdag en de mysterydag. Docenten en studenten zijn door de kleinschaligheid en de open cultuur veelvuldig op informele wijze met elkaar in gesprek over de kwaliteit van het onderwijs en het programma. De faculteit heeft sinds 1993 een alumnivereniging van Eindhovense Natuurkundig Ingenieurs (VENI). In samenwerking met VENI werden ter voorbereiding op het zelfevaluatierapport de alumni van de opleiding gevraagd naar hun oordeel over de opleiding en de aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt. In 1997, 2000 en 2006 zijn enquêtes gehouden. De resultaten van deze enquêtes heeft de commissie ingezien. VENI ondersteunt het onderwijs door het aandragen van suggesties voor sprekers uit het bedrijfsleven bij specifieke studieonderdelen. Ook ondersteunt VENI de studievereniging bij de organisatie van symposia. Door deelname aan activiteiten van de alumnivereniging onderhouden stafleden contacten met alumni over hun positie op de arbeidsmarkt, alsook in de positie van werkgever. De inbreng vanuit het beroepenveld in de opleidingen wordt gedragen door de Raad van Advies van de faculteit. Deze bestaat uit vertegenwoordigers van grote werkgevers die een vooraanstaande rol spelen in de onderzoeksactiviteiten van hun organisatie. De Raad van Advies adviseert over de alumni-enquêtes en over bijvoorbeeld de externe stage en het afstuderen in het bedrijfsleven. De Raad van Advies heeft onder andere de conclusies van de vorige visitatiecommissie, de invoering van het major-minorsysteem en een analyse van de bèta-instroom besproken. Doordat studenten in de masterfase een externe stage lopen, is er een regelmatige terugkoppeling met het beroepenveld over het functioneren van studenten en het niveau van de opleiding. Ook het aanstellen van bijzonder hoogleraren uit de industrie draagt in belangrijke mate bij aan de interactie met het beroepenveld. Ten slotte hebben de opleidingen ook meegedaan aan het werkgeversonderzoek van de NNV. Oordeel De commissie is van oordeel dat docenten en studenten op een laagdrempelige wijze betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van het onderwijs. Contacten met alumni zijn goed geregeld via de VENI. Via de regelmatige alumni-enquêtes worden zij betrokken bij de evaluatie van de opleidingen. De contacten met het beroepenveld over de evaluatie van de opleiding zijn systematisch ingebed door de instelling van de Raad van Advies. De externe stage in het masterprogramma en de aanstelling van bijzonder hoogleraren zorgen voor een voortdurend en actueel contact tussen de faculteit en het beroepenveld. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed.
102
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding De commissie heeft zich aan de hand van het onderwijs- en toetsmateriaal een beeld gevormd van het eindniveau van de opleiding. Zij heeft zes bachelorscripties beoordeeld. De variaties in het niveau van het onderzoek vertalen zich ook in de gegeven cijfers. De scripties lijken iets te uitgebreid in verhouding tot het aantal toegekende studiepunten, maar zijn van goed niveau. Masteropleiding De commissie heeft negen recente master- of doctoraalscripties opgevraagd en beoordeeld. De scripties lieten over het algemeen een duidelijke probleemstelling zien en deden duidelijk verslag van het uitgevoerde onderzoek, waarbij de eisen die aan het natuurkundig onderzoek worden gesteld ook werden nagevolgd. De vakgebieden zijn geïntegreerd en de scripties reflecteren het niveau van de onderzoeksgroepen. Uit de scripties blijkt dat de studenten goed ingebed zijn in de onderzoeksgroepen tijdens hun onderzoek. De variaties in het niveau van het onderzoek vertalen zich ook in de gegeven cijfers. Oordeel De commissie komt in grote lijnen tot hetzelfde oordeel voor de bachelorscripties als de opleiding. Op basis van het onderwijs- en toetsmateriaal en de beoordeelde bachelorscripties komt de commissie tot het oordeel dat het niveau dat in de bacheloropleiding behaald wordt goed is en de eindkwalificaties van de opleiding reflecteert. De commissie komt in grote lijnen tot hetzelfde oordeel voor de master- en doctoraalscripties als de opleiding. De commissie is van mening dat de scripties laten zien dat het eindniveau van de studenten in overeenstemming is met de eindkwalificaties van de opleiding en met het domeinspecifiek referentiekader van de commissie. De commissie beveelt aan om voor het masteronderzoek aparte cijfers te geven voor de fysischinhoudelijke aspecten en voor de algemene academische vaardigheden en deze op de cijferlijst weer te geven. Voor een zo omvangrijk studieonderdeel is dat zeer verhelderend. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
103
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding De faculteit heeft geen streefcijfers voor de rendementscijfers van de bacheloropleiding geformuleerd. Tot nu toe is er gerapporteerd in termen van trends en trendbreuken. De studieadviseur maakt veel rapportages voor het OITN en de opleidingscommissie over de studieduur, studievoortgang en rendementen. Deze leiden nog niet tot een echt beleid gericht op verbetering van de rendementen. De faculteit geeft aan dat in 3TU-verband streefcijfers voor rendementen gedefinieerd zullen worden. De faculteit verwacht de daar geformuleerde rendementen te halen; maar daartoe zal de studieduur teruggebracht moeten worden. Het propedeuserendement voor de bacheloropleiding is als volgt: Tabel 3: Rendementen bacheloropleiding Cohort 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Instroom Herinschrij Propedeuserendement (%) Bachelorrendement ving na (%) van instroom 1e jaar (%) Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar Na 4 jaar 30 77 74 7 46 76 53 64 89 34 (80) -
Bron: Instroom, herinschrijvings- en rendementcijfers: KUO, tabel B4.2 en B5.8 Propedeuserendement: gegevens van de opleiding, peildatum maart 2006
Op basis van de beperkte gegevens lijkt de uitval na het eerste jaar niet erg groot te zijn. Het propedeuserendement na drie jaar benadert het herinschrijvingspercentage. Het rendement van de bacheloropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden, omdat de opleiding pas in 2002 is gestart. Uit de gegevens van de opleiding blijkt echter geen trend naar een verkorting van de gemiddelde studieduur. Masteropleiding De faculteit heeft ook geen streefcijfers voor de rendementscijfers van de masteropleiding geformuleerd. De opleiding is pas recent gestart en het aantal studenten dat de opleiding heeft afgerond is laag. De opleiding kijkt zelf naar het postpropedeuserendement van de doctoraalopleiding. Dit was na 8 jaar ongeveer 75%. De gemiddelde studieduur was volgens de gegevens uit het zelfevaluatierapport ongeveer 7 jaar. De studenten die instroomden vanuit Hasselt hadden een aanzienlijk hoger studietempo (3,5 jaar voor een programma van 3 jaar) en geen uitval. Oordeel De opleidingen hebben geen streefcijfers geformuleerd. Tijdens de fase van hoor- en wederhoor heeft de opleiding aangegeven dat inmiddels in 3TU-verband streefcijfers voor het bachelorrendement geformuleerd zijn.
104
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Er zijn voldoende gegevens beschikbaar over het studeergedrag van studenten en de rendementen. Dit leidt nog niet tot een aanpak van de studieduur of de rendementen. Het rendement van de bacheloropleiding is laag, doch vergelijkbaar met andere bacheloropleidingen Natuur- en sterrenkunde. Het propedeuserendement is in orde, al wordt het uiteindelijke rendement laat behaald. De commissie heeft geen termijn aangetroffen waarbinnen bachelorstudenten, die zonder de bacheloropleiding volledig te hebben afgerond aan mastervakken beginnen, het bachelordiploma behaald moeten hebben. De commissie beveelt aan dat wel te doen en bijvoorbeeld de eis te stellen dat studenten die aan de master beginnen binnen zes maanden na aanvang van de master hun bachelordiploma behaald moeten hebben. Van de masteropleidingen zijn nog te weinig gegevens bekend om een oordeel te kunnen vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. De instroom vanuit Hasselt geeft aan dat de gemiddelde studieduur aanzienlijk korter kan. De opleiding krijgt het voordeel van de twijfel van de commissie. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding goed is. De rendementen voor de bacheloropleiding vindt de commissie over het algemeen onvoldoende, terwijl de masteropleiding het voordeel van de twijfel krijgt. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de studie en er vallen te veel studenten ook na de propedeuse uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bachelor- als de masteropleiding met een voldoende beoordeelt. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
105
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
106
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Masteropleiding Applied Physics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Technische natuurkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Applied Physics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
107
Bijlage 1 Eindkwalificaties bacheloropleiding Technische natuurkunde en masteropleiding Applied Physics TU Eindhoven 1. Kundig in de technisch-natuurkundige discipline Master Bachelor [Ba-1.1] Begrijpt de kennisbasis van de natuurkunde (theorieën, methoden, technieken) alsmede de daarvoor relevante wiskunde, en de technisch-natuurkundige aspecten van beide.
[Ma-1.1] Beheerst delen van de natuurkunde rakend aan het voorfront van de kennis (nieuwste theorieën, methoden, technieken, actuele vragen).
[Ba-1.2] Begrijpt de structuur van de natuurkunde en de samenhang tussen deelgebieden.
[Ma-1.2] Gaat actief op zoek naar structuur en samenhang in de natuurkunde.
[Ba-1.3] Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop waarheidsvinding, theorievorming en modelvorming plaatsvinden in de natuurkunde.
[Ma-1.3] Bezit de vaardigheid en de houding deze zelfstandig toe te passen, ook in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen.
[Ba-1.4] Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop interpretaties (teksten, data, problemen, resultaten) plaatsvinden in de natuurkunde.
[Ma-1.4] Bezit de vaardigheid en de houding deze zelfstandig toe te passen, ook in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen.
[Ba-1.5] Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop experimenteren, gegevensverzameling en simuleren plaatsvinden in de natuurkunde, in het bijzonder de technische natuurkunde.
[Ma-1.5] Bezit de vaardigheid en de houding deze zelfstandig toe te passen, ook in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen.
[Ba-1.6] Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop besluitvorming plaatsvindt in de technische natuurkunde.
[Ma-1.6] Bezit de vaardigheid en de houding deze zelfstandig toe te passen, ook in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen.
[Ba-1.7] Is zich bewust van de vooronderstellingen van standaardmethoden en van het belang daarvan.
[Ma-1.7] Kan reflecteren op standaardmethoden en hun vooronderstellingen; kan deze in twijfel trekken; kan aanpassingen voorstellen en de reikwijdte daarvan inschatten.
[Ba-1.8] Is in staat om onder begeleiding eigen kennishiaten te signaleren en door studie de eigen kennis te herzien en uit te breiden.
[Ma-1.8] Idem, zelfstandig.
108
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
2. Bekwaam in onderzoeken Master
Bachelor
[Ba-2.1] Is in staat om relatief eenvoudige onderzoeksproblemen te definiëren en structureren. Betrekt daarbij de systeemgrenzen. Kan een nieuwe interpretatie in een overzichtelijke situatie methodisch verdedigen.
[Ma-2.1] Idem, voor problemen van complexe aard.
[Ba-2.2] Is opmerkzaam en heeft de creativiteit en het vermogen om in ogenschijnlijk triviale aangelegenheden bepaalde verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken.
[Ma-2.2] Idem, en kan deze gezichtspunten inzetten voor nieuwe toepassingen.
[Ba-2.3] Kan, onder begeleiding, een onderzoeksplan maken.
[Ma-2.3] Idem, zelfstandig.
[Ba-2.4] Is in staat resultaten van onderzoek adequaat te documenteren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten.
[Ma-2.4] Idem, en is in staat deze resultaten te publiceren.
[Ba-2.5] Kan op verschillende abstractieniveaus werken.
[Ma-2.5] Kiest steeds het juiste abstractieniveau, gegeven de procesfase van het onderzoeksprobleem.
[Ba-2.6] Ziet waar nodig het belang van andere disciplines in (interdisciplinariteit).
[Ma-2.6] Is in staat en heeft de houding om waar nodig bij het eigen onderzoek andere disciplines te betrekken.
[Ba-2.7] Is zich bewust van de veranderlijkheid van het onderzoeksproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht.
[Ma-2.7] Kan omgaan met veranderlijkheid van het onderzoeksproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht. Kan dit proces op basis daarvan bijsturen.
[Ba-2.8] Is, onder begeleiding, in staat op een of enkele deelgebieden van de natuurkunde een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis.
[Ma-2.8] Idem, maar dan zelfstandig.
[Ba-2.9] Is in staat om in eenvoudige gevallen onderzoek binnen de natuurkunde op (technische) bruikbaarheid te schatten.
[Ma-2.9] Is in staat onderzoek binnen de natuurkunde op technische en wetenschappelijke waarde te schatten.
[Ba-2.10] Kan, onder begeleiding, een eenvoudig onderzoek uitvoeren.
[Ma-2.10] Idem, minder eenvoudig en meer zelfstandig.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
109
3. Bekwaam in ontwerpe Master Bachelor [Ba-3.1] Is in staat relatief eenvoudige ontwerpproblemen te definiëren en structureren. Betrekt daarbij de systeemgrenzen van het probleem. Kan een ontwerp in een overzichtelijke situatie methodisch verdedigen.
[Ma-3.1] Idem, voor problemen van complexe aard.
[Ba-3.2] Bezit creativiteit en synthetische vaardigheid ten aanzien van ontwerpproblemen.
[Ma-3.2] Idem.
[Ba-3.3] Kan, onder begeleiding, een ontwerpplan maken.
[Ma-3.3] Idem, zelfstandig.
[Ba-3.4] Is in staat ontwerpresultaten adequaat te documenteren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten.
[Ma-3.4] Idem, en is in staat deze resultaten te publiceren.
[Ba-3.5] Kan op verschillende abstractieniveaus ontwerpen, waaronder het systeemniveau.
[Ma-3.5] Kiest steeds het juiste abstractieniveau, gegeven de procesfase van het ontwerpprobleem.
[Ba-3.6] Ziet het belang van andere disciplines (interdisciplinariteit).
[Ma-3.6] Is in staat en heeft de houding om waar nodig bij het eigen ontwerp andere disciplines te betrekken.
[Ba-3.7] Is zich bewust van de veranderlijkheid van het ontwerpproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht.
[Ma-3.7] Kan omgaan met veranderlijkheid van het ontwerpproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht. Kan dit proces op basis daarvan bijsturen.
[Ba-3.8] Kan bestaande kennis integreren in een ontwerp.
[Ma-3.8] Is in staat nieuwe onderzoeksvragen te formuleren op basis van een ontwerpprobleem.
[Ba-3.9] Heeft de vaardigheid ontwerpbeslissingen te nemen en deze te rechtvaardigen en te evalueren op systematische wijze.
[Ma-3.9] Idem.
[Ba-3.10] Kan, onder begeleiding, een eenvoudig ontwerp realiseren.
[Ma-3.10] Idem, minder eenvoudig en meer zelfstandig.
110
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
4. Een wetenschappelijke benadering Master Bachelor [Ba-4.1] Is nieuwsgierig en heeft een houding van levenslang leren.
[Ma-4.1] Is in staat relevante ontwikkelingen te signaleren en tot zich te nemen.
[Ba-4.2] Heeft een systematische aanpak, gekenmerkt door theorievorming, modelvorming of samenhangende interpretaties.
[Ma-4.2] Kan bestaande theorieën, modellen of interpretaties aan een kritische beschouwing onderwerpen.
[Ba-4.3] Bezit de kennis en de vaardigheid voor het gebruiken, rechtvaardigen en op waarde schatten van modellen voor onderzoek en ontwerpen. Kan modellen voor eigen gebruik aanpassen.
[Ma-4.3] Bezit een grote vaardigheid in en geneigdheid tot het gebruiken, ontwikkelen en valideren van modellen; kan bewust kiezen tussen modelleermethoden.
[Ba-4.4] Heeft inzicht in de eigen aard van wetenschap en technologie (doel, methoden, verschillen en overeenkomsten tussen wetenschapsgebieden, aard van wetten, theorieën, verklaringen, rol van experiment, objectiviteit, etc.).
[Ma-4.4] Idem, en heeft kennis van actuele discussies daarover.
[Ba-4.5] Heeft enig inzicht in de wetenschappelijke praktijk (onderzoekssysteem, relatie met opdrachtgevers, publicatiesysteem, belang van integriteit, etc.).
[Ma-4.5] Heeft inzicht in de wetenschappelijke praktijk (onderzoeksysteem, relatie met opdrachtgevers, publicatiesysteem, belang van integriteit, etc.) en heeft kennis van actuele discussies daarover.
5. Intellectuele basisvaardigheden Master Bachelor [Ba-5.1] Kan met ondersteuning kritisch reflecteren op eigen denken, beslissen en handelen en dit daarmee bijsturen.
[Ma-5.1] Idem, zelfstandig.
[Ba-5.2] Kan logisch redeneren in het vakgebied en daarbuiten, zowel ‘waarom’- als ‘wat-als’-redeneringen.
[Ma-5.2] Is in staat drogredenen te herkennen.
[Ba-5.3] Kan redeneerwijzen (inductie, deductie, analogie, etc.) in het vakgebied herkennen en in beginsel toepassen.
[Ma-5.3] Kan deze redeneerwijzen toepassen.
[Ba-5.4] Kan adequate vragen stellen bij het analyseren en oplossen van eenvoudige problemen in de natuurkunde.
[Ma-5.4] Idem, voor meer complexe (real life) problemen.
[Ba-5.5] Kan een beredeneerd oordeel vormen in het geval van incomplete of irrelevante data.
[Ma-5.5] Idem, rekening houdend met de wijze waarop die data tot stand kwamen.
[Ba-5.6] Kan een standpunt betrekken ten aanzien van een wetenschappelijk betoog in de natuurkunde.
[Ma-5.6] Idem, en kan dit kritisch op waarde schatten.
[Ba-5.7] Beschikt over numerieke basisvaardigheden en heeft besef van grootte-ordes.
[Ma-5.7] Idem.
[Ba-5.8] Beschikt over computervaardigheden, nodig voor de uitoefening van het vakgebied.
[Ma-5.8] Idem.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
111
6. Bekwaam in samenwerken en communiceren Master Bachelor [Ba-6.1] Kan schriftelijk communiceren over de resultaten van leren, denken, en beslissen, met vakgenoten en nietvakgenoten.
[Ma-6.1] Kan schriftelijk communiceren over onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten, niet-vakgenoten en andere betrokken partijen.
[Ba-6.2] Kan mondeling communiceren over de resultaten van leren, denken, en beslissen, met vakgenoten en nietvakgenoten.
[Ma-6.2] Kan mondeling communiceren over onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten, niet-vakgenoten en andere betrokken partijen.
[Ba-6.3] Idem als hierboven (mondeling en schriftelijk), maar dan in het Engels.
[Ma-6.3] Idem als hierboven (mondeling en schriftelijk), maar dan in het Engels.
[Ba-6.4] Kan debatten volgen over natuurkunde en de plaats van de natuurkunde in de maatschappij.
[Ma-6.4] Kan debatteren over natuurkunde en de plaats van de natuurkunde in de maatschappij.
[Ba-6.5] Kenmerkt zich door professioneel gedrag. Dit houdt onder andere in: drive, betrouwbaarheid, betrokkenheid, nauwkeurigheid, vasthoudendheid en zelfstandigheid.
[Ma-6.5] Idem.
[Ba-6.6] Kan projectmatig werken: bezit pragmatisme en verantwoordelijkheidsbesef; kan omgaan met beperkte bronnen; kan omgaan met risico’s; kan compromissen sluiten.
[Ma-6.6] Idem, voor complexere projecten.
[Ba-6.7] Is in staat om in een multidisciplinair team te werken.
[Ma-6.7] Idem, voor een team met een grote disciplinaire verscheidenheid.
[Ba-6.8] Heeft inzicht in en kan omgaan met teamrollen en sociale dynamiek.
[Ma-6.8] Kan de rol van teamleider op zich nemen.
112
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
7. Rekening houden met de temporele en maatschappelijke context Master Bachelor [Ba-7.1] Begrijpt relevante (interne en externe) ontwikkelingen in de natuurkunde. Hieronder valt ook de interactie tussen interne (ideeën) en externe (maatschappelijke) ontwikkelingen.
[Ma-7.1] Integreert aspecten hiervan in het wetenschappelijk werk.
[Ba-7.2] Is in staat de maatschappelijke consequenties (economisch, sociaal, cultureel) van nieuwe ontwikkelingen in de natuurkunde te analyseren en te bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten.
[Ma-7.2] Integreert deze consequenties in het wetenschappelijk werk.
[Ba-7.3] Is in staat de consequenties van wetenschappelijk denken en handelen op milieu en duurzame ontwikkeling te analyseren.
[Ma-7.3] Integreert deze consequenties in het wetenschappelijk werk.
[Ba-7.4] Is in staat de ethische en normatieve aspecten van de gevolgen en aannamen van wetenschappelijk denken en handelen te analyseren en te bespreken met vakgenoten en nietvakgenoten (zowel in onderzoek als ontwerpen).
[Ma-7.4] Integreert deze ethische en normatieve aspecten in het wetenschappelijk werk.
[Ba-7.5] Heeft oog voor de verschillende rollen van professionals in de samenleving.
[Ma-7.5] Kan een plaats kiezen als professional in de samenleving.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
113
Bijlage 2 Overzicht van het onderwijsprogramma 2A
Bachelorprogramma Technische natuurkunde 2006-2007
Eerste jaar: Studieonderdeel Inleiding natuurkunde Inleiding experimentele fysica Vectorrekening Calculus Elektromagnetisme 1 Mechanica 1 Elektrische meettechnieken Thermische effecten Optische meettechnieken Differentiaal- en integraalrekening Vectorruimten Elektromagnetisme 2 Mechanica 2 OGO-project Fysische instrumentatie Elektronische instrumentatie Lineaire afbeeldingen Functies van meerdere variabelen Golven en optica OGO-project Straling en levend weefsel Totaal
EC
5 4 3 3 3 3 2 2 2 3 3 3 3 4 4 3 3 3 4 60
Tweede jaar: Studieonderdeel Bijzondere onderwerpen Computers in fysische experimenten Vectorcalculus Differentiaalvergelijkingen Geavanceerder meetmethoden Kwantumfysica 1 Thermodynamica Signalen en systemen 1 Technology assessment Signalen en systemen 2 Gecondenseerde materie Numerieke methoden Signalen en systemen 3 Mathematische fysica Fysische transportverschijnselen 1 Minor Totaal 114
EC
3 4 3 3 6 3 3 2 3 2 3 4 2 3 3 13 60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
Derde jaar: Studieonderdeel Statistische fysica Elektrodynamica Theorie en praktijk van gewone differentiaalvergelijkingen Kwantumfysica 2 Fysische transportverschijnselen 2 Minor Vaardigheidsblok Computational Physics Kern-, atoom- en molecuulfysica Gecondenseerde materie 2 OGO-project Geschiedenis van de natuurkunde Bacheloreindproject Totaal
EC
3 3 3 3 3 17 4 3 3 4 14 60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
115
2B
Masterprogramma Applied Physics 2006-2007
Eerste jaar Interfacultair project Specialisatievakken Technische keuzevakken Vrijekeuzevakken Externe/bedrijfsstage Tweede jaar Afstudeerproject
Aantal EC 8 12 9 12 19 Aantal EC 60
116
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Eindhoven (TUE)
3.
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie, Sterrenkunde en Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Natuur- en sterrenkunde 56984 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Utrecht 31 december 2008
Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie 60705 master wo 120 EC master voltijd Utrecht 31 december 2008
Masteropleiding Sterrenkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Sterrenkunde 66872 master wo 120 EC master voltijd Utrecht 31 december 2008
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
117
Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen 60711 master wo 120 EC master voltijd Utrecht 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Bètawetenschappen van de Universiteit Utrecht vond plaats op 5, 6 en 7 februari 2007. 3.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De verantwoordelijkheid voor de bacheloropleiding ligt zowel inhoudelijk als organisatorisch bij de vakdecaan van het departement Natuur- en sterrenkunde, een van de zes departementen binnen de in 2005 ingestelde Faculteit Bètawetenschappen van de Universiteit Utrecht. Binnen het departement is al het onderwijs toevertrouwd aan één onderwijsinstituut: het Julius Instituut. Het Julius Instituut heeft als taken de inrichting, uitvoering en evaluatie van het integrale onderwijsprogramma en het serviceonderwijs van het departement. Het hoofd van het Julius Instituut is de onderwijsdirecteur. Alle leden van de wetenschappelijke staf (hoogleraren, ud’s en uhd’s) van het departement zijn voor een deel van hun werktijd (als standaard 40%) in het onderwijsinstituut geplaatst. De onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor de inzet van deze docenten in de bacheloropleiding en de masteropleidingen. In de gesprekken tijdens het bezoek bleek dat het Julius Instituut niet meer verantwoordelijk is voor de kwaliteitsbewaking van de masteropleidingen. De kwaliteitsbewaking van de masteropleidingen zal in de toekomst plaatsvinden door een recent opgerichte ‘graduate school’. Deze moet in de toekomst de evaluaties en de benodigde maatregelen overnemen. Sinds 2006 zijn de masteropleidingen georganiseerd in graduate schools. De graduate schools omvatten naast de masteropleidingen ook de promotietrajecten en PhD-opleidingen. De masteropleidingen die in dit rapport beoordeeld worden, vallen onder de graduate school Natural Sciences. De verantwoordelijkheid voor zaken als kwaliteitsbewaking van onderwijs en procedures ligt bij de Board of Studies van de graduate school. Hierin zitten programmaleiders van alle masteropleidingen. De graduate school kent slechts één opleidingscommissie voor de aangesloten masteropleidingen en bestaat uit vertegenwoordigers (één docent en één student) van een aantal deelcommissies. Deze deelcommissies adviseren de programmaleiders en geven in onderlinge afstemming praktische uitvoering aan de werkzaamheden van de opleidingscommissie. De graduate school kent ook maar één examencommissie. Hierin zitten de voorzitters van een aantal deelcommissies per cluster opleidingen. De deelcommissies beoordelen of de dossiers van studenten die willen afstuderen voldoen aan de wettelijke criteria en aan de criteria zoals geformuleerd in het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Een graduate school heeft één OER en zal gaan werken met één toelatingsprocedure voor alle instromende masterstudenten.
118
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
De in het zelfevaluatierapport gebruikte afkortingen zijn wat verwarrend, voor dezelfde opleiding en/of track worden soms meerdere afkortingen gebruikt. Hieronder worden de gebruikte afkortingen van verschillende opleidingen (en daarbinnen soms tracks) die in dit rapport beoordeeld worden aangegeven. In dit rapport wordt als afkorting zoveel mogelijk de vetgedrukte afkorting gebruikt. Masteropleiding Natuurkunde en metereologie & fysische oceanografie: MN met daarbinnen de tracks: Theoretische natuurkunde: MNT Experimentele natuurkunde: MNE Metereology, Physical Oceanografy & Climate: MNM (ook gebruikt: MFO) Masteropleiding Sterrenkunde (Astrophysics): MSA Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: MGH (ook gebruikt: HPS). 3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De ongedeelde doctoraalopleiding Natuur- en sterrenkunde wordt formeel per 31 augustus 2007 beëindigd. In bijzondere gevallen is uitloop tot 31 augustus 2008 mogelijk. In mei 2006 waren er nog 140 studenten ingeschreven. Deze studenten zijn schriftelijk geïnformeerd over de afbouw van de opleiding en overstapmogelijkheden De opleiding verwacht dat de helft van deze studenten de opleiding voor de einddatum met succes kan afronden. Van de andere helft zullen de studenten die de eerste drie jaar van het doctoraal voltooid hebben het bachelordiploma ontvangen. Afhankelijk van hun afstudeerrichting zullen ze vervolgens in een van de masteropleidingen worden geplaatst. Omdat er weinig verschil is tussen het vierde en vijfde jaar van de oude afstudeerrichtingen en de masteropleidingen kunnen studenten die overstappen een vrijwel identiek programma volgen. Studenten die de eerste drie jaren van de doctoraalopleiding niet op tijd hebben afgerond, zullen zich moeten laten overschrijven naar de bacheloropleiding. Waar nodig zal de studieadviseur met de student overleggen over een individueel programma. De commissie vindt de overgangsregeling helder en flexibel. Uit gesprekken met de studenten zijn geen problemen met de afbouw van de ongedeelde opleiding en de overstap naar de bachelor-masterstructuur naar voren gekomen. 3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding komt voort uit de ongedeelde vijfjarige doctoraalopleiding. Deze opleiding kende een oriënterend gericht basisprogramma van drie jaar, gevolgd door een meer QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
119
specialistische eindfase van twee jaar. De doelstellingen van dit basisprogramma waren het verwerven van theoretische en praktische basiskennis van de discipline, het trainen van onderzoeksvaardigheden, het trainen van algemene vaardigheden als schriftelijk en mondeling presenteren en het oriënteren op een specifiek afstudeerprofiel. Dit profiel kan zijn: promotiegericht, maatschappijgericht of gericht op communicatie en educatie. Het Utrechtse bachelor-mastermodel kent voor alle bacheloropleidingen de volgende doelstellingen: inleidend in de discipline, algemeen academisch vormend en oriënterend en voorbereidend op de masterfase. Vanuit deze algemene kaders zijn de specifieke kaders voor de opleiding geformuleerd. De meer specifieke doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding zijn opgenomen als bijlage 1 bij dit rapport. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat deze doelstellingen aansluiten bij de eisen die bij de vorige visitatie in 2002 aan de opleidingen werden gesteld. Ze verwijst tevens naar de internationale vergelijking die daarin is opgenomen. Sindsdien heeft de opleiding de doelstelling niet aangepast en niet formeel geijkt bij internationale netwerken. De commissie heeft kunnen constateren dat dit informeel wel gebeurt door de vele internationale contacten die de staf heeft. Masteropleiding Volgens het zelfevaluatierapport sluiten de masteropleidingen met hun sterk internationale karakter aan bij de normen die internationaal binnen het vakgebied verwacht mogen worden. Na het behalen van het masterdiploma is de student gekwalificeerd om als beginnend onderzoeker in een internationaal gerenommeerd onderzoeksinstituut of laboratorium een promotieplaats te aanvaarden. De meer specifieke doelstellingen en eindtermen van de drie verschillende masteropleidingen zijn opgenomen als bijlage 1 bij dit rapport. Oordeel Voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen geldt dat de doelstellingen en kwalificaties op zich helder geformuleerd zijn, maar wel wat kort. De commissie heeft in het zelfevaluatierapport geen specifieke doelstellingen aangetroffen voor de M-variant en de CEvariant binnen Natuur- en sterrenkunde. Dit zijn brede opleidingen die aansluiten op meerdere bacheloropleidingen in de bètahoek. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat er geen internationaal vastgestelde kaders bestaan voor doelstellingen en/of inhoudelijke opbouw van bacheloropleidingen. In een bijlage bij het zelfevaluatierapport wordt uitgebreid aangegeven welke internationale contacten er zijn. De commissie heeft kunnen constateren dat de individuele stafleden wel informele kaders gebruiken. De commissie zou in dat verband de opleiding toch willen adviseren het internationale kader te concretiseren en daarbij gebruik te maken van de bevindingen uit het Tuning Project (zie bijvoorbeeld: Tuning Educational Structures in Europe van 2005). In dit project wordt geprobeerd tot meer gezamenlijke internationale kaders te komen voor verschillende vakgebieden (waaronder natuurkunde). Van opleidingen die duidelijk internationaal zijn ingebed in het vakgebied van de natuur- en sterrenkunde, zoals deze opleidingen, had de commissie op het gebied van doelstellingen en eindkwalificaties, en met name op het gebied van de meer recente internationale vergelijking na de invoering van de bachelor-masterstructuur, iets meer verwacht. Dit neemt niet weg dat datgene wat de commissie heeft aangetroffen naar de mening van de commissie voldoet aan de basiskwaliteit en voldoende aansluit bij het door de commissie geformuleerde referentiekader. Wat betreft de masteropleiding MGH (masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen) merkt de commissie op dat de domeinspecifieke eisen 120
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
conform zijn aan de internationale standaarden. Maar de commissie beveelt aan om de vergelijking met buitenlandse masteropleidingen meer structureel en expliciet uit te voeren. Overigens bevreemdt het de commissie dat studenten een bachelorgraad in de natuur- en sterrenkunde kunnen verkrijgen zonder ook maar één college in de sterrenkunde gevolgd te hebben. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding Voor het niveau van de opleiding zijn de eindtermen van de bacheloropleiding in het zelfevaluatierapport gerelateerd aan de internationaal geldende Dublin-descriptoren. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Eindtermen bacheloropleiding, gerelateerd aan Dublin-descriptoren Eindtermen opleiding De basisconcepten van de discipline (natuurkunde, sterrenkunde, mfo) te benoemen en hun onderlinge fysische en wiskundige relatie te beschrijven. Basale problemen in een geïsoleerde context op het gebied van de natuurkunde, sterrenkunde of mfo met wiskundige of numerieke hulpmiddelen op te lossen dan wel daarover op een experimentele of observationele wijze informatie te vergaren en deze te interpreteren. Een begin te maken met een zelfstandig afsluitend onderzoek in een onderzoeksgroep van de faculteit of elders. De student is daarbij in staat om zelfstandig nieuwe vakkennis en vaardigheden te verwerven en deze te integreren met reeds opgedane kennis en vaardigheden, en bovendien om over zijn werk schriftelijk en mondeling te rapporteren. Een visie te ontwikkelen over de plaats en het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context. Om te gaan met klassieke en moderne wetenschappelijke bronnen van informatie. Projectmatig te kunnen werken en hierover schriftelijk en mondeling te kunnen communiceren. Een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Dublindescriptoren - Kennis en inzicht - Toepassen kennis en inzicht - Toepassen kennis en inzicht - Communicatie - Leervaardigheden - Oordeelsvorming - Leervaardigheden - Communicatie - Leervaardigheden
121
Masteropleiding Voor de drie afzonderlijke masteropleidingen en de drie mastertracks binnen de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie (MN) zijn de doelstellingen globaal volgens de indeling van de Dublin-descriptoren beschreven (zie bijlage 1). Oordeel Naar het oordeel van de commissie heeft de opleiding de relatie tussen eindtermen en de kwalificaties van een wetenschappelijke bacheloropleiding en een wetenschappelijke masteropleiding volgens de Dublin-descriptoren voor de bacheloropleiding en de drie masteropleidingen adequaat beschreven. Alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De verschillende geformuleerde eindkwalificaties zijn te koppelen aan een of meer descriptoren. De commissie heeft kunnen constateren dat het beoogde niveau van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen corresponderen met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor en master. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding De in de eindtermen beschreven competenties zijn ontleend aan het in 2002 afgesloten bachelorconvenant Natuurwetenschappen. Hiervoor bij F1 en F2 staan de doelstellingen weergegeven en zijn ze gerelateerd aan de internationaal erkende Dublin-descriptoren. De opleiding geeft daarbij aan dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding voor een groot deel zijn afgeleid van de doelstellingen van de eerste drie jaar van de oude ongedeelde opleiding. Deze eindkwalificaties maken het mogelijk door te stromen naar de drie profielen zoals die in de oude ongedeelde opleiding werden geformuleerd: het onderzoeksgerichte P-profiel, een maatschappijgericht M-profiel en een communicatie- en educatiegericht CE-profiel. De afgestudeerde bachelor Natuur- en sterrenkunde met een major N&S kan instromen in fysische disciplinaire en interdisciplinaire masteropleidingen in binnen- en buitenland. Door een geschikt gekozen verbreding in (de keuzeruimte van) de bacheloropleiding is het mogelijk toegelaten te worden tot masteropleidingen in de overige bètadisciplines als informatica, scheikunde, geofysica en de fysische kant van de geneeskunde. De eerstegraads-lesbe122
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
voegdheid kan behaald worden door het volgen van het programma Science Teacher Education van de opleiding Science Education and Communication. De tweedegraads-lesbevoegdheid kan worden verkregen na een aanvullende opleiding van een halfjaar aan de Hogeschool Midden Nederland. Voor studenten die fysica willen combineren met economische toepassingen en/of ‘entrepreneurship’ is de masteropleiding Science en businessmanagement toegankelijk. De masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie (MN) is de wettelijk verplichte doorstroommaster voor de eigen bachelorstudenten. Wel kan in deze opleiding gevraagd worden om binnen de bacheloropleiding nog enkele vakken te kiezen ten einde de voorkennis voor een specifiek programma binnen deze masteropleiding (studenten kunnen kiezen uit drie verschillende tracks: Theoretical Physics (MNT), Experimentele natuurkunde (MNE) en Meteorology, Physical Oceanografy & Climate (MNM)) op voldoende niveau te brengen. Daarnaast kunnen studenten doorstromen naar de masteropleiding Sterrenkunde (programma Astrophysics: MSA) en de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen, programma History & Philosophy of Science: MGH). In het zelfevaluatierapport wordt in een tabel aangegeven dat de afgestudeerde bachelors doorstromen naar een breed scala aan masteropleidingen bij de eigen instelling en elders. Er lijken nauwelijks studenten te zijn die na de bacheloropleiding direct de arbeidsmarkt betreden. Masteropleiding MN Track MNT (Theoretical Physics): heeft tot doel de studenten op te leiden voor een carrière als onderzoeker in de (theoretische) natuurkunde. Dit doel is ook zichtbaar in de eindtermen zoals opgenomen in bijlage 1. In het eerste jaar wordt de benodigde vakinhoudelijke kennis aangeboden, terwijl het tweede jaar vrijwel geheel gewijd is aan het uitvoeren van een individueel onderzoeksproject onder begeleiding van een van de stafleden, met daarnaast het studentenseminarium. In deze onderdelen is een van de doelstellingen dat de student zich verder bekwaamt in communicatieve vaardigheden (mondeling en schriftelijk presenteren). Studenten die de masteropleiding voltooien, hebben vaak de keuze uit meerdere promotieplaatsen; daarnaast vinden afgestudeerden hun plek in het onderzoek in andere vakgebieden. Door de opleiding wordt dit gezien als een bewijs van goed kritisch en analytisch vermogen. Daarnaast zijn afgestudeerden in trek in de consultancy, in de financiële wereld en ook bij ICT-bedrijven. Track MNE (Experimentele natuurkunde): heeft tot doel het opleiden van getalenteerde en gemotiveerde studenten tot beginnende onderzoekers die een voldoende startkwalificatie bezitten om als onderzoekers breed inzetbaar te zijn op terreinen waarbij experimentele, instrumentele en computationele expertise vereist is. Voor de student is de context van onderzoek vaak de doorslaggevende factor in de keuze voor een postbacheloropleiding. Daarom biedt de opleiding aan de student een groot aantal mogelijkheden om zich ook in de breedte te ontwikkelen en vertrouwd te raken met het vaak interdisciplinaire karakter van de moderne experimentele natuurkunde. Daarnaast is een doelstelling om studenten op basis van hun onderzoeksvaardigheid en natuurwetenschappelijke vorming inzetbaar te maken in onderzoek buiten de natuurkunde. Track MNM (Metereology, Physical Oceanography & Climate): heeft tot algemeen doel de student op te leiden tot deskundige op het gebied van de meteorologie, de fysische oceanografie en de fysisch-chemische karakteristieken van het klimaatsysteem. Een carrière als onderzoeker bij een universiteit, een fundamenteel of toegepast onderzoeksinstituut of als beleidsmedewerker moet tot de toekomstmogelijkheden behoren. Ook een carrière als operationeel meteoroloog bij een weerdienst of als oceanograaf bij een operationeel bedrijf behoren QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
123
tot de mogelijkheden. Ook binnen deze track kan de student zich breed oriënteren binnen het vakgebied. Masteropleiding MSA Het algemeen doel van deze masteropleiding is studenten op niveau te brengen voor een carrière als wetenschappelijk onderzoeker. De opleiding is specifiek op sterrenkundig onderzoek gericht, maar is door breedte en diepgang in de praktijk ook geschikt voor onderzoek op wetenschappelijk niveau in aanpalende gebieden, in het bijzonder natuurkunde. Masteropleiding MGH Het algemeen doel van deze masteropleiding is studenten op het niveau te brengen voor een carrière als wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van de geschiedenis en de wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen. Een met succes voltooide opleiding biedt de student ook mogelijkheden voor een beroepsuitoefening op het gebied van wetenschapsjournalistiek, wetenschapsmusea en wetenschapsbeleid. Oordeel Kijkend naar de doelstellingen, eindtermen en eindkwalificaties is de commissie van oordeel dat er duidelijk sprake is van een wo-oriëntatie voor zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen. Dit is tijdens het bezoek en gesprekken met staf en studenten bevestigd. De bacheloropleiding biedt toegang tot minstens één universitaire doorstroommaster; daarnaast hebben de afgestudeerde bachelors de mogelijkheid door te stromen naar verschillende andere masteropleidingen. De masteropleidingen zijn onderzoeksgericht en bieden de mogelijkheid door te stromen naar een promotietraject of de arbeidsmarkt. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de oriëntatie van de opleiding adequaat aansluit bij de eisen die door vakgenoten en het beroepsveld gesteld worden aan een wetenschappelijke bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en aan een wetenschappelijke masteropleiding in de drie onderscheiden masteropleidingen. Wel is de commissie van mening dat de oriëntatie van zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen wat erg eenzijdig gericht is op wetenschappelijk onderzoek als beroep. De opleiding zou wat meer oriëntatie kunnen bieden op een breder spectrum aan maatschappelijke functies die afgestudeerden zouden kunnen bekleden. Wat betreft de masteropleiding MGH: volgens het zelfevaluatierapport (p. 73) is het doel van de opleiding de student op het niveau te brengen voor een carrière als wetenschappelijk onderzoeker op het terrein van MGH. Dit vindt de commissie een beetje eenzijdig. De opleiding zou meer aandacht moeten besteden aan studenten die als afgestudeerden in posities zullen belanden op het terrein van wetenschapsbeleid, overheid, journalistiek en de ‘kenniseconomie/ kennissamenleving’ in het algemeen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende.
124
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen luidt het voldoende.
3.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Bacheloropleiding De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde is gestructureerd volgens het major-minorschema van de Universiteit Utrecht. Naast reguliere studenten Natuur- en sterrenkunde zijn er Twin-studenten. Deze studenten volgen een gecombineerde bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en Wiskunde. De niveaus in het overzicht geven een oplopende moeilijkheidsgraad en complexiteit aan. Tabel 2: Overzicht bacheloropleiding Major verplicht Major keuze Onderzoek Profilering (evt. minor) Totaal
Niveau 1
45 7,5
Niveau 2
22,5 15
Niveau 3
Totaal
7,5*
22,5*
30 15 15*
60
60
60
67,5 52,5 15 45 180
* Voorwaarde: minstens 15 EC op niveau 2. Dus de verdeling over de niveaus mag ook anders dan hier is aangegeven. Indien de profilering bijvoorbeeld volledig buiten Natuur- en sterrenkunde wordt ingevuld, lijkt een verdeling van 22,5 EC op niveau 1, 15 EC op niveau 2 en 7,5 EC op niveau 3 meer voor de hand liggend.
In de major natuur- en sterrenkunde zijn de volgende vakken verplicht (totaal 82,5 EC, voor Twin-studenten 75). Op niveau 1: Naam van het vak Speciale relativiteitstheorie Elektromagnetisme Golven en optica Mechanica Basisvaardigheden Natuurkunde practicum Lineaire algebra Infinitesimaalrekening Totaal op niveau 1: 45 EC
Omvang (EC) Werkvorm 3,75 3,75 3,75 3,75 7,5 7,5 7,5 7,5
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
hw hw hw hw p p hw hw
Toetsvorm ts t ts/v ts s sv t t
125
Op niveau 2: Naam van het vak Thermische fysica 1 Kwantummechanica 1 Fouriertheorie Integraalstellingen Totaal op niveau 2: 22,5 EC
Omvang (EC) Werkvorm Toetsvorm 3,75 hw t 7,5 hw t 7,5 hw t 3,75 hw t
Op niveau 3: Naam van het vak Bacheloronderzoek/ theor. seminarium
Omvang (EC) Werkvorm Toetsvorm 15 od dvs
Aanduidingen werkvorm/toetsvorm: h = hoorcollege w = werkcollege p = practicum t = tentamen d = actieve deelname werkcollege/seminarium v = voordracht, s = schriftelijk verslag/ scriptie o = onderzoek In het bacheloronderzoek doen de studenten een experimenteel onderzoek, schrijven een scriptie of nemen actief deel aan een studentenseminarium over een onderwerp uit de natuurkunde. Voorop staat een zelfstandige inbreng, het schrijven van een verslag en presentatie van de resultaten. Het bacheloronderzoek kan op ieder vakgebied binnen de natuur- en sterrenkunde worden gedaan. Masteropleidingen algemene structuur Ieder van de drie masteropleidingen heeft ongeveer de hieronder beschreven gemeenschappelijke structuur. Het zijn tweejarige opleidingen, die per jaar een omvang van 60 EC hebben. Het eerste jaar is een vormend cursorisch jaar waarin een aantal kerncolleges worden gevolgd die fundamenteel zijn voor het betreffende vakgebied. Daarnaast is er de mogelijkheid tot keuzen. Het tweede jaar is gewijd aan onderzoek met de daarmee samenhangende afstudeerscriptie en vaak een studentenseminar. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De staf van de opleidingen streeft ernaar om zowel in de bachelor- als in de masterfase zoveel mogelijk de actuele stand van zaken in het wetenschapsgebied in het onderwijs aan bod te laten komen. Het onderwijs wordt zowel in de bachelorfase als in de masterfase verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn in een van de internationaal gerenommeerde onderzoeks126
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
programma’s van de instituten. Hierdoor is zowel in de individuele vakken in de bachelorfase als tijdens het onderzoek in de masterfase de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd. Bacheloropleiding In de eerste jaren van de studie worden onderzoeksvaardigheden aangeleerd in diverse colleges en practica. In de latere fase van de studie, het eind van de bachelorfase met het bachelorproject, worden de opgedane kennis en vaardigheden in de praktijk toegepast. Het afsluitende bacheloronderzoek wordt meestal individueel uitgevoerd in een van de onderzoeksgroepen van het departement. In de afzonderlijke vakken komen de studenten in persoonlijk contact met wetenschappers, terwijl de inhoud van de vakken aansluit bij de ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek. Masteropleiding In alle onderdelen in het cursorisch jaar wordt ingegaan op recente ontwikkelingen binnen het vakgebied door in de vakken naast de reguliere boeken en syllabi gebruik te maken van recente publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. In het onderzoek in het tweede jaar van de masterfase worden de opgedane kennis en vaardigheden in de praktijk toegepast. In de masterfase worden studenten veelal opgenomen in een onderzoeksgroep, om als junior professional deel te nemen aan de onderzoeksomgeving (zowel bij onderzoeksinstituten van de instelling als bij externe instellingen). Op die wijze is er ook een directe koppeling met de beroepsomgeving. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en de opzet van de programma’s van zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen, van gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen, et cetera) die in het onderwijs gebruikt worden. Ook heeft de commissie een selectie van de meest recente scripties gelezen en beoordeeld. De commissie concludeert op grond daarvan en op grond van de gevoerde gesprekken dat er zowel voor de bachelorfase als voor de masterfase er sprake is van een goede inbedding in de onderzoeksomgeving met een goede relatie met de actuele stand van zaken en de beroepspraktijk. Wel is de commissie van mening dat het aandeel experimentele natuurkunde in de bachelorfase groter zou kunnen zijn. In aansluiting op de opmerking daarover van de vorige visitatiecommissie is de commissie van mening dat er een kleine verbetering te constateren is. Maar zeker in vergelijking met andere natuurkundeopleidingen en in relatie met het ‘Utrechts onderwijsmodel’ is het onderdeel Experimentele vaardigheden nog steeds onderbelicht. Het is van belang dat studenten aan den lijve ondervinden dat de eerste bron van natuurkundige kennis in de waarneming en het experiment ligt. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
127
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport wordt beschreven dat in de disciplinaire vakken het kunnen benoemen en toepassen van de basisconcepten van de natuur- en sterrenkunde aan de orde komt. Al vanaf het eerste jaar wordt de relatie gelegd met wetenschappelijk onderzoek. In het Utrechts onderwijsmodel is het ontwikkelen van kennis en vaardigheden in academisch denken, handelen en communiceren een belangrijk element. In het zelfevaluatierapport is in een tabel aangegeven in welke vakken de toetsbare academische vaardigheden in de bachelorvakken aan de orde komen. Er is geen expliciet overzicht opgenomen van de relatie tussen doelstellingen en vakinhoud. Masteropleiding De beschrijving van dit facet in het zelfevaluatierapport is voor de masteropleidingen vrij summier. Voor alle masteropleidingen wordt in de beschrijvingen in algemene termen aangegeven hoe de opleidingen de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma zien. De track MNE binnen de masteropleiding MN is het meest specifiek: in het zelfevaluatierapport wordt de relatie tussen de geformuleerde drie kernvaardigheden en de programmaonderdelen van de opleiding aangegeven. Voor de andere twee tracks binnen de masteropleiding MN (de track MNT en de track MNM) wordt in het zelfevaluatierapport kort de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de opleiding weergegeven. Voor de masteropleidingen MSA en MGH is geen expliciet overzicht opgenomen van de relatie van doelstellingen met de opleiding. In de fase van hoor- en wederhoor is daarop op verzoek van de commissie de volgende aanvulling gekomen: Bacheloropleiding 1. De doelstelling om studenten theoretische en praktische basiskennis in de discipline (natuurkunde, sterrenkunde, mfo) te geven wordt gerealiseerd in het verplichte deel van het programma waarin opgenomen de wiskundevakken, het practicum en de natuurkundevakken. 2. De doelstelling om de studenten een inhoudelijke profilering aan de studie te geven wordt gerealiseerd in een systeem van gerichte keuzepaden, startend in het eerste studiejaar, voor de richtingen theoretische natuurkunde, experimentele natuurkunde, sterrenkunde, meteorologie & fysische oceanografie en klimaat. De profileringsruimte biedt de mogelijkheid tot verdere verbreding. 3. De doelstelling om de student te trainen in algemene vaardigheden wordt gerealiseerd in het practicum, de cursus basisvaardigheden, het afsluitend bacheloronderzoek en de integratie van vaardigheden in de overige vakken van het curriculum. Een overzicht van de vaardigheden en de integratie in de cursussen is opgenomen in de zelfstudie. 4. De doelstelling om studenten de gelegenheid te bieden zich te oriënteren op onderzoek, Men CE-masters wordt gerealiseerd door het aanbieden van keuzevakken en minorprogramma’s (voor de M- en CE-masters) en een bacheloronderzoek in de onderzoeksgroepen. 128
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Masteropleiding MSA 1. De doelstelling om studenten kennis en inzicht te verstrekken in de moderne astrofysica wordt gerealiseerd in de cursussen en het afstudeeronderzoek. De cursussen bestrijken een groot deel van het huidige astrofysisch onderzoek, behandelen recente ontwikkelingen in de sterrenkunde en worden gegeven door actieve onderzoekers. 2. De doelstelling kennis en inzicht toe te passen in nieuwe sterrenkundige onderzoeksprojecten wordt gerealiseerd in het afstudeeronderzoek. Er wordt gestreefd naar een publicatie in een internationaal gerefereerd wetenschappelijk tijdschrift. 3. De doelstelling om voor het onderzoek data te verzamelen, te interpreteren en te beoordelen op relevantie wordt gerealiseerd in de cursus Observational Astrophysics 2 en het afstudeeronderzoek. 4. De doelstelling om resultaten van onderzoek mondeling en schriftelijk te communiceren wordt gerealiseerd in vrijwel alle cursussen. Mondelinge en/of schriftelijke presentaties zijn hierin vrijwel standaard aanwezig. 5. De doelstelling om studenten de leervaardigheden te verstrekken voor een vervolgstudie als promovendus of een baan als onderzoeker in industrie of overheid wordt gerealiseerd in het afstudeeronderzoek. De student wordt hierin getraind zich in korte tijd in te werken in een nieuw onderzoeksgebied, een onderzoeksplan te maken, het onderzoek te verrichten en de resultaten te presenteren. Masteropleiding MGH: 1. De doelstelling om studenten kennis van en inzicht in de moderne geschiedenis en/of wijsbegeerte van de natuurwetenschappen te verstrekken wordt gerealiseerd in de verplichte cursussen waar de studenten in werkcollegevorm een overzicht krijgen van de meest recente ontwikkeling in de wetenschapsgeschiedenis en wetenschapsfilosofie. De ‘primary’ en ‘secondary optional courses’ bieden de studenten de mogelijkheid hun kennis in door hen gekozen deelgebieden te verdiepen. 2. De doelstelling om deze kennis en inzicht toe te passen wordt gerealiseerd in de masterthesis waar de student leert origineel onderzoek te doen, dit te plannen en te organiseren, er op wetenschappelijke wijze verslag van te leggen en de inhoud mondeling te presenteren. Dit op een zodanig niveau dat de afgestudeerden in staat zijn te werken als promovendus, als junioronderzoeker of functies in niet-academische instellingen (bijvoorbeeld conservator in een museum) waaraan vergelijkbare eisen worden gesteld (doelstelling 5). 3. De doelstelling om voor onderzoek noodzakelijke gegevens te verzamelen en te beoordelen op relevantie komt naar voren in het researchseminar waar de student getraind wordt in het zelfstandig aanpakken van een onderwerp, in het bijzonder het zelfstandig opsporen en verwerken van literatuur op een specifiek en actueel thema uit het vakgebied. 4. De training in mondeling en schriftelijk communiceren is een vast onderdeel in alle cursussen van het masterprogramma. Oordeel De commissie heeft in eerste instantie voor twee van de drie masteropleidingen geen concrete expliciete vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen in het zelfevaluatierapport aangetroffen. Voor de bacheloropleiding werden die ook niet aangetroffen, maar daar wordt wel een relatie gelegd tussen vakken en academische vaardigheden. Alleen de masteropleiding MN (alle drie de tracks) heeft een relatie aangegeven tussen opleiding en doelstellingen. In de studiegids is voor elk vak een duidelijke beschrijving opgenomen, die betreft echter vooral de inhoud en minder de doelstellingen. In de fase van hoor- en wederhoor is op verzoek van de commissie een duidelijke aanvulling gegeven. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
129
De commissie heeft uit de opbouw en inhoud van het programma en de gesprekken met docenten en studenten kunnen constateren dat de inhoud van het programma voor zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen studenten in voldoende mate de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. En ze heeft tevens kunnen constateren dat deze ook bereikt worden. Niet goed te traceren is echter in welke onderdelen van het programma de in de doelstellingen genoemde vaardigheden zoals training in onder andere mondeling communiceren worden geoefend en getoetst. De commissie komt op basis van het bestudeerde materiaal en gesprekken met docenten en studenten tot de conclusie dat zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen in het algemeen een adequate concretisering vormen van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De commissie is van oordeel dat een meer concrete en herkenbare vertaling van doelstellingen naar programma’s en de individuele vakken kan leiden tot meer inzichtelijke studieprogramma’s. De commissie beoordeelt dit onderdeel voor zowel de bacheloropleiding als beide masteropleidingen met een voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Het bachelorcurriculum kent een sequentiële opbouw van de vakken. Kennis en vaardigheden die zijn verworven in eerdere vakken worden toegepast in vervolgvakken. Studenten verkrijgen een toenemende vaardigheid in wiskunde, waardoor vakken in het tweede en derde jaar op een hoger abstractieniveau kunnen worden gegeven. De samenhang in de bacheloropleiding wordt versterkt door herkenbare studiepaden binnen het keuzedeel van het programma. Deze studiepaden zijn geconcentreerd rond de richtingen die studenten in de masteropleidingen kunnen kiezen (theoretische natuurkunde, experimentele natuurkunde, meteorologie & fysische oceanografie, sterrenkunde en geschiedenis en grondslagen van de natuurkunde). Daarmee wordt tevens voorkomen dat in de masteropleiding deficiënties worden geconstateerd. De studiepaden worden gekenmerkt door een specifieke keuze van verdieping van stof uit de verplichte vakken en oriëntatie en verdieping in een specialisatie. Masteropleiding Voor alle masteropleidingen geldt dat het eerste jaar bestaat uit een vormend en meer cursorisch programma met colleges die de kern van het vakgebied aan de orde stellen met daarbij een aantal keuzemogelijkheden. Het tweede jaar is toegespitst op het eigen onderzoek van de student en de scriptie. Uit de gesprekken met docenten en studenten blijkt dat er bij alle opleidingen voldoende aandacht is voor de samenhang in het programma. 130
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Oordeel In de studiegids is duidelijk aangeven hoe de structuur van de bacheloropleiding en de verschillende masteropleidingen eruitziet en welke studiepaden de student kan kiezen. De commissie heeft de beschrijving getoetst aan het aangetroffen materiaal en in de gesprekken met docenten en studenten. Daaruit blijkt dat het voor studenten over het algemeen mogelijk is een goed samenhangend programma te volgen. De samenhang in de bacheloropleiding is wel enigszins kwetsbaar door de grote keuzevrijheid binnen de major, alsmede door het feit dat aan de minor geen eisen van samenhang zijn opgelegd. In de praktijk blijken de studenten hun keuze te maken met verstand, en vooruitziend naar hun plannen in de masterfase. Daarnaast constateert de commissie dat de drie verschillende tracks in de masteropleiding MN de zaak niet overzichtelijker maken. De commissie heeft de indruk dat met name de track MNM (MFO) als duidelijke afstudeervariant in dat verband niet geheel tot zijn recht komt. Het feit dat de track MNE weer is onderverdeeld in twee subopleidingen (Experimental Physics vanuit de natuurkunde en Physics and Chemistry vanuit de scheikunde) moge organisatorisch verklaarbaar zijn, verwarrend is het wel. Gezien het bovenstaande is de commissie van mening dat de studenten zowel in de bacheloropleiding als in de masteropleidingen over het algemeen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de bacheloropleiding een intensieve studie is met een hoge studielast, die veel van studenten vraagt aan inzet, aanleg en belangstelling. Door de intensieve onderwijsvorm van colleges en werkcolleges zijn er in vergelijking met andere studies relatief veel contacturen. In het eerste semester van de opleiding zijn er bijvoorbeeld 30-34 contacturen per week. In latere semesters neemt het aantal contacturen af, mede afhankelijk van de gekozen keuzevakken. Ongeveer 20-24 contacturen per week zijn dan gebruikelijk. Daarnaast besteedt de student tijd aan zelfstudie. Uit enquêtes en verslagen van collegeresponsgroepen blijkt dat studenten minimaal 32 uur per week studeren. In de bacheloropleiding zijn geen obstakels in de vorm van vakken die eerst behaald moeten zijn voordat aan een vervolgvak begonnen mag worden. Een uitzondering daarop is het bacheloronderzoek; studenten mogen daar pas aan beginnen nadat het verplichte deel van de major is afgerond. Studievertraging is vooral het gevolg van het niet halen van vakken.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
131
Masteropleiding De opbouw van het programma van de masteropleidingen – het programma met verplichte vakken in het eerste jaar en afstudeeronderzoek en scriptie in het tweede jaar – is bewust zo ingericht om een logische studievoortgang zoveel mogelijk te waarborgen. De masteropleidingen worden sinds kort structureel op studeerbaarheid geëvalueerd. Uit de eerste evaluaties zijn geen problemen naar voren gekomen. Studenten ervaren een versnelling in het studietempo, maar over het algemeen lijken de studenten de studielast niet te hoog te vinden. Oordeel Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met studenten en docenten leidt de commissie af dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen studeerbaar zijn. In principe is de opleiding binnen de daarvoor gestelde tijd te voltooien. Het viel de commissie op dat relatief veel studenten in de bachelorfase het Twin-programma volgen en/of extra vakken doen en toch nominaal blijken te kunnen studeren. De commissie beoordeelt de studeerbaarheid als voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding De instroomeisen voor de bacheloropleiding zijn de volgende: • • • • •
een vwo-diploma met het profiel Natuur en techniek; een vwo-diploma met het profiel Natuur en gezondheid met Wiskunde B2; een vwo-diploma van een van beide maatschappijprofielen, beide met Wiskunde B1, 2 en Natuurkunde 1, 2; een vwo-diploma oude stijl met Natuurkunde en Wiskunde B een hbo-einddiploma Technische natuurkunde, (Technische) Informatica, Elektrotechniek of opleiding tot leraar Natuurkunde in het voortgezet onderwijs.
Hbo-studenten met een propedeuse en een havodiploma worden slechts toegelaten na het doorlopen van een op een colloquim doctum gelijkende procedure. Eventueel ontbrekende vakken kunnen via een zomercursus bij het James Boswell Instituut van de Universiteit Utrecht worden bijgespijkerd. De veranderingen in het vwo hebben consequenties voor de aansluiting met de opleiding. Zo is de geoefendheid van een deel van de instromers in wiskundige basisvaardigheden afge132
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
nomen. Ook de natuurkunde op het vwo, met de meer op context en op toepassing gerichte aanpak, is meer gaan verschillen van de traditionele, meer abstracte universitaire aanpak. Er zijn intensieve contacten tussen het departement Natuur- en sterrenkunde en vwo-scholen om toekomstige studenten een goed beeld te geven van het vakgebied en werkveld. In het zelfevaluatierapport is een lijst opgenomen met elf verschillende activiteiten gericht op toekomstige studenten. Masteropleiding algemeen Voorlichting over de masteropleidingen wordt verstrekt via brochures, internet, speciale informatiebijeenkomsten en via een informatiemarkt voor bachelorstudenten. Op de jaarlijkse departementsdag kunnen studenten direct kennismaken met onderzoeksprogramma’s van het departement en de daaraan gelieerde masteropleidingen. Voor alle masteropleidingen is er een toelatingscommissie die beoordeelt of studenten van elders voldoen aan de instroomeisen. Masteropleiding MN Track MNT Een groot deel van de instroom in deze track bestaat uit studenten die de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde aan de Universiteit Utrecht voltooid hebben. Tijdens de bachelorfase worden ze voorgelicht over hoe ze hun keuzeruimte het beste kunnen vullen om goed voorbereid aan deze track in de masteropleiding te beginnen. De track MNT heeft een toelatingscommissie voor studenten van elders, die streng selecteert. Deze commissie formuleert ook een advies aan UU-bachelorstudenten die geïnteresseerd zijn in het volgen van de MNT-track. Studenten van de eigen bacheloropleiding zijn echter vrij dit advies al dan niet te volgen en kunnen zich zonder condities inschrijven voor de aansluitende masteropleiding. Behalve instroom uit de reguliere bacheloropleiding is er instroom vanuit het University College Utrecht en vanuit andere Nederlandse universiteiten. Deze track van de masteropleiding MN kent ook een substantiële internationale instroom. Ongeveer een derde van de studenten (en ook van de docenten) komt van buiten Nederland. Kandidaten van elders worden streng geselecteerd door een toelatingscommissie. Uitgangspunt is dat toegelaten studenten niet onderdoen voor de ‘eigen’ instroom, dit betekent onder andere dat er eisen gesteld worden aan het gevolgde vakkenpakket en de behaalde resultaten. Om te worden toegelaten dienen aankomende studenten een uitgebreid dossier in te dienen bestaande uit een motivatiebrief, minstens twee aanbevelingsbrieven, een lijst met gevolgde vakken en resultaten, en een IELTS- of TOEFL- score voor het beheersen van de Engelse taal. Tevens dienen ze te behoren tot de top 5% of top 10% van hun jaar, afhankelijk van de reputatie van hun universiteit van herkomst. Track MNE Van de instromende student wordt verwacht dat deze op geavanceerd niveau kennis heeft van en kan werken met de basisbegrippen uit de moderne natuurkunde: dat wil zeggen in ten minste twee van de deelgebieden; elektrodynamica, de kwantummechanica en statistische thermodynamica en de bijbehorende wiskunde. Alle drie deelgebieden, én het natuurkundig practicum, moeten ten minste op inleidend niveau beheerst worden, aangevuld met inleidende kennis op andere toepassingsgebieden van fysische kennis zoals astronomie, meteorologie en fysische oceanografie, biofysica, gecondenseerde materie, experimentele methoden, neurowetenschappen, technische of toegepaste fysica. Toelaatbaar tot Experimental Physics (en Chemistry and Physics) zijn dan ook fysicastudenten met een universitair bachelordiploma die beschikken over deze kennis en vaardigheden. Een student die niet volledig voldoet aan de instroomeisen kan tot deze track in deze masterQANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
133
opleiding worden toegelaten mits de door de toelatingscommissie geconstateerde deficiënties weg te werken zijn door het volgen en/of afronden van maximaal 15 EC aan vakken uit de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde. Deze 15 EC gaan ten laste van de vrije keuze in de masteropleiding. Studenten uit natuurwetenschappelijke/technisch-fysische richtingen van het hbo kunnen worden toegelaten wanneer zij hun bachelorstudie met excellente resultaten afronden, en verdere deficiënties naar inzicht van de toelatingscommissie te compenseren zijn door een premastertraject te doorlopen van maximaal 30 EC aan bachelorvakken in de wis- en/of natuurkunde. Track MNM Een groot deel van de instroom bestaat uit studenten die de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde hebben afgerond aan de Universiteit Utrecht of een andere Nederlandse universiteit. In de voorlichting die de Utrechtse studenten op regelmatige basis ontvangen tijdens hun bachelorstudie wordt benadrukt dat ze de vakken Hydrodynamica en Geofysische stromingsleer moeten kiezen als ze zich goed willen voorbereiden op deze masteropleiding. Studenten die minder goed voorbereid zijn, krijgen van de toelatingscommissie doorgaans het advies deze vakken alsnog in te halen. Geofysische stromingsleer wordt vaak als deficiëntie aangemerkt voor de buitenlandse studenten. Ook studenten met een bachelordiploma op het gebied van de aardwetenschappen of scheikunde stromen in. Daarnaast heeft deze track van deze masteropleiding een substantiële instroom uit het buitenland. Kandidaten van elders worden beoordeeld door de toelatingscommissie, en dienen hiervoor een uitgebreid dossier in, onder andere bestaande uit een motivatiebrief, minstens twee aanbevelingsbrieven, een lijst van gevolgde vakken en de TOEFL-score voor de beheersing van de Engelse taal. Uitgangspunt van de toelatingscommissie is dat de toegelaten internationale studenten voldoende Wiskunde en Natuurkunde hebben gehad. Masteropleiding MSA Het overgrote deel van de instroom bestaat thans uit studenten die in Utrecht hun bacheloropleiding hebben gedaan. Ook vanuit het Utrechtse University College is er instroom. Er wordt een zomerschool-programma ontwikkeld dat instroom vanuit het buitenland kan stimuleren. Hierbij zullen de specifiek Utrechtse pluspunten worden benadrukt, zoals de beoefening van Zonnefysica (uniek in de Benelux), de nabijheid van SRON Utrecht (Principal Investigator op beide grote actieve röntgenobservatoria) en de traditioneel sterk natuurkundig-theoretische basis van het Utrechts sterrenkundig onderzoek. Masteropleiding MGH De instroom van studenten is heel gevarieerd. De meeste Nederlandse studenten zijn afkomstig van de Universiteit Utrecht, voornamelijk uit het departement Natuur- en sterrenkunde. Alle aanvragen worden beoordeeld door de toelatingscommissie, die vooral let op de kwaliteit van de vooropleiding en in het geval van buitenlandse studenten met name ook op een adequate beheersing van het Engels. Oordeel Voor zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen zijn in meer of mindere mate instroomeisen geformuleerd die deels zijn terug te vinden in het zelfevaluatierapport. De commissie trof vijf verschillend geformuleerde instroomeisen aan voor drie masteropleidingen. Het viel de commissie op dat de drie verschillende tracks binnen de masteropleiding MN verschillende instroomeisen hanteren, ook voor de instroom van de eigen bachelorstudenten. De commissie zou willen aanbevelen voor de instroomeisen meer eenduidige eisen te formuleren 134
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
die op hoofdpunten gelijk zijn voor alle masteropleidingen. Daarbij is het van belang dat de eisen zowel volgens de geest als de letter van de wet en van de eigen OER geformuleerd worden. De commissie is van mening dat voor de bacheloropleiding heldere en duidelijke toegangseisen zijn geformuleerd. Van de studenten zijn geen klachten vernomen over aansluiting tussen vooropleiding en bacheloropleiding. De voorlichting aan aankomende studenten is uitgebreid en naar de mening van de commissie voldoende. Voor de masteropleidingen zijn de instroomeisen niet altijd even helder en duidelijk geformuleerd, maar in alle gevallen is er een toelatingscommissie die bepaalt of studenten van buiten de eigen opleiding toegelaten kunnen worden. Uit de informatie van studenten en docenten met wie de commissie gesproken heeft, komt de commissie tot de conclusie dat ook in de masteropleidingen de aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding voldoende is. De commissie wil daarnaast haar zorg uitspreken over de geringe instroom in enkele (tracks van) masteropleidingen. Voor de masteropleiding MN zou er wellicht wat meer gericht geworven kunnen worden voor met name de track MNM. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Sterrenkunde omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
135
Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Het universiteitsbreed ingevoerde Utrechts onderwijsmodel, met de hieronder aangegeven karakteristieken, is naar de mening van de commissie op te vatten als overkoepelend didactisch concept voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen. Kenmerken bachelorfase, leidend tot het bachelordiploma: • • •
academische vorming en brede oriëntatie (profileringsruimte); verdiepen in een specifieke (disciplinaire) interesse (major); voorbereiding van de keuze voor een verdere (studie)loopbaan.
Kenmerken masterfase, leidend tot het masterdiploma: • •
specialisatie; voorbereiding voor verdere scholing in de wetenschapsbeoefening of beroepsbeoefening op academisch niveau.
Bacheloropleiding Het onderwijs in de bacheloropleiding is zoals onder F7 al is aangegeven intensief met relatief veel contacturen. Daarnaast is het over het algemeen kleinschalig van karakter. Er wordt vaak getoetst en mogelijkheden voor herkansingen hangen mede af van de geleverde inspanning van de studenten tijdens het college. De opleiding heeft gekozen voor semesterroostering. Studenten volgen vier vakken parallel. In het onderwijs is uitgangspunt dat het alleen kunnen reproduceren van de stof onvoldoende is. Begrip ontstaat pas bij het toepassen van de stof. De meest gebruikte onderwijsvorm is de combinatie hoorcollege-werkcollege. Waar het college de algemene lijn van de leerstof aangeeft en de docent ook de mogelijkheid biedt verbanden te leggen met het onderzoek, is het werkcollege de plek waar studenten de stof oefenen met opgaven. Discussie is hier mogelijk met de assistentie: studentassistenten, promovendi en/of stafleden. Studenten werken hierbij individueel of in groepen. Van studenten wordt verwacht dat zij zich in zelfstudie op het werkcollege voorbereiden door de stof (literatuur) te bestuderen. Vaak wordt dit gestimuleerd door de bijbehorende opgaven te laten inleveren. Deze opgaven worden voorzien van commentaar en beoordeeld teruggegeven. Naast het oefenen met opgaven geven studenten bij veel keuzevakken korte presentaties of schrijven essays over onderdelen of specifieke toepassingen van de behandelde stof. Keuzevakken in de experimentele natuurkunde hebben een geïntegreerde opzet van colleges/werkcolleges en onderzoek. Colleges worden traditioneel met bord en krijt gegeven of door middel van PowerPoint-presentaties. In het eerste studiejaar zijn er interactieve colleges (Mechanica, Golven en optica) voor kleinere (25-30) groepen studenten. Deze colleges zijn in samenwerking met de UvA ontwikkeld als zogenaamde ‘studio-courses’ waarin de studenten actief participeren, zoals door onderlinge discussie in kleine groepen over door de docent geponeerde vragen. Ook bij enkele keuzecolleges (Moderne gecondenseerde materie) wordt in latere studiejaren deze vorm 136
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
van onderwijs toegepast. De benodigde wiskunde wordt door wiskundigen onderwezen in afzonderlijke hoor- en werkcolleges. De verdeling van de verschillende werkvormen over de studiejaren is vermeld in tabel 3. In deze tabel is uitgegaan van een theoretisch gericht vakkenpakket zoals dat door de meeste studenten wordt gekozen. Door de variatie in onderwijsvormen en de grote keuze kan voor de individuele student de verdeling van de werkvormen over de studietijd afwijken. Tabel 3: Onderwijsvormen in uren in de bacheloropleiding Jaar 1 2 3 Tot.
HoorInteract. WerkPracticum Onderzoek Zelfstudies colleges colleges colleges 220 80 400 300 680 240 40 400 1000 160 40 300 420 760 560 160 1100 300 420 2440
Tot. 1680 1680 1680 5040
Het Twin-programma (dubbele bachelor Natuur- en sterrenkunde en Wiskunde) kent een iets andere indeling. De totale studielast van het Twin-programma is 5985 uur. De extra uren worden voornamelijk in de onderwijsvormen hoorcollege en werkcollege en zelfstudie gegeven. De afstudeeropdracht, het bacheloronderzoek, wordt uitgevoerd binnen of onder verantwoordelijkheid van een van de onderzoeksgroepen van het departement Natuur- en sterrenkunde. Het doel van het onderzoek is tweeledig. In de eerste plaats is dit het op een redelijk zelfstandige manier onder leiding van een staflid werken aan een (deel van een) onderzoeksproject dat aansluit bij het lopende onderzoek. Een tweede belangrijk aspect van het bacheloronderzoek is dat de student opgenomen is in de onderzoeksgroep en van nabij kennismaakt met het wetenschappelijk proces. Het bijwonen van werkbesprekingen en colloquia, en de contacten met diverse onderzoekers geven een goed beeld van de activiteiten van een onderzoek verrichtende fysicus en vormen een goede voorbereiding op een masteropleiding en eventueel latere promotie. Masteropleiding Tabel 4: Globale structuur naar onderwijsvorm van de masteropleidingen (studenturen) Jaar 1 2
Hoorcolleges Werkcolleges Seminar Scriptie Zelfstudies Totaal 280 420 980 1680 280 1400 1680
Deze structuur is gebaseerd op het gemiddelde van acht uur college en twaalf uur werkcollege per week gedurende 35 weken in het eerste jaar van de masteropleiding. Masteropleiding MN Track MNT Volgens het zelfevaluatierapport is het didactisch concept erop gericht de geselecteerde en sterk gemotiveerde studenten te laten werken aan het verwerven van kennis en vaardigheden waar ze op dat moment aan toe zijn en die later voor hen nuttig kunnen zijn. De inhoud van de verplichte vakken ligt vrijwel vast, voor keuzevakken geldt dat de precieze vakinhoud wordt vastgesteld door de docent. Door het eigen onderzoek weet de docent welke kennis actueel en nodig is. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
137
De werkvorm hoorcollege met werkcollege is de vorm die in bijna alle vakken gehanteerd wordt. Tijdens de hoorcolleges geeft de docent aan welke vakinhoudelijke kennis de student zich eigen moet maken, en hoe die kennis aansluit bij (zijn) huidig fysisch onderzoek. Tijdens de werkcolleges maken de studenten zich deze kennis actief eigen. Intensief tweerichtingscontact wordt gestimuleerd tijdens de werkcolleges tussen de docent en de werkcollegeassistenten en de studenten. Ook wordt gestreefd naar intensief contact tussen de studenten onderling. Het intensieve contact tussen student en staf bevordert ook het in stand houden van de studiemotivatie. In de regel bestaat een vak uit twee uur hoorcollege per week en twee tot vier uur werkcollege. In totaal hebben studenten als zij vier vakken volgen wekelijks circa 20 contacturen. Het studentenseminarium in het tweede jaar richt zich niet alleen op het bestuderen van een bepaald theoretisch-fysisch vakgebied, maar ook op academische vaardigheden, met name literatuuronderzoek en mondelinge presentatie. Een groot deel van dit vak bestaat dan ook uit studentpresentaties over een deelaspect van het (jaarlijks wisselende) theoretisch-fysische onderwerp van het studentenseminarium. Track MNE Er is voor gekozen om in het programma de kernvaardigheden van een experimenteel fysicus als opleidingsdoelen te benadrukken. Dat vereist onderwijsvormen waarin ruimte is om die vaardigheden naar behoren te oefenen en de mate waarin zij verworven zijn te toetsen. Meestal bestaan de vakken uit interactieve hoorcolleges aangevuld met opdrachten in werkcolleges, nakijkopgaven, zelfstandig te bestuderen literatuur en mondelinge presentaties. Recente wetenschappelijke publicaties uit toptijdschriften naast standaard tekstboeken, dictaten en hand-outs vormen het lesmateriaal. Ook wordt er geëxperimenteerd met probleemgestuurd onderwijs (PGO) en het zelfstandig uitvoeren van numerieke implementaties van een probleem. Track MNM Uitgangspunt is dat de studenten bij aanvang van de masterfase een grote belangstelling hebben voor de atmosfeer, de oceaan en/of het klimaatsysteem. Het didactisch concept is erop gericht deze sterk gemotiveerde studenten te laten werken aan het verwerven van kennis en vaardigheden. De inhoud is daarbij leidend. De vormgeving van het onderwijs is er ook op gericht de motivatie te verhogen, maar dit is geen primair doel. De precieze vakinhoud wordt bepaald door een docent die actief en op hoog niveau onderzoek verricht in het vakgebied in afstemming met de overige componenten van de opleiding. De voornaamste werkvorm in bijna alle vakken in het eerste jaar is die van hoorcollege in combinatie met een werkcollege. Tijdens de hoorcolleges geeft de docent aan welke vakinhoudelijke kennis de student zich eigen moet maken. Tijdens de werkcolleges maken de studenten zich deze kennis actief eigen, door middel van het maken van opgaven. Intensief tweerichtingscontact wordt gestimuleerd tijdens de werkcolleges tussen de docent en de werkcollegeassistenten (vaak promovendi die onderzoek doen op het vakgebied van het hoorcollege) en de studenten. Ook wordt gestreefd naar intensief contact tussen de studenten onderling. Daarnaast wordt er bij een aantal vakken een project gedaan. Dit kan bestaan uit het bestuderen van een recent gepubliceerd wetenschappelijk artikel, het analyseren van de uitkomsten van een numeriek model of het analyseren van waarnemingen. In elk geval moet de student de bevindingen mondeling samenvatten. De vakken Making, Analysing and Interpreting Observations en Simulation of Ocean, Atmosphere and Climate zijn volledig projectgestuurd. Deze vakken lenen zich hiervoor, gezien het einddoel: de student is in staat een complex fysisch systeem te beschrijven in een model, het gedrag van dit model te bestuderen met de computer en hieruit fysisch relevante conclusies te 138
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
trekken. Daarnaast kunnen studenten kiezen voor veldwerk, via een project op het gebied van de atmosferische grenslaag of deelname aan een oceanografische expeditie. Dit veldwerk vindt in het algemeen plaats met partners bij het KNMI of het NIOZ. Masteropleiding MSA De precieze vakinhoud voor alle vakken wordt vastgesteld door de docent, die in alle gevallen zelf actief is als onderzoeker op het betreffende gebied. De inhoud van de kernvakken wordt verder in onderling overleg tussen de stafleden aangepast, enerzijds om doublures te voorkomen, anderzijds om voorbereidende stof voor optionele vakken, alsmede in onderzoek gebruikte technieken/methoden op een coherente wijze te geven. De theoretische inhoud wordt in hoorcolleges behandeld, en in werkcolleges eigen gemaakt. In computerpractica wordt dataverwerking praktisch onderwezen en worden wat uitgebreidere berekeningen gedaan. De aard van deze oefeningen is gebaseerd op de actuele onderzoekspraktijk, maar de moeilijkheidsgraad is aangepast en neemt toe naar de latere onderdelen van de masteropleiding. In sommige vakken krijgen de studenten opdracht een artikel te lezen en mondeling te bespreken. Al deze onderdelen bereiden voor op het afstudeeronderzoek. Voor dit onderzoek wordt in samenspraak met de begeleider(s) een literatuurstudie opgezet en het onderzoek gepland en uitgevoerd. Ook bij de mondelinge en schriftelijke rapportage begeleidt de docent de student. Incidenteel worden college-uren door postdoctorale onderzoekers gegeven. Promovendi en postdoctorale onderzoekers worden ook bij de begeleiding van afstudeeronderzoek ingezet. Dit geeft de studenten al enig inzicht in de latere beroepspraktijk (en is voor de onderzoekers een goede oefening in het geven van onderwijs). Masteropleiding MGH Deze opleiding omvat zeer uiteenlopende onderwerpen. De mogelijkheid tot het kiezen van een van de vier studiepaden komt echter tegemoet aan de specifieke gerichtheid van de student. De vorm waarin de vakken worden aangeboden (werkcolleges, meestal voor een kleine groep met veel interactie, seminaria, en enkele hoorcolleges), past uitstekend bij het karakter van het vakgebied. Oordeel De commissie heeft het materiaal bestudeerd en er met studenten en docenten over gesproken. Daaruit blijkt dat de cursusopzet voor zowel bacheloropleiding als masteropleidingen goed is. Het didactisch concept van het Utrechts onderwijsmodel is herkenbaar aanwezig, ook de geformuleerde meer specifieke didactische concepten waren herkenbaar aanwezig. De afstemming tussen vormgeving en inhoud is adequaat en er is een behoorlijke verscheidenheid in werkvormen. De inbedding van het onderzoeksgedeelte van zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen in de onderzoeksgroepen vindt de commissie een sterk punt. Alles in overweging nemend is de commissie van oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen sluiten daar over het algemeen adequaat bij aan. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
139
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De examencommissie houdt zowel procedureel als inhoudelijk toezicht op de gang van zaken rond tentamens en examens. Zij baseert zich daarbij op het Onderwijs- en Examenreglement (OER) en de vastgestelde Regels en richtlijnen van de examens. De examencommissie beslist onder meer over judicia, vrijstellingen, het opvoeren van vakken van andere universitaire instellingen in binnen- en buitenland en toelatingen. Leden van de examencommissie zijn hoogleraren en hoofddocenten van het departement, die actief betrokken zijn bij het onderwijs. In de OER is vanaf de versie 2006-2007 een gedetailleerde regeling inzake fraude of plagiaat opgenomen. Bacheloropleiding De toetsing is de verantwoordelijkheid van de docent(en) van het vak. Bij vrijwel alle vakken wordt een meervoudige toetsing toegepast. Dit bevordert dat de studenten bij de stof betrokken blijven en de leerdoelen worden gehaald. Een veelgebruikte toetsvorm is het tentamen, dat inhoudelijk aansluit bij de in het werkcollege geoefende stof. Omdat de meeste vakken semestervakken zijn is er een tentamen na het eerste blok, halverwege het semester. In het eerste studiejaar is de toetsing intensiever, vaak met tussentoetsen gedurende het vak. Veelgebruikte toetsingsvormen zijn dan inleveropgaven, en beoordelingen van geschreven werkstukken en/of presentaties. De weging van de afzonderlijke beoordelingen is door de docent beschreven in de vakomschrijving. Per vak is er een herkansingsmogelijkheid. Toegang tot de herkansing is in principe alleen voor studenten die actief aan het vak hebben deelgenomen. Bij de toepassing van deze regel zijn de docenten in de praktijk tolerant. De commissie heeft hierover geen klachten van studenten vernomen. Studenten hebben de mogelijkheid tot inzage van hun gecorrigeerde tentamens en kunnen met hun docent of werkcollegeleider informatie krijgen over de beoordeling. Bij de beoordeling van een afstudeerscriptie wordt altijd een tweede staflid betrokken. De commissieleden hebben een aantal bachelorscripties gelezen en beoordeeld. De commissie kon zich goed vinden in de beoordeling die door de begeleiders aan de scripties gegeven werd. Masteropleiding In de meeste vakken vindt toetsing plaats via schriftelijke tentamens, inleveropdrachten, projectopdrachten, papers of combinaties daarvan. De docent stelt voorafgaand aan het vak het exacte aantal toetsmomenten, hun aard en relatieve weging vast. Studenten kunnen desgewenst inzage krijgen in het gecorrigeerde werk en bij hun docent of werkcollegeleider informatie krijgen over de beoordeling daarvan. Voor vakken met probleemgestuurd onderwijs (PGO) wordt het oordeel over de kwaliteit van de prestaties van studenten voornamelijk gebaseerd op de kwaliteit van de inhoud van de verslagen en op de in de praktijk getoonde beheersing van de kernvaardigheden. De toetsing van seminars, zoals Research Seminar in Physics, kan ook plaatsvinden door middel van zogeheten ‘peer assessments’. Zowel de voordracht van een deelnemer als zijn samenvattende paper over een van de voordrachten wordt beoordeeld door de andere deelnemers. De eindbeoordeling, gemaakt op basis van deze beoordelingen, wordt vastgesteld door de verantwoordelijke docent. Het afstudeeronderzoek wordt beoordeeld door de begeleider op basis van de scriptie en voordracht(en). Ook het functioneren tijdens het onderzoek kan een rol spelen in de beoorde140
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
ling. Daarbij speelt de beheersing van de kernvaardigheden de rol van een pass/fail-criterium en komt de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek en de scriptie naar voren in de cijfermatige beoordeling. Een scriptie wordt altijd ook door een tweede staflid gelezen die betrokken is bij hetzelfde programma. Dit staflid is ook betrokken bij de beoordeling. Onderzoeken buiten het departement geschieden altijd onder eindverantwoordelijkheid van een staflid van het departement. De commissieleden hebben een aantal masterscripties gelezen en beoordeeld. De commissie kon zich goed vinden in de beoordeling die door de begeleiders aan de scripties gegeven werd. De track MNT binnen de masteropleiding MN kent bovendien het studentenseminarium, dat mede tot doel heeft de presentatievaardigheden van de studenten te verbeteren. Hier is het eindcijfer gebaseerd op de beoordeling van ingeleverde opgaven, waarin de vakinhoudelijke kennis van de student getoetst wordt, maar ook op de beoordeling van de presentatie(s) zowel door de docent als door medestudenten. Het relatieve gewicht van de deelbeoordelingen en de gedetailleerde gang van zaken met betrekking tot de beoordeling wordt door de (elk jaar wisselende) docent voor aanvang van het studentenseminarium vastgesteld. Voor de track MNM binnen de masteropleiding MN wordt in het zelfevaluatierapport aangegeven dat het eindresultaat van een cursorisch vak een gewogen combinatie van de beoordelingen is, van werkcollegeopgaven, deeltentamen, presentatie van de uitkomsten van het project en eindtentamen. De docent stelt voor aanvang van zijn vak vast welke gewichtsfactoren gehanteerd worden in dat vak. De beoordeling geschiedt door de docent zelf of door de werkcollegeassistent(en) onder supervisie van de docent. Het scriptieonderzoek wordt beoordeeld door de begeleider (van de onderzoeksinstellingen IMAU, KNMI, NIOZ of elders), in overleg met een tweede beoordelaar. De tweede beoordelaar is altijd een staflid van het IMAU (Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek). De beoordeling gebeurt voornamelijk op grond van de kwaliteit van de scriptie en het afstudeercolloquium. De mate van zelfstandigheid waarmee de student het onderzoek uitgevoerd heeft, speelt een rol in de eindbeoordeling. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens en de uitwerking daarvan en ze heeft een selectie van de bachelor- en masterscripties (en deels ook nog doctoraalscripties) gelezen en beoordeeld. Tijdens het bezoek zijn er gesprekken gevoerd met studenten, docenten en examencommissie. De commissie is van oordeel dat voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen de toetsing in de vorm van tentamens, opdrachten en scripties over het algemeen helder en adequaat is. Van studenten zijn geen klachten vernomen. De examencommissie functioneert naar behoren, maar uit de diverse gesprekken en documenten bleek dat de examencommissie af en toe wel wat streng en weinig flexibel is in het erkennen en overnemen van studiepunten die elders behaald zijn. De commissie beveelt aan hier toch wat flexibel mee om te gaan. De commissie vindt het zeer positief dat de examencommissie naast procedureel ook inhoudelijk toezicht houdt op de tentamens en examens. De commissie beveelt aan dat de tweede lezer/beoordelaar van een scriptie in de master uit een andere groep komt. Dat is nu vaak nog niet het geval. De commissie is van oordeel dat in het algemeen adequaat wordt getoetst of studenten de leerdoelen van het programma hebben gerealiseerd. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
141
Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen luidt het voldoende.
3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Het personeel, dat wordt ingezet voor deze bacheloropleiding en masteropleidingen, behoort voor het overgrote deel tot het departement Natuur- en sterrenkunde van de Faculteit Bètawetenschappen. In het algemeen geldt voor de docenten dat zij actief zijn in het actuele onderzoek. Het niveau van het onderzoek in het departement werd in de laatste onderzoeksvisitatie beschreven als “outstanding” en “of large international reputation”. Omdat natuurkunde en sterrenkunde sterk internationaal gerichte disciplines zijn, betekent dat ook dat de docenten een krachtig internationaal netwerk hebben. Deze contacten zijn vruchtbaar voor de onderwijsactiviteiten en zorgen er mede voor dat het niveau van zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen afgestemd wordt op wat voor dit soort opleidingen aan buitenlandse universiteiten van niveau gebruikelijk is. Het wetenschappelijk personeel heeft een gedeelde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Het onderwijsdeel valt binnen het Julius Instituut. Het onderzoeksdeel valt binnen de onderzoeksgroep waar hun researchactiviteiten liggen. Voor de verdeling van de onderwijslast binnen het departement valt in principe iedereen in een pool, van waaruit eenieder een onderwijstaak krijgt toegedeeld. Bij deze toedeling geldt in de eerste plaats de koppeling tussen specifieke onderzoeksactiviteiten en de daarmee nauw samenhangende onderwijsonderdelen. Daarnaast wordt voor de meer algemene onderdelen (basiscolleges, practica, et cetera) in overleg met de medewerker een toewijzing van een taak gedaan. Docenten die betrokken zijn bij de masteropleidingen hebben vrijwel altijd ook een taak in het bacheloronderwijs. Promovendi worden geacht 10% van hun tijd aan het geven van onderwijs te besteden. Het departement maakt veel gebruik van studentassistenten. Formeel wordt de toewijzing van onderwijstaken en het inhuren van studentassistenten verricht door de onderwijsdirecteur van het departement. Bij de masteropleiding MSA verzorgt ieder staflid van het Sterrenkundig Instituut een of twee mastervakken. Sommige vakken worden gegeven door actieve onderzoekers van het SRON (Stichting Ruimte-Onderzoek Nederland, Utrecht) of door docenten van de natuurkundeopleidingen. Bij optionele vakken worden ook vakken van masteropleidingen elders uit de 142
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Faculteit Bètawetenschappen, en van zusterinstituten binnen NOVA (Nederlandse Onderzoekschool Voor Astronomie), op individuele basis geaccepteerd. Het niveau hiervan wordt getoetst door de onderwijsbegeleider. Veel stafleden van het Sterrenkundig Instituut verzorgen ook bacheloronderwijs. Bij de masteropleiding MGM worden alle vakken gegeven door leden van de vaste staf van het IGG (Instituut voor Geschiedenis en Grondslagen van de Natuurwetenschappen) en de andere betrokken instituten. Daarnaast zijn stafleden van het IGG betrokken bij het onderwijs in de bacheloropleidingen van Natuur- en sterrenkunde, van Biologie, van het University College Utrecht en voorts bij de opleiding van het departement Rural History van Wageningen Universiteit. Oordeel Er is een goede inbedding van de staf in het onderzoek en vrijwel alle stafleden zijn gepromoveerd (zie ook tabel 5 bij F13). De commissie is daardoor van oordeel dat het onderwijs verzorgd wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied. De relatie tussen onderwijs en onderzoek is gegarandeerd doordat afstudeeronderzoek in zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen in onderzoeksgroepen wordt gedaan. Hoogleraren worden in voldoende mate ingezet in het onderwijs. De commissie heeft kunnen constateren dat de staf voornamelijk bestaat uit docenten die een groot deel van hun tijd besteden aan het doen van wetenschappelijk onderzoek van erkende en van (zeer) goed beoordeelde kwaliteit. De commissie is van oordeel dat goed voldaan wordt aan de eisen die daar op wo-niveau aan gesteld mogen worden. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Bacheloropleiding In een bijlage bij het zelfevaluatierapport is een overzichtstabel opgenomen van het vaste wetenschappelijk personeel van het departement met daarin aangegeven in welke opleiding of programma hun onderwijstaak wordt uitgevoerd en in welke omvang. In tabel 5 wordt, naast de totale personele omvang van het departement en de behaalde onderwijskwalificaties, de onderwijsinzet voor de bacheloropleiding weergegeven. Daarbij wordt aangegeven hoeveel personen de Basiskwalificatie onderwijs (BKO) en de Seniorkwalificatie onderwijs (SKO) hebben behaald.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
143
Tabel 5: Totaal personeeldepartement en de onderwijsbijdrage aan de bacheloropleiding* Gehele departement (personen) Gehele Onderwijs in departement (fte) bacheloropl. (fte) Categorie Hoogleraar Uhd Ud Aio/oio St.asst. Ext.** Totaal
M V Totaal Geprom. BKO SKO 32 3 35 100% 30 27 18 24 78 152
1 7 22
19 31 100
100% 94% 0%
18 26 0
185
V Totaal 3,0 30,8
M 1,7
V 0,2
Totaal 1,9
17,6 1,0 18,6 20,3 5,7 26,0 78,0 22,0 100,0 4,8 46 180,2
2,2 2,0
0,1 0,7
2,3 2,7 2,5 3,4 3,0 15,9
12 7 0
33
M 27,8
74
* Peildatum aanstelling 1 december 2005; periode onderwijsinzet academisch jaar 2005-2006 Weergegeven is het wetenschappelijk en ander onderwijsgevend personeel ** Schatting van de externe bijdrage (voornamelijk Wiskunde) aan het bacheloronderwijs
In het zelfevaluatierapport wordt berekend dat een bachelordiploma een onderwijsinspanning circa 0,26 fte vergt. Bij een totaal van voor de bacheloropleiding ingeschreven aantal studenten van 259 in het jaar 2005-2006 resulteert dat in een onderwijsinzet van 1 fte per 16,3 student. Wanneer men de 52 tweede inschrijvingen meetelt, is dat 1 fte per 19,5 student. Masteropleiding algemeen In tabel 6 wordt de personele inzet vanuit het departement voor de verschillende masteropleidingen weergegeven. Deze tabel is deels identiek aan de overeenkomstige tabel 5 hierboven. De fte onderwijs in de laatste kolommen betreffen nu echter de gezamenlijke masteropleidingen. De inspanning is berekend inclusief onderwijsinspanning voor de afbouwende doctoraalopleidingen, maar exclusief de begeleiding van het afstudeeronderzoek. Tabel 6: Totaal personeel departement en de onderwijsbijdrage aan de masteropleidingen* Gehele departement (personen) Gehele Onderwijs in departement (fte) masteropl. (fte) Categorie Hoogleraar Uhd Ud Aio/oio St.asst. Totaal
M V Totaal Geprom. BKO SKO M V Totaal M 32 3 35 100% 30 27 27,8 3,0 30,8 18 24 78
1 7 22
19 31 100
100% 94% 0%
18 26 0
12 7 0
152
33
185
74
46
17,6 1,0 18,6 20,3 5,7 26,0 78,0 22,0 100,0 4,8 180,2
V 4,7
0,7
2,7 5,1
0,2 0,8
Totaal 5,4 2,9 5,9 2,8
16,9
* Peildatum aanstelling 1 december 2005; periode onderwijsinzet academisch jaar 2005-2006; Weergegeven is het wetenschappelijk en ander onderwijsgevend personeel
In tabel 7 wordt de staf-studentratio voor de afgelopen drie jaar gespecificeerd. Door het overlappen met de lopende doctoraalopleiding is gekozen voor een enkele combinatietabel voor alle onderwijsinspanning en uitgereikte diploma’s.
144
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Tabel 7: Staf-studentratio Jaar 2005-2006 2004-2005 2003-2004
Fte ond.w. Ingeschr. studenten 32,8 30,0 36,4
524 509 473
Aantal diploma’s Doct. Bachelor 39 46 54 7 49 4
Stud./fte Master 17 16 5
16,0 17,0 13,0
Doct. + mast. dipl./fte 1,7 2,3 1,5
Het onderwijs in de track MNT in de masteropleiding MN wordt vrijwel geheel verzorgd vanuit het Instituut voor Theoretische Fsica (ITF). De omvang van de staf daarvan maakt dat mogelijk. De begeleiding van scriptieonderzoek gebeurt altijd onder de verantwoordelijkheid van een ITF-staflid. Meestal is een ITF-staflid de directe begeleider, soms is een externe onderzoeker de directe begeleider, met een ITF-staflid als tweede begeleider, die ook de kwaliteit van het eindonderzoek bewaakt. Ook voor de begeleiding van scriptieonderzoek is voldoende menskracht beschikbaar: jaarlijks twee à drie studenten per ITF-staflid. De onderwijsbelasting voor de track MNM in de masteropleiding MN voor de IMAU-staf is jaarlijks zes verplichte vakken (Dynamical Meteorology; Dynamical Oceanography; Turbulence, Mixing and Boundary Layers; Aerosols, Clouds and Radiation, Simulation of Ocean, Atmosphere and Climate; Making, Analyzing and Interpreting Observations), ten minste zes keuzevakken en de begeleiding van het afstudeeronderzoek. De IMAU-stafleden gegeven ook zeven vakken (van 7,5 EC ieder) in het bachelorcurriculum. Dit onderwijs en het eerder vermelde bacheloronderwijs worden verdeeld over veertien voltijds stafleden van het IMAU. Ook voor de begeleiding van het afstudeeronderzoek in de masterfase is voldoende menskracht beschikbaar: een à twee studenten per IMAU-staflid. De IMAU-stafleden begeleiden ongeveer vijf tot tien bachelorafstudeerprojecten per jaar Masteropleiding MSA Door de geringe omvang van de staf van het Sterrenkundig Instituut in de afgelopen jaren werd het geven van onderwijs een relatief zware belasting en stond de breedte van de opleiding onder druk. Met de recente aanstelling van drie nieuwe onderzoekers is dit vermoedelijk opgelost en kan met name de breedte van de opleiding (het aantal optionele vakken) de gewenste omvang bereiken. Oordeel De commissie heeft kunnen concluderen dat op het moment van het bezoek de inzet van de staf voor alle opleidingen goed is. Er zijn geen knelpunten en ook studenten zijn tevreden. Gezien de in het zelfevaluatierapport gegeven beschrijving van de omvang van de staf en de relatief gunstige staf-studentratio is de commissie van oordeel dat met de huidige omvang van de staf zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen goed te verzorgen zijn. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
145
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Volgens het zelfevaluatierapport wordt de onderwijskundige en organisatorische deskundigheid van het personeel gegarandeerd door de zogenaamde FLOW-regeling van de Universiteit Utrecht. In deze FLOW-regeling (Functies, Loopbanen en Waardering) wordt de structuur van wetenschappelijke functies beschreven en wordt per functiecategorie aangegeven over welke kwalificaties medewerkers moeten beschikken. Voor onderwijs bestaan een Basiskwalificatie (BKO, vereist voor functies op ud-niveau en hoger) en een Seniorkwalificatie (SKO, vereist voor functies op uhd-niveau en hoger). Kort samengevat gaat de BKO over het geven van reeds ontwikkeld onderwijs en de SKO ook over het zelf ontwikkelen van onderwijs en het leiding geven aan BKO-docenten. Van een seniordocent wordt ook verwacht dat deze meewerkt aan invulling en opzet van het curriculum. Een toetsingscommissie stelt vast of een docent qua opleiding en ervaring voldoet aan de kwalificatie-eisen voor de functie. Zonodig kan de commissie een scholingstraject vaststellen. Voor het behalen van de kwalificaties dienen de docenten bij de onderwijsdirecteur hun onderwijsdossier in, dat een overzicht van het gegeven onderwijs, waarderingen en evaluaties daarvan, en een reflectie op het gegeven onderwijs bevat. Deze waardering en evaluaties kunnen volgen uit verslagen van collegeresponsgroepen of ander commentaar van collega’s of studenten. De directeur van het Julius Instituut, die ook de toetsingscommissie voor deze kwalificaties voorzit, wint vertrouwelijke informatie over het onderwijs van betrokkene in. Een ander vast lid van deze toetsingscommissie is de voorzitter van de opleidingscommissie. De toekenning van BKO’s en SKO’s wordt uiteindelijk vastgesteld door de vakdecaan. Bij de aanstelling en de functioneringsgesprekken worden, wanneer nodig, afspraken gemaakt over het behalen van de kwalificaties. De Universiteit Utrecht biedt in het Center of Excellence in University Teaching (CEUT) docenten en docent/onderzoekers de mogelijkheid zich verder te professionaliseren op het gebied van curriculumontwikkeling en onderwijsinnovatie. Inmiddels hebben zes docenten van het departement de leergang onderwijskundig leiderschap voltooid. De leergang bestaat uit meerdaagse thematische bijeenkomsten, een individueel project en een of twee studiereizen. In het zelfevaluatierapport staat bij de beschrijving van de track MNM (binnen de reguliere masteropleiding MN) dat de stafleden die het onderwijs verzorgen evenwichtig verdeeld zijn over de diverse gebieden (de meteorologie, de fysische oceanografie en de atmosferische chemie) en het hele veld goed afdekken. Bij de overige opleidingen staat hierover niets opgenomen. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen voldoende breed zijn. Het inhoudelijk en onderwijskundig niveau van de docenten is over het algemeen van voldoende niveau. De commissie vindt het positief dat er gerichte en systematische aandacht is voor onderwijskwalificaties en scholing. Tijdens de gesprekken met staf en studenten zijn geen problemen naar voren gekomen. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de kwaliteit van de docenten zowel inhoudelijk als wat betreft onderwijskundige kwaliteiten voldoet aan de eisen.
146
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen luidt het voldoende.
3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Het overgrote deel van de onderwijsactiviteiten voor de besproken opleidingen vindt plaats binnen het gebouwencomplex aan het Princetonplein. Hiertoe behoren het Buys Ballotlaboratorium, het Ornsteinlaboratorium, het R.J. Van der Graaff-laboratorium en het Minnaertgebouw. Het Minnaertgebouw heeft primair een onderwijsfunctie en is grotendeels gevuld met onderwijsruimten: twee collegezalen, zestien moderne multi-inzetbare practicumzalen, en diverse kleinere ruimten geschikt voor werkcolleges, seminaria, et cetera. Ook zijn er computerplaatsen voor studenten en is er gelegenheid om in kleine groepjes samen te werken. Voor grotere colleges heeft het departement de beschikking over een collegezaal in het aangrenzende gebouw voor aardwetenschappen. Hoewel de activiteiten in de andere gebouwen primair op onderzoek zijn gericht, bevinden zich ook daar diverse onderwijsruimten. Veel van de researchruimten spelen een belangrijke rol bij de onderzoeksgerelateerde programmaonderdelen voornamelijk in de masteropleidingen. Voor technische ondersteuning van vooral de practica is in het Minnaertgebouw een kleine elektronisch-mechanische werkplaats beschikbaar. Ook kan gebruikgemaakt worden van de grote mechanisch/elektronische werkplaats van de instrumentele groep Fysica in het Caroline Bleeker-gebouw. De fusie van de vroegere bètafaculteiten tot één faculteit Bètawetenschappen zal de komende jaren een ingrijpende herstructurering van de ruimtelijke voorzieningen tot gevolg hebben. Volgens de huidige plannen zal er een ruimtelijke concentratie van bacheloronderwijsvoorzieningen plaats gaan vinden. De natuurkundepractica in het bacheloronderwijs zijn voorzien van moderne geavanceerde meetopstellingen, die veelal met behulp van een pc worden aangestuurd en uitgelezen. Met dit doel is binnen het departement zelfs een speciale universele meetinterface (Julia) ontwikkeld die het noodzakelijke contact tussen pc en meetopstelling verzorgt. In de masteropleidingen maken studenten mede gebruik van de researchopstellingen van het departement. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
147
Door het hele complex heen zijn circa 130 computerplaatsen geheel of gedeeltelijk bestemd voor studenten. Daarvan is een gedeelte bestemd voor masterstudenten binnen de researchgroepen en een gedeelte in gebruik voor vakken. Er zijn over het algemeen circa 60 computerplaatsen vrij beschikbaar (bijvoorbeeld voor het gebruik van de digitale leeromgeving Blackboard). De commissie heeft een rondleiding gehad langs de faciliteiten inclusief de bibliotheek en met studenten gesproken over het gebruik ervan. Uit de gesprekken met de studenten bleek dat zij tevreden zijn met de voorzieningen. Oordeel Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de Universiteit Utrecht zijn de voorzieningen bekeken. De commissie is van oordeel dat over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimten en ruimten voor studenten om alleen of in groepjes te werken aanwezig zijn. Ook de bibliotheek is adequaat ingericht en voldoet aan de eisen. Tijdens de gesprekken en de rondleiding zijn geen tekortkomingen geconstateerd. Wel werd in de gesprekken duidelijk dat het niet altijd mogelijk is om alle masterstudenten vanaf het begin van de masterfase een eigen ruimte te geven in de onderzoeksgroep. Vanaf het tweede masterjaar blijkt er over het algemeen voldoende ruimte te zijn voor masterstudenten. Bij de rondleiding heeft de commissie geconstateerd dat er in verband met veiligheidsvoorschriften bij experimentele fysica voor studenten weinig mogelijkheden zijn om researchopstellingen waarbij lasers gebruikt worden te bezoeken. Bij andere universiteiten waren dergelijke restricties in veel mindere mate aanwezig; er zou nog eens goed naar de voorschriften dienaangaande gekeken moeten worden. De commissie is van oordeel dat huisvesting, bibliotheek en overige materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Bacheloropleiding Voor de studiebegeleiding is er een studiementor aangesteld. In het eerste studiejaar bestaat er daarnaast een tutorsysteem. Elke student krijgt bij binnenkomst een tutor aangewezen. De tutor is een docent van de opleiding en heeft maximaal acht tot tien studenten onder zijn/haar hoede. De tutor spreekt individueel en soms in groepsverband met de studenten. Aan de orde komen de studievoortgang, de overgang vwo-universiteit, studiepaden en perspectief van de studie. Vrijwel alle tutoren zijn ook actief als onderzoeker, waardoor de student al in een vroeg stadium zicht krijgt op het wetenschappelijk onderzoek. De tutoren worden begeleid door de studiementor. De 148
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
mentor zorgt vanuit haar specifieke deskundigheid voor onderlinge afstemming, regelt dat relevante studie-informatie tijdig bij de tutoren aanwezig is en treedt op als vangnet voor die studenten voor wie doorverwijzing mogelijk noodzakelijk is. Het tutoraat stopt na het eerste studiejaar en wordt in het tweede en derde jaar geheel overgenomen door de mentor. De mentor, die ook docent in het bacheloronderwijs is, roept vanaf het eerste jaar de studenten op om afspraken te maken over de planning van de studie. Ingeval van handicap, ziekte, psychische problemen of andere bijzondere omstandigheden kan de mentor een student tijdelijk of blijvend intensief begeleiden. Tweemaal in het eerste jaar wordt de student geadviseerd over de voortgang van de studie. De adviezen worden gegeven door een commissie bestaande uit docenten uit het eerste jaar en de studiementor (secretaris), en wordt voorgezeten door een hoogleraar die actief is in het bacheloronderwijs. Het eerste advies, half januari, is voornamelijk gebaseerd op de behaalde resultaten in de eerste maanden; in twijfelgevallen wordt overlegd met de tutor. Hoewel het aantal cijfers beperkt is, blijkt dit advies in de praktijk een grote voorspellende waarde te hebben. Bij het behalen van minder dan de helft van het mogelijk te halen aantal studiepunten wordt de student aangeraden de studie te staken. Een tweede advies vindt plaats in juli aan het eind van het eerste studiejaar. Ook dit advies is gebaseerd op de door de student behaalde resultaten aangevuld met de door mentor en tutoren aangegeven informatie. Er worden drie soorten adviezen uitgebracht. Een positief advies wordt in de regel gegeven wanneer meer dan 80% van het aantal studiepunten behaald is, een neutraal maar waarschuwend advies tussen de 50 en 80% en een negatief advies bij minder dan 50% van de te behalen punten. De opleiding kent op dit moment geen bindend studieadvies, maar zal dit conform het besluit van de Universiteit Utrecht in 2008 invoeren. In juni 2005 heeft de opleiding de effectiviteit van de adviezen geanalyseerd. Met name is gekeken naar de correlatie van de adviezen en de resultaten in het vervolg van de studie. Het blijkt dat studenten met hoge scores in het latere deel van de studie nooit een negatief advies hebben ontvangen. Omgekeerd heeft wel een substantieel deel (43%) van de slechte presteerders (= laagste kwartiel behaald aantal studiepunten binnen hun jaarklas) een positief advies ontvangen. De negatieve adviezen hebben dus aanzienlijke voorspellende waarde, terwijl de positieve adviezen een beperktere indicatie geven. Naast de persoonlijke begeleiding en advisering organiseert de opleiding aan het begin van het eerste jaar een uitgebreide introductie. Hierbij maken de nieuwe studenten kennis met de faculteit, hun tutor en docenten, de wijze van studeren en mogelijke activiteiten die in het verlengde van de studie liggen. Verder worden voor elk semester per studiejaar voorlichtingsbijeenkomsten gehouden over de in dat semester te volgen keuzevakken. Docenten geven hier een korte presentatie van hun vak, de inhoud, de werkvormen en de inspanningsverplichting en de plaats van het vak in het curriculum. Masteropleiding MN In de track MNT wordt in de studiebegeleiding speciale aandacht geschonken aan internationale studenten. Aankomende internationale studenten wordt sterk aangeraden voorafgaand aan de masteropleiding de Utrecht Summerschool in Theoretical Physics te volgen. Hierdoor wennen studenten voor aanvang van de masteropleiding al enigszins aan hun nieuwe woon- en studieomgeving. Het onderwijs in deze summerschool wordt gegeven door docenten uit de masteropleiding, vaak in een werkvorm (hoor- en werkcolleges) die voor sommige studenten nieuw is. Daarnaast geeft dit de staf en de studenten de gelegenheid mogelijke deficiënties in de vooropleiding in een vroeg stadium te identificeren en een begin te maken met het wegwerken daarvan. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
149
De vakinhoudelijke begeleiding wordt gegeven door de studieadviseur, een staflid van het ITF. Dit behelst begeleiding bij het kiezen van keuzevakken en in het tweede jaar de ‘matching’ tussen studenten en scriptiebegeleiders. De studieadviseur signaleert ook mogelijke studievertraging, en roept op grond daarvan studenten op tot een gesprek. De studieadviseur besteedt in het eerste jaar extra aandacht aan de internationale studenten, zowel met betrekking tot de fysica als tot sociale aspecten. In de track MNE is er voor beide opleidingen (vanuit Natuurkunde en vanuit Scheikunde) een gezamenlijke studieadviseur. Daarnaast treden de programmaleiders op als studiebegeleiders Deze houden een- tot tweemaal per jaar een individueel gesprek met elk van de studenten. In het onderzoeksjaar is de afstudeerdocent de belangrijkste studiebegeleider. Indien gewenst, bijvoorbeeld bij een buitenlandse student, wordt een individuele tutor toegewezen, bij voorkeur de afstudeerdocent. In de track MNM wordt net als in de track MNT de vakinhoudelijke begeleiding gegeven door de studieadviseur. De studiebegeleider heeft tevens de rol van moderator in geval van conflicten tussen docent en student. In de studiebegeleiding wordt voorts speciale aandacht geschonken aan de studenten die geen voorkennis hebben in de geofysische stromingsleer. Deze studenten wordt aangeraden om de vakken Hydrodynamica en turbulentie en Geofysische stromingsleer uit de bacheloropleiding te volgen. Op dit moment wordt deze studenten ook sterk aangeraden voorafgaand aan de masteropleiding de Utrecht Summerschool in Physics of the Climate System te volgen. Dit geeft deze studenten de gelegenheid mogelijke deficiënties in de vooropleiding in een vroeg stadium te identificeren. Masteropleiding MSA De vakinhoudelijke begeleiding wordt gegeven door de studieadviseur. Dit behelst begeleiding bij het kiezen van keuzevakken en in het tweede jaar de koppeling tussen studenten en scriptiebegeleiders. De studieadviseur signaleert ook mogelijke studievertraging, roept vertraagde studenten op voor een gesprek en probeert te helpen problemen op te lossen. De studiebegeleider heeft tevens de rol van moderator in geval van conflicten tussen docent en student. De studieadviseur stelt tevens een studieprogramma samen voor studenten die vereiste voorkennis missen, om ze in staat te stellen deze in te halen Masteropleiding MGH (HPS) De studiebegeleiding vindt plaats door de tutor, de studieadviseur en bij de masterscriptie de individuele begeleider. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat er in de bacheloropleiding sprake is van intensieve studiebegeleiding en goede informatievoorziening. De studievoortgang wordt intensief gevolgd en er is gerichte voorlichting over keuzevakken. De studiebegeleiding verloopt zeer gestructureerd en de studenten zijn zeer tevreden over deze begeleiding. De mentor is goed op de hoogte van de studievoortgang en het algemene wel en wee van de studenten. In de masterfase is het beeld wat meer divers. Binnen de masteropleiding Natuur- en sterrenkunde zag de commissie de grootste verschillen tussen de verschillende tracks. De studieadvisering van de track MNT (theoretische natuurkunde) vond de commissie goed, met een duidelijke structuur en een enthousiaste studieadviseur. De studieadvisering van de track MNM daarentegen is naar het oordeel van de commissie eigenlijk onvoldoende. Uit de gesprekken bleek dat de studieadvisering daar in de praktijk te rommelig en te weinig gestructureerd is. De andere track (MNE) en de overige masteropleidingen (MSE en MGM) ontlopen elkaar niet veel. De commissie is voor deze laatstgenoemde opleidingen/track van oordeel dat deze 150
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
over het algemeen voldoende is. In de praktijk lijken de studenten daar (informeel) meer begeleiding te krijgen dan formeel geregeld is. De commissie is van oordeel dat over het algemeen in de masterfase de communicatie wat beter en meer gestructureerd, de studiebegeleiding wat strakker en studieadviseurs soms wat proactiever zouden kunnen zijn. De commissie heft kunnen constateren dat de studievoortgangsregistratie over het algemeen adequaat geregeld is. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat er in de bacheloropleiding sprake is van goede studiebegeleiding, studievoortgangsregistratie en voorlichting aan studenten. Voor de masteropleidingen is het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen luidt het voldoende.
3.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Bacheloropleiding De onderwijsdirecteur is primair verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg. Hij wordt hierbij geadviseerd door de opleidingscommissie. Deze commissie bestaat uit vier docenten en vier studenten van de opleiding. Evaluatie vindt plaats op verschillende niveaus in de opleiding. De opleiding kent een uitgebreid en goed functionerend systeem van vakevaluatie waarbij gebruikgemaakt wordt van enquêtes en van collegeresponsgroepen (CRG’s). De enquêtes zijn digitaal en worden afgenomen aan het einde van alle vakken waaraan meer dan circa vijftien studenten deelnemen. De vragen kunnen door de docent aangepast worden aan de vorm van het onderwijs. De resultaten van deze evaluaties zijn, voor zover het geen persoonlijke opmerkingen betreft, openbaar. Als streefdoel geldt dat de numerieke waardering, gemiddeld over de verschillende beoordelingsaspecten, ten minste 3,8 op een schaal van 5 is. De collegeresponsgroepen bestaan uit circa tien studenten van een bepaald studiejaar. Zij evalueren het onderwijs gedurende alle vakken van dat studiejaar en nemen bij eventuele problemen direct contact op met de betrokken docent. De organisatie van de CRG’s is in handen van QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
151
evaluatiemanagers(E-man). Dit zijn ouderejaarsstudenten aangesteld als studentassistent. Zij organiseren de bijeenkomsten, bespreken de evaluatie met de studenten en rapporteren tussentijds aan de onderwijsdirecteur. Na afloop van het vak is er een eindgesprek tussen de CRG en de docent, waarbij ook de digitale enquête betrokken wordt. Het eindgesprek wordt geleid door een staflid (moderator) die ook het eindverslag opstelt. Deze rapportages gaan naar de onderwijsdirecteur, die daarop zonodig met een docent overlegt of maatregelen neemt. Elk halfjaar stelt de onderwijsdirecteur een verslag op van de in het afgelopen semester gehouden vakevaluaties en resultaten van aanpak van daarbij naar voren gekomen problemen en stuurt dit naar de opleidingscommissie (OC). De OC kan de onderwijsdirecteur adviseren verdere stappen te ondernemen. De evaluatiemanagers organiseren jaarlijks een bijeenkomst voor de studenten waarin per jaar het programma en de onderlinge afstemming van de vakken besproken worden. Ook vinden onder leiding van de onderwijsdirecteur jaarlijks docentbijeenkomsten plaats, waarbij docenten verslag doen van het door hen gegeven onderwijs en ervaringen uitwisselen. De opleidingscommissie heeft een belangrijke taak in de advisering en het waken over de kwaliteit van de opleiding. Voorbeelden van recente activiteiten zijn een onderzoek naar de effectiviteit van de eerstejaarsadvisering, een onderzoek naar de samenstelling van tentamens en advisering over het tutoraat. Een belangrijke rol in de kwaliteitszorg wordt vervuld door het Studenten Overleg Natuur- en Sterrenkunde (SONS) dat maandelijks met de opleidingsdirecteur overlegt over de lopende gang van zaken in de opleiding. Masteropleiding MN De bewaking van de kwaliteit van de masteropleidingen is in Utrecht toebedeeld aan de graduate schools. Dit resulteert in de loop van het academische jaar 2006-2007 in de formulering van een concept kwaliteitsplan dat besproken wordt met alle aangesloten masteropleidingen en de opleidingscommissie van de Graduate School. Speciaal voor de track MNT is een evaluatiemanager (E-man) aangesteld. Dit is een van de masterstudenten in de theoretische natuurkunde. De E-man coördineert de evaluatie van de verplichte vakken en sommige drukbezochte keuzevakken. De E-man vormt een collegeresponsgroep (CRG) voor feedback naar de docent terwijl het vak loopt. Na afloop van het vak organiseert en coördineert de E-man een afsluitend gesprek tussen de docent en de studenten, en doet daarvan verslag naar de onderwijsdirecteur. Ook worden de studenten van de verplichte vakken regelmatig geënquêteerd, evenals de studenten van bepaalde keuzevakken, bijvoorbeeld drukbezochte of nieuwe keuzevakken, of keuzevakken die sterk aangepast zijn of een docentenwisseling ondergaan hebben. De onderwijsdirecteur maakt een kort verslag van de enquêteresultaten en stuurt dat verslag naar de programmaleider van de mastertrack, die eventueel maatregelen kan nemen, en naar de opleidingscommissie, die een controlerende rol vervult in het kwaliteitsbewakingproces. Periodiek verzorgt de E-man ook de evaluatie van het gehele programma. Voor de track MNE wordt in de loop van 2006 een programma-evaluatiecommissie ingesteld bestaande uit studenten en docenten. Deze programma-evaluatiecommissie bestaat uit studenten en een of twee aio’s. Zij wordt bijeengeroepen door de evaluatiemanager voor de masteropleidingen Experimental Physics en Chemistry and Physics. Dit is een student die hiervoor is aangesteld. Deze commissie komt, onder voorzitterschap van een moderator, meerdere malen per jaar bijeen om lopende en afgeronde vakken te evalueren en kwaliteitsvragen rond afstuderen en afstudeerbegeleiding te bespreken. De evaluatiemanager maakt in overleg met de moderator hiervan een schriftelijk verslag dat toegezonden wordt aan de programmaleider, de onderwijsdirecteur van het departement en de secretaris van de graduate school. Tot op heden hebben nog 152
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
geen vakevaluaties van deze relatief nieuwe masteropleidingen plaatsgevonden. Wel zijn er een aantal bijeenkomsten met de masterstudenten georganiseerd, onder moderatie door de coördinator van de masteropleidingen, waarop de ervaringen uit de verschillende vakken ter sprake konden komen. De opmerkingen van studenten betreffende colleges, gebruikte studiematerialen en dergelijke zijn gecommuniceerd naar de programmaleiders van de betreffende opleidingen. Twee à drie weken na de bijeenkomsten is aan de deelnemende studenten doorgegeven welke acties er op basis van hun opmerkingen ondernomen zijn. De respons van de studenten in deze bijeenkomsten was overwegend zeer positief, met een enkele kritische kanttekening over het gebruik van Nederlandstalig onderwijsmateriaal in Engelstalige colleges. In de track MNM gebeurt de evaluatie van het onderwijsprogramma tijdens de halfjaarlijkse IMAU-onderwijsvergaderingen waar alle stafleden van het instituut aanwezig zijn. Masteropleiding MSA Evaluatie van het onderwijsprogramma gebeurt tijdens regelmatige stafvergaderingen en in gesprekken met studenten tijdens en na de colleges zelf. Ook voor deze opleiding zal vanaf dit studiejaar een E-man worden aangesteld. Masteropleiding MGH De resultaten van de studenten worden beoordeeld door de opleidingscommissie, die ook jaarlijks de vakken evalueert. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding periodiek geëvalueerd wordt op verschillende niveaus en door verschillende groepen betrokkenen (vooral studenten en docenten). Daarnaast zijn er streefcijfers geformuleerd voor evaluatieresultaten. Het systeem ziet er op papier goed uit en blijkt in de praktijk ook goed te werken. De commissie beoordeelt dit onderdeel voor de bacheloropleiding met ‘goed’. Wat betreft de masteropleidingen is het beeld meer divers. In alle opleidingen is sprake van evaluaties en de meeste opleidingen/tracks hebben evaluatiemanagers of zijn van plan die aan te stellen. De commissie beoordeelt dit onderdeel voor de masteropleidingen als voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Bacheloropleiding De evaluatie van de vakken en van het programma leidt voortdurend tot bijsturing en aanpassing. Enkele recente voorbeelden: de opleidingscommissie (OC) heeft om de aansluiting met het vwo-onderwijs te verbeteren een curriculumcommissie ingesteld, die in het studiejaar (2006-2007) met voorstellen komt. Op advies van de OC is de opleiding overgegaan QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
153
op elektronische evaluaties van de vakken. De (korte) praktijk laat zien dat de enquêtes nu beter aangepast kunnen worden aan de onderwijsvorm en dat er door de studenten veel meer gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheid om te antwoorden op de open vragen. Naar aanleiding van de evaluaties van Topics in Mathematical Physics en Hilbertruimten is besloten de inhoud van het laatste vak aan te passen, waardoor de onderwerpen beter gerelateerd worden aan de natuurkunde en de aansluiting tussen beide vakken wordt verbeterd. Masteropleiding In de track MNT worden onder andere op grond van studentevaluaties, overleg onder de docenten en evaluatieverslagen van de E-man regelmatig maatregelingen tot verbeteringen genomen. Enkele voorbeelden van concrete maatregelen zijn de volgende: •
•
•
De E-man signaleerde dat de vakken Cosmology en General Relativity, die in 2004-2005 in hetzelfde semester gegeven werden, inhoudelijk deels overlapten. De ondernomen actie is dat in volgende jaren het vak General Relativity in het eerste en Cosmology in het tweede semester geroosterd wordt, zodat het laatste vak kan voortbouwen op het eerste. De E-man signaleerde dat de studenten het verplicht bijwonen van een aantal ITF colloquia niet erg nuttig vinden, omdat ze weinig snappen van de voordrachten. De ondernomen actie is dat per september 2005 een van de stafleden van het ITF een voorbespreking verzorgt voorafgaande aan het ITF-colloquium. De E-man signaleerde dat veel studenten, met name de niet-Twin-studenten grote moeite hebben met de wiskunde-mastervakken, waarvan ze er verplicht een moeten volgen. De ondernomen actie is dat jaarlijks een informatieve bijeenkomst georganiseerd wordt waarin een overzicht gegeven wordt van de geschikte wiskundevakken en per vak de verwachte voorkennis.
Daarnaast zijn veel andere maatregelen ter verbetering van het onderwijs genomen. Bijvoorbeeld als reactie op studentevaluaties of overleg onder de docenten. In de track MNE worden op korte termijn een eventueel overlappen in de stof van de verschillende colleges bekeken. Gezocht zal worden naar een betere balans in basiskennis en specifieke kennis waarmee efficiëntie, kwaliteit en doelmatigheid van de opleidingen verder kunnen toenemen. Ook zullen de roosterproblemen, veroorzaakt door een verschillende onderwijsindeling in de twee betrokken departementen worden aangepakt. Voor de opleiding Chemistry and Physics is in september 2006 een bijeenkomst van docenten en programmaleiders georganiseerd met als thema’s de (internationale) instroom, afstemming tussen Scheikunde en Natuurkunde en de verdere ontwikkeling van het programma. In de track MNM worden knelpunten die in de onderwijsvergaderingen naar voren komen in overleg met betrokkenen opgelost. Masteropleiding MSA In voorjaar 2006 is een ad-hoccommissie ingesteld die naar aanleiding van opmerkingen van de huidige studenten het hele opleidingsprogramma heeft doorgelicht en een aantal verbeteringen heeft uitgewerkt. Deze commissie zal, wellicht in afgeslankte vorm, een meer permanente commissie voor onderwijsevaluatie worden. Masteropleiding MGH De opleidingscommissie neemt zonodig maatregelen tot verbetering. 154
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Oordeel Op basis van het zelfevaluatierapport, gesprekken met docenten en studenten, verslagen van de opleidingscommissie en diverse andere documenten heeft de commissie kunnen constateren dat de uitkomsten van evaluaties over het algemeen tot verbetermaatregelen leiden. De commissie is van oordeel dat voor zowel de bacheloropleiding als de verschillende masteropleidingen en de tracks daarbinnen duidelijk is aangetoond dat er op de belangrijkste punten voldoende verbetermaatregelen genomen zijn. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Hiervoor is reeds aangegeven dat studenten en docenten in zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen actief betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Doordat de opleidingen gedragen worden door actieve onderzoekers die zelf een breed netwerk van externe contacten hebben, garandeert dat deels de invloed van het beroepenveld, onder wie alumni. Bacheloropleiding Een belangrijke rol in het betrekken van studenten bij het onderwijs wordt vervuld door het Studenten Overleg Natuur- en Sterrenkunde (SONS). Het SONS bestaat uit een groep actieve studenten die zich betrokken voelen bij het onderwijs in het departement Natuur- en sterrenkunde. Het SONS heeft wekelijkse bijeenkomsten, organiseert beleidsavonden over actuele onderwerpen en draagt voor raden, opleidingscommissie en evaluatiemanagers studenten voor. Hiervoor bij F17 werd de sterke betrokkenheid van studenten en docenten bij de verbetering en de inhoud van het onderwijs genoemd. De wetenschappelijke staf wordt met docentenbijeenkomsten en commissies betrokken bij het onderwijs. Het SONS is een belangrijke component van de inbreng van studentenzijde. Het SONS omvat zowel master- als bachelorstudenten. Omdat de masterstudenten veelal eigen bacheloralumni zijn, is hiermee ook inbreng van bacheloralumni gerealiseerd. Docenten hebben via hun onderzoeksactiviteiten uiteraard zelf contact met het beroepsveld en kunnen op die manier de moderne ontwikkelingen in de wetenschap direct inbrengen in hun onderwijs. Masteropleiding MN Er is recent alumnionderzoek uitgevoerd. De Nederlandse Natuurkundige Vereniging heeft een onderzoek gehouden onder alle Nederlandse fysici die zijn afgestudeerd tussen 1990 en 2000. In dit onderzoek, waarvan de resultaten deels zijn gespecificeerd naar instelling van afstuderen, wordt onder meer aangegeven of de huidige werkkring nog gelieerd is aan de fysica (UU-alumni circa 50%), aan het vakgebied dat wil zeggen afstudeerrichting (UU-alumni circa 20%) en of de opleiding voldoet voor de huidige functie (UU-alumni doctoraal ruim 80%, na promotie circa 50%). QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
155
Het beroep waarvoor de studenten vanuit de track MNT opgeleid worden, is onderzoeker in de theoretische natuurkunde. De meerderheid van deze studenten gaat na de masteropleiding verder met een (post)graduate opleiding tot onderzoeker op een promotieplaats (zie ook F20). De (post)graduate onderzoeksopleiding in de theoretische natuurkunde is in Nederland georganiseerd in de Landelijke Onderzoekschool Theoretische Natuurkunde (LOTN). De LOTN is een samenwerkingsverband tussen vrijwel alle universitaire theoretische instituten en groepen. Aangezien het theoretische onderzoek in Nederland voornamelijk aan universiteiten plaatsvindt, zijn vrijwel alle universitaire theoretische fysici bij de LOTN aangesloten. Het Instituut voor Theoretische Fysica participeert sinds de oprichting in 1993 in de LOTN en de Universiteit Utrecht is de penvoerder van de LOTN. Alle deelnemende universiteiten leveren een lid voor het bestuur en de onderwijscommissie van de LOTN. De leden van deze onderwijscommissie zijn over het algemeen coördinatoren van de masteropleidingen in de deelnemende universiteiten. De onderwijscommissieleden kunnen hiaten in de kennis van promovendi die bij de AIO/OIO-scholen naar voren komen, terugkoppelen in hun eigen plaatselijke masteropleidingen en daardoor de aansluiting van masteropleidingen op het promotieonderzoek optimaliseren. Een jaarlijkse studiegids met het landelijke aanbod van mastercolleges, geavanceerde collegeseries en postgraduate vakken wordt door de onderwijscommissie uitgegeven. Tevens bevat de gids een lijst van onderwerpen die de commissie beschouwt als basiskennis (theoretische) fysica en wiskunde voor studenten die een masteropleiding theoretische natuurkunde willen gaan volgen. De docenten van de opleiding Theoretical Physics hebben zo via de LOTN, maar ook op persoonlijke basis, een uitstekende betrokkenheid met het beroepenveld (waarvan zij zelf deel uitmaken). In de track MNE zijn studenten betrokken in de programma-evaluatiecommissie. Er bestaan geen concrete plannen om alumni op korte termijn persoonlijk te betrekken bij de interne kwaliteitszorg, wel wordt hun mening over het gevolgde programma gevraagd via een enquête onder afstudeerders. Dit zal gebeuren vanaf september 2006. Daarnaast is het de bedoeling in de programma-evaluatiecommissie ten minste één aio op te nemen. Indien hiervoor een alumnus in aanmerking komt, zal zeker getracht worden deze verbinding te leggen. Het is de bedoeling vanaf het academisch jaar 2006-2007 ten minste eenmaal per jaar de kwaliteit en aansluiting op de arbeidsmarkt van het programma te bespreken met ten minste één stakeholder uit het beroepenveld. In de masteropleiding Chemistry and Physics zal de adviesraad van het voorheen naar Debye vernoemde onderzoeksinstituut, samengesteld uit vertegenwoordigers van de industrie, hier een rol gaan spelen. Er zal een schriftelijke weergave van de bevindingen worden toegezonden aan de onderwijsdirecteur, de secretaris van de graduate school en de betreffende opleidingscommissie. Masteropleiding MSA Veel stafleden zijn lid van de onderzoeksschool NOVA. Veel alumni zijn in de sterrenkunde werkzaam, en behouden contacten met het Utrechts Sterrenkundig instituut, onder andere in de vorm van gemeenschappelijk onderzoek en publicaties. Masteropleiding MGH Alle vakken worden na afloop door de studenten anoniem geëvalueerd. De onderwijscommissie is alert op het vergelijken van het programma met soortgelijke programma’s in het buitenland. Indien zich hier een gelegenheid voor aandient, wordt gastdocenten van buiten gevraagd in een vak te participeren. 156
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Oordeel Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken is duidelijk geworden hoe de verschillende betrokkenen (vooral docenten en studenten en in afgeleide vorm alumni en afnemend veld) betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de bacheloropleiding en de masteropleidingen. De commissie is van oordeel dat dit op voldoende wijze gebeurt. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen luidt het voldoende.
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding Het afstudeerwerk wordt verricht binnen de diverse onderzoeksgroepen van het departement onder begeleiding en verantwoordelijkheid van een staflid van het departement. De afstudeeropdrachten vormen vaak een onderdeel van een lopend promotieonderzoek. De dagelijkse begeleiding wordt dan veelal verzorgd door een aio/oio of postdoc. Bij aanvang van het onderzoek wordt een onderzoeksagenda opgesteld. Hierin worden de opdracht beschreven, de vorm van de begeleiding en de momenten van evaluatie. Een kopie van de agenda wordt toegestuurd aan het Bureau Onderwijszaken. Bij de eindbeoordeling wordt overleg gepleegd met een tweede staflid. Binnen de experimentele groepen wordt bij de beoordeling gebruikgemaakt van een evaluatieformulier waarin de verschillende aspecten van het experimentele onderzoek naar voren komen. Een kopie van het verslag van het afstudeerwerk wordt ingeleverd en bewaard door het Bureau Onderwijszaken. De recente start van de bacheloropleiding maakt dat er nog geen onderzoek verricht is onder alumni. Wel is duidelijk dat tot op dit moment bijna alle bachelorafgestudeerden aan een mastervervolgtraject begonnen zijn. Masteropleiding De track MNT heeft tot doel toekomstige onderzoekers in de theoretische natuurkunde op te leiden. Het ITF houdt een database bij van de loopbaan van afstudeerders. Deze database is QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
157
vrijwel volledig over het directe vervolg op de masteropleiding; latere wisselingen in baan zijn slechts deels bekend. Een aanwijzing dat het doel om onderzoekers op te leiden bereikt wordt, is het feit dat van de 72 afstudeerders van het ITF in de periode 2001-2005 een ruime meerderheid van 52 studenten op een promotieplaats is terechtgekomen. Van deze promotieplaatsen zijn 11 bij het ITF in Utrecht, 8 in Utrecht buiten het ITF en 24 in Nederland buiten Utrecht. De resterende 9 doen promotieonderzoek buiten Nederland, bij MIT, de ETH Zürich, Imperial College London en de universiteiten in Cambridge, Heidelberg, Sheffield, Leuven, Sydney en München. Dit toont aan dat de masterstudenten ook extern zeer goed aangeschreven staan. Van een deel van de overige studenten is bekend dat zij wel een aanbod voor een promotieplaats gekregen hebben, maar gekozen hebben voor een andere carrière, vaak in de IT of de consultancy. Het kan als een positief signaal worden opgevat dat deze afstudeerders ook in trek zijn bij werkgevers buiten de universiteit. De track MNE is ook sterk gericht op onderzoek. Afgestudeerden zullen dan ook voor een belangrijk deel doorstromen naar promotieplaatsen. Van de 27 afgestudeerden in de periode september 2004 - februari 2006 in de richting Experimentele natuurkunde van het vijfjarig doctoraal programma zijn 13 afstudeerders doorgegaan als promovendus, van wie 5 in een departementale onderzoeksgroep. De overige afstudeerders zijn terechtgekomen in een breed gebied van wie 4 in de consultancy (BCG, Accenture, McKinsey), 2 in de ICT-sector, 1 in de journalistiek en 2 zijn naar het buitenland vertrokken; van 5 studenten is de werkkring onbekend. Gezien de inhoudelijke overeenkomst tussen het doctoraalprogramma en de hier beschreven programma’s is het de verwachting dat deze getallen voor Chemistry and Physics en Experimental Physics niet veel zullen afwijken. De track MNM heeft als doel toekomstige onderzoekers in de meteorologie, fysische oceanografie en het klimaatsysteem op te leiden of mensen die deze vakken toepassen. Minstens de helft van het aantal afgestudeerden vindt na het afstuderen een baan in het onderzoek. Een aantal gaat in de operationele dienst van bijvoorbeeld de weerdienst werken. Van de 15 afgestudeerden in 2005 zijn er 8 aio geworden (4 bij het IMAU, 1 bij het NIOZ, 1 in Karlsruhe, 1 in Mainz, 1 in Groningen), voorts werkt 1 persoon bij Weer-online, 1 bij de operationele dienst van het KNMI, 1 is ABN-trainee, 1 is KNMI-onderzoeker, 1 is TNO-onderzoeker en van 2 is de functie onbekend. Masteropleiding MSA De masteropleiding moet studenten in staat stellen als onderzoeker in de sterrenkunde of aanverwante gebieden emplooi te vinden. In de praktijk blijkt dit goed te lukken. Velen worden AIO/OIO in Utrecht of aan een sterrenkundige instelling elders in Nederland. Masteropleiding MGH De afstudeerscripties beantwoorden naar het oordeel van de staf aan het niveau dat internationaal geldt voor vergelijkbare studierichtingen. Oordeel Een belangrijke indicator van het gerealiseerde niveau is voor de commissie de kwaliteit van de eindwerken/scripties. De commissie heeft voor zowel de bacheloropleiding als voor de masteropleidingen (en daarbinnen de verschillende tracks) een lijst met meest recente scripties opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, evenwichtig verdeeld over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft minstens één bachelor- en één masterscriptie gelezen en beoordeeld. Deze scripties zijn uitgebreid besproken door de commissie. De commissie heeft de eigen 158
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
beoordeling gelegd naast de beoordeling van de begeleider/docent. In de meeste gevallen kwam deze beoordeling vrijwel overeen. De scripties zijn naar het oordeel van de commissie over het algemeen van hoog niveau. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de kwaliteit van zowel de bachelorafgestudeerden als de masterafgestudeerden van goed niveau is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft drie doelstellingen met betrekking tot het rendement: 1) Ten minste 80% van de actief studerende studenten krijgt een positief of neutraal studieadvies. 2) Na drie jaar heeft ten minste 50% van de studenten met een positief of neutraal advies het diploma behaald. 3) Na vier jaar is dit percentage opgelopen tot ten minste 75. Het begrip ‘actief studerende studenten’ wordt in het zelfevaluatierapport als volgt toegelicht: alleen de studenten die al vanaf het begin niet of nauwelijks aan het onderwijs hebben deelgenomen en die geen resultaten voor vakken hebben behaald, worden niet tot deze groep gerekend. Vrijwel altijd zijn er voor die studenten te weinig gegevens om een studieadvies op te baseren. Dit betreft voornamelijk studenten die in een vroeg stadium, nog voor het eerste studieadvies in februari, van opleiding veranderen naar andere opleidingen in de bètasector, zoals Wiskunde, Aardwetenschappen, NW&I en, in mindere mate, naar andere opleidingen binnen de UU, zoals Wijsbegeerte. In sommige gevallen betreft het studenten die Natuur- en sterrenkunde als tweede studie opgeven. De enkele studenten die in de loop van het jaar toestromen vanuit andere opleidingen worden wel tot de actieve studenten gerekend. Bovengenoemde streefcijfers zijn lager, maar wel veel realistischer dan de streefcijfers voor de voormalige ongedeelde doctoraalopleiding. Voor die opleiding was in het kader van het Bètaconvenant (1998) afgesproken dat de bètaopleidingen van de Universiteit Utrecht zouden streven naar een propedeuserendement van 70% en een doctoraalrendement van 90% vier jaar later. Bij de totstandkoming van het convenant was de realiteitszin van deze streefcijfers uitgebreid onderwerp van discussie. Rendement en doorstroom vormen de resultante van een heel scala van factoren, die slechts ten dele door de opleiding te beïnvloeden zijn. De primaire taak van de opleiding is voor een studeerbaar programma te zorgen. Of dat tot het gewenste rendement leidt, hangt echter ook af van andere zaken, zoals de regels rond de studiefinanciering, de bijbaantjes en bestuurlijke activiteiten van de studenten.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
159
Het eerste streefcijfer, dat betrekking heeft op de advisering in het eerste jaar, kan getoetst worden aan vier cohorten, studenten begonnen in 2002 tot en met 2006. Tabel 8 geeft respectievelijk weer de totale instroom (gelijkgesteld aan de KUO-getallen inclusief studenten met een dubbele inschrijving), het aantal actieve studenten die een advies gekregen hebben en de aantallen voor de drie soorten adviezen (positief, neutraal en negatief ) voor voortzetting van de studie. De laatste twee kolommen geven de fractie studenten met een positief of neutraal advies, respectievelijk van de totale KUO-instromers en van de actieve studenten. De laatste kolom laat zien dat het eerste streefcijfer gehaald wordt. Tabel 8: Eerstejaarsrendement Jaar 2002 2003 2004 2005 2006
Cohort volgens KUO
Actief
86 92 109 102 113
63 61 86 85 93
-
Studieadvies 1e jaar 0 + 5 16 20 12 18
11 9 10 17 12
Rendement Rendement (KUO) (actief ) 47 36 55 56 63
67% 49% 60% 69% 66%
92% 74% 76% 86% 81%
De andere twee streefcijfers, die betrekking hebben op de fractie studenten met een positief of neutraal advies die de opleiding afronden, kunnen getoetst worden aan de cohorten begonnen in 2002 en 2003. De relevante cijfers zijn gepresenteerd in tabel 9: de aantallen studenten met een positief of neutraal-advies, en het aantal studenten dat een diploma behaald heeft na drie en vier jaar. Daarnaast bevat de tabel het aantal studenten dat na drie en vier jaar 180 EC of meer behaald heeft zonder af te studeren. Tabel 9: Bachelorrendement Jaar 2002 2003 2004
Diploma > 180 EC’s Pos. + nul advies 3 jr 4 jr 3 jr 4 jr 58 20 (34%) 28 (48%) 26 (44%) 43 (74%) 45 14 (31%) 31 (69%) 26 (58%) 37 (82%) 65 17 (26%) 25 (38%)
Deze tabel laat zien dat de streefcijfers niet gehaald worden, mede doordat een groot aantal studenten door blijft studeren ook al zijn voldoende studiepunten voor een bachelorsdiploma behaald. Nadere bestudering van de studievoortgang laat zien dat deze studenten vakken in de masterfase volgen en behaald hebben. De masteropleidingen binnen het departement hanteren de regel dat studenten met 15 EC aan deficiëntie een voorlopige toelating tot de opleiding kunnen krijgen. Formeel blijven deze studenten ingeschreven bij de bacheloropleiding. Klaarblijkelijk ervaren veel studenten de knip tussen bachelor- en masterprogramma niet en studeren volgens het patroon van de oude doctoraalopleiding. Masteropleiding MN In de streefcijfers voor het rendement van de masterprogramma’s wordt onderscheid gemaakt tussen de doorstromers uit de eigen bacheloropleiding en de overige (externe) instroom. De reden voor dit onderscheid is dat voor de doorstromers vanuit de eigen bachelor een betrouwbaardere selectie mogelijk is en voor deze groep studenten geen grote aanpassingsproblemen 160
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
(heimwee en dergelijke) verwacht worden. Maar door de geringere (financiële) druk zullen relatief veel van deze studenten er iets langer over doen dan de geplande twee jaar. De opleidingen streven ernaar dat minimaal 80% van de externe studenten na twee jaar en minimaal 90% van de doorstromers binnen drie jaar de opleiding voltooit. Van de 29 externe studenten in de track MNT die in september 2004 of daarvoor via een toelatingsprocedure begonnen zijn aan de masteropleiding, hebben 15 studenten twee jaar na hun aanvang de opleiding voltooid, zijn 2 studenten begonnen aan een promotieonderzoek zonder de opleiding formeel af te ronden, en heeft 1 student de opleiding gestaakt. Drie jaar na hun aanvang hebben nog eens 5 studenten de opleiding voltooid en zijn de overige 6 studenten nog bezig. In het verleden was het rendement na twee en drie jaar hiermee dus 59 en 76%. In latere jaren is het selectieproces door de ervaring nog verbeterd en kon door het stijgend aantal aanmeldingen ook scherper geselecteerd worden. Er kan dan ook verwacht worden dat de streefcijfers voor externe studenten in de toekomst gehaald worden. Van de 7 doorstromers vanuit de eigen bacheloropleiding die in september 2003 of daarvoor via een toelatingsprocedure aan het programma begonnen zijn, hebben 5 studenten (71%) de opleiding na twee jaar voltooid, 1 student na vier jaar, en is 1 student nog bezig. Deze aantallen zijn te klein om statistisch relevante rendementscijfers te bepalen. In de track MNE, track MNM, masteropleiding MSA en masteropleiding MGH is het aantal behaalde masterdiploma’s nog te laag om een uitspraak te kunnen doen over het gerealiseerde rendement. Voor de master MGM geldt tevens dat de ervaring is dat studenten die eenmaal aan deze opleiding beginnen die ook voltooien. Dat gold voor de oude doctoraalopleiding en wordt ook voor de masteropleiding voorzien. Oordeel Voor de bacheloropleiding zijn duidelijke streefcijfers geformuleerd, die overigens nog niet gehaald worden. De opleiding geeft als duidelijk reden aan dat de zachte knip tussen bacheloren masterprogramma daar een rol in kan spelen. De opleiding toont tevens aan dat ze de rendementen serieus neemt en onderzoek doet om maatregelen te nemen om de rendementen te verhogen. De commissie heeft geen termijn aangetroffen waarbinnen bachelorstudenten, die zonder de bacheloropleiding volledig te hebben afgerond aan mastervakken beginnen, het bachelordiploma behaald moeten hebben. De commissie beveelt aan dat wel te doen en bijvoorbeeld de eis te stellen dat studenten die aan de masteropleiding beginnen binnen zes maanden na aanvang hun bachelordiploma behaald moeten hebben. Alles overwegende vindt de commissie de bachelorrendementen te laag en beoordeelt ze dit onderdeel met een onvoldoende. Van de masteropleidingen zijn nog te weinig gegevens bekend om een oordeel te kunnen vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. Wel is er ook daar aandacht voor de doorstroom en de rendementen en zijn er streefcijfers beschikbaar. De masteropleidingen krijgen derhalve het voordeel van de twijfel van de commissie en worden beoordeeld met een voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
161
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel bacheloropleiding als masteropleidingen goed is. De rendementen voor de bacheloropleiding vindt de commissie over het algemeen onvoldoende, terwijl de masteropleiding het voordeel van de twijfel krijgt. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de studie en er vallen te veel studenten ook na de propedeuse uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen met een voldoende heeft beoordeeld. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende en voor de masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen luidt dat oordeel voldoende.
162
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
163
Masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
164
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Masteropleiding Sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
165
Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie, Sterrenkunde en Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Natuurkunde en meteorologie & fysische oceanografie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
166
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
Bijlage 1 Doelstellingen en eindkwalificaties 1A
Doelstellingen en eindkwalificaties bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde
Doelstellingen • Er wordt beoogd studenten theoretische en praktische basiskennis en (wiskundige) basisvaardigheden in de discipline (natuurkunde, sterrenkunde, mfo) te geven. • De student wordt de mogelijkheid geboden een inhoudelijke profilering aan de studie te geven door zich nader te verdiepen in een deelgebied van de discipline of zich te verbreden in een andere wetenschappelijke discipline. • De student wordt getraind in algemene vaardigheden: mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, projectmatig werken, werken in teamverband, et cetera. • De student wordt de gelegenheid geboden om zich te oriënteren op onderzoeksmasters, maatschappijgerichte masters en communicatie/educatiemasters en/of zich voor te bereiden op de keuze van een verdere (studie)loopbaan. Eindtermen Na afronden van het bachelorprogramma is de student in staat om: Vakspecifiek • de basisconcepten van de discipline (natuurkunde, sterrenkunde, mfo) te benoemen en hun onderlinge fysische en wiskundige relatie te beschrijven; • basale problemen in een geïsoleerde context op het gebied van de natuurkunde, sterrenkunde of mfo met wiskundige of numerieke hulpmiddelen op te lossen dan wel daarover op een experimentele of observationele wijze informatie te vergaren en deze te interpreteren; • een begin te maken met een zelfstandig afsluitend onderzoek in een onderzoeksgroep van de faculteit of elders. De student is daarbij in staat om zelfstandig nieuwe vakkennis en vaardigheden te verwerven en deze te integreren met reeds opgedane kennis en vaardigheden, en bovendien om over zijn werk schriftelijk en mondeling te rapporteren. Algemene academisch • een visie te ontwikkelen over de plaats en het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context; • om te gaan met klassieke en moderne wetenschappelijke bronnen van informatie; • projectmatig te werken en hierover schriftelijk en mondeling te communiceren; • een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt. 1B
Doelstellingen en eindkwalificaties masteropleiding Natuur- en sterrenkunde
Track MNT masterprogramma Theoretical Physics Doelstellingen en eindkwalificaties 1. Masters hebben kennis van en inzicht in de moderne theoretische natuurkunde en de bijbehorende wiskunde. 2. Zij zijn in staat deze kennis en dit inzicht toe te passen in nieuw theoretisch-fysische onderzoeksprojecten, op het niveau van internationale wetenschappelijke tijdschriften. 3. Zij zijn in staat de voor hun onderzoek benodigde relevante gegevens te verzamelen, te interpreteren en te oordelen over de relevantie voor hun eigen theoretisch-fysisch onderzoek. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
167
4. Zij zijn getraind in het mondeling en schriftelijk communiceren van hun onderzoeksresultaten. 5. Studenten die met succes het onderwijsprogramma doorlopen hebben, bezitten de leervaardigheden die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan als promovendus in de Theoretische natuurkunde. Track MNE Experimentele natuurkunde: masterprogramma’s Chemistry and Physics en Experimental Physics Doelstellingen en eindkwalificaties 1. Masters hebben kennis van en inzicht in de werkwijze in toepassingsgebieden van moderne experimentele en computationele natuurkunde en de daarbij benodigde wiskunde. 2. Zij zijn in staat deze kennis en dit inzicht toe te passen in onderzoeksprojecten waarbij experimentele en/of instrumentele vaardigheden centraal staan, met resultaten die kunnen leiden tot publicatie in internationale wetenschappelijke tijdschriften. 3. Zij zijn in staat de voor deze projecten benodigde relevante fysische en technische gegevens te verzamelen, te interpreteren en te oordelen over de relevantie ervan voor hun eigen taken binnen het project. 4. Zij zijn getraind in het mondeling en schriftelijk communiceren over hun onderzoeksresultaten. 5. Studenten die met succes het onderwijsprogramma doorlopen hebben, bezitten de vaardigheden die hen in staat stellen • volwaardig mee te draaien als onderzoekers met experimenteel-fysische en computationele expertise bij overheid en in het bedrijfsleven; • als promovendus onderzoek te doen in de experimentele of computationele natuurkunde, of daaraan gerelateerde specialisaties binnen disciplines als bijvoorbeeld Nanowetenschappen, Neurowetenschappen, Klimaatwetenschappen, Aardwetenschappen, Life Sciences en Klinische wetenschappen; • onderzoek te verrichten of aan productontwikkeling bij te dragen op andere terreinen waarbij een fysische, computationele, experimentele en/of instrumentele expertise een essentiële voorwaarde is. Kernvaardigheden van de experimenteel fysicus zijn de volgende: A. Inzicht en vaardigheid in het toepassen en ontwikkelen van experimentele, theoretische en computationele methoden ten behoeve van het interpreteren van meetresultaten en het beantwoorden van onderzoeksvragen; B. Inzicht en vaardigheid in het omgaan met onzekerheden resulterende uit experimentele en instrumentele onnauwkeurigheden, foutenmarges in gebruikte verklaringsmodellen, hun computationele, softwarematige en numeriek-wiskundige implementatie; C. Inzicht en vaardigheid in het vertalen naar en presenteren van onderzoeksresultaten voor zowel een publiek van fysici in brede zin als vertegenwoordigers van andere disciplines die in eenzelfde team samenwerken. Track MNM masterprogramma Meteorology, Physical Oceanography & Climate Doelstellingen en eindkwalificaties 1. Masters hebben kennis van en inzicht in de fysische en chemische aspecten van de atmosfeer, de oceaan en het klimaatsysteem. 2. Zij hebben de basisvaardigheden op het gebied van gegevensanalyse en modellering om deze kennis en dit inzicht toe te kunnen passen in nieuwe onderzoeksprojecten op het niveau van internationale wetenschappelijke tijdschriften. 168
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
3. Zij zijn in staat de voor hun onderzoek benodigde relevante gegevens te verzamelen, te interpreteren, en te oordelen over de relevantie voor hun eigen onderzoek. 4. Zij zijn getraind in het mondeling en schriftelijk communiceren van hun onderzoeksresultaten. 5. Zij bezitten de leervaardigheden die hen in staat stellen een vervolgtraject aan te gaan als promovendus of toegepast onderzoeker. 1C Masteropleiding Sterrenkunde MSA masterprogramma Astrophysics Doelstellingen en eindkwalificaties 1. Masters hebben kennis van en inzicht in de moderne astronomie en astrofysica, en de bijbehorende natuur- en wiskunde. 2. Zij zijn in staat deze kennis en inzicht toe te passen in nieuwe sterrenkundige onderzoeksprojecten, op het niveau van internationale gerefereerde wetenschappelijke tijdschriften. 3. Zij zijn in staat de voor hun onderzoek noodzakelijke gegevens te verzamelen, interpreteren en beoordelen op relevantie voor hun eigen sterrenkundig onderzoek. 4. Zij zijn in staat de resultaten van hun onderzoek mondeling en schriftelijk te communiceren. 5. Zij bezitten de leervaardigheden die hen in staat stellen een vervolgstudie te beginnen als promovendus in de sterrenkunde of een functie als wetenschappelijk onderzoeker uit te oefenen in industrie of overheid. 1D Masteropleiding Geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen MGH masterprogramma History & Philosophy of Science Doelstellingen en eindkwalificaties 1. Masters hebben kennis van en inzicht in de moderne geschiedenis en/of wijsbegeerte der wiskunde en natuurwetenschappen en de bijbehorende historische en wijsgerige methoden. 2. Zij zijn instaat deze kennis en dit inzicht toe te passen in nieuwe wetenschapshistorische en/of wetenschapsfilosofische onderzoeksprojecten op het niveau van internationaal gerefereerde wetenschappelijke tijdschriften. 3. Zij zijn in staat de voor hun onderzoek noodzakelijke gegevens te verzamelen, te interpreteren en te beoordelen op relevantie voor hun eigen wetenschapshistorisch en/of wetenschapsfilosofisch onderzoek. 4. Zij zijn getraind in het mondeling en schriftelijk communiceren van hun onderzoeksresultaten. 5. Zij bezitten de leervaardigheden die hen in staat stellen een vervolgstudie te beginnen als promovendus in de wetenschapsfilosofie, de geschiedenis en wijsbegeerte van de wiskunde en natuurwetenschappen of een functie als wetenschappelijk onderzoeker of beleidsmedewerker uit te oefenen in industrie of overheid.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
169
170
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Utrecht (UU)
4.
De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics aan de Technische Universiteit Delft
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Technische natuurkunde 56962 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Delft 31 december 2008
Masteropleiding Applied Physics: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Applied Physics 60436 master wo 120 EC master voltijd Delft 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Technische Natuurwetenschappen van de Technische Universiteit Delft vond plaats op 19 en 20 februari 2007. 4.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Inleiding De bachelor- en masteropleiding zijn onderdeel van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW). De faculteit verzorgt vijf bacheloropleidingen en acht masteropleidingen. De missie van de Faculteit TNW is als volgt geformuleerd: “To provide excellent and challenging education and to conduct pioneering, cutting-edge fundamental research of great societal relevance in the natural sciences.” De opleidingen Technische natuurkunde dragen aan deze missie bij door academisch onderwijs van hoge kwaliteit na te streven dat voorbereidt op werken in een technisch-wetenschappelijke, academische omgeving. De Faculteit TNW wordt bestuurd volgens het principe van integraal management. Dat betekent dat de eindverantwoordelijkheid voor het bestuur van de faculteit berust bij de decaan. Een managementteam dat bestaat uit de voorzitters van alle afdelingen van de faculteit staat QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
171
de decaan terzijde. Er zijn vier afdelingen die bijdragen aan de opleidingen Technische natuurkunde: Imaging Science and Technology (IST), Multiscale Physics (MSP), Kavli Institute of Nanoscience (NS) en Radiation, Radionuclides and Reactors (R3). Daarnaast zijn er in de faculteit nog twee afdelingen: DelftChemTech (DCT) en Biotechnologie (BT). De opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de uitvoering en evaluatie van het programma. De decaan benoemt de opleidingsdirecteur. De opleidingsdirecteur maakt deel uit van het overleg van de decaan met de opleidingsdirecteuren en van het overleg van de afdelingsvoorzitters van de afdelingen IST, MSP, NS en R3. Hij neemt deel aan de previews en reviews in het beoordelingsproces (Resultaat- & Ontwikkelingscyclus genoemd) en wordt geraadpleegd bij bevorderingen van docenten. De faculteit heeft een centrale examencommissie met subcommissies voor elke bachelor-mastercombinatie en voor elke zelfstandige masteropleiding. Docenten van de eerder genoemde vier afdelingen verzorgen als regel de natuurkundige onderdelen van de opleiding Technische natuurkunde. Docenten van andere afdelingen van de faculteit en van andere faculteiten verzorgen de overige vakken, zoals de wiskundige, de natuurwetenschappelijke en technische vakken buiten de natuurkunde en de maatschappelijk georiënteerde vakken. Voor een aantal onderdelen, zoals practica, projecten en stages beschikt de opleiding over coördinatoren, soms gedeeld met andere opleidingen. De studenten kunnen een beroep doen op een eigen studieadviseur Technische natuurkunde. 4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Technische natuurkunde (CROHO-nummer 06962). Deze opleiding bestond uit een propedeutische fase, een kandidaatsfase en een doctoraalfase. Tot 31 augustus 2011 kunnen studenten nog afstuderen in de ongedeelde opleiding op basis van overgangsregelingen. Veel studenten geven er de voorkeur aan om in de nieuwe structuur af te studeren, zij maken de overstap door gebruik te maken van vakequivalenties (vaste vrijstellingsregeling) en individuele regelingen. Op de peildatum van het zelfevaluatierapport (1 januari 2006) waren er nog vijftig studenten ingeschreven in de doctoraalopleiding. Per 1 september 2007 zijn er geen studenten meer actief in de oude vier- en vijfjarige opleiding. Alle studenten zijn via een overgangsregeling en/of individuele afspraken in de bachelormasterstructuur ingestroomd. De studenten met wie de commissie gesproken heeft meldden geen overgangsproblemen.
172
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties recentelijk tweemaal opnieuw geformuleerd. Eerst bij de invoering van de gezamenlijke propedeuse met Scheikundige technologie in 2001. Daarna zijn ze, bij de invoering van de bachelor-masterstructuur, in 2002 aangepast. De doelstellingen zijn als volgt opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling: Met de opleiding wordt beoogd: 1. zodanige kennis, vaardigheid en inzicht op het vakgebied van de opleidingen bij te brengen, dat de afgestudeerde als bachelor in staat is deze kennis zelfstandig toe te passen in technische en technologische systemen. 2. het verlenen van ongeclausuleerde toelating tot een aan de bacheloropleiding aansluitende masteropleiding, zijnde ‘Applied Physics’. Deze doelstellingen zijn verder uitgewerkt in generieke eindkwalificaties van de bacheloropleidingen TNW en in specifieke eindkwalificaties voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde. Deze laatste zijn door de opleidingscommissie opgesteld. De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1A. De Technische Universiteit Delft (TUD) maakt deel uit van een samenwerkingsverband van universiteiten verenigd in de IDEA League. Behalve de TUD zijn dat Imperial College London, ETH Zürich, RWTH Aachen en ParisTech. Met de partners van de IDEA League is overeengekomen dat de bachelorafgestudeerden uit deze universiteiten kunnen instromen in elkaars masteropleiding Applied Physics. In de Physics Working Group van de IDEA League is een inventarisatie gemaakt van natuurkundekwalificaties binnen de league. Deze kwalificaties, opgenomen in het zelfevaluatierapport, komen overeen met de eindkwalificaties van de Delftse opleiding. Op deze wijze waarborgt de opleiding de aansluiting van het curriculum bij de eisen van internationale vakgenoten. Tevens is de leerstof per programmaonderdeel vastgelegd aan de hand van internationaal erkende leerboeken. Deze leerboeken heeft de commissie in kunnen zien tijdens het bezoek. Masteropleiding De opleiding heeft de doelstellingen en de eindtermen opnieuw geformuleerd bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in 2002. De doelstellingen zijn als volgt opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling: “The fundamental goal of the MSc programme is to educate and train graduates to occupy positions at the frontiers of 21st century science & technology. This means that graduates QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
173
should be able to contribute to the solution of all sorts of societal, technological and scientific problems, from an applied physicist’s point of view.” Deze doelstelling is verder uitgewerkt in generieke eindkwalificaties van alle masteropleidingen van de TUD en in specifieke eindkwalificaties voor de masteropleiding Applied Physics. De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1B. De doelstellingen en eindkwalificaties sluiten naar het oordeel van de opleiding aan bij de eisen zoals die door de vorige visitatiecommissie zijn vastgesteld, alsmede bij de eisen die door de internationale vakgenoten van de IDEA League gemeenschappelijk zijn vastgesteld. Oordeel De commissie is van mening dat de opleidingen eindkwalificaties hebben beschreven die goed aansluiten bij de eisen van vakgenoten en uit het beroepsveld. De opleiding heeft zich in het kader van de IDEA League op een goede manier georiënteerd op de eisen van buitenlandse vakgenoten. De doorstromingsmogelijkheden naar masteropleidingen binnen de IDEA League zijn een positief punt. De eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding sluiten aan bij het referentiekader van de commissie en bij de criteria voor Academische Vorming zoals die voor de drie TU’s gezamenlijk zijn vastgelegd. Positief is dat door de vertegenwoordiging van buitenleden in de opleidingscommissie de eindkwalificaties van de opleidingen mede getoetst worden door het werkveld. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de algemene eindkwalificaties van de TNW- bacheloropleidingen zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Algemene eindkwalificatie 1, 3 2, 4, 5, 6 5, 6, 8 6, 7 4, 5, 6
Masteropleiding In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de algemene eindkwalificaties van de masteropleidingen zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd.
174
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Algemene eindkwalificatie 1, 2 3, 5, 6, 9 4, 5, 6, 7, 9 6, 8 7
Oordeel Naar de mening van de commissie zijn voor de bacheloropleiding en de masteropleiding de relatie tussen de eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren adequaat beschreven; alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De verschillende eindkwalificaties zijn te koppelen aan een of meer descriptoren. Op grond hiervan oordeelt de commissie dat het niveau van de beide opleidingen correspondeert met het niveau dat van respectievelijk een universitair afgestudeerde bachelor op wo-niveau en een universitair afgestudeerde master op wo-niveau verwacht mag worden. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft tot doel de studenten voor te bereiden op de instroom naar een wetenschappelijke natuurkundige masteropleiding. Afgestudeerden hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Applied Physics aan de technische universiteiten in Nederland en de masteropleidingen Applied Physics aan de universiteiten in de IDEA League. Afgestudeerden hebben voorts toegang tot verschillende masteropleidingen aan de TUD, waaronder Nanoscience, Industrial Ecology, Science Education and Communication. Dankzij het major-minorsysteem en afspraken met de betrokken vervolgopleidingen kunnen bachelorafgestudeerden, als zij het juiste minorprogramma hebben gevolgd, ook een masteropleiding beginnen in een verwante opleiding zoals Scheikundige technologie, Technische wiskunde, Sterrenkunde, Elektrotechniek, Computertechniek, Werktuigbouwkunde en Maritieme techniek. Minorprogramma’s Educatie en Bedrijfskunde maken het mogelijk door te studeren in meer maatschappelijk georiënteerde opleidingen. Het bacheloronderzoek vindt plaats binnen de onderzoeksinstituten van de faculteit, waardoor het eindniveau van de bacheloropleiding steeds wordt getoetst aan de eisen van het vakgebied QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
175
aan beginnende onderzoekers. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding is expliciet vastgelegd in de algemene eindkwalificaties 4 (toepassen methoden en technieken, kennis uitbouwen), 5 (samenwerken en communiceren) en 7 (leercapaciteiten voor verdere scholing). Masteropleiding In de eindkwalificaties van de masteropleiding is het wetenschappelijke karakter verweven. De eindkwalificaties verwijzen nadrukkelijk naar competenties op het gebied van academische vorming zoals ze door de drie TU’s zijn vastgesteld. De opleiding wordt afgerond met een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek waarin alle academische kennis en vaardigheden integraal getoetst worden op het niveau van een beginnend onderzoeker (promovendus). De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding is verankerd in alle eindkwalificaties, met name in de algemene eindkwalificaties 3 (thorough experience with research) en 7 (capability of working independently and taking initiatives). Oordeel Kijkend naar de doelstellingen van de bachelor- en de masteropleiding is de commissie van oordeel dat er duidelijk sprake is van een wo-oriëntatie van beide opleidingen. De bachelorafgestudeerde kan doorstromen naar minimaal een masteropleiding op wo-niveau. De masterafgestudeerde is adequaat toegerust voor de arbeidsmarkt. De mogelijkheid tot uitstroom naar de arbeidsmarkt voor een bachelorafgestudeerde wordt wel genoemd, maar de eindkwalificaties houden daar nog weinig rekening mee. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
4.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s: Bacheloropleiding Het majorprogramma heeft een omvang van 135 EC en een minorprogramma van 45 EC (dit wordt per september 2007 majorprogramma 144 EC en minorprogramma 36 EC). Het majorprogramma kent een propedeutische fase van 1 jaar en een bachelorfase van 2 jaar. Het volgt de indeling van de natuurkunde in deeldisciplines: mechanica, elektromagnetisme, thermodynamica, etc. aangevuld met meer technische onderwerpen: signaalverwerking, transportverschijnselen en instrumentatie. Tot en met het jaar 2005-2006 was het propedeuseonderwijs voor een groot deel gezamenlijk met de bacheloropleiding Scheikundige technologie.
176
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Masteropleiding De masteropleiding bestaat uit een basisprogramma van 90 EC en een specialisation-afhankelijk deel van 30 EC. Er worden vier specialisations aangeboden: extra R&D programme, Management of Technology, Sustainability in Technology en Educatie. Een vijfde specialisation Astronomy and Instrumentation is gestart in 2006. Het programma wordt in het Engels gedoceerd om studenten voor te bereiden op een internationale werkomgeving en om buitenlandse studenten toe te kunnen laten. Het basisprogramma bestaan uit: 18 EC keuzevakken Natuurkunde en/of Wiskunde 3 EC Ethiek en 3 EC maatschappelijk keuzevak 12 EC keuzecursus van het departement 48 EC afstudeeronderzoek en 6 EC bijbehorende keuzevakken. Een volledig overzicht van het onderwijsprogramma van de bachelor- en van de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bacheloropleiding In het eerste jaar komen studenten direct in contact met wetenschappelijke ontwikkelingen in het vak Oriëntatie op natuurkundeonderzoek (waarin studenten kennismaken met een van de vier onderzoeksafdelingen) en in het propedeutisch eindproject. Voor dit project gaan studenten in een mentorgroep naar een onderzoekssectie, die hen introduceert in het (experimenteel) onderzoek en hen een project uit laat voeren. Het tweedejaarsproject is een groepsproject waarbij de nadruk ligt op de relatie met de beroepspraktijk. Het derdejaarsproject, dat tot het bacheloronderzoek leidt, is individueel. Het vindt plaats in een onderzoekssectie en draagt substantieel bij aan het onderzoek. Dit project is de eindtoets van de opleiding. De commissie heeft geverifieerd bij studenten dat regelmatig in reguliere cursussen een relatie wordt gelegd met actueel wetenschappelijk onderzoek. De ‘uitstapjes’ van het vak kwantummechanica, waarin de theorie wordt geïllustreerd aan de hand van recent onderzoek, worden zeer gewaardeerd door de studenten. Recent zijn nieuwe practica ontwikkeld. Hierin leren studenten onderzoeksmethoden en technieken. Om studenten vertrouwd te maken met het technische aspect van de opleiding is de eerste opdracht een computer te demonteren en deze weer in elkaar te zetten. Het verQANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
177
dere eerstejaarspracticum is tamelijk klassiek van opzet. De eerstejaarsstudenten met wie de commissie gesproken heeft, geven aan dat het enigszins saai is. Het tweedejaarspracticum is specifiek gericht op het verrichten van onderzoek, de proeven worden georganiseerd door de afdelingen. Daarnaast wordt het vak Elektronische instrumentatie gegeven in studieclassroomvorm, dit vak heeft een sterk praktische inslag. Masteropleiding Een groot gedeelte van het masterprogramma (48 EC) wordt besteed aan het afstudeeronderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in een onderzoekssectie. Studenten draaien als volwaardig lid mee in de afdeling en doen hun eigen individuele onderzoek in directe wisselwerking met het lopende onderzoek. De studenten nemen deel aan de colloquia en de werkbesprekingen in de afdeling. In de afdeling presenteren zij ook hun eigen onderzoek, waarbij aandacht is voor de ontwikkeling van presentatie- en discussievaardigheden. De dagelijkse begeleiding in de onderzoekssectie is in handen van promovendi en postdocs, onder supervisie van een lid van de vaste staf. Het komt ook voor dat de dagelijkse begeleiding rechtstreeks in handen is van een van de leden van de vaste staf. Het cursorisch gedeelte van het masterprogramma bestaat voornamelijk uit keuzevakken op gevorderd niveau, waarin moderne theorieën en onderzoeksresultaten centraal staan. Oriëntatie op het beroepenveld vindt plaats in de stage, die in bijna alle specialisations is opgenomen. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, practica, toetsen en opdrachten). De commissie constateert dat studenten in het bachelorprogramma al direct bij de start van het eerste jaar en in het P-project in contact komen met de onderzoeksgroepen. De relatie met het lopend onderzoek wordt regelmatig gelegd in cursussen. De opbouw van onderzoeksvaardigheden is goed verankerd in de practica en de verschillende projecten. Doordat het bacheloronderzoek in de afdelingen wordt verricht, is de inbedding in lopend onderzoek gegarandeerd. De commissie waardeert de practicumopdracht om een computer in elkaar te zetten en de technische componenten van een aantal andere vakken, maar ze is van mening dat de technische component nog vaker in het bachelorprogramma naar voren mag komen. In de masteropleiding worden de onderzoeksvaardigheden en de inbedding in lopend onderzoek gegarandeerd door de plaats die de studenten krijgen in de onderzoeksafdelingen voor hun afstudeeronderzoek. Via de masterstage reflecteren studenten op de beroepspraktijk. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed.
178
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven welke vakken bijdragen aan de verschillende eindkwalificaties. De commissie heeft dit geverifieerd. Ongeveer 70% van het majorprogramma wordt besteed aan de realisatie van de specifieke eindkwalificatie 1 en 2 (basiskennis en toepassing daarvan). Specifieke eindkwalificatie 3 (kennis van andere natuurwetenschappen) wordt gerealiseerd in een tweetal verplichte vakken en in de minor. In vrijwel alle vakken komt specifieke eindkwalificatie 4 (analyserend vermogen) aan de orde. In een aantal vakken (wetenschapsleer, maatschappelijke oriëntatie) komt nadrukkelijk de overdracht van kennis naar andere gebieden aan de orde. De specifieke eindkwalificaties 5 (zelfstandig kennis verwerven), 6 (verwerven van onderzoeks- en ontwerpvaardigheden) en 7 (verwerven van communicatieve vaardigheden) worden volgens de opleiding vaak in combinatie gerealiseerd, meer nadrukkelijk in de projecten en in het practicum. De specifieke eindkwalificatie 8 (maatschappelijk bewustzijn) komt aan bod in de maatschappelijk georiënteerde cursussen, zoals Technologie, samenleving en duurzaamheid. Masteropleiding Het eerste jaar van de masteropleiding bestaat uit gespecialiseerde cursussen. Er worden eisen gesteld aan de wijze waarop het keuzepakket wordt opgesteld in het licht van de beoogde eindkwalificaties. Studenten kiezen een minimaal aantal vakken uit verschillende lijsten: G (general, natuurkunde), D (departmental, relatie met specialisatie), R (research, voorbereiding afstudeeronderzoek), M (mathematics) en S (societal, maatschappelijke aspecten, ethiek). Op deze wijze zorgt de opleiding ervoor dat alle eindkwalificaties aan de orde komen en dat voldoende verdieping wordt bereikt. In het afstudeeronderzoek komen alle eindkwalificaties in samenhang aan de orde. Oordeel De commissie heeft geverifieerd dat het bachelorprogramma en het masterprogramma de studenten in staat stellen alle eindkwalificaties te behalen. De opzet van het bachelorprogramma heeft een duidelijk technisch karakter in die zin dat er bijzondere aandacht is voor de technische toepassing van de natuurkunde. Het ontwerpen, als specifieke kwalificatie van technisch natuurkundigen, komt beperkt aan de orde. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt in de meeste gevallen voldoende te identificeren via de leerdoelen per vak. De commissie is van mening dat deze bij alle vakken gedefinieerd moeten zijn in de studiegids of in Blackboard. De commissie komt op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten en studenten tot de conclusie dat de programma’s een adequate concretisering zijn van de beoogde eindkwalificaties. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
179
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding De opleidingscommissie let bij de vaststelling van het programma en bij de specificatie van de leerstof op de samenhang in het programma. Zij voorkomt lacunes en overlap. De wiskunde wordt speciaal gedoceerd voor de studenten Technische natuurkunde en loopt parallel met de natuurkundevakken waar de wiskunde wordt toegepast. Volgens het zelfevaluatierapport geven de horizontale en verticale leerlijnen het programma verdere samenhang. In het zelfevaluatierapport wordt wel de relatie gelegd tussen programmaonderdelen en eindtermen, maar de leerlijnen zijn niet nader omschreven. Voor het practicum is een coördinator aangewezen die de samenhang en het niveau van de practica en de projecten bewaakt. Op initiatief van de opleidingsdirecteur komen docenten van parallel lopende vakken of van verticale leerlijnen voor overleg bij elkaar. Er is geen structureel docentenoverleg. Afstemming kan ook plaatsvinden tijdens de maandelijkse hooglerarenlunch. In de Sensor-enquêtes (zie F17) wordt systematisch naar de aansluiting met de (vereiste) voorkennis gevraagd. Door het aanbod van minoren wordt de keuzeruimte in het programma op samenhangende wijze ingevuld. Masteropleiding Het programma is tamelijk complex georganiseerd via de verschillende cursuslijsten en keuzeregels. De keuzeregels staan beschreven in de studiegids. Deze geven sturing aan de keuzes van de studenten voor zowel de breedte als de diepte van het programma. De keuze van de te volgen vakken wordt niet noodzakelijk bepaald door het afstudeeronderzoek. Het programma dat studenten samenstellen hoeft niet vooraf goedgekeurd te worden. Oordeel De commissie heeft een samenhangend bachelorprogramma aangetroffen, waarin cursussen inhoudelijk en qua niveau in voldoende mate op elkaar zijn afgestemd. Deze afstemming kent echter geen borging in expliciet beschreven leerlijnen en geen vaste verankering in structureel overleg tussen betrokken docenten. Het systeem is afhankelijk van de initiatieven van de opleidingsdirecteur en van de onderlinge contacten van de staf. De commissie is van oordeel dat er meer direct overleg tussen docenten zou moeten plaatsvinden over het onderwijs. Onderling overleg tussen docenten van dezelfde leerlijn, of van tegelijkertijd lopende vakken lijkt geen vanzelfsprekendheid te zijn. De commissie constateert dat de wiskundeonderdelen een goede afstemming kennen met de natuurkundeonderdelen en dat de leerlijn van practicum en projecten zorgvuldig is opgezet en ook bewaakt wordt. Het aanbod van minoren is ruim. Er lijkt vanuit de opleiding weinig toezicht te zijn op samenhang van het masterpakket. Er is geen structurele begeleiding van de studenten bij het samenstellen van hun cursuspakket. Naar het oordeel van de commissie voldoet de samenhang van het gekozen programma wel aan de minimumeisen als gevolg van de keuzeregels in combinatie met de lijsten met keuzevakken. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. 180
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Het cursusjaar is opgedeeld in twee semesters, die ieder bestaan uit twee onderwijsperioden. Aan het einde van elke periode is een studieweek en een tentamenweek gepland. De tijd die studenten daadwerkelijk aan de studie besteden, wordt niet gemeten. De opleidingen gaan uit van een gemiddelde inspanning van 80% van de genormeerde studietijd. Bacheloropleiding De opleidingsdirecteur houdt slaagpercentages van de vakken bij om struikelvakken te identificeren. Een slaagpercentage bij een eerste gelegenheid van minder dan 50% in het eerste jaar en minder dan 60% in hogere jaren wordt beschouwd als een signaal. Volgens deze definitie zijn er nauwelijks struikelvakken. Door de vaak kleine vakeenheden (minder dan 5 EC) zijn er gedurende de bachelorfase veel toetsmomenten en daarmee veel potentiële vertraagmomenten. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, geven aan dat de cursus Fysische transportverschijnselen uit het derde jaar als zeer moeilijk wordt ervaren. In het algemeen geven zij aan dat het tweede jaar moeilijker is dan het propedeusejaar. Het programma heeft weinig ingangseisen voor onderdelen of cursusjaren (doorstroomeisen). Alleen de practica en projecten hebben ingangseisen om een garantie te krijgen dat de student voldoende voortgang heeft gemaakt om gebruik van deze voorzieningen te rechtvaardigen. Om aan het propedeuseproject en aan de hogerejaarspractica te mogen deelnemen, moeten de eerstejaarspractica voltooid zijn. Studenten lopen massaal studievertraging op en deze vertraging treedt direct in het eerste jaar op. Studenten geven aan dat er vanuit de opleiding weinig aandacht is om dit te voorkomen. Zij lijken er zelf ook geen punt van te maken. Er zijn geen concrete maatregelen genomen om studenten sneller te laten studeren. Het opleidingsmanagement is voornemens een ‘harde knip’ in te voeren bij de toelating tot de masteropleiding. Dit betekent dat de studenten eerst hun volledige bachelorprogramma afgerond moeten hebben voordat ze aan de masteropleiding mogen beginnen. Dit heeft als beoogd effect dat de bachelorfase sneller afgerond zal worden. Masteropleiding De organisatie van de masteropleiding kent door de keuzemogelijkheden geen obstakels die de studeerbaarheid in de weg staan. Studenten hebben steeds voldoende mogelijkheden om een studeerbaar programma samen te stellen. De slaagpercentages voor cursussen zijn over het algemeen hoger dan in de bachelorfase. Studenten geven aan dat het masterprogramma iets uitdagender kan. De opleiding neemt deze suggestie serieus. Ze heeft recent een klein vergelijkend onderzoek uitgevoerd om na te gaan of de vakken in de masterfase niet te hoog becijferd werden. Op basis van een vergelijk met de TUE, UL en UvA heeft de opleidingscommissie geconcludeerd dat het niveau en de becijfering van mastervakken vergelijkbaar is met zusteropleidingen. Het afstudeeronderzoek overschrijdt de genormeerde studielast over het algemeen aanzienlijk. Zowel studenten als staf zien dit niet als struikelblok, maar als een keuze van studenten om hun resultaten nog te verbeteren.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
181
Oordeel De commissie constateert dat de studietijd lang is en dat de opleiding noch de studenten zelf dat als een probleem lijken te ervaren. Er zijn weliswaar geen organisatorische factoren die de studievoortgang belemmeren, maar de opleiding geeft ook weinig stimulansen om sneller te studeren. Het grote aantal toetsmomenten levert veel potentiële vertraagmomenten. Toetsing in grotere eenheden, eventueel met gebruikmaking van een tussentoets, zou de studeerbaarheid van het curriculum in de bachelorfase ten goede komen. Meer doorstroomeisen in het bachelorprogramma zouden volgens de commissie positief werken om studenten te stimuleren onderdelen van het curriculum sneller af te ronden. Het invoeren van een harde knip is een positief voorbeeld. Ook een striktere planning bij het afstudeeronderzoek acht de commissie van belang. De commissie verbaast zich erover dat studenten een derdejaarsvak (Fysische transportverschijnselen) nog noemen als struikelvak. Aangezien de selectie vooral in de propedeuse moet plaatsvinden is dat in het derde jaar niet wenselijk. Ook de ervaring van studenten dat er een niveausprong optreedt bij de overgang van het eerste naar het tweede jaar duidt erop dat de selectieve werking van de propedeuse aandacht verdient (zie ook F21). De commissie constateert dat studenten relatief veel herkansingen nodig hebben om het diploma te behalen, hetgeen de studievoortgang niet ten goede komt (zie hiervoor de beschouwing in het algemeen deel van dit rapport). Positief is dat de opleidingscommissie recent onderzocht heeft hoe de wijze van beoordelen van scripties en mastervakken zich verhoudt tot enkele andere natuurkunde masteropleidingen in Nederland. Op basis van de bevindingen komt de commissie tot de conclusie dat het programma van beide opleidingen studeerbaar is. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding Een vwo-diploma met het profiel Natuur en techniek of het profiel Natuur en gezondheid met volledige wiskunde geeft zonder meer toegang tot de opleiding. Studenten met het profiel Natuur en gezondheid die hier niet aan voldoen, kunnen hun deficiëntie opheffen door het vak Analyse 1 te halen in het eerste semester. Het aantal eerstejaars stijgt sinds 2001 en was in 2005 circa 130. Aan het begin van het eerste jaar wordt een ingangstoets wiskunde (diagnostische toets) afgenomen. Deze moet de student ervan doordringen dat de opleiding vanaf de eerste dag uitgaat van de beheersing van bepaalde wiskundige vaardigheden die behoren tot het vwo-repertoire. De analysedocenten besteden in de eerste week speciaal aandacht aan deze vaardigheden.
182
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
In het natuurkundeonderwijs maakt de opleiding sinds 2004 gebruik van een algemeen Amerikaans boek (en het e-learning-pakket Mastering Physics Student Acceskit). Dit boek begint op een lager niveau en gaat uitvoeriger op de stof in dan het tot dat moment gebruikte boek, waardoor de overgang van het vwo verbeterd is. Vwo-docenten hebben in het project Inzet vwo-docent de eerstejaarscursussen gevolgd en de docenten geadviseerd over de aansluiting met het vwo. In de voorlichting wordt nadrukkelijk gewezen op het belang van goede resultaten voor wiskunde en natuurkunde. Er zijn proefstudiedagen en er is een practicumlokaal voor scholieren, zodat zij een realistisch beeld krijgen van de opleiding. Masteropleiding Studenten met een bachelordiploma Technische natuurkunde van de drie technische universiteiten in Nederland kunnen direct instromen in de masteropleiding. Studenten met een bachelordiploma Natuur- en/of sterrenkunde moeten een aantal technische bachelorcursussen opnemen in hun masterprogramma. De opleiding heeft een schakelprogramma (vaak een minor) voor bachelors van andere technische disciplines. Dit is vastgelegd in de doorstroommatrix van de drie technische universiteiten. De meerderheid van de studenten kiest binnen de masteropleiding voor het R&D-specialisation. Voor afgestudeerden van de hbo-opleiding Technische natuurkunde die worden toegelaten tot de masteropleiding is er een schakelprogramma met een extra omvang van 18 EC (en 18 EC dient binnen het masterprogramma gedaan te worden). Er is ook een schakelprogramma voor een aantal andere technische hbo-opleidingen met een omvang van 45 tot 57 EC, waarvan 18 EC binnen het masterprogramma kan worden gedaan. Studenten met een buitenlands diploma kunnen toelating vragen via de admissions officer van de TUD. Aan buitenlandse studenten worden eisen gesteld aan de minimum GPA-score en aan de beheersing van de Engelse taal (minimum TOEFL- of IELTS-score). Tot een maximum van 18 EC kunnen deficiënties weggewerkt worden in het masterprogramma. Bachelorstudenten Technische natuurkunde uit Delft kunnen al starten met de masteronderdelen als zij 162 EC van het bachelorprogramma hebben behaald, waaronder het gehele eerste jaar, het bacheloronderzoek en de bijbehorende specialisatiecursus. De opleiding verwacht een instroom van ongeveer zestig studenten per jaar. Het aantal studenten met een hbo-vooropleiding is de laatste jaren gestegen en is nu ongeveer tien per jaar. Daarnaast zijn er ongeveer vijf buitenlandse studenten per jaar. Oordeel De opleiding houdt zich op goede wijze op de hoogte van de ontwikkelingen op het vwo en het niveau van de inkomende studenten. Het wiskundeprogramma sluit aan op dit niveau. Door het gebruik van de diagnostische toets wiskunde wordt het vereiste wiskundeniveau vanaf het begin van de opleiding goed voor het voetlicht gebracht. De inbreng van de vwo-docent is een positief punt. In de voorlichting worden de ingangseisen en met name het verwachte niveau van de wiskunde aan aanstaande studenten helder uiteengezet. De commissie mist inzet van de staf voor het vergroten van de instroom in de education specialisation. De ingangseisen van zowel de bachelor- en de masteropleiding zijn voldoende helder om een adequate aansluiting tussen het vwo en de bachelorfase, respectievelijk tussen de bachelorfase en de masteropleiding te waarborgen. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
183
Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Technische natuurkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Applied Physics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding Het didactisch concept dat de opleiding gekozen heeft om de doelstellingen te bereiken is een opbouw in verticale en horizontale leerlijnen en een major-minoropzet, ingebed in een omgeving gericht op wetenschappelijk onderzoek en technische ontwikkeling. Verticale leerlijnen verdiepen en verbreden kennis en inzicht in een bepaald vakgebied. De horizontale leerlijn omvat de cursussen die de grenzen tussen de natuurkundevakken doorbreken. Dit gebeurt in het vak Inleiding TNW, dat via probleemgeoriënteerd onderwijs gegeven wordt, in de practica en in de projecten. Daarnaast passen de vakken Computational Science en Computational Physics in deze opzet. De werkvormen worden gekozen in het licht van de eindkwalificaties waaraan het onderdeel moet bijdragen. In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de werkvormen bij de verschillende cursussen. De opleiding stimuleert door middel van bonusregelingen het actief studeren en het bijhouden van de stof. Het is de commissie niet duidelijk geworden wat het probleemgeoriënteerd onderwijs in het eerste studiejaar precies inhoudt. Met ingang van de cursus 2004-2005 is de studioclassroom ingevoerd in het vak Natuurkunde 2 en in het vak Elektronische instrumentatie. De vakken Golven en Fysische transportverschijnselen gaan ook gebruikmaken van de mogelijkheden die de studioclassroom biedt. In de studioclassroom werken de studenten in kleine groepen (4-5 studenten) in steeds wisselende samenstelling in een daarvoor speciaal ingerichte zaal. Het aantal contacturen van het vak is verdubbeld tot acht per week. Het beroep op zelfstudie is daarmee beperkt. Gedurende de contacturen luisteren de groepjes naar korte introducties, beantwoorden vragen en maken 184
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
opgaven, onder andere aan de hand van computersimulaties. Vooraf moeten studenten een werkblad invullen, vaak wordt naar een voorspelling gevraagd aan de hand van theorie. Via een carrousel krijgen de groepen demonstraties waarover weer vragen volgen. De studenten maken toetsen na vrijwel iedere sessie, deels groepsgewijs, deels individueel. De docenten (circa 1 op 25 studenten) treden op als begeleiders en beoordelen het resultaat van al deze inspanningen. De student die gedurende de onderwijsperiode gemiddeld een voldoende haalt, hoeft geen tentamen te doen. De mogelijkheid om een afsluitend tentamen te doen blijft wel aanwezig. De studenten zijn enthousiast over deze werkvorm. Voor de onderdelen in collegevorm is de norm zeven uur hoorcollege voor 1 EC. Per hoorcollege-uur rekent de opleiding op drie uur verwerkingstijd. De docent kan de zelfstudietijd omzetten in contacttijd door het aanbieden van werkcolleges, onder de voorwaarde dat de werkcollege-uren niet gebruikt worden voor het overdragen van nieuwe leerstof. Uit de tabel in het zelfevaluatierapport blijkt dat het aantal contacturen over de jaren ongeveer gelijk blijft (circa 40% van de normtijd), maar dat de nadruk verschuift van werkcolleges en begeleide zelfstudie naar hoorcolleges die een meer zelfstandige studiehouding vereisen. De werkvormen en contacturen in het bachelorprogramma zijn als volgt geprogrammeerd (majorprogramma en aanvulling natuurkunde): Jaar B1 B2 B3
HC HWC PRA PRO PGO BZ Totaal Zelfstudie Uur % Uur % Uur % Uur % Uur % Uur % Uur % Uur % 220 13 140 8 70 4 40 2 60 4 80 5 610 36 1070 64 280 23 90 5 130 8 110 7 710 42 970 58 400 24 80 5 280 15 760 45 920 55
Tot. 1680 1680 1680
HC = hoorcollege, HWC = hoor/werkcollege in deelgroepen, PRA = practicum, PRO = projectwerk, PGO = probleemgeoriënteerd onderwijs, BZ = begeleide zelfstudie (inclusief studioclassroomonderwijs). Zelfstudie = Verwachte uren individuele zelfstudie Masteropleiding De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport drie basisprincipes aan voor het masteronderwijs: de onderzoeksoriëntatie, de structuur in core programme en special specialisation en diversiteit. De onderzoeksoriëntatie komt nadrukkelijk naar voren bij het individuele afstudeeronderzoek. Door de keuzemogelijkheden in het core programme en in de special specialisation kunnen studenten hun eigen interesses en ambities vormgeven. De opleiding gebruikt een mix aan onderwijsvormen: colleges worden aangevuld met werkcolleges, opgaven en andere opdrachten. De werkvormen en contacturen in het masterprogramma zijn als volgt geprogrammeerd (masterprogramma met research-specialisatie): HC WG Uren % Uren % 270 8 70
PRO Stage Totaal Zelfstudie Tot. Uren % Uren % Uren % Uren % 2 1350 40 500 15 2190 65 1170 35 3360
HC = hoorcollege, WG = werkgroep, PRO = projectwerk, Stage = externe stage, Zelfstudie = Verwachte uren individuele zelfstudie
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
185
Voor studenten die het schakelprogramma volgen, is een klein aantal bacheloronderdelen digitaal beschikbaar voor zelfstandige studie. Oordeel De commissie is van oordeel dat in de bacheloropleiding een voldoende afwisseling van werkvormen is geprogrammeerd. Het didactisch concept is niet erg uitgewerkt, met uitzondering van die vakken die men tot de horizontale leerlijn rekent (vakoverschrijdend). De werkvormen in deze projecten en practica zijn een goede bijdrage aan het integreren van kennis en vaardigheden. De verticale leerlijnen zijn niet sterk herkenbaar als onderdeel van het didactisch concept. De experimenten met de studioclassroom zijn een uitstekende manier om studenten ook andere manieren van kennisverwerving aan te bieden. In de masteropleiding zijn de gekozen werkvormen meer traditioneel, maar adequaat om de doelstellingen te bereiken. Het geheel overziende komt de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen zijn met name in de bacheloropleiding voldoende afwisselend, activerend en sluiten adequaat aan bij de doelstellingen. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De rol van de examencommissie is om vast te stellen of studenten bij afstuderen voldoen aan de eisen zoals beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling. Tevens beslist zij over de toekenning van judicia, vrijstellingen en over de inbreng van vakken van andere instellingen in binnen en buitenland. Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en kunnen bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling daarvan. Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de toetsvormen per vak. Daarnaast heeft de commissie tijdens het bezoek een selectie van tentamens en opdrachten gezien. Vakken die bijdragen aan de verwerving van basiskennis en de toepassing daarvan in standaardopgaven worden meestal getoetst met schriftelijke (tussen)tentamens. De docent is verplicht oefententamens met uitwerkingen aan te bieden op Blackboard. Huiswerkopdrachten van kleine of grote omvang en presentaties kunnen onderdeel zijn van de toetsing. Voor de practica, probleemgestuurd onderwijs en projecten worden schriftelijke en mondelinge rapportages als toetsvorm gebruikt, alsmede beoordeling tijdens de uitvoering. Van de bachelorcursussen zijn in het zelfevaluatierapport de slaagpercentages gegeven. Ook in het tweede en derde jaar, nadat de studenten geselecteerd zijn op hun geschiktheid voor de opleiding, komen nog slaagpercentages van minder dan 50 of 60% voor. Het opleidingsmanagement wijt dit met name aan een te geringe studie-inspanning van de studenten.
186
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
De tentamens worden samengesteld door de docent van de cursus. Op Blackboard zijn altijd oefenopgaven en proeftentamens gepubliceerd. De mening van de studenten over de kwaliteit van tentamens wordt geëvalueerd via de Sensor-enquêtes (zie F17). De tentamens vinden plaats in de laatste week van de onderwijsperiode. De herkansingen vinden plaats aan het eind van de volgende periode, dan wel in augustus. Het tentamenrooster wordt bekendgemaakt via Blackboard. De studenten geven aan dat dit tijdig gebeurt. Het bacheloreindproject wordt door een afstudeercommissie van drie leden beoordeeld. Hiervan maken in elk geval deel uit: de afstudeerdocent, de begeleider van de student en ten minste een persoon in dienst van de faculteit die niet werkzaam is bij de onderzoekgroep waarvoor het bacheloreindproject plaatsvindt. Ten minste twee leden van de commissie maken deel uit van de wetenschappelijke staf van de universiteit. De commissie heeft zeven bachelorscripties beoordeeld en kan zich vinden in de cijfers die door de opleiding zijn gegeven. Masteropleiding In principe kent de masteropleiding vooral schriftelijke en mondelinge tentamens. Soms worden opdrachten als toetsvorm gebruikt. Het afstudeeronderzoek bestaat uit een voordracht van de student, een scriptie en een mondelinge toets van de afstudeercommissie. De masterscriptie wordt door een afstudeercommissie van drie leden beoordeeld. Hiervan maken in elk geval deel uit: de afstudeerdocent, de begeleider van de student en ten minste een persoon in dienst van de faculteit die niet werkzaam is bij de onderzoekgroep waarvoor het afstudeerproject plaatsvindt. Ten minste twee leden van de commissie maken deel uit van de wetenschappelijke staf van de universiteit. De commissie heeft negen masterscripties beoordeeld en kan zich vinden in de cijfers die door de opleiding zijn gegeven. De opleiding is alert op de wijze waarop vakken en scripties becijferd worden en let erop dat er niet te hoog becijferd wordt. De opleidingscommissie heeft dit recent onderzocht door een vergelijking te maken met andere masteropleidingen (zie F7). Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens, toetsen en de uitwerking daarvan. Zij is van oordeel dat zowel in de bachelor- als in de masterfase voldoende verschillende toetsvormen gehanteerd worden om de verschillende eindkwalificaties te beoordelen. De schriftelijke tentamens zijn vergelijkbaar met die van andere opleidingen en van voldoende niveau, maar zouden vaker door meerdere docenten gezamenlijk opgesteld of gecontroleerd moeten worden teneinde de kwaliteit ervan te waarborgen. De wijze waarop de herkansingen zijn georganiseerd is naar het oordeel van de commissie in orde. De commissie vindt de slaagpercentages echter aan de lage kant. In het tweede en derde jaar zou een hoger percentage gebruikelijk moeten zijn. Het bachelor- en het masteronderzoek worden door meerdere docenten beoordeeld aan de hand van een aantal vastgelegde criteria. Deze procedure is voldoende zorgvuldig, maar zou verbeterd kunnen worden door de beoordelingscriteria explicieter te formuleren en de cijfers voor de verschillende onderdelen apart op de cijferlijst te registreren. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
187
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
4.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle docenten zijn aangesteld bij een onderzoeksafdeling en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Vrijwel de gehele staf is gepromoveerd. Het onderzoek van de faculteit wordt regelmatig en positief beoordeeld door een internationale beoordelingscommissie. De faculteit is penvoerder van de KNAW-erkende onderzoekschool CASIMIR. Het onderwijs in de bachelorfase wordt van meet af aan mede verzorgd door de hoogleraren van de opleiding. Daarnaast worden aio’s ingezet bij de begeleiding van vakken. Buitenlandse aio’s worden alleen in de hogere jaren ingezet. De masteropleiding speelt zich voor een groot deel af in de onderzoeksafdelingen. Studenten die hun bachelor- of masteronderzoek doen, worden begeleid door onderzoekers en hebben een plaats binnen de afdelingen. Oordeel Gezien de gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling van de staf is de commissie ervan overtuigd dat het onderwijs gegeven wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De inbedding van het onderwijs in het onderzoek is goed en wordt gegarandeerd doordat het afstudeeronderzoek in zowel de bachelor- als de masteropleiding in de afdelingen wordt gedaan. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De opleidingsdirecteur heeft aan de commissie een overzicht van de facultaire staf beschikbaar gesteld. Hieruit blijkt dat aan de faculteit 887,83 fte personeel is aangesteld (alle categorieën, inclusief OBP). De totale vaste wetenschappelijke staf van de afdelingen Imaging Science & Technology, Multiscale Physics, Nanoscience en Radiation, Radionuclides and Reactors bedraagt 76,2 fte (peildatum 1 januari 2006). Als regel besteden de leden van de vaste staf, inclusief de hoogleraren, een vrij bescheiden hoeveelheid van 10 tot 20% van hun tijd aan onderwijs in de bachelor- en/of de masterfase. 188
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Hierbij zijn ook de onderwijstaken voor andere opleidingen inbegrepen (serviceonderwijs). Aio’s worden ingezet bij de begeleiding van werkcolleges en practica. De opleidingsdirecteur coördineert de onderwijsinzet. In de praktijk is de capaciteit ruim voldoende om de onderwijsvraag te realiseren. De staf-studentratio is weergegeven in tabel 1. Deze loopt, ten gevolge van de stijgende instroom van studenten, de laatste jaren iets op tot circa 24:1 (24 studenten per fte onderwijscapaciteit). Tabel 1: Staf-studentratio Vast WP (fte) 2005-2006
Genormeeerde Aantal ingeschre- Staf-studentratio onderwijstaak (fte) ven studenten* 76,2 25,4 623 24,5
* Bachelor en master, geen doctoraalstudenten.
Oordeel Gezien de in het zelfevaluatierapport gegeven beschrijving van de omvang van de staf en de gunstige staf-studentratio is de commissie van oordeel dat met de huidige omvang van de staf zowel de bachelor- als de masteropleiding goed te verzorgen zijn. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de gehanteerde norm van 10 tot 20% voldoende is om het onderwijs en onderwijsgerelateerde taken uit te voeren. De commissie heeft ook geconstateerd dat docenten gemotiveerd zijn om onderwijs te geven. Het overleg tussen de opleidingsdirecteur en de afdelingen over de inzet van personeel verloopt goed, waardoor er steeds voldoende staf wordt ingezet. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het management verwacht van de docenten dat zij ten minste over didactische kwaliteiten beschikken op het niveau van de Basiskwalificatie Onderwijs van de universiteit. Zo niet, dan moeten zij deze kwalificatie verwerven. Het volgen van bijscholingscursussen, vooral als de resultaten van de kwaliteitszorg daartoe aanleiding geven, wordt gestimuleerd. Twee cursussen blijken populair: Verhalen in de wetenschap en Theatervaardigheden. In een recente Choiceenquête (landelijke enquête voor de Keuzegids Hoger Onderwijs) eindigden de natuurkundedocenten op de tweede plaats van de TUD-opleidingen, met een gemiddelde van 7,5. Voor vakkennis scoorden zij met 8,3 het hoogst. De onderwijskwaliteiten van de docenten worden geëvalueerd in de Sensor-enquêtes en de collegeresponsiegroepen. Bij de selectie van nieuwe stafleden wordt aandacht besteed aan alle aspecten van de wetenschappelijke functie: onderzoek, onderwijs, coaching, fondswerving, internationale zichtbaarheid, samenwerking en management. De opleidingsdirecteur is lid van de selectiecommissie. Een proefcollege in aanwezigheid van studenten en van de opleidingsdirecteur is een vast onderdeel van de sollicitatieprocedure. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
189
De opleidingsdirecteur neemt deel aan de previews en reviews in de R&O-cyclus en wordt geraadpleegd bij bevorderingen. Hij is lid van de benoemingscommissie van vast wetenschappelijk personeel. Het onderwijsaspect speelt daardoor een expliciete rol in het loopbaanperspectief van de medewerkers. Voor de organisatorische aspecten van de opleiding beschikt de faculteit over een eigen facultaire dienst Onderwijs- en Studentenzaken. Deze dienst bevat het onderwijssecretariaat, de opleidingsdirecteuren, de studieadviseurs, de stage- en opleidingscoördinatoren, het international relations office en de beleidsmedewerker onderwijs en kwaliteitszorg. Het technisch en administratief ondersteunend personeel van de natuurkundepractica en van de natuurkundecollegedemonstraties is ondergebracht in de Sectie Onderwijsondersteuning van de afdeling Multiscale Physics. Een aantal diensten ondersteunt de opleiding op instellingsniveau op het gebied van de onderwijs- en studentenadministratie, het personeel en het financieel management en de ICT-voorzieningen. Er is een centraal servicepunt per faculteit. De kwaliteiten van de ondersteunende staf worden geëvalueerd in de kwaliteitsmonitor van de universiteit. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. Het inhoudelijke en onderwijskundige niveau is over het algemeen adequaat. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met bachelor- en masterdocenten bleek er voldoende aandacht te zijn voor het onderwijs en de wijze waarop dat verbeterd kan worden. In vakenquêtes worden de didactische kwaliteiten van de docenten bijgehouden. Er zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om zich te verbeteren. De onderwijsdirecteur heeft een duidelijke inbreng bij de aanstelling van nieuw personeel en bij de functioneringsgesprekken met docenten. De eis dat docenten de basiskwalificatie onderwijs bezitten is een positief punt. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
4.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De commissie heeft een rondleiding gehad langs de voorzieningen van de opleidingen en met studenten gesproken over het gebruik ervan. 190
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Voor hoorcolleges maakt de opleiding gebruik van de collegezalen in de Aula en in het eigen gebouw. Bij de Aula bevindt zich een prepareerruimte voor collegedemonstraties. In het TNgebouw bevinden zich een grote instructiezaal (50 personen) en 9 kleinere (36 personen). De instructiezalen lenen zich voor de verschillende kleinschalige onderwijsvormen en begeleide zelfstudie. Voor PGO en de projecten zou de opleiding graag beschikken over meer kleine zalen voor 6-10 personen. Wel is een goed geoutilleerde zaal beschikbaar gekomen voor studioclassroomonderwijs tot een maximum van 128 personen. Deze zaal kan met vouwwanden in drieën worden gesplitst. De zaal wordt ook gebruikt als videoconferentieruimte voor internationaal onderwijs. De opleidingen zijn van oordeel dat de materiële voorzieningen voldoende zijn om het programma uit te voeren. Voor de natuurkundepractica zijn practicumzalen in het TN-gebouw beschikbaar. Er is recent geïnvesteerd bij de vernieuwing van de eerstejaarspractica Inleiding computergebruik en Inleiding istrumentatie en van het tweedejaarspracticum Data-acquisitie met LabView. De eindejaarsprojecten Propedeutisch eindproject, Tweedejaarsproject en Bacheloronderzoek worden uitgevoerd in de onderzoeksafdelingen van de faculteit, evenals het masteronderzoek. De onderzoeksinfrastructuur van de afdelingen is goed en de studenten krijgen er voor het bacheloronderzoek en voor het masteronderzoek een eigen werkplek. De bibliotheek in het TN-gebouw is opgeheven en ingericht als een grote studiezaal. Op gezette tijden is er een studentassistent aanwezig voor studiehulp. De boekencollectie van de voormalige bibliotheek in het TN-gebouw is overgebracht naar de nabijgelegen centrale TUbibliotheek. In de centrale bibliotheek zijn zelfstudiefaciliteiten aanwezig. In het TN-gebouw zijn twee vrij toegankelijke computerzalen met dertig computers. Alle onderwijszalen met computerfaciliteiten zijn aangesloten op een studentserver die de software bevat waarop in het onderwijs een beroep wordt gedaan (onder andere Maple, Origin, LabView, MatLab, enzovoort). De elektronische leeromgeving Blackboard is de standaard voor de informatievoorziening (mededelingen, gidsen, roosters, uitslagen, enzovoort). Alle studenten beschikken over een e-mailadres van de universiteit. Informatie over studievoortgang, roosters en tentamendata is volgens de studenten voldoende beschikbaar en toegankelijk. Het rooster staat bij het begin van het jaar ook in de studiegids. De tevredenheid van de studenten over de voorzieningen is geëvalueerd in de centrale TUkwaliteitsmonitor die drie jaar achtereen is afgenomen (voor het laatst in 2005). Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de practicumvoorzieningen voldoende zijn en het materiaal modern is. Alle benodigde computerprogramma’s zijn beschikbaar. De overige voorzieningen zijn adequaat om de opleiding te ondersteunen en het afstudeeronderzoek van de studenten uit te voeren. Het aantal werkplekken voor studenten is in orde. De faciliteiten voor studioclassroomonderwijs zijn goed. De kwaliteit van de voorzieningen wordt door de universiteit systematisch onderzocht. Omdat alle masterstudenten een werkplek krijgen bij een leerstoelgroep voor de duur van hun afstudeeronderzoek beoordeelt de commissie de voorzieningen voor de master als goed. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
191
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De studiebegeleiding in het eerste bachelorjaar is gebaseerd op de mentorgroepjes met een ouderejaarsstudent als mentor. Deze groepjes van ongeveer acht studenten worden gekoppeld aan een onderzoekssectie die de studenten introduceert in de faculteit en het onderzoek van de sectie. Bij deze sectie doen de studenten het Propedeutisch eindproject. De studenten van drie of vier mentorgroepen worden begeleid door een studieloopbaanbegeleider (docent), die in de eerste drie perioden een individueel gesprek met hen voert en informeel adviseert. Voor deze gesprekken is een rapportageformulier beschikbaar. Zo nodig verwijst de studieloopbaanbegeleider naar de studieadviseur. Aan het einde van het eerste bachelorjaar ontvangen de studenten een niet-bindend studieadvies. Na het eerste studiejaar roept de studieadviseur studenten op die slecht presteren als deze zich nog niet uit eigen beweging hebben gemeld. Informeel blijkt ook de opleidingsdirecteur adviestaken voor studenten te vervullen. In de masterfase vervult de begeleider van het afstudeeronderzoek een belangrijke rol in de studiebegeleiding van de studenten. De studieadviseur en de opleidingsdirecteur spelen daarbij nog een ondersteunende rol. De studieadviseur spreekt alle studenten die van buiten de TUD instromen bij de start van hun opleiding. Twee masterstudenten treden op als mentor voor deze groep. De studievereniging en de afdelingen organiseren jaarlijks een bijeenkomst voor studenten over het bachelor- en masteronderzoek. Hierbij wordt ook informatie gegeven over stages en studeren in het buitenland. De voorlichting over de minoren in de bachelorfase is volgens de studenten beperkt. Studenten geven bovendien aan dat tijdens de bachelorfase de informatie over de Delftse doorstroommasteropleiding niet erg helder is. Ze moeten veel zelf uitzoeken. Oordeel De commissie is van oordeel dat de begeleiding in het eerste bachelorjaar goed is, maar denkt dat een meer formeel schriftelijk studieadvies in januari (zoals bij een aantal andere opleidingen gebruikelijk is), naast het informele advies van de studieloopbaanbegeleider, op zijn plaats is. In de andere bachelorjaren is er een redelijk systematisch oproepbeleid met een behoorlijke opkomst van de opgeroepen studenten. De commissie acht het noodzakelijk dat er meer aandacht wordt geschonken aan de totale studietijd in het kader van de studievoortgang. De opleiding dient ervoor te waken dat de opleidingsdirecteur niet de taken van de studieadviseur overneemt. Studieadvies gaat uit van de belangen van de student; vermenging met managementtaken kan daarin een spanning doen ontstaan. De voorlichting aan bachelorstudenten over de mogelijkheden in de minoren in de masteropleiding zou verbeterd kunnen worden. Het mentorsysteem voor ‘nieuwe’ masterstudenten is een positief punt. De regeling van de studiebegeleiding van de ‘eigen’ masterstudenten in het eerste masterjaar, met name in het licht van de keuzebegeleiding, laat te wensen over. Dit wordt vooralsnog voldoende gecompenseerd door de informele contacten tussen de staf en de studenten en de begeleiding bij het afstudeeronderzoek.
192
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Het geheel overziende oordeelt de commissie dat de studiebegeleiding voor de bacheloropleiding goed en voor de masteropleiding voldoende aansluit bij de wensen van studenten en adequaat is met het oog op de studievoortgang. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
4.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De kwaliteitszorg krijgt vorm in een jaarlijkse cyclus met de opleidingsdirecteur als hoofdverantwoordelijke. Voor de gehele Faculteit TNW is een kwaliteitshandboek opgesteld. De opleidingsdirecteur stelt, in nauw overleg met de opleidingscommissie, streefdoelen vast, of gebruikt criteria die op universitair niveau in 2003 zijn vastgelegd in het rapport Focus op onderwijs. De opleidingen gebruiken de volgende evaluatie-instrumenten regelmatig: • • • • •
cursusevaluatie (Sensor-enquête); afstudeerenquête; responsiegroep besprekingen en de verslagen daarvan; rendementsbepalingen; minorenquête.
De opleidingen hebben de volgende streefdoelen vastgesteld: • •
Van een enquête-item dat gescoord wordt op een vijfpuntsschaal van zeer goed (++) tot zeer slecht (--) moet de som van ++, + en de helft van 0 hoger zijn dan 50%. Een propedeusevak moet bij de eerste tentamenkans een slagingspercentage van minstens 50% hebben; een tweedejaars-, derdejaars- of mastervak van minstens 60%.
De opleidingsdirecteur bespreekt het resultaat van de evaluaties jaarlijks met iedere docent of groep van docenten verantwoordelijk voor een onderdeel. Bij die bespreking komen ook de meningen van de responsiegroep en de slaagpercentages aan de orde. De opleidingsdirecteur inventariseert wensen van de docent over de vorm of de inhoud van het gegeven onderwijs, en over verandering van vak. Eventuele afspraken zijn input voor het jaarlijkse kwaliteitsrapport, de R&O-cyclus en het volgende gesprek.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
193
De opleidingscommissie adviseert de decaan over de eindtermen, het programma en de uitvoering en evaluatie van het programma. De opleidingscommissie Technische natuurkunde (bachelor en master gemeenschappelijk) bestaat uit tien leden van wie er vijf behoren tot de wetenschappelijke staf en vijf tot de studentgeleding. De twee commissarissen onderwijs van de Vereniging voor Technische Physica (VvTP) maken deel uit van de studentdelegatie. Twee jaar geleden is de opleidingscommissie uitgebreid met buitenleden. Dit zijn vertegenwoordigers van het werkveld waar veel van de afgestudeerden werk vinden. De opleidingsdirecteur en de studieadviseur zijn aanwezig bij de vergaderingen van de opleidingscommissie. De opleidingscommissie heeft een subcommissie kwaliteitszorg. Deze publiceert jaarlijks de resultaten van deze activiteiten in een Kwaliteitszorgrapport. Dit rapport wordt in de opleidingscommissie besproken, met voorstellen voor verbeteringen van de opleidingsdirecteur. Bij deze vergadering worden de buitenleden van de opleidingscommissie uitgenodigd: dit zijn vijf vertegenwoordigers van het werkveld, die toegevoegd lid zijn van de opleidingscommissie. De voorstellen worden daarna ter goedkeuring aan de decaan voorgelegd. De nadruk ligt in deze cyclus op onderdelen van het curriculum en minder op het curriculum als geheel. Voor het curriculum als geheel zijn wel verbeterplannen opgesteld (bijvoorbeeld na de vorige onderwijsvisitatie, het rapport Focus op onderwijs en het Verbeterplan 2004), maar er is geen systematische evaluatie uitgevoerd. Dit laatste krijgt alleen enige aandacht in de responsiegroepen (per bachelorjaar of voor de masteropleiding). Oordeel Er is sprake van een systematische aanpak van de kwaliteitszorg. Het is een gesloten systeem met een adequate feedback, waarbij streefdoelen zijn geformuleerd. De commissie vindt de streefdoelen voor de slagingspercentages overigens te laag voor postpropedeusevakken. Positief zijn de verscheidenheid van evaluatie-instrumenten en de aanwezigheid van vertegenwoordigers van het werkveld in de opleidingscommissie. Ook wordt er systematisch aandacht besteed aan verbetermaatregelen. De commissie is van oordeel dat de opleiding er goed aan zou doen het curriculum als geheel systematisch te evalueren. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De studievereniging VvTP stelt per cursusjaar een responsiegroep van studenten samen die elke onderwijsperiode bij elkaar komen om het onderwijs te bespreken. Hierdoor is het mogelijk om soms al tijdens de onderwijsperiode verbeteringen tot stand te brengen. In 2003 is op basis van de conclusies en aanbevelingen van de vorige onderwijsvisitatie een plan van aanpak opgesteld. Daarna zijn in 2004 in het universitaire rapport Focus op onderwijs verbeterdoelstellingen opgenomen, nader uitgewerkt in het facultaire Verbeterplan 2004. Delen hiervan zijn in het zelfevaluatierapport opgenomen. De commissie heeft gesproken met de leden van de opleidingscommissie en met de studenten. Zij geven aan dat er voldoende verbetermaatregelen worden genomen. 194
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Oordeel De commissie constateert op basis van het facultaire verbeterplan dat de opleidingen veel aandacht besteden aan de analyse van de evaluaties, maar dat meer concrete verbetermaatregelen verwacht hadden mogen worden. In het zelfevaluatierapport wordt echter op verschillende plaatsen aangegeven welke verbeteringen op basis van de cursusevaluatie zijn doorgevoerd. Ook studenten geven aan dat zij concrete verbeteringen constateren. Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende voor dit facet. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt beschreven hoe studenten, docenten en overige staf bij de kwaliteitszorg betrokken zijn. De studievereniging VvTP speelt een actieve rol in de kwaliteitszorg via de organisatie van responsiegroepen. Studenten en docenten zijn door vertegenwoordiging in de opleidingscommissie betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De opleidingscommissie komt regelmatig bijeen en heeft een subcommissie voor de kwaliteitszorg. In de opleidingscommissie zijn vijf vertegenwoordigers van het beroepenveld als buitenlid benoemd. Zij vergaderen een keer per jaar mee als de voorstellen voor het komend jaar besproken worden. Docenten zijn voorts betrokken bij de kwaliteitszorg via de gesprekken die de opleidingsdirecteur met hen voert over de evaluatieresultaten. Daarnaast is er een maandelijkse hooglerarenlunch waarin zaken met betrekking tot het onderwijs aan de orde kunnen komen. Een alumnivereniging is in oprichting. Tot op heden worden alumni niet geraadpleegd over de opleiding. Wel wordt bij afstuderen aan alle alumni een evaluatie van het afstudeeronderzoek gevraagd (zowel bachelor- als masteronderzoek), waarin ook hun oordeel gevraagd wordt over de opleiding als geheel. Het beroepenveld is vertegenwoordigd via de buitenleden van de opleidingscommissie, alsmede via de beroepsmatige contacten van de onderzoekers met vertegenwoordigers uit het werkveld. De opleiding heeft meegewerkt aan de landelijke werkgeversenquête van de NNV. Oordeel De commissie is van oordeel dat studenten in voldoende mate betrokken worden bij de kwaliteitszorg, al moet erop gelet worden dat ook buitenlandse studenten en hbo-instromers geraadpleegd worden in de responsiegroepen. De inzet van de VvTP voor het onderwijs is een positief aspect. Docenten worden voldoende geraadpleegd door de opleidingsdirecteur. De commissie is echter van oordeel dat meer direct overleg tussen docenten over het onderwijs, en niet alleen via de opleidingsdirecteur, de betrokkenheid bij de kwaliteitszorg ten goede komt. De commissie waardeert de aanwezigheid van de buitenleden in de opleidingscommissie positief, een bredere consultatie van alumni en vertegenwoordigers van het afnemend veld is echter noodzakelijk. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
195
Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende. 4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding De commissie heeft zeven bachelorscripties opgevraagd en beoordeeld. Deze werkstukken gaven een goede indruk van het niveau van de opleiding. Het ging in alle gevallen om een daadwerkelijke bijdrage aan lopend onderzoek. De studenten zijn goed voorbereid op een vervolgstudie in de master. Er is nog geen ervaring met studenten die de arbeidsmarkt zijn opgegaan. Masteropleiding De commissie heeft negen recente master- of doctoraalscripties opgevraagd en beoordeeld. De scripties gaven een duidelijk verslag van het uitgevoerde onderzoek, waarbij de eisen die aan het natuurkundig onderzoek worden gesteld ook werden nagevolgd. De relatie met de theorie werd goed gelegd en de conclusies volgden logisch uit de waarnemingen. Het niveau van het Engels was voldoende. De opleiding geeft aan dat afgestudeerden uitstekend op de arbeidsmarkt terechtkomen en ook kwalificeren voor promotieplaatsen bij buitenlandse universiteiten. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bachelor- en de masterafstudeeronderzoeken van goed wetenschappelijk niveau zijn. De variaties in het niveau van het onderzoek vertalen zich op juiste wijze in de gegeven cijfers. De nagestreefde eindkwalificaties in het licht van de domeinspecifieke eisen worden ruim gehaald. Op basis van het materiaal van de opleiding en de gesprekken met docenten en studenten komt de commissie tot de conclusie dat het gerealiseerd niveau (kwaliteit van de afgestudeerden) goed is. De commissie beveelt aan om voor het masteronderzoek aparte cijfers te geven voor de fysischinhoudelijke aspecten en voor de algemene academische vaardigheden, en deze op de cijferlijst weer te geven. Voor een zo omvangrijk studieonderdeel is dat zeer verhelderend. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. 196
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Het rapport Focus op onderwijs geeft voor het totaalrendement van alle opleidingen van de TUD het volgende streefcijfer: •
80% overall rendement voor het cohort 2006 en verder, waarvan 80% te behalen in vier jaar.
Het propedeuserendement voor de bacheloropleiding is als volgt: Tabel 2: Rendementsgegevens bacheloropleiding Cohort 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Instroom* HerPropedeuserendement (%) Bachelorrendement inschrijving (%) van instroom na 1e jaar (%) Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar Na 4 jaar 80 78 24 35 44 3 (10) 75 83 20 36 36 100 84 33 39 27? -
Bron: Instroom, herinschrijvings- en rendementcijfers: KUO, tabel B4.2 en B5.8 Propedeuserendement: gegevens van de opleiding, alleen vwo-aansluiters
Het gemiddeld aantal behaalde studiepunten per jaar is minder dan 40 EC. Het rendement van de bacheloropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden, omdat de opleiding pas in 2002 is gestart. De invoering van het major-minorsysteem zou volgens het zelfevaluatierapport aan een rendementsverbetering moeten bijdragen. Uit gegevens van de opleidingen blijkt dat de streefdoelen voor de voorgaande cohorten niet bereikt worden. De uitval in het eerste jaar (herinschrijvingspercentage) is vergelijkbaar met andere opleidingen, het propedeuserendement na drie jaar is echter veel lager dan het herinschrijvingspercentage. Hieruit concludeert de commissie dat de uitval na het eerste jaar groot is. Als 40% van de studenten uitvalt in de propedeutische fase, kan het bachelorrendement maximaal 60% worden en kan het streefcijfer niet gehaald worden. Masteropleiding Het rapport Focus op onderwijs geeft voor het totaalrendement van alle opleidingen van de TUD het volgende streefcijfer: •
90% overall rendement, waarvan 90% te behalen in twee jaar.
De opleiding is van mening dat voor de Nederlandse studenten met een BSc Technische natuurkunde 90% rendement haalbaar is, zij het niet in twee jaar. Voor buitenlandse studenten verwacht de opleiding dat de uitval hoger zal zijn, maar dat studenten die afstuderen dat ook in de daarvoor gestelde tijd zullen doen. Het rendement van de masteropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden, omdat de opleiding pas recent is gestart.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
197
Oordeel Het onderwijsinstituut heeft streefcijfers opgesteld voor de opleidingen. Die streefcijfers worden niet gehaald. De selectieve functie van het eerste jaar is onvoldoende, aangezien na het eerste jaar nog veel studenten hun propedeuse niet behalen en naar verwachting uitvallen. De commissie ontmoette weinig urgentiegevoel bij de opleidingen om de rendementen te verhogen en de studietijd te verkorten. Het aantal studiepunten dat studenten gemiddeld per jaar in de bachelorfase halen is laag. De commissie heeft geen termijn aangetroffen waarbinnen bachelorstudenten, die zonder de bacheloropleiding volledig te hebben afgerond aan mastervakken beginnen, het bachelordiploma behaald moeten hebben. De commissie beveelt aan dat wel te doen en bijvoorbeeld de eis te stellen dat studenten die aan de master beginnen binnen zes maanden na aanvang van de master hun bachelordiploma behaald moeten hebben. Over de masteropleidingen zijn er nog te weinig gegevens om een oordeel te vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. De opleidingen krijgen derhalve het voordeel van de twijfel van de commissie. Buitenlandse studenten die door de examencommissie worden toegelaten tot de masteropleiding moeten in de ogen van de commissie zo geselecteerd worden dat zij aan dezelfde rendementseisen kunnen voldoen als Nederlandse studenten. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel bacheloropleiding als masteropleiding goed is. De rendementen voor de bacheloropleiding vindt de commissie over het algemeen onvoldoende, terwijl de masteropleiding het voordeel van de twijfel krijgt. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de studie, en er vallen te veel studenten ook na de propedeuse uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp resultaten voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende beoordeelt. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende.
In de fase van hoor- en wederhoor is aangegeven dat met ingang van het huidig studiejaar de ‘harde knip’ bij de TUD is ingevoerd (er mogen geen MSc-tentamens gedaan worden alvorens de BSc-fase is afgerond).
198
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
199
Masteropleiding Applied Physics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Technische natuurkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Applied Physics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
200
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Bijlage 1 Eindkwalificaties 1A
Eindkwalificaties bacheloropleiding Technische natuurkunde
Generieke eindkwalificaties van alle bacheloropleidingen van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen van de TUD: “Studenten met een Bachelor diploma zullen 1. In staat zijn om de binnen hun vakgebied aanvaarde analyse- en onderzoekstechnieken juist toe te passen. 2. In staat zijn om kritisch de waarde van argumenten, aannames, abstracte begrippen en gegevens te bepalen om beoordelingen te maken en bij te dragen tot oplossingen van complexe problemen. 3. Inhoudelijk begrip hebben van onderzoek in hun vakgebied in complexe en onvoorspelbare contexten en staat zijn om bepaalde aspecten van hedendaags onderzoek te beschrijven en er commentaar op te geven. 4. In staat zijn om de methodes en technieken die ze hebben geleerd toe te passen om hun kennis en begrip te oefenen, verstevigen, uit te bouwen en toe te passen, en om teamprojecten op te starten en uit te voeren, bij voorkeur in een multidisciplinaire omgeving. 5. In staat zijn informatie, ideeën, problemen en oplossingen over te dragen op zowel een publiek van vakgenoten als een lekenpubliek, bij voorkeur in een internationale omgeving. 6. Zich bewust zijn van mogelijke ethische, sociale, omgevings-, esthetische en economische gevolgen van het uitoefenen van hun vak. 7. De leercapaciteiten hebben die nodig zijn als verder beroeps- of universitair onderwijs gewenst is. 8. Waardering hebben voor de onzekerheid, ambiguïteit en beperkingen van kennis. Voorts dienen de studenten met een Bachelordiploma te beschikken over de volgende competenties: 1. Systematisch begrip van de belangrijkste aspecten van het vakgebied. 2. Basiskennis van methodes gebruikt in het vakgebied en technische vaardigheid, 3. Enige scholing in de theoretische kennis en onderzoeksmethodes en in het ontwikkelen van modellen, 4. Basiskennis van hun vakgebied en van de samenhang tussen de specifieke onderwerpen binnen het vakgebied, 5. Speciale ziens- en denkwijze verwacht binnen een bepaald onderwerp, bewustzijn van samenhang met andere vakgebieden.” De specifieke eindkwalificaties voor de Bacheloropleiding Technische natuurkunde: “De afgestudeerde van de bacheloropleiding Technische Natuurkunde van de TU Delft: 1. Beheerst de basiskennis van de natuurkunde, met inbegrip van de noodzakelijke wiskunde en aanverwante technische vakken, op het niveau dat vereist is om een internationale geaccrediteerde masteropleiding (technische) natuurkunde te kunnen volgen. 2. Kan standaardproblemen binnen de (technische) natuurkunde oplossen, gebruikmakend van analytische of numerieke methoden, experimenten en/of simulatie- en modelleringtechnieken. 3. Beschikt over brede kennis op het gebied van de natuurwetenschappen.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
201
4. Is in staat om problemen, ook buiten de bestudeerde gebieden, te analyseren en te abstraheren. Hij/zij kan de technieken bedoeld in punt 1 toepassen om oplossingen voor deze problemen aan te dragen en te realiseren, met oog voor praktische toepassing. 5. Is in staat om zich zelfstandig effectief en efficiënt nieuwe kennis eigen te maken, met behulp van moderne communicatiemiddelen. 6. Kan alleen of in teamverband bijdragen aan (technisch) fysisch onderzoek en aan technische ontwerpen en heeft ervaring met een projectmatige aanpak. 7. Kan zowel in het Nederlands als in het Engels en zowel mondeling als schriftelijk communiceren over het vakgebied en over zijn of haar werk, gebruikmakend van de geëigende presentatietechnieken. 8. Heeft kennis van techniekgerelateerde ontwikkelingen in maatschappelijke context en is in staat om op dit gebied standpunten te formuleren en te verdedigen.” 1B Eindkwalificaties masteropleiding Applied Physics Algemene
eindkwalificaties
voor
alle
masteropleidingen
van
de
TUD:
“Students with a masters diploma will: 1. Be capable of being analytical in their work on the basis of a broad and deep scientific knowledge. 2. Be able to assess critically the value of arguments, assumptions, abstract concepts and data, in order to pass judgments and to contribute to the solving of complex problems. 3. Have the qualities needed for employment in circumstances requiring sound judgment, personal responsibility and initiative, so as to work in complex and unpredictable professional environments. 4. Be able to assume leading roles, including management roles, in companies and research organisations, and be able to contribute to innovation. 5. Be able to work in an international environment, helped by their social and cultural sensitivity and language and communication abilities, partly acquired through experience of teamwork and/or study periods abroad. 6. Have awareness of possible ethical, social, environmental, aesthetic and economic implications of their work and to act accordingly. 7. Have an awareness of their need to keep their knowledge and skills up-to-date. Competencies specific to the domain of the masters programme are, among others: 1. Knowledge of and insight into the most important aspects of their discipline. 2. Knowledge of methods and technical practices in their discipline. 3. Knowledge of theory and research methods, including the development of models. 4. Advanced knowledge of some areas in their domain and about the connections between the specific subjects within their discipline. 5. Awareness of interrelations with other disciplines.” Specifieke eindkwalificaties masterafgestudeerden Applied Physics van de TUD: “All masters graduates in Applied Physics at TU Delft should have attained the following qualifications: 10. Mastery of Applied Physics at an advanced academic level. This means mastery of advanced general subjects in physics (such as quantum mechanics, solid state physics, fluid 202
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
dynamics, Quantum Electronics and Quantum Optics, electrodynamics) and the necessary mathematics, in addition to a choice of advanced technical subjects (such as linear system theory, computer science, materials science, electronics, data analysis, process management and control) as well as skills in the field of experimental techniques, theoretical analysis, simulation, and modelling. This knowledge and these skills should be mastered at a level, which is considered equal to that of other comparable Masters degrees at international, top-quality, educational institutions. 11. In-depth knowledge of at least one area within Applied Physics, such that the international research literature can be understood. 12. Thorough experience with research in (applied) physics and complete awareness of the applicability of research in technological developments. 13. Capability of understanding a wide variety of different problems and being able to formulate these at an abstract level. To see, from the abstract level, the relation between diverse problems and to contribute creatively to their solution focused on practical applications. 14. Capability of creating innovative technical designs, taking account of feasibility issues. 15. Capability of working in a (possibly interdisciplinary) team of experts performing the aforementioned activities and communicating easily in both written and oral English. 16. Capability of working independently and of taking initiatives where necessary. Identifying areas where expertise is lacking and remedying the situation. 17. Capability of making English language presentations of one’s own research activities to diverse audiences. Being able to adapt to the background and interest of the audience. 18. Knowledge of technology-related developments in society, such as sustainability issues. Being capable of developing and defending opinions in this area. For those following a full R&D programme, more emphasis is laid on aims 1, 2 and 3 than for those taking a core-special track combination. The special tracks have additional aims. For the Management of Technology special track, an additional aim is: 19. Knowledge and understanding of issues and processes in management of innovation in technology. For the Educational special tracks, additional aims are: 10. Capability of engagingly presenting a wide variety of subjects in physics, both orally and in writing, and being able to capture and hold the attention of a lay public, in particular, youngsters. 11. Capability of developing new teaching materials in physics. 12. (Only for those who complete the full teacher training programme) Capability of functioning as a fully qualified (‘first degree’) secondary school physics teacher. For the Sustainability in Technology special track, additional aims are: 20. Knowledge of concepts of sustainability and of technological as well as economic and social mechanisms, which affect the sustainable development of society. 21. Capability of integrating these concepts and mechanisms in research and development.”
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
203
Bijlage 2 2A
Programma
Programma bacheloropleiding Technische natuurkunde 2006-2007
Eerste jaar Naam Analyse deel 1 Analyse deel 2 Analyse deel 3 Voortgezette analyse Natuurkunde 1 Natuurkunde 2 Mechanica en relativiteitstheorie Inleiding technische natuurkunde Fysica van het dagelijks leven Inleiding biofysica Oriëntatie op natuurkundeonderzoek Keuze uit: - Nanoscience - Introduction to Imaging Systems - Physics of Fluids - Radiation, Radionuclides and Reactors Technische natuurkunde en innovatie Practicum inleiding computergebruik Practicum inleiding experimenteren Practicum instrumentatie Propedeutisch eindproject Oriëntatie op de minor Totaal
EC
5 4 3 3 6 3 6 3 3 3 3
3 1 2 3 3 6 60
Tweede jaar Vaknaam Differentiaalvergelijkingen Lineaire algebra Systemen en signalen Golven Elektromagnetisme I Kwantummechanica Computational Science1 Elektronische instrumentatie Duurzaam ondernemen Research practicum (4 proeven) Minor of aanvulling Natuurkunde* Totaal
EC
4 6 6 6 5 5 3 6 3 4 12 60
*De aanvulling Natuurkunde bestaat uit: Inleiding complexe functietheorie (2 EC), thermodynamica (6 EC) en Tweedejaarsproject (4 EC)
204
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
Derde jaar Statistiek Statistische fysica Vastestoffysica Klassieke en kwantummechanica A Fysische transportverschijnselen Stochastische signaalanalyse Wetenschaps- en argumentatieleer Researchpracticum (2 proeven) Bacheloreindproject Minor of aanvulling Natuurkunde* Totaal
3 4 5 5 6 4 3 2 10 18 60
* De aanvulling Natuurkunde bestaat uit: Elektromagnetisme II (3 EC), Computational Physics (4 EC), Klassieke en kwantummechanica B (5 EC), Bacheloreindproject keuze (6 EC)
2B
Programma masteropleiding Applied Physics 2006-2007
Core programme (90 EC) Module General electives Departmental electives, related to the following tracks: Imaging Science & Technology Multi Scale Physics NanoScience Radiation, Radionuclides & Reactors Thesis related electives Ethics Society related electives MSc thesis
EC
18 12
6 3 3 48
Specialisation (30 EC), keuze uit: • • • • •
Research & Development (R&D) Management of Technology (MoT) Sustainability in Technology (SiT) Education (Ed1 & Ed2) Astronomy & Instrumentation (AI)
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
205
206
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Technische Universiteit Delft (TUD)
5.
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Natuur- en sterrenkunde 56984 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Amsterdam 31 december 2008
Masteropleiding Physics: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Physics 60202 master wo 120 EC master voltijd Amsterdam 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Exacte Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam vond plaats op 21 en 22 februari 2007. 5.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding zijn onderdeel van de afdeling Natuur- en Sterrenkunde (N&S) van de Faculteit der Exacte Wetenschappen (FEW). De faculteit verzorgt negen bacheloropleidingen en twaalf masteropleidingen (deels in samenwerking met de UvA). De faculteit wordt geleid door een bestuur van zes leden onder leiding van de decaan. Daarnaast is er een onderwijsdirectie. De decaan is eindverantwoordelijke voor onderzoek en onderwijs in de faculteit. Het hoofd van de afdeling Natuur- en Sterrenkunde is verantwoordelijk voor onderzoek en onderwijs binnen de afdeling en daarmee voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics. De faculteit is ingedeeld in vier afdelingen: Informatica (I), Natuur- en Sterrenkunde (N&S), Scheikunde en Farmaceutische Wetenschappen (S&F) en Wiskunde (W). Een afdeling is een organisatie van medewerkers die op een bepaald vakgebied werkzaam zijn. Elke afdeling staat onder leiding van een afdelingshoofd (hoogleraar), bijgestaan door een afdelingsmanager. De afdeling Natuur- en Sterrenkunde bestaat uit acht secties: Atoom-, Molecuul- en Laserfysica; QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
207
Biofysica; Fysica van Complexe Systemen; Natuurkunde-Practicum en Didactiek; Subatomaire Fysica; Theoretische Natuurkunde; Vastestoffysica en Algemene Vorming. Deze laatste sectie werkt voor de gehele faculteit. De secties zijn de organisatorische eenheden vanwaaruit masterspecialisaties worden ondersteund. Voor de bacheloropleiding is de afdeling de organisatorische eenheid. De verantwoordelijkheid voor de onderwijsorganisatie is in handen van de facultaire onderwijsdirectie. Deze bestaat uit vijf wetenschappelijke personeelsleden en één student. Zij legt verantwoording af aan het faculteitsbestuur. Vier leden zijn afkomstig uit de vier afdelingen van de faculteit en zijn opleidingsdirecteur van een groep van opleidingen. De onderwijsdirectie doet voorstellen aan de afdelingshoofden voor de verdeling van onderwijscapaciteit en is verantwoordelijk voor de kwaliteitszorg. De masteropleiding Physics is in nauwe samenwerking met de UvA georganiseerd. Een aantal specialisaties wordt gezamenlijk aangeboden. Er is regelmatig overleg tussen de onderwijsdirecties van beide instellingen. De Faculteit Exacte Wetenschappen heeft een centrale examencommissie met subcommissies voor clusters van opleidingen. Er is een gezamenlijke opleidingscommissie voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics. 5.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Natuur- en sterrenkunde (CROHO-nummer 6984) Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn alle studenten in het vijfjarige programma (cohort 1999-2001) overgezet naar een inschrijving in de nieuwe structuur. Daarbij is een overgangsregeling gehanteerd die is gepubliceerd in de studiegids 2002-2003. Per 1 september 2006 is het niet meer mogelijk af te studeren in de oude ongedeelde opleiding. In het voorjaar van 2006 zijn met de laatste studenten in de ongedeelde opleiding afspraken gemaakt over het afronden van de opleiding of een overstap naar de bachelor- of masteropleiding. Per 1 september 2007 zijn er geen studenten meer ingeschreven voor de oude ongedeelde opleiding. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, meldden geen overgangsproblemen. 5.2.
Het beoordelingskader
5.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding stelt zich ten doel haar studenten alle voorwaarden en mogelijkheden te bieden om basiskennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de natuur- en sterrenkunde en aan208
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
verwante disciplines te verwerven die nodig zijn om door te stromen naar een masteropleiding in de natuurkunde of sterrenkunde, of om direct toe te treden tot de arbeidsmarkt op een positie waarvoor een academische natuurkundige bacheloropleiding vereist is. Deze doelstelling is uitgewerkt in eindkwalificaties van de opleiding. De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1A. De doelstelling en eindkwalificaties van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde komen volgens de opleiding overeen met het door de regiecommissie van de Kamer Natuurkunde van de VSNU vastgestelde referentiekader. Dit kader is opgesteld in overleg met het beroepenveld ten behoeve van de vorige onderwijsvisitatie. Masteropleiding De opleiding stelt zich ten doel haar studenten alle voorwaarden en mogelijkheden te bieden om een kwalitatief hoogwaardige studie in twee jaar te voltooien. Het onderwijs gaat mee met de nieuwste ontwikkelingen in het natuurkundig onderzoek en in de maatschappij en draagt deze ontwikkelingen uit. De opleiding bereidt voor op de functie van wetenschappelijk onderzoeker of andere betrekkingen in de maatschappij waarvoor een academische masteropleiding in de natuurkunde vereist of wenselijk is. Deze doelstelling is uitgewerkt in eindkwalificaties van de opleiding. Ze zijn gedifferentieerd voor de vier varianten (O-, C-, E- en M-variant). De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1B. Zoals dat geldt voor de bacheloropleiding komen de doelstelling en eindkwalificaties van de masteropleiding Physics volgens de opleiding overeen met het door de regiecommissie van de Kamer Natuurkunde van de VSNU vastgestelde referentiekader. Dit kader is opgesteld in overleg met het beroepenveld ten behoeve van de vorige onderwijsvisitatie. De afdeling bezint zich op de profilering van beide opleidingen, met name om de wervingskracht voor potentiële studenten te verbeteren. Daarvoor wordt gedacht aan de context waarin de natuurkunde opereert, waarbij het medische domein als mogelijkheid wordt genoemd. Oordeel De doelstellingen en eindkwalificaties van de opleidingen zijn helder geformuleerd. De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleidingen bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. De opleidingen maken in de informatie niet duidelijk in welke mate de eindkwalificaties voldoen aan de eisen van internationale vakgenoten. Ook mist de commissie een helder profiel van de opleidingen. De inspanningen van de directie om dit profiel te ontwikkelen moeten voortvarend en met het oog op de internationale vergelijking voortgezet worden. De commissie tekent daarbij aan dat ‘fysica in context’ zich niet tot het medisch domein zou moeten beperken. De maatschappelijke kwesties met een directe relatie tot de natuurkunde zijn veel breder. Er zijn plannen voor de toekomst om dit te verbreden. De commissie juicht dit toe. Op basis van het domeinspecifiek referentiekader en haar eigen expertise komt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding voldoende aansluiten bij de internationale en domeinspecifieke eisen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
209
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de eindkwalificaties van de bacheloropleiding zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. Het verband is in het zelfevaluatierapport nader toegelicht. De commissie heeft deze informatie bestudeerd. Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Algemene eindkwalificatie 1, 4, 10 2, 3, 5 6, 7 8, 11 3, 7, 9, 12
Masteropleiding In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de eindkwalificaties van de masteropleiding zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. De eindkwalificaties zijn onderverdeeld in algemene kwalificaties en specifieke kwalificaties van de varianten (O, CE, M). Het verband is in het zelfevaluatierapport nader toegelicht. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Algemene eindkwalificatie 1, 2 3, 4, 5 8, 9, 10 6, 11 6, 7
Specifieke eindkwalificaties O1 O1, O2 O3, O5, M1, M4, M6 O4, CE2, M5 CE1, M2, M3
Oordeel Naar de mening van de commissie heeft de opleiding de relatie tussen de eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren adequaat beschreven, alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De eindkwalificaties zijn echter erg abstract geformuleerd. De verschillende eindkwalificaties zijn te koppelen aan een of meer descriptoren. Op grond hiervan oordeelt de commissie dat het niveau van de beide opleidingen correspondeert met het niveau van respectievelijk een universitair afgestudeerde bachelor en een universitair afgestudeerde master. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
210
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft tot doel de studenten voor te bereiden op de instroom naar een wetenschappelijke natuurkundige masteropleiding. Studenten hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Physics van de VU. Via een gerichte invulling van de derdejaarskeuzeruimte kunnen studenten doorstromen naar een groot aantal andere masteropleidingen, waaronder de masteropleidingen Natuurkunde of Sterrenkunde aan andere universiteiten. Doordat het bacheloronderzoek plaatsvindt binnen de onderzoeksinstituten van de faculteit, wordt het eindniveau van de opleiding getoetst aan de eisen die binnen het vakgebied worden gesteld aan beginnende onderzoekers. Er zijn nog geen gegevens bekend over de arbeidsmarktpositie van bachelorafgestudeerden, omdat zij tot nog toe allemaal zijn doorgestroomd naar een masteropleiding. Masteropleiding De eindkwalificaties van de O-variant van de masteropleiding beschrijven kwalificaties die de studenten voorbereiden op een promotie. De opleiding is van mening dat studenten op alle deelgebieden van de natuurkunde terechtkunnen, daar zij een academische scholing op het terrein van de natuurkunde hebben gevolgd. De eindkwalificaties van de M-, C- en Evarianten beogen studenten voor te bereiden op betrekkingen in de maatschappij. Doordat het masteronderzoek plaatsvindt binnen de onderzoeksinstituten van de faculteit, wordt het eindniveau van de opleiding getoetst aan de eisen die binnen het vakgebied worden gesteld aan onderzoekers. Er zijn nog geen gegevens bekend over de arbeidsmarktpositie van masterafgestudeerden. Uit de WO-monitor en de alumni-enquête die de opleiding zelf heeft afgenomen, blijkt dat afgestudeerden van de doctoraalopleiding over het algemeen in academische beroepen terechtkomen. Oordeel De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties duidelijk de wetenschappelijke oriëntatie van de bachelor- en de masteropleiding reflecteren (zie hiervoor ook F1 en F2). De commissie baseert dit oordeel op de eindkwalificaties, de doorstroommogelijkheden van de bacheloropleiding en de plaats van het wetenschappelijk onderzoek in de masteropleiding. De bacheloropleiding is formeel breed georiënteerd en heeft goede doorstroommogelijkheden, maar richt zich in de ogen van de commissie in de praktijk erg eenzijdig op de O-variant van de masteropleiding Physics. De O-variant van de masteropleiding richt zich op haar beurt weer erg sterk op een promotie. Een bredere oriëntatie op de academische beroepspraktijk buiten de universiteiten zou de profilering van de opleidingen ten goede komen.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
211
Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende.
5.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Bacheloropleiding De opleiding is in 2004, samen met alle andere bacheloropleidingen binnen FEW, vernieuwd en opgezet volgens het concept van de flexibele bachelor. In deze opzet beginnen de opleidingen Farmaceutische wetenschappen, Medische natuurwetenschappen, Natuur- en sterrenkunde, Scheikunde en de natuurwetenschappelijke variant van Wiskunde met een grotendeels gezamenlijk programma. Dit om omzwaaien binnen de eerste vier maanden naar een aanverwante opleiding zonder tijdverlies mogelijk te maken en om studenten te stimuleren vanaf het begin van de studie over de grenzen van de eigen discipline te kijken. Overigens wordt de flexibele bachelor met ingang van het studiejaar 2007-2008 afgeschaft. De tweede helft van het eerste jaar, het gehele tweede jaar en een klein deel van het derde jaar worden vervolgens besteed aan disciplinaire verdieping in de natuurkunde. In het derde jaar hebben studenten 30 EC vrijekeuzeruimte. Studenten kunnen de vrijekeuzeruimte invullen met een minor in een andere discipline. In samenwerking met de UvA wordt hierin in ieder geval een aantal sterrenkundeonderdelen aangebonden. De opleiding wordt afgesloten met een bacheloronderzoek van 9 EC. Masteropleiding Het programma van de masteropleiding kent vier varianten: de onderzoeksvariant (O-variant), de managementvariant (M-variant), de communicatievariant (C-variant) en de educatievariant (E-variant). Voor alle varianten geldt dat de student zich op een concreet gebied binnen de natuur- en sterrenkunde kan specialiseren. Studenten kunnen voor deze specialisatie kiezen uit drie programma’s: Theoretical Physics, Particle and Astroparticle Physics en Physical Sciences. Alle programma’s worden in nauwe samenwerking met de UvA aangeboden. Het programma Physical Sciences bestaat uit acht subspecialisaties, gedeeltelijk in samenwerking met de masteropleiding Chemistry en het VUmc. Vier specialisaties zijn toegankelijk voor bachelorafgestudeerden in de natuurkunde: Condensed Matter Science, Quantum Atom Optics, Biophysics en Biomedical Physics. De O-variant kent een afstudeeronderzoek van 60 EC (dat is inclusief 6 EC voor het schrijven van de scriptie), de andere varianten een afstudeeronderzoek van 30 EC. Er worden altijd colloquia op het gebied van het afstudeeronderzoek gevolgd. 212
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Studenten die de O-variant volgen, doen verplicht een literatuuropdracht en een C-, E- of Mvak. Daarnaast volgen zij keuzecursussen op het terrein van het gekozen programma. Een volledig overzicht van het onderwijsprogramma van de bachelor- en van de masteropleiding is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het grootste deel van het onderwijs in de bachelor- en de masteropleiding wordt gegeven door onderzoekers (hoogleraren, uhd’s en ud’s) die zelf actief zijn in wetenschappelijk onderzoek en die actief zijn bij de meer specialistische vakken op het vakgebied. Bacheloropleiding De faculteit FEW en de afdeling N&S zijn van mening dat het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en van een goede onderzoekshouding belangrijke aspecten behoren te zijn van iedere academische opleiding. Het betreft hier een complexe competentie die beginnende studenten nog nauwelijks bezitten. Het ontwikkelen van deze competentie vraagt veel reflectie van de studenten, die ondersteund wordt met het portfolio. Vanaf het eerste practicum leren de studenten onderzoeksvaardigheden. Naast het opzetten en uitvoeren van een experiment wordt ook aandacht besteed aan interpretatie van meetgegevens, reflectie en presentatie, zowel mondeling als schriftelijk. Interessant is dat de opdrachten voor de studenten vaak voortbouwen op reeds uitgevoerde experimenten van hun voorgangers. Het practicum is ontwikkeld in nauw overleg met de onderzoekssecties. Voor het Natuurkundepracticum 3 (derde jaar) bijvoorbeeld doen de studenten in groepen van twee een uitgebreid experiment dat ingaat op thema’s en methoden die in de onderzoeksgroepen gebruikt worden, zoals ‘atomic force microscopy’ en ‘laser remote sensing’. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, geven aan dat het practicum een opzet kent met veel eigen inbreng. Zij vinden het in het algemeen stimulerend. In het begin van de opleiding zijn directe relaties tussen het onderwijs en het lopend wetenschappelijk onderzoek nog betrekkelijk gering, omdat de opleiding zich in dit stadium concentreert op het verwerven van basiskennis. In de eerstejaarscursus Van kwantum tot materie wordt wel een overzicht gegeven van de velden waar kwantumverschijnselen een essentiële rol spelen. In een enquête afgenomen door de studenten van de zelfevaluatiecommissie geven studenten aan dat zij zich in de eerste jaren niet erg betrokken voelen bij het onderzoek van de faculteit. In het tweede en het derde jaar wordt de interactie met het wetenschappelijk onderzoek sterker, zowel met betrekking tot theoretische als experimentele vakken. In de cursus Structuur QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
213
der materie wordt een duidelijke verbinding gelegd met het wetenschappelijk onderzoek in de gelijknamige experimentele onderzoeksgroepen (secties atoom- en molecuulfysica, biofysica, subatomaire fysica en vastestoffysica). Zo komen onder andere de rol van lasers (atoomfysica), fotosynthese en het zien (biofysica), supergeleiding (vastestoffysica) en CP-schending (subatomaire fysica) aan de orde. De cursus Mathematische methoden licht de methoden die toegepast worden in de theoretische natuurkunde toe met voorbeelden van eigen wetenschappelijk onderzoek. Voor de Literatuuropdracht (onderdeel van de keuzeruimte) analyseren studenten in groepen van twee een relevant en recent artikel in een toptijdschrift zoals Nature of Science. Ze presenteren hun analyse in de vorm van een artikel (in het format van het Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde) en geven een voordracht voor medestudenten in de Journal Club. Naast een beschrijving van de resultaten van het artikel zelf vormen het kader waarin het beschreven onderzoek heeft plaatsgevonden en vooruitzichten en implicaties belangrijke onderdelen van deze opdracht. Het Bacheloronderzoek (9 EC) wordt uitgevoerd binnen een van de secties van de afdeling N&S of binnen de afdeling F&MT van de Faculteit der Geneeskunde. Het project sluit in de meeste gevallen direct aan bij actueel onderzoek binnen deze sectie. Gedurende de duur van de opdracht maakt de student volledig deel uit van de onderzoekssectie (inclusief sterrenkunde) en is er dus sprake van een intensieve interactie tussen onderwijs en onderzoek. Oriëntatie op de beroepspraktijk is met name gericht op de mogelijkheden in en na de masteropleiding. Deze vindt plaats in de keuzecursussen die oriënteren op de C-, E- en M-variant van de masteropleiding en in de keuzecursus Studie en loopbaan. In de cursus Medische technologie (vrijekeuzeonderdeel) krijgen studenten een beeld van de arbeidsmarkt doordat zij vacatures moeten analyseren op de competenties die in dat vakgebied nodig zijn. Masteropleiding Het curriculum van de masteropleiding is sterk verbonden met fysisch en fysisch-chemisch georiënteerd wetenschappelijk onderzoek dat aan de faculteiten FEW (VU) en FNWI (UvA) wordt uitgevoerd, alsmede met wetenschappelijk onderzoek dat plaatsvindt binnen de medische fysica-afdelingen van VUmc en AMC en het onderzoeksinstituut NIKHEF. In de masteropleiding volgen de studenten een literatuuropdracht en een cursus op het gebied van hun masteronderzoek. Hierin verkrijgen studenten de meest actuele kennis op het terrein van hun specialisatie. Alle cursussen van de specialisatieprogramma’s zijn op een gevorderd niveau en leggen de verbinding met actuele theorieën en onderzoeksresultaten. De verdere scholing in het zelfstandig doen van onderzoek gebeurt tijdens het afstudeeronderzoek van 48-54 EC, dat geheel binnen een onderzoekgroep wordt verricht. De studenten maken volledig deel uit van de onderzoeksgroep en er is daarmee sprake van een intensieve interactie tussen onderwijs en onderzoek. De dagelijkse begeleiding van de studenten is over het algemeen in handen van een promovendus of een postdoc, onder supervisie van een lid van de vaste wetenschappelijke staf. De oriëntatie op de beroepspraktijk richt zich vooral op een wetenschappelijke carrière in de academische wereld (promotieonderzoek). Doordat studenten ook in de O-variant nog een CE- of een M-vak volgen, oriënteren zij zich enigszins op andere beroepssectoren. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, practica, toetsen en opdrachten). 214
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
De commissie is van mening dat bij de kennisontwikkeling in de bachelor- en masteropleiding op goede wijze gebruik wordt gemaakt van de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden is in de bachelorfase verankerd in het practicum en in het bacheloronderzoek. Doordat het bacheloronderzoek in de afdelingen wordt verricht is de inbedding in lopend onderzoek gegarandeerd. De relatie met het lopend onderzoek wordt regelmatig gelegd in cursussen. Naar het oordeel van de commissie is de omvang van het bacheloronderzoek (9 EC) aan de geringe kant. De kennismaking met de literatuur in de Journal Club beoordeelt de commissie als positief. In de masteropleiding worden de training van de onderzoeksvaardigheden en de inbedding in lopend onderzoek gegarandeerd door de plaats die de studenten krijgen in de onderzoeksafdelingen voor hun afstudeeronderzoek. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven welke cursussen bijdragen aan de verschillende eindkwalificaties. In de cursusomschrijving in de studiegids is voor ieder programmaonderdeel aangeduid aan welke leerdoelen de cursus bijdraagt. De commissie heeft dit geverifieerd. Het grootste deel van het bachelorcurriculum bestaat uit verplichte cursussen. Daarmee verzekert de opleiding zich ervan dat studenten geschoold worden in alle geformuleerde eindkwalificaties. Via de drie cursussen algemene vorming (totaal 9 EC) is er specifiek aandacht voor de algemene academische vaardigheden. De eindkwalificaties op het terrein van de ICT-toepassingen zijn duidelijk apart zichtbaar in programmaonderdelen. De eindkwalificaties op het gebied van projectmatig werken en samenwerken komen vooral aan de orde via de practica. Masteropleiding In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven welke cursussen bijdragen aan de verschillende eindkwalificaties. In de cursusomschrijving in de studiegids is voor ieder programmaonderdeel aangeduid aan welke leerdoelen de cursus bijdraagt. De commissie heeft dit geverifieerd. Het eerste jaar van de masteropleiding bestaat uit gespecialiseerde cursussen met een aantal keuzeregels. Het programma van de studenten wordt goedgekeurd door de masterprogrammacoördinator, die ook als studieadviseur fungeert. Op deze wijze zorgt de opleiding dat alle eindkwalificaties aan de orde komen en dat voldoende verdieping wordt bereikt. In het afstudeeronderzoek komen alle eindkwalificaties in samenhang aan de orde. Dit onderzoek is zeer structureel opgezet met goede aandacht voor alle verschillende aspecten. Oordeel De commissie heeft geverifieerd dat het bachelorprogramma en het masterprogramma de studenten in staat stellen alle eindkwalificaties te behalen. De kwalificaties op het gebied van QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
215
projectmatig werken komen enigszins beperkt aan de orde. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt te identificeren via de leerdoelen per cursus, die in de studiegids zijn opgenomen. De commissie komt op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten en studenten tot de conclusie dat de programma’s in het algemeen een adequate concretisering zijn van de beoogde eindkwalificaties. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding laat een aantal rode draden zien die de samenhang en opbouw illustreren. Zo is er een opbouw van het onderwijs in de mechanica en relativiteitstheorie van Intro exact aan het begin van het eerste jaar (waar de relativiteitstheorie kwalitatief behandeld wordt) via Mechanica en relativiteitstheorie naar Klassieke mechanica aan het eind van het tweede jaar. Ook de colleges Elektriciteit en magnetisme (eerste jaar), Elektrodynamica en relativiteitstheorie (tweede jaar) en Quantum Optics (derde jaar) vertonen een duidelijke samenhang, evenals Van kwantum tot materie (eerste jaar), Kwantummechanica (tweede jaar), Structuur der materie: atoom- en molecuulfysica (tweede jaar) en Advanced kwantummechanica (derde jaar). Horizontale samenhang in het eerste jaar wordt bereikt doordat voor de eerstejaarscolleges Intro exact, Mechanica en relativiteitstheorie en Elektriciteit en magnetisme hetzelfde boek wordt gebruikt. Een andere verbindingslijn wordt gevormd door de natuurkundepractica, die een weloverwogen opbouw vertonen van het basispracticum in het eerste jaar tot het derde jaar, waar de studenten kennismaken met opstellingen, experimenten en projecten die gerelateerd zijn aan wetenschappelijk onderzoek, uiteindelijk uitmondend in het bacheloronderzoek. Het Leertraject academische vaardigheden garandeert dat studenten vertrouwd raken, mede dankzij een portfolio, met de academische competenties oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Het traject verloopt via verslaglegging bij de practica, mondelinge presentaties, essays (bijvoorbeeld bij wetenschapsfilosofie) en literatuurstudie. De invulling van de keuzeruimte in het derde jaar moet worden goedgekeurd door de examencommissie. Het aanbod van minoren is nog in ontwikkeling. Op initiatief van de onderwijsdirecteur vindt afstemming tussen curriculumonderdelen plaats. Afstemming van de vakken door overleg tussen docenten vindt niet gestructureerd plaats. Gezien de kleine omvang van de staf gebeurt dit in de praktijk wel door informeel overleg. Via cursusevaluaties kan de opleidingscommissie de samenhang in het programma evalueren. Masteropleiding De verschillende masterspecialisaties hebben een eigen curriculum met geavanceerde cursussen en keuzeregels die het curriculum structureren. Studenten overleggen hun keuzes met de
Docentenoverleg is recent in de opleiding geïmplementeerd.
216
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
masterprogrammacoördinator bij aanvang van de masteropleiding en leggen deze vast in een Personal Education Plan (PEP). Dit plan moet worden goedgekeurd door de examencommissie. De masterprogramma’s en -specialisaties hebben ieder een coördinator. Deze coördinatoren komen ieder kwartaal bijeen om met de onderwijsdirecteur over de afstemming van het programma te spreken. Oordeel De commissie heeft een samenhangend bachelorprogramma aangetroffen, waarin cursussen inhoudelijk en qua niveau in voldoende mate op elkaar zijn afgestemd. Een aantal leerlijnen (mechanica, deeltjesfysica, practicum) is helder herkenbaar in het curriculum. De afstemming kent een beperkte borging via het evaluatiesysteem. Door het relatief grote aantal curriculumwijzigingen van de afgelopen jaren, lijkt de samenhang vaak weinig doordacht. Er is geen vast overleg tussen docenten. Het systeem is afhankelijk van de initiatieven van de opleidingsdirecteur en van de onderlinge contacten van de staf. De commissie heeft geconstateerd dat deze contacten frequent zijn en goed verlopen. De opleiding ondersteunt de masterstudenten adequaat bij het samenstellen van hun masterpakket, onder andere door het gesprek met de mastercoördinator bij de start van de masteropleiding en door het Personal Education Plan. Door de keuzeregels voor de verschillende specialisaties oordeelt de commissie dat de samenhang voldoet aan de minimumvereisten. Het overleg van de mastercoördinatoren draagt bij aan de afstemming van de verschillende specialisaties. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving In de cursusevaluaties wordt door de opleidingen gevraagd of de studenten de colleges regelmatig bijwonen en of de studielast in overeenstemming is met het aantal studiepunten. Het collegejaar is onderverdeeld in zes onderwijsperioden. De laatste week van elke periode is toetsweek. Herkansingen vinden twee perioden later plaats. Er zijn ten minste twee tentamenmogelijkheden per jaar. Er zijn geen doorstroomeisen binnen het bachelorprogramma. Om achter mogelijke oorzaken van de studievertraging te komen hebben de studentleden van de zelfevaluatiecommissie een enquête afgenomen onder alle studenten van de opleidingen (bachelor en master) en een debatmiddag georganiseerd om de enquête en de studeerbaarheid van de opleiding te bespreken. De opstellers van het rapport doen een aantal aanbevelingen waarvan een enkele al is ingevoerd voor het studiejaar 2006-2007 en waarvan een aantal andere zullen worden meegenomen voor het studiejaar 2007-2008. De commissie heeft dit rapport bestudeerd. Bacheloropleiding De studenten geven in de bovengenoemde enquête aan dat de overgang van vwo naar wo een belangrijke oorzaak is van studievertraging. Volgens de opleiding verlaten veel studenten de QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
217
middelbare school met een laag kennisniveau van natuurkunde en wiskunde en een slechte werkhouding. De opleiding heeft het niveau van het eerste jaar wel enigszins aangepast aan het niveau van de beginnende student bij de invoering van de flexibele bachelor, maar doet, naar eigen zeggen, nog te weinig om de academische werkwijze te ontwikkelen. Ten gevolge van de flexibele bachelor is er een concentratie van ‘harde’ natuurkundecursussen in het tweede jaar ontstaan, waardoor in veel gevallen problemen en studievertraging ontstaan. De opleiding is voornemens de natuurkunde in het eerste semester van de bachelor te verzwaren. Andere genoemde oorzaken zijn enkele weinig enthousiasmerende docenten en te weinig inzicht van bachelorstudenten in de aard en de mogelijkheden van het wetenschappelijk onderzoek binnen de afdeling. Masteropleiding Een belangrijk aspect van de studeerbaarheid is de wijze waarop de VU en de UvA hun gemeenschappelijk onderwijsaanbod hebben georganiseerd. Cursussen van gezamenlijke masteropleidingen die aan de UvA worden gegeven, vinden altijd plaats op maandagen en donderdagen. Cursussen die op de VU worden gegeven, vinden altijd plaats op dinsdagen en vrijdagen. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat er geen organisatorische factoren in het programma zijn die de studievoortgang belemmeren. Voor de masteropleiding is de organisatorische afstemming met de UvA goed geregeld. Uit de aangeleverde informatie en de gesprekken met studenten en docenten leidt de commissie af dat het programma studeerbaar is. De wijze waarop de herkansingen zijn georganiseerd, beoordeelt de commissie als toereikend. De commissie constateert dat studenten gemiddeld veel herkansingen nodig hebben om het diploma te behalen, wat de studievoortgang niet ten goede komt (zie hierover de beschouwing in het algemeen deel van dit rapport). De opleiding constateert dat de overgang van het eerste naar het tweede bachelorjaar door de studenten als groot wordt ervaren en geeft aan maatregelen te treffen om het niveau van het eerste jaar te verhogen, met name wat betreft de studiehouding. Het verschil met het vwo sterker benadrukken is in de ogen van de commissie een adequate maatregel, maar zal naar verwachting niet voldoende effect hebben om tot een aanzienlijke studieversnelling te komen. De opleiding dient aan te sluiten bij het ingangsniveau van de aankomende studenten en in het eerste jaar een juiste werkhouding te bevorderen. De commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat beide opleidingen studeerbaar zijn. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding Een vwo-diploma met het profiel Natuur en techniek of het profiel Natuur en gezondheid met volledige wiskunde geeft toegang tot de opleiding. Studenten met de andere vwo-profielen 218
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
kunnen instromen als zij wiskunde B1,2 en Natuurkunde 1,2 hebben behaald. Voor studenten met een hbo-propedeuse geldt dat hun kennis van wis- en natuurkunde het niveau van het vwo-profiel Natuur en techniek moet hebben. Het aantal eerstejaars is laag, doch redelijk stabiel sinds 1999, en bedroeg in 2005 zestien. De aansluiting vwo-wo is een punt van toenemende zorg voor de opleiding. Aan het begin van het eerste jaar is het vak Aansluiting wiskunde (2 EC) geprogrammeerd voor alle studenten van de FEW-opleidingen, dat speciaal aandacht schenkt aan de overgang van het vwo naar de universiteit. De opleiding wil aansluitproblemen bij studenten zo snel mogelijk achterhalen via de eerstejaarsmentoren. De opleiding heeft sinds 2001 steeds een of twee vwo-docenten in dienst die een schakelrol vervullen bij de overgang van vwo naar wo. Deze docenten dragen bij aan het ontwikkelen van voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor vwo-scholieren. Daarnaast zijn zij betrokken bij het ontwikkelen van experimenten voor studenten Medische natuurwetenschappen en geven zij adviezen met betrekking tot het verkrijgen van een goede aansluiting van het curriculum van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde op dat van het vwo. De voorlichtingsactiviteiten worden gesteund en in brede zin gestuurd door een faculteitsbrede pr-commissie en door de medewerkers van de afdeling Voorlichting van FEW. Er zijn verschillende activiteiten die de aanstaande studenten een realistisch beeld moeten geven van natuurkunde als universitaire opleiding, zoals een dagje studeren, masterclasses voor scholieren en meeloopdagen. De voorlichting is met name gericht op het vergroten van de bèta-instroom. Masteropleiding Alle studenten met een bachelordiploma Natuur- of sterrenkunde uit Nederland kunnen instromen in de masteropleiding. Voor het starten van de C-, E- en M-variant moeten de bijbehorende oriëntatiecursussen zijn gevolgd. Aan afgestudeerden van een aanverwante hbo- of wo-bacheloropleiding, of met een diploma Natuurkunde van een buitenlandse universiteit wordt alleen toegang verleend na goedkeuring van de examencommissie. Tot maximaal 12 EC kunnen deficiënties binnen het masterprogramma worden weggewerkt. Een eventueel premasterprogramma is maximaal 60 EC. Er zijn geen vaste premasterpakketten. Bachelorstudenten Natuur- en sterrenkunde van de VU kunnen al onderdelen van het masterprogramma volgen als zij 150 EC van het bachelorprogramma hebben behaald, waaronder het bacheloronderzoek. Voorlichting over de masteropleiding aan de eigen bachelorstudenten vindt plaats aan het begin van het derde studiejaar. Verder participeert de opleiding in voorlichtingsactiviteiten van de VU en op landelijke beurzen. Ook de website is een belangrijke bron van informatie. Oordeel De commissie is van mening dat voor de opleidingen heldere ingangseisen geformuleerd zijn. De opleiding houdt zich redelijk op de hoogte van de ontwikkelingen op het vwo en het niveau van de inkomende studenten. Het wiskundeprogramma sluit aan op dit niveau. In de voorlichting worden voldoende activiteiten georganiseerd die een realistisch beeld van de bacheloropleiding schetsen. De commissie mist inzet van de staf om de instroom in de C-, E- en M-variant te vergroten.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
219
De commissie is van mening dat eisen die gesteld worden aan studenten die niet automatisch kunnen instromen in de masteropleiding enigszins onduidelijk zijn en beveelt aan om de ingangseisen en de wijze waarop deficiënties weggewerkt kunnen worden helderder te formuleren. De commissie is van oordeel dat de ingangseisen van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoende helder zijn om een adequate aansluiting tussen het vwo en de bacheloropleiding, en tussen de bachelor- en de masteropleiding te waarborgen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Physics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding De VU is een ‘community of learners’ met aandacht voor de ambities van de individuele student en gaat uit van de filosofie van activerend onderwijs en ‘commitment’, gebaseerd op interactie tussen studenten en docenten. De beschrijving hiervan is neergelegd in een tweetal universitaire notities. De laatste jaren zijn, met steun van het Onderwijscentrum van de VU, verschillende projecten uitgevoerd om actieve werkvormen te ontwikkelen en er zijn facultaire studiemiddagen georganiseerd. Er is een studentmentoraat opgezet, waarin ouderejaarsstudenten beginnende studenten invoeren in de academische wereld en hen ondersteunen bij het ontwikkelen van een actieve leerhouding. Ook loopt er sinds enkele jaren een portfolioproject om studenten te leren zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun leren en om voor de vijf competentiegebieden duidelijke leerlijnen vast te stellen door het curriculum heen. De ‘commitment’-notitie die aan de commissie is voorgelegd is een uitvloeisel van de visie op onderwijs als een interactief proces. Hierin is vastgelegd wat van studenten en docenten wordt verwacht.
220
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
De opleiding streeft een verscheidenheid van werkvormen na om kennis, vaardigheden en een academische houding in samenhang te ontwikkelen. Recent zijn de werkvormen in het licht van de Dublin-descriptoren in kaart gebracht. De meeste vakken worden echter in een hoor-werkcollegecombinatie gegeven. Wel neemt het aantal werkcolleges in de loop der jaren af. Naast het oefenen van opgaven worden bij een aantal vakken (bijvoorbeeld de algemeen vormende vakken) mondelinge presentaties gehouden of essays geschreven. In de woorden van de opleiding: ‘De vorm van het onderwijs groeit mee met de student. Er is een opbouw van meer begeleid naar meer zelfstandig werken.’ De geprogrammeerde contacturen zijn als volgt verdeeld: Tabel 1: Geprogrammeerde werkvormen bacheloropleiding Jaar Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3
Hoorcollege Werkcollege Practicum 339 290 226
161 118 92
210 244 162
Project
Begeleide Zelfstudie Totaal zelfstudie 36 28 906 1680 0 0 1028 1680 160 0 1040 1680
In dit voorbeeld is de vrijekeuzeruimte in het derde jaar ingevuld met de vakken Partiële differentiaalvergelijken, Gravitatie en Kosmologie, Advanced Quantummechanics, Quantum Optics en Literatuuropdracht. De opleiding kent relatief veel zelfstudie en weinig projectonderwijs. Uit de studentenenquête (zie ook F7) blijkt dat werkcollegedocenten nog wel eens te afwachtend zijn. Dit klemt des te meer als de opleiding sterk hecht aan activerende didactiek en een actieve houding van studenten. Aanzetten tot een concretisering van de onderwijsvisie zijn het portfolio en de analyse van het programma op het niveau van de Dublin-descriptoren die de commissie heeft bestudeerd. Het portfolio wordt op dit moment gebruikt bij het practicum, het bachelorafstudeerwerk en het mentoraat. Door middel van het portfolio reflecteren studenten op hun studiehouding en hun opleiding. Daarnaast tonen studenten in hun portfolio aan dat zij de competenties schriftelijk en mondeling presenteren tot het gewenste niveau hebben ontwikkeld. Op initiatief van studenten is in het voorjaar van 2006 de Journal Club gestart, waarin stafleden, medewerkers of studenten recente baanbrekende artikelen bespreken op het niveau van tweede- of derdejaarsstudenten. Deelname aan de Journal Club is vrijwillig. De opleiding wordt afgesloten met het bacheloronderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van een van de lopende onderzoeksprogramma’s in de afdeling N&S of het VUmc en is gericht op een van de drie specialisaties. Aan de hand van een aangereikte vraagstelling moeten de studenten zelf relevante achtergrondinformatie verzamelen, een werkplan opstellen en vervolgens uitvoeren, de verkregen resultaten en bevindingen interpreteren en deze rapporteren door middel van een mondelinge presentatie en een verslag in de vorm van een wetenschappelijk artikel. Masteropleiding De afstemming tussen vormgeving en inhoud van de opleiding volgt in de masteropleiding dezelfde uitgangspunten als in de bacheloropleiding. De meeste vakken worden in een hoorwerkcollegecombinatie gegeven of als hoorcollege. Het aandeel zelfstudie is iets hoger dan in de bachelorfase. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
221
Het aantal uren dat aan de verschillende werkvormen wordt besteed, is als volgt verdeeld: Tabel 2: Geprogrammeerde werkvormen masteropleiding Programma Hoorcollege Werkcollege Project Scriptie Zelfstudie Particle Astro Phys. 184 84 1312 168 1612 Physical Sciences 188 28 1292 168 1684 Theoretical Physics 212 98 1228 168 1654 Phys. deel C, E 100 28 630 63 859 of M
Totaal 3360 3360 3360 1680
Voorbeeld van de masteropleiding Physics. Oordeel De commissie is van mening dat het didactisch concept helder geformuleerd is als universitaire missie, maar nog nauwelijks concreet is uitgewerkt op het niveau van de opleiding: de opleiding hanteert tamelijk traditionele werkvormen. Een grotere variatie aan werkvormen zou kunnen bijdragen aan de beoogde actievere houding van studenten. Het aandeel zelfstudie is in de ogen van de commissie hoog (aantal contacturen is laag). Om de doelstelling studenten zelfstandig en actief te laten studeren te bereiken, zou de zelfstudie sterker gestructureerd kunnen worden. Aanzetten hiertoe zijn wel aanwezig in de vorm van het portfolio en de analyse van het programma op het niveau van de Dublin-descriptoren, maar kennen nog weinig uitwerking op het niveau van de vakken. De studenten werken in de masterfase met een grote mate van zelfstandigheid. Tijdens het afstudeeronderzoek in het tweede jaar werken zij voltijds als volwaardig lid van een onderzoekssectie. Het geheel overziende komt de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen zijn voldoende afwisselend en activerend en sluiten in voldoende mate aan bij de doelstellingen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Algemeen De faculteit heeft een centrale examencommissie, die is onderverdeeld in een aantal subcommissies. De commissies voor de bachelor- en masterexamens Natuurkunde vormen een personele unie. De examencommissie stelt de regels en richtlijnen vast, en stelt vast of individuele studenten voldoen aan de diplomavereisten. De examencommissie beslist over judicia, vrijstellingen, de inbreng van vakken van andere instellingen (in binnen- en buitenland) en verleent vrijstellingen.
222
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
De commissie heeft tijdens het bezoek kennisgenomen van een aantal bachelor- en mastertentamens en de uitwerkingen daarvan bestudeerd. Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling. Bacheloropleiding De meeste vakken worden getoetst aan de hand van tentamens. Deze vinden plaats in de laatste week van de onderwijsperiode. De practica en het eerstejaarsproject worden getoetst aan de hand van een verslag. In de studiegids of de studiehandleiding staat aangegeven welke toetsvorm gehanteerd wordt en wat de zwaarte van eventueel verschillende onderdelen is. Er vindt weinig intervisie plaats met betrekking tot het opstellen van tentamens. De kwaliteitsbewaking van de tentamens, projecten en practica vindt plaats via de cursusevaluaties en paneldiscussies. Als het slaagpercentage van een cursus lager is dan 50%, wordt er altijd apart naar gekeken. De commissie heeft geconstateerd dat er veel feedback wordt geboden op de practicumverslagen. Voor het bacheloronderzoek is een uitgebreid beoordelingsformulier ontwikkeld dat de studenten veel feedback geeft op hun werk. Het bacheloronderzoek wordt beoordeeld door een tweede beoordelaar. De commissie heeft acht bachelorscripties bestudeerd en kan zich vinden in de beoordeling daarvan. Masteropleiding Ook in de masterfase worden de meeste vakken getoetst aan de hand van tentamens, op dezelfde wijze georganiseerd als in de bachelorfase. Mastervakken worden vaker mondeling getentamineerd. De kwaliteitsbewaking van de tentamens, projecten en practica vindt plaats via de vakevaluaties en paneldiscussies. De verplichte literatuuropdracht wordt afgesloten met een verslag en een presentatie; hetzelfde geldt voor het masteronderzoek. Ook voor het masteronderzoek is een uitgebreid beoordelingsformulier ontwikkeld dat de studenten veel feedback geeft op hun werk. Het masteronderzoek wordt beoordeeld door een tweede beoordelaar. De commissie heeft negen master- of doctoraalscripties bestudeerd en kan zich vinden in de beoordeling daarvan. Oordeel De commissie is van oordeel dat er zowel in de bachelor- als in de masterfase voldoende verschillende toetsvormen gehanteerd worden om de verschillende eindkwalificaties te beoordelen, al zou iets meer variatie wenselijk zijn. De commissie heeft kennisgenomen van tentamens en de uitwerking daarvan. De schriftelijke tentamens zijn vergelijkbaar met die van andere opleidingen en van voldoende niveau, maar de intervisie bij het opstellen ervan kan zorgvuldiger gebeuren. Het bacheloronderzoek en het masteronderzoek worden door twee docenten beoordeeld. Een positief punt is het heldere en uitgebreide beoordelingsformulier dat gebruikt wordt voor de afstudeeronderzoeken. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
223
5.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle docenten zijn aangesteld bij een onderzoeksafdeling en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. De masteropleiding Physics wordt mede verzorgd door docenten van de UvA, en sommige specialisaties binnen Physical Science worden gegeven in samenwerking met de chemische onderzoeksgroepen. Vrijwel de gehele staf is gepromoveerd. Meerdere hoogleraren participeren in het eerste jaar, zodat studenten direct in contact komen met hoogleraren. Het onderzoek van de faculteit wordt regelmatig en positief beoordeeld door een internationale beoordelingscommissie. De faculteit participeert in de door de KNAW erkende onderzoekscholen Theoretische Natuurkunde (LOTN) en Subatomaire Fysical (OSAF). Het onderwijs in de bachelorfase wordt van meet af aan mede verzorgd door de hoogleraren van de opleiding. Daarnaast worden aio’s ingezet bij de begeleiding van werkcolleges en practica. De masteropleiding speelt zich voor een groot deel af in de onderzoeksafdelingen. Studenten die hun bachelor- of masteronderzoek doen, worden begeleid door onderzoekers en hebben een plaats binnen de groepen. Oordeel Gezien de gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling van de staf en de deelname aan twee KNAW-erkende onderzoekscholen, is de commissie ervan overtuigd dat het onderwijs gegeven wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De relatie tussen het onderwijs en het onderzoek is gegarandeerd doordat het afstudeeronderzoek in zowel de bachelor- als de masteropleiding in de afdelingen wordt gedaan. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Als regel besteden alle vaste onderzoekers, inclusief de hoogleraren, maximaal 40% van hun tijd aan onderwijs in de bachelor- en/of de masterfase. Hierbij zijn ook de onderwijstaken voor andere opleidingen inbegrepen (serviceonderwijs). Aio’s worden ingezet bij de begeleiding van werkcolleges en practica. Een overzicht van de omvang van de staf, uitgesplitst voor de verschillende categorieën, is weergegeven in tabel 3. Het betreft de inzet voor de bachelor- en masteropleiding, alsmede voor de bacheloropleiding Medische natuurwetenschappen (MNW) en de masteropleiding Medical Natural Sciences. De onderwijsinzet van andere afdelingen (Wiskunde, Informatica, S&F, VUmc, FALW, Wijsbegeerte en FNWI van de UvA) is buiten dit overzicht opgenomen. De opleidingsdirecteur doet voorstellen aan de voorzitter van de afdeling Natuur- en sterrenkunde met betrekking tot de onderwijsinzet van de staf. In de praktijk is de capaciteit ruim 224
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
voldoende om de onderwijsvraag te realiseren en loopt het overleg met de afdelingsvoorzitter goed. Tabel 3: Stafformatie van de afdeling N&S beschikbaar voor het verzorgen van onderwijs (peildatum: 1 december 2005) Categorie
Man
Hoogleraar HL/uhd Uhd Ud Overig WP Promovendus Studentassistent Totaal
Aantal 9 6 10 5 37 10 77
Vrouw Fte Aantal 7,8 1 1 5,2 10 4,1 37 17 2,4 1 66,5 20
Totaal
Fte Aantal 0,2 10 1,0 1 6 10 5 16,5 54 0,25 11 17,95 97
Fte
8 1,0 5,2 10 4,1 53,5 2,65 84,45
Onderwijscapaciteit (Fte)* 3,20 0,40 2,10 4,00 2,05 5,35 2,65 19,75
In tabel 4 is de staf-studentratio weergegeven De staf-studentratio loopt ten gevolge van de stijgende instroom van studenten (met name in de Medische natuurwetenschappen) de laatste jaren iets op tot circa 8:1 (acht studenten per fte onderwijscapaciteit). Het aantal studenten is inclusief 50% van het totaal aantal MNW-studenten (helft is 32, 42 en 55 voor de collegejaren 2002, 2003 en 2004) en het aantal behaalde diploma’s is inclusief 50% van het totaal aantal behaalde MNW-diploma’s (helft is 0, 3,5 en 5,5 voor de collegejaren 2002, 2003 en 2004). Tabel 4: Staf-studentratio’s en aantallen diploma’s van de afdeling N&S Jaar 2004-2005 2003-2004 2002-2003
Aantal fte onderwijs 20 20 20
Aantal studenten 154 122 97
Aantal diploma’s
Aantal Aantal studenten per diploma’s per fte onderwijs fte onderwijs 19,5 7,7 1,0 24,5 6,1 1,2 17 4,9 0,9
Oordeel Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de gehanteerde norm van 40% ruim voldoende is om het onderwijs en onderwijsgerelateerde taken uit te voeren. De commissie heeft ook geconstateerd dat docenten gemotiveerd zijn om bij te dragen aan het onderwijsprogramma. Het overleg tussen de onderwijsdirecteur en de afdelingen over de inzet van personeel verloopt goed, waardoor er steeds voldoende staf wordt ingezet. De staf-studentratio is zeer ruim. De commissie is echter van mening dat de onderwijsdirecteur zeggenschap moet hebben over de onderwijstijd van de medewerkers, zonder tussenkomst van de afdelingsvoorzitter (maar wel in goed overleg). Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
225
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Onderwijskundige professionalisering van docenten staat, in de woorden van de opleidingen, hoog op de agenda van de VU. Dit is vastgelegd in de beleidsnotitie Professionaliseringstraject VU-docenten. Handleiding voor deelnemers en begeleiders. Scholing van beginnende docenten (ud’s) is het belangrijkst. Voor hen is er een scholingstraject. Dit is door negen docenten van de afdeling Natuur- en sterrenkunde afgerond. De onderwijskwaliteiten van de docenten worden geëvalueerd in de cursusevaluaties. Bij de werving van nieuwe stafleden adviseert de onderwijsdirectie. De opleidingsdirecteur is informant bij de beoordeling van hoogleraren en docenten. Het practicum als zelfstandige eenheid zonder duidelijke inbreng vanuit de onderzoeksgroepen en wat betreft personeelsbezetting is kwetsbaar. Voor de organisatorische aspecten van de opleiding beschikt de faculteit over het facultaire Bureau Onderwijszaken. Dit bureau verzorgt onder andere de studentenadministratie, de planning en organisatie van de colleges en tentamens. Daarnaast ondersteunt het bureau de bestuurlijke organen en de onderwijsdirectie. Ook internationalisering en voorlichting behoren tot de taken van het bureau. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. Het inhoudelijke en onderwijskundige niveau zijn over het algemeen adequaat. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met bachelor- en masterdocenten bleek dat er voldoende aandacht is voor het onderwijs en de wijze waarop dat verbeterd kan worden. In vakenquêtes worden de didactische kwaliteiten van de docenten bijgehouden. Er zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om zich te verbeteren. De onderwijsdirectie heeft een duidelijke inbreng bij de aanstelling van nieuw personeel en bij de functioneringsgesprekken van docenten. Het scholingstraject voor beginnende docenten is een positief punt. De commissie vraagt aandacht voor de continuïteit en inbedding van het practicum. De commissie concludeert dat de staf is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende.
226
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
5.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Het onderwijs vindt plaats in het gebouw Wiskunde en Natuurwetenschappen (W&N-gebouw) van de VU. Uitzonderingen zijn enkele Sterrenkundeonderdelen en een deel van het masteronderwijs, dat plaatsvindt aan de UvA. Voor zover niet gereserveerd, mogen bepaalde zalen door studenten worden gebruikt als studiezaal. Verder zijn in de bètabibliotheek studieplekken beschikbaar. De practicumzalen worden ook gebruikt als studieruimte. Het bachelor- en masteronderzoek vindt plaats in de laboratoria en de ruimten van de secties van de afdeling N&S, eventueel ook het NIKHEF, de UvA of de Faculteit der Geneeskunde. Masterstudenten krijgen altijd een werkplek voor hun afstudeeronderzoek. De commissie heeft een rondleiding gehad langs de voorzieningen van de opleidingen en met studenten gesproken over het gebruik ervan. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde is de aanschaf van een laptop verplicht. De studenten krijgen voor deze laptop subsidie van zowel de VU als de afdeling N&S. De laptops zijn voorzien van de belangrijkste standaardsoftware en vakspecifieke software (Mathematica, LabVIEW en Origin). De student krijgt tevens voorlichting over RSI-preventie, bijbehorende accessoires (los toetsenbord, muis en laptopstandaard). Voor de studenten zijn verder computervoorzieningen met Windows of Unix beschikbaar in de computerzalen. De recente invoering van een draadloos netwerk heeft het aantal werkplekken in feite onbeperkt uitgebreid. Alle nieuwe studenten krijgen bij aanvang van de studie een e-mailadres, een loginaccount en serverruimte. Voor hulp bij problemen met de computer kunnen studenten terecht bij de ITHelpdesk. De opleidingen maken gebruik van de digitale leeromgeving Blackboard. In Blackboard staat algemene informatie over onder andere het rooster, de docenten en de doelstelling van het onderwijs. Verder is allerlei informatie die bij de colleges of practica hoort, zoals opdrachten, visualisaties, sheets en weblinks, in Blackboard te vinden. De bètabibliotheek bevindt zich in het W&N-gebouw en omvat de deelcollecties Informatica, Natuur- en sterrenkunde, Scheikunde, Wiskunde, Algemene vorming, Aardwetenschappen, Biologie en een collectie Milieuwetenschappen. De faculteit FEW heeft een coördinator Huisvesting en Arbo-zaken. Bij deze medewerker kunnen studenten terecht voor alle veiligheids- en milieuzaken. Hij verzorgt een aantal voorlichtingsbijeenkomsten over veiligheid, milieu en het werken met beeldschermen. Bij de eerste bijeenkomst worden aan alle studenten de veiligheidsregels uitgereikt. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de practicumvoorzieningen voldoende zijn, al is het materiaal niet altijd even modern. Het budget is niet ruim. De benodigde computerprogramma’s zijn beschikbaar. De overige voorzieningen zijn adequaat om de opleiding te ondersteunen en het afstudeeronderzoek van de studenten uit te voeren. Het aantal werkplekken voor studenten is in orde. Omdat alle masterstudenten een werkplek krijgen bij een leerstoelgroep voor hun onderzoek, beoordeelt de commissie de voorzieningen voor de masteropleiding als goed. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
227
De kwaliteit van de voorzieningen wordt door de universiteit niet systematisch onderzocht. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Het proces van studiebegeleiding heeft als belangrijkste doel het optimaliseren van de studievoortgang van de individuele student en van de verschillende cohorten van studenten. Er wordt rekening gehouden met het feit dat studenten bij binnenkomst meer sturing en begeleiding nodig hebben dan in een verder stadium van hun opleiding. Een belangrijk uitgangspunt is dan ook dat studenten zelf beslissen of en in welke mate ze gebruikmaken van de aangeboden mogelijkheden. De opleiding kent geen bindend negatief studieadvies. Studenten die minder dan 50% van het eerste semester behalen, worden opgeroepen door de studieadviseur. Studenten worden gedurende de gehele bacheloropleiding begeleid door een docentmentor. De docentmentoren hebben individuele gesprekken met alle studenten, in het eerste en tweede jaar ten minste twee keer (of vaker als de student daarom vraagt, of als daartoe aanleiding is gezien studieresultaten). Het adviseren en ondersteunen van studenten bij het maken van keuzen is een belangrijk aspect naast het signaleren en voorkomen van studieproblemen. De eerstejaarsstudenten worden ook begeleid door een studentmentor. Deze heeft een groep eerstejaarsstudenten (circa tien) onder zijn of haar hoede en helpt hen vertrouwd te worden met de academische cultuur en het studiesysteem. De studentmentoren zijn ook werkcollegeassistenten bij de colleges Speciale relativiteitstheorie (binnen het natuurkundedeel van Intro exact) en Mechanica (perioden 1-3 van het eerste jaar). Een functie van studentmentoren bij de VU is om signalen op te vangen en door te geven aan de docentmentor, de studieadviseur of het onderwijsmanagement. Hun bevindingen spelen een rol in het evaluatieproces van de opleiding. De studentmentoren worden gecoacht door een van de docentmentoren. Op verschillende momenten in de bachelorfase krijgen studenten voorlichting over het tweede jaar (mei/juni), over studeren in het buitenland (oktober) en over de masteropleiding Physics en de C-, E- en M-varianten (oktober/november). In januari van hun derde jaar maken studenten excursies naar de vakgroepen om zich een beeld te vormen van het wetenschappelijk onderzoek in de afdeling. In de masterfase is de studiebegeleiding gericht op het optimaliseren van de studievoortgang van de individuele student. De mastercoördinatoren vervullen deze rol. Sinds medio 2006 wordt er gedurende de overgang van de bachelor- naar de masteropleiding een gesprek gevoerd waarbij de student, de betrokken docentmentor en de mastercoördinator aanwezig zijn. In dit gesprek staat de planning van de masteropleiding centraal. Dit gebeurt aan de hand van een Persoonlijk Educatie Plan (PEP) dat de student in overleg met de coördinator opstelt. De mastercoördinatoren komen tweemaal per jaar bijeen om de studievoortgang van studenten in de masterfase te bespreken.
228
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Oordeel De commissie is van oordeel dat de begeleiding in het eerste bachelorjaar goed is. Alle studenten krijgen in de zomer een formeel studieadvies op schrift toegestuurd (A, B of C) Studenten met een negatief (C) studieadvies in januari krijgen dit ook op schrift toegestuurd. Een formeel schriftelijk studieadvies in januari en in de zomer is op z’n plaats, naast het informele advies van de docentmentor, om de studenten tot reflectie en actie te motiveren. Het feit dat de studenten een vaste docentmentor hebben gedurende de gehele bacheloropleiding is een positief punt. De voorlichting aan bachelorstudenten over de keuzemogelijkheden in de masteropleiding zou verbeterd kunnen worden. De duidelijke overdracht van de studiebegeleiding van de docentmentor naar de mastercoördinator is een positief punt, al is dit voor studenten nog niet helemaal helder. Ook de structurele aandacht voor de invulling van de keuzevakken en de studievoortgang in de masterfase aan de hand van een planningsformulier (Persoonlijk Educatie Plan) is een positief punt. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende.
5.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De evaluatie van het FEW-onderwijs gebeurt sinds kort via een uniforme aanpak vastgelegd in het Evaluatieplan voor het (bachelor)onderwijs van FEW. In het Handboek Kwaliteitszorg zijn de richtlijnen beschreven voor het opzetten van een goede evaluatieprocedure en de implementatie van onderwijsverbeterende maatregelen. Het gaat daarbij om de kwaliteit van de inhoud, uitvoering, resultaten, voorzieningen en organisatie van het onderwijs. De onderwijsdirectie is verantwoordelijk voor het gehele proces en stelt hiervoor de nodige draaiboeken op. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vakevaluaties, curriculumevaluaties en opleidingsevaluaties (zelfevaluatierapport). De evaluatie van het gezamenlijke VU-UvA-masteronderwijs geschiedt volgens de Evaluatieprocedure masteropleidingen exacte wetenschappen UvA en VU. De opleidingen hanteren de volgende evaluatie-instrumenten: • collegeresponsiegroepen; • vakevaluaties; • panelgesprekken met vertegenwoordigers van elk van de drie bachelorjaren; • curriculumevaluatie; • opleidingsevaluatie. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
229
De evaluatie van vakken gebeurt aan de hand van een FEW-breed evaluatierooster. Nieuwe vakken worden direct geëvalueerd. Andere vakken worden in een roulerend schema eens per drie jaar geëvalueerd, maar vaker als de docent wisselt, de inhoud verandert of als er een andere aanleiding is, zoals een slechte evaluatie in het vorige jaar. Curriculumevaluatie vindt met ingang van het studiejaar 2006-2007 jaarlijks plaats vóór het opstellen van het curriculum voor het komende studiejaar. Tijdens de curriculumevaluatie wordt gekeken naar de volgorde van de diverse onderdelen in het totale programma, de aansluiting van de verschillende onderdelen op elkaar, eventuele probleemvakken, de verdeling van de toetsen en de studielast over het jaar, afstudeerrendementen en de studievoortgang van de verschillende cohorten. De opleidingsevaluatie kan worden gezien als een curriculumevaluatie waarbij ook de organisatiestructuur van de opleiding en de faculteit alsmede de aanwezige voorzieningen worden betrokken. Minimaal eens in de vijf jaar wordt een integrale beoordeling van de opleiding gemaakt waarbij alle kwaliteitsaspecten worden betrokken. Ter voorbereiding op het zelfevaluatierapport is door twee studenten een studentenenquête gehouden en zijn alle alumni benaderd voor een enquête. De uitslagen van de schriftelijke enquêtes en de verslagen van de paneldiscussies worden door het Onderwijsbureau verzameld en toegestuurd aan de betrokken docent, de OC en de opleidingsdirecteur. De docent heeft de mogelijkheid te reageren. De evaluaties worden besproken in een subcommissie van de OC bestaande uit de studieadviseur, een docent en een student. Er zijn geen streefdoelen vastgesteld. In de OC komen de hoofdlijnen aan de orde. Als daartoe aanleiding is, spreekt de opleidingsdirecteur, namens de OC, met de betrokken docent. Met betrekking tot de samenwerking met de UvA in de masteropleiding is men bezig een werkwijze te ontwikkelen waarbij de verslagen van de OC’s over en weer besproken worden en de OC’s een keer per jaar gezamenlijk vergaderen over het onderwijsprogramma. Als er grote wijzigingen in het curriculum plaatsvinden, zoals in het verleden bij de invoering van de bachelor-masterstructuur en de invoering van de flexibele bacheloropleiding, wordt er een werkgroep samengesteld waarin een of meerdere vertegenwoordigers van de OC, studenten en docenten zitting hebben. Deze werkgroep wordt aangestuurd door de opleidingsdirecteur, die schriftelijk verslag uitbrengt aan de OC. Oordeel De commissie heeft evaluaties bestudeerd en een aantal verslagen van de OC gelezen. Er is sprake van een systematische aanpak van de kwaliteitszorg. Het is een redelijk sluitend systeem met een adequate terugkoppeling. Positief is de verscheidenheid aan evaluatie-instrumenten. Er zijn echter geen streefdoelen geformuleerd. De studentleden van de OC ervaren nadrukkelijk dat hun taak adviserend is. Dat is op zichzelf juist. Suggesties van studenten worden serieus genomen worden, maar niet altijd gehonoreerd. De commissie meent dat de studentleden er recht op hebben argumenten te horen als hun advies niet wordt gevolgd. Studenten gaven aan dat dit nu nog niet voldoende gebeurt. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
230
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport zijn duidelijke voorbeelden gegeven van maatregelen die naar aanleiding van de evaluaties zijn getroffen. In de verslagen van de OC-vergaderingen zijn actiepuntenlijsten opgenomen. De commissie heeft gesproken met de leden van de opleidingscommissie en met de studenten. Zij zijn positief over de wijze waarop zij verbeteringen kunnen suggereren en over het algemeen goed op de hoogte van genomen maatregelen. Doordat er zoveel personen bij het management van de opleiding betrokken zijn – de opleidingsdirecteur, de voorzitter van de OC, de afdelingsvoorzitter, de decaan of de facultaire onderwijsdirecteur – is het volgens de studenten uit de OC niet altijd helder welke persoon verantwoordelijk is voor verschillende aspecten van de kwaliteitszorg. Oordeel De commissie heeft op basis van de verslagen van de opleidingscommissie en gesprekken met studenten geconstateerd dat de evaluatie van het onderwijs tot daadwerkelijke verbetermaatregelen leidt. Op grond hiervan komt de commissie tot het oordeel voldoende voor dit facet. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt beschreven hoe studenten, docenten en overige staf bij de kwaliteitszorg betrokken zijn. Studenten en docenten zijn door vertegenwoordiging in de OC betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De OC komt regelmatig bijeen en heeft een subcommissie voor de kwaliteitszorg. De notulen van de OC met de daarbij behorende actiepunten worden na goedkeuring ter beschikking gesteld aan alle docenten en studenten van de opleiding. De studentleden van de OC spelen een actieve rol in de kwaliteitszorg via de organisatie van responsiegroepen. Docenten zijn voorts betrokken bij de kwaliteitszorg door de gesprekken met de onderwijsdirecteur over de evaluatieresultaten. Daarnaast organiseert de faculteit voor docenten regelmatig onderwijsmiddagen over actuele thema’s. Een actueel alumnibestand is aanwezig, alsook een website voor alumni opgezet door de alumnivereniging STOLP. Ter voorbereiding op het zelfevaluatierapport zijn alle alumni geënquêteerd over de opleiding. Het rapport hiervan heeft de commissie ingezien. De opleidingen onderhouden geen structurele contacten met het beroepenveld. Wel heeft de opleiding meegewerkt aan de landelijke werkgeversenquête van de NNV.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
231
Oordeel De commissie is van oordeel dat studenten en docenten in voldoende mate betrokken worden bij de kwaliteitszorg. Positief is de brede consultatie van alumni ten bate van de onderwijsvisitatie. De contacten met het beroepenveld over de evaluatie van de opleiding zijn incidenteel en zouden systematisch aangepakt moeten worden. Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende.
5.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding De commissie heeft acht bachelorscripties opgevraagd en beoordeeld. Deze werkstukken gaven een goede indruk van het niveau van de opleiding. Het ging in alle gevallen om een daadwerkelijke bijdrage aan lopend onderzoek. De studenten zijn goed voorbereid op een vervolgstudie in de master. Er is nog geen ervaring met studenten die de arbeidsmarkt zijn opgegaan. Masteropleiding De commissie heeft negen recente master- of doctoraalscripties opgevraagd en beoordeeld. De scripties gaven een duidelijk verslag van het uitgevoerde onderzoek, waarbij de eisen die aan natuurkundig onderzoek worden gesteld ook werden nagevolgd. Het theoretisch niveau was goed, en bij experimentele verslagen volgden de conclusies duidelijk uit de waarnemingen. Het niveau van het Engels was behoorlijk. Uit de meest recente WO-monitor blijkt dat de kans op werk voor afgestudeerden zeer hoog is. Uit de bredere alumni-enquête blijkt dat afgestudeerden in zeer diverse sectoren van de arbeidsmarkt terechtkomen. Uit het gesprek met de masterstudenten bleek dat zij zich veelal voorbereiden op een promotie. Oordeel De commissie is van oordeel dat de bachelor- en de masterafstudeeronderzoeken van goed wetenschappelijk niveau zijn. De variaties in het niveau van het onderzoek vertalen zich op juiste wijze in de gegeven cijfers. De nagestreefde eindkwalificaties in het licht van de domeinspecifieke eisen worden zeker gehaald. Op basis van het materiaal van de opleiding en de 232
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
gesprekken met docenten en studenten komt de commissie tot de conclusie dat het gerealiseerd niveau (kwaliteit van de afgestudeerden) goed is. De commissie beveelt aan om voor het masteronderzoek de aparte cijfers die gegeven worden voor de fysisch-inhoudelijke aspecten en voor de algemene academische vaardigheden ook op de cijferlijst weer te geven. Voor een zo omvangrijk studieonderdeel is dat zeer verhelderend. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding hanteert de volgende streefcijfers: • •
65% overall rendement te behalen in vier jaar; 80% herinschrijvingsrendement na vier jaar.
Het rendement van de bacheloropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden, omdat de opleiding pas in 2002 is gestart. Uit gegevens van de opleidingen blijkt dat de streefdoelen voor de cohorten van de ongedeelde opleiding niet bereikt worden. Uit de tabellen van de opleiding is af te leiden dat circa 35% van de studenten uitvalt in de propedeutische fase, waardoor het bachelorrendement maximaal 65% kan worden. Er is een dalende tendens zichtbaar in het propedeuse- en postpropedeuserendement (na acht jaar) van de ongedeelde opleiding. Het propedeuserendement voor de bacheloropleiding is als volgt: Tabel 5: Bachelorrendement Cohort 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007
Instroom Herinschrijving (%) Bachelorrendement (%) Na 1 Na 2 jaar* Na 3 jaar* Na 3 jaar Na 4 jaar Na > 4 jaar jaar 25 84 76 60 12 28 32 19 79 63 11 16 22 82 9 15 6017 82
Bron: Instroom, herinschrijvings- en rendementcijfers: KUO, tabel B4.2 en B5.8 *Gegevens van de opleiding, juni 2006
Masteropleiding De opleiding hanteert de volgende streefcijfers: • •
80% overall rendement; 60% rendement na twee jaar.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
233
De opleiding heeft de rendementen berekend van de cohorten 2003 en 2004. Hierbij valt op dat de studieduur erg kort is. Dit komt doordat het buitenlandse studenten betreft die een eenjarig programma hebben gevolgd en doordat studenten vaak al een groot aantal mastervakken tijdens hun bacheloropleiding hadden behaald. Het rendement van de masteropleiding kan nog niet beoordeeld worden omdat de opleiding pas recent is gestart en de aantallen zeer klein zijn. Oordeel Het onderwijsinstituut heeft streefcijfers opgesteld voor de opleidingen. Het is nog niet duidelijk of die streefcijfers worden behaald. Ondanks de kleine aantallen concludeert de commissie op basis van de herinschrijvingscijfers die de opleiding in het zelfevaluatierapport opgenomen heeft dat na het eerste jaar nog veel studenten uitvallen. De gemiddelde studieduur was in de ongedeelde opleiding te lang. De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft niet geleid tot invoering van versnellende maatregelen of tot een verkorting van de studieduur. Bachelorstudenten mogen als zij aan bepaalde eisen, zoals aangegeven in de OER, hebben voldaan al aan de masteropleiding beginnen zonder de bacheloropleiding volledig te hebben afgerond. Het bachelordiploma moet dan wel binnen twaalf maanden behaald worden. De commissie beveelt aan die eis wat aan te scherpen en bijvoorbeeld de eis te stellen dat studenten die aan de master beginnen binnen zes maanden na aanvang van de master hun bachelordiploma behaald moeten hebben. Van de masteropleidingen zijn nog te weinig gegevens bekend om een oordeel te kunnen vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. De opleidingen krijgen derhalve het voordeel van de twijfel van de commissie. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding goed is. De rendementen voor de bacheloropleiding vindt de commissie over het algemeen onvoldoende, terwijl de masteropleiding het voordeel van de twijfel krijgt. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de studie, en na de propedeuse vallen er te veel studenten uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding met een voldoende heeft beoordeeld. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende.
234
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
235
Masteropleiding Physics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleiding Physics De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Physics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
236
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Bijlage 1 1A
Eindkwalificaties van de opleidingen
Eindkwalificaties van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde
De Bachelor of Science in Natuur- en sterrenkunde bezit de volgende specifieke kennis en vaardigheden. Hij/zij 1. heeft een gedegen kennis van de grondbeginselen van de (technische) natuurkunde met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wiskundige beschrijvingswijze; 2. heeft zich voldoende breed kunnen oriënteren om een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding; 3. is in staat om zelfstandig nieuwe vakkennis en vaardigheden te verwerven en deze te integreren met reeds opgedane kennis en vaardigheden; 4. is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de (technische) natuurkunde en met de wetenschappelijke methoden die binnen het kader van de (technische) natuurkunde gebruikt worden; 5. heeft kennisgemaakt met het doen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de (technische) natuurkunde en is in staat een klein onderzoeksproject te verrichten; 6. heeft inzicht in de plaats en het belang van de (technische) natuurkunde in een bredere wetenschappelijke, wijsgerige of maatschappelijke context. De Bachelor of Science in Natuur- en sterrenkunde bezit daarnaast een aantal algemene vaardigheden. Hij/zij 7. heeft een zelfstandige, wetenschappelijk kritische werkwijze en houding; 8. is in staat om mondeling en schriftelijk te rapporteren over wetenschappelijke resultaten en de toepassingen daarvan; 9. kan informatie zoeken en verwerken; 10. beheerst ICT-vaardigheden die relevant zijn voor de opleiding Natuur- en sterrenkunde; 11. kan werken in teamverband; 12. heeft ervaring met projectmatig werken. 1B Eindkwalificaties van de masteropleiding Physics De Master of Science in Physics bezit de volgende algemene en specifieke kennis en vaardigheden. Hij/zij: 1. heeft een gedegen theoretische en praktische kennis van de moderne natuurkunde (met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke kennis van andere disciplines); 2. heeft grondige kennis van theoretische en experimentele methoden en onderzoekservaring op ten minste een deelgebied binnen de natuurkunde; 3. is in staat om zich binnen redelijke termijn in te werken in andere deelgebieden van de natuurkunde; 4. is in staat een onderzoekswerkplan te formuleren op basis van een realistische vraagstelling binnen de natuurkunde; 5. is in staat onderzoeksresultaten te analyseren en formuleren en daar conclusies uit te trekken; 6. is in staat een verslag dan wel internationaal toegankelijke wetenschappelijke publicatie te schrijven en deel te nemen aan een discussie over een vakonderwerp; 7. is in staat (internationale) vakliteratuur op relevante deelgebieden te raadplegen en te benutten; QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
237
8. is in staat kennis van de natuurkunde toe te passen in een bredere (multidisciplinaire) context; 9. is inzetbaar in die functies waarin kennis en onderzoeksvaardigheden op het gebied van de natuurkunde vereist zijn; 10. heeft voldoende kennis van en inzicht in de maatschappelijke rol van de natuurkunde om tot een verantwoorde beroepskeuze en beroepsuitoefening te kunnen komen; 11. is in staat samen te werken met anderen, kennis aan anderen over te dragen, een voordracht te houden voor zowel vakspecialisten als een breder publiek. Voor de O-variant gelden verder de volgende eindtermen. De afgestudeerde kan: 1. zelfstandig experimenten en de bijbehorende controles bedenken, uitvoeren en evalueren binnen een gegeven tijdbestek; 2. de verkregen resultaten en conclusies plaatsen in het kader van door anderen verkregen resultaten; 3. een visie vormen ten aanzien van de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied; 4. natuurkundige processen kwantitatief en kwalitatief analyseren, de gegevens in bestaande of te ontwikkelen modellen onderbrengen en de uitkomsten op verschillende abstractieniveaus presenteren; 5. omgaan met veiligheids- en milieuaspecten van de natuurkunde. Voor de CE-variant gelden verder de volgende eindtermen. De afgestudeerde kan: 1. zelfstandig nieuwe vakkennis verwerven op het gebied van communicatie en educatie en deze toepassen in een communicatieve/educatieve beroepssituatie; 2. verworven kennis en inzicht overdragen in woord en geschrift zowel in een onderwijssituatie als naar een breder publiek. Voor de M-variant gelden verder de volgende eindtermen. De afgestudeerde: 1. kan een visie ontwikkelen ten aanzien van de mogelijke bijdrage van natuurwetenschappelijke kennis en methoden aan het oplossen van vakgerelateerde maatschappelijke problemen; 2. kan een oplossingsgerichte wetenschappelijke vraagstelling uit deze visie destilleren; 3. kan vraagstellingen in een doelgericht onderzoek implementeren; 4. kan gegevens verkregen uit analysen op verschillenden schalen en abstractieniveaus interpreteren en presenteren; 5. kan in een multidisciplinair projectteam samenwerken; 6. dient inzicht te hebben in de rol van de natuurkunde in een duurzame samenleving.
238
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Bijlage 2 2A
Programma 2006-2007
Programma bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde
Eerste jaar Vaknaam EC Basiswiskunde Calculus I Inleiding computergebruik Intro exact Practicum Wiskunde en natuurwetenschappen Van kwantum tot materie Mechanica en relativiteitstheorie Experiment-automatisering Inleiding programma- en datastructuren Elektriciteit en magnetisme Lineaire algebra voor W/N/Ect Inleiding sterrenkunde Optica Formulemanipulatie Natuurkunde-practicumproject Calculus II Totaal
2 3 1 5 7 6 6 2 1 6 6 6 3 1 2 3 60
Tweede jaar Vaknaam Vectorcalculus Inleiding natuurkundige informatica Thermodynamica en statistische fysica Elektronica en signaalverwerking Encyclopedie Kwantummechanica Elektrodynamica en relativiteitstheorie Natuurkundepracticum 2 Klassieke mechanica Complexe-functietheorie voor natuurkunde Structuur der materie: atoom- en molecuulfysica Structuur der materie: vastestoffysica Structuur der materie: molecuul- en biofysica Totaal
EC
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
3 3 6 6 3 8 6 6 6 4 3 3 3 60
239
Derde jaar Vaknaam Wijsgerige vorming: natuurwetenschappen, filosofie en ethiek Mathematische methoden Structuur der materie: subatomaire fysica Natuurkundepracticum 3 Natuurkundige informatica Algemene vorming. Keuze uit: Maatschappelijke aspecten van wetenschap of: Geschiedenis van de natuurwetenschappen Keuzeruimte Bachelorproject natuurkunde Totaal
2B
EC
6 3 4 2 3
30 9 60
Programma masteropleiding 2006-2007 O-variant
Natuurkundige keuzevakken Verplichte vakken van de specialisatie Essay, student seminar of project Afstudeeronderzoek Presentatie en scriptie Keuzevakken of deficiëntievakken M-, C- en E-vakken en -projecten Totaal
240
3
6-12 24 6-12 48-54 6 12 6 120
M-, C-, en E- variant 12 12 30 6 totaal 60 120
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
6.
De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleidingen Applied Physics en Nanotechnology aan de Universiteit Twente
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Technische natuurkunde 56962 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Enschede 31 december 2008
Masteropleiding Applied Physics: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Applied Physics 60436 master wo 120 EC master voltijd Enschede 31 december 2008
Masteropleiding Nanotechnology: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Nanotechnology 60028 master wo 120 EC master voltijd Enschede 31 december 2008
De bacheloropleiding en masteropleidingen zijn onderdeel van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW). De faculteit verzorgt vijf bacheloropleidingen en vijf masteropleidingen. De masteropleiding Nanotechnology wordt verzorgd in samenwerking met de Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica (EWI).
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
241
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Technische Natuurwetenschappen van de Universiteit Twente vond plaats op 14 en 15 maart 2007. 6.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW) ontstond in 2002 door samenvoeging van de Faculteit Chemische Technologie en de Faculteit Technische natuurkunde. Onder de eindverantwoordelijkheid van de decaan zijn de opleidingsdirecteuren verantwoordelijk voor het beleid, de organisatie, de uitvoering, de kwaliteitszorg en innovatie van het onderwijs in de opleidingen. De opleidingsdirecteuren worden ondersteund door een programmacoördinator. De bachelor- en masteropleiding Technische natuurkunde hebben gezamenlijk een opleidingsdirecteur. De masteropleiding Nanotechnology (MSc) heeft een eigen opleidingsdirecteur. De decaan, de directeur Bedrijfsvoering van de faculteit en de opleidingsdirecteuren vormen het Onderwijs Management Team (OMT) waarin de afstemming over alle gezamenlijke onderwijsaangelegenheden plaatsvindt. De studentenadministratie voor de opleidingen (tentamenresultaten, examens, roosters) wordt verzorgd door het facultaire Bureau Onderwijszaken (BOZ) dat onder verantwoordelijkheid van de directeur Bedrijfsvoering valt. Op facultair niveau is een kwaliteitscoördinator aangesteld die de opleidingsdirecteuren ondersteunt in het gehele proces van kwaliteitsbewaking. Voor Technische natuurkunde is er een gezamenlijke opleidingscommissie (OC) voor de bachelor- en de masteropleiding. Deze bestaat uit acht leden: vier stafleden aangewezen door de decaan en vier studenten, die voorgedragen worden door het studentenoverleg SOTN. Er wordt voor gezorgd dat zowel bachelor- als masterstudenten in de commissie zitten. De masteropleiding Nanotechnology heeft een eigen OC met twee studentleden en twee stafleden. In het kader van de kwaliteitszorg heeft de opleidingsdirecteur ten behoeve van de uitvoering van de evaluatie van het onderwijs een kwaliteitscommissie ingesteld: de Commissie Onderwijskwaliteit en Evaluatie (COKE). Deze commissie bestaat uit twee stafleden, een kwaliteitsdeskundige van het ITBE (dienst Informatietechnologie, Bibliotheek & Educatie van de UT) en vier studenten. De COKE evalueert systematisch het onderwijs en rapporteert aan de opleidingscommissie (OC) en de opleidingsdirecteur. De examencommissie is dezelfde voor de bachelor- en de masteropleiding Technische natuurkunde en bestaat uit drie hoogleraren en drie stafleden. De opleidingsdirecteur en de studieadviseur kunnen de vergaderingen als adviseur bijwonen. De examencommissie Nanotechnology bestaat uit vijf stafleden. De Internationaliseringsmedewerker is adviseur. De commissies vergaderen ten minste tweemaal per jaar. 6.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleiding Applied Physics komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Technische natuurkunde (CROHO-nummer 06962). Tot 31 augustus 2007 kunnen studenten nog afstuderen op basis van het vierjarige programma (dit betreft twee studenten). Tot 31 augustus 2011 kunnen studenten afstuderen in de ongedeelde vijfjarige opleiding op basis van overgangsregelingen. De opleidingen streven 242
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
ernaar studenten om te zetten naar de nieuwe programma’s. Deze afspraken worden door de examencommissie getoetst aan de te behalen eindkwalificaties. Op de peildatum van de zelfstudie (1 januari 2006) waren er nog vijftig studenten ingeschreven bij de doctoraalopleiding. Per 1 september 2007 zijn er nog 33 studenten ingeschreven bij de vijfjarige doctoraalopleiding. Al deze studenten hebben contact met de studieadviseur en met hen worden indien nodig individuele afspraken gemaakt. De studenten met wie de commissie gesproken heeft, meldden geen overgangsproblemen. 6.2.
Het beoordelingskader
6.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bacheloropleiding Het algemene doel van de opleiding is als volgt geformuleerd in het Onderwijs- en Examenreglement (OER): “De bacheloropleiding Technische natuurkunde beoogt door een breed en oriënterend curriculum de afgestudeerde zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de Natuurkunde en Technische natuurkunde dat deze een verantwoorde keuze kan maken voor een vervolgopleiding in de diverse specialisaties van de Technische natuurkunde en in staat is om met succes een masteropleiding op het terrein van de Technische natuurkunde te volgen. Voor afgestudeerden die onmiddellijk na het bachelordiploma de arbeidsmarkt wensen te betreden biedt de opleiding de mogelijkheid in het laatste studiejaar het studiepakket een afrondend karakter te geven.” Deze algemeen geformuleerde doelstelling wordt in het Onderwijs- en Examenreglement (OER) onderscheiden in een aantal elementen: 1. studenten de theoretische en praktische basiskennis en -vaardigheden op het gebied van de Technische natuurkunde bij te brengen, zodat 2. ze primair in staat zijn een masteropleiding in de (Technische) Natuurkunde of een aanverwante discipline te volgen, of 3. eventueel toe te treden tot de arbeidsmarkt; 4. studenten te trainen in algemene vaardigheden als mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, projectmatig werken en werken in teams; 5. studenten de gelegenheid te bieden zich te oriënteren op een aanpalend of een buiten de eigen discipline liggend vakgebied. Om deze doelstellingen te bereiken zijn de te realiseren kennis en vaardigheden hieruit afgeleid en in de vorm van eindkwalificaties in het OER geformuleerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 1A. De opleiding heeft als uitgangspunt dat de academische bacheloropleiding de eerste fase is in een two-cycle academisch programma en dus niet voorbereidt op een gedefinieerde arbeidsmarkt. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
243
De eindkwalificaties zijn nationaal afgestemd op het Bachelor-Masterconvenant-Opleidingen in de (Technische) Natuurwetenschappen, VSNU, Utrecht). In internationaal verband zijn de eindkwalificaties afgestemd op het Tuning Project en op internationaal vergelijkende studies (TEEP, 2003 en CROBO, 2001) waar de opleiding in heeft geparticipeerd. Masteropleiding Applied Physics De doelstellingen en eindtermen van het masterprogramma Applied Physics zijn rechtstreeks afgeleid van het ‘oude’ vijfjarige programma. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is als uitgangspunt genomen dat de masteropleiding Technische natuurkunde over dezelfde kwalificaties zou moeten beschikken als de ‘vijfjarige’ ingenieur. De masteropleiding bouwt voort op het juniorniveau van de bachelor en ontwikkelt dit verder tot seniorniveau. De masterafgestudeerde heeft zijn kennis en vaardigheden veel meer verdiept en is meer gespecialiseerd in een deelgebied van de natuurkunde. De doelstellingen en eindtermen zijn geformuleerd in het OER: “Het doel van de masteropleiding Applied Physics is studenten op te leiden en te vormen tot natuurkundig ingenieurs die op academisch niveau in staat zijn tot: 1. het uitvoeren van onderzoek gericht op toepassingen en de ontwikkeling van meetmethoden binnen zowel als buiten de eigen discipline; 2. het ontwerpen van fysische instrumentatie ten behoeve van onderzoek en industriële toepassingen; 3. het uitvoeren van fundamenteel onderzoek met het oog op toepassingen. Met de opleiding wordt daarom beoogd zodanige kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van de technische natuurkunde dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening of in aanmerking komt voor een eventuele vervolgopleiding tot leraar, wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper. De doelstelling van de opleiding om natuurkundig ingenieurs op academisch niveau op te leiden is gespecificeerd in eindkwalificaties die zijn opgenomen in bijlage 1B. Het niveau waarop in en na de opleiding de natuurkunde moet worden beoefend, is nationaal en internationaal bepaald. De eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding zijn nationaal afgestemd op het Bachelor-Masterconvenant-Opleidingen in de (Technische) Natuurwetenschappen, VSNU, Utrecht). In internationaal verband zijn de eindkwalificaties afgestemd op het Tuning Project en op internationaal vergelijkende studies (TEEP, 2003 en CROBO, 2001) waar de opleiding in heeft geparticipeerd. Masteropleiding Nanotechnology De doelstelling van de opleiding is als volgt geformuleerd in het OER: “The objective of the Master programme in Nanotechnology is to prepare students for a PhD level graduate project or for a professional, autonomous position in industry within the field of nanotechnology or related fields. The students are taught to operate in a research environment, being able to set up, manage and perform research projects, including reporting and communicating the results. The programme will provide an in-depth overview of the key elements of nanotechnology. Also general aspects of academic training as planning, managing and reporting research and societal matters will be addressed.” 244
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Deze doelstelling is uitgewerkt in eindkwalificaties, die zijn opgenomen in bijlage 1C. De opleiding bevat elementen van de disciplines natuurkunde, chemische technologie en elektrotechniek. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat zij qua oriëntatie en niveau vergelijkbaar is met de opleiding Nanoscience in Delft/Leiden, maar dat de opleiding sterker multidisciplinair en projectmatig opgezet is. In internationaal verband vergelijkt de opleiding zich met het Erasmus Mundus Programma Nanoscience, al heeft die meer algemeen geformuleerde eindkwalificaties. Internationale afstemming van de doelstellingen vindt plaats via het Institute of Nanotechnology in het Verenigd Koninkrijk en door participatie in twee Europese Netwerken (Nano2life en Frontiers). Oordeel De commissie is van mening dat de bacheloropleiding en de masteropleiding Applied Physics adequate eindkwalificaties hebben beschreven die aansluiten bij de eisen van vakgenoten en uit het beroepsveld. De opleidingen hebben zich in het kader van verschillende internationale vergelijkingen op goede wijze georiënteerd op de eisen van buitenlandse vakgenoten. De eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding Natuurkunde sluiten aan bij het referentiekader van de commissie en weerspiegelen de doelstellingen op adequate wijze. De eindkwalificaties van de masteropleiding Nanotechnology sluiten goed aan bij de eisen van internationale vakgenoten. De deelname aan internationale netwerken draagt hier aan bij. De opleiding is zich bewust van haar positie in het landelijke veld. De commissie adviseert de opleiding om haar eigen karakter duidelijker te presenteren, door het kiezen van een eigen focus en een eigen profiel naast andere Nederlandse opleidingen Nanotechnology/ Nanoscience. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de eindkwalificaties van de bacheloropleiding zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Eindkwalificatie 1, 2, 3 1, 3 2, 4, 7 5 1, 2, 4, 6
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
245
Masteropleiding Applied Physics In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de eindkwalificaties van de masteropleiding zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Eindkwalificatie a, b, c, d b, c, d, f e, f f f
Masteropleiding Nanotechnology In het zelfevaluatierapport is een schema opgenomen waarin de eindkwalificaties van de masteropleiding zijn vertaald naar de Dublin-descriptoren. De commissie heeft deze schema’s bestudeerd. Dublin-descriptor Kennis en inzicht Toepassen kennis en inzicht Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
Eindkwalificatie 1, 8, 10, 14 2, 4, 11, 12, 13 3, 6 5, 9, 15, 16 7
Oordeel Naar de mening van de commissie hebben de opleidingen de relatie tussen de eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren adequaat beschreven; alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De verschillende eindkwalificaties zijn te koppelen aan een of meer descriptoren. Op grond hiervan oordeelt de commissie dat het niveau van de opleidingen correspondeert met het niveau van respectievelijk een afgestudeerde bachelor op wo-niveau en een afgestudeerde master op wo-niveau. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende.
246
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding De bacheloropleiding heeft tot doel de studenten voor te bereiden op de instroom naar een wetenschappelijke natuurkundige masteropleiding. Studenten hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Applied Physics aan de technische universiteiten in Nederland en hebben op basis van selectie toegang tot de masteropleiding Nanotechnology van de Universiteit Twente. Dankzij het major-minorsysteem en afspraken met de betrokken vervolgopleidingen kunnen bachelorafgestudeerden, als zij het juiste minorprogramma hebben gevolgd, ook een masteropleiding beginnen in een verwante opleiding zoals Chemische technologie, Technische wiskunde of Elektrotechniek. Het bacheloronderzoek vindt plaats binnen de leerstoelgroepen van de faculteit, waardoor het eindniveau van de bacheloropleiding steeds wordt getoetst aan de eisen die het vakgebied stelt aan beginnende onderzoekers. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding is expliciet vastgelegd in de eindkwalificaties 3 (onderzoeksvaardigheden), 4 (zelfstandig kennis verwerven) en 7 (vakoverstijgende vaardigheden). Masteropleiding Applied Physics In de doelstelling van de masteropleiding is het wetenschappelijke karakter geformuleerd als “in staat zijn tot het uitvoeren van fundamenteel onderzoek met het oog op toepassingen”. De opleiding wordt afgerond met een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek waarin alle academische kennis en vaardigheden integraal getoetst worden op het niveau van een beginnend onderzoeker. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding is verankerd in eindkwalificatie f (zelfstandig eigen maken van kennis, op creatieve en systematische wijze bijdragen aan het oplossen van vraagstukken uit het vakgebied). Masteropleiding Nanotechnology Nanotechnology is een opkomend vakgebied dat in een onderzoeksomgeving tot ontwikkeling gebracht wordt. De opleiding richt zich met nadruk op het wetenschappelijk onderzoek met een vervolg in een promotietraject. De eindkwalificaties beschrijven het niveau van een academische master, vooral in de kwalificaties 11 t/m 14, waarin het zelfstandig werken en onderzoeken is beschreven. De opleiding wordt afgerond met een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek waarin alle academische kennis en vaardigheden integraal getoetst worden op het niveau van een beginnend onderzoeker op het terrein van de Nanotechnology.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
247
Oordeel Kijkend naar de doelstellingen en de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleidingen is de commissie van oordeel dat er duidelijk sprake is van een wo-oriëntatie van alle drie opleidingen. De oriëntatie van de opleiding Nanotechnology richt zich naar de mening van de commissie wat te eenzijdig op een technisch-wetenschappelijke loopbaan via een promotietraject. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Nanotechnology luidt het voldoende.
6.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Algemeen De bachelor-masterstructuur aan de UT is ingevoerd in september 2001 voor eerstejaarsstudenten. Het huidige bachelorprogramma is gestart in september 2002. In 2004 zijn de masteropleidingen gestart. Sinds 2005 kent de UT een semestersysteem. Ieder semester is opgedeeld in twee kwartielen waarin drie vakken met een standaardomvang van 5 EC zijn geprogrammeerd. Bacheloropleiding In 2003 werd het eerste jaar van de opleiding opnieuw vorm gegeven, samen met de bachelorprogramma’s van de opleidingen Chemische technologie en Toegepaste wiskunde. Het doel hiervan was uitwisseling van vakken tussen de drie programma’s mogelijk te maken en daarmee de studenten meer flexibiliteit te bieden. Sinds 2005 kent de opleiding weer een disciplinair eerste jaar. In een aantal vakken (Oriëntatie TNW, Dynamisch modelleren) is er nog een duidelijke facultaire samenwerking. Het tweede jaar is geheel natuurkundig van aard. Het derde jaar van de opleiding bevat een minor van 20 EC, keuzevakken, het bacheloronderzoek (10 EC) en een oriëntatie op de mastertracks via keuzevakken. Masteropleiding Applied Physics Het masterprogramma is gestructureerd met drie hoofdrichtingen (‘tracks’): Materials Physics, Optics & Biophysics en Fluid Physics. Iedere track heeft vier verplichte trackvakken. De invulling van de overige vakken hangt af van de keuze voor de leerstoel waarbij afgestudeerd wordt, en van de belangstelling van de student. Verder bestaat het curriculum uit een verplichte externe stage (20 EC) en een afstudeeronderzoek (50 EC).
248
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Masteropleiding Nanotechnology De opleiding heeft 35 EC verplichte vakken in het programma, waaronder een vak Paper and Presentation en een vak Laboratory Course. Voor 5 EC volgen studenten een zogeheten homologatieprogramma dat tot doel heeft studenten met verschillende achtergronden tot een gemeenschappelijk basisniveau te brengen. Dit gebeurt door bachelors met een bepaalde discipline in te leiden in een van de andere disciplines die de basis vormen voor de opleiding. Studenten kiezen nog vier keuzevakken (20 EC) in het eerste jaar. Het tweede jaar bestaat uit een stage of onderzoeksproject van 15 EC en een masteronderzoek van 45 EC. Een volledig overzicht van het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding en de masteropleidingen is opgenomen in bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bacheloropleiding Meteen aan het begin van de studie maken de studenten kennis met de manier waarop onderzoekers werken. In het vak Oriëntatie technische natuurwetenschappen kijkt de student door middel van een project rond bij een van de leerstoelen van de faculteit. De commissie heeft geverifieerd bij studenten dat regelmatig in de basisvakken een relatie wordt gelegd met actueel wetenschappelijk onderzoek, of met technische toepassingen. In het vak Instrumentatie (eerste jaar) is een oriëntatie op moderne meetmethoden opgenomen. De practica in het curriculum zijn onderzoeksgerelateerd en vormen een samenhangende training in onderzoeksvaardigheden. De student krijgt geen gedetailleerde instructie bij een gegeven experimentele opstelling, maar moet op basis van een opdracht zelf de relevante informatie (bijvoorbeeld theoretische achtergrond en mogelijke werkwijzen) verzamelen en een werkplan opstellen en uitvoeren. De terugkoppeling op het practicum en op de verslaglegging is uitgebreid. De practicumopdrachten zijn sterk verweven met het theorieonderwijs, waardoor de stof, die op dat moment als theorievak gegeven wordt, aanschouwelijk gemaakt wordt. Hiermee wordt een extra verwerkingsstrategie geboden aan de studenten. Aan het eind van het eerste jaar is het P-project geprogrammeerd, dat gericht is op ontwerpen: de student moet een apparaat of toestel construeren dat aan bepaalde eisen moet voldoen. In het tweede en derde jaar zijn de practica gekoppeld aan vakken en vergen een steeds grotere zelfstandigheid van de studenten. Ten slotte moeten studenten aan het einde van het bachelorprogramma in tweetallen een onderzoeksopdracht redelijk zelfstandig uitvoeren bij een van de onderzoeksgroepen van de faculteit. Daarin worden de onderzoeksvaardigheden op het niveau van een bachelor getoetst.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
249
Masteropleiding Applied Physics Een groot gedeelte van het masterprogramma wordt besteed aan het afstudeeronderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in een leerstoelgroep. Studenten draaien als volwaardig lid mee in de leerstoelgroep en doen hun eigen individuele onderzoek in directe wisselwerking met het lopende onderzoek. De studenten nemen deel aan de colloquia en de werkbijeenkomsten die de afdeling heeft. In de afdelingen presenteren zij ook hun eigen onderzoek, waarbij aandacht is voor de ontwikkeling van presentatie- en discussievaardigheden. De dagelijkse begeleiding in onderzoeksgroepen is in handen van promovendi en postdocs, onder supervisie van een lid van de vaste staf. De trackvakken hebben een directe relatie met de onderzoeksactiviteiten van de docenten. Oriëntatie op het beroepenveld vindt plaats in de stage: deze wordt meestal in het buitenland gevolgd bij grote internationale bedrijven of onderzoeksinstellingen. Masteropleiding Nanotechnology Het onderwijsprogramma Nanotechnology is sterk ingebed in de activiteiten van het onderzoeksinstituut MESA+. De gebruikte tekstboeken zijn actueel en bij de cursussen worden voorbeelden gebruikt uit de onderzoekspraktijk. In de Laboratory Course worden studenten getraind in specifieke nanotechnologische onderzoeksvaardigheden en -technieken. Het heeft de commissie bevreemd dat voor studenten Nanotechnology het werken in de cleanroom daarin een optioneel onderdeel is, en niet verplicht. Het vak Paper and Presentation schenkt aandacht aan wetenschappelijke communicatievaardigheden. Het afstudeerproject van minimaal 45 EC wordt meestal uitgevoerd in het MESA+-instituut. Studenten draaien als volwaardig lid mee in een groep en doen hun eigen individuele onderzoek in directe wisselwerking met het lopende onderzoek. De studenten nemen deel aan de colloquia en de werkbijeenkomsten. De dagelijkse begeleiding van de studenten is in handen van promovendi en postdocs, onder supervisie van een lid van de vaste staf. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en het overige materiaal (handboeken, practica, toetsen en opdrachten). De commissie constateert dat studenten in het bachelorprogramma al direct bij de start van het eerste jaar en in het P-project in contact komen met de leerstoelgroepen. De relatie met het lopend onderzoek wordt regelmatig gelegd in de vakken. De opbouw van onderzoeksvaardigheden is goed verankerd in de practica en de verschillende projecten. Doordat het bacheloronderzoek in de afdelingen wordt verricht, is de inbedding in lopend onderzoek gegarandeerd. In de beide masteropleidingen worden de onderzoeksvaardigheden en de inbedding in lopend onderzoek gegarandeerd door de plaats die de studenten krijgen in de leerstoelgroepen voor hun afstudeeronderzoek. Met name de onderzoeken van Nanotechnology die de commissie heeft beoordeeld bestreken zeer relevante en actuele onderwerpen. Via de masterstage komen de studenten in aanraking met de beroepspraktijk. Het masterprogramma Nanotechnology geeft via het vak Laboratory Course een goede training in de vakspecifieke onderzoeksvaardigheden. Het verdient daarbij echter aanbeveling het werken in de cleanroom verplicht op te nemen. Het geheel overziende komt de commissie tot het oordeel dat in de drie programma’s een goede interactie tussen onderwijs en onderzoek plaatsvindt. 250
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding In het zelfevaluatierapport is voor elke eindkwalificatie beschreven hoe deze in het curriculum aan de orde komt. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan de eindkwalificaties valt in de meeste gevallen voldoende te identificeren via de leerdoelen per vak. De leerdoelen per vak zijn opgenomen in het Vak-informatiesysteem VIST. Deze zijn echter niet voor elk vak in de elektronische leeromgeving Teletop opgenomen. Masteropleiding Applied Physics In het zelfevaluatierapport is voor elke eindkwalificatie beschreven hoe deze in het curriculum aan de orde komt. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan de eindkwalificaties valt in de meeste gevallen voldoende te identificeren via de leerdoelen per vak. Maar ook hier geldt dat niet voor elk vak in de elektronische leeromgeving adequate doelstellingen zijn gepubliceerd. Masteropleiding Nanotechnology In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven welke vakken bijdragen aan de verschillende eindkwalificaties. De commissie heeft dit geverifieerd. Hierbij valt het de commissie op dat er beperkt aandacht is voor de maatschappelijke gevolgen en de discussie rondom het gebruik van nanotechnology. De wetenschappelijke theorievorming komt in het beperkte aantal scripties tot nu toe in beperkte mate naar voren. De opleiding kan zich waarschijnlijk versterken op dit punt door nadrukkelijker een eigen profilering te kiezen, met single-molecule technologie als voorbeeld. De opleiding besteedt nadrukkelijk aandacht aan communicatieve vaardigheden en aan de technische en onderzoeksvaardigheden. Oordeel De commissie heeft geverifieerd dat het bachelorprogramma en de masterprogramma’s de studenten in staat stellen alle eindkwalificaties te behalen. De opzet van het bachelorprogramma heeft een duidelijk technisch karakter in die zin dat de technische toepassing van de natuurkunde aandacht krijgt (instrumentatie, signaalverwerking). Uit de bachelor- en masteronderzoeken komt het technisch karakter van de opleiding duidelijk naar voren. Het ontwerpen, als specifieke kwalificatie van technisch natuurkundigen, komt aan de orde in het P-project. Het masteronderwijs geeft relatief weinig aandacht aan oordeelsvorming met betrekking tot de maatschappelijke gevolgen van natuurkundig onderzoek of technology assessment, zoals ook gereflecteerd wordt in de afstudeeronderzoeken. Dit is met name van belang voor Nanotechnology.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
251
De commissie komt op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten en studenten tot de conclusie dat de programma’s zo ingericht zijn dat elk van de eindkwalificaties op een verantwoorde manier aan de orde komt. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Bij de ontwikkeling van het programma zijn groepen docenten gevormd die een samenhangend cluster van cursussen hebben ontwikkeld. Het curriculum als geheel is op een aantal gezamenlijke studiedagen ontwikkeld. Ieder kwartiel vindt er een evaluatie plaats en een afstemmingsoverleg van docenten. Het programma heeft een doordachte en logische opbouw. Ieder kwartiel in het eerste jaar bevat in principe een wiskundevak, een basisnatuurkundevak en een practicum. Na het oriënterende eerste jaar gaat het abstractieniveau in het tweede jaar omhoog, zowel bij de colleges als bij de practica. De keuzeruimte van de studenten wordt gevuld met de minor, die een samenhangend pakket in een andere discipline is. De opleiding merkt zelf op dat de aanwezige samenhang niet altijd expliciet aan de studenten helder wordt gemaakt. Masteropleiding Applied Physics De masteropleiding Applied Physics is sinds 2005 gestructureerd in drie tracks. Deze verschillende tracks hebben elk vier geavanceerde verplichte vakken, die in samenhang ontwikkeld zijn door de aan de track verbonden leerstoelen. Daarnaast volgen studenten twee leerstoelvakken als verdieping voor het afstudeeronderzoek. Voorafgaand aan het afstuderen is er een verplichte stage van drie manden. Er is een beperkte vrijekeuzeruimte van 20 EC. Het studiepakket van de student, inclusief de keuzevakken, wordt door de student in overleg met de afstudeerhoogleraar afgestemd en ter goedkeuring voorgelegd aan de examencommissie. Masteropleiding Nanotechnology Het programma van de opleiding is ontwikkeld door een commissie van kerndocenten die veel aandacht heeft besteed aan de samenhang van het programma. De kernmodules zijn zorgvuldig gekozen en vormen een coherent geheel, dat zowel de breedte als de diepte ingaat. De mentor (zie F16) adviseert studenten bij de invulling van hun keuzeonderdelen. De leerstoelhouder zorgt voor afstemming tussen de keuzeonderdelen, de stage en het afstudeeronderzoek. Oordeel De commissie is van mening dat het bachelorprogramma goed is opgebouwd. Er is een duidelijke opbouw in moeilijkheidsgraad te ontdekken en de samenhang tussen de vakken en de practica wordt goed verzorgd. Door het kwartieloverleg van docenten wordt afstemming tussen de cursussen bewaakt. 252
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
De mastertracks van de masteropleiding Applied Physics kennen in de ogen van de commissie een duidelijke samenhang door de opbouw met vier verplichte cursussen en de relatie tussen het afstudeeronderzoek en de leerstoelvakken. Het programma van Nanotechnology kent een goede, coherente opbouw met verplichte vakken en keuzeonderdelen. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding De studielast is evenredig over het jaar verdeeld in vier kwartielen van ieder tien weken. Vooral in het eerste jaar worden in ieder kwartiel vakken van een verschillend karakter naast elkaar geprogrammeerd. De opleiding vindt zelf de eenheid van tien weken wat kort om tot voldoende verwerking van de stof te komen. Ook signaleert zij dat een hogere tijdsbesteding voor een vak nogal eens tot een lagere inspanning voor de parallel geroosterde vakken leidt. Echte struikelvakken komen volgens de opleiding niet voor in het curriculum, al herkennen studenten duidelijk de wiskundevakken en Elektriciteit en magnetisme als selecterende onderdelen van het eerste jaar. Uit de evaluaties van COKE blijkt dat de bestede tijd van studenten over het algemeen achterblijft bij de nominale studietijd. De opleiding tracht nadrukkelijk de tijdsbesteding omhoog te krijgen met huiswerkfaciliteiten, tussentijdse toetsen en bonusregelingen. Uit het oogpunt van flexibiliteit zijn geen doorstroomeisen in het curriculum aangebracht. Masteropleiding Applied Physics De cursussen zijn evenwichtig over het jaar verspreid. De studenten geven aan dat de daadwerkelijke studielast in lijn is met de geprogrammeerde studielast. Er zijn geen organisatorische obstakels geconstateerd: studenten kunnen tijdig een stageplaats en een afstudeeropdracht vinden. Masteropleiding Nanotechnology De cursussen zijn evenwichtig over het jaar verspreid. De studenten geven aan dat de daadwerkelijke studielast in lijn is met de geprogrammeerde studielast. Er zijn geen organisatorische obstakels geconstateerd: studenten kunnen tijdig een stageplaats en een afstudeeropdracht vinden. In individuele gevallen kunnen individuele oplossingen gevonden worden in overleg met de staf. Oordeel Op basis van de evaluaties en de gesprekken met studenten heeft de commissie voor geen van de opleidingen obstakels aangetroffen die de studievoortgang belemmeren. De inspanningen van de bacheloropleiding om de studietijd van de studenten te bekorten leiden nog niet tot het gewenste resultaat. De commissie constateert dat studenten relatief veel herkansingen nodig hebben om het diploma te behalen, hetgeen de studievoortgang niet ten goede komt (zie hiervoor de beschouwing in het algemeen deel van dit rapport). De commissie adviseert meer doorstroomeisen in het bachelorcurriculum in te bouwen en de structuur van het programma dwingender op te leggen aan studenten. In haar ogen bevordert dit de doorstroom en diepgang QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
253
in het curriculum. De opleiding Nanotechnology laat zien dat het programma wel degelijk in de daarvoor bestemde tijd is af te ronden. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding Een vwo-diploma met het profiel Natuur- en techniek of het profiel Natuur en gezondheid met volledige Wiskunde geeft zonder meer toegang tot de opleiding. Het aantal eerstejaars ligt rond de vijftig. De opleiding heeft al enige jaren een docent van het voortgezet onderwijs op detacheringbasis aangetrokken om de aansluiting tussen vwo en wo aan te passen aan de instroom vanuit de tweede fase. Er is onderzoek gedaan naar de startcompetenties van eerstejaarsstudenten, met aanbevelingen voor aanpassingen in het TN-curriculum. Samen met Toegepaste wiskunde is er geïnvesteerd in het verbeteren van de aansluiting op het voortgezet onderwijs. Sinds 2005 wordt meteen aan het begin van de opleiding een diagnostische wiskundetoets afgenomen en wordt deficiëntieonderwijs aangeboden. Volgens de opleiding zijn de cijfers die op de middelbare school behaald zijn voor Wiskunde en Natuurkunde een belangrijke indicator voor studiesucces. De opleiding heeft een overzicht gegeven van alle voorlichtingsactiviteiten en de brochures ter inzage gelegd. De opleiding neemt deel aan de algemene voorlichtingsdagen en organiseert meeloopdagen. De faculteit biedt ook mogelijkheden aan docenten en leerlingen voor technische ondersteuning en experimentele faciliteiten in het kader van practica, praktisch schoolonderzoek en profielwerkstuk. Masteropleiding Applied Physics Alle studenten met een bachelordiploma Technische natuurkunde of Natuurkunde van de Nederlandse universiteiten kunnen instromen in de masteropleiding. In de doorstroommatrix van de drie technische universiteiten is vastgelegd onder welke voorwaarden (vaak een minor) bachelors van andere technische disciplines in kunnen stromen. Voor afgestudeerden van de hbo-opleiding Technische natuurkunde of Elektrotechniek is er een premasterprogramma met een omvang van 30 EC. Er is overleg geweest met de Saxion Hogeschool om tot een goede aansluiting te komen. In alle andere gevallen, zoals studenten met een buitenlandse vooropleiding, beslist de opleidingsdirecteur, na advies van een toelatingscommissie, over de toelating, eventueel onder voorwaarde van een deficiëntieprogramma. Dit is een individueel programma, dat door de examencommissie wordt vastgesteld. Tot een maximum van 20 EC kunnen deficiënties weggewerkt worden in het masterprogramma (homologatieprogramma). 254
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
De opleiding heeft nog geen stabiele instroom. Het aantal studenten met een hbo-vooropleiding lijkt sterk te stijgen. Bachelorstudenten Technische natuurkunde van de UT kunnen al starten met de masteronderdelen als zij 150 EC van het bachelorprogramma hebben behaald, waaronder het gehele eerste jaar. Ze zijn echter uitgesloten van de externe stage en het masteronderzoek. In het najaar wordt aan tweede- en derdejaarsbachelors voorlichting gegeven over de inhoud van de masteropleiding, over de tracks en over de participerende leerstoelen. De zogeheten mastervoorlichting wordt georganiseerd door de studievereniging Arago, die hiervoor ook een studiegids samenstelt. Voor buitenlandse en hbo-studenten heeft de UT een ‘graduate site’ ingericht. Centraal op de UT wordt er jaarlijks een ‘mastermarkt’ georganiseerd. Er zijn ook specifieke voorlichtingsdagen voor hbo-studenten, en de UT neemt deel aan landelijke masterbeurzen. Masteropleiding Nanotechnology De toegang tot de opleiding is gebaseerd op selectie. Studenten met een BSc in een technische wetenschap kunnen toegelaten worden tot de opleiding. Zij worden geselecteerd op basis van hun studieresultaten, motivatie en zo mogelijk een selectiegesprek. De specifieke toelatingsvereisten voor verschillende groepen studenten zijn vastgelegd in het OER. De opleidingsdirecteur beslist over de toelating. Hij kan daarbij een extra homologatieprogramma van 10-15 EC eisen. De examencommissie beslist over de inhoud daarvan. De studenten geven aan dat het homologatieonderdeel van 5 EC eigenlijk te kort is en gaven aan dat ze zich nog veel extra ‘inhaalstof ’ eigen moesten maken. De werving van studenten is een aandachtspunt voor de opleiding. Tot nog toe zijn geen Nederlandse studenten ingestroomd. De opleiding verwacht echter een grotere instroom als de eerste studenten van de bacheloropleiding Advanced Technology zullen afstuderen. Internationale werving gebeurt vooral via het internet. Het aantrekken van buitenlandse studenten is zeer afhankelijk van de beschikbare beurzen en vaak ook van een promotieplaats. Oordeel De bacheloropleiding houdt zich op goede wijze op de hoogte van de ontwikkelingen op het vwo en het niveau van de inkomende studenten. Het wiskundeprogramma sluit aan op dit niveau. De inbreng van de vwo-docent is een positief punt. Het valt de commissie op dat in het zelfevaluatierapport gesproken wordt van een “criteriumgroep” van studenten met gemiddeld een 8 voor Wiskunde en Natuurkunde op het vwo. Deze groep heeft de grootste kans van slagen voor de opleiding en vervult een signaalfunctie voor eventueel te nemen maatregelen. In het voorlichtingsmateriaal dat de commissie heeft gezien wordt echter geen relatie gelegd tussen hoge examencijfers en studiesucces. Tevens ontslaat deze constatering de opleiding niet van de verantwoordelijkheid om voor studenten met minder hoge cijfers een goede aansluiting te realiseren. Er is wel een voorlichtingssite van de opleiding (http://tn.schoolsite.utwente.nl) waar deze relatie wel wordt aangegeven. De ingangseisen van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding Applied Physics zijn voldoende helder om een adequate aansluiting tussen het vwo en de bachelorfase, respectievelijk tussen de bachelorfase en de masteropleiding te waarborgen. De opleiding Nanotechnology neemt ten aanzien van de instroom een te afwachtende houding aan en zou meer inspanningen moeten doen om Nederlandse bachelorstudenten van de aanpalende disciplines te trekken. Zij kan niet automatisch rekenen op de studenten van QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
255
de bacheloropleiding Advanced Technology en uit het buitenland. Het lijkt verstandig om concrete doelstellingen voor de instroom te formuleren en hiervoor een plan van aanpak op te stellen. Tevens beveelt de commissie aan om de aansluiting met de bachelorfase te verbeteren door het homologatieprogramma te vergroten. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is onvoldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Technische natuurkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Applied Physics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Nanotechnology omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Het binnen de opleiding gehanteerde onderwijsmodel is gebaseerd op het principe van aanbieden, verwerken en toepassen. Dit principe is terug te vinden in de toegepaste werkvormen, waarbij in de loop der tijd een steeds groter beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de student. Dit principe wordt binnen de individuele vakken toegepast, maar is ook op curriculumniveau terug te vinden. In de bachelorfase ligt de nadruk meer op het aanbieden en verwerken, in de masterfase op verwerken en vooral toepassen. Dit sluit ook aan bij de doelstellingen van bachelor- en masteropleiding, die in elkaars verlengde liggen. Uit de gesprekken met de docenten bleek dat bij hen het didactisch concept niet sterk leeft. De termen aanbieden, verwerken en toepassen lijken voor hen vooral de werkvormen hoorcolleges, werkcolleges en practica te weerspiegelen. Bacheloropleiding Het bachelorcurriculum is opgebouwd volgens een stramien waarin in de eerste jaren de basiskennis wordt ‘aangeboden’, in de hogere jaren ‘verwerkt’ en aan het eind van de bachelor ‘toegepast’. 256
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Het ‘aanbieden’ gebeurt hoofdzakelijk in hoorcolleges, waarbij de docent de centrale rol vervult. Deze colleges zijn niet alleen gericht op kennisoverdracht, maar vooral bedoeld om structurering van de leerstof aan te brengen en voorbeelden van toepassingen te bespreken. Bij het ‘verwerken’ spelen de werkcolleges een belangrijke rol, waarin de student onder begeleiding van een docent zelf aan het werk gaat om vraagstukken op te lossen. Bij het ‘toepassen’ wordt een hogere mate van zelfstandigheid van de student verwacht. Binnen een vak houdt het in dat dit moet gebeuren door zelfstudie van de student, meestal gestructureerd door huiswerkopgaven. Andere vormen van het ‘toepassen’ zijn projecten en andere incidentele werkvormen, zoals workshops. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het werken in groepen. Een andere manier om het ‘toepassen’ te verbeteren ligt in de combinatie van colleges met de practica. In de eerste jaren ligt bij de practica de nadruk op alle relevante aspecten van het leren experimenteren, inclusief instrumentatie en dataverwerking. In het tweede en derde jaar wordt gestreefd naar een koppeling tussen theoretische vakken en practicum. Dit enerzijds om de motivatie bij studenten te vergroten en anderzijds om het leerproces te verbeteren door theorie in de praktijk te laten toepassen. De werkvormen zijn als volgt over het programma verdeeld: Hoorcollege Werkcollege Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Totaal
186 236 218 640 (13%)
262 220 192 674 (13%)
Practicum 312 282 102 696 (14%)
Projecten/ Zelfstudie Totaal B-opdracht 268 652 1680 942 1680 280 888 1680 548 (11%) 2482 (49%) 5040
Masteropleiding Applied Physics In de masteropleiding krijgt het ‘aanbieden’ meer het karakter van ‘aanreiken’ (track- en keuzevakken) en komt de nadruk te liggen op het ‘verwerken’ (leerstoelvakken en stage) en vooral op het ‘toepassen’ (stage en afstudeeropdracht). Tijdens het uitvoeren van het afstudeeronderzoek functioneert de student feitelijk als een lid van de leerstoelgroep. Er wordt wetenschappelijk onderzoek verricht onder de dagelijkse begeleiding van een lid van de wetenschappelijke staf van de leerstoelgroep. De werkvormen zijn als volgt over het programma verdeeld: Jaar
Hoorcollege/ Stage Afstudeeropdracht Zelfstudie Totaal werkcollege M1 320 280 1080 1680 M2 280 1400 1680 Totaal 320 (10%) 560(17%) 1400 (42%) 1080 (32%) 3360 Masteropleiding Nanotechnology De onderwijsvormen in de masteropleiding zijn individueler en hebben minder contacturen. Van de studenten wordt verwacht dat zij zelfstandiger kunnen studeren. De twee vaardighedencursussen hebben aparte werkvormen. Ook bij Nanotechnology functioneren de studenten tijdens het uitvoeren van het afstudeeronderzoek feitelijk als lid van de leerstoelgroep. Er wordt wetenschappelijk onderzoek verricht onder de dagelijkse begeleiding van een lid van de wetenschappelijke staf van de leerstoelgroep.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
257
De werkvormen zijn als volgt over het programma verdeeld: Jaar M1 M2
Hoorcollege/ Zelfstudie Laboratory Stage AfstudeerTotaal werkcollege Course opdracht 350 1190 140 1680 - 420-840 1260-840 1680
Oordeel Het didactisch concept is redelijk helder, zij het niet erg beeldbepalend. Het wordt weinig herkend door de staf en kent ook een beperkte uitwerking in de werkvormen. De universitaire missie “de ondernemende universiteit” is niet rechtstreeks in het onderwijs te herkennen. De studenten ervaren de stimulans die uitgaat van de opleiding om nevenactiviteiten te ondernemen als de invulling van dit motto. De commissie is van oordeel dat in de bacheloropleiding een adequate afwisseling van werkvormen is geprogrammeerd. De werkvormen in de projecten en practica zijn een goede bijdrage aan het integreren van kennis en vaardigheden. In de masteropleidingen zijn de gekozen werkvormen meer traditioneel, maar zeker adequaat om de doelstellingen te bereiken. Het geheel overziende komt de commissie tot het oordeel dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen. De gekozen werkvormen zijn voldoende afwisselend en behoorlijk activerend. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De examencommissie stelt vast of studenten bij afstuderen voldoen aan de eisen zoals beschreven in het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Tevens beslist zij, op basis van het OER, over de toekenning van judicia, vrijstellingen en over de inbreng van vakken van andere instellingen in binnen- en buitenland. Bacheloropleiding Reguliere vakken worden meestal afgesloten met een tentamen. Een schriftelijk tentamen wordt in de regel samengesteld door de coördinator van het vak, in samenspraak met een tweede docent die beoordeelt of het tentamen voldoende representatief is, of de vragen eenduidig gesteld zijn en of de moeilijkheidsgraad overeenkomt met het gegeven onderwijs. De normen voor de beoordeling worden door beide docenten vastgesteld. Als de beoordeling leidt tot een cijfer 5, dient het werk door een tweede corrector te worden beoordeeld Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling daarvan. Studenten geven aan dat de informatie over tentamens en de beoordeling daarvan afdoende en tijdig beschikbaar is.
258
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
De laatste jaren zijn er voor een aantal vakken naast het schriftelijke tentamen tussentoetsen ingevoerd. Deze zijn verschillend van aard: praktisch gerichte eindopdrachten, huiswerkopgaven, presentaties, ingeleverde werkstukken en tussentoetsen. Doel hiervan is om meer te beoordelen dan alleen de intellectuele vaardigheden; nevendoel is om de studenten aan te zetten tot meer zelfstudie en hen soepeler te laten doorstromen. De deelname aan en de ervaringen met dit soort faciliteiten is volgens de opleiding wisselend. Bij het eerstejaarspracticum is een beoordelingssysteem naar vaardigheden opgezet. De beoordeling heeft niet alleen betrekking op de resultaten als zodanig, maar wordt ook gebaseerd op de vooruitgang die de student heeft geboekt en op attitudeaspecten. Het P-project wordt afgerond met een presentatie van alle groepen en een demonstratie van het bereikte resultaat. Dit vormt tevens de afsluiting van het eerste jaar. Het beoordelen van individuele prestaties van projectleden wordt door de tutoren soms als een probleem ervaren. Het bacheloronderzoek wordt in tweetallen uitgevoerd en gezamenlijk beoordeeld. Het wordt beoordeeld op basis van een checklist die gerelateerd is aan de eindtermen van de opleiding. De coördinator voor het bachelorondezoek treedt op als tweede beoordelaar. De commissie heeft acht bachelorscripties beoordeeld. De cijfers die door de opleiding zijn gegeven, wijken niet meer dan één punt af van wat de commissie zou verwachten. Masteropleiding Applied Physics De mastercursussen kennen vooral schriftelijke en mondelinge tentamens. Soms worden opdrachten als toetsvorm gebruikt. Voor het afstudeeronderzoek beoordeelt een afstudeercommissie de voordracht van de student en de scriptie. Tot de afstudeercommissie behoren ten minste de afstudeerhoogleraar, de dagelijkse begeleider van de student en één lid van de wetenschappelijke staf, behorende tot een andere leerstoelgroep van de faculteit. Ook deskundigen van buiten de faculteit of universiteit kunnen deel uitmaken van de afstudeercommissie. De afstudeeropdracht wordt beoordeeld met twee cijfers, één voor de fysische aspecten en één voor de algemene aspecten. De fysische aspecten omvatten theoretisch inzicht, experimentele vaardigheid, probleemoplossend vermogen en originaliteit, fysische en/of technisch wetenschappelijke relevantie. De algemene aspecten omvatten: zelfstandigheid, betrokkenheid, vermogen tot samenwerking, creativiteit, niveau van de voordracht en van het verslag, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de resultaten. Voor beide aspecten wordt een beoordeling opgemaakt en beide cijfers worden op de cijferlijst van het masterdiploma vermeld. De commissie heeft negen masterscripties beoordeeld en kan zich vinden in de cijfers die door de opleiding zijn gegeven. Masteropleiding Nanotechnology De meeste vakken worden afgesloten met een schriftelijk of mondeling tentamen; de cursussen Laboratory Course en Paper and Presentation met opdrachten. De stage wordt beoordeeld door een interne en een externe begeleider aan de hand van een checklist. De masterscriptie wordt door een afstudeercommissie van ten minste drie leden beoordeeld. Hiertoe behoren ten minste de afstudeerhoogleraar, de dagelijkse begeleider van de student en één lid van de wetenschappelijke staf, behorende tot een andere aan de opleiding verbonden leerstoel. De commissie heeft drie van de zes afgeronde masterscripties beoordeeld en kan zich vinden in de cijfers die door de opleiding zijn gegeven. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
259
De examencommissies vervullen voor de drie opleidingen hun wettelijke rol. Zij benoemen de afstudeercommissies, verlenen de diploma’s en keuren afwijkende studiepakketten en individuele programma’s goed. De examencommissies zijn samengesteld in overeenstemming met de wettelijke eisen. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens, toetsen en de uitwerking daarvan. De commissie heeft geconstateerd dat er op voldoende afwisselende wijze getoetst wordt in de drie opleidingen en dat daarmee adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van het programma hebben behaald. De schriftelijke tentamens zijn vergelijkbaar met die van andere opleidingen en van voldoende niveau. Positief is het uitgebreide feedbacksysteem van de practica. Dit is een goed middel om integrale feedback aan de studenten te geven over onder andere attitudeaspecten en werkhouding. Positief is ook dat bij grensgevallen (tentamencijfer 5) een tweede corrector wordt ingeschakeld. De afstudeeronderzoeken worden zorgvuldig beoordeeld. De commissie heeft bedenkingen bij het paarsgewijze uitvoeren van de bacheloronderzoeksopdracht. Weliswaar is het werken in groepsverband een nuttig onderdeel van de opleiding. Maar het bacheloronderzoek als afsluitend onderdeel van een opleiding vereist naar de mening van de commissie de mogelijkheid van een duidelijk individuele beoordeling van een student, waarmee deze zich kan presenteren voor een vervolgopleiding of op de arbeidsmarkt. Positief vindt de commissie het feit dat voor de masterscriptie Applied Physics twee aparte cijfers worden gegeven die ook op de cijferlijst vermeld worden. Voor een zo omvangrijk studieonderdeel is dat zeer verhelderend. Dit verdient navolging bij andere opleidingen. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende en voor de masteropleiding Nanotechnology luidt het voldoende.
6.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle docenten zijn aangesteld bij een onderzoeksinstituut en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Vrijwel de gehele staf is gepromoveerd. Het onderzoek van de faculteit wordt regelmatig en positief beoordeeld door een internationale beoordelingscommissie. De faculteit participeert in de KNAW-erkende onderzoekschool Centrum voor Plas260
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
mafysica en Stralingstechnologie (CPS). Aio’s worden relatief weinig ingezet bij de begeleiding van studenten. De masteropleidingen spelen zich voor een groot deel af in de onderzoeksafdelingen. Studenten die hun bachelor- of masteronderzoek doen, worden begeleid door onderzoekers en hebben een plaats binnen de leerstoelgroepen. Oordeel Gezien de gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling van de staf is de commissie ervan overtuigd dat het onderwijs gegeven wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het onderwijs is goed ingebed in de onderzoeksomgeving. De relatie tussen het onderwijs en het onderzoek is gegarandeerd doordat het afstudeeronderzoek in zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen in de leerstoelgroepen wordt gedaan. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de beschikbare staf die betrokken is bij het bacheloren het masterprogramma Technische natuurkunde, opgesplitst naar functie en geslacht. In deze tabel zijn de stafleden van de leerstoelen binnen het departement Natuurkunde van de faculteit opgenomen. Dit betreft ook aio’s en oio’s (promovendi) en postdocs (overig wp). Stafleden die niet direct bij onderzoek betrokken zijn, zijn aangegeven als docenten. In tabel 2 is deze informatie voor Nanotechnology weergegeven. Het aantal vrouwen in de bezetting is sterk gedaald sinds de vorige visitatie. Van één hoogleraar, één universitair docent en vier ‘overig’ zijn slechts in totaal twee docentes overgebleven (0,8 fte onderwijscapaciteit). Wel is er recent een vrouwelijke hoogleraar benoemd op de leerstoel Optische technieken. Het aantal fte’s voor onderwijs is gebaseerd op een veronderstelde onderwijsbelasting van 40% voor de vaste staf en 10% voor aio’s en postdocs. Er wordt een systeem bijgehouden voor de verdeling van de onderwijstaken. Tabel 1: Beschikbare staf Technische natuurkunde per 1 december 2005 Categorie Hoogleraar Uhd Ud Docent Promovendi Studentassistenten Ander wp Totaal
M N
18 9 13 3 106 55 204
Fte
11,9 8,7 12,6 2,4 106 53,6 195,2
V N
2 14 5 21
Fte
0,8 13,6 4,8 19,2
Totaal N Fte Fte onderwijs % PhD 18 11,9 4,8 100% 9 8,7 3,5 100% 13 12,6 5,0 100% 5 3,2 3,2 60% 120 119,6 6,0 n.v.t. p.m. p.m. n.v.t. 60 225
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
58,4 214,4
5,8 28,3
90%
261
Tabel 2: Beschikbare staf Nanotechnology per 1 december 2005 Categorie Hoogleraar Uhd Ud Docent Promovendi Student- assiAnder wp Totaal
M N
7 3 1
Fte
1 12
7 3 0.8
V N
Totaal N
Fte
1 11.8
1 1
7 3 1
Fte
% PhD 7 3 0,8
p.m.
p.m.
2 13
1,8 12,6
0,8 0,8
100% 100% 100%
100% 100%
De opleidingsdirecteur coördineert de onderwijsinzet en overlegt dit met de leerstoelhouder. In de praktijk is de capaciteit voldoende om de onderwijsvraag te realiseren, al wordt een toenemende werkdruk ervaren. De staf-studentratio van alle UT-faculteiten is weergegeven in tabel 3. De getallen zijn voor alle faculteiten op dezelfde manier bepaald (uit de gegevens die beschikbaar zijn voor onderzoeksregistratie), maar differentiatie naar de aparte opleidingen is er niet. De omvang van de onderwijsbelasting is echter niet eenduidig vastgelegd. De ratio aan de Faculteit TNW is circa 15:1 (15 studenten per fte onderwijscapaciteit). Dit is gunstig in vergelijking met andere faculteiten van de UT. De toegenomen ratio bij TNW kan toegeschreven worden aan de toename van de studentenaantallen als gevolg van de nieuwe bacheloropleidingen Advanced Technology, Biomedische technologie en Technische geneeskunde. Tabel 3: UT Staf-studentratio 2002-2004 Faculteit → ↓ Jaar 2002 2003 2004
TNW
GW 10 12 15
EWI 14 21 26
CTW 24 24 20
BBT 36 31 39
Totaal UT 15 20 29
18 21 24
Voor de bachelor- en masteropleiding Technische natuurkunde gezamenlijk is een schatting gegeven van de staf-studentratio over de laatste drie jaar. Tabel 4: Geschatte staf-studentratio Technische natuurkunde Jaar
Aantal fte onderwijs
Aantal Aantal Aantal stuAantal afgestuingeschreven diploma’s denten per fte deerden per fte studenten onderwijs onderwijs
2003 2004 2005
28,1 28,2 28,3
328 315 323
58 54 55
11,7 11,2 11,4
2,1 1,9 1,9
De laatste jaren is weinig fluctuaties in de onderwijsgegevens: het aantal studenten, het aantal diploma’s en de omvang van de staf bevinden zich in een redelijk stabiele situatie.
262
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Oordeel Gezien de in het zelfevaluatierapport gegeven beschrijving van de omvang van de staf en de relatief gunstige staf-studentratio is de commissie van oordeel dat met de huidige omvang van de staf zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen goed te verzorgen zijn. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de gehanteerde norm van 40% voldoende is om het onderwijs en onderwijsgerelateerde taken uit te voeren. De commissie heeft ook geconstateerd dat docenten voldoende gemotiveerd zijn om bij te dragen aan het onderwijsprogramma. Het overleg tussen de onderwijsdirecteur en de leerstoelgroepen over de inzet van personeel verloopt harmonieus, waardoor er steeds voldoende staf wordt ingezet. De staf-studentratio is goed. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het beleid van de faculteit is erop gericht het belang van de onderwijskwalificaties van de staf te benadrukken. De onderwijsinspanningen komen ter sprake in de jaarlijkse functioneringsgesprekken van de hoogleraren met hun medewerkers. De opleidingsdirecteur bespreekt een keer per jaar de onderwijszaken met de leerstoelhouder. Bij bevordering van vaste medewerkers en bij aanstelling in vaste dienst is de opleidingsdirecteur medebeoordelaar. Bij benoemingen van hoogleraren en universitaire (hoofd)docenten is de opleidingsdirecteur lid van de benoemingsadviescommissie. Nieuw benoemde stafleden zijn verplicht een didactisch trainingstraject te volgen van 250 uur: Didactisch UT-inwerktraject (DUIT). Alle stafleden kunnen regelmatig trainingen volgen over allerlei onderwijskundige vaardigheden. Het ITBE biedt trainingen aan in het hele gebied, van een algemene onderwijskundige oriëntatiecursus tot specifieke cursussen over bijvoorbeeld het geven van hoorcollege, het begeleiden van projecten of het gebruik van ICT in het onderwijs. Docenten die voor het eerst als mentor fungeren, volgen een mentorencursus. Studentassistenten krijgen ‘in-service’ training voor practicumbegeleiding. In de gesprekken met de docenten ontmoette de commissie geen groot enthousiasme voor didactische ontwikkeling. In een studententevredenheidsonderzoek van de UT worden de didactische kwaliteiten van de docenten als gemiddeld beoordeeld en de vakinhoudelijke kwaliteiten als zeer hoog. Uit de meest recente WO-monitor blijkt dat alumni vinden dat de kwaliteit van sommige docenten verbeterd kan worden. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. Het inhoudelijk en onderwijskundig niveau is over het algemeen adequaat. De commissie is van oordeel dat er voldoende aandacht is voor de didactische ontwikkeling van docenten. Positief punt is de scholing voor nieuwe docenten. Voor zittende docenten zijn er voldoende mogelijkheden voor scholing en daar wordt ook gebruik van gemaakt, al lijken de didactische kwalificaties niet de hoogste prioriteit te hebben. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
263
De resultaten van onderwijsevaluaties of van bevindingen van de opleidingsdirecteur zouden directer in de functioneringsgesprekken van de docenten ingebracht moeten worden. Het jaarlijkse overleg tussen opleidingsdirecteur en leerstoelhouder is voor dit doel wat indirect. De staf van het practicum viel de commissie in positieve zin op door hun enthousiasme en de zeer doordachte wijze waarop het practicum in didactische zin wordt vormgegeven. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Nanotechnology luidt het voldoende.
6.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De onderzoeksgroepen, de practica en een gedeelte van het onderwijs van Technische natuurkunde zijn gecentreerd in het gebouw Hogekamp. Daarnaast wordt onderwijs gegeven in de Horsttoren. In 2008 wordt een nieuw onderzoeks- en onderwijscentrum voor Technische natuurkunde gerealiseerd. In de Horsttoren zijn twee zalen permanent beschikbaar voor de eerste- en tweedejaarsbachelorstudenten. Er kan zo een mengvorm van hoor- en werkcollege gerealiseerd worden, hetgeen de actieve betrokkenheid van de studenten kan vergroten. Colleges en werkcolleges voor de hogerejaarsstudenten (B3, M1 en M2) worden in de algemene zalen van de UT gegeven. Masterstudenten die aan hun afstudeerproject werken, krijgen een werkplek bij de leerstoelgroep waar ze afstuderen. Deze zijn voldoende beschikbaar. Voor het natuurkundepracticum zijn speciale zalen ingericht in het gebouw Hogekamp. Deze practicumzalen worden ook voor andere opleidingen gebruikt. De faciliteiten zijn in 2002 geheel gemoderniseerd. Een nieuw faculteitslaboratorium voor de practica zal gerealiseerd worden in de nieuwbouw. Masterstudenten doen hun laboratoriumwerk in de speciale onderzoeksruimten van de leerstoelgroepen of in de cleanroom van MESA+. Elektronische leeromgeving en computerfaciliteiten Alle ingeschreven studenten krijgen een e-mailaccount van de UT. Via het UT-intranet heeft iedere student toegang tot de elektronische leeromgeving Teletop. In Teletop kunnen studenten zich inschrijven voor vakken, zodat zij toegang hebben tot studiemateriaal, opdrachten en mededelingen, en met de docent en medestudenten over het vak kunnen communiceren. De opleidingen maken gebruik van het vakkeninformatiesysteem VIST, het tentameninschrijfsysteem TAST en het tentamenresultatensysteem TOST.
264
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Sinds 2005 moeten eerstejaarsstudenten over een laptop beschikken. De UT stelt hiervoor een rentevrije lening beschikbaar. Met deze laptop hebben de studenten toegang tot het draadloze breedbandnetwerk van de universiteit. Om RSI-klachten te voorkomen krijgen de studenten van de opleiding een toetsenbord en een laptopstandaard. De ervaringen van de studenten met het laptopgebruik in het onderwijs zijn geëvalueerd. Het eindoordeel van het evaluatierapport is dat een ruime meerderheid van de ondervraagde studenten de aanschaf van de laptop als zinvol ervaart. Bibliotheek De faculteit beschikt over een grote verzameling boeken en tijdschriften op het gebied van de natuurkunde. De centrale bibliotheek beschikt over referentieboeken, wetenschappelijke tijdschriften en periodieken en boeken die de grenzen van de specifieke vakgebieden overschrijden. Wetenschappelijke artikelen zijn elektronisch beschikbaar. De commissie heeft een rondleiding gehad langs de voorzieningen van de opleidingen en met studenten gesproken over het gebruik ervan. De mening van studenten over de voorzieningen wordt om de twee jaar in een universiteitsbreed studententevredenheidsonderzoek gemeten. Uit de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd, bleek dat het Bureau Onderwijszaken (BOZ) niet voldoende geopend is om aan de behoefte te voldoen. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de practicumvoorzieningen goed zijn en dat het materiaal modern is. Alle benodigde software is beschikbaar. De overige voorzieningen zijn adequaat om de opleiding te ondersteunen en het afstudeeronderzoek van de studenten uit te voeren, al deelt de commissie de opinie van studenten dat een centrale dienst als het BOZ regelmatiger geopend mag zijn. Het aantal werkplekken voor studenten is in orde. Omdat alle masterstudenten een werkplek krijgen bij een leerstoelgroep voor hun onderzoek, beoordeelt de commissie de voorzieningen voor de masteropleidingen als goed. De kwaliteit van de voorzieningen wordt door de universiteit systematisch onderzocht. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Sinds 2000 heeft de bacheloropleiding Technische natuurkunde een systeem van doorlopend mentoraat ingevoerd. De groepen van de introductieweek worden zoveel mogelijk gehandhaafd en gecombineerd tot werkcollegegroepen van ongeveer 24 personen. De studenten worden in het eerste jaar gekoppeld aan een lid van de wetenschappelijke staf (mentor), die de student minstens de eerste drie jaar van de studie blijft begeleiden. De mentor houdt zich op de hoogte van de vorderingen van de aan hem toegewezen studenten en geeft hun advies. De eerstejaarsstudenten hebben in ieder geval drie- tot viermaal contact met hun mentor voor individuele coaching en advisering. Het initiatief gaat daarbij uit van de mentor. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
265
Het ITBE verzorgt een cursus ‘mentoraat’ voor stafleden en er is een uitgebreide handleiding samengesteld. Uit de gesprekken met de studenten kwam echter naar voren dat de ervaringen met het mentoraat zeer gemengd zijn: van positief tot niet nodig gehad of niets aan gehad. Het functioneren van het systeem is erg afhankelijk van de betrokken mentor, vooral na het eerste studiejaar. De mentoren spelen een belangrijke rol bij het uitbrengen van het studieadvies. In januari wordt een voorlopig advies uitgebracht in overleg met de studieadviseur. Aan het eind van het jaar adviseert de mentor de examencommissie over het uit te brengen studieadvies, dat overigens vrijblijvend is voor de student. De opleiding streeft ernaar studenten met een negatief advies in januari snel over te laten stappen. Er is een regeling afgesproken met Saxion Hogeschool Enschede en de UT geeft een garantiebeurs (een halfjaar extra studiefinanciering) bij een tijdige overstap naar een andere opleiding. Samen met de wettelijke regeling voor studiefinanciering leidt dit er volgens de opleiding toe dat 70% van de ‘afhakers’ dit vóór 1 februari doet. Als de studenten het bachelorcurriculum hebben afgerond, moet er een keuze voor een afstudeerrichting in de masterfase gemaakt worden. Iedere leerstoel heeft een leerstoelmentor aangewezen die de taak van de bachelormentor overneemt en de studenten tot aan het afstuderen begeleidt. Buitenlandse studenten krijgen een speciale introductie. Studenten Nanotechnology krijgen daarnaast een eigen introductieprogramma, ondersteund met de Studyguide waarin alle praktische informatie is gepubliceerd. Zij krijgen bij aankomst ook een mentor toegewezen met wie zij hun programma en studievoortgang bespreken. De studieadviseur is coördinator van de mentoractiviteiten en adviseert studenten individueel. Zij informeert de mentoren en opleidingsdirecteur over de studievoortgang van de studenten. Binnen de opleiding is een studentenvolgsysteem ontwikkeld. Naast de studieadviseur en de mentoren levert iedere docent een bijdrage aan de studiebegeleiding van de student, hoewel deze in de meeste gevallen meer op vakinhoudelijk gebied ligt. De toegankelijkheid van docenten wordt door studenten in evaluaties over het algemeen positief beoordeeld. Oordeel De commissie heeft een goede indruk gekregen van de studiebegeleiding. Een doorlopend mentoraat door docenten gedurende de hele bachelorperiode is een goede en academische wijze van begeleiding. De mentoren worden goed voorbereid op hun taak door middel van de training en de beschikbare handleiding. De begeleiding wordt echter door de studenten zeer wisselend ervaren. De afspraken met de Saxion Hogeschool en met de UT over de garantiebeurs zijn een waardevolle aanvulling op de eerstejaarsbegeleiding. In de masterfase is de leerstoelmentor voor de studenten die doorstromen in de masteropleiding een positief punt. Buitenlandse studenten (met name bij Nanotechnology) worden goed opgevangen en begeleid bij aankomst. Positief is dat zij direct worden toegewezen aan een tutor. De Studyguide die voor studenten Nanotechnology wordt gepubliceerd, is de commissie speciaal opgevallen als een zeer handig en overzichtelijk document. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende. 266
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Nanotechnology luidt het voldoende.
6.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De opleidingen kennen een uitgebreid systeem van kwaliteitszorg. De nadruk is daarbij, in de woorden van de faculteit, geleidelijk wat meer verschoven van vakniveau naar kwartiel- en semesterniveau. In 2002 is een integraal systeem van kwaliteitszorg opgezet, aangepast aan de bachelor-masterstructuur. Het beleid rond kwaliteitszorg en de daarbij behorende criteria en procedures zijn beschreven in het kwaliteitshandboek van de opleidingen. De basis van dit kwaliteitshandboek bestaat uit de beschrijving van de procedures voor vak-, kwartiel-, track-, jaar- en curriculumevaluatie. Het systeem is volgens de opleidingen ook berekend op het snel, ad hoc signaleren van knelpunten. In het zelfevaluatierapport zijn de zogeheten onderwijsevaluatiematrices opgenomen voor de opleidingen. Hierin wordt aangegeven welke evaluatie-instrumenten gehanteerd worden, welke onderwerpen aan bod komen bij de verschillende evaluaties en wanneer deze plaatsvinden. Meetbare doelen en streefwaarden zijn vastgelegd in het kwaliteitshandboek en zijn onderdeel van de procedures voor de verschillende evaluaties. In elke procedure is vastgelegd wie er verantwoordelijk is voor de uitvoering van een evaluatie, wie erbij betrokken is, hoe er gerapporteerd wordt en wie adviseert over een rapport. Bij Technische natuurkunde is een aparte Commissie Onderwijskwaliteit en -Evaluatie (COKE) ingesteld. De COKE is uitvoerend orgaan voor een belangrijk deel van de evaluatie van de bacheloropleiding en rapporteert aan de opleidingscommissie (OC) en de opleidingsdirecteur. De opleidingscommissie functioneert gezamenlijk voor de bachelor- en de masteropleiding. De masteropleiding Nanotechnology heeft, ondanks de zeer kleine studentenaantallen, een eigen OC waarin de onderwijsevaluaties en ervaringen van de studenten besproken worden. Het zeer uitgebreide kwaliteitshandboek beoogt een ondersteuning te zijn van de staf en het management bij de interne kwaliteitzorg. Het heeft echter volgens de opleidingen soms tot gevolg dat erg veel inspanningen gevraagd worden die nog niet voldoende door het Bureau Onderwijszaken ondersteund kunnen worden. Oordeel De commissie is onder de indruk van de systematische wijze waarop het systeem van interne kwaliteitszorg is opgezet en de moeite die is gedaan om meetbare streefdoelen te formuleren. De kwaliteitszorgcyclus is goed gedocumenteerd. De taakverdeling tussen de COKE en de OC is helder gedefinieerd. De commissie deelt de zorg van de opleidingen dat het systeem QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
267
van kwaliteitszorg voldoende hanteerbaar moet blijven voor de staf en het management (bijvoorbeeld door het verminderen van het aantal betrokken functionarissen). Door zijn uitgebreidheid heeft het kwaliteitshandboek de neiging een doel op zich te worden in plaats van te functioneren als planningsdocument en geheugensteun van het management. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De commissie heeft gesproken met de leden van de OC en met de studenten. Zij geven aan dat er voldoende verbetermaatregelen worden genomen. De studenten kunnen vrij gemakkelijk suggesties doen via de COKE of de leden van de OC. De studenten Nanotechnology geven aan dat door de korte lijnen verbetermaatregelen direct aangekaart kunnen worden. Daarnaast is er een OC actief. In het zelfevaluatierapport worden op meerdere plaatsen voorbeelden van verbetermaatregelen gegeven. Er is een samenvatting opgenomen van de verbeteringen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van de vorige visitatie. In het zelfevaluatierapport worden concrete verbetermaatregelen genoemd die voortvloeien uit de evaluaties. Oordeel De commissie constateert dat de opleidingen naar aanleiding van evaluaties concrete verbetermaatregelen treffen die bijdragen aan de streefdoelen. De studenten bevestigen dat concrete verbeteringen worden doorgevoerd. Op basis van de bevindingen en de gesprekken komt de commissie tot het oordeel voldoende voor dit facet. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt beschreven hoe studenten, docenten en overige staf bij de kwaliteitszorg betrokken zijn. Studenten en docenten zijn door vertegenwoordiging in de opleidingscommissie betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Ook de opleiding Nanotechnology heeft een eigen functionerende OC. De OC’s komen regelmatig bijeen. Bij de bacheloropleiding TN is er daarnaast een aparte commissie voor de kwaliteitszorg waarin studenten en docenten participeren. 268
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Studenten zijn voorts betrokken via panelgesprekken en evaluaties. Docenten zijn ook betrokken bij de kwaliteitszorg via de gesprekken die de onderwijsdirecteur met hen voert over de evaluatieresultaten. Met name bij Nanotechnology zijn studenten en docenten door de kleinschaligheid van de opleiding op informele wijze zeer direct betrokken bij de kwaliteitszorg. Alumni worden geraadpleegd door middel van de jaarlijkse WO-monitor. De uitkomsten hiervan worden besproken in de OC. De UT is bezig een exit-monitor te ontwikkelen om snellere terugkoppeling van de alumni te verkrijgen. De faculteit onderhoudt direct contact met het beroepenveld door de eigen professionele contacten van de stafleden en via de externe stages. De opleidingen vinden het beroepenveld te divers om een beroepenveldcommissie of Raad van Advies in te stellen. De opleidingen hebben meegedaan aan het werkgeversonderzoek van de NNV. Oordeel De commissie is van oordeel dat studenten en docenten in voldoende mate betrokken worden bij de kwaliteitszorg. Contacten met alumni en het werkveld zijn beperkt aanwezig. Ondanks een zeer divers beroepenveld is het volgens de commissie zeker nuttig en nodig om een Raad van Advies of een beroepenveldcommissie in te stellen. Met name de contacten met het werkveld zouden structureel ingezet moeten worden voor de beoordeling van het curriculum. Ook structurele contacten met alumni in het licht van de evaluatie zijn noodzakelijk. Positief is dan ook het voornemen exit-enquêtes in te voeren bij de alumni. Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Nanotechnology luidt het voldoende.
6.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding Op grond van de beschikbare gegevens concludeert de opleiding dat de afgestudeerde bachelors succesvol zijn in de masteropleiding. Er is nog geen ervaring met bachelors die de arbeidsmarkt zijn opgegaan. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
269
De commissie heeft acht bachelorscripties opgevraagd en beoordeeld. Deze werkstukken, meestal door een tweetal studenten geschreven, gaven een goede indruk van het niveau van de opleiding. Het ging in alle gevallen om een daadwerkelijke bijdrage aan lopend onderzoek. De scripties geven blijk van begrip, al waren ze soms wat beschrijvend van aard. Masteropleiding Applied Physics De student moet in de afstudeeropdracht kunnen komen tot een systematische aanpak van een concrete probleemstelling, waarvan de verwachting is dat dit duidelijke resultaten en conclusies zal opleveren. Over het afstudeerwerk wordt schriftelijk gerapporteerd in het afstudeerverslag en mondeling in een afstudeervoordracht. In veel gevallen leiden de resultaten tot publicatie in een gerefereerd tijdschrift. De afstudeeropdracht wordt beoordeeld door een afstudeercommissie met twee cijfers, één voor de fysische en één voor de algemene aspecten (zie F11). De commissie heeft negen master- en doctoraalscripties beoordeeld. Zij concludeert dat het technische aspect van de opleiding goed te herkennen is, dat de scripties voldoen aan de eindkwalificaties en van hoog niveau zijn. Uit de WO-monitor blijkt dat de afgestudeerde doctoraalstudenten gemakkelijk een baan vinden op academisch niveau. Ook uit de reacties van bedrijven waar studenten stage hebben gelopen krijgt de opleiding positieve reacties over het niveau van de studenten. Masteropleiding Nanotechnology De commissie heeft drie masterscripties beoordeeld. Zij concludeert dat het technische aspect van de opleiding goed te herkennen is en dat de studenten duidelijk meedraaien in de onderzoeksinspanningen van MESA+. De onderwerpen van de scripties zijn zeer relevant en actueel. De scripties voldoen goed aan de eindkwalificaties, maar lijken zich nogal te concentreren op dataverzameling, met een bescheiden mate van theoretische onderbouwing en wetenschappelijke analyse. Oordeel Op basis van de beoordeelde scripties en de gesprekken met de staf en de studenten is de commissie van oordeel dat de afgestudeerden van de drie opleidingen voldoen aan de eindkwalificaties van de opleidingen en aan de domeinspecifieke eisen die door het vakgebied worden gesteld. De werkwijze bij de masteropleiding Applied Physics om twee cijfers te geven voor de fysisch-inhoudelijke aspecten en algemene academische vaardigheden is een positief punt dat navolging verdient. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed.
270
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding De opleiding heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor het propedeuse- en bachelorrendement (P/B-geslaagden na n jaar studie/vwo-instroom per 1 december): • • • • •
P-rendement 1 jaar: 50%; P-rendement 3 jaar (cumulatief ): 65%; B-rendement 3 jaar: 35%; B-rendement 4 jaar (cumulatief ): 60%; B-rendement 5 jaar (cumulatief ): 65%.
De bacheloropleiding realiseert de volgende rendementen: Tabel 5: Rendementsgegevens bacheloropleiding Cohort 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007
Instroom Herinschrij Propedeuserendement (%) Bachelorrendement ving na (%) van instroom 1e jaar (%) Na 1 jr Na 2 jr Na 3 jr Na 3 jr Na 4 jr 85 60 69 69 18 31 52 55 87 50 65 71 8 22 43 93 26 47 60 12 48 77 41 59 (59) (60) (23)
Bron: Instroom en herinschrijvingscijfers: KUO, tabel B4.2 en B5.8 Rendementsgegevens van de opleiding zelf, peildatum 1 september 2007
Volgens het beleid van de Universiteit Twente moet het propedeuserendement stijgen naar 70%. Het P-rendement na drie jaar lijkt ongeveer 70% te zijn. Het propedeuserendement na één jaar vertoont een dalende tendens. Gezien het herinschrijvingspercentage van circa 87 en het uiteindelijk propedeuserendement van 70%, concludeert de commissie dat na het eerste jaar nog een aanzienlijk aantal studenten uitvalt. Uit gegevens van de opleiding blijkt dat de streefdoelen slechts gedeeltelijk bereikt worden. Het gemiddeld aantal behaalde studiepunten per jaar neemt af van 52 EC in het eerste jaar naar 35 EC in het derde jaar. Masteropleiding Applied Physics De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport geen streefcijfers voor het masterrendement opgenomen. Deze zijn wel opgenomen in het kwaliteitshandboek. Het streefcijfer voor het masterrendement is vastgesteld op 90%. Omdat de opleiding pas recent is gestart, waren er nog geen gegevens opgenomen in het zelfevaluatierapport. Het rendement van de masteropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden. Masteropleiding Nanotechnology De opleiding is pas zeer recent gestart en het aantal studenten dat de opleiding heeft afgerond is laag. Alle studenten hebben dit echter in de nominale tijd of met een uitloop van slechts QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
271
twee maanden gedaan. Alle huidige studenten lopen op schema. Daarmee wordt het streefcijfer van 90% rendement in de nominale studieduur bereikt. Oordeel Het onderwijsinstituut heeft streefcijfers opgesteld voor de bacheloropleiding. Die streefcijfers worden slechts gedeeltelijk behaald. Het aantal studiepunten dat studenten gemiddeld per jaar in de bachelorfase halen is laag. De streefcijfers hiervoor vindt de commissie niet erg ambitieus en die zullen niet tot een verkorting van de gemiddelde studieduur leiden. De commissie heeft geen urgentie gevoeld bij het opleidingsmanagement en de staf om de studieduur daadwerkelijke te bekorten en de rendementen te verbeteren. De uitval na het eerste jaar is aan de hoge kant. De selectieve en oriënterende functie van het eerste jaar lijkt derhalve onvoldoende. De commissie heeft geen termijn aangetroffen waarbinnen bachelorstudenten, die zonder de bacheloropleiding volledig te hebben afgerond aan mastervakken beginnen, het bachelordiploma behaald moeten hebben. De commissie beveelt aan dat wel te doen en bijvoorbeeld de eis te stellen dat studenten die aan de master beginnen binnen zes maanden na aanvang van de master hun bachelordiploma behaald moeten hebben. Van de masteropleidingen zijn er nog te weinig gegevens bekend om een oordeel te kunnen vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. De opleidingen krijgen derhalve het voordeel van de twijfel van de commissie. De opleiding wordt geadviseerd op korte termijn verder beleid te ontwikkelen om tot een verkorting van de gemiddelde studieduur te komen. Positief is het rendement dat de masteropleiding Nanotechnology behaalt, al betreft dit nog kleine aantallen en begrijpt de commissie dat dit deels ligt aan externe factoren, zoals de internationale herkomst van de studenten en de in tijdsduur beperkte beurs die zij ontvangen. Alles overwegende en in vergelijking met andere masteropleidingen beoordeelt de commissie het rendement van deze masteropleiding als goed. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Applied Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Nanotechnology: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel de bacheloropleiding als masteropleidingen goed is. De rendementen voor de bacheloropleiding vindt de commissie over het algemeen onvoldoende, terwijl de masteropleiding Applied Physics het voordeel van de twijfel krijgt. De masteropleiding Nanotechnology heeft een goed rendement. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de bachelorfase van de studie; er vallen ook te veel studenten na de propedeuse uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen met een voldoende heeft beoordeeld. Voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Applied Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Nanotechnology luidt het voldoende.
272
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
273
Masteropleiding Applied Physics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
274
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Masteropleiding Nanotechnology: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Goed
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Technische natuurkunde en de masteropleidingen Applied Physics en Nanotechnology De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Technische natuurkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Applied Physics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Nanotechnology voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
275
Bijlage 1 Doelstellingen en eindkwalificaties van de opleidingen 1A
Doelstellingen en eindkwalificaties van de bacheloropleiding Technische natuurkunde
Het algemene doel van de opleiding is als volgt geformuleerd in het Onderwijs- en Examenreglement (OER): “De bacheloropleiding Technische natuurkunde beoogt door een breed en oriënterend curriculum de afgestudeerde zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de natuurkunde en technische natuurkunde, dat deze een verantwoorde keuze kan maken voor een vervolgopleiding in de diverse specialisaties van de Technische natuurkunde en in staat is om met succes een masteropleiding op het terrein van de Technische natuurkunde te volgen. Voor afgestudeerden die onmiddellijk na het bachelordiploma de arbeidsmarkt wensen te betreden biedt de opleiding de mogelijkheid in het laatste studiejaar het studiepakket een afrondend karakter te geven.” Deze algemeen geformuleerde doelstelling kan worden onderscheiden in een aantal elementen: Het doel van de bacheloropleiding Technische natuurkunde is: 1. studenten de theoretische en praktische basiskennis en -vaardigheden op het gebied van de technische natuurkunde bij te brengen, zodat 2. ze primair in staat zijn een masteropleiding in de (Technische) Natuurkunde of een aanverwante discipline te volgen of 3. eventueel toe te treden tot de arbeidsmarkt; 4. studenten te trainen in algemene vaardigheden als mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, projectmatig werken en werken in teams; 5. studenten de gelegenheid te bieden zich te oriënteren op een aanpalend of een buiten de eigen discipline liggend vakgebied. Eindtermen van de bacheloropleiding De afgestudeerde van de bacheloropleiding Technische natuurkunde 1. heeft een gedegen theoretische en praktische basiskennis van de (technische) natuurkunde in samenhang met de daarvoor benodigde wiskunde en informatica, die toereikend is om met succes een natuurkundige masteropleiding te selecteren en te volgen; 2. heeft voldoende inzicht in de diverse specialisaties van de (technische) natuurkunde die voortbouwen op de bacheloropleiding om een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgstudie; 3. heeft kennisgemaakt met wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden en methoden op het gebied van de natuurkunde en is in staat basale fysische problemen in een beperkte context te herkennen, te analyseren en met wiskundige hulpmiddelen (inclusief computertoepassingen) op te lossen; 4. is in staat het ontbreken van benodigde vakkennis en vaardigheden te onderkennen en deze zelfstandig te verwerven en te integreren in reeds opgedane kennis en vaardigheden; 5. beheerst de algemene vaardigheden op het gebied van presenteren en rapporteren, informatie zoeken en verwerken, computergebruik, projectmatig werken en werken in teams; 6. is zich bewust van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na een eventuele afsluiting van de studie met het bachelordiploma; 7. is zich bewust van de rol en positie van de natuurkunde in de wetenschap en de maatschappij, en van het internationale karakter van de natuurkunde.
276
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
1B
Doelstelling en eindkwalificaties van de masteropleiding Applied Physics
Het doel van de masteropleiding Applied Physics is studenten op te leiden en te vormen tot natuurkundig ingenieurs die op academisch niveau in staat zijn tot: 1. het uitvoeren van onderzoek gericht op toepassingen en de ontwikkeling van meetmethoden binnen zowel als buiten de eigen discipline; 2. het ontwerpen van fysische instrumentatie ten behoeve van onderzoek en industriële toepassingen; 3. het uitvoeren van fundamenteel onderzoek met het oog op toepassingen. Met de opleiding wordt daarom beoogd zodanige kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van de technische natuurkunde dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening of in aanmerking komt voor een eventuele vervolgopleiding tot leraar, wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper. De doelstelling van de opleiding om natuurkundig ingenieurs op academisch niveau op te leiden zijn gespecificeerd in de volgende eindtermen. Het onderwijs is gericht op het verwerven van: a. een gedegen kennis van de basistheorieën van de natuurkunde en de wiskunde; b. een diepergaande kennis op een of meer deelgebieden van de natuurkunde; c. kennis van de fysische technologie, waaronder vaardigheid in het ontwerpen en toepassen van meetinstrumenten en experimentele technieken; d. een oriëntatie in de toepassingsgebieden van de technische natuurkunde; e. inzicht in de samenhang der wetenschappen en in de relatie tussen wetenschap en maatschappij en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden; f. vaardigheden zoals het in staat zijn tot het zich zelfstandig eigen maken van kennis, het op creatieve en systematische wijze kunnen bijdragen aan het oplossen van vraagstukken uit het vakgebied, het kunnen werken met vak- en niet-vakgenoten en vaardigheden op het communicatieve, sociale en organisatorische vlak. 1C
Doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding Nanotechnology
The objectives of the master programme have been formulated in the OER: “The objective of the Master programme in Nanotechnology is to prepare students for a PhD level graduate project or for a professional, autonomous position in industry within the field of nanotechnology or related fields. The students are taught to operate in a research environment, being able to set up, manage and perform research projects, including reporting and communicating the results. The programme will provide an in-depth overview of the key elements of nanotechnology. Also general aspects of academic training as planning, managing and reporting research and societal matters will be addressed.” From these more general objectives four elements can be distinguished: 1. it concerns knowledge, skills and understanding in the field of Nanotechnology; 2. the curriculum offers a further development in this field; 3. it aims at professional, autonomous practice in Nanotechnology or related fields; 4. it prepares for continuation in professional teaching, scientific research or process/product development.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
277
Basic idea of the university master programme is that it continues the first phase in a two-cycle academic programme, which prepares for the labour market in industry or academia. The more general formulated objectives of the programme have been specified and the final qualifications have been derived from these objectives. MSc – Final qualifications: academic skills Graduates of the Master of Science in Nanotechnology will: 1. be capable of being analytical in their work on the basis of a broad and deep scientific knowledge; 2. be able to synthesise knowledge and to solve problems in a creative way dealing with complex issues; 3. have the qualities needed for employment in circumstances requiring sound judgement, personal responsibility and initiative, in complex and unpredictable professional environments; 4. be able to assume leading roles, including management roles, in companies and research organisations, and be able to contribute to innovation; 5. be able to work in an international environment, helped by their social and cultural sensitivity and language and communication abilities, partly acquired through experience of team work and any study periods abroad; 6. have awareness of possible ethical, social, environmental, aesthetic and economic implications of their work and to act accordingly; 7. have an awareness of their need to update their knowledge and skills. MSc – Final qualifications: discipline specific knowledge and skills The Master of Science in Nanotechnology: 8. has obtained core knowledge, skills and understanding in the field of Nanotechnology on an advanced academic level i.e. has followed advanced modules, specialised core modules, has made a process or product design and/or has performed a MSc research project; 9. is able to read and understand the relevant international literature; 10. has obtained in-depth knowledge of at least one specialized topic in the field of Nanotechnology; 11. be able to work independently on an academic level in industry or other places in the society where the knowledge and skills of an academic engineer are essential; 12. be able to work on the development and/or research of (industrial) processes and products; 13. be able to solve a wide variety of different nanotechnological problems varying from fundamental research to practical applications; 14. have thorough experience with research and complete awareness of the applicability of research into technological developments; 15. be able to work in a interdisciplinary and/or multicultural team of experts; 16. be able to present his results in English by means of a presentation to a professional audience and/or report/publication.
278
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
Bijlage 2 Programma 2A
Programma bacheloropleiding Technische natuurkunde 2005-2006
Eerste jaar Vaknaam Calculus I + Maple Energie en entropie Oriëntatie technische natuurwetenschappen Calculus II + Maple Experimenteren I Dynamica Lineaire algebra + Maple Experimenteren II Elektriciteit en magnetisme Dynamisch modelleren en simulatie Instrumentatie P-project Totaal
EC
5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 60
Tweede jaar Vaknaam Signalen en transformaties Inleiding optica Kwantumverschijnselen Lineaire analyse Thermodynamica en statische fysica Practicum optica Inleiding programmeren Fysica van vloeistoffen Fysische signaalanalyse Klassieke mechanica Differentiaalvergelijkingen Inleiding kwantummechanica Practicum fysica van vloeistoffen Computational Physics Totaal
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
EC
5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 2,5 2,5 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 2,5 2,5 78
279
Derde jaar Vaknaam E&M velden en golven Inleiding vastestoffysica Practicum vastestoffysica Keuzevak/practicum keuze uit (1 uit 3): - Technische optica - Fysische materiaalkunde - Warmte en stofoverdracht Minor Keuzevak Bacheloropdracht Totaal
2B
EC
5,0 5,0 2,5 2,5 5,0
20,0 10,0 10,0 69
Programma masteropleiding Applied Physics 2005-2006
Studieonderdeel 4 trackvakken 2 leerstoelvakken 2 keuzevakken 2 vrije keuze Externe stage Afstudeeropdracht Totaal
EC
20 10 10 10 20 50 120
Trackvakken Materials Physics Advanced Materials Nanophysics Surfaces and Thin Layers Theoretical Solid State Physics Trackvakken Optics & Biophysics Fundamentals of Photonics Interaction of Light and Molecules Quantum Optics Laser Physics Trackvakken Fluid Physics Advanced Fluid Mechanics Capillarity Phenomena Numerical Techniques for Partial Differential Equations Experimental Techniques in Physics of Fluids
280
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
2C
Programma masteropleiding Nanotechnology 2006-2007
Studieonderdeel Homologation Fabrication and Characterization of Nanostructures I Fabrication and Characterization of Nanostructures II Nanoscience Nano-optics Nano-electronics Bionanotechnology Nano-fluidics Paper and Presentation Laboratory Course Electives Industrial Training, Internship or Research Project MSc-thesis Totaal
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
EC
5 5 5 5 2,5 2,5 2,5 2,5 5 5 20 15 45 138
281
282
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit Twente (UT)
7.
De bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde en de masteropleidingen Physics, Technische natuurkunde en Sterrenkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Natuurkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Natuurkunde 50206 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Groningen 31 december 2008
Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Technische natuurkunde 56962 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Groningen 31 december 2008
Bacheloropleiding Sterrenkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Sterrenkunde 50205 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Groningen 31 december 2008
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
283
Masteropleiding Physics: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Physics 60202 master wo 120 EC master voltijd Groningen 31 december 2008
Masteropleiding Technische natuurkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Technische natuurkunde 66962 master wo 120 EC master voltijd Groningen 31 december 2008
Masteropleiding Sterrenkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Sterrenkunde 66872 master wo 120 EC master voltijd Sterrenkunde 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen vond plaats op 19, 20 en 21 maart 2007. 7.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleidingen zijn onderdeel van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen (FWN). De faculteit verzorgt 14 bacheloropleidingen en 22 masteropleidingen. Binnen de FWN is het onderwijs georganiseerd in onderwijsinstituten, onder leiding van een opleidingsbestuur. De beoordeelde opleidingen maken deel uit van het opleidingsinstituut Natuurwetenschappen en Technologie (ONT). Dit instituut omvat ook de bacheloropleidingen Scheikunde, Scheikundige technologie, Wiskunde en Technische wiskunde en de verwante masteropleidingen. Al deze opleidingen hebben een gemeenschappelijk eerste semester. 284
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Het bestuur van het ONT staat onder leiding van een directeur en heeft per discipline een portefeuillehouder. Een aantal verantwoordelijkheden is gedelegeerd naar deze portefeuillehouders. Voor alle opleidingen is een opleidingscommissie en een examencommissie ingesteld. Voor de bachelor- en masteropleidingen Natuurkunde en Technische natuurkunde is er één gezamenlijke opleidingscommissie en één gezamenlijke examencommissie. De bachelor- en masteropleiding Sterrenkunde hebben een eigen OC en examencommissie. Om de samenhang in de besluitvorming te bewaken zijn een student en een docent Sterrenkunde vertegenwoordigd in de commissie Natuurkunde en vice versa. De facultaire basiseenheden zijn de onderzoeksinstituten, onderverdeeld in onderzoeksgroepen. Zij leveren onderwijscapaciteit aan de onderwijsinstituten. De volgende instituten zijn betrokken bij het onderwijs van de beoordeelde opleidingen: • • • • • •
IWI: Instituut voor Wiskunde en Informatica; Kapteyn Instituut voor Sterrenkunde; CTN: Centrum voor Theoretische Natuurkunde; MSC: Materials Science Centre; CIO: Centrum voor Isotopen Onderzoek; KVI: Kernfysisch Versneller Instituut.
7.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Natuurkunde, de masteropleiding Physics en de bacheloropleiding en de masteropleiding Sterrenkunde komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Natuuren sterrenkunde (CROHO-nummer 06984). De bachelor- en de masteropleiding Technische natuurkunde komen voort uit de ongedeelde doctoraalopleiding Technische natuurkunde (CROHO-nummer 06962). In september 2002 is de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Tot 31 augustus 2008 kunnen studenten nog afstuderen in de ongedeelde vijfjarige opleiding op basis van overeenkomstige vakken in het nieuwe curriculum. Studenten die willen overstappen naar de bachelor- of masterfase kunnen dit doen op basis van een overgangsregeling die in de OER is vastgelegd. Op de peildatum van de zelfstudie (1 oktober 2006) waren er nog 44 studenten ingeschreven in de doctoraalopleidingen (28 voor Natuur- en sterrenkunde, 16 voor Technische natuurkunde). De studenten met wie de commissie gesproken heeft, meldden geen overgangsproblemen.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
285
7.2.
Het beoordelingskader
7.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Er worden drie verschillende bacheloropleidingen en drie masteropleidingen aangeboden in drie domeinen. Het onderscheid in deze drie domeinen wordt door de opleidingen als volgt weergegeven: Natuurkunde Natuurkunde is gericht op het verkrijgen van inzicht in fundamentele vragen over de natuur. Dit kan gebeuren door theorievorming, door middel van experimentele technieken of door middel van numerieke technieken. De Groningse onderzoekers richten zich op hoge-energiefysica, theoretische condensed matter physics, computational physics, experimentele vastestofen oppervlaktefysica, atomaire, subatomaire fysica en isotopenonderzoek. De motivatie van studenten die een opleiding Natuurkunde kiezen is overwegend gebaseerd op fundamentele interesse in de natuurkunde. De aangeleerde methode van werken biedt een vaardigheid die breder toepasbaar is dan het specialisme van het afstudeerwerk alleen. Een belangrijk deel van de afgestudeerden doet na de masteropleiding een promotieonderzoek. Technische natuurkunde Technische natuurkunde is gericht op het verkrijgen van inzicht in en het beheersen van natuurkundige verschijnselen met het oog op mogelijke toepassingen. Het onderzoek richt zich dan ook op systemen waar toepassingen in het verschiet liggen of op fundamenteel onderzoek waarvan verwacht mag worden dat het resultaat bruikbaar is bij technische objecten of processen. De Groningse Technische natuurkunde legt de nadruk op materiaalkunde, micromechanica, fysica van nanodevices en fysica van organische halfgeleiders. Belangrijk is het vermogen om deelgebieden van de natuurkunde in technische toepassingen te kunnen integreren. De motivatie van studenten die deze opleiding kiezen is overwegend gebaseerd op de wens om praktische toepassingen te realiseren. Afgestudeerden vinden voor een groot deel (circa 65%) hun weg naar het bedrijfsleven. Sterrenkunde Sterrenkunde is natuurkunde op grote schaal met de beperking dat het in de sterrenkunde niet mogelijk is om de omstandigheden van het experiment te beïnvloeden. Daar staat tegenover dat het laboratorium oneindig groot is en dat vele astrofysische condities in aardse laboratoria niet te realiseren zijn. Astronomische waarneemtechnieken en analyse van grote gegevensbestanden zijn essentieel bij het verkrijgen van nieuwe informatie. De Groningse onderzoekers zijn gericht op structuur en evolutie van melkwegstelsels, actieve stelsels, quasars en structuur op grote schaal, interstellaire materie, sterren en instrumentatie. De motivatie van studenten is hoofdzakelijk gebaseerd op inhoudelijke belangstelling voor de kosmos. De ervaring met het verwerken en analyseren van grote databestanden draagt ertoe bij dat afgestudeerde sterrenkundigen ook buiten de sterrenkunde breed inzetbaar zijn. 286
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Bacheloropleidingen De doelstelling van de opleidingen zijn opgenomen in het zelfevaluatierapport. Met de bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde wordt beoogd “zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de Natuurkunde, Technische natuurkunde of Sterrenkunde dat door de afgestudeerde in dit aandachtsgebied een passende functie kan worden vervuld en dat de afgestudeerde in aanmerking komt voor toelating tot de eigen doorstroommasteropleiding, alsmede voor de masteropleiding Energie en milieuwetenschappen of de masteropleiding Educatie en communicatie in de wiskunde en natuurwetenschappen.” De eindkwalificaties waaraan de afgestudeerden van de bacheloropleidingen moeten voldoen, zijn volgens het zelfevaluatierapport niet internationaal vastgesteld. Er wordt wel aangegeven dat de onderwijsprogramma’s van de bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde internationaal een grote overeenkomst vertonen. Er wordt daarbij verwezen naar de discussies rond de invoering van een ‘eurobachelor’ in Physics in internationaal verband in EUPEN (European Physics Education Network). Ook worden de eindkwalificaties vergeleken met de door de QAAHE (Quality Assurance Agency for Higher Education) in het Verenigd Koninkrijk geformuleerde benchmarks. Op basis daarvan wordt mede geconcludeerd dat de domeinspecifieke aspecten van de Groningse eindkwalificaties (opgenomen in bijlage 1A) leiden tot een onderwijsprogramma dat een hoge mate van overeenkomst vertoont met wat in de internationale wereld voor bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde gebruikelijk is. Kennismaking met modern fysisch onderzoek krijgt gestalte in een bacheloronderzoek. Daarnaast zijn algemene academische vaardigheden in de eindtermen vervat omdat algemene academische vaardigheden voor vrijwel iedere beroepspraktijk van belang worden geacht, en dus ook voor een afgestudeerde in het meer specifieke domein van de Natuurkunde, de Technische natuurkunde en de Sterrenkunde. De eindkwalificaties van de opleidingen sluiten aan bij de internationaal vastgestelde Dublindescriptoren en zijn voor de drie bacheloropleidingen vrijwel uniform geformuleerd. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding Sterrenkunde worden op nationaal niveau gecontroleerd en gecoördineerd door de landelijke onderwijscommissie onder auspiciën van de Kamer Sterrenkunde van de VSNU en de landelijke onderzoekschool NOVA. Masteropleidingen Met de drie masteropleidingen Physics, Technische natuurkunde en Sterrenkunde wordt beoogd “zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de Natuurkunde, Technische natuurkunde of Sterrenkunde dat de afgestudeerde in staat is tot zelfstandige beroepsuitoefening en in aanmerking komt voor een vervolgopleiding tot onderzoeker (en voor ontwerper in het geval van Technische natuurkunde)”. Deze algemene doelstelling leidt tot een onderwijsprogramma dat in belangrijke mate onderzoeksgericht is en voldoet aan de internationale eisen die aan een masteropleiding gesteld moeten worden. Onderzoeksvaardigheden moeten daarvoor worden ontwikkeld. Deze nemen derhalve een belangrijke plaats in de eindtermen. Het eindniveau dat bereikt wordt, stelt de afgestudeerden in staat om met succes een promotieonderzoek te beginnen. De opleiding geeft aan dat in de praktijk de afgestudeerden hiertoe in staat blijken. Dit blijkt uit de enquêtes onder alumni en uit hun eigen ervaring met afgestudeerde masters die zij als promovendus aannemen. Naast onderzoeksvaardigheden zijn meer algemene academische vaardigheden van groot belang voor velerlei functies, zowel binnen als buiten het wetenschappelijk onderzoek. Ook deze vaardigheden zijn in de eindkwalificaties vervat. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
287
De eindkwalificaties van de opleidingen sluiten aan bij de internationaal vastgestelde Dublindescriptoren en zijn voor de drie masteropleidingen vrijwel uniform geformuleerd. De eindkwalificaties van de masteropleidingen zijn opgenomen in bijlage 1B. De eindkwalificaties van de masteropleiding Sterrenkunde worden op nationaal niveau gecontroleerd en gecoördineerd door de landelijke onderwijscommissie onder auspiciën van de kamer Sterrenkunde van de VSNU en de landelijke onderzoekschool NOVA. Oordeel De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleidingen vrij generiek zijn, maar toch voldoende onderscheidend zijn voor de drie bacheloropleidingen en de drie masteropleidingen. De domeinspecifieke eisen worden adequaat vertaald in de eindkwalificaties. De opleidingen participeren in het EUPEN-verband. Voor de bachelor- en masteropleiding Sterrenkunde wordt aangegeven hoe landelijke afstemming en profilering plaatsvindt. Door te kiezen voor drie aparte bachelor- en drie aparte masteropleidingen moeten de opleidingen aan kunnen geven hoe de opleidingen onderling meer verschillen dan een specialisatie binnen een opleiding, tot welke verschillende eindkwalificaties deze aparte opleidingen leiden en hoe deze zich verhouden tot de internationale standaarden. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van bachelor- en de masteropleiding Sterrenkunde voldoende aansluiten bij de eisen van vakgenoten door de participatie van de staf in het landelijke overleg. De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen Natuurkunde en Technische natuurkunde zijn minder geprofileerd maar hebben toch voldoende onderscheiden domeinspecifieke kenmerken dat van onderscheiden bacheloropleidingen en masteropleidingen gesproken kan worden. Derhalve beoordeelt de commissie deze zes opleidingen met een voldoende op dit facet. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving De eindkwalificaties van alle zes beoordeelde opleidingen (opgenomen in bijlage 1) zijn geordend volgens de Dublin-descriptoren. Zij geven duidelijk het verschil aan tussen het niveau van de bacheloropleidingen en het niveau van de masteropleidingen, waardoor de commissie het niveau van de bachelor- en de masteropleidingen kan vaststellen.
288
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Correspondentie van de eindkwalificaties van de bacheloropleidingen met de Dublin-descriptoren Dublin-descriptor D1: Kennis en inzicht D2: Toepassen kennis en inzicht D3: Oordeelsvorming D4: Communicatie D5: Leervaardigheden
Eindkwalificaties bacheloropleidingen 1.1 en 1.2 2.1 en 2.2 3.1 en 3.2 4 5
Correspondentie van de eindkwalificaties van de masteropleidingen met de Dublin-descriptoren Dublin-descriptor D1: Kennis en inzicht D2: Toepassen kennis en inzicht D3: Oordeelsvorming D4: Communicatie D5: Leervaardigheden
Eindkwalificaties masteropleidingen 1.1, 1.2 en 1.3 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 3.1, 3.2 en 3.3 4 5
Oordeel De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties een voldoende duidelijk onderscheid maken tussen het bachelorniveau en het masterniveau. Zij sluiten aan bij de internationaal geaccepteerde Dublin-descriptoren. De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties getoetst aan de beschrijving vn de bachelorkwalificaties en de masterkwalificaties van de Dublin-descriptoren. Op grond van de mate waarin de verschillende eindtermen zijn te koppelen aan een of meerdere van de beschreven descriptoren trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de zes opleidingen correspondeert met het niveau van respectievelijk een universitair afgestudeerde bachelor en een universitair afgestudeerde master. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
289
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleidingen Onder F2 zijn de doelstellingen en eindtermen gerelateerd aan de internationaal erkende Dublin-descriptioren. De bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde bereiden primair voor op een verdere studieloopbaan in een masteropleiding. De eindkwalificaties zijn gebaseerd op de eisen die van instromers in een universitaire masteropleiding verwacht mogen worden. Op dit moment is er nog geen informatie over het arbeidsmarktperspectief van de bachelorafgestudeerden bij directe uitstroom naar de arbeidsmarkt. Wel is het management van de opleidingen van oordeel dat hiervoor algemene academische vaardigheden belangrijk zijn. In de eindkwalificaties van de opleiding wordt derhalve aandacht besteed aan algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming. Ook de invulling van de vrije minor biedt ruimte aan studenten om zich op directe uitstroom naar de arbeidsmarkt voor te bereiden. Zo is het bijvoorbeeld voor studenten uit de bacheloropleiding Natuurkunde en de bacheloropleiding Sterrenkunde mogelijk een minor Didactiek te volgen, waarmee ook een tweedegraads-lesbevoegdheid Natuurkunde verkregen kan worden. Masteropleidingen De masteropleidingen Physics, Technische natuurkunde en Sterrenkunde bereiden voor op een verdere carrière in de natuurkunde respectievelijk sterrenkunde, dan wel in een aan deze disciplines gerelateerde onderzoeksomgeving. Dat kan een functie in het bedrijfsleven of in een non-profitorganisatie zijn waarvoor het masterniveau in de natuurkunde en/of sterrenkunde vereist dan wel gewenst is, of een vervolgopleiding die tot een promotie leidt. Het ontwikkelen van een kritische wetenschappelijke instelling, door deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek, is daarbij zeer belangrijk. Van de afgestudeerden worden zodanige onderzoeksvaardigheden verwacht dat ze in staat zijn om met succes aan een promotieonderzoek te beginnen en dat ze beschikken over algemene academische vaardigheden. Oordeel De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties de algemene academische oriëntatie van de bachelor- en de masteropleiding voldoende reflecteren. Voor de afgestudeerde bachelor is er minimaal één doorstroommaster op wo-niveau beschikbaar. De masteropleiding leidt expliciet op tot een functie in de wetenschap in de eigen discipline of een ander beroep op wo-niveau. De commissie baseert haar oordeel mede op de eindkwalificaties, de doorstroommogelijkheden van de bacheloropleiding en de plaats van het wetenschappelijk onderzoek in de masteropleiding. Tevens heeft de commissie geconstateerd dat in alle onderdelen van de programma’s de wetenschappelijke oriëntatie duidelijk naar voren komt (zie F4). 290
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende, voor de bacheloropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende.
7.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Een volledig overzicht van de onderwijsprogramma’s van de bachelor- en van de masteropleidingen is opgenomen in bijlage 2. Bacheloropleidingen De drie beoordeelde bacheloropleidingen hebben een gemeenschappelijk eerste jaar. Daarnaast is het eerste semester van alle opleidingen in het opleidingsinstituut gemeenschappelijk (dit zijn de opleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde, Scheikunde, Scheikundige technologie, Wiskunde, Technische wiskunde en Sterrenkunde). De bacheloropleidingen Natuurkunde en Technische natuurkunde hebben een grotendeels gelijk programma. Het verplichte gedeelte van Technische natuurkunde is echter omvangrijker dan bij Natuurkunde. Het omvat een aantal technische vakken (5 EC) als Materiaalkunde en ontwerpen, Principles of Measurement Systems en een stage Fysische informatietechniek van 10 EC. Het tweedejaarspracticum van Technische natuurkunde is verschillend van het Natuurkundepracticum. Beide opleidingen worden afgesloten met een onderzoek van 15 EC. De opleiding Technische natuurkunde kent een vrijekeuzeruimte van 20 EC en de opleiding Natuurkunde heeft een vrijekeuzeruimte van 30 EC. Voor de invulling van de keuzeruimte worden universiteitsbreed minors ontwikkeld. De bacheloropleiding Sterrenkunde heeft in het tweede en derde jaar een eigen programma. Er is 30 EC vrijekeuzeruimte en de opleiding wordt afgesloten met een onderzoek van 10 EC. Masteropleidingen De masteropleiding Physics kent vier specialisaties: • Experimental Physics (EPh); • Theoretical Physics (ThPh); • Instrumentation and Informatics (I&I); QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
291
• Bedrijf en beleid (B&B, in het domein van de natuurkunde). Het masteronderzoek heeft een omvang van 40 EC (I&I en B&B) of 60 EC (EPh en ThPh). In de specialisaties Instrumentation and Informatics en Bedrijf en beleid is er een verplichte stage van 20 EC. Voor het overige bestaan de programma’s uit gevorderde natuurkundige en wiskundige vakken. De masteropleiding Technische natuurkunde kent twee specialisaties: - Technische natuurkunde; - Instrumentation and Informatics in Physics Astronomy and Space Research. Het masteronderzoek heeft een omvang van 40 EC en er is een verplichte stage van 20 EC. Voor het overige bestaan de programma’s uit gevorderde natuurkundige en wiskundige vakken. De masteropleiding Sterrenkunde kent drie specialisaties: • Theoretical or Observational Astrophysics; • Instrumentation and Informatics; • Bedrijf en beleid (in het domein van de sterrenkunde). De specialisatie Theoretical and Observational Astrophysics heeft een masteronderzoek van 60 EC en 60 EC gevorderde vakken sterrenkunde, natuurkunde en/of wiskunde. De masteropleidingen hebben twee gemeenschappelijke specialisaties. Het programma van de specialisatie Instrumentation and Informatics is in alle drie masteropleidingen deels gelijk. De natuurkundige keuzevakken worden verschillend ingevuld, afhankelijk van de masteropleiding waarin de student afstudeert. Daarnaast wordt het afstudeeronderzoek individueel ingevuld. Het programma van de specialisatie Bedrijf en beleid is bij Physics en Sterrenkunde deels gelijk, met dien verstande dat bij de opleiding Physics 30 EC natuurwetenschappelijke keuzevakken gevolgd worden en bij de opleiding Sterrenkunde 30 EC gevorderde sterrenkundevakken. Het afstudeeronderzoek wordt individueel ingevuld en ligt op het terrein van de gevolgde masteropleiding. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het onderwijs in zowel de bachelor- als de masteropleidingen wordt verzorgd door docenten die actief onderzoeker zijn bij een van de gerenommeerde onderzoeksinstituten van de faculteit. Hun basis ligt in de onderzoeksgroep waarin zij zijn aangesteld; zij zijn tot 40% van hun 292
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
tijd beschikbaar voor het onderwijs. Nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied en in hun eigen onderzoek komen regelmatig aan de orde in de vakken die zij doceren. Bacheloropleidingen Naast de basisvakken, die onmisbaar zijn voor het begrijpen van de actuele theorievorming, worden er vakken gegeven die nauw aansluiten bij het onderzoek van de facultaire instituten. Tevens wordt een aantal college-uren gereserveerd voor Physics Today, waarin de docent of een gastspreker de hedendaagse toepassingen en de actuele stand van een onderzoeksgebied toelicht. Bij de bacheloropleiding Sterrenkunde zijn er werkbezoeken opgenomen in het curriculum. Ter ondersteuning van het schrijfonderwijs wordt al in het eerste jaar gebruikgemaakt van een instructieboekje Stop tijd in je verslag. In het vak Science and Society wordt in het tweede jaar aandacht besteed aan communicatie met een algemeen publiek en aan de wijze waarop onderzoeksresultaten de samenleving beïnvloeden. Tijdens het practicum worden de studenten vertrouwd gemaakt met een wetenschappelijke wijze van experimenteren en onderzoek doen. In het eerste jaar wordt 10 EC besteed aan het practicum, waarvan 5 EC aan het zogenaamde practicumproject waarin studenten de gehele onderzoekscyclus doorlopen. In het eerste jaar is het practicum voor de drie opleidingen gelijk. In de latere jaren is het practicum verschillend ingevuld per opleiding. De bacheloropleiding Natuurkunde heeft in het tweede en het derde jaar een Researchpracticum (5 EC) geprogrammeerd dat duidelijk vanuit de onderzoeksgroepen is opgezet: deze leveren de opdrachten en de begeleiding. Het betreft redelijk zelfstandige opdrachten. De opleiding Technische natuurkunde kent in het tweede en derde jaar eigen practica die vergelijkbaar zijn opgezet, maar gericht op de technische aspecten van de opleiding. In de bacheloropleiding Sterrenkunde maken de studenten kennis met de vakspecifieke onderzoekstechnieken in het derdejaarsvak Waarneemtechnieken, dat zo mogelijk op La Palma plaatsvindt, en door werkbezoeken aan de radiosterrenwacht in Dwingeloo. Het bacheloronderzoek van de drie opleidingen sluit de training in de onderzoeksvaardigheden af. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij de onderzoeksafdelingen en sluit nauw aan bij het actuele onderzoek van deze groepen. In de opleiding Technische natuurkunde is er in het derde jaar nog een stage Fysische informatietechniek van 10 EC opgenomen, waarin studenten een beroepsopdracht of een kleine stage op dit gebied uitvoeren en zo in contact komen met het beroepenveld. Masteropleidingen In het eerste jaar van de masteropleiding volgen de studenten natuurkundige, sterrenkundige of wiskundige vakken, die een directe verbinding hebben met de actuele stand van het onderzoek. Tevens wordt nog een aantal gevorderde basisvakken gevolgd, voor zover die niet in de bachelorfase zijn gekozen. De verdere scholing in het zelfstandig doen van onderzoek gebeurt tijdens het afstudeeronderzoek van 40 of 60 EC, dat geheel binnen een onderzoeksinstituut wordt verricht. De dagelijkse begeleiding van de studenten is over het algemeen in handen van een promovendus of een postdoc, onder supervisie van een lid van de vaste wetenschappelijke staf. Studenten Technische natuurkunde en studenten in de specialisatie Instrumentation volgen een externe stage, waarin zij zich oriënteren op de actuele beroepspraktijk. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
293
Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud van het programma, van de wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen, practicumverslagen) die in het onderwijs gebruikt worden. De commissie is van oordeel dat bij de kennisontwikkeling in de bachelor- en masteropleidingen op een goede wijze gebruik wordt gemaakt van de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In haar oordeel weegt de commissie de wijze mee waarop in het onderwijs gebruik wordt gemaakt van algemene theorieën, onderzoeksresultaten en demonstratieproeven. Zij heeft dit kunnen verifiëren tijdens het bezoek door bestudering van het onderwijsmateriaal en afstudeerscripties en in de gesprekken met de studenten en docenten. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden in de bachelorfase wordt op goede wijze vormgegeven in het practicum en het bacheloronderzoek. In de bacheloropleiding Sterrenkunde is voldoende training in vakspecifieke onderzoekstechnieken opgenomen. De commissie heeft echter de indruk dat er niet ten volle geprofiteerd wordt van de sterke sterrenkundige onderzoeksomgeving (Kapteyn Instituut, SRON). In de bacheloropleidingen constateert de commissie een goede organisatie voor demonstratieproeven bij colleges. De commissie heeft aan de hand van het onderwijsmateriaal geconstateerd dat de mastervakken goed zijn ingebed in het lopende onderzoek. Doordat studenten gedurende het afstudeeronderzoek in de masteropleiding volledig opgenomen zijn in een onderzoeksgroep, is een uitstekende interactie tussen het onderwijs en het onderzoek gegarandeerd. Dit draagt ook sterk bij aan de ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden van de studenten. De commissie vindt het positief dat er sprake is van een vrij brede onderzoeksoriëntatie in de masteropleiding. In het geheel concludeert de commissie dat het onderwijs van alle opleidingen plaatsvindt in een goede en directe interactie met het wetenschappelijk onderzoek met aansluiting op de relevante beroepspraktijk. Er is een sterke inbreng vanuit het onderzoek in de colleges van zowel de bachelor- als de masteropleidingen. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport van zowel de bachelor- als de masteropleidingen is een tabel opgenomen waarin voor alle eindkwalificaties wordt aangegeven in welke vakken deze aan de orde komen. De doelstellingen van de afzonderlijke vakken zijn opgenomen in de elektronische onderwijscatalogus. 294
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Bacheloropleidingen Een relatief groot deel van het curriculum van alle drie beoordeelde opleidingen bestaat uit verplichte vakken. Daarmee verzekert de opleiding zich ervan dat studenten geschoold worden in alle geformuleerde eindkwalificaties. Ondanks het geringe verschil met het curriculum van Natuurkunde bereikt de bacheloropleiding Technische natuurkunde een voldoende technisch niveau door de eigen invulling van het practicum en de specifieke vakken. Maatschappelijke aspecten komen aan de orde in het aparte vak Science and Society en soms, afhankelijk van de keuze van de student, in de minor en/of het bacheloronderzoek. Masteropleidingen In de masteropleidingen krijgen de studenten verdiepende vakken die een overzicht geven van nieuwe ontwikkelingen en onderzoeksvragen in het gekozen vakgebied. Ook wordt daarbij inzicht gegeven in de gebruikte onderzoekstechnieken. Een belangrijk deel van de masteropleiding bestaat uit het onder begeleiding leren doen van zelfstandig creatief onderzoek. In werkbesprekingen van onderzoeksgroepen wordt de actuele stand van zaken in het onderzoek besproken. Door het schijven van het onderzoeksverslag en het houden van een seminariumvoordracht verwerven studenten communicatieve vaardigheden en een kritische houding ten aanzien van wetenschappelijke resultaten. In de tabel waarin de relatie wordt gelegd tussen doelstellingen en eindtermen wordt duidelijk aangegeven waar alle doelstellingen en eindtermen in de opleidingen aan bod komen. In het onderzoeksjaar komen alle eindkwalificaties in samenhang aan de orde. Oordeel De commissie heeft de programma’s en de leerstof van de bacheloropleidingen en de masteropleidingen bestudeerd en ze heeft gesproken met docenten en studenten. De commissie heeft kunnen constateren dat er duidelijk en systematisch is nagedacht over de relatie tussen eindkwalificaties en programma en dat dit adequaat is vertaald in de programma’s (en is samengevat in tabellen). Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat in het curriculum van de bachelor- en de masteropleidingen de eindkwalificaties in oplopende moeilijkheidsgraad aan de orde komen. De eindkwalificaties op het gebied van natuurkundige en wiskundige kennis en op het gebied van onderzoeksvaardigheden (waaronder het practicum) komen in ruime mate aan bod. De vakspecifieke eindkwalificaties van de opleidingen krijgen naar het oordeel van de commissie in de opleidingsspecifieke vakken voldoende aandacht. De aandacht voor de eindkwalificatie op het gebied van maatschappelijke aspecten en oordeelsvorming is vrijwel uitsluitend aan de orde in het vak Science and Society en in sommige gevallen in het bacheloronderzoek. De commissie is van oordeel dat dit versterkt en verbreed kan worden. De commissie concludeert evenwel dat de beoordeelde opleidingen de studenten in staat stellen om alle eindkwalificaties en de door de commissie gestelde domeinspecifieke eisen te bereiken qua niveau en oriëntatie. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
295
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De opleidingscommissie (OC) heeft een belangrijke rol bij de bewaking van de samenhang binnen de studieprogramma’s. Hoewel de OC formeel slechts een adviserende taak heeft, worden in de praktijk door de OC’s de leerlijnen vastgesteld en de leerdoelen en het studiemateriaal per vak. Dit geldt zowel voor de bacheloropleidingen als voor de masteropleidingen. Tevens bewaken de OC’s aan de hand van de vakevaluaties dat er geen onnodige overlap ontstaat. Ad hoc worden door de portefeuillehouder Natuurkunde clustergroepen gevormd om delen van het curriculum of leerlijnen af te stemmen. Bacheloropleidingen Met ingang van september 2006 is het eerste semester voor de bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde, Scheikunde, Scheikundige technologie, Wiskunde, Technische wiskunde en Sterrenkunde identiek. Hierdoor kunnen de studenten zonder vertraging na het eerste semester van opleiding veranderen. Overigens constateerde de commissie dat bij studenten deze behoefte niet sterk aanwezig is. Een mogelijk risico van dit brede semester is, volgens de opleiding, dat het wiskundeniveau verder onder druk kan komen te staan, aangezien de wiskundecolleges nu aan moeten sluiten op een groep studenten van wie niet iedereen wiskunde B1, 2 heeft gehad op het vwo. Er is een aparte commissie ingesteld voor de opzet en evaluatie van het eerste semester met vertegenwoordigers van de verschillende vakken en opleidingen. Bij het vaststellen van de volgorde en de inhoud van de studieonderdelen wordt erop gelet dat belangrijke basisvakken en de wiskunde aan het begin van de studie worden aangeboden. Hier wordt bij veel vervolgvakken op voortgebouwd. De aard van de basisvakken ligt volgens de opleiding in grote trekken internationaal vast. Er is een opbouw in moeilijkheid en complexiteit waarneembaar, ook bij de communicatieve vaardigheden en bij het practicum. Een aantal vakken heeft een integrerend karakter. Dit betreft derdejaarsvakken als Solid State Physics 1, Materiaalkunde en ontwerpen, Subatomic Physics en Applications of Quantum Physics. In deze vakken worden de basistheorieën toegepast op de beschrijving van fysische systemen. Masteropleidingen De studenten hebben binnen de masteropleidingen een grotere eigen verantwoordelijkheid om zelf de samenhang te bewaken dan in de bacheloropleiding. In een aantal specialisaties zijn de keuzemogelijkheden ruim. De keuzevakken moeten echter wel binnen de Natuurkunde, Technische natuurkunde en/of Sterrenkunde liggen. In de studiegids worden adviezen gegeven aan de hand van voorbeelden van samenhangende vakkenpakketten die de studenten kunnen kiezen. De supervisor van het afstudeeronderzoek kan de student vooraf adviseren om bepaalde vakken die voor het gekozen afstudeeronderzoek relevant zijn te volgen. Andersom maken studenten de keuze voor hun afstudeeronderzoek vaak op basis van de vakken die zij in de masterfase hebben gevolgd. De samenhang tussen het afstudeeronderzoek en het cursorisch gedeelte van het programma blijkt in de praktijk een vanzelfsprekendheid voor de studenten. Een zekere verbreding waarbij de studenten ook vakken kunnen kiezen die juist niet direct bij het afstudeeronderzoek aansluiten, wordt gestimuleerd.
296
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
In de specialisatie Instrumentation and Informatics is slechts beperkte ruimte voor keuze aanwezig, waardoor de samenhang is gewaarborgd. De afstudeervariant Bedrijf en beleid bevat een samenhangend gedeelte van 60 EC dat geheel gericht is op bedrijf en beleid (namelijk de cursus Bèta in bedrijf en beleid en het M-stagetraject). Hierbij wordt nadrukkelijk uitgegaan van de bèta-expertise van de student. De masterstudenten Technische natuurkunde zijn van mening dat hun opleiding veel verbreding maar weinig verdieping kent. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de bachelorcurricula door de gestructureerde opbouw een adequate samenhang kennen. De commissie constateert een toenemende complexiteit van de vakken in de curricula. De vrije- en de gebonden keuzeruimte aan het einde van de bachelorfase bieden studenten de mogelijkheid een eigen oriëntatie te kiezen. De commissie constateert dat de OC een grote rol heeft bij de borging van de samenhang. Zij heeft in de gesprekken met docenten de bereidheid aangetroffen tot onderlinge afstemming van vakken, maar merkt op dat een gestructureerd docentenoverleg ontbreekt. In de masteropleidingen bieden de adviezen van de afstudeerbegeleider en in de studiegids een noodzakelijke aanvulling op grote keuzevrijheid binnen sommige specialisaties. De eigen verantwoordelijkheid die de studenten krijgen om hun studiepakket samen te stellen zou meer gestructureerd kunnen worden door de studenten meer te begeleiden bij het maken van keuzes. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de invulling van de mastervakken goed te laten keuren door de examencommissie, of de voorbeeldpakketten een meer verplichtend karakter te geven. De commissie wil hier overigens niet mee suggereren de keuzemogelijkheden geheel weg te nemen. De commissie heeft geconstateerd dat de mastervakken primair ten dienste staan van het afsluitende masteronderzoek en dat de studenten in de praktijk verstandige keuzes maken, waardoor een samenhangend curriculum ontstaat. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleidingen In de onderwijscatalogus wordt duidelijk aangegeven welke voorkennis voor het volgen van een vak verwacht wordt. Hierdoor weten studenten in welke volgorde onderdelen van het curriculum gevolgd moeten worden. Er zijn echter geen formele toelatingseisen om aan vervolgvakken deel te kunnen nemen. Ook het behalen van het eerste jaar is geen eis voor het mogen vervolgen van de studie. Studiebelemmerende factoren worden op verschillende manieren gesignaleerd en verholpen. Door direct individueel contact tussen docent en betreffende studenten (bij sommige vakken via responsgroepen) vindt de snelste terugkoppeling in de richting van de docent plaats. Via de QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
297
mentorgroepjes wordt informatie over eventuele knelpunten doorgespeeld naar de studieadviseur. Voor het gezamenlijke eerste semester is een Responsiecommissie ingesteld die eenmaal per twee weken bijeenkomt. Hier komen problemen tijdens het semester vroegtijdig aan de orde. Het Natuurkunde en Sterrenkunde Studenten Overleg (NSOS) is actief om eventuele ‘misstanden’ en studiebelemmerende factoren zo vroeg mogelijk te signaleren en in de opleidingscommissie aan de orde te stellen. Per vak zijn er drie mogelijkheden per jaar om een tentamen af te leggen. Bij het bestuderen van de slaagpercentages treft de commissie nog derdejaarsvakken aan met zeer lage slaagpercentages (< 60%). Het ONT wijt de lage slaagpercentages in hogere jaren vooral aan het fenomeen dat studenten die zich niet voldoende hebben voorbereid het tentamen gaan ‘uitproberen’ (gokgedrag). De studielast van de vakken wordt systematisch geëvalueerd door middel van enquêtes die bij de schriftelijke tentamens worden afgenomen. Als de uitslag daartoe aanleiding geeft, wordt de docent door de opleidingscommissie verzocht om onderdelen te schrappen dan wel toe te voegen. Uit het gesprek met de docenten blijkt dat in het eerste semester de feitelijke studietijd van de studenten minder is dan de geprogrammeerde studietijd. In het algemeen blijkt uit de enquêtes dat de feitelijke studielast overeenkomt met de genormeerde studielast. Dit leidt echter niet tot een nominaal studietempo: de gemiddelde studieduur is lang. De studenten die studievertraging hebben opgelopen, wijten dat niet aan knelpunten bij bepaalde vakken, noch aan de organisatie van de opleiding. Van de kant van de docenten en het ONT wijt men de studievertraging vooral aan het verslechterde niveau van de wiskunde op het vwo en de bijbanen die studenten hebben. Masteropleidingen Een optimale studievoortgang wordt gegarandeerd doordat er geen toelatingseisen zijn voor vakken. Ingangseisen voor vakken zijn indicatief. Per vak zijn er drie mogelijkheden per jaar om een tentamen af te leggen. Ook in de masteropleidingen wordt de studielast van de afzonderlijke onderdelen geëvalueerd via enquêtes die bij de schriftelijke tentamens worden afgenomen. Als de uitslag daartoe aanleiding geeft, wordt de docent door de opleidingscommissie verzocht om onderdelen te schrappen dan wel toe te voegen. In het algemeen blijkt uit de enquêtes dat de werkelijke studielast van vakken overeenkomt met de genormeerde studielast. In de praktijk studeren de studenten echter niet af in de nominale studietijd. De studievoortgang bij het afstudeeronderzoek wordt in beginsel door de begeleider van het onderzoek in de gaten gehouden. Er zijn geen wachttijden voor de stage of het masteronderzoek. Uit de recente enquête onder alumni is gebleken dat men tevreden is over de geboden begeleiding bij afstudeeronderzoeken. Oordeel Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met studenten en docenten leidt de commissie af dat de studielast vergelijkbaar is met andere natuurkundeopleidingen. De commissie concludeert dat het programma studeerbaar is in de daarvoor gestelde tijd. In de praktijk treedt echter wel aanzienlijke studievertraging op, waar bestuur en staf evenals de studenten zich erg gemakkelijk bij neerleggen. Er worden dan ook vrijwel geen maatregelen ondernomen die beogen de totale studietijd terug te brengen. 298
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Zeer lage slaagpercentages zouden in de ogen van de commissie in het derde jaar niet meer mogen voorkomen. De verantwoordelijkheid voor zowel de opgelopen studievertraging als de lage slaagpercentages wordt te eenzijdig bij de studenten gelegd. De opleidingen moeten volgens de commissie meer verantwoordelijkheid en initiatief tonen om dit te verbeteren. De wijze waarop de herkansingen zijn georganiseerd, beoordeelt de commissie als toereikend. De commissie constateert dat studenten relatief veel herkansingen nodig hebben om het diploma te behalen, hetgeen de studievoortgang niet ten goede komt (zie hiervoor de beschouwing in het algemeen deel van dit rapport). De commissie concludeert op grond van het bovenstaande dat alle beoordeelde opleidingen studeerbaar zijn. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleidingen Toelating tot het eerste jaar van de bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde geven: • • •
•
het einddiploma vwo met het profiel Natuur en techniek of het profiel Natuur en gezondheid met Wiskunde B1, 2. Andere profielen moeten zijn aangevuld met Wiskunde B1, 2 en met Natuurkunde (Na 1, 2); het propedeutische examen of een einddiploma aan een instelling voor hoger onderwijs. Aanvullend kan worden geëist dat de wiskunde en de natuurwetenschappelijke vakken worden aangevuld tot het niveau van een van de bovengenoemde profielen; een diploma van een al dan niet buitenlandse onderwijsinstelling, dat volgens de minister van OC en W of volgens de FWN gelijkwaardig is aan een vwo-diploma. Aanvullend kan worden geëist dat de wiskunde en de natuurwetenschappelijke vakken worden aangevuld tot het niveau van een van de bovengenoemde profielen; colloquium doctum. Ook hierbij worden eisen gesteld die overeenkomen met een van de genoemde profielen.
De instroom in de drie bacheloropleidingen fluctueert enigszins. Per september 2006 stroomden in de drie opleidingen gezamenlijk 66 studenten in (van wie 55 direct van het vwo). De instroom per opleiding is de volgende (tussen haakjes de vwo-instroom): Natuurkunde 34 (29), Technische natuurkunde 24 (19), Sterrenkunde 8 (7). In het nieuwe programma is geprobeerd om de aansluiting met het vwo te verbeteren. Het aanvangsniveau van de wiskunde is naar beneden bijgesteld en aangepast aan het veranderde wiskunde-eindniveau van het vwo. In het vak Calculus 1 wordt meer aandacht besteed aan QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
299
de ontwikkeling van analytische rekenvaardigheden dan in het verleden. Deze aanpassing van het wiskundeonderwijs was ook nodig in verband met het gezamenlijk eerste semester van de natuurwetenschappelijke opleidingen. Anderzijds maakt de opleiding, naar eigen zeggen, beter gebruik van de sterke punten van de vwo-abituriënten (informatie verzamelen) door in het eerste kwartaal van de opleidingen een deel van het onderwijs in projectvorm in te richten. Gezien het veelvuldige gebruik van Engelstalige literatuur is een goede beheersing van de Engelse taal noodzakelijk. De opleidingen hebben geen aanwijzingen dat de kennis van het Engels van de inkomende studenten tekortschiet. Er is geen structureel contact tussen de bacheloropleidingen en het vwo over de inhoud en vaardigheden van de vwo-wiskunde en -natuurkunde. In de voorlichting wordt geprobeerd om een realistisch beeld te schetsen van de ingangseisen, het onderwijsprogramma, de verwachtingen die de opleiding van de studenten heeft en van de toekomstmogelijkheden na het afstuderen. Dit laatste concentreert zich op de mogelijke masteropleidingen die na de bacheloropleidingen gevolgd kunnen worden. Naast voorlichtingsactiviteiten zijn de opleidingen actief met zogenoemde outreach-activiteiten die tot doel hebben de zichtbaarheid van de natuurkunde en de sterrenkunde te bevorderen bij een groot publiek, maar ook een wervingselement in zich dragen. Masteropleidingen Een bachelordiploma Natuurkunde, Technische natuurkunde of Sterrenkunde behaald aan een Nederlandse universiteit geeft directe toelating tot de betreffende masteropleidingen. Studenten met een buitenlands diploma kunnen toelating vragen via de examencommissie. Het onderwijsinstituut kent geen vastgesteld schakelprogramma voor studenten met een verwant hbo-bachelordiploma. Studenten met een buitenlands bachelordiploma en studenten met een bachelordiploma dat niet hoort bij de doorstroommaster kunnen om toelating verzoeken bij de examencommissie. Als een student wordt toegelaten, wordt een individueel tweejarig programma samengesteld waarin beperkte deficiënties in de keuzeruimte van het masterprogramma kunnen worden weggewerkt. Studenten van de Groningse bacheloropleidingen kunnen beginnen aan de bijbehorende masteropleiding als zij de propedeuse en alle practicumonderdelen hebben behaald en verder niet meer dan 15 EC in de bachelorfase moeten behalen. De studenten moeten dan wel het bachelordiploma in het eerstvolgende semester halen. De instroom in de masteropleidingen is gezien de recente invoering van het bachelor-masterstelsel nog maar zeer beperkt en betreft voornamelijk overstappers uit het doctoraalprogramma en buitenlandse studenten. Oordeel De ingangseisen voor de beoordeelde bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn helder en duidelijk geformuleerd. De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen voldoende aandacht schenken aan de aansluiting met het vwo. Men zou zich echter beter kunnen informeren over de concrete vakinhoud voor wiskunde en natuurkunde op het vwo, vooral omdat men een gebrekkige aansluiting constateert. De voorlichting over de bacheloropleiding geschiedt op adequate wijze. 300
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
De instroom in de masteropleiding is nog te gering om conclusies te kunnen trekken over de aansluiting met de bacheloropleiding. De mogelijkheid om kleine deficiënties in de keuzeruimte van het masterprogramma op te lossen maakt het relatief gemakkelijk studenten van elders toe te laten. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Natuurkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de bacheloropleiding Technische natuurkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de bacheloropleiding Sterrenkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Physics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Technische natuurkunde omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Sterrenkunde omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
301
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleidingen De basisstructuur wordt door de opleidingen als volgt samengevat: “In de eerste jaren van de studie wordt vooral gewerkt aan de kennis van de natuurkundige basisvakken met de daarvoor benodigde wiskunde. In het derde jaar wordt gewerkt aan verdieping op enkele specifieke vakgebieden en wordt een integrerend afstudeeronderzoek gedaan. Tijdens de gehele bacheloropleiding worden academische vaardigheden, met inbegrip van onderzoeksvaardigheden, ontwikkeld.” De werkvormen zijn op de realisatie van de doelstellingen afgestemd. Het betreft vooral een combinatie van hoorcollege en werkcollege. In een aantal vakken worden ook andere werkvormen gehanteerd, zoals het schrijven van een artikel of essay, of het houden van een presentatie. Bij het verplichte vak Science en Society wordt bijvoorbeeld een presentatie gehouden en voor het eerstejaarsvak Elektriciteit en magnetisme 1 wordt een populair wetenschappelijk artikel geschreven. Voor de practica worden schriftelijke verslagen geschreven. In het eerste studiejaar is het aantal contacturen groter dan in het tweede en het derde jaar. Dit reflecteert de toegenomen zelfstandigheid die van de studenten in het tweede studiejaar verwacht mag worden. Tabel 1: De werkvormen van de bacheloropleiding Natuurkunde Hoor Werk PGO PractiCompuOnderZelfstu- Totaal college college cum terpract. zoek die Jaar 1 300 300 200 80 40 0 760 1680 Jaar 2 280 180 50 120 50 0 1000 1680 Jaar 3 280 80 0 80 0 520 700 1680 De verschillen met Technische natuurkunde en Sterrenkunde zijn zodanig beperkt dat daarvoor geen aparte tabel is opgenomen. Het probleemgestuurd onderwijs bestaat uit de twee projecten van het eerste jaar (integrerend project van 3 EC en practicumproject van 5 EC) en het vak Computerondersteund probleemoplossen (5 EC) in het tweede jaar. In het integrerend project in het eerste kwartaal van het eerste studiejaar kunnen studenten een project kiezen. Een project wordt uitgevoerd door een groepje van vier studenten. Er zijn circa veertig projectvoorstellen beschikbaar, die alle relateren aan de overige vakken die in het eerste kwartaal worden aangeboden. In het practicumproject in het vierde kwartaal van het eerste studiejaar wordt het onderzoeksproces min of meer volledig doorlopen. Groepjes van drie of vier studenten kiezen zelf een (natuurkundig) onderwerp dat ze experimenteel willen onderzoeken. Het projectvoorstel moeten ze voor een grotere groep verdedigen. Naast algemene academische vaardigheden die in deze beide projecten worden aangeleerd (onderzoeken, informatie verzamelen, samenwerken, rapporteren, communiceren), en die voor alle studenten min of meer hetzelfde is, wordt de vakkennis die de student verwerft tijdens het project bepaald door de probleemstelling van het project. In het vak Computergestuurd probleemoplossen dat in het derde kwartaal van het tweede studiejaar van het nieuwe studieprogramma zal worden aangeboden, bewerken de studenten 302
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
numerieke programmeeropdrachten met behulp van MATLAB. De (overigens bij voorschrijdend inzicht beperkte) keuzemogelijkheden leiden ertoe dat (een deel van) de vakkennis die wordt verworven, bepaald wordt door het gekozen probleem. Masteropleidingen De basisstructuur van de opleidingen wordt in het zelfevaluatierapport als volgt samengevat: “Gespecialiseerde kennis wordt aangebracht door middel van gespecialiseerde colleges terwijl de meer praktische vaardigheden vooral worden aangeleerd tijdens het afstudeeronderzoek.” De masteropleidingen zijn volgens de opleiding sterk onderzoeksgericht. Een onderzoeksproject waarin de student, als lid van een onderzoeksgroep, zelf onderzoek doet, is volgens de opleiding het meest effectief om de eindkwalificaties te bereiken. De vakken die deel uitmaken van het programma zijn veelal verdiepend van aard. De werkvorm hoorcollege in combinatie met zelfstudie wordt op dit niveau een passende werkvorm geacht, die de zelfstandigheid van de studenten stimuleert. Daarnaast wordt een aantal vakken in seminariumvorm gegeven. Hier worden dan ook meer algemene academische vaardigheden zoals presentatie en discussie getraind. Tabel 2: De geprogrammeerde werkvormen bij de masteropleiding Technische natuurkunde College (hc+wc) Jaar 1 Jaar 2
Onderzoek 280
420 1680
Zelfstudie
Totaal
980 p.m.
1680 1680
In de masteropleidingen Natuurkunde en Sterrenkunde vindt in het eerste masterjaar geen onderzoek plaats maar meer college en zelfstudie (respectievelijk 300 en 1380 uur). Oordeel De commissie heeft het materiaal bestudeerd en met studenten en docenten gesproken. De commissie is van oordeel dat de cursusopzet voldoende doordacht is, met een duidelijke afstemming tussen vormgeving en inhoud en een goede spreiding in werkvormen. In de masterfase wordt een groter beroep gedaan op de zelfstudie van de studenten door het programmeren van minder contacturen. Deze combinatie van werkvormen bereidt de studenten voor op het zelfstandig werken in het onderzoeksjaar. De commissie is van mening dat de opleidingen een weinig uitgewerkt didactisch concept hebben. De uitgangspunten van de basisstructuur worden wel gedeeld door de staf. De doelstellingen van de opleidingen komen naar het oordeel van de commissie voldoende herkenbaar in de programma’s naar voren. Op basis hiervan oordeelt de commissie dat voor zowel de bacheloropleidingen als voor de masteropleidingen voldaan wordt aan de eisen. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
303
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Er is één gezamenlijke examencommissie voor de opleidingen Natuurkunde en Technische natuurkunde en een aparte examencommissie voor Sterrenkunde. De rol van de examencommissie is om vast te stellen of studenten bij afstuderen voldoen aan de eisen zoals beschreven in het Onderwijs- en Examenreglement (OER). Tevens beslist zij over de toekenning van judicia, vrijstellingen en over de inbreng van vakken van andere instellingen in binnen- en buitenland. Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling daarvan. Bacheloropleidingen In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de toetsvormen per vak. Tijdens het bezoek heeft de commissie een selectie van tentamens en opdrachten bestudeerd. De meeste vakken worden met een schriftelijke toets afgesloten. Daarnaast wordt er gedurende de opleiding een aantal werkstukken, mondelinge presentaties en practicum- en onderzoeksverslagen beoordeeld. Tentamens worden opgesteld en nagekeken door de docent. Er is vrijwel geen intervisie of collegiale toetsing aanwezig van de tentamens. De kwaliteit en de organisatie van de tentamens worden besproken in de opleidingscommissie (zie F17) en geëvalueerd in de vakenquêtes. De studenten geven aan dat de tentameneisen en het niveau vooraf bekend zijn. Het tentamenrooster is bij aanvang van het studiejaar bekend. Studenten kunnen inzage krijgen in het beoordeelde werk en bij de begeleider informatie krijgen over de beoordeling daarvan. Het bacheloronderzoek wordt afgesloten met een mondelinge voordracht voor de onderzoeksgroep en een scriptie. Deze worden door drie stafleden beoordeeld: de supervisor, een tweede lezer en de onderwijscoördinator. In de beoordeling worden de volgende elementen betrokken: • • • • • • •
de kwaliteit van het zuiver (technisch) fysische aspect van het onderzoek; de mate waarin de student relevante achtergrondgegevens heeft verzameld om de betekenis van eigen resultaten te kunnen interpreteren; de mate waarin de student heeft aangegeven wat de betekenis van zijn resultaten is voor de ontwikkeling van het betreffende gebied of welke follow-up het onderzoek zou kunnen krijgen; de kwaliteit van het verslag; de kwaliteit van de voordracht; de mate waarin de student heeft samengewerkt met anderen; indien van toepassing: het aangeven van eventuele maatschappelijke of ethische aspecten die met het onderzoek samenhangen.
De commissie heeft negen bachelorscripties beoordeeld (zie ook F20). De commissie merkt op dat het bacheloronderzoek in tweetallen mag worden uitgevoerd. Weliswaar is het werken in groepsverband een nuttig onderdeel van de opleiding, maar het bacheloronderzoek als afsluitend onderdeel van een opleiding vereist naar de mening van de commissie de mogelijkheid van een duidelijk individuele beoordeling van een student. Met een individuele prestatie kan de student zich presenteren voor een vervolgopleiding of op de arbeidsmarkt. 304
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Masteropleidingen In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de toetsvormen per vak. Gebruikte vormen zijn dezelfde als in de bacheloropleidingen. Tijdens het bezoek heeft de commissie een selectie van tentamens en verslagen bestudeerd. Het masteronderzoek wordt door de supervisor en een tweede lezer beoordeeld. De voorzitter van de examencommissie verricht een marginale toetsing. In het zelfevaluatierapport zijn de aspecten opgenomen die bij de beoordeling betrokken worden. De commissie heeft veertien masterscripties beoordeeld, vijf voor Physics, vijf voor Technische natuurkunde en vier voor Sterrenkunde (zie ook F20). Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens en de uitwerking daarvan. In het algemeen beoordeelt de commissie de procedure en het resultaat van toetsing als adequaat: zowel in de beoordeelde bacheloropleidingen als masteropleidingen wordt er in voldoende mate gebruikgemaakt van verschillende toetsvormen om de eindkwalificaties te beoordelen. De schriftelijke tentamens zijn vergelijkbaar met die van andere opleidingen en van voldoende niveau. Wel is de commissie van oordeel dat de begeleiding en de toetsing van het bacheloronderzoek van de opleidingen Natuurkunde en Technische natuurkunde ruimte laten voor verbetering. Het kwam enkele malen voor dat beoordelingen van bacheloronderzoeken door de commissie aanzienlijk lager uitvielen dan de door de opleiding toegekende beoordeling. Dat laatste geldt ook voor de masterscripties Technische natuurkunde (zie verder F20). De bacheloronderzoeken van Sterrenkunde en de masterscripties van Natuurkunde en van Sterrenkunde worden naar het oordeel van de commissie adequaat beoordeeld. Het aanwijzen van een tweede lezer blijkt niet voldoende om tot een consistente beoordeling te komen. De commissie beveelt aan om meer werk te maken van de intervisie en collegiale toetsing bij de beoordeling van toetsen en afstudeeronderzoeken. Het geheel overziende beoordeelt de commissie de toetsing voor de bacheloropleidingen en de masteropleidingen als voldoende, met de aanbeveling bij enkele van de bovengenoemde opleidingen nog nader naar de beoordeling van de afstudeerwerken te kijken. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende, voor de bacheloropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
305
7.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Vrijwel alle docenten zijn aangesteld bij een onderzoeksinstituut en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. De gehele vaste staf is gepromoveerd. Het onderzoek van de instituten wordt regelmatig en positief beoordeeld door internationale beoordelingscommissies. De masteropleiding speelt zich voor een groot deel af in de onderzoeksinstituten. De begeleiding van studenten die hun bachelor- of masteronderzoek doen geschiedt door docenten die actief aan het onderzoek deelnemen. In de vakken wordt aandacht geschonken aan recent wetenschappelijk onderzoek. In de mastervakken gaat dit vanzelf doordat die het lopend onderzoek als onderwerp hebben. Oordeel Gezien de goede inbedding van de staf in het onderzoek en het feit dat alle vaste stafleden gepromoveerd zijn, is de commissie van mening dat het onderwijs gegeven wordt door docenten die een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het vakgebied. De relatie tussen het onderwijs en het onderzoek is gegarandeerd doordat het afstudeeronderzoek in zowel de bachelor- als de masteropleidingen in de onderzoeksgroepen wordt gedaan. Op basis van haar expertise, de participatie van de faculteit in meerdere door de KNAW-erkende onderzoekscholen (FANTOM, LOTN en NOVA), en gezien de resultaten van de regelmatige onderzoeksbeoordeling is de commissie van mening dat het onderzoek dat op de instituten verricht wordt van hoog internationaal niveau is. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving In tabel 3 wordt de onderwijscapaciteit gegeven van het wetenschappelijk personeel van de onderzoeksgroepen die gerelateerd zijn aan de bachelor- en masteropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde. De relatief lage onderwijscapaciteit voor hoogleraren, uhd’s en ud’s wordt veroorzaakt door het feit dat KVI-personeel slechts 10% van de werktijd voor onderwijs beschikbaar is (in tegenstelling tot de gebruikelijke 45%). Voor de begeleiding van studenten tijdens practica worden naast studentassistenten en promovendi vaak ook vaste stafleden ingezet. Werkcolleges worden meestal verzorgd door leden van de wetenschappelijke staf of door promovendi. In enkele gevallen worden ook studentassistenten ingezet. 306
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Tabel 3: Onderwijscapaciteit bachelor- en masteropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde (peildatum 1 december 2005) Categorie
M Onderwijs Aantal personen capaciteit (fte)
Hoogleraar* Uhd Ud** Onderzoekers Docenten *** Promovendi Studentassistenten**** Totaal * ** *** ****
V Totaal Percentage Onderwijs Aantal Onderwijs gepromoAantal personen capaciteit perso- capaciteit veerden (fte) nen (fte)
34 9 18 31 3 72 20
10,29 1,5 4,55 0 1,6 6,5 0,82
3 0 3 5 0 18 3
0,8 0 0,6 0 0 1,68 0,1
37 9 21 36 3 90 23
11,09 1,5 5,15 0 1,6 8,18 0,92
100 100 100 92 67 -
187
25,26
32
3,18
219
28,44
-
Inclusief adjunct-hoogleraren, bijzonder hoogleraren en onbezoldigd hoogleraren. Inclusief tenure-track-ud’s. Onderwijspersoneel van het Opleidingsinstituut NT. Totaal voor studiejaar 2005-2006, tijdelijke aanstellingen.
Tot een maximum van 45% van de werktijd van de vaste staf (docenten 90%, tenure-trackstaf 30%) staat ter beschikking van de directeur van ONT voor het verzorgen van het onderwijs. In de praktijk is dit ruim voldoende om aan de onderwijsvraag te voldoen. De staf-studentratio voor de gezamenlijke opleidingen is als volgt: Tabel 4: Staf-studentratio van de opleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde (2005-2006, peildatum 1 oktober 2006) Fte onderwijscapaciteit* 28,44 * **
Aantal ingeschreven studenten 357
Aantal diploma’s**
Aantal Aantal afgestudeerstudenten per fte den per fte onderonderwijs wijs 36
12,6
1,3
Onderwijscapaciteit uit tabel 5, gebaseerd op de facultaire onderwijslastberekening; Diploma’s waarmee afgestudeerden de RUG verlaten: doctoraal + master (2005-2006).
Oordeel Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de gehanteerde onderwijscapaciteit ruim voldoende is om het onderwijs en daarmee samenhangende taken uit te voeren. De commissie heeft ook geconstateerd dat docenten gemotiveerd zijn om bij te dragen aan het onderwijsprogramma. Het overleg tussen de directeur, de portefeuillehouders en de onderzoeksinstituten over de inzet van personeel verloopt goed, waardoor er steeds voldoende staf wordt ingezet. De stafstudentratio is gunstig. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
307
Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Uit de vakevaluaties blijkt volgens de opleiding dat de didactische en vakinhoudelijke kwaliteiten van de staf in orde zijn. Nieuw aangestelde docenten moeten ten minste de cursus Basisvaardigheden volgen die door het Universitair Onderwijs Centrum Groningen wordt aangeboden. Het onderwijs en de professionalisering van de docenten zijn onderwerp van gesprek bij de functioneringsgesprekken, al lijkt de inbreng van de directeur van het opleidingsinstituut of de portefeuillehouder niet systematisch geregeld. Als het nodig is, worden docenten aanvullend geschoold. De faculteit werkt sinds kort met een tenure-tracksysteem. Talentvolle wetenschappers krijgen een zesjarig dienstverband met concrete afspraken over te behalen onderzoeksresultaten en bevordering naar het niveau van adjunct-hoogleraar, of gewoon hoogleraar aan het einde van die periode. Bij de aanstelling van tenure-trackdocenten is het niveau van het verzorgde onderwijs nadrukkelijk als criterium voor verlenging van de aanstelling en bevordering opgenomen. Bij de selectie van nieuwe hoogleraren of tenure-trackdocenten is de directeur van het ONT of de portefeuillehouder Onderwijs lid van de selectiecommissie. Voor de organisatorische aspecten van de opleiding beschikt de faculteit over een aantal ondersteunende medewerkers, gedeeltelijk samen met de opleidingen Scheikunde. Hieronder vallen het onderwijssecretariaat, de studieadviseurs, de practicum- en onderwijsondersteuners en de onderwijscoördinatoren (inclusief internationalisering). De kwaliteiten van de ondersteunende staf worden geëvalueerd in de kwaliteitsmonitor van de universiteit. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. Het academisch en onderwijskundige niveau is over het algemeen adequaat. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met bachelor- en masterdocenten bleek er voldoende aandacht te zijn voor het onderwijs en de wijze waarop dat verbeterd kan worden. In vakenquêtes worden de didactische kwaliteiten van de docenten beoordeeld. Er zijn voor het personeel voldoende mogelijkheden aanwezig om zich te verbeteren. Het tenure-tracksysteem met expliciete aandacht voor didactische kwaliteiten is een positief punt. In het algemeen heeft de commissie echter de indruk dat de verbetering van de didactische kwaliteiten geen hoge prioriteit heeft bij de staf. Desondanks is de commissie van oordeel dat de staf voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. 308
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende, voor de bacheloropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende.
7.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Het merendeel van het onderwijs vindt plaats in het Natuur- en scheikundegebouw. Hier zijn twee collegezalen en een aantal werkcollegezalen. Opvallend is dat naast de collegezalen een aparte ruimte beschikbaar is voor de voorbereiding van demonstratie-experimenten. In dit gebouw zijn voorts vijf zalen met in totaal circa honderd computers. De sterrenkundevakken worden gegeven in het Kapteyn Instituut, waar zich ook een collegezaal en een computercluster, voor computerondersteunde vakken, bevinden. Als de computerzalen niet ingeroosterd zijn voor onderwijs, zijn ze beschikbaar voor zelfstudie. In het Natuur- en scheikundegebouw is tevens de bibliotheek gevestigd. In principe krijgen studenten die hun bachelor- of masteronderzoek doen een werkplek binnen de onderzoeksgroep. De voorzieningen hiervoor zijn toereikend, al zijn ze in sommige sectoren erg krap. Voor verschillende studieonderdelen wordt gebruikgemaakt van Blackboard. De belangrijkste onderwijsinformatie staat echter in de elektronische onderwijscatalogus OCASYS. Via het systeem ProgRESS kunnen studenten zich inschrijven voor onderwijs en tentamens en hun studievoortgang volgen. Informatie over studievoortgang, roosters en tentamendata is volgens de studenten voldoende beschikbaar en toegankelijk. De tevredenheid van de studenten over de voorzieningen, met name de elektronische voorzieningen, is geëvalueerd in de centrale RUG-kwaliteitsmonitor ‘100 over de RUG’ die om de drie jaar wordt afgenomen (laatste keer in 2005). Oordeel De commissie heeft een rondleiding gehad langs de faciliteiten en met studenten gesproken over het gebruik daarvan. Op basis van de bevindingen heeft zij geconstateerd dat de practicumvoorzieningen voldoende zijn en het materiaal modern is. Het practicum is goed georgaQANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
309
niseerd en kent een interessante mengvorm van moderne en klassieke ‘standaard’ proeven. Alle benodigde computerprogramma’s zijn beschikbaar. Ook de wijze waarop demonstratieproeven materieel en personeel ondersteund worden, is een positief punt. De overige voorzieningen zijn adequaat om de opleiding te ondersteunen en het afstudeeronderzoek van de studenten uit te voeren. Het aantal werkplekken voor studenten is in orde, al is het aantal werkplekken voor afstudeerders bij sommige groepen aan de krappe kant. De commissie vindt het belangrijk dat studenten tijdens hun afstudeerfase kunnen rekenen op een werkplek bij de onderzoeksgroep. Op basis van de bevinding dat studenten inderdaad een werkplek krijgen, oordeelt de commissie dat de voorzieningen in de masteropleiding goed zijn. De kwaliteit van de voorzieningen wordt door de universiteit systematisch onderzocht. In het algemeen zijn de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De studiebegeleiding beoogt, in de woorden van de opleiding, “optimale en efficiënte ondersteuning van studenten in hun studievoortgang”. Daartoe staan de studieadviseurs de studenten terzijde en wordt tijdens de bacheloropleidingen een doorlopende begeleiding van studenten aangeboden in de vorm van een mentoraat en een tutoraat. De studiebegeleiding is intensief gedurende de propedeuse en neemt daarna in intensiteit af. In de hogere jaren ligt de verantwoordelijkheid vooral bij de student zelf. Het uitgangspunt van de opleidingen is steeds dat een universitaire student in staat moet zijn om uiteindelijk zelfstandig weloverwogen keuzes te maken. Gedurende het gezamenlijke eerste semester worden alle eerstejaars van de betrokken opleidingen begeleid door één studieadviseur, afkomstig van Scheikunde. Aan het einde van het semester heeft zij met alle studenten een gesprek. In het tweede semester neemt de studieadviseur van Natuurkunde de begeleiding over. Na de propedeuse worden de studenten Sterrenkunde begeleid door hun eigen studieadviseur. De studieadviseurs Natuurkunde en Sterrenkunde adviseren over alle aspecten van de opleidingen, zoals studieplanning, keuze voor specialisaties of keuzevakken en de studievoortgang. De studiebegeleiding van de studieadviseur is vooral gericht op de studievoortgang. Door de combinatie van de functie van studieadviseur met docenttaken hebben beide studieadviseurs direct contact met studenten. In het eerste bachelorjaar is de studiebegeleiding intensiever om de studenten vertrouwd te laten raken met alle facetten van de studie. Naast de begeleiding door de studieadviseur zijn er een mentoraat en een tutoraat ingesteld. 310
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Na afloop van de introductieperiode worden groepjes gevormd van zes tot acht studenten, die met hun mentoren (studentassistenten) in het eerste semester op vastgestelde tijden bijeenkomen om te spreken over alles wat van belang kan zijn bij de studie. In januari van elk studiejaar wordt het mentoraat afgesloten in de vorm van een persoonlijk gesprek van de mentoren met ieder van ‘hun’ studenten. Deelname aan de mentorgroepen is verplicht. In het tweede semester van het eerste jaar en het eerste semester van het tweede jaar worden de bachelorstudenten (Technische) Natuurkunde begeleid in zogeheten tutorgroepen (circa vijf studenten), onder leiding van een lid van de vaste staf. De bedoeling van de opleiding is om een vertrouwensituatie te creëren tussen student en tutor, zodat er extra kansen ontstaan om een stimulans te bieden aan minder goed presterende studenten. Het tutoraat beoogt verder om van het begin af aan een bijdrage te leveren aan de academische vorming van de studenten door hen in contact met een onderzoeker de perspectieven van studie en praktijk te laten verkennen. De tutorregeling is ingevoerd in januari 2006 en slechts ongeveer de helft van de studenten heeft in het tweede semester van de mogelijkheden van het tutoraat gebruikgemaakt. In het studiejaar 2006-2007 zal het tutoraat ingeroosterd worden opdat de deelname van de studenten groter zal worden. Aan het eind van het eerste kwartaal worden alle studenten individueel opgeroepen voor een gesprek met de studieadviseur van de gemeenschappelijke propedeuse. Aan het eind van het eerste semester worden studenten die slecht scoren opgeroepen door de studieadviseur Natuurkunde. In een aantal gevallen leidt dit tot het – niet-bindende – advies om met de opleiding te stoppen. Aan het eind van het eerste jaar krijgen alle studenten een formeel, schriftelijk, nietbindend, studieadvies. Hierin worden drie categorieën onderscheiden: positief studieadvies (> 46 EC), neutraal advies (40-45 EC) en negatief advies (< 40 EC). Na de propedeuse ligt het initiatief voor het vragen om studiebegeleiding en studieadvies in principe bij de student. Studenten kunnen met vragen omtrent studiebegeleiding en studieadvies altijd bij de studieadviseur terecht. In de bachelor- en masteropleiding Sterrenkunde worden in principe jaarlijkse studievoortgangsgesprekken gehouden met alle Sterrenkundestudenten. Doordat recent een nieuwe studieadviseur is aangetreden, heeft dit systeem enige tijd stilgelegen. Bij de overgang van de bachelorfase naar de masterfase spelen studieadviseurs een actieve rol. De opleidingen hebben de taak om studenten zo goed mogelijk van informatie te voorzien en, indien nodig of wenselijk, zo goed mogelijk te begeleiden. Om zich te oriënteren op de specialisatiemogelijkheden is, op initiatief van de Fysisch Mathematische Faculteitsvereniging (FMF), het jongerejaarscolloquium ingesteld. Op dit colloquium worden door de FMF onderzoekers uitgenodigd die over hun werk vertellen. Het colloquium wordt zo ingeroosterd dat zowel eerste-, tweede- als derdejaarsstudenten eraan kunnen deelnemen. Om de keuze voor een afstudeergroep bij Natuurkunde of Technische natuurkunde te kunnen maken wordt jaarlijks een oriëntatiedag georganiseerd, waarbij de onderzoeksgroepen studenten een rondleiding geven en informatie verstrekken. Bij Sterrenkunde vindt de oriëntatie op het onderzoek plaats op informele wijze via contacten met de studieadviseur. Oordeel De commissie is van oordeel dat er veel aandacht is voor de studiebegeleiding binnen de opleidingen. De commissie beoordeelt deze aandacht als positief, maar is anderzijds van mening dat QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
311
de begeleiding complex en afwachtend georganiseerd is. In het eerste semester is de studiebegeleiding apart georganiseerd, omdat dit semester gemeenschappelijk is voor een aantal opleidingen. Daardoor ontstaat een overdrachtsmoment in de begeleiding halverwege het eerste studiejaar. Omdat in de praktijk de meeste studenten hun definitieve keuze voor een opleiding al gemaakt hebben, worden zij in feite onnodig na een halfjaar met een nieuwe ‘vertrouwenspersoon’ geconfronteerd. Dit gebeurt vervolgens nog eens wanneer de tutor zich aandient, met wie opnieuw een vertrouwensrelatie moet worden opgebouwd. Het tutoraat is een goed initiatief en kan een speciale rol vervullen indien het zich primair richt op de kennismaking met de academische wereld en de academische werkhouding. Nu mist het een duidelijke doelstelling en programma. Het verdient aanbeveling de onderlinge taakverdeling tussen studieadviseurs, studentmentoren en docenttutoren nog eens te overwegen en daarbij te streven naar een minimum aan overdrachtmomenten en het optimaal benutten van de sterke kanten van alle begeleiders. Het zou nuttig zijn om het tutoraat direct in het eerste semester te laten starten, samen met het studentmentoraat. De commissie begrijpt de opvatting van de opleidingen dat studenten zelf verantwoordelijk zijn voor hun studievoortgang, maar er moet ook een voldoende vangnet zijn. Door de combinatie van een grote keuzevrijheid in sommige varianten van de masteropleidingen met studieadviseurs die op afstand staan, dreigt hier een te grote vrijblijvendheid te ontstaan. De opleiding is verantwoordelijk voor goede informatie. Een systematisch oproepbeleid en bewaking van de studievoortgang in de hogere jaren en de masterfase horen daarbij. De studieadviseurs zouden zich daarin proactiever op moeten stellen. Een positief punt is het initiatief van de studievereniging om jongerejaarscolloquia te organiseren. Het geheel overziende is de commissie van oordeel dat de studiebegeleiding weliswaar voldoende is, maar anderzijds ook sterk verbeterd kan worden. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende, voor de bacheloropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende.
312
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
7.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De kwaliteitszorg krijgt vorm in een jaarlijkse cyclus met de opleidingsdirecteur als hoofdverantwoordelijke. De opleidingen gebruiken de volgende evaluatie-instrumenten regelmatig: • • • • •
vakevaluaties; responsiegroepen; universitaire enquête ‘100 over de RUG’; opleidingsrapporten van de Keuzegids Hoger Onderwijs; alumni-enquête (incidenteel).
De opleidingen hebben als algemeen streefdoel voor alle evaluatie-instrumenten vastgesteld dat bij geen van de vragen meer dan 30% van de respondenten negatief oordeelt. Bij de grotere vakken wordt bij de schriftelijke tentamens onder de studenten een enquête gehouden. Ook de docent vult een korte enquête in om zijn eigen indrukken te geven van het gegeven onderwijs en de respons van studenten. De docent kan daarin ook reageren op de resultaten van de studentenenquêtes. De resultaten van de enquêtes worden besproken in de opleidingscommissie. De nadruk ligt erg op de evaluaties van bachelorvakken. Op basis van de enquêtes worden vanuit de OC regelmatig suggesties voor verdere verbetering gedaan. Vaak gebeurt dit door de portefeuillehouder Natuurkunde of Sterrenkunde, die de vergaderingen van de OC standaard bijwoont, soms door andere leden van de OC. De OC-leden constateren dat docenten in het algemeen positief reageren op suggesties voor verbetering. Snelle informele en directe terugkoppeling van de studenten naar de staf is volgens de opleiding het meest effectief. Bij een aantal vakken worden daarvoor responsgroepjes van deelnemende studenten ingesteld. Het NSOS (Natuurkunde en Sterrenkunde Studentenoverleg) is actief om de docenten te bewegen om dergelijke responsgroepen in te stellen. Er is rechtstreeks contact tussen de OC’s en de onderwijsportefeuillehouders zodat deze waar nodig direct maatregelen kunnen treffen. Daarnaast probeert het NSOS om opmerkingen of klachten van studenten zo snel mogelijk aan de orde te stellen in de opleidingscommissie. In de opleidingscommissie komen met enige regelmaat zaken aan de orde die de verbetering van het programma of de onderwijsorganisatie betreffen. Dit kan leiden tot veranderingen in het programma of de organisatorische werkwijze. Voor het gezamenlijke eerste semester is er een Responsiecommissie van studenten en docenten ingesteld, waarin het onderwijs ook evaluatief wordt besproken. De commissie komt in het eerste semester eenmaal per twee weken bijeen. Alle opmerkingen en klachten over het onderwijs en de onderwijsorganisatie komen daar aan de orde, zodat zo snel mogelijk corrigerende actie wordt ondernomen. De studentmentoren in het eerste semester geven opmerkingen van eerstejaars door aan de studieadviseur, die dit doorspeelt naar de Responsiecommissie.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
313
Regelmatig worden er algemene enquêtes (van de RUG, landelijk) geanalyseerd om het onderwijsprogramma of de onderwijsorganisatie te evalueren: Eenmaal per drie jaar wordt de universiteitsbrede enquête ‘100 over de RUG’ gehouden. Hierbij worden aan een groot aantal studenten honderd vragen over allerlei kwaliteitsaspecten van het onderwijs voorgelegd. Er wordt gerapporteerd op faculteitsniveau. Er is een deelrapport met alleen de antwoorden van studenten Natuurkunde en Technische natuurkunde. De RUG vraagt de redactie van de Keuzegids Hoger Onderwijs altijd om deelrapporten van de landelijke enquêtes over de afzonderlijke Groningse opleidingen. Deze worden in de opleidingscommissie besproken. Ook centraal geïnitieerde onderwijsveranderingen, zoals de invoering van de flexibele bacheloropleiding, zijn een aanleiding om het onderwijsprogramma opnieuw tegen het licht te houden. Zo is bij de recente invoering van de major-minorstructuur opnieuw over de programmering nagedacht en zijn behalve structuurwijzigingen ook inhoudelijke en didactische veranderingen aangebracht. Het in het zelfevaluatierapport beschreven systeem van kwaliteitszorg is voor de bachelor- en de masteropleidingen gelijk. Het onderwijs in de masteropleidingen wordt vooral informeel geëvalueerd. Door de kleine aantallen deelnemende studenten zijn er weinig schriftelijke evaluaties. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd, bleek in de praktijk de nadruk van de OC vooral op de evaluatie van de bacheloropleidingen te liggen. Oordeel De commissie constateert dat binnen de opleidingen op verschillende wijzen periodiek geëvalueerd wordt. Het enkele streefdoel dat in elke evaluatie niet meer dan 30% van de respondenten negatief mag oordelen, is wat beperkt. De opleidingscommissie is een belangrijke schakel in het kwaliteitszorgsysteem. Zij functioneert goed. De terugkoppeling op basis van voorstellen van de OC is echter onduidelijk geregeld. Uit gesprekken met studenten en docenten blijkt dat er in de praktijk wel terugkoppeling plaatsvindt, maar deze is niet structureel vastgelegd en gebeurt door verschillende personen (opleidingsdirecteur, portefeuillehouder, studieadviseur, OC-leden). Het is niet helder wie de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft voor de gehele kwaliteitszorgcyclus. Dat komt mede door de organisatiestructuur met een bestuur van het opleidingsinstituut, waarvan de voorzitter als directeur de eindverantwoordelijkheid heeft voor een aantal opleidingen, waarvan de portefeuillehouders de feitelijke verantwoordelijkheid uitoefenen. De commissie is van oordeel dat de opleidingen er goed aan zouden doen het curriculum als geheel systematisch te evalueren. Met name voor de masteropleidingen is daarvoor te weinig aandacht. De enquêtes van ‘100 over de RUG’ en van de Keuzegids zijn niet diepgaand genoeg voor dit doel, omdat daarbij de eigen missie en doelstellingen van de opleidingen niet meegewogen worden. De commissie constateert dat de bacheloropleidingen periodiek geëvalueerd worden, waarbij een streefdoel is geformuleerd. Bij de masteropleidingen is het allemaal meer informeel geregeld, maar het werkt wel in de praktijk. Voor zowel de bacheloropleidingen als de masteropleidingen geldt dat het kwaliteitszorgsysteem meer geformaliseerd en beter gestructureerd zou kunnen worden. De commissie komt, met die kanttekening, voor de bacheloropleidingen en de masteropleidingen tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. 314
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Het NSOS organiseert responsiegroepjes van studenten om soms al tijdens de onderwijsperiode verbeteringen tot stand te brengen. Ook de studentmentoren dragen hieraan bij tijdens het eerste semester. Onder leiding van de portefeuillehouder Natuurkunde hebben enkele bijeenkomsten met docenten plaatsgevonden om, na klachten van studenten, de inhoud van vakken beter af te stemmen en te zorgen voor een optimale aansluiting van opvolgende vakken. In het zelfevaluatierapport worden bij verschillende facetten verbetermaatregelen genoemd die op basis van evaluatieresultaten zijn getroffen. Tevens heeft de commissie gesproken met de leden van de opleidingscommissie en met de studenten. Zij geven aan dat er voldoende verbetermaatregelen worden genomen. Oordeel De commissie constateert dat de opleidingen voldoende aandacht besteden aan de resultaten van de evaluaties, die leiden tot verbetermaatregelen. In het zelfevaluatierapport wordt op verschillende plaatsen aangegeven welke verbeteringen op basis van de evaluatie zijn doorgevoerd. Ook studenten geven aan dat zij concrete verbeteringen constateren. Wel is de commissie van mening dat een en ander meer gestructureerd en minder informeel zou moeten zijn. Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende voor dit facet. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt beschreven hoe studenten, docenten en overige staf bij de kwaliteitszorg betrokken zijn. Studenten en docenten zijn door vertegenwoordiging in de opleidingscommissies betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Er zijn twee OC’s: één voor Natuurkunde/Technische natuurkunde QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
315
(bachelor- en masteropleiding) en één voor Sterrenkunde (bachelor- en masteropleiding). De OC’s komen regelmatig bijeen. Vertegenwoordigers van de twee OC’s zijn bij elkaars vergaderingen aanwezig. De portefeuillehouder en de studieadviseur wonen de vergaderingen in de regel bij. De opleidingscommissies zijn voor onderwijsaangelegenheden het belangrijkste forum. Studenten zijn algemeen betrokken bij de kwaliteitszorg via de enquêtes die worden afgenomen. Daarnaast zijn zeven eerstejaars vertegenwoordigd in de Responsiecommissie voor het gezamenlijke eerste semester. De opleidingen waarderen de inbreng van studenten via het NSOS en de responsiegroepen (zie F17). Docenten zijn voorts betrokken bij de kwaliteitszorg doordat zij reageren op de evaluatieresultaten. Verder participeren docenten in de Responsiecommissie en in de examencommissie. Op verschillende manieren wordt geprobeerd de ervaringen en opinies van alumni te betrekken bij het vormgeven van het onderwijs. Dit gebeurt door persoonlijke contacten met alumni, bijvoorbeeld tijdens alumnibijeenkomsten van de studieverenigingen, of door incidentele enquêtes. Voor het zelfevaluatierapport werd een enquête onder alumni afgenomen. De opleidingen hebben geen structurele contacten met het afnemend beroepenveld. Er zijn weinig bijzonder hoogleraren die het contact tussen universiteit en bedrijfsleven zouden kunnen onderhouden. Zij hebben wel geparticipeerd in de werkgeversenquête van de NNV. Volgens de opleidingen bemoeilijkt de diversiteit van het beroepenveld het onderhouden van geregelde contacten. Oordeel De commissie is van oordeel dat studenten in voldoende mate betrokken worden bij de kwaliteitszorg. Docenten worden voldoende geraadpleegd via de vakevaluaties, maar er zou meer direct overleg tussen docenten moeten plaatsvinden over het onderwijs. Onderling overleg tussen docenten over de kwaliteit van het onderwijs lijkt geen vanzelfsprekendheid te zijn. De commissie is niet overtuigd door het argument dat het beroepenveld te divers is om zinvolle contacten te onderhouden. Een externe beoordeling van het curriculum met het afnemend veld zou vorm kunnen krijgen door het samenstellen van een Raad van Advies. Met name voor de opleidingen Technische natuurkunde zou gestreefd kunnen worden naar het aanstellen van bijzonder hoogleraren met een hoofdfunctie in het bedrijfsleven of TNO. De commissie waardeert het dat ten bate van het zelfevaluatierapport de alumni zijn geraadpleegd. Dit zou systematisch bijgehouden moeten worden. Alles overwegende komt de commissie tot het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
316
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende, voor de bacheloropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende. Ondanks het feit dat de structurele aanpak van de evaluaties in de masteropleidingen te zwak is, heeft de commissie geconstateerd dat er wel verbetermaatregelen genomen worden. In de opleidingscommissie, die goed functioneert, wordt het masterprogramma informeel geëvalueerd. Ook de contacten met studenten, docenten en de alumni in het kader van de kwaliteitszorg zijn voldoende aanwezig. Op basis van de beoordelingen en de onderlinge afweging van de facetten concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ luidt: voldoende.
7.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleidingen In het zelfevaluatierapport wordt gesteld dat in de bacheloropleiding de eindkwalificaties bereikt worden. De bacheloropleiding is een goede basis voor een masteropleiding. Studenten voeren hun bacheloronderzoek uit in een onderzoeksgroep. Daarin werken onderzoekers aan internationaal erkend hoogwaardig onderzoek. Doordat de bacheloronderzoeken veelal deel uitmaken van het onderzoek van de betreffende onderzoeksgroep, is de kwaliteit van deze projecten in principe gewaarborgd. Zij worden, volgens de opleiding, beoordeeld naar de criteria die voor wetenschappelijk onderzoek gebruikelijk zijn. Masteropleidingen Tijdens het masteronderzoek werken de studenten in een onderzoeksgroep. Deze onderzoeken maken veelal deel uit van het grensverleggende onderzoek van de betreffende onderzoeksgroep; hierdoor is volgens het zelfevaluatierapport de kwaliteit ervan gewaarborgd. De afstudeerscripties worden beoordeeld naar de criteria die voor wetenschappelijk onderzoek gebruikelijk zijn. Oordeel De commissie heeft gekeken naar het programma, naar de vakken en de behaalde resultaten. Op basis daarvan concludeert de commissie dat het gerealiseerde niveau daarvan voor de bacheloropleidingen over het algemeen voldoende is. Daarnaast heeft de commissie negen bachelorscripties beoordeeld. Zij komt daarbij tot wisselende conclusies. Bij een aantal scripties zijn de opdrachten niet zorgvuldig geformuleerd en is er weinig theoretische onderbouwing. De scripties zijn in het algemeen aan de korte kant voor de gegeven omvang (10 of 15 EC). De cijfers die door de opleiding zijn gegeven, lijken structureel hoger te liggen dan de cijfers die de commissie zou geven. Maar de commissie komt wel in alle gevallen tot een voldoende oordeel. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
317
Sommige bachelorscripties suggereren een tekort aan begeleiding, vooral op het gebied van refereren, onderbouwing van de onderzoeksvraag en consistente opbouw van het betoog. De filosofie van de opleiding waarin de studenten een grote verantwoordelijkheid hebben voor hun eigen leerproces, lijkt zich ook te openbaren in een onvoldoende begeleiding bij de totstandkoming van de afstudeerscripties. De leemtes die de commissie in de bachelorwerkstukken Natuurkunde en Technische natuurkunde constateerde, suggereert dat de begeleiding te wensen overlaat. De commissie concludeert op basis van de bevindingen dat alle beoordeelde werkstukken desondanks voldoen aan de minimumeisen die aan een bachelorwerkstuk gesteld mogen worden en de eindkwalificaties van de opleidingen reflecteren. De bachelorwerkstukken van Sterrenkunde waren van goed niveau. De commissie beveelt aan meer structuur aan te brengen in de instructie aan studenten en beoordeling door docenten. De commissie heeft veertien masterscripties beoordeeld en komt daarbij tot wisselende conclusies. De scripties van de masteropleiding Physics zijn volgens de commissie analytisch en qua opzet goed opgebouwd en reflecteren de vereiste eindkwalificaties voor een universitaire master in dit domein. De beoordeelde scripties lieten duidelijk zien dat de studenten de stof begrepen hebben. De commissie gaf dezelfde cijfers aan de scripties als de opleiding heeft gedaan. Als geheel is het niveau van de scripties van goede kwaliteit. De scripties van de masteropleiding Technische natuurkunde die de commissie heeft gezien, worden door de commissie meestal lager beoordeeld dan door de opleiding is gedaan. Sommige scripties kenmerken zich door een beperkte academische onderbouwing, waarbij soms een interpretatie van de resultaten of een bespreking van foutenmarges ontbreekt. In enkele gevallen zijn de structuur en opzet van de scriptie rommelig of is de scriptie niet meer dan een bundeling van gepubliceerde (overigens uitstekende) artikelen. Dit suggereert dat de instructie en de begeleiding van scripties verbeterd kunnen worden. Als geheel is het niveau van de scripties van voldoende kwaliteit. De scripties van de masteropleiding Sterrenkunde worden door de commissie op gelijke wijze beoordeeld als de opleiding dat heeft gedaan. Over het algemeen laten deze scripties een goede probleemstelling zien die op adequate wordt uitgewerkt zoals in het sterrenkundig domein gebruikelijk is voor een master. Wel constateert de commissie hier en daar enige begeleidingsgebreken bij de interpretatie van gegevens, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het ontbreken van een goede foutendiscussie. Als geheel is het niveau van de scripties van goede kwaliteit. De commissie is van oordeel dat de masterafstudeeronderzoeken van de opleidingen Natuurkunde en Sterrenkunde van goed wetenschappelijk niveau zijn. De variaties in het niveau van het onderzoek vertalen zich op juiste wijze in de gegeven cijfers. De nagestreefde eindkwalificaties in het licht van de domeinspecifieke eisen worden zeker gehaald. Op basis van het materiaal van de opleiding en de gesprekken met docenten en studenten komt de commissie tot de conclusie dat het gerealiseerde niveau (kwaliteit van de afgestudeerden) goed is. De commissie oordeelt dat de masterafstudeeronderzoeken van de opleiding Technische natuurkunde de eindkwalificaties adequaat reflecteren en voldoen aan de eisen van een technisch-wetenschappelijke opleiding. De instructies en de begeleiding bij het schrijven van de scriptie vragen om verbetering. De commissie beveelt aan om voor het masteronderzoek aparte cijfers te geven voor de fysisch318
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
inhoudelijke aspecten en voor de algemene academische vaardigheden en deze op de cijferlijst weer te geven. Voor een zo omvangrijk studieonderdeel is dat zeer verhelderend. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleidingen De opleidingen hebben geen streefcijfers geformuleerd, al bestaat bij het management de overtuiging dat de rendementen hoger zouden kunnen zijn. Op universitair niveau is een rendementsbeleid in voorbereiding. Het propedeuserendement voor de drie opleidingen gezamenlijk is als volgt: Cohort 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 * **
Aantal Herinschrijvings Propedeuserendement (%) eerstejaars* percentage** Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar 37 71 16 46 49 48 76 31 54 48 66 78 32 52 42 31 -
Directe vwo-instroom, geen overstappers. Gewogen gemiddelde op basis vanKUO-cijfers 2005-2006.
Er zijn nog geen relevante rendementsgegevens over de bacheloropleidingen. Studenten behalen in de bachelorfase gemiddeld 44 EC per jaar. Door de instelling van het tutoraat probeert het ONT het propedeuserendement te verhogen. De herinschrijvingscijfers voor de drie opleidingen liggen rond de 75%. Dit is vergelijkbaar met andere opleidingen. Het propedeuserendement na drie jaar is echter veel lager dan het herinschrijvingspercentage. Hieruit concludeert de commissie dat de uitval na het eerste jaar erg groot is. Als ongeveer 50% van de studenten uitvalt in de propedeutische fase, kan het bachelorrendement maximaal 50% worden. Na drie jaar had geen enkele student van het cohort 2002-2003 het bachelordiploma behaald. Masteropleidingen De opleidingen hebben geen streefcijfers geformuleerd, al bestaat bij het management de overtuiging dat de rendementen hoger zouden kunnen zijn. Op universitair niveau is een rendementsbeleid in voorbereiding. Het rendement van de masteropleiding kan nog niet goed beoordeeld worden, omdat de opleiding pas kort geleden is gestart. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
319
In het algemeen heeft de commissie uit de gevoerde gesprekken de indruk gekregen dat er geen overtuiging bestaat bij het opleidingsmanagement en de staf dat de rendementen en de studieduur verbetering behoeven. Oordeel Het ONT heeft geen streefcijfers opgesteld voor de opleidingen. De commissie ontmoette weinig gevoel van urgentie bij de opleidingen om de rendementen te verhogen en de studietijd te verkorten, al wordt in het zelfevaluatierapport gemeld dat de rendementen hoger zouden moeten zijn. De selectieve en oriënterende functie van het eerste jaar is onvoldoende, aangezien na het eerste jaar nog erg veel studenten hun propedeuse niet behalen en waarschijnlijk uitvallen. Het aantal studiepunten dat studenten gemiddeld per jaar in de bachelorfase halen is laag. Van de masteropleidingen zijn nog te weinig gegevens bekend om een oordeel te kunnen vellen over de daadwerkelijk behaalde rendementen. De opleidingen krijgen derhalve het voordeel van de twijfel van de commissie. De opleiding wordt geadviseerd op korte termijn streefcijfers te formuleren voor zowel de bachelor- als de masteropleidingen en beleid te ontwikkelen om tot een verkorting van de gemiddelde studieduur te komen. Bacheloropleiding Natuurkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Bacheloropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Bacheloropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Technische natuurkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de bachelorafgestudeerden voldoende is en het niveau van de masterafgestudeerden goed. De rendementen van de bacheloropleiding vindt de commissie onvoldoende, terwijl de masteropleidingen het voordeel van de twijfel krijgen. Studenten doen naar het oordeel van de commissie lang over hun studie, en er vallen te veel studenten ook na het eerste jaar uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, en dat weegt voor de commissie ook zwaarder. Vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bacheloropleidingen als de masteropleidingen met een voldoende beoordeelt. Voor de bacheloropleiding Natuurkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende, voor de bacheloropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Technische natuurkunde luidt het voldoende en voor de masteropleiding Sterrenkunde luidt het voldoende.
320
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Natuurkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende
321
Bacheloropleiding Technische natuurkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
322
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Bacheloropleiding Sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende
323
Masteropleiding Physics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
324
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Masteropleiding Technische natuurkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
325
Masteropleiding Sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleidingen Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde en de masteropleidingen Physics, Technische natuurkunde en Sterrenkunde De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Natuurkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De bacheloropleiding Technische natuurkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De bacheloropleiding Sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Physics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Technische natuurkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. 326
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
De masteropleiding Sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
327
Bijlage 1 Eindkwalificaties van de opleidingen 1A
Eindkwalificaties van de bacheloropleidingen
Eindtermen van de bacheloropleiding Natuurkunde 1. Kennis en inzicht 1.1 De afgestudeerde bachelor beheerst de basisbegrippen van de natuurkunde, met inbegrip van de noodzakelijke wiskundige en computertechnische hulpmiddelen, op een niveau dat noodzakelijk is om te kunnen worden toegelaten tot een geaccrediteerde masteropleiding Natuurkunde. 1.2 De afgestudeerde bachelor is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de natuurkunde en heeft inzicht in de voornaamste methoden die in de natuurkunde worden gebruikt. 2. Toepassen kennis en inzicht 2.1 De afgestudeerde bachelor kan alleen en in teamverband bijdragen aan fysisch onderzoek en heeft ervaring met een projectmatige aanpak. 2.2 De afgestudeerde bachelor kan de methoden bedoeld in punt 1.2 toepassen om oplossingen te vinden voor natuurkundige problemen. 3. Oordeelsvorming 3.1 De afgestudeerde bachelor is in staat om met behulp van moderne communicatiemiddelen relevante informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren. 3.2 De afgestudeerde bachelor is in staat om eigen en andermans handelen in een natuurwetenschappelijke context te beoordelen, daarbij oog hebbend voor sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. 4. Communicatie De afgestudeerde bachelor is in staat om mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over het vakgebied en toepassingen daarvan, is in staat om zich daarbij aan te passen aan de doelgroep (specialisten, niet-specialisten) en kan gebruikmaken van de geëigende communicatiemiddelen. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde bachelor is in staat om ook problemen buiten de bestudeerde gebieden te analyseren en te abstraheren en is in staat om zich daartoe zelfstandig nieuwe kennis eigen te maken. Eindtermen van de bacheloropleiding Technische natuurkunde 1. Kennis en inzicht 1.1 De afgestudeerde bachelor beheerst de basisbegrippen van de natuurkunde, met inbegrip van de noodzakelijke wiskundige en computertechnische hulpmiddelen, op een niveau dat noodzakelijk is om te kunnen worden toegelaten tot een geaccrediteerde masteropleiding Technische natuurkunde. 1.2 De afgestudeerde bachelor is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de natuurkunde en heeft inzicht in de voornaamste methoden die in de (technische) natuurkunde worden gebruikt.
328
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
2. Toepassen kennis en inzicht 2.1 De afgestudeerde bachelor kan alleen en in teamverband bijdragen aan technisch fysisch onderzoek en heeft ervaring met een projectmatige aanpak. 2.2 De afgestudeerde bachelor kan de methoden bedoeld in punt 1.2 toepassen om oplossingen te vinden voor technisch-natuurkundige problemen. 3. Oordeelsvorming 3.1 De afgestudeerde bachelor is in staat om met behulp van moderne communicatiemiddelen relevante informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren. 3.2 De afgestudeerde bachelor is in staat om eigen en andermans handelen in een natuurwetenschappelijke context te beoordelen, daarbij oog hebbend voor sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. 4. Communicatie De afgestudeerde bachelor is in staat om mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over het vakgebied en toepassingen daarvan, is in staat om zich daarbij aan te passen aan de doelgroep (specialisten, niet-specialisten) en kan gebruikmaken van de geëigende communicatiemiddelen. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde bachelor is in staat om ook problemen buiten de bestudeerde gebieden te analyseren en te abstraheren en is in staat om zich daartoe zelfstandig nieuwe kennis eigen te maken. Eindtermen van de bacheloropleiding Sterrenkunde 1. Kennis en inzicht 1.1 De afgestudeerde bachelor beheerst de basisbegrippen van de sterrenkunde, met inbegrip van de noodzakelijke natuur- en wiskundige en computertechnische hulpmiddelen, op een niveau dat noodzakelijk is om te kunnen worden toegelaten tot een geaccrediteerde masteropleiding Sterrenkunde. 1.2 De afgestudeerde bachelor is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de sterrenkunde en heeft inzicht in de voornaamste methoden die in de sterrenkunde worden gebruikt. 2. Toepassen kennis en inzicht 2.1 De afgestudeerde bachelor kan alleen en in teamverband bijdragen aan astrofysisch onderzoek en heeft ervaring met een projectmatige aanpak. 2.2 De afgestudeerde bachelor kan de methoden bedoeld in punt 1.2 toepassen om oplossingen te vinden voor sterrenkundige problemen. 3. Oordeelsvorming 3.1 De afgestudeerde bachelor is in staat om met behulp van moderne communicatiemiddelen relevante informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren. 3.2 De afgestudeerde bachelor is in staat om eigen en andermans handelen in een natuurwetenschappelijke context te beoordelen, daarbij oog hebbend voor sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. 4. Communicatie De afgestudeerde bachelor is in staat om mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over het vakgebied en toepassingen daarvan, is in staat om zich daarbij aan te passen aan de QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
329
doelgroep (specialisten, niet-specialisten) en kan gebruikmaken van de geëigende communicatiemiddelen. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde bachelor is in staat om ook problemen buiten de bestudeerde gebieden te analyseren en te abstraheren en is in staat om zich daartoe zelfstandig nieuwe kennis eigen te maken.
330
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
1B
Eindkwalificaties van de van de masteropleidingen
Eindtermen van de masteropleiding Physics 1. Kennis en inzicht 1.1 De afgestudeerde master beheerst de basisbegrippen van de natuurkunde, met inbegrip van de noodzakelijke wiskundige en computertechnische hulpmiddelen, op een niveau dat noodzakelijk is om te kunnen worden toegelaten tot een promotieonderzoek in de natuurkunde. 1.2 De afgestudeerde master is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de natuurkunde en heeft inzicht in de voornaamste methoden die in de natuurkunde worden gebruikt. 1.3. - De afgestudeerde master die de variant Experimentele of Theoretische natuurkunde heeft gevolgd, heeft operationele kennis op een deelgebied van de experimentele respectievelijk de theoretische natuurkunde. - De afgestudeerde master die de variant Instrumentation and Informatics in Physics, Astronomy and Space Research heeft gevolgd, heeft operationele kennis op het terrein van instrumentatie en informatietechniek. - De afgestudeerde master die de variant Beleid en Bedrijf heeft gevolgd, heeft kennis en inzicht in het beleidsmatig en bedrijfseconomisch functioneren van bedrijven en overheden en van de wettelijke kaders die daaraan ten grondslag liggen. 2. Toepassen kennis en inzicht 2.1 De afgestudeerde master is in staat tot het doen van natuurkundig onderzoek gericht op het begrijpen van fysische verschijnselen. 2.2 De afgestudeerde master is in staat om een (nieuw) complex fysisch probleem te analyseren in deelproblemen en een planmatige en samenhangende oplossingsmethode op te stellen. 2.3 De afgestudeerde master is in staat om zijn wetenschappelijke vaardigheden en inzichten toe te passen op eigen en aanverwante vakgebieden. 2.4 De afgestudeerde master is in staat om in een multidisciplinair team aan technisch-wetenschappelijke problemen samen te werken. 3. Oordeelsvorming 3.1 De afgestudeerde master is in staat om met behulp van moderne communicatiemiddelen relevante informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren. 3.2 De afgestudeerde master is in staat om eigen en andermans handelen in een natuurwetenschappelijke context te beoordelen, daarbij oog hebbend voor sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. 3.3 De afgestudeerde master kan conclusies formuleren op basis van onvolledige of beperkte informatie en is in staat om de beperkingen van zijn oordeel te realiseren en te formuleren. 4. Communicatie De afgestudeerde master is in staat om mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over het vakgebied en toepassingen daarvan, is in staat om zich daarbij aan te passen aan de doelgroep (specialisten, niet-specialisten) en kan gebruikmaken van de geëigende communicatiemiddelen. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde master is in staat om ook problemen buiten de bestudeerde gebieden te analyseren, te abstraheren en op te lossen en is in staat om zich daartoe zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
331
Eindtermen van de masteropleiding Technische natuurkunde 1. Kennis en inzicht 1.1 De afgestudeerde master beheerst de basisbegrippen van de natuurkunde, met inbegrip van de noodzakelijke wiskundige en computertechnische hulpmiddelen, op een niveau dat noodzakelijk is om te kunnen worden toegelaten tot een promotieonderzoek in de (technische) natuurkunde. 1.2 De afgestudeerde master is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de (technische) natuurkunde en heeft inzicht in de voornaamste methoden die in de technische natuurkunde worden gebruikt. 1.3 - De afgestudeerde master heeft operationele kennis op een deelgebied van de technische natuurkunde. - De afgestudeerde master die de variant Instrumentation and Informatics in Physics, Astronomy and Space Research heeft gevolgd, heeft operationele kennis op het terrein van instrumentatie en informatietechniek. 2. Toepassen kennis en inzicht 2.1 De afgestudeerde master is in staat tot het doen van natuurkundig onderzoek gericht op een bepaalde toepassing. 2.2 De afgestudeerde master is in staat om de integratie van fysische deelgebieden in technische objecten te onderkennen. 2.3 De afgestudeerde master is in staat om een technisch fysisch probleem te formuleren en te analyseren om tot een doelgerichte oplossingsmethode te komen. Hij kan ertoe bijdragen om deze methode om te zetten in een constructie of een technische werkwijze, inclusief de informatietechnische aspecten. 2.4 De afgestudeerde master is in staat om zijn wetenschappelijke vaardigheden en inzichten toe te passen op eigen en aanverwante vakgebieden. 2.5 De afgestudeerde master is in staat om in een multidisciplinair team aan technisch-wetenschappelijke problemen samen te werken. 3. Oordeelsvorming 3.1 De afgestudeerde master is in staat om met behulp van moderne communicatiemiddelen relevante informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren. 3.2 De afgestudeerde master is in staat om zijn kennis, inzicht en probleemoplossend vermogen toe te passen op nieuwe problemen en is in staat om complexe problemen te analyseren om tot een doelgerichte oplossingsmethode te komen. 3.3 De afgestudeerde master kan conclusies formuleren op basis van onvolledige of beperkte informatie en is in staat om de beperkingen van zijn oordeel te realiseren en te formuleren. 4. Communicatie De afgestudeerde master is in staat om mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over het vakgebied en toepassingen daarvan, is in staat om zich daarbij aan te passen aan de doelgroep (specialisten, niet-specialisten) en kan gebruikmaken van de geëigende communicatiemiddelen. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde master is in staat om ook problemen buiten de bestudeerde gebieden te analyseren, te abstraheren en op te lossen en is in staat om zich daartoe zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. 332
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Eindtermen van de masteropleiding Sterrenkunde 1. Kennis en inzicht 1.1 De afgestudeerde master beheerst de basisbegrippen van de sterrenkunde, met inbegrip van de noodzakelijke natuurkundige, wiskundige en computertechnische hulpmiddelen, op een niveau dat noodzakelijk is om te kunnen worden toegelaten tot een promotieonderzoek in de sterrenkunde. 1.2 De afgestudeerde master is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de sterrenkunde en heeft inzicht in de voornaamste methoden die in de sterrenkunde worden gebruikt. 1.3 - De afgestudeerde master die de variant Astronomy heeft gevolgd, heeft operationele kennis op een observationeel dan wel theoretisch deelgebied van de astronomie. - De afgestudeerde master die de variant Instrumentation and Informatics in Physics, Astronomy and Space Research heeft gevolgd, heeft operationele kennis op het terrein van instrumentatie en informatietechniek. - De afgestudeerde master die de variant Beleid en Bedrijf heeft gevolgd, heeft kennis en inzicht in het beleidsmatig en bedrijfseconomisch functioneren van bedrijven en overheden en van de wettelijke kaders die daaraan ten grondslag liggen. 2. Toepassen kennis en inzicht 2.1 De afgestudeerde master is in staat tot het doen van sterrenkundig onderzoek gericht op het begrijpen van astrofysische fenomenen, zowel observationeel/interpretatief als theoretisch. 2.2 De afgestudeerde master is in staat om een (nieuw) complex astrofysisch probleem te analyseren in deelproblemen en een planmatige en samenhangende oplossingsmethode op te stellen. 2.3 De afgestudeerde master is in staat om zijn wetenschappelijke vaardigheden en inzichten toe te passen op eigen en aanverwante vakgebieden. 2.4 De afgestudeerde master is in staat om in een multidisciplinair team aan technisch-wetenschappelijke problemen samen te werken. 3. Oordeelsvorming 3.1 De afgestudeerde master is in staat om met behulp van moderne communicatiemiddelen relevante informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren. 3.2 De afgestudeerde master is in staat om eigen en andermans handelen in een natuurwetenschappelijke context te beoordelen, daarbij oog hebbend voor sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. 3.3 De afgestudeerde master kan conclusies formuleren op basis van onvolledige of beperkte informatie en is in staat om de beperkingen van zijn oordeel te realiseren en te formuleren. 4. Communicatie De afgestudeerde master is in staat om mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over het vakgebied en toepassingen daarvan, is in staat om zich daarbij aan te passen aan de doelgroep (specialisten, niet-specialisten) en kan gebruikmaken van de geëigende communicatiemiddelen. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde master is in staat om ook problemen buiten de bestudeerde gebieden te analyseren, te abstraheren en op te lossen en is in staat om zich daartoe zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
333
Bijlage 2 Programma 2006-2007 2A
Bachelorprogramma 2006-2007
Eerste jaar Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde Studieonderdeel Kwantum en kosmos Thermodynamica Calculus 1 Project Mechanica Moleculen: structuur, reactiviteit en functie Lineaire algebra Relativiteitstheorie en moderne fysica Calculus 2 Leren experimenteren Vectoranalyse Elektriciteit en magnetisme 1 Practicumproject Totaal
EC
4 4 4 3 5 5 5 5 5 5 5 5 5 60
Programma tweede en derde jaar Natuurkunde Studieonderdeel Tweede jaar Elektriciteit en magnetisme 2 Complexe analyse Researchpracticum Elektronica Optica Kwantumfysica 1 Computerondersteund probleemoplossen Science en Society Kwantumfysica 2 Statistische fysica 2 Vrije minor Totaal Derde jaar Researchpracticum Keuze uit (2 van 3): - Solid State Physics 1 - Applications of Quantum Physics - Subatomic Physics Specialistische minorkeuzevakken Vrije minor Afstudeeronderzoek Totaal 334
EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 10 60 5 10
10 20 15 60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
Programma tweede en derde jaar Technische natuurkunde Studieonderdeel Tweede jaar Elektriciteit en magnetisme 2 Complexe analyse Practicum 3 Elektronica Optica Kwantumfysica 1 Computerondersteund probleemoplossen Science en Society Researchpracticum Kwantumfysica 2 Statistische fysica 2 Materiaalkunde en ontwerpen Totaal Derde jaar Solid State Physics 1 Principles of Measurement Systems Stage Fysische informatietechniek Keuze uit: - Solid Mechanics - Device Physics Vrije minor Afstudeeronderzoek Totaal
EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 60 5 5 10 5 20 15 60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
335
Programma tweede en derde jaar Sterrenkunde Studieonderdeel Tweede jaar Astrofysica I Complexe analyse Inl. programmeren/computerpracticum Fysica van sterren Golven en optica Kwantumfysica 1 Statistische en numerieke wiskunde Astronomie toen en nu Kwantumfysica 2 Statistische fysica 2 Vrije minor Totaal Derde jaar Astrofysica II Astrofysica III Waarneemtechnieken Specialistische minorkeuzevakken Vrije minor Afstudeeronderzoek Totaal
336
EC 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 10 60 5 5 5 15 20 10 60
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
2B
Masterprogramma’s Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde
Programma masteropleiding Natuurkunde Variant Experimental Physics Keuze uit (voor zover nog niet gedaan in de bachelorfase) - Solid State Physics 1 - Subatomic Physics - Applications of Quantum Mechanics Principles of Measurement Systems Natuurwetenschappelijke keuze Vrije keuze Afstudeeronderzoek Variant Theoretical Physics Keuze uit (voor zover nog niet gedaan in de bachelorfase) - Solid State Physics 1 - Subatomic Physics - Applications of Quantum Mechanics Statistical Mechanics Relativistic Quantum Mechanics Studentseminars, keuze uit: - Student Seminar on Modern Cosmology - Student Seminar on Subatomic Physics - Student Seminar on Quantum Computation Advanced Mathematics courses Natuurwetenschappelijke keuze Vrije keuze Afstudeeronderzoek Variant Instrumentation and Informatics Project Information Technology Optional Courses I&I Numerical Mathematics Digital and Analog Control Systems Applied Signal Processing Basic Detection Techniques Astronomical Space Missions Principles of Measurement Systems Natuurwetenschappelijke keuze Industriële stage Afstudeeronderzoek Variant Bedrijf en beleid Keuze uit (voor zover nog niet gedaan in de bachelorfase) - Solid State Physics 1 - Subatomic Physics - Applications of Quantum Mechanics Natuurwetenschappelijke keuze Beta in bedrijf en beleid Stage Bedrijf en beleid Afstudeeronderzoek
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
EC
6
5 39 10 60 6
6 6 12
10 15 5 60 10 10 5 5 5 5 5 5 10 20 40 6
24 20 40 30
337
Programma masteropleiding Technische natuurkunde Variant Technische natuurkunde Gevorderde basisvakken Fysische transportverschijnselen 1 en 2 Natuurwetenschappelijke keuze Bedrijf en management Industriële stage Afstudeeronderzoek Variant Instrumentation and Informatics Project Information Technology Optional Courses I&I Numerical Mathematics Digital and Analog Control Systems Applied Signal Processing Basic Detection Techniques Astronomical Space Missions Principles of Measurement Systems Natuurwetenschappelijke keuze Industriële stage Afstudeeronderzoek
12 9 14 10 30 45 10 10 5 5 5 5 5 5 10 20 40
Programma masteropleiding Sterrenkunde Variant Theoretical or Observational Astrophysics Advanced Astrophysics Courses Natuurwetenschappelijke keuze Vrije keuze Afstudeeronderzoek Variant Instrumentation and Informatics Optional Courses I&I Numerieke wiskunde Project Information Technology Diverse instrumentatiecolleges Advanced Astrophysics Courses Industriële stage Afstudeeronderzoek Variant Bedrijf en beleid Advanced Astrophysics courses Beta in bedrijf en beleid Stage Bedrijf en beleid Afstudeeronderzoek
338
30 20 10 60 10 5 10 25 10 20 40 30 20 40 30
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG)
8.
De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics aan de Universiteit van Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Natuur- en sterrenkunde 56984 bachelor wo 180 EC bachelor voltijd Amsterdam 31 december 2008
Masteropleiding Physics Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Physics 60202 master wo 120 EC master voltijd Amsterdam 31 december 2008
Masteropleiding Astronomy and Astrophysics Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Astronomy and Astrophysics 60230 master wo 120 EC master voltijd Amsterdam 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Universiteit van Amsterdam vond plaats van 16 t/m 18 april 2007.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
339
8.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) kent drie onderwijs- en tien onderzoeksinstituten. De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics maken deel uit van het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen. Aan het hoofd van elk onderwijsinstituut staat een directeur, die verantwoordelijk is voor de inhoudelijke en didactische kwaliteit van bestaande opleidingen, de ontwikkeling van nieuwe opleidingen, de samenhang en onderlinge afstemming tussen de opleidingen en de bedrijfsvoering van het onderwijsinstituut. De onderwijsinstituten beschikken niet zelf over docerend personeel. Het wetenschappelijk personeel is aangesteld bij de Universiteit van Amsterdam en te werk gesteld binnen de onderzoeksinstituten van de FNWI. De directeur van het onderwijsinstituut overlegt met de onderzoeksdirecteuren over de inzet van docenten voor specifieke onderwijsonderdelen. Het onderwijsondersteunend personeel is wel direct aangesteld bij het onderwijsinstituut. Binnen de opleidingen spelen de opleidingsdirecteuren, de bachelorcoördinatoren en de mastercoördinatoren een belangrijke rol. De opleidingsdirecteuren zijn verantwoordelijk voor de afstemming van de bacheloropleidingen en de masteropleidingen en tussen de masteropleidingen onderling. De bachelor- en mastercoördinatoren hebben een directe rol bij het bewaken van de onderwijskwaliteit zoals afstemming van het onderwijs binnen de opleiding en het aanwezig zijn bij evaluatiebijeenkomsten. Ook het tijdens het semester contact en voeling houden met studenten om mogelijke problemen snel te signaleren en op te lossen hoort bij de taken. Er is regelmatig overleg tussen directeur, coördinatoren en medewerker kwaliteitszorg. 8.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
In september 2002 zijn de laatste studenten gestart met de ongedeelde opleiding. De kandidaatsfase van de ongedeelde opleiding is per 31 augustus 2005 afgebouwd en de doctoraalfase per 31 augustus 2007. De opzet van de doctoraalfase van de ongedeelde opleiding Natuur- en sterrenkunde is programmatisch en inhoudelijk identiek aan die van de masteropleiding Physics en de masteropleiding Astronomy and Astrophysics. Vanaf mei 2005 hebben studenten de keuze om zich, na het behalen van het kandidaatsdiploma, in te schrijven voor de masteropleiding in plaats van voor de doctoraalopleiding. Ook studenten die reeds deelnamen aan de doctoraalopleiding hebben de mogelijkheid gekregen zich over te schrijven naar de masteropleiding. Voor studenten die niet op schema liggen is een overgangsregeling gecreëerd. Deze heeft vooral betrekking op studenten in de kandidaatsfase (de doctoraalfase en masterfase zijn vrijwel identiek). De overgangsregeling houdt in dat studenten die (eventueel na maximaal twee herkansingsmogelijkheden) een vak nog niet hebben behaald, een vervangend vak uit de bachelorfase moeten volgen. Over het algemeen komen deze vakken overeen qua studielast. Mocht dit niet het geval zijn, dan wordt er met de student een apart studietraject opgesteld. De commissie vindt de overgangsregeling helder en flexibel. Uit gesprekken met de studenten zijn geen problemen met de afbouw van de ongedeelde opleiding naar voren gekomen.
340
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
8.2.
Het beoordelingskader
8.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Missie faculteit Sinds 1 januari 2000 maakt de opleiding Natuur- en sterrenkunde deel uit van de FNWI waarin het bètaonderzoek en -onderwijs van de UvA is samengebracht. De faculteit is een brede faculteit die streeft naar excellente en internationaal vooraanstaande kwaliteit van haar onderzoeks- en onderwijsprogramma’s, met haar onderwijs- en onderzoeksbeleid wil beantwoorden aan zowel haar wetenschappelijke alsook maatschappelijke verantwoordelijkheid; en streeft naar een maximale ontplooiing van het talent van studenten, promovendi, wetenschappelijk en overig personeel. Bacheloropleiding De missie van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde is volgens het zelfevaluatierapport het opleiden van fysica- en astronomiestudenten tot een internationaal competitief bachelorniveau dat aansluiting biedt op de Nederlandse en internationale masteropleidingen op het gebied van de natuur- en sterrenkunde, dan wel aansluiting geeft op een betrekking in de maatschappij waarvoor een exact academisch en abstract denkniveau nodig is, in het bijzonder het leraarsberoep. De opleiding streeft daarbij naar een inspirerende onderwijsomgeving die aanzet tot volledige ontplooiing van de kwaliteiten en talenten van de student. De doelstellingen van de bacheloropleiding zijn de volgende: • • • • • • •
het aanbrengen van een gedegen theoretische en praktische basiskennis en basisvaardigheden op het gebied van de discipline; het aanbrengen van de daarvoor vereiste wiskundige en computationele vaardigheden; het leren zelfstandig problemen te analyseren op het gebied van de discipline; kennismaking met het doen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de discipline; het ontwikkelen van vaardigheden als presenteren, schriftelijk en mondeling communiceren, het omgaan met wetenschappelijke bronnen van informatie, zelfstandig en in teamverband werken; voorbereiding op een verdere studie- of arbeidsloopbaan; het aanbrengen van inzicht in de plaats en de rol van de discipline binnen de wetenschap en samenleving, en in het internationale karakter van de discipline.
De hierboven geformuleerde doelstellingen zijn geconcretiseerd in de eindtermen van de bacheloropleiding natuur- en sterrenkunde. Ze zijn opgenomen als bijlage 1A bij dit rapport. Masteropleiding Physics Volgens het zelfevaluatierapport stelt de masteropleiding Physics zich ten doel haar studenten alle voorwaarden en mogelijkheden te bieden om een kwalitatief hoogwaardige masterQANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
341
opleiding natuurkunde in de voorgeschreven tijd te voltooien. De opleiding streeft naar een inspirerende onderwijsomgeving die aanzet tot een maximale ontplooiing van de kwaliteiten en talenten van de student. Het natuurkundeonderwijs wordt gegeven vanuit een internationaal sterke onderzoekspositie. Het onderwijs gaat mee met de nieuwste ontwikkelingen in het natuurkundig onderzoek en draagt deze ontwikkelingen uit. De opleiding bereidt voor op het beroep van wetenschappelijk onderzoeker of enige andere betrekking in de maatschappij waarvoor een academische mastertitel vereist is, in het bijzonder het beroep van leraar. De algemene doelstelling van de masteropleiding Physics is dat studenten zodanige kennis, vaardigheden en inzicht verwerven op het gebied van de natuurkunde, met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wiskundige, experimentele, computationele en communicatieve vaardigheden, dat zij in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, dan wel in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. De opleiding beoogt tevens de bevordering van inzicht in de plaats en de rol van de natuurkunde binnen de wetenschap en samenleving, en van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De masteropleiding Physics ambieert een opleiding te zijn met een internationaal aanzien, voortkomend uit en gebaseerd op de sterke onderzoeksgebieden van de afdeling Natuurkunde van de beide Amsterdamse universiteiten. In het kader van de bachelor-masterstructuur is het wenselijk om moderne masteropleidingen aan te bieden, die ook internationaal aanzien verwerven en behouden. Om deze doelstellingen te bereiken wordt een modern en flexibel curriculum aangeboden, waarmee ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk onderwijs. De masteropleiding Physics beoogt: •
• • • • • •
studenten op te leiden voor zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau. Hieronder dient in dit verband te worden verstaan het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, alsook het werken met de bestaande wetenschappelijke kennis en het toepassen daarvan op steeds andere en nieuwe praktijksituaties; interdisciplinaire samenwerking in wetenschapsontwikkeling vanuit een natuurkundige achtergrondkennis actief te stimuleren; studenten de mogelijkheden te bieden vaardigheden, kennis en inzicht te ontwikkelen in een specialisme van het vakgebied, met het accent op inzicht in en de aanpak van wetenschappelijke vraagstellingen; onderwijs te beiden dat studentgericht is en naar internationale maatstaven van hoge kwaliteit; een deel van de te verwerven kennis en inzicht op te laten doen in een internationaal verband; een inspirerende academische leeromgeving en studeerbare paden aan te bieden aan een veeleisende studentenpopulatie; studenten de mogelijkheden te bieden het vermogen om verworven kennis aan anderen over te dragen te ontwikkelen.
De opleiding wordt aangeboden in drie varianten met de oriëntaties onderzoek (O-variant), communicatie en educatie (CE-variant) en maatschappij (M-variant). Voor de inrichting van het onderwijs van de opleiding geldt dat kennis en vaardigheden moeten worden opgedaan in soortgelijke situaties als waarin zij uiteindelijk toegepast kunnen worden. Het onderwijs wordt 342
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
dan ook gedragen door de wetenschappelijke staf van de onderzoeksinstituten van de afdeling Natuurkunde. Afstudeerwerk kan ook gedaan worden bij de nationale onderzoeksinstituten AMOLF en NIKHEF, gevestigd in het Science Park Amsterdam. De CE- en M-varianten worden faculteitsbreed georganiseerd door respectievelijk het AMSTEL Instituut en een nieuw op te richten masterinstituut voor de professionele science masters. De afgestudeerde moet kunnen concurreren op de internationale arbeidsmarkt, zowel wat betreft het verkrijgen van een promotieplaats bij internationaal toonaangevende universiteiten of onderzoeksinstituten als op andere arbeidsmarkten zoals die van het bedrijfsleven, de overheid en het onderwijs. Als gevolg van snelle en voortdurende veranderingen in de wetenschap en maatschappij is het programma gericht op het aanbrengen van de leerhouding ‘een leven lang leren’. Daarom wordt in de masteropleiding aandacht besteed aan de individuele en sociale ontwikkelingen van de student, door onafhankelijkheid, communicatieve vaardigheden en samenwerking met anderen te stimuleren. Tijdens de masteropleiding verwerft de student een gedegen kennis van de grondbeginselen van de natuurkunde van de gekozen onderzoeksdiscipline met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wiskundige, experimentele en computationele hulpmiddelen. Deze kennis moet operationeel zijn, of binnen redelijke tijd door zelfstudie operationeel gemaakt kunnen worden. Dit kennis- en vaardigheidsniveau wordt bereikt in de verplichte onderdelen van het masterprogramma. Via de keuzevakken verdiept of verbreedt de student de verworven basiskennis, afhankelijk van de door de student geambieerde carrière na de masteropleiding. Daarnaast verdiept de student zich grondig in ten minste één deelonderwerp door middel van het uitvoeren van een onderzoeksproject, het schrijven van een verslag hierover en het geven van een voordracht in het kader van de instituutscolloquia of van de (internationale) werkbesprekingen van de betreffende onderzoeksgroep. Dit laat zien dat de student in staat is om een eigen bijdrage te leveren aan het moderne onderzoek in deze specifieke richting. De hierboven geformuleerde doelstellingen zijn geconcretiseerd in de eindtermen van de masteropleiding Physics. Deze eindtermen staan geformuleerd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER); ze zijn opgenomen als bijlage 1B bij dit rapport. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics Volgens het zelfevaluatierapport stalt de masteropleiding Astronomy and Astrophysics zich ten doel haar studenten een internationaal vooraanstaande masteropleiding aan te bieden, die in de voorgeschreven tijd voltooid kan worden en waarin de studenten hun talenten in een inspirerende, internationaal georiënteerde omgeving goed kunnen ontplooien. Het onderwijs wordt gegeven door internationaal vooraanstaande onderzoekers en gaat daardoor mee met de nieuwste ontwikkelingen binnen en buiten het vakgebied. De opleiding is een adequate voorbereiding op het beroep van beginnend wetenschappelijk onderzoeker of enige andere betrekking in de maatschappij waarvoor een academische mastertitel vereist is, in het bijzonder het beroep van leraar. De algemene doelstelling van de masteropleiding Astronomy and Astrophysics is dat studenten zodanige kennis, vaardigheden en inzicht verwerven op het gebied van de sterrenkunde, met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wiskundige, fysische, ICT- en communicatieve vaardigheden, dat zij in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, dan wel in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. De opleiding beoogt tevens de bevordering van inzicht in de plaats en de rol van de sterrenkunde binnen de wetenschap en samenleving, en van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
343
De masteropleiding Astronomy and Astrophysics ambieert een opleiding te zijn met een internationaal aanzien, voortkomend uit en gebaseerd op de sterke onderzoeksgebieden van IAP. In het kader van de bachelor-masterstructuur is het wenselijk om moderne masteropleidingen aan te bieden, die ook internationaal aanzien verwerven en behouden. Om deze doelstellingen te bereiken wordt een modern en flexibel curriculum aangeboden, waarmee ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen op het gebied a wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk onderwijs. Tegelijk stelt de opleiding zich ten doel bewust de doorgever te zijn aan de volgende generatie van een meer dan drieduizend jaar oude traditie van onderzoek naar de opbouw en wordingsgeschiedenis van het heelal. De masteropleiding Astronomy and Astrofysics beoogt: •
• • • • • •
studenten op te leiden voor zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau. Hieronder dient in dit verband te worden verstaan het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, alsook het werken met de bestaande wetenschappelijke kennis en het toepassen daarvan op steeds andere en nieuwe praktijksituaties; interdisciplinaire samenwerking in wetenschapsontwikkeling vanuit een natuurwetenschappelijke achtergrondkennis actief te stimuleren; studenten de mogelijkheden te bieden vaardigheden, kennis en inzicht te ontwikkelen in een specialisme van het vakgebied, met het accent op inzicht in en de aanpak van wetenschappelijke vraagstellingen; onderwijs te bieden dat studentgericht is en naar internationale maatstaven van hoge kwaliteit; een deel van de te verwerven kennis en inzicht op te laten doen in een internationaal verband; een inspirerende academische leeromgeving en studeerbare paden aan te bieden aan een veeleisende studentenpopulatie; studenten de mogelijkheden te bieden het vermogen verworven kennis aan anderen over te dragen te ontwikkelen.
De opleiding wordt aangeboden in drie varianten met de oriëntaties onderzoek (O-variant), communicatie en educatie (CE-variant) en maatschappij (M-variant). Voor de inrichting van het onderwijs van de opleiding geldt dat kennis en vaardigheden moeten worden opgedaan in soortgelijke situaties als waarin zij uiteindelijk toegepast kunnen worden. Het onderwijs wordt dan ook gedragen door de wetenschappelijke staf van IAP en in sommige gevallen ook van de nationale onderzoeksinstituten SRON en ASTRON. De CE- en M-varianten worden faculteitsbreed georganiseerd door respectievelijk het AMSTEL Instituut en een nieuw op te richten masterinstituut voor de professionele science masters. De afgestudeerde moet kunnen concurreren op de internationale arbeidsmarkt, zowel wat betreft het verkrijgen van een promotieplaats bij internationaal toonaangevende universiteiten of onderzoeksinstituten als op andere arbeidsmarkten zoals die van het bedrijfsleven, de overheid en het onderwijs. Als gevolg van snelle en voortdurende veranderingen in de wetenschap en maatschappij is het programma gericht op het aanbrengen van de leerhouding ‘een leven lang leren’. Daarom wordt in de masteropleiding aandacht besteed aan de individuele en sociale ontwikkelingen van de student, door onafhankelijkheid, communicatieve vaardigheden en samenwerking met anderen te stimuleren.
344
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Tijdens de masteropleiding verwerft de student een gedegen kennis van de grondbeginselen van de sterrenkunde met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wis- en natuurkundige achtergrond en de waarneemkundige en computationele technieken die voor moderne beoefening van de sterrenkunde noodzakelijk zijn. Deze kennis moet operationeel zijn, of binnen redelijke tijd door zelfstudie operationeel gemaakt kunnen worden. Dit kennis- en vaardigheidsniveau wordt bereikt in de verplichte onderdelen van het masterprogramma. Via de keuzevakken verdiept of verbreedt de student de verworven basiskennis, afhankelijk van de door de student geambieerde carrière na de masteropleiding. Daarnaast verdiept de student zich grondig in ten minste één deelonderwerp door middel van het uitvoeren van een onderzoeksproject, het schrijven van een verslag hierover en het geven van een voordracht in het kader van de instituutscolloquia of van de (internationale) werkbesprekingen van de betreffende onderzoeksgroep. Dit laat zien dat de student in staat is om een eigen bijdrage te leveren aan het moderne onderzoek in deze specifieke richting, ten bewijze waarvan meer dan de helft van de onderzoeksprojecten leidt tot een (bijdrage aan) publicatie in een internationaal, ‘peer-reviewed’ tijdschrift. De hierboven geformuleerde doelstellingen zijn geconcretiseerd in de eindtermen van de masteropleiding Astronomy and Astrofysics. Deze eindtermen komen overeen met de eindtermen zoals die geformuleerd worden in de OER; ze zijn opgenomen als bijlage 1C bij dit rapport. Oordeel De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding en beide masteropleidingen bestudeerd en vergeleken met het door haar vastgestelde domeinspecifiek referentiekader. De commissie is van oordeel dat de doelstellingen van de bacheloropleiding en de beide masteropleidingen in voldoende mate aansluiten op dit referentiekader en voldoen aan de eisen die vakgenoten stellen aan opleidingen op het gebied van natuur- en sterrenkunde. De commissie heeft geconstateerd dat de opleidingen zich bij het vaststellen van de doelstellingen en eindtermen hebben aangesloten bij de doelstellingen en eindtermen die in nationaal verband zijn vastgesteld. Daarnaast verwoorden de doelstellingen ook gerichtheid op interdisciplinaire samenwerking en internationale inbedding. In het algemeen vormen de geformuleerde eindtermen een goede basis voor het opleiden van academici en aansluiting op de arbeidsmarkt. Wel krijgt de commissie de indruk uit de documenten en de gesprekken dat het onderzoekspad de primaire leidraad is. Het bachelormaster-promotietraject wordt als vanzelfsprekend en optimaal beschouwd, waardoor andere mogelijkheden zoals de CE- en M-variant duidelijk minder aandacht krijgen, ook in de voorlichting aan studenten. Ook de uitstroom na de bachelorfase naar een andere universiteit wordt nauwelijks gestimuleerd. Zowel in de beschrijving van de eindtermen van de bacheloropleiding als de masteropleidingen wordt het belang van het leraarschap onderstreept. De commissie deelt deze visie en juicht dit toe. Het is daarom jammer te moeten constateren dat dit in de uitwerking en inhoud van het programma zo weinig terug te vinden is. In de praktijk heeft de commissie kunnen constateren dat uitstromen naar een lerarenopleiding direct na de bachelorfase lastig, zo niet onmogelijk is. Volgens het zelfevaluatierapport kunnen studenten na het behalen van het bachelordiploma overstappen naar de Hogeschool van Amsterdam (HvA) voor het behalen van de tweedegraadsbevoegdheid. In de praktijk heeft de commissie vernomen dat dit voor afgestudeerde bachelors Natuur- en scheikunde niet mogelijk is, omdat er geen opleiding Natuurkunde is aan de HvA. (Voor wiskunde is het wel mogelijk.) Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat de mastervariant (CE-variant) die (mede) opleidt tot een eerstegraadsbevoegdheid als groot nadeel heeft dat na de tweejarige QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
345
masteropleiding nog een traject van 20 EC gevolgd moet worden om de eerstegraadsbevoegdheid te verkrijgen. De commissie zou willen aanbevelen te reflecteren op de mogelijkheden om de eerstegraadsbevoegdheid in een korter traject aan te bieden. Zie ook de opmerkingen die de commissie daarover maakt in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van dit rapport. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding Voor het niveau van de bacheloropleiding zijn de eindtermen van de opleiding (zie F1 en bijlage 1) gerelateerd aan de internationaal geldende Dublin-descriptoren. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: De relatie van elk van de Dublin-descriptoren met de kwalificaties van een afgestudeerde bachelorstudent en de eindtermen van de bacheloropleiding Dublindescriptoren 1. Kennis en inzicht
Kwalificaties bachelor
Eindtermen opleiding Heeft aantoonbare kennis van en inzicht in van een 1, 2, 3, 4 vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voorgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Is in staat om zijn kennis en inzicht op dusdanige wijze 1, 2, 6, 7, 2. Toepassen kennis en inzicht toe te passen dat dit een professionele benadering van zijn 8, 9 werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. 3. OordeelsIs in staat om relevante gegevens te verzamelen en inter- 2, 3, 4, 6, vorming preteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oor- 7, 9 deel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal- maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. 4. Communicatie Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te 1, 4, 6, 7, 8, brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet- 11 specialisten. 5. LeerBezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een 3, 4, 5, 7, 9, vaardigheden vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veron- 11 derstelt aan te gaan. NB Zie bijlage 1 voor de nummering van de eindtermen en een nadere uitwerking. 346
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Masteropleidingen De masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics sluiten aan op de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde of een daarmee gelijkwaardige vooropleiding. De onderwerpen in de opleiding overtreffen het onderwijs in de bacheloropleiding in complexiteit en abstractieniveau; het tempo waarin de student zich kennis, inzicht en vaardigheden eigen moet maken is hoger. In vergelijking met het onderwijs in de bacheloropleiding wordt er meer en diepgaander aandacht besteed aan modern natuurkundig of sterrenkundig onderzoek en worden studenten aanzienlijk meer getraind in vaardigheden die bij dit onderzoek vereist zijn. Tijdens het afsluitende onderzoeksproject wordt van de student in toenemende mate zelfstandigheid en goede communicatieve vaardigheden geëist. Voor het niveau van de masteropleiding worden de kwaliteitsnormen gehanteerd waarvoor de algemene richtlijnen zijn beschreven voor de gehele faculteit. Het niveau van de opleiding is gerelateerd aan en in overeenstemming met de internationaal erkende descriptoren voor het niveau (de Dublin-descriptoren). Masteropleiding Physics Tabel 2: De relatie van elk van de Dublin-descriptoren met de kwalificaties van een afgestudeerde masterstudent en de eindtermen van de masteropleiding Physics Dublindescriptoren
Kwalificaties master
1. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplos2. Toepassen kennis en inzicht sende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. 3. OordeelsIs in staat om oordelen te formuleren op grond van vorming onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden met het toepassen van de eigen kennis en oordelen. 4. Communicatie Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten. 5. LeerBezit de leervaardigheden die hem in staat stellen een vaardigheden vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Eindtermen opleiding 1, 2
4, 5, 6, 9 O1 M1, M2, M3 5, 6, 11 O2, O3, O4 M4, M5 6, 11 O4 CE2 M4, M5 3, 9, 10 CE1
NB Zie bijlage 1 voor de nummering van de eindtermen en een nadere uitwerking.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
347
Masteropleiding Astronomy and Astrofysics Tabel 3: De relatie van elk van de Dublin-descriptoren met de kwalificaties van een afgestudeerde masterstudent en de eindtermen van de masteropleiding Astronomy and Astrofysics Dublindescriptoren 1. Kennis en inzicht
Kwalificaties master
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplos2. Toepassen kennis en inzicht sende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. 3. OordeelsIs in staat om oordelen te formuleren op grond van vorming onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden met het toepassen van de eigen kennis en oordelen. 4. Communicatie Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten. 5. LeerBezit de leervaardigheden die hem in staat stellen een vaardigheden vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Eindtermen opleiding 1, 2
4, 5, 6, 9 O3 M1, M2, M3 5, 6, 11 O1, O2 M4, M5 6, 11 O3 CE2 M4, M5 3, 9, 10 CE1
NB Zie bijlage 1 voor de nummering van de eindtermen en een nadere uitwerking. Oordeel De opleidingen hebben op een systematische wijze de eindtermen gerelateerd aan de kwalificaties van een wetenschappelijke bacheloropleiding en masteropleiding (voor beide masteropleidingen) volgens de Dublin-descriptoren. In bijlage 1 staat nog uitgebreider beschreven hoe de link voor de drie opleidingen gelegd wordt. Naar het oordeel van de commissie heeft de opleiding de relatie tussen eindtermen en de kwalificaties van een wetenschappelijke bacheloropleiding en een wetenschappelijke masteropleiding volgens de Dublin-descriptoren voor de bacheloropleiding en de twee masteropleidingen adequaat beschreven. Alle gebieden komen daarbij voldoende aan bod. De verschillende geformuleerde eindkwalificaties zijn te koppelen aan een of meer descriptoren. De commissie heeft kunnen constateren dat het beoogde niveau van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen corresponderen met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor en master. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. 348
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding Onder F1 en F2 staan de doelstellingen en eindtermen beschreven en zijn ze gerelateerd aan de internationaal erkende Dublin-desciptoren. De afgestudeerde bachelor heeft onvoorwaardelijk toegang tot de UvA-masteropleidingen Physics en Astronomy & Astrophysics en de varianten daarbinnen (onderzoek (O), maatschappelijk (M) en communicatie en educatie (CE)). De afgestudeerde bachelor kan ook doorstromen in de richting van andere natuurwetenschappen zoals Mathematical Physics en Mathematics and Science Education. Dit kan als de keuzeruimte in de bacheloropleiding daarvoor goed is ingevuld en als de examencommissie van de betreffende opleiding toestemming geeft. Soms moeten daarvoor nog enkele extra onderdelen worden gevolgd. De opleidingen Natuur- en sterrenkunde aan de Nederlandse universiteiten hebben afgesproken elkaars bachelorafgestudeerden toe te laten tot hun masteropleidingen. Verder biedt volgens het zelfevaluatierapport de afgeronde bacheloropleiding de afgestudeerde de mogelijkheid tot het volgen van de opleiding tot leraar, maar daarvan is onder F1 al gemeld dat dit in de praktijk lastig is voor de Amsterdamse afgestudeerde. In het zelfevaluatierapport staat dat de studenten na het behalen van het bachelordiploma over kunnen stappen naar de Hogeschool van Amsterdam voor het behalen van de bevoegdheid van tweedegraadsleraar. Bachelorstudenten kunnen zich daarop voorbereiden door het volgen van een minor educatie die ook kan dienen als een voorbereiding op de CE-variant voor studenten die een eerstegraadsbevoegdheid willen halen. Daarnaast wordt de bachelorafgestudeerde zo mogelijk voorbereid op het volgen van een masteropleiding aan een universiteit buiten Nederland. Masteropleiding Physics De O-variant richt zich op het ontwikkelen van de vaardigheid om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. In het eerste jaar doen studenten een verplicht oriënterend project, waarin zij in hoge mate zelfstandig en bij voorkeur in groepen werken. Afhankelijk van de discipline heeft dit project de vorm van een studentenseminarium, een literatuurstudie of een klein oriënterend onderzoek. Daarnaast krijgen studenten uitgebreid de gelegenheid om zich te oriënteren op een (internationale) wetenschappelijke carrière. Zo wordt bijvoorbeeld studenten de mogelijkheid geboden om (een deel van) hun onderzoeksproject uit te voeren bij een onderzoeksgroep of -instituut in het buitenland. Het werken in een onderzoeksgroep in het buitenland is niet alleen belangrijk voor de (wetenschappelijke) vorming, maar biedt studenten ook de mogelijkheid zich te oriënteren op de meestal internationale carrière van een wetenschappelijk onderzoeker. Studenten in de O-variant die geen wetenschappelijke carrière ambiëren, krijgen door de alumnilezingen, die sinds het collegejaar 2006-2007 een aantal malen per jaar georganiseerd worden, een beeld van de mogelijkheden van een loopbaan elders QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
349
in de maatschappij. Bèta-alumni die voor een andere carrière kiezen, blijken gedurende hun loopbaan regelmatig te kiezen voor maatschappelijk georiënteerde functies zoals management, staf- of beleidsfuncties. Meestal stromen afgestudeerden pas na een aantal functiewisselingen door naar dit soort functies. De kennis en vaardigheden voor dit soort banen worden voornamelijk opgedaan in de beroepsuitoefening. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics De O-variant richt zich op het ontwikkelen van de vaardigheid om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. In het eerste jaar doen studenten een oriënterend project, waarin zij in hoge mate zelfstandig en bij voorkeur in groepen werken. Dit project kan de vorm hebben van een waarneemproject, een zelfstudie met eindverslag of -voordracht over een nieuw onderwerp, of een klein theoretisch project. Vanaf het begin van de masteropleiding worden studenten sterk aangemoedigd een aantal dagen per week op het instituut door te brengen en deel te nemen aan de sociale aspecten van het instituutsleven. Door informele contacten met stafleden, postdocs en promovendi krijgen ze een goed beeld van de wetenschap van binnenuit en de overwegingen die een rol spelen in de keuze van een onderzoeksproject en van een carrière na de master. In het tweede semester worden ze sterk aangemoedigd om met zoveel mogelijk stafleden individueel over hun onderzoek te spreken, opdat ze goed geïnformeerd hun project kiezen. Daarnaast krijgen studenten uitgebreid de gelegenheid om zich te oriënteren op een (internationale) wetenschappelijke carrière. Zo wordt bijvoorbeeld studenten de mogelijkheid geboden om (een deel van) hun onderzoeksproject uit te voeren bij een onderzoeksgroep of -instituut in het buitenland. Het werken in een onderzoeksgroep in het buitenland is niet alleen belangrijk voor de (wetenschappelijke) vorming, maar biedt studenten ook de mogelijkheid zich een beeld te vormen van de meestal internationale carrière van een wetenschappelijk onderzoeker. Studenten in de O-variant die geen wetenschappelijke carrière ambiëren, krijgen door de aluminilezingen, die sinds het collegejaar 2006-2007 een aantal malen per jaar georganiseerd worden, gelegenheid om zich een beeld te vormen van de mogelijkheden van een loopbaan elders in de maatschappij. Bèta-alumni die voor een andere carrière kiezen, blijken gedurende hun loopbaan regelmatig te kiezen voor maatschappelijk georiënteerde functies zoals management-, staf- of beleidsfuncties. Meestal stromen afgestudeerden pas na een aantal functiewisselingen door naar dit soort functies. De kennis en vaardigheden voor dit soort banen worden voornamelijk opgedaan in de beroepsuitoefening. Beide masteropleidingen Binnen beide masteropleidingen bestaat naast de O-variant een M-variant en een CE-variant. De M-variant is ontwikkeld om studenten de gelegenheid te bieden al tijdens hun studie de benodigde competenties te verwerven. De bètastudent wordt voorbereid op de praktijk van de academisch professional waarbij het over de grenzen van het eigen specialisme heen kunnen kijken en het in staat zijn om kritisch na te denken over het eigen vakgebied centraal staan. Het doel van de M-variant is het verwerven van inzichten, vaardigheden en kennis noodzakelijk voor het succesvol functioneren als academisch professional in de sectoren beleid, wet en regelgeving, handel en management en voorlichting. Gezien het grote maatschappelijk belang van de natuurwetenschappen en hun belangrijke toepassingen bestaat er ook een toenemende behoefte om in de politiek, beleidsorganisaties en advieslichamen gekwalificeerde arbeidskrachten met een bèta-achtergrond aan te trekken. De CE-variant richt zich op de verschillende beroepsrichtingen waar vakkennis op academisch niveau voor nodig is met een focus op onderwijs en vakgerichte communicatie. Van oudsher is leraar in het voortgezet onderwijs zo’n beroep, maar in de kennisintensieve samenleving zijn daarnaast nieuwe beroepen ontstaan, zoals ontwerper van educatieve multimedia, voorlichter 350
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
en wetenschapsredacteur. Door middel van een specialisatie en stage binnen de CE-variant wordt de student hiertoe opgeleid. Oordeel Kijkend naar de doelstellingen, eindtermen en eindkwalificaties is de commissie van oordeel dat er duidelijk sprake is van een wo-oriëntatie voor zowel de bacheloropleiding als de beide masteropleidingen. Dit is tijdens het bezoek in de gesprekken met studenten en staf bevestigd en is onder F1 ook al deels beschreven. De bacheloropleiding biedt toegang tot minstens één universitaire doorstroommaster, daarnaast hebben bachelorafgestudeerden de mogelijkheid door te stromen naar verschillende andere masteropleidingen. In principe biedt de bacheloropleiding de mogelijkheid door te stromen naar een masteropleiding gericht op onderzoek (een promotietraject) en naar een masteropleiding die meer gericht is op de arbeidsmarkt buiten het onderzoek. In de praktijk blijkt dat de onderzoeksvariant duidelijk dominant is en dat de andere varianten minder aan bod komen. De commissie heeft de indruk dat er meer gedaan kan worden om studenten in meer verschillende richtingen op te leiden. Het meer presenteren van de verschillende mogelijkheden naast elkaar in plaats van in een soort rangorde kan dat proces ondersteunen. De bacheloropleiding is niet gericht op directe uitstroom naar de arbeidsmarkt. De commissie vindt in de praktijk de oriëntatie op de mogelijkheid om eventueel na de bacheloropleiding uit te stromen naar een lerarenopleiding en zich in en na de masteropleiding te richten op het leraarsberoep wat onderbelicht. Volgens het zelfevaluatierapport vindt de opleiding dit belangrijk, maar in de eindtermen en de praktijk is daar weinig van terug te vinden. De commissie vindt de alumnilezingen een positief initiatief. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics luidt het voldoende.
8.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s Bacheloropleiding Volgens het zelfevaluatierapport biedt de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde haar studenten een goed gefundeerd programma, dat in overeenstemming is met de zwaarte en inhoud van een universitaire bacheloropleiding. Het gedetailleerde onderwijsprogramma, de bijbehorende studielast en wijze van toetsing per onderdeel zijn samengevat in tabellen in bijlage 2. Dit programma is in 2003 geïmplementeerd op basis van voorstellen van een overkoepelende curriculumcommissie (UvA Wiskunde, Natuur- en sterrenkunde en Scheikunde). Later is dit uitgewerkt door een disciplinaire curriculumcommissie. Deze voorstellen kwamen tot stand na de facultaire opdracht om voor de exacte opleidingen een gezamenlijk instroompad te ontQANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
351
werpen. Samenhang van en interne afstemming binnen het programma, multidisciplinariteit, professionele, schriftelijke en mondelinge vaardigheden, afstemming van werkvormen en duidelijke studiepaden waren daarbij leidende principes. Vooral de invulling van het eerste semester is een rechtstreeks gevolg van deze gezamenlijke, overkoepelende aanpak. Er is gekozen voor enkele gezamenlijke vakken in het eerste semester van de opleidingen. Calculus 1 wordt voor alle opleidingen in de exacte wetenschappen gezamenlijk aangeboden. Het college Symmetrie en patroonvorming in de natuur (SPIN) voor studenten Wiskunde, Natuur- en sterrenkunde. Verder volgen de Natuur- en sterrenkundestudenten in het tweede semester het college Calculus 2 en in het derde semester Lineaire algebra samen met studenten Wiskunde. Door deze gezamenlijke vakken wordt er doelmatiger lesgegeven, en is er na het eerste semester nog een soepele overstap naar een andere opleiding binnen de exacte wetenschappen mogelijk. Tabel 4: Verdeling van studiepunten over studieonderdelen in de bacheloropleiding Major Natuur- en sterrenkunde Gemeenschappelijke vakken 1e jaar Verplichte majorvakken Keuze binnen de major Bachelorproject Oriëntatie Academische basiscompetenties (ABC) Vrijekeuzeruimte of minor
12 EC 93 EC 24 EC 12 EC 3 EC 6 EC
150 EC
30 EC Totaal 180 EC
Na de start met de gemeenschappelijke vakken omvat de major het natuur- en sterrenkundig kerncurriculum en het ondersteunende wiskundige onderwijs. Binnen de major is plaats ingeruimd voor competentieonderwijs (ABC) en een oriëntatieprogramma dat enerzijds de student begeleidt bij de keuzes binnen de studie en anderzijds een perspectief biedt op de vervolgmasters en de latere loopbaan. Om de student te helpen bij het komen tot een coherente invulling van de keuzeruimte heeft de opleiding vijf studiepaden gedefinieerd in keuzeprofielen. Deze profielen geven invullingen van de verplichte en vrijekeuzeruimte die direct aansluiten bij de verschillende onderzoeksprogramma’s (Biofysica, Deeltjesfysica, Gecondenseerde materie, Sterrenkunde en Theoretische fysica) en de bijbehorende mastertracks. De vakkenpakketten van elk van deze profielen worden weergegeven in bijlage 2. Deze profielen zijn automatisch goedgekeurd door de examencommissie. Zij geven de student een belangrijk houvast in het bepalen van de studieloopbaan, terwijl het de initiatiefrijke studenten vrijlaat het keuzepakket volledig zelf in te vullen. Voor uitmuntende studenten is er de mogelijkheid om een extra honoursprogramma te volgen. Masteropleiding Physics Er worden binnen de masteropleiding Physics drie verschillende afstudeerrichtingen aangeboden, aansluitend op de onderzoeksprogramma’s van de afdeling Natuurkunde van de beide Amsterdamse universiteiten. In elk van deze afstudeerrichtingen kan de student kiezen voor de O-variant, CE-variant of M-variant. De algemene structuur van de masteropleiding is weergegeven in onderstaande tabel.
352
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Tabel 5: Algemene structuur van de masteropleiding Physics Onderdeel Verplichte colleges Disciplinaire keuze Vrije keuze* Seminarium, project of literatuurstudie Voorbereiding onderzoeksproject Onderzoeksproject Afstudeerverslag en presentatie Portfolio CE-/M-programma Totaal EC
Omvang in EC O-variant CE- of M-variant 24 24 6-12 12 6-12 6 6 48 24 6 6 6 60 120 120
* Eventueel kan de vrije keuze besteed worden aan deficiëntiecursussen (maximaal 12 EC).
Het programma van de CE- en M-varianten verschilt wezenlijk van dat van de O-variant omdat het tweede jaar volledig aan specifieke CE- en M-onderdelen is gewijd. In het eerste jaar van de CE- en M-varianten specialiseert de student zich in de discipline van een van de drie afstudeerrichtingen door middel van een aantal verplichte en discipline gerelateerde keuzecolleges en een onderzoeksproject met verslag en presentatie. Het programma van de O-variant bevat meer verplichte onderdelen: het verplichte oriënterende project en een aanzienlijk langer onderzoeksproject. Voor de goede, gemotiveerde student is het in de O-variant mogelijk om een dubbele masteropleiding te doen. In dat geval bedraagt het cursorisch programma 90 EC, waarbij de keuzevakken met de verplichte onderdelen van de tweede masteropleiding worden gevuld. Het grotere onderzoeksproject (90 EC) wordt uitgevoerd op het grensvlak van de twee disciplines. Studenten waarderen vooral de mogelijkheid van de combinatie met de masteropleiding Astronomy and Astrophysics. De voertaal in de twee jaren van de O-variant en het eerste jaar van de overige varianten is Engels. In het tweede jaar van de CE- en M-varianten is de voertaal Nederlands omdat deze opleidingen zijn gericht op de Nederlandse arbeidsmarkt. Een overzicht van de aangeboden cursussen is opgenomen in bijlage 2. Het cursusaanbod wordt aangevuld met cursussen van verwante masteropleidingen zoals Astronomy and Astrophysics, Mathematical Physics en Chemistry. De Landelijke Onderzoekschool Theoretische Natuurkunde (waarin de universiteiten van Utrecht, Amsterdam, Groningen, Leiden, Nijmegen en de Vrije universiteit samenwerken) publiceert ieder jaar een overzicht van alle colleges die masterstudenten en promovendi Theoretische natuurkunde in den lande kunnen volgen. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics Het onderwijsprogramma van de masteropleiding Astronomy and Astrofysics sluit aan bij de onderzoeksprogramma’s van het IAP. De student kan kiezen voor de O-variant, CE-variant of M-variant. De algemene structuur van de masteropleiding is weergegeven in onderstaande tabel.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
353
Tabel 6: Algemene structuur van de masteropleiding Astronomy and Astrophysics Onderdeel Verplichte colleges Disciplinaire keuze Vrije keuze * Seminarium, project of literatuurstudie Voorbereiding onderzoeksproject Onderzoeksproject Afstudeerverslag en presentatie Portfolio CE/M-programma Totaal EC
Omvang in EC O-variant CE- of M-variant 12 12 18-24 12 12 6-12 6 6 48 24 6 6 6 60 120 120
* Eventueel kan de vrije keuze besteed worden aan deficiëntiecursussen (max. 12 EC) Net als bij de masteropleiding Physics verschilt het onderwijsprogramma van de CE- en Mvarianten wezenlijk van dat van de O-variant omdat het tweede jaar volledig aan specifieke CE- en M-onderdelen is gewijd. In het eerste jaar van de CE- en M-varianten specialiseert de student zich in de sterrenkunde door middel van een aantal verplichte en keuzecolleges en een onderzoeksproject met verslag en presentatie. Het programma van de O-variant bevat meer verplichte onderdelen, het verplichte oriënterende project en een aanzienlijk langer onderzoeksproject. De voertaal in de twee jaren van de O-variant en het eerste jaar van de overige varianten is Engels. In het tweede jaar van de CE- en M-varianten is de voertaal Nederlands omdat deze opleidingen zijn gericht op de Nederlandse arbeidsmarkt. Een overzicht van de aangeboden cursussen wordt gegeven in bijlage 2. Het cursusaanbod wordt aangevuld met cursussen van verwante masteropleidingen zoals Particle and Astroparticle Physics en Theoretical Physics, en de interacademiale colleges. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bacheloropleiding De wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek is een wezenlijk kenmerk van de opleiding. Het wetenschappelijke karakter wordt gerealiseerd door: • • • 354
actieve onderzoekers het onderwijs te laten verzorgen; de methodiek van het onderzoek in te brengen in het onderwijs; studenten al vroeg te betrekken in onderzoeksactiviteiten. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
De opleiding wordt voornamelijk verzorgd door hoogleraren en stafleden van de onderzoeksinstituten van de afdeling Natuurkunde, Sterrenkunde en Wiskunde. De kennisontwikkeling van de studenten krijgt gestalte door er zorg voor te dragen dat vanaf het eerste jaar de natuurkundige en sterrenkundige denktrant wordt overgedragen in (werk)colleges en practica. Het vak Highlights in het eerste jaar bestaat uit een reeks lezingen over de nieuwste ontwikkelingen in de natuurkunde en sterrenkunde. In het eerste jaar bestaat ook al de mogelijkheid met lopend onderzoek mee te doen als afsluiting van het college Gecondenseerde materie 1. De interactie tussen onderzoek en onderwijs wordt vanaf het tweede jaar sterker door het researchpracticum en het tweedejaarsproject. Vakken in het derde jaar, zoals Gecondenseerde materie 2, Deeltjesfysica 2, Inleiding kosmologie en Kwantumfysica 3, geven een beeld van het moderne onderzoek. Verder volgen studenten in het derde jaar een verplichte workshop waarin docenten van de onderzoeksinstituten met een kleine groep studenten een actueel onderwerp uit hun onderzoeksterrein behandelen. In het derde jaar wordt de bachelorfase afgesloten met het bachelorproject van 12 EC, dat wordt uitgevoerd bij een van de onderzoeksinstituten. Onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd door studenten vanaf het eerste jaar projectmatig te laten werken en onderzoek onder begeleiding te laten uitvoeren. In de loop van de studie worden de eisen die gesteld worden aan het onderzoek steeds hoger en neemt de complexiteit toe. Methoden van onderzoek vormen een belangrijk en doorlopend aspect in de opleiding, zowel bij de practica als bij de projecten, zoals het researchpracticum en het tweedejaarsproject. Het derde jaar wordt afgesloten met het bachelorproject van 12 EC, waaraan de student mag beginnen als hij 132 EC uit de eerdere jaren behaald heeft. Hierin komen alle aspecten van de studie aan de orde – kennis en inzicht, onderzoeksvaardigheden, zelfstandigheid – en algemene vaardigheden. De stage wordt gewoonlijk gevolgd bij een van de onderzoeksgroepen van de afdeling Natuurkunde, Sterrenkunde en Wiskunde van de faculteit. Desgewenst kan het ook worden ingevuld met een stage bij een extern onderzoeksinstituut of bedrijf. Het project wordt afgesloten met een verslag en een presentatie, die de student verplichten om een kritisch oordeel te vormen over de resultaten en om het onderzoek te plaatsen in een bredere context. De opleiding leidt niet specifiek op tot een beroepspraktijk. Toch komt de wisselwerking met de maatschappij op verschillende manieren naar voren. In het college SPIN staat de samenhang met de andere bètavakken voorop. In het keuzevak Wetenschap, technologie, maatschappij en cultuur komt de historische en maatschappelijke positie van de exacte wetenschappen aan de orde. Ook in de UvA-brede colleges zoals Keerpunten in de natuurwetenschap en Kwantumlessen komt het bredere kader van de natuurwetenschap aan bod. Studenten kunnen ook een minor kiezen met een maatschappelijke oriëntatie. Het tweedejaarsproject en het bachelorproject kunnen naar keuze worden gericht op een geschiedkundig of educatief onderwerp. In het voor iedereen verplichte onderdeel Oriëntatie op onderzoek en beroep worden naast eigen docenten ook gastsprekers van buiten uitgenodigd. Daarnaast organiseert de Natuurwetenschappelijke Studievereniging Amsterdam (NSA) jaarlijks lezingen, excursies naar bedrijven en een buitenlandexcursie. Deze activiteiten zijn gericht op de oriëntatie van de studenten op het beroepenveld. Zowel staf als studenten zijn daarnaast actief op het gebied van wetenschapsvoorlichting.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
355
Masteropleiding Physics Het curriculum van de masteropleiding Physics is nauw verbonden met het wetenschappelijk onderzoek dat binnen de onderzoeksinstituten IHEF, ITFA en WZI en in de nationale onderzoeksinstituten AMOLF en NIKHEF wordt uitgevoerd. De wetenschappelijke staf van de onderzoeksinstituten verzorgt met name de verplichte onderdelen in de aan het instituut gerelateerde afstudeerrichting binnen de masteropleiding. Daarnaast worden door senior onderzoekers van de instituten regelmatig caputcolleges op het onderzoeksgebied van het instituut aangeboden. Via de keuzevakken kunnen de studenten kennismaken met andere onderzoeksgebieden dan die van hun eerste keuze. Via de instituutscolloquia maken de studenten kennis met recente ontwikkelingen in het onderzoeksgebied van het gekozen onderzoeksinstituut. In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de afstudeerrichtingen binnen de masteropleiding, de betrokken onderzoeksgroepen bij deze afstudeerrichtingen en het samenwerkingsverband. Tabel 7:
Overzicht van de afstudeerrichtingen binnen de masteropleiding Physics, de betrokken onderzoeksinstituten bij deze programma’s en het samenwerkingsverband
Afstudeerrichting Particle and Astroparticle Physics Physical Sciences *) Theoretical Physics
Onderzoeksinstituut IHEF
Samenwerkingsverband
WZI ITFA
VU, Scheikunde UvA, AMC, AMOLF VU
VU, UU, NIKHEF
*) Deze afstudeerrichting is voortgekomen uit een fusie tussen de programma’s Biomedical Physics, Laser Sciences and Condensed Matter Science samen met de scheikundeprogramma’s Molecular Photosciences and Computational and Theoretical Sciences in het collegejaar 2006-2007.
Masteropleiding Astronomy and Astrophysics Het curriculum van de masteropleiding Astronomy and Astrophysics omvat onderwerpen die worden bestudeerd in de Nederlandse sterrenkunde en is nauw verbonden met het wetenschappelijk onderzoek binnen het IAP. De wetenschappelijke staf van het IAP verzorgt met name de verplichte onderdelen van de masteropleiding. Daarnaast worden door senior onderzoekers regelmatig caputcolleges op het onderzoeksgebied van het instituut aangeboden. Via de keuzevakken kunnen de studenten kennismaken met andere onderzoeksgebieden. Via de instituutscolloquia maken de studenten kennis met recente ontwikkelingen in het onderzoeksgebied van het gekozen onderzoeksinstituut. Beide masteropleidingen De mate van interactie die tijdens de studie plaatsvindt tussen wetenschap en maatschappij hangt af van de gekozen richting. Bij de M-variant staat de interactie tussen wetenschap en maatschappij centraal. In de CE-variant staat de interactie tussen wetenschap en onderwijs, bij middelbare scholen, maar ook in educatieve science-centra, centraal. In de O-variant leert de student vooral wetenschappelijk onderzoek uit te voeren als voorbereiding op een wetenschappelijke carrière in de academische wereld, aan een onderzoeksinstituut of in het bedrijfsleven. Afgestudeerden vinden op den duur hun weg naar een van deze gebieden. Om masterstudenten van de faculteit een breder perspectief te bieden op de interactie tussen wetenschap en maatschappij wordt sinds het cursusjaar 2006-2007 het vak Science in Perspective: Social, Political, Legal and Moral Implications of Research aangeboden. Studenten in de O-variant ervaren de interactie tussen wetenschap en maatschappij op een andere manier dan studenten in de CE- en M-variant. Sommige studenten zullen hun onder356
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
zoeksproject doen bij de R&D-afdelingen van de onderzoeksinstituten, en maken zo kennis met de wijze waarop er samengewerkt wordt tussen het onderzoeksinstituut en de industrie. Voor de masteropleiding Physics geldt dat tijdens de jaarlijkse visitatiebezoeken van internationale adviescommissies van de onderzoeksinstituten sommige masterstudenten gevraagd wordt een toelichting te geven op hun studie en het daaraan gekoppelde onderzoeksproject. Hiermee en door het bijwonen van de openbare bijeenkomsten van deze adviescommissies, maken zij kennis met de wijze waarop onderzoek wordt geëvalueerd ten behoeve van de geldschieters, in het algemeen de FOM. Voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics geldt dat studenten van alle varianten worden aangemoedigd om zich te mengen in het uitgebreide circuit dat in Nederland bestaat voor de popularisering van de sterrenkunde. De meest voorkomende vormen hiervan zijn lezingen over hun eigen onderzoek of over meer algemene onderwerpen voor kringen van amateur-astronomen en op basis- en middelbare scholen. De masteropleidingen bouwen voort op de kennis en vaardigheden verworven in een bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde. Zowel wat betreft de moeilijkheidsgraad als de werkhouding wordt meer geëist van de student. De basisvakken van de gekozen masteropleiding worden in een hoger tempo en op een hoger abstractieniveau gedoceerd. Veelal zal onderwijs worden gegeven aan de hand van resultaten van recent onderzoek. Bij het uitvoeren van opdrachten bij colleges en in het oriënterende project wordt veel zelfstandigheid van de student verwacht. De kennis en vaardigheden verworven in het eerste jaar van de masteropleiding worden aangewend in het onderzoeksproject in het tweede jaar. Hier krijgt de student alle gelegenheid om kennis en inzicht, verworven in onder meer de verplichte colleges, toe te passen in de onderzoekspraktijk en worden zijn onderzoeksvaardigheden getraind. Gedurende het onderzoeksproject zal de student in toenemende mate zelfstandig origineel onderzoek op het gebied van de gekozen discipline uitvoeren. Het onderzoekswerk wordt afgesloten met een masterthesis en een colloquium. De masterthesis leidt in een aantal gevallen tot publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. De masterstudenten die meewerken aan de voorlichting voor het brede publiek op de open dagen tijdens de jaarlijkse wetenschapsweek, of bij de voorlichting op de jaarlijkse Viva Fysica, ervaren op die manier een concreet contact tussen wetenschap en maatschappij. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de beschrijving van de inhoud en de opzet van de programma’s van zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen, van gebruikte wetenschappelijke literatuur en van de overige materialen (handboeken, readers, toetsen, et cetera) die in het onderwijs gebruikt worden. Tijdens het bezoek heeft zij de beschrijving getoetst aan de werkelijkheid. De commissie heeft kunnen constateren dat bij de kennisontwikkeling in de bacheloropleiding en in beide masteropleidingen op goede en structurele wijze aandacht geschonken wordt aan de interactie tussen onderwijs en actueel wetenschappelijk onderzoek. Er is sprake van een goede inbedding in de onderzoeksomgeving met een goede relatie met de actuele stand van zaken en de beroepspraktijk. Studenten oriënteren zich in een vroeg stadium op het werk in de verschillende onderzoeksgroepen. In de bacheloropleiding wordt vanaf het begin aangesloten bij de actuele stand van zaken in het wetenschapsgebied. Onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd door het projectmatig werken in de verschillende jaren. Aan het eind van de bacheloropleiding is er een verplicht vak Oriëntatie op onderzoek en beroep. De commissie vindt het positief dat studenten in een vroeg stadium worden geconfronteerd met goede wetenschappers. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
357
In de masteropleiding worden studenten al in een vroeg stadium opgenomen in de onderzoeksgroepen, dit bevordert de interactie tussen onderwijs en actueel onderzoek en levert een goede bijdrage aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden bij studenten. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding De eisen die gesteld worden aan de bacheloropleiding zijn geconcretiseerd in de Onderwijs- en Examen Regeling (OER) zoals die jaarlijks wordt vastgesteld door de decaan van de faculteit. De eindtermen worden beschreven in de OER en daarnaast zijn bij elk vak leerdoelen en eindtermen geformuleerd, die een gedeelte van de algemene eindtermen omvatten. In het zelfevaluatierapport wordt per doelstelling aangegeven hoe deze wordt bereikt. De commissie vindt dat dit op een heldere systematische wijze is gebeurd. Vrijwel alle eindtermen worden getoetst bij het afsluitende bachelorproject. De standaardprofielen van keuzevakken zoals beschreven in de studiegids zijn goedgekeurd door de examencommissie en voldoen aan de eindtermen van de opleiding. Wanneer de keuzeruimte wordt ingevuld met losse keuzevakken, moet de examencommissie goedkeuring geven aan het complete pakket, waarbij geldt dat ten minste 15 EC van de keuzevakken op tweedejaarsniveau of hoger moeten zijn. Als de keuzeruimte wordt benut voor het volgen van een minor van een andere opleiding, wordt ervan uitgegaan dat de inhoud en eindtermen van het minorprogramma bij die opleiding van voldoende niveau zijn. Dit mede omdat zij binnen dezelfde kwaliteitskaders en overeenkomstige accreditatieprocedures door de onderwijsinstituten van de UvA worden aangeboden. Beide masteropleidingen De drie afstudeerrichtingen van de masteropleiding Physics beslaan verschillende specialisaties, maar hebben een vergelijkbare algemene structuur met dezelfde onderwijselementen. De specialisatie blijkt uit de verschillende colleges in ieder richting en het onderwerp van het onderzoeksproject. De masteropleiding Astronomy and Astrophysics heeft een vergelijkbare structuur. Bij elk onderdeel van de opleiding zijn leerdoelen geformuleerd, die (een gedeelte van) de algemene eindtermen omvatten en bij dat onderdeel worden getoetst op een wijze die past bij het onderdeel (tentamen, deeltoets, presentatie, verslag, et cetera). Bij het afsluitende onderzoeksproject worden vrijwel alle eindtermen getoetst. De student stelt een onderzoeksplan op, voert (zelfstandig) onderzoek uit, analyseert en interpreteert onderzoeksresultaten of ontwikkelt nieuwe (bijdragen aan) theoretische modellen. Tijdens het onderzoeksproject werkt de student nauw samen met de dagelijkse begeleider (een promovendus, postdoc en/of staflid) 358
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
en meestal met meer onderzoekers in de groep waar het onderzoek plaatsvindt. In de experimentele richtingen werken de studenten vaak ook samen met ingenieurs en hoogopgeleide technici. De resultaten van het onderzoeksproject worden vastgelegd in een afstudeerverslag, en in dit verslag worden tevens de conclusies die voortkomen uit de resultaten gepresenteerd. De verkregen resultaten en conclusies worden geplaatst in het kader van door anderen verkregen resultaten. De masterstudent draagt soms voor een belangrijk deel bij aan het schrijven van een wetenschappelijke publicatie of intern rapport. In de presentatie van (de voortgang van) het onderzoeksproject voor de onderzoeksgroep of in het kader van het instituutscolloquium leert de student in het Engels mondeling kennis over te dragen. Door het houden van voordrachten zal de student zich een oordeel vormen over de te presenteren stof. Oordeelsvorming wordt nadrukkelijk ontwikkeld in het onderzoek en bij de bestudering van de literatuur daarvoor. De mogelijkheid om (een deel van) het onderzoeksproject in een onderzoeksgroep in het buitenland te doen biedt de student de mogelijkheid om kennis te maken met andere culturen in het natuurkundig onderzoek en te leren daarmee om te gaan. Studenten die de CE- of M-variant volgen, bekwamen zich in onderwijskundige of maatschappelijke aspecten van de natuur- en sterrenkunde. De CE- en M-varianten geven de studenten een goed inzicht in de multidisciplinaire context van het vak. Deze varianten zijn faculteitsbreed georganiseerd en worden gevolgd door studenten met verschillende achtergronden. In de O-variant wordt met name door de verplichte colleges in uiteenlopende richtingen en de onderzoeksprojecten op multidisciplinair gebied aandacht besteed aan de multidisciplinaire context. De algemene vaardigheden en de voorbereiding op het beroepenveld zijn in de CE- en M-variant gegarandeerd door het verplichte cursorische gedeelte. In de O-variant moet de student hieraan aandacht besteden in het portfolio. Dit portfolio moet 6 EC bevatten waarin wordt aangetoond dat de student beschikt over voldoende algemene vaardigheden. De cursus English Speaking and Writing Skills is verplicht. Verder hebben studenten veel vrijheid om cursussen te volgen of activiteiten te ontplooien die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun algemene academische vaardigheden en kennis van het beroepsveld. Er worden twee aanvullende Engelse cursussen gegeven die in de portfolio kunnen worden opgenomen. Verder worden er door het AMSTEL Instituut diverse korte cursussen aangeboden zoals How to Apply for a Job. Maar studenten kunnen ook op andere wijze studiepunten behalen, bijvoorbeeld door actief deel te nemen aan wetenschappelijke evenementen. Oordeel De commissie heeft de programma’s en de leerstof van de bacheloropleiding en beide masteropleidingen bestudeerd en ze heeft gesproken met docenten en studenten. De commissie heeft kunnen constateren dat er duidelijk en systematisch is nagedacht over de relatie tussen doelstellingen en programma en dat dit adequaat is vertaald in de programma’s. Op basis daarvan is de commissie van oordeel dat de programma’s een adequate concretisering vormen van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voor de bacheloropleiding en beide masteropleidingen vindt er een adequate vertaling plaats van eindkwalificaties in de leerdoelen van de programma’s. De commissie heeft uit de gesprekken, het studiemateriaal en de toetsten geconstateerd dat de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
359
Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Het huidige programma is tot stand gekomen op advies van een brede curriculumcommissie. De bewaking en optimalisatie van de samenhang ervan worden gedragen door de hele opleiding: opleidingsdirecteur, bachelorcoördinator en opleidingscommissie. Ook speelt het docentenoverleg een rol. De kern van de basisopleiding bestaat uit een samenhangende reeks vakken met als herkenbare thema’s: • • • • • •
klassieke natuurkunde (mechanica, elektrodynamica) – 5 vakken; kwantumfysica – 2 vakken; statistische fysica – 2 vakken; sterrenkunde – 2 vakken; wiskunde – 4 vakken; experimentele en onderzoeksvaardigheden.
In het zelfevaluatierapport wordt elk van deze thema’s nog verder beschreven en wordt beschreven welke vakken in welke fase van de opleiding bij de verschillende thema’s gegeven worden. Ook wordt bij sommige thema’s aangegeven hoe de onderlinge afstemming binnen het thema en tussen de thema’s plaatsvindt. Bij klassieke natuurkunde is aangegeven hoe verbeteringen in de samenhang zijn aangebracht. Naast de kern zijn er nog een aantal keuzevakken. De samenhang van de keuzevakken wordt bevorderd door de vijf profielen: Biofysica, Sterrenkunde, Gecondenseerde materie, Deeltjesfysica, en Theoretische natuurkunde. Deze profielen geven direct aansluiting op vervolgmasteropleidingen in de natuurkunde, sterrenkunde of aangrenzende gebieden. De opleiding kent een gevarieerd aanbod van praktisch onderwijs. De student krijgt intensieve blokpractica op zaal, in colleges geïntegreerde practica die worden uitgevoerd in een studio classroom-omgeving en projecten die worden uitgevoerd in de laboratoria van de experimentele instituten. In het zelfevaluatierapport is uitgebreid aangegeven welk practica gevolgd kunnen worden en welke leerlijnen erin zijn aangebracht. Elke student volgt verplicht 17 EC aan praktisch onderwijs (ongeveer 10% van de studie). De keuzemogelijkheden maken het mogelijk dit aandeel te vergroten tot ongeveer 45 EC. In de hele opleiding wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van academische basisvaardigheden en aan oriëntatie op de masteropleiding en het beroepenveld. Het ontwikkelen van academische competenties wordt ingeleid in de module Academische basiscompetenties (ABC) en vindt in het eerste jaar plaats in het studententutoraat (zie ook F16). In het tweede en derde jaar wordt het vaardighedenonderwijs gekoppeld aan theorie- en praktijkvakken, met name het tweedejaarsproject en het researchpracticum. Dit programma wordt momenteel uitgebreid 360
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
met aanvullende keuzevakken van 2 EC, zoals journalistiek, Engelse taal en solliciteren. In een bijlage bij het zelfevaluatierapport wordt de samenhang van het vaardigheidsprogramma door de opleidingsjaren heen overzichtelijk weergegeven in een competentiematrix. Oriëntatie (3 EC) krijgt in het eerste jaar gestalte in de vorm van de colleges Highlights, waarin wordt ingegaan op de plaats van de discipline in de wetenschap en maatschappij. In het tweede en derde jaar richt de oriëntatie zich op keuzebegeleiding van de student voor zijn onderzoeksprojecten en de aansluitende masteropleidingen. Het beoordelingsinstrument voor de onderdelen ABC en Oriëntatie is het portfolio dat de studenten aanleggen gedurende de hele bachelorfase. Het ontwikkelen van academische competenties vindt geïntegreerd plaats bij diverse vakken. Door het schrijven van een scriptie doet de student ervaring op in het zelfstandig werken en in het overdragen van de natuur- en sterrenkunde. Beide masteropleidingen Voor elke masteropleiding is een mastercoördinator aangewezen, die onder andere als taak heeft een samenhangend programma op te stellen. Het curriculum van het programma wordt vastgesteld door de opleidingsdirecteur nadat deze advies ingewonnen heeft bij de opleidingscommissie Natuur- en sterrenkunde en de examencommissie Natuur- en sterrenkunde. Iedere masterstudent heeft voordat hij/zij aan de master begint een gesprek met deze mastercoördinator. De mastercoördinator bespreekt samen met de student het gewenste studieprogramma. Hierbij wordt aandacht besteed aan eventuele deficiënties en interesses en wensen van de student. Vaardigheden en visie op de toekomst van de student kunnen een rol spelen bij de samenstelling van het studieprogramma. Het studieprogramma wordt vastgelegd in een Personal Education Plan (PEP), dat ook gebruikt wordt om de voortgang van de studie vast te leggen. Programma en voortgang worden regelmatig doorgenomen. Zo nodig wordt het programma aangepast of nadere invullingen in het PEP ingevoerd. Nadat de student met zijn onderzoeksproject is begonnen, wordt ook de verantwoordelijke begeleider bij de voortgangsgesprekken uitgenodigd. Alle masterprogramma’s beginnen met een aantal verplichte onderdelen om de studenten in te wijden in ofwel het betreffende onderzoeksgebied van de natuurkunde, ofwel geavanceerde aspecten van de moderne sterrenkunde, en allen op hetzelfde niveau te brengen. De student verwerft zo de theoretische bagage en experimentele of waarnemende en computationele vaardigheden om later succesvol een onderzoeksproject uit te kunnen voeren. Bovendien leren de studenten van hetzelfde cohort elkaar op deze wijze informeel kennen en kan cohesie in de groep ontstaan. Naast de verplichte onderdelen kan de student naar keuze colleges ter verdieping of verbreding volgen, afhankelijke van zijn interesse. De verdiepingsvakken kunnen gekoppeld zijn aan het onderzoeksproject van de student. Daarover geeft de verantwoordelijke begeleider eventueel een advies. Verbredingsvakken kunnen op het gebied van een andere discipline zijn. Studenten maken tijdig, na oriënterende gesprekken met de onderzoeksgroepen van het instituut, een keuze voor de groep waarin zijj een onderzoeksproject gaan doen. Studenten oriënteren zich op het onderzoeksproject door middel van literatuuronderzoek en, voornamelijk bij experimentele projecten, het schrijven van een onderzoeksplan. De opgedane kennis en vaardigheden tijdens de verplichte onderdelen zijn van groot belang voor het onderzoeksproject. Tijdens het onderzoeksproject voert de student als volwaardig lid van een onderzoeksgroep, en in toenemende mate zelfstandig, wetenschappelijk onderzoek uit dat uiteindelijk wordt QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
361
neergelegd in een verslag (masterthesis) en mondeling wordt gepresenteerd voor de werkgroep (soms in het buitenland) of in het kader van het instituutscolloquium. Voor alle masteropleidingen geldt dat er keuzeonderdelen uit een andere masteropleiding kunnen worden gevolgd in overleg met de mastercoördinator en de onderzoeksbegeleider. Voor de masteropleiding Physics, geldt dat in het bijzonder voor de afstudeerrichting Physical Sciences, waarin wordt samengewerkt met de afdeling Scheikunde en de afdeling Medische Fysica van het AMC. In bijna alle masters worden gezamenlijke colleges aangetroffen met het programma van Theoretical Physics. Dit geldt in het bijzonder voor de masteropleiding Mathematical Physics. Daarnaast heeft de afstudeerrichting Particle and Astroparticle Physics gezamenlijke colleges met de masteropleiding Astronomy and Astrophysics. Voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics geldt dat met name vakken uit de afstudeerrichtingen Theoretical Physics en Particle and Astroparticle Physics van de masteropleiding Physics vaak worden gekozen. Het meest vergaand is de mogelijkheid twee masteropleidingen te combineren. In dat geval bedraagt het cursorisch programma 90 EC, waarbij de keuzevakken met de verplichte vakken van de tweede masteropleiding worden gevuld. Het grotere onderzoeksproject (90 EC) wordt uitgevoerd op het grensvlak van de twee disciplines. Deze optie is weggelegd voor zeer gemotiveerde studenten die zich in de bachelorfase hebben onderscheiden; toelating behoeft toestemming van de examencommissie. Oordeel In het zelfevaluatierapport en de studiegids is duidelijk aangegeven hoe de structuur van de bacheloropleiding en beide masteropleidingen eruitziet en welke studiepaden de student kan kiezen. De commissie heeft de beschrijving getoetst aan het aangetroffen materiaal en in de gesprekken met studenten en docenten. De commissie ziet een goede samenhang in zowel de bacheloropleiding als beide masteropleidingen. Er ligt een duidelijke visie ten grondslag aan de opbouw van het curriculum en de leerlijnen die daarin gevolgd kunnen worden. Niet alleen op papier, maar ook in de praktijk lijkt het goed te werken. De commissie is positief over de mogelijkheden om in de masteropleidingen elementen uit andere masteropleidingen te integreren in het programma. Daarnaast is de commissie zeer te spreken over de mogelijkheid van het volgen van een dubbele master en de invulling van die master, dat is goed doordacht ingevuld en gestructureerd. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding Volgens het zelfevaluatierapport is de opleiding zo opgezet dat deze door de redelijk goede student met een voldoende studieadvies na het eerste semester in drie jaar kan worden doorlopen. De studeerbaarheid van het programma wordt bewaakt via het Semester Respons Systeem (SRS). De output hiervan wordt besproken in de opleidingscommissie, die er actief op toeziet 362
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
dat het programma zowel kwalitatief aan de eisen voldoet als in redelijkheid studeerbaar is in de tijd die daar formeel voor staat. De belangrijkste uitdagingen waarmee de opleiding zich geconfronteerd ziet, zijn het wegwerken van wiskundige deficiënties in het eerste jaar en het voorkomen van vertraging die de student oploopt door activiteiten buiten de studie of een gebrekkige studiehouding. Het eerste semester kent een relatief intensief studieprogramma. Dit heeft vooral te maken met de bewuste keuze om in dit kennismakingssemester relatief veel tussentoetsen, huiswerkopdrachten en tentamens te zetten om te komen tot een gedegen studieadvies. Toch geven studenten aan het tweede semester zwaarder te vinden omdat hier meer zelfstudie wordt verlangd met veel geschreven en mondelinge opdrachten. Hier zal door invoering van een competentieonderwijs-matrix meer sturing aan worden gegeven. Het derde semester blijkt goed studeerbaar. Uit de SRS-bijeenkomsten bleek dat het vierde semester meer problemen gaf door een combinatie van zware vakken als Kwantumfysica 2 en Statistische fysica en het tijdsintensieve NP2-practicum. Met ingang van het academisch jaar 2006-2007 is dit verbeterd door een betere spreiding van de studielast over het jaar, maar wellicht zijn verdere bijstellingen in de toekomst nodig. Een punt van aandacht in de komende jaren is om het studentenvolgsysteem juist in het tweede studiejaar te verbeteren. De studeerbaarheid van het vijfde en zesde semester hangt sterk af van de keuzes van de student en is daarom niet in algemene termen te beschrijven. Hoewel, zoals hierboven is aangegeven, het studieprogramma studeerbaar is, heeft de staf van de opleiding de indruk dat studenten niet de ambitie hebben om drie jaar lang zo geconcentreerd met de studie bezig te zijn dat ze de opleiding in de nominale duur afsluiten. De studenten geven aan gemiddeld 20 tot 30 uur per week te studeren, dit is minder dan een paar jaar geleden. In tentamenperioden verschuift dit naar 30 tot 40 uur per week en in de projectweken naar ongeveer 40 uur. De studenten besteden hierdoor meer tijd aan de studie dan de gemiddelde UvA-student, maar nog lang niet de 40 uur die eigenlijk aan de studie besteed dient te worden. Eerste- en tweedejaarsstudenten blijken daarbij relatief weinig tijd aan zelfstudie te besteden. Gezien deze gegevens is het gemiddeld genomen evident dat de student enige studievertraging oploopt. Door middel van huiswerk en pretests, waarvan de resultaten het tentamencijfer positief kunnen beïnvloeden, wordt geprobeerd het aantal uren zelfstudie te verhogen. Door spreiding van werkvormen en door het roosteren van een practicum of project in een blokvorm wordt geprobeerd de studielast zo goed mogelijk te spreiden. Zo hoeft een student in een projectblok enkel de aandacht te besteden aan het project en niet aan theorievakken, omdat deze al zijn afgerond. Het onderwijsinstituut tracht de concurrentie van bijbanen tegen te gaan door studenten te stimuleren studiegerelateerd werk aan te nemen als student-assistent, tutor, voorlichter, et cetera. Beide masteropleidingen In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat bij het formuleren van de opleidingsdoelen enerzijds de dynamische ontwikkeling van het natuurkundig onderzoek in het oog gehouden wordt en anderzijds de eisen die vanuit het afnemend veld aan alumni zullen worden gesteld. Er zal dan ook altijd een spanningsveld bestaan tussen de doelstellingen die de opleiding wil verwezenlijken, de tijd waarin dat dient te geschieden, de kwaliteit van de instromende studenten en ten slotte de tijd die voor studenten beschikbaar is om te studeren. Het is de taak van de opleidingscommissie om erop toe te zien dat het programma kwalitatief aan de eisen voldoet en bovendien in redelijkheid studeerbaar is in de tijd die er voor staat. Uit gesprekken QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
363
met docenten, studenten en mastercoördinatoren blijkt dat de verschillende programma’s goed studeerbaar zijn. Masterstudenten zijn meestal zeer gemotiveerd met de studie bezig en besteden veel meer tijd aan zelfstudie dan de bachelorstudenten. Gemiddeld besteden de studenten 35 tot 40 uur per week aan de studie, werken zelf achterstanden weg en nemen contact op met de docenten als zij ergens vastlopen. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat studenten, ook de buitenlandse studenten, aangeven dat door de informele sfeer docenten zeer goed te bereiken zijn en dat docenten altijd bereid zijn extra uitleg te geven. Hierdoor wordt een eventuele achterstand in kennis snel weggewerkt. De meeste studenten studeren binnen redelijke tijd af. Enige uitloop is mogelijk, doordat studenten een deel van hun onderzoeksproject in het buitenland doen of doordat studenten er zelf voor kiezen extra colleges te volgen of hun onderzoeksproject uit te breiden. Het streefcijfer van de faculteit is een rendement van 90% na drie jaar. Of dit werkelijk haalbaar is, moet nog blijken, aangezien er nu nog sprake is van een overgangssituatie van doctoraal naar master. De mastercoördinatoren signaleren geen grote problemen in de studeerbaarheid van de programma’s. Oordeel Volgens het zelfevaluatierapport is de staf van de opleiding van oordeel is dat de opleiding in principe studeerbaar is voor studenten met een positief advies in het eerste jaar. Uit de door de opleiding aangeleverde informatie, bestudering van de stof en gesprekken met studenten en docenten leidt de commissie af dat zowel de bacheloropleiding als de beide masteropleidingen studeerbaar zijn. In de studieprogramma’s blijken geen belemmeringen te zijn die de studievoortgang vertragen. In de bachelorfase studeren studenten minder uren per week dan in de masterfase. In de bachelorfase leidt dat tot studievertraging. In de masterfase studeren studenten harder en de opleiding heeft als streefcijfer dat in principe 90% van de studenten die instroomt na drie jaar het diploma heeft behaald. De commissie beoordeelt de studielast en studeerbaarheid voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen als voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding De instroomeisen voor de bacheloropleiding zijn de volgende: • • • •
364
een vwo-diploma met het profiel Natuur en techniek; een vwo-diploma met het profiel Natuur en gezondheid met Wiskunde B2; een vwo-diploma met het profiel Cultuur en maatschappij of Economie en maatschappij, beide met Wiskunde B1 en B2 en Natuurkunde N1 en N2; een vwo-diploma oude stijl met Wiskunde B en Natuurkunde.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Voor vwo-leerlingen die geen bijpassend vakkenpakket hebben, biedt de faculteit een deficiëntieprogramma aan: het Bètabrugproject. Hierin kunnen deficiënties op het gebeid van natuurkunde, wiskunde, biologie en scheikunde worden weggewerkt. Er zijn twee varianten: een voltijdvariant, bedoeld voor studenten met een vwo-diploma E&M of C&M en havisten met een hbo-propedeuse, en een deeltijdvariant, waarin maximaal drie vakken kunnen worden bijgespijkerd. Aankomende studenten moeten alle vakken met een voldoende afsluiten om te mogen instromen in de bacheloropleiding. Voor aankomende studenten die alleen deficiënt zijn in wiskunde wordt er een zomercursus aangeboden. Deze wordt afgesloten met een toets waarvoor een voldoende gehaald moet worden. Instromers die ouders zijn dan 21 jaar kunnen worden toegelaten na het succesvol afleggen van een colloquium doctum. Ook kunnen studenten onder bepaalde voorwaarden instromen na het behalen van een hbo-diploma. De criteria voor toelating staan vermeld in de OER, de examencommissie beslist over de toelating. Vanwege de veranderingen in het vwo-programma is bij het opzetten van de nieuwe bacheloropleiding expliciet aandacht geschonken aan de aansluiting tussen vwo en wo. Uit evaluaties en gesprekken met de studenten blijkt dat de huidige studenten niet meer problemen ervaren in de aansluiting tussen vwo en wo dan eerdere jaargangen studenten. Wel ervaren ze het universitair onderwijs soms wat schoolser dan het onderwijs op de middelbare school. De opleiding heeft er bewust voor gekozen het eerste semester met regelmatige tussentoetsen en huiswerkopdrachten te werken om na het eerste semester al een gericht studieadvies te kunnen geven. In de afgelopen jaren is wel gebleken dat de vereiste elementaire vaardigheid in wiskunde bij aankomende studenten minder is dan voorheen (de kennis is er wel, maar de vaardigheden zijn minder ontwikkeld). De opleiding werkt daartoe met een diagnostische toets aan het begin van opleiding, zodat de docent gericht aandacht kan geven aan bepaalde onderdelen. De diagnostische toets wordt na vier weken herhaald en dan blijkt over het algemeen dat studenten veelal het vereiste niveau hebben bereikt. Er wordt uitgebreid voorlichting gegeven over de diverse opleidingen in de natuurkunde, door middel van gerichte voorlichting met behulp van vaste studentenvoorlichters, evenementen en internet. Daarnaast zijn er contacten met middelbare scholen in de regio. In het zelfevaluatierapport is een lijst opgenomen met dertien pr- en outreach-activiteiten. De faculteit FNWI heeft ter verhoging van de instroom in bètaopleidingen het project Verhoging van instroom en rendement van de science opleidingen (VISO) gestart. De afgelopen jaren zijn de instroomcijfers gestegen. Beide masteropleidingen Het masterprogramma (of de doctoraalfase van de ongedeelde opleiding) bestaat in de huidige vorm sinds september 2002. De overgang van het kandidaatsprogramma naar het master- of doctoraalprogramma verloopt gewoonlijk zonder problemen voor de eigen studenten. In september 2006 zijn voor het eerst studenten met een bachelordiploma van de UvA ingestroomd in de masteropleiding. Studenten met een kandidaats- of bachelordiploma Natuur- en sterrenkunde van een Nederlandse algemene of technische universiteit hebben automatisch toegang tot de masteropleiding Physics van de UvA. Dit geldt ook voor studenten met een bachelordiploma van de opleiding Bèta-gamma met major natuurkunde en sterrenkunde. Deze studenten kiezen in overleg met de coördinator voor de major hun majorvakken (96 EC) zodanig dat die goed voorbereiden op een van de masterprogramma’s van de opleiding en doen hun bachelorproject op het onderzoeksgebied van het beoogde masterprogramma. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
365
Aan studenten met een kandidaats- of bachelordiploma van een Nederlandse universiteit in een andere bètarichting dan natuurkunde, sterrenkunde of natuur- en sterrenkunde wordt slechts toegang verleend tot de masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics, na zorgvuldige afweging door de examencommissie gebaseerd op het advies van de mastercoördinator van het programma dat de student wil volgen. Dit geldt ook voor studenten met een hbo-diploma. De mastercoördinator beoordeelt of de student aan de ingangseisen van de master voldoet, of er nog deficiënties moeten worden weggewerkt (binnen de master) en of er nog extra vakken uit de bacheloropleiding moeten worden gedaan. Hierbij gaat het erom vast te stellen of de student in staat is de master met goed gevolg af te leggen. De examencommissie bepaalt of de student na voltooiing van de master voldoet aan de doelstelling en eindtermen van de opleiding. Om dit te garanderen kan ook de examencommissie eisen dat de student tijdens en/of voor de masteropleiding onderdelen doet uit de bacheloropleiding. Als de student meer deficiënties heeft dan er keuzeruimte is in het masterprogramma, maakt een deel van deze deficiënties geen deel uit van het masterprogramma. Dan moet een schakelprogramma worden gevolgd dat uit maximaal 30 EC bestaat. Na afronding van het schakelprogramma krijgt de student van de examencommissie een toelatingsverklaring voor de gekozen masteropleiding. Buitenlandse studenten worden alleen toegelaten als de deficiënties beperkt zijn en opgevoerd/ weggewerkt kunnen worden binnen de keuzeruimte van de master. Een schakelprogramma is in deze gevallen niet van toepassing en bovendien te riskant; door het langere programma wordt de financiering voor de betrokken studenten vaak een probleem. Bovendien is de taal een grote barrière. Immers, deficiënties moeten normaliter via bachelorcolleges worden weggewerkt, maar bachelorcolleges zijn in het Nederlands. Daarnaast moeten buitenlandse studenten de TOEFL-test (of vergelijkbare test) afleggen. De minimumscore die behaald moet zijn op de TOEFL-internettest (IBT): 89; op de computertest (CBT): 230; op de pen-en-papiertest (PBT): 570. Dit zijn algemene UvA-eisen; door de mastercoördinator wordt eventueel nader onderzoek gedaan naar de mondelinge Engelstalige vaardigheden. De eerste selectie voor de buitenlandse studenten wordt gemaakt door de mastercoördinator en het International Office, waarna de buitenlandse student dezelfde procedure moet volgen via mastercoördinator en examencommissie. In alle gevallen ligt de besluitvorming tot toelating van de studenten tot het masterprogramma bij de examencommissie. Een volledige beschrijving van de toelatingseisen is te vinden in de OER. Studentenwerving De voorlichting en studentenwerving worden bij de FWNI voornamelijk verzorgd door de afdeling Communicatie. Binnen deze afdeling is één persoon verantwoordelijk voor de voorlichting en werving van masterstudenten Physics en Astronomy and Astrophysics. Voorlichting aan buitenlandse studenten wordt voornamelijk gedaan door het International Office. Daarnaast zijn in de master persoonlijke contacten van onderzoekers en coördinatoren zeer belangrijk. De belangrijkste instroom in de masteropleiding komt tot nu toe uit de eigen kandidaatsopleiding of de bacheloropleiding. Voorlichting aan de eigen bachelorstudenten wordt verzorgd vanaf het tweede jaar van de bacheloropleiding. Dit gebeurt door middel van presentaties van de diverse mastercoördinatoren. Tevens spelen bij de keuze van een masterprogramma de tweedejaarsprojecten en het bachelorproject een grote rol. 366
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
De faculteit streeft ernaar het aantal masterstudenten te verhogen door onder andere de toeloop uit andere universiteiten te stimuleren. Nieuwe masterstudenten worden geworven op verschillende manieren, deze staan in het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven. Om een grotere instroom te bereiken zal geïnvesteerd moeten worden in voorlichting, in het bijzonder via een betere website. Voor buitenlandse studenten is de mogelijkheid om een beurs te verkrijgen vaak een belangrijke overweging. Een facultair beurzenprogramma zal des te meer noodzakelijk zijn nu de UvA heeft besloten de collegegelden voor niet-EU-studenten aanzienlijk te verhogen. Een andere mogelijkheid is deelname aan het Erasmus Mundus-programma. In 2005 is het masterprogramma Atosim (Atomic Scale Modelling of Physical, Chemical and Bio-molecular Systems) gehonoreerd. Dit speciale masterprogramma wordt gezamenlijk verzorgd met de Ecole Normale Supérieure, Lyon, en de Universiteit La Sapienza, Rome. Voor het programma Theoretical Physics is een aanvraag ingediend (penvoerder UU). Oordeel De commissie is van oordeel dat de instroomeisen voor de bacheloropleiding helder en duidelijk zijn; er lijken geen belemmeringen te zijn in de aansluiting tussen vwo en wo. Het Bètabrugproject vindt de commissie een goede manier om de instroom toch zo groot mogelijk te laten zijn. Voor de masteropleidingen Physics en Astronomy en Astrophysic zijn de instroomeisen duidelijk geformuleerd en ze zijn voor beide masteropleidingen eenduidig. Van de studenten zijn geen klachten vernomen over aansluiting tussen vooropleiding en vervolgopleiding. De voorlichting aan aankomende studenten is zeer uitgebreid. Mede vanwege het Bètabrugproject beoordeelt de commissie de bacheloropleiding als goed, de beide masteropleidingen krijgen het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Physics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Astronomy and Astrophysics omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
367
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding In de bacheloropleiding wordt gebruikgemaakt van een brede mix van onderwijsmethoden, variërend van traditioneel frontaal onderwijs tot studio classrooms en geïntegreerde praktische en theoretische werkvormen in een geoptimaliseerde leeromgeving. Er is geen overkoepelend didactisch concept dat bij alle vakken wordt toegepast, voor elk studieonderdeel wordt getracht een passende werkvorm of een mix van werkvormen te vinden, afhankelijk van het studieonderdeel en de fase van de studie. De belangrijkste werkvormen die in het onderwijs in de bachelorfase gebruikt worden, zijn de volgende: hoor- en werkcolleges, practicum, project, workshop, zelfstudie, bachelorproject. Hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie vormen vaak een geïntegreerd geheel. In de loop van de drie studiejaren verschuift het accent van de werkvormen van (geïntegreerd) hoor- en werkcollege en practica naar zelfstandig werken in de vorm van projecten. In het eerste jaar worden afgebakende practica gegeven met duidelijke opdrachten per week. In het tweede jaar wordt deze vorm van practicum vervangen door projecten. In het derde jaar zijn de projecturen voornamelijk toe te schrijven aan het afsluitende bachelorproject. Daarnaast krijgen studenten in het eerste jaar meer uren aangeboden in de vorm van werkcolleges en verschuift het accent in de daaropvolgende jaren van iets minder werkcollege naar iets meer zelfstudie. Zie ook onderstaande tabel: Tabel 8: Verdeling van de studie-uren van de eerste twee studiejaren over de diverse werkvormen Werkvorm Hoorcollege Werkcollege Practicum Probleemgestuurd Projectonderwijs Toetsing Zelfstudie Totaal
Eerste jaar Tweede jaar Totaal 168 161 329 148 156 304 112 154 266 117 11 128 0 46 46 18 21 39 1117 1131 2248 1680 1680
NB In het derde jaar is de verdeling afhankelijk van het door de student gekozen studiepad.
Beide masteropleidingen Het cursorisch deel binnen de verschillende masterprogramma’s en mastervarianten is zeer divers en de student heeft in het samenstellen van zijn pakket veel vrije keuze. Zoals blijkt uit het overzicht van het programma (opgenomen als bijlage 1) worden verschillende werkvormen (hoorcolleges, werkcolleges, computerpractica, zelfstudie, practica, voordrachten, et cetera) geïntegreerd aangeboden. Het is daarom vrijwel onmogelijk een tabel, analoog aan tabel 1, voor de master te geven. De colleges in het cursorisch deel van de masteropleiding zijn in het algemeen een mengvorm van hoor- en werkcolleges, waarbij studenten in groepsverband de gelegenheid wordt geboden problemen uit te werken. Daarnaast is er vrij veel zelfstudie. De belangrijkste werkvorm is de onderzoeksstage. Deze werkvorm is gebaseerd op het meestergezelprincipe. Onder begeleiding van een promovendus, een postdoc, en in alle gevallen onder directe verantwoordelijkheid van een staflid die actief is in het wetenschappelijk onderzoek, wordt origineel wetenschappelijk onderzoek verricht. Afhankelijk van het gekozen masterpro368
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
gramma zal dit hoofdzakelijk experimenteel of hoofdzakelijk theoretisch onderzoek zijn. Als voorbereiding op het onderzoeksproject wordt na uitvoerige literatuurstudie in overleg met de verantwoordelijke begeleider een onderzoeksplan vastgesteld met daarin de vraagstelling voor het onderzoeksproject en een globale planning. Gedurende het onderzoeksproject zal de student steeds zelfstandiger opereren en in de loop van het project met eigen ideeën komen en deze toepassen. De begeleider zal dat steeds stimuleren. Aan het eind van het onderzoeksproject wordt een wetenschappelijk verslag gemaakt, gevolgd door een mondelinge presentatie. Oordeel De commissie heeft het materiaal bestudeerd en met studenten en docenten gesproken. De commissie is van oordeel dat de cursusopzet weldoordacht is, met een goede afstemming tussen vormgeving en inhoud en een goede spreiding in werkvormen. Er is geen expliciet didactisch concept, maar de doelstellingen komen naar het oordeel van de commissie voldoende herkenbaar in de programma’s naar voren. Op basis hiervan oordeelt de commissie dat voor zowel de bacheloropleiding als voor beide masteropleidingen voldaan wordt aan de eisen. De commissie heeft geconstateerd dat er op een aantal terreinen een goede gestroomlijnde samenwerking is met de VU. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Algemeen De regels en richtlijnen omtrent toetsing en tentaminering zijn vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). De examencommissie controleert deze OER. De examencommissie ziet erop toe dat de OER wordt nageleefd en speelt een rol in de afhandeling van eventuele klachten. De examencommissie verifieert steekproefsgewijs beoordelingen van afstudeerverslagen. Daarnaast bepaalt de examencommissie of studenten met afwijkende vooropleidingen wel, niet of onder voorwaarden toelaatbaar zijn tot de opleiding. Voor vrijstellingen of afwijkende studiepaden of keuzevakken is de goedkeuring van de examencommissie vereist. Ten slotte bepaalt de examencommissie voor het uitreiken van de bul het judicium, op grond van de door de student behaalde resultaten. De examencommissie komt maandelijks bijeen. Alle onderwijsonderdelen worden afgesloten met een afsluitende toets. Het cijfer 5,5 is niet toegestaan om duidelijk het verschil aan te geven tussen een onvoldoende en een voldoende resultaat. Bacheloropleiding Het vereiste niveau van de kennis en vaardigheden wordt tijdens de colleges bekendgemaakt en veelal geïllustreerd aan de hand van een proeftentamen. De consistentie van de beoordeling is in eerste instantie de taak van de docent die daarover met zijn assistent-docenten overleg pleegt. De toetsvorm wordt aangepast aan het type onderwijs en wordt vooraf bekendgemaakt in de studiegids en de studiewijzer. Een overzicht van alle vakken met hun toetsvormen is weergegeven in een bijlage bij het zelfevaluatierapport en is hier opgenomen als bijlage 1. Voor hoorcolleges en werkcolleges wordt meestal schriftelijk getentamineerd. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
369
Vooral in het eerste jaar, maar ook later, wordt gebruikgemaakt van tussentoetsen en/of inleveropdrachten, waarmee een deel van de verplichtingen wordt bereikt. Het didactische voordeel is een spreiding van de werklast over de collegeperiode en een actievere studiehouding. Andere veel toegepaste activerende vormen zijn het laten inleveren van leesvragen (relatief simpele vragen die het bestuderen van de stof afdwingen, weinig feedback) of het doen voorbereiden van collegestof voor ‘peer’-presentaties. Bij een aantal reguliere colleges wordt hiervoor een afsluitend symposium georganiseerd waar vaak meerdere stafleden aanwezig zijn voor een betere beoordeling. Een practicum wordt afgesloten met een practicumtoets en/of een verslag. Het tweedejaarsproject wordt tijdens een projectenfestival afgesloten met een presentatie. Ook bij dit project vindt ‘peer-review’ plaats. Voor de beoordeling van het bachelorproject, dat een reflectie is van het eindniveau van de opleiding, vindt de evaluatie plaats aan de hand van een formulier waarmee wordt getoetst of de student de eisen heeft gehaald zoals deze geformuleerd zijn in de OER en de daarin verwerkte Dublin-descriptoren. De voorwaarden en frequentie voor de toetsing van onderwijsonderdelen is vastgelegd in de OER. Per jaar worden één tentamenmogelijkheid en één herkansing aangeboden voor schriftelijke tentamens. Daarnaast kan de student bij de docent het verzoek indienen voor een tweede hertentamen. De docent mag de voorwaarden van deelname aan deze tweede herkansing bepalen. In het geval van practica en projecten is slechts één toetsingsmoment per jaar mogelijk voor de vaardigheden die specifiek aan practicum of project gekoppeld zijn. Ook voor de mondelinge eindpresentatie van bepaalde vakken geldt dat er slechts één toetsingsmoment per jaar gegeven wordt. De schriftelijke verslaglegging over deze onderdelen kan op elk moment plaatsvinden. De uitslag van een tentamen wordt uiterlijk binnen vijftien werkdagen na het tentamen bekendgemaakt via studieweb. Tevens kan de student zich via studieweb opgeven voor een sms-notificatie van de tentamenresultaten. Indien studenten vragen hebben over de beoordeling, dan hebben zij recht op inzage in het gemaakte tentamen en de door de docent opgestelde tentamenuitwerking. Beide masteropleidingen De masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics hebben een gezamenlijke examencommissie, die ook de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde onder haar hoede heeft. Alle cursorische onderdelen worden afgesloten met een toets. De toetsvorm wordt aangepast aan het type onderwijs en is vooraf bekend (studiegids). Een theoretisch deel kan worden afgesloten met een traditioneel schriftelijk tentamen of een take-hometentamen gecombineerd met een mondeling tentamen. Meer dan in de bacheloropleiding is literatuuronderzoek, afgesloten met een mondelinge of schriftelijke presentatie, onderdeel van de toetsing. In sommige gevallen wordt als afsluiting van een college door studenten een miniconferentie gehouden, waarna zij een bijdrage moeten leveren aan de bij de miniconferentie horende proceedings. Een overzicht van alle vakken met hun toetsvormen is weergegeven in de tabellen met studieonderdelen bij de twee opleidingen. Bij vakken gedoceerd door staf niet in dienst van de UvA of de VU (bijvoorbeeld senior fysici in dienst van FOM) worden de resultaten mede ondertekend door de mastercoördinator. De consistentie van de beoordeling wordt gewaarborgd door beoordelingscriteria en intercollegiale afstemming. Voor tentaminering van de cursorische onderdelen vindt op individuele basis overleg plaats tussen docenten ten aanzien van het niveau van de toetsing. Voor de meeste vakken zijn meerdere docenten verantwoordelijk en is intercollegiale afstemming gegarandeerd. Daar waar promovendi, postdocs of ondersteunend personeel betrokken zijn bij de beoordeling of toetsing, vindt overleg en controle van het toetsingsniveau plaats. Het vereiste niveau van de kennis en vaardigheden dat getoetst wordt, wordt tijdens de colleges bekendgemaakt 370
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
en veelal geïllustreerd aan de hand van bijvoorbeeld een proeftentamen. In het geval van een schriftelijk tentamen wordt meestal getentamineerd met open vragen. In tegenstelling tot in de bachelorfase, wordt in de masterfase ook mondeling getentamineerd. Bij deze mondelinge tentamens kan op verzoek van de studenten een tweede examinator aanwezig zijn. Voor de beoordeling van het onderzoeksproject en de masterthesis en colloquium worden vooraf vastgestelde beoordelingscriteria gehanteerd, die zijn vastgelegd in een formulier. Door gebruik te maken van dit formulier wordt getoetst of de student de eisen heeft gehaald zoals deze geformuleerd zijn in de Dublin-descriptoren. De verantwoordelijke begeleider en, indien aanwezig, de dagelijkse begeleider beoordelen het afstudeeronderzoek en het afstudeerverslag. Daarnaast dient er een onafhankelijke beoordelaar te zijn. Dit moet een staflid zijn van de afdeling Natuurkunde die uit een andere onderzoeksgroep komt dan de groep waarin de afstudeeropdracht is uitgevoerd. Het eindoordeel wordt altijd in overleg tussen de verantwoordelijke begeleider en de onafhankelijke beoordelaar vastgesteld. De voorwaarden en frequentie voor de toetsing van onderwijsonderdelen zijn vastgelegd in de OER. Per jaar wordt één tentamenmogelijkheid en één herkansing aangeboden voor schriftelijke tentamens. Daarnaast kan de student bij de docent het verzoek indienen voor een tweede hertentamen. De docent mag de voorwaarden van deelname aan deze tweede herkansing bepalen. De uitslag van een tentamen dient uiterlijk binnen vijftien werkdagen na het tentamen bekend te worden gemaakt. De uitslagen worden per e-mail aan de studenten meegedeeld. Tevens kan de student zich via studieweb opgeven voor een sms-notificatie van de tentamenresultaten. Indien studenten vragen hebben over de beoordeling, dan hebben zij recht op inzage in het gemaakte tentamen en de door de docent opgestelde tentamenuitwerking. De examencommissie bestaat uit zes leden met verschillende expertise, zodat de vijf masterprogramma’s van de opleiding Physics en de masteropleiding Astronomy and Astrophysics vertegenwoordigd zijn in de commissie. Het dagelijks bestuur van de examencommissie, dat uit drie leden bestaat, komt maandelijks bijeen. De voltallige examencommissie vergadert zo vaak als nodig. Tijdens deze bijeenkomsten worden onder meer nieuwe aanvragen voor goedkeuring van een vakkenpakket en aanvragen tot toelating tot de opleiding behandeld. Eens per maand worden examensessies gehouden, waarbij per toerbeurt drie leden uit de examencommissie aanwezig zijn. Leden van het dagelijks bestuur treden per toerbeurt op als voorzitter van de examensessie. Drie weken voorafgaand aan de examensessie beoordeelt de voorzitter van de bijeenkomst of het afstudeerverslag voldoet aan de eisen van een goede wetenschappelijke verslaglegging. Hij/zij stelt het definitieve cijfer voor de masterscriptie vast op grond van het voorstel door de verantwoordelijke begeleider en een onafhankelijke tweede beoordelaar. In geval van twijfel wordt met de verantwoordelijke begeleider overlegd. Een week voorafgaand aan de examensessie ontvangen alle leden van dienst een kopie van het afstudeerverslag, aan de hand waarvan zij de ondervraging van de masterstudent tijdens de examensessie voorbereiden. Tijdens de bijeenkomsten van het dagelijks bestuur en/of de voltallige examencommissie wordt verslag gedaan van het verloop van de examensessie. Daar wordt onder andere het niveau van de gepresenteerde masterscripties en de beoordeling door de verantwoordelijke begeleider besproken. De examencommissie beoordeelt afstudeerverslagen en vergelijkt het onderlinge niveau van de verslagen gemaakt in de verschillende masterprogramma’s. Zo nodig wordt met de mastercoördinator van een masterprogramma contact opgenomen. In hoeverre het niveau van toetsing aansluit bij het niveau van een college wordt door de opleidingscommissie gepeild via het SRS-evaluatiesysteem. De resultaten van die peiling worden naar de examencommissie gestuurd. Indien daar aanleiding toe is, neemt de examencommissie contact op met docenten of de mastercoördinator en doet zo nodig aanbevelingen. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
371
Iedere masterstudent stelt in overleg met de mastercoördinator zijn Personal Education Plan (PEP) samen dat in detail het onderwijsprogramma van de student weergeeft inclusief de gekozen colleges en de invulling van het keuzegedeelte in de O-variant. Dit programma moet uiterlijk vier maanden voor de beoogde afstudeerdatum worden goedgekeurd door de examencommissie. De examencommissie beoordeelt of het PEP in overeenstemming is met de richtlijnen van de masteropleiding zoals beschreven in de OER. Als de student een onderdeel wil volgen dat niet in de OER beschreven staat of een onderzoeksproject wil doen buiten de universiteit, dient de student een aanvraag in te leveren bij de examencommissie. De examencommissie bepaalt vervolgens na advies van de mastercoördinator of het onderdeel het juiste niveau heeft en geeft al dan niet toestemming. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van tentamens en de uitwerking daarvan en ze heeft een selectie van scripties uit de bacheloropleiding en beide masteropleidingen gelezen en beoordeeld. Tijdens het bezoek zijn er gesprekken gevoerd met studenten, docenten en de examencommissie. De commissie is van oordeel dat de toetsing en beoordeling over het algemeen helder en adequaat zijn. De commissie vindt het positief dat de tweede beoordelaar van de masterscriptie uit een andere groep komt. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics luidt dat oordeel voldoende.
8.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek een essentieel onderdeel is van het personeelsbeleid van de faculteit. Al het docerend personeel is aangesteld bij een onderzoeksinstituut. Door deze constructie was tot voor kort de zeggenschap van de onderwijsdirecteuren over het onderwijzend personeel niet formeel geregeld. Dat is in 2004 met de invoering van het Kwaliteitsplan Onderwijs FWNI veranderd. In dit plan is vastgelegd dat een vast personeelslid 40% van zijn of haar tijd kan worden ingezet voor onderwijs; hierdoor is de inzet van personeel voor het onderwijs gegarandeerd.
372
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
De koppeling van onderwijs en onderzoek is karakteristiek voor het wetenschappelijk onderwijs. Dit geldt onverkort voor de opleidingen aan de UvA. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het onderwijs te allen tijde ligt bij het vaste (en dus gepromoveerde) wetenschappelijk personeel (hoogleraren, uhd’s, ud’s) en dat verreweg het grootste gedeelte van het onderwijs ook daadwerkelijk gegeven wordt door dit personeel. Doordat het wetenschappelijk personeel vast is aangesteld bij een onderzoeksinstituut en in de taakomschrijving altijd zowel onderwijs als onderzoek is opgenomen, is de koppeling van het onderwijs met onderzoek gegarandeerd. Vrijwel alle docenten participeren actief in internationaal wetenschappelijk onderzoek, waardoor zij gemakkelijk voorbeelden uit de praktijk in het onderwijs kunnen inweven. De opleiding maakt in principe geen verschil tussen de inzet van hoogleraren en universitair (hoofd)docenten bij de verzorging van de colleges. De keuze voor de juiste docent voor een vak wordt gemaakt op basis van het onderzoeksgebied van het personeel. Hoogleraren verzorgen door het hele curriculum van de bachelor- en masterfase een aanzienlijk gedeelte van het onderwijs. Reeds in het eerste college van het eerste jaar komen studenten in aanraking met enkele hoogleraren: het algemeen natuurwetenschappelijk college Symmetrie en patroonvorming in de natuur wordt onder anderen verzorgd door twee Spinozaprijswinnaars. Promovendi en studentassistenten zijn in de bachelorfase voornamelijk betrokken bij het begeleiden van practica, projecten en werkcolleges. In de masterfase begeleiden de promovendi voornamelijk studenten tijdens de afstudeerfase. Oordeel De commissie heeft kunnen constateren dat de vaste docenten (hoogleraren, uhd’s, ud’s) allen gepromoveerd zijn (zie de tabel bij F13) en lid zijn van erkende onderzoeksscholen. De opleiding wordt derhalve verzorgd door onderzoekers die tevens een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren worden goed ingezet in het onderwijs. Er wordt goed voldaan aan de eisen die daar op wo-niveau aan gesteld mogen worden. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Het overgrote deel van het onderwijs wordt verzorgd door het personeel van de vier instituten, WZI (het Van der Waals-Zeeman Instituut voor Experimentele Fysica), ITFA (het Instituut voor Theoretische Fysica), IHEF (het Instituut Hoger Energie Fysica) en IAP (het Sterrenkundig Instituut Anton Pannekoek). Het wetenschappelijk personeelsbestand van deze instituten geeft daarom een goede schatting van de omvang van het bij de bacheloropleiding en masteropleidingen betrokken wetenschappelijk personeel. Tabel 9 geeft een overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf die het onderwijs verzorgt, uitgedrukt in aantal mensen, fte’s (onderwijsinzet) en geslacht.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
373
Tabel 9: Inzet wetenschappelijk personeel voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics (peildatum 31 augustus 2006) Categorie Hoogleraar Uhd Ud Docenten Overig wp vast Promovendi Studentassistenten Totaal
M V Totaal Aantal Fte Aantal Fte Aantal Fte 27 8,7 1 0,4 28 9,1 12 3,6 1 0,4 13 4,0 11 3,8 3 0,6 14 4,4 2 0,2 1 0,2 3 0,4 6 1,6 1 0,2 7 1,8 46 5,5 18 2,0 64 7,5 2 0,3 0 0 2 0,3 106 23,7 25 3,8 131 27,5
Gepromoveerden 100% 100% 100% 33% 83% n.v.t. n.v.t. -
De onderwijsinzet van de instituten was 27,5 fte per 31 augustus 2006. Het aantal mensen dat bij het onderwijs betrokken is, is veel groter, niet alleen omdat ieder staflid maar een deel van de tijd besteedt aan onderwijs, maar ook omdat een aantal (bijzonder) hoogleraren en de studentassistenten slechts een kleine aanstelling hebben. Aangezien het bachelor- en masteronderwijs door hetzelfde personeel verzorgd wordt, is er geen onderscheid gemaakt in beschikbaarheid voor bachelor- en masteronderwijs. Voor de totale beschikbaarheid van personeel voor onderwijs (gepresenteerd in tabel 9) wordt uitgegaan van de globale tijdsbesteding: 40% voor wetenschappelijk personeel (hoogleraren, uhd’s en ud’s), 100% voor aangestelden voor onderwijs en maximaal 15% voor aio’s en oio’s. Dit omvat het onderwijs voor de opleiding Natuur- en sterrenkunde en het serviceonderwijs vanuit de instituten voor andere opleidingen (in het bijzonder de bacheloropleiding Bèta-gamma), maar ook voorlichtings- en outreach-activiteiten. Uit de interne overzichten van inzet in het cursorisch onderwijs en een schatting van de tijd voor voorlichting en outreach blijkt dat dit 10 à 15% van de onderwijsinzet betreft. Omgekeerd zijn er ook stafleden van andere instituten betrokken bij het (keuze)onderwijs, in het bijzonder stafleden van het Korteweg-de Vries Instituut voor Wiskunde (KdV) en van de afdeling Medische Fysica van het AMC. De gemiddelde leeftijd van het wetenschappelijk personeel is hoog. Op een aantal instituten zal binnen afzienbare tijd door pensionering een aanzienlijke verjonging plaatsvinden. In een aantal gevallen gaat het hierbij om ervaren docenten die relatief veel tijd aan onderwijs besteden. Deze ervaren docenten worden vervangen door jonge onderzoekers, die ook een substantiële onderzoeksbelasting hebben. Het aantal vrouwen onder het personeel is nog steeds erg laag. Het zou beter zijn om meer vrouwelijke stafleden te hebben, die als rolmodel voor vrouwelijke studenten kunnen fungeren. Wel is het positief dat er onder de promovendi relatief veel vrouwen zijn. Omdat er in de regio Amsterdam veel scholieren van allochtone afkomst zijn, is het ook belangrijk om allochtone rolmodellen te hebben. Onder de vaste staf zijn er nauwelijks allochtone rolmodellen; wel zijn er veel buitenlandse promovendi. In onderstaande tabel zijn de staf-studentratio’s en de aantallen behaalde diploma’s in de afgelopen drie collegejaren gegeven.
374
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Tabel 10: Staf-studentratio en aantallen diploma’s (peildatum 1 september) Jaar 2005-2006 2004-2005 2003-2004
Fte onder- Aantal wijs studenten 27,5 26,3 25,2
270 239 226
Aantal diploma’s
Aantal studenten per fte onderwijs
65 (46) 35 (15) 34 (9)
Aantal diploma’s per fte onderwijs
9,8 9,1 9,0
2,3 1,3 1,3
NB Het aantal diploma’s is het totaal van kandidaats, bachelor, master, en doctoraal. Het getal tussen haakjes geeft het aantal kandidaats- en bachelordiploma’s weer. Het aantal studenten is het totaal van bachelor- en masterstudenten en studenten in de ongedeelde opleiding. Bron: I&I en ISIS UvA.
Oordeel Gezien de in het zelfevaluatierapport gegeven beschrijving van de omvang van de staf en de gunstige staf-studentratio is de commissie van oordeel dat met de huidige omvang van de staf zowel de bacheloropleiding als de twee masteropleidingen goed te verzorgen zijn. De commissie is van oordeel dat de kwantiteit van de staf goed is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving In het facultaire kwaliteitsplan onderwijs staan enkele richtlijnen om te zorgen dat docenten beschikken over adequate didactische vaardigheden. Nieuwe docenten, die geen aantoonbare onderwijservaring hebben, zijn verplicht een cursus Didactiek en onderwijsontwerp te volgen. Deze cursus is losstaand, maar wordt ingebed in een langer traject: de zogeheten Basiskwalificatie onderwijs. Deze Basiskwalificatie onderwijs gaat uit van docentcompetenties op de volgende vijf gebieden: ‘professionele houding’, ‘ontwerpen van onderwijs’, ‘uitvoeren van onderwijs’, ‘begeleiden van studenten’ en ‘ontwikkelen en organiseren van onderwijs’. De faculteit stelt hiervoor geld en faciliteiten beschikbaar. Initiatief voor scholing kan ook van docenten zelf uitgaan. De onderwijsvaardigheden en -kwaliteiten worden meegenomen in de jaargesprekken. Hiervoor is een standaardformulier opgesteld, dat binnenkort vervangen wordt door een digitaal portfolio. Binnen onderwijsevaluaties door studenten is er aandacht voor didactische vaardigheden van docenten en de algemene kwaliteit van het onderwijs. Indien het resultaat van een jaargesprek of een onderwijsevaluatie daartoe aanleiding geeft, vinden vaardigheidstrainingen voor de desbetreffende docent plaats. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het cursusaanbod van het Centrum Nascholing van de UvA. Daarnaast worden er diverse bijscholings- en nascholingsactiviteiten georganiseerd. In de toekomst zal iedere docent verplicht worden drie bijscholingsactiviteiten per jaar bij te wonen. Uit de studenttevredenheidsmonitor van de UvA blijkt dat studenten in de exacte wetenschappen hun docenten bovengemiddeld waarderen wat betreft hun deskundigheid, bereikbaarheid en inzet voor studenten. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
375
Het wetenschappelijk personeel dat het onderwijs in de bacheloropleiding en de masteropleidingen verzorgt is vrijwel zonder uitzondering wetenschappelijk actief op het vakgebied van de opleidingen. De opleiding Natuur- en sterrenkunde van de UvA eindigde in 2005 en 2006 op de tweede plaats in de Elsevier Faculty Rating. De kwaliteit van de docenten en de kwaliteit van de publicaties van deze opleiding werden als beste gekwalificeerd. In de onderzoeksvisitatie Natuurkunde en sterrenkunde uit 2005 wordt de kwaliteit van het onderzoeksprogramma als uitstekend omschreven. Het onderzoek naar de snaartheorie behoort tot de internationale top. Het onderzoek in de hoge-energiefysica kreeg de hoogste beoordeling. Ook het sterrenkundig onderzoek van het IAP is beoordeeld als absolute top op wereldschaal. Het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen organiseert elk jaar de verkiezing van docent van het jaar. Oordeel De commissie heeft uit het overzicht van de docenten en tijdens de gesprekken kunnen constateren dat de specialismen van de docenten voldoende breed zijn. De didactische scholing komt van de grond, maar is nog niet volledig geïmplementeerd. Tijdens de gesprekken met staf en studenten zijn geen problemen naar voren gekomen. De commissie is van oordeel dat het academisch en onderwijskundig niveau van de docenten over het algemeen van voldoende niveau is. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de kwaliteit van de docenten zowel inhoudelijk als wat betreft onderwijskundige kwaliteiten voldoet aan de eisen. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics luidt dat oordeel voldoende.
8.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Locatie De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde en de masterprogramma’s Physical Sciences en Theoretical Physics zijn gelokaliseerd op het Roeterseiland. Hier bevinden zich het Van der Waals-Zeeman Instituut voor Experimentele Fysica (WZI), het Instituut voor Theoretische Fysica (ITFA), het Korteweg-de Vries Instituut (KdV) dat het wiskundig onderwijs verzorgt en het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen. Het masterprogramma Particle and Astroparticle Physics en een deel van het bacheloronderwijs wordt verzorgd door het Instituut voor Hoge Energie Fysica (IHEF), dat deel is van het NIKHEF, te midden van de andere instituten die zijn gehuisvest in het Science Park Amsterdam 376
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
(AMOLF, CWI en SARA Reken- en Netwerkdiensten) en meer dan zeventig kennisintensieve bedrijven. Hier bevindt zich ook het Sterrenkundig Instituut Anton Pannekoek (IAP). Voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen vinden enkele biofysische colleges en practica plaats binnen het AMC. Voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen zorgt deze verdeling over twee locaties voor logistieke en communicatieve problemen. Deze zullen echter in de toekomst verdwijnen door de vestiging van de hele FNWI in het Science Park. Voorzieningen Algemeen De onderwijsruimten worden centraal verdeeld. Het aantal ruimten is voldoende, er zijn echter weinig zalen voor incidentele bijeenkomsten. De onderwijsruimten zijn volgens het zelfevaluatierapport in goede staat. De meeste zalen zijn voorzien van een beamer, overheadprojector en een schoolbord. Overige faciliteiten kunnen gereserveerd worden. Uit studentenevaluaties blijkt dat studenten de faciliteiten ruim voldoende tot goed vinden. Er zijn diverse computerruimten voor zelfstudie en cursorisch onderwijs. Alle benodigde algemene software en software specifiek voor bètastudenten is op alle computers geïnstalleerd. Er zijn af en toe klachten over te weinig computerwerkplekken voor zelfstudie, vooral op het Roeterseiland. Naar een oplossing wordt gezocht. De collectie boeken en tijdschriften van de opleidingen Natuurkunde en Scheikunde is gehuisvest in het Studie- en Informatiecentrum FNWI op het Roeterseiland. De collectie Sterrenkunde bevindt zich in de Watergraafsmeer (Science Park). Naast de papieren collectie beschikt de universiteit over een zeer uitgebreide digitale bibliotheek, die vanaf elke computer binnen de universiteit bereikbaar is. Tijdens het bachelorproject in het derde jaar en tijdens de afstudeerprojecten in de masterfase heeft de student in het algemeen de beschikking over een eigen werkplek in de onderzoeksgroep waar het onderzoek plaatsvindt. Voor de opleidingen Exacte wetenschappen zijn vier studio classrooms beschikbaar, drie op het REC (Roeterseiland) en één in het matrixgebouw, Science Park Watergraafsmeer. De studio classroom is een multifunctionele computerruimte die het mogelijk maakt praktische proeven, opdrachten op de computer en gewoon klassikaal onderwijs geïntegreerd te laten plaatsvinden. Door een zorgvuldig opgezet hoorcollege, met daaraan direct gekoppelde begripsvragen, praktische oefeningen, experimenten en computersimulaties, wordt het actieve leerproces gestimuleerd. De computers zijn voorzien van alle noodzakelijke software. In het zelfevaluatierapport is een uitgebreide tabel opgenomen met daarin de practicumvoorzieningen voor de bacheloropleiding. Masteropleiding Masterstudenten kunnen gebruikmaken van de algemene voorzieningen van de UvA en FNWI. Daarnaast maken masterstudenten gebruik van de voorzieningen bij de onderzoeksinstituten, zoals experimentele opstellingen, computerfaciliteiten en seminariumruimten. In het laatste jaar van de masteropleiding, wanneer zij intensief betrokken zijn bij onderzoek, hebben de meeste masterstudenten de beschikking over een werkplek bij het onderzoeksinstituut waar zij afstuderen. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
377
Oordeel Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de UvA zijn ook de voorzieningen bekeken. De commissie heeft twee rondleidingen gehad op beide locaties (Roeterseiland en het Science Park). De commissie is van oordeel dat over het algemeen voldoende collegezalen, werkgroepruimten, practicumvoorzieningen en ruimten voor studenten om alleen of in groepjes te werken aanwezig zijn. Tijdens de gesprekken en de rondleiding zijn geen grote tekortkomingen geconstateerd. Wel gaven enkele stafleden aan dat ze zorgen hebben over de capaciteit en de eenheid van onderwijs en onderzoek na de verhuizing van de hele faculteit naar het Science Park. Men vroeg zich af of er wel voldoende ruimte is en of het voor masterstudenten wel voldoende mogelijk zal zijn om (net zoals nu het geval is) dicht bij de onderzoeksgroep te werken. De huidige intensieve en laagdrempelige interactie tussen studenten en docenten dient naar de mening van de commissie na de verhuizing behouden te blijven, zonder fysieke scheiding tussen onderwijs en onderzoek. Het management verzekerde de commissie dat dit punt aandacht heeft en dat men ervan overtuigd is dat er voldoende ruimte zal zijn, ook voor studenten in de masterfase. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om zowel het bachelorprogramma als beide masterprogramma’s te realiseren. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Volgens het zelfevaluatierapport streeft de FWNI naar “de student op de juiste plek”. Daarom heeft het onderwijs in het eerste semester van het eerste jaar een selecterende en verwijzende functie. Het onderwijs en de studiebegeleiding zijn daarop afgestemd. Aan studenten wordt vanaf de aanmelding duidelijk gemaakt bij wie ze terechtkunnen met vragen over de studie, het vak of hun persoonlijke situatie. Dit gebeurt met behulp van het Introductieboekje en een speciaal voor aanstaande studenten ontwikkelde website. In het eerste jaar worden de studenten intensief begeleid door middel van de activiteiten tijdens de introductiedagen, een intakeprocedure, tutoraat en studieadviezen. Na het eerste jaar verschuift het accent van studieloopbaanbegeleiding van het ‘leren studeren’ naar de inhoudelijke begeleiding door middel van keuzevoorlichting. In de bachelorfase vindt deze begeleiding voornamelijk in groepen plaats, in de masterfase vindt voornamelijk individuele begeleiding plaats. De faculteit onderscheidt studiebegeleiding en studieloopbaanbegeleiding. Studiebegeleiding is onderdeel van studieloopbaanbegeleiding en wordt gedefinieerd als opvang of hulp bij al dan niet studiegerelateerde problemen. De studiebegeleiding is alle jaren hetzelfde. Studenten kunnen bij de studieadviseur per e-mail, telefoon of op afspraak terecht, hij helpt de student zelf, of verwijst door naar de juiste persoon binnen of buiten de universiteit. Studieloopbaanbegeleiding is gericht op de inhoudelijke begeleiding van studenten en heeft als doel bij te dragen aan de maximale ontplooiing van de capaciteiten van studenten.
378
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Om beter zicht te krijgen op de motivatie van studenten is recent een intakeprocedure voor eerstejaarsstudenten ingesteld. De student moet daarvoor een aantal vragen beantwoorden over zijn privésituatie en twee essays schrijven over studiekeuze en motivatie. Op deze wijze krijgt de opleiding snel een beeld van motivatie voor de studiekeuze en het beeld dat de student heeft van de opleiding. Verder worden zo persoonsgebonden factoren die invloed kunnen hebben op de studie geïnventariseerd. Eerstejaarsstudenten krijgen in het eerste jaar twee keer een schriftelijk, niet-bindend studieadvies: in januari, na afloop van het eerste semester, en in september, aan het eind van het eerste jaar. Het advies is gebaseerd op behaalde studiepunten en is ingedeeld in de categorieën A t/m D (zie hieronder). Studenten met een negatief (C- of D-)advies worden door de studieadviseur voor een gesprek uitgenodigd. Categorieën niet-bindend studieadvies in september Cat. Aantal EC Omschrijving A 50-60 EC positief advies, doorgaan, student komt in aanmerking voor honoursprogamma B 40-50 EC positief advies, doorgaan maar verbeteren studievoortgang C 30-40 EC twijfel of de opleiding geschikt is; gesprek studieadviseur D < 30 EC opleiding niet geschikt; gesprek over andere mogelijkheden
In het studiejaar 2003-2004 is het tutoraat voor de bacheloropleiding ingevoerd. Het doel van het tutorsysteem is om beginnende studenten te helpen hun academische vaardigheden te ontwikkelen en om hun te leren zo goed en efficiënt mogelijk te studeren. Een tutorgroep bestaat gemiddeld uit acht eerstejaarsstudenten, die worden begeleid door een ouderejaarsstudent. De tutorgroep komt in het eerste semester wekelijks bijeen. De tutoren zijn aangesteld bij het onderwijsinstituut en komen wekelijks bijeen onder leiding van de coördinator van het tutoraat. De tutoren werken nauw samen met de studieadviseur en de medewerker kwaliteitszorg. In het vervolg van de bacheloropleiding zijn er voorlichtingsbijeenkomsten om studenten te informeren over de diverse keuzevakken. Studenten die gekozen hebben voor een van beide masteropleidingen voeren een intakegesprek met de mastercoördinator. De student moet daartoe zelf contact opnemen met de mastercoördinator van deze opleiding. In een gesprek tussen student en coördinator wordt een eerste versie van een studieplan opgesteld (het zogeheten Personal Education Plan (PEP)). De mastercoördinator bekijkt of er eventuele deficiënties moeten worden weggewerkt en uitgaande van de interesse van de studenten kunnen reeds enkele keuzevakken ingevuld worden. Ook stimuleert de mastercoördinator de student alvast na te denken over de onderzoeksgroep waarin de student het afstudeeronderzoek wil doen, zodat het vakkenpakket hierop afgestemd kan worden. Na het intakegesprek tussen mastercoördinator en student vindt er vervolgens minimaal eenmaal per jaar een individueel gesprek plaats over het studieprogramma en studievoortgang. Daarnaast bespreekt de studieadviseur twee keer per jaar de voortgang van de studenten met de mastercoördinator. Mochten de resultaten van de student aanleiding geven tot zorg, dan wordt de student opgeroepen door de studieadviseur of mastercoördinator voor een gesprek. Aan het einde van de studie, dat wil zeggen als de student tussentijds besluit te stoppen of afstudeert, wordt er een exitprocedure in gang gezet. Deze exitprocedure heeft twee doelen: een reflectie van de student op de genoten opleiding, en het aanbod vanuit de opleiding om verder te begeleiden bij heroriëntatie of sollicitatie. Bij tussentijds stoppen ligt het zwaartepunt QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
379
van het exitgesprek met de studieadviseur op de reden van stoppen en eventuele hulp bij heroriëntatie. Bij afstuderen ligt het zwaartepunt van het gesprek op een terugblik op de genoten opleiding. De bewaking van de studievoortgang vindt plaats via het studievoortgangssysteem ISIS. Dit systeem biedt veel mogelijkheden voor een goede studievoortgangsregistratie. Studenten ontvangen driemaal per jaar een overzicht van hun behaalde studieresultaten. Studenten kunnen daarnaast via internet op elk gewenst moment de eigen studieresultaten inzien via studieweb. Het onderwijsinstituut gebruikt de geregistreerde gegevens tevens om per semester of per jaar te kijken of er eventuele struikelvakken of te zware vakkencombinaties zijn. Hiertoe krijgt zowel de opleidingscommissie als de studieadviseur een semesteroverzicht met daarin het aantal tentamendeelnemers en het aantal geslaagde studenten. Volgens het zelfevaluatierapport stimuleert de UvA de activiteiten die worden ondernomen om het rendement te verbeteren. Een manier om de rendementen te verhogen is het goed inrichten en intensiveren van de studieloopbaanbegeleiding. Daarom is binnen de FWNI een rendementsverbeteringsplan opgesteld. Enkele van de daarin aangegeven maatregelen zijn reeds ingevoerd en staan hierboven beschreven, andere zullen in de loop van 2007 worden ingevoerd. Oordeel Met name de bacheloropleiding kent een goed gestructureerde studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Het tutoraat verloopt goed, duurt maar kort. Studenten worden goed geadviseerd over de studieloopbaan. De studiebegeleiding wordt met veel inzet uitgevoerd, door studieadviseurs die zich betrokken voelen bij de studenten. Toch leidt dit er niet toe dat de studiesnelheid op peil blijft. De systematiek zoals wordt voorzien in het rendementsverbeteringsplan lijkt in dat verband een goede zaak. Ook in de masteropleidingen worden de studenten goed geïnformeerd en begeleid door docenten en studieadviseur. Vooral de hechte groep studenten bij Astronomy and Astrophysics wordt prima begeleid door de staf en de mastercoördinator. In de masteropleidingen krijgen alleen probleemgevallen nog te maken met de studieadviseur, maar alle studenten weten indien nodig de studieadviseur te vinden. Op papier is alles goed geregeld, maar de wisselwerking tussen mastercoördinator en studieadviseur moet zich nog wel bewijzen. Studenten zijn positief over de studiebegeleiding, ze vinden meer begeleiding niet nodig. Het systeem van de indeling van studenten in A, B, C en D is op zich nuttig, maar moet niet stigmatiserend gaan werken. De commissie heeft kunnen constateren dat er een goed systeem is van studiebegeleiding en voorlichting aan studenten, studenten zijn er tevreden over. De commissie vindt het exitgesprek met studenten die de studie verlaten een goed initiatief. Op die manier krijgt de opleiding enerzijds zicht op redenen van studenten om de studie te staken en anderzijds krijgt de opleiding feedback van studenten die de studie succesvol voltooid hebben. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is goed.
380
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics luidt dat oordeel voldoende.
8.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat er een vast systeem is van evaluaties, die leiden tot adviezen en acties van de opleidingscommissie. Kwaliteit van onderwijs en onderwijsomgeving heeft zowel op opleidingsniveau als op faculteitsniveau en universiteitsniveau veel aandacht In het UvA-brede rapport Naar een systeem van integrale kwaliteitszorg onderwijs UvA wordt de stand van zaken op het gebied van kwaliteitszorg op universitair niveau per augustus 2004 beschreven. Daarnaast wordt beschreven hoe een optimaal systeem van interne kwaliteitszorg kan worden opgezet en er worden enkele maatregelen voorgesteld om tot een dergelijk systeem te komen. Het Kwaliteitsplan Onderwijs FWNI sluit hierop aan, maar gaat dieper in op de situatie op opleidingsniveau. Hierin wordt tevens beschreven welke rollen betrokkenen bij het proces van kwaliteitszorg (studenten, docenten, alumni en het werkveld) kunnen spelen. Voor de implementatie van de actiepunten uit dit plan is het Kwaliteitsteam Onderwijs FNWI opgericht. Er is een gezamenlijke opleidingscommissie voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde, de masteropleiding Physics en de masteropleiding Astronomy and Astrophysics (OCNS). Vanuit elke opleiding is er minimaal één student en één docent vertegenwoordigd. Bij de uitvoering van het systeem van kwaliteitszorg wordt uitgegaan van de PDCA-cyclus (Plan, Do, Check en Act), die gedefinieerd kan worden op vakniveau, op jaarniveau en op opleidingsniveau. In het zelfevaluatierapport staat uitgebreid beschreven welke taken en verantwoordelijkheden de verschillende berokkenen (onderzoeksdirecteur, onderwijsdirecteur, opleidingsdirecteur, opleidingscommissie, examencommissie, bachelorcoördinator, mastercoördinator, docent en student) in het kwaliteitszorgsysteem hebben. Daarbij valt op dat het waarborgen van adequate tentaminering bij de diverse onderdelen een van de taken van de examencommissie is. Het onderwijs wordt geëvalueerd met het doel enerzijds gedurende het semester een beeld te krijgen van de manier waarop het onderwijs verloopt en om onmiddellijk verbeteringen (van bijvoorbeeld opzet of inhoud van het onderwijs of van het gebruikte studiemateriaal) te realiseren. Anderzijds hebben de evaluaties een langetermijndoel: de bewaking van de kwaliteit op vakniveau, op jaarniveau en op opleidingsniveau. Op vakniveau worden in de bachelorfase minimaal twee keer per semester mondelinge evaluaties gehouden. De evaluatiebijeenkomsten worden gepland door het onderwijsinstituut en uitgevoerd door studenten of OC-leden. Bij deze evaluaties worden de vakken afzonderlijk beoordeeld met een representatieve groep van studenten aan de hand van een aantal vaste vraQANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
381
gen. Als de resultaten van de tussentijdse bijeenkomsten daarvoor aanleiding geven, vinden er na afloop van een vak ook schriftelijke evaluaties plaats. Met ingang van het studiejaar 20062007 worden alle vakken behalve mondeling ook schriftelijk geëvalueerd. De OC evalueert minimaal eenmaal per semester het onderwijs. In die evaluatie worden naast de verslagen van de bijeenkomsten ook de slaagpercentages van de verschillende vakken meegenomen. Tijdens deze evaluatie wordt voornamelijk gekeken naar studeerbaarheid. De evaluatie van het masteronderwijs dat wordt verzorgd door het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen gebeurt sinds kort via een uniforme aanpak (analoog aan de werkwijze van de vrije Universiteit), waarbij gebruikgemaakt wordt van vier enquêtes met vragen over respectievelijk de masteropleiding als geheel, de onderzoeksstage, de scriptie en individuele colleges (vakevaluatie). De uitvoering van de evaluaties is in handen van de mastercoördinator. Meestal vinden vakevaluaties gelijktijdig plaats met de semester- of jaarevaluatie. Er worden in de masterfase geen evaluaties tijdens het semester georganiseerd zoals in de bachelorfase. In de praktijk blijkt daaraan geen behoefte te bestaan; bij problemen nemen masterstudenten vaak zelf initiatief om met docenten te overleggen. De evaluatie op opleidingsniveau vindt plaats door afsluitende schriftelijke evaluaties, door middel van exitgesprekken, door studenttevredenheidsmonitoren en door alumni. Het kwaliteitsteam FWNI en de opleidingscommissie zijn permanent betrokken bij de bewaking van de kwaliteit van de opleidingen. De vertegenwoordiger van het onderwijsinstituut Exacte Wetenschappen in het Kwaliteitsteam woont de vergaderingen van de opleidingscommissie altijd bij en informeert deze commissie over facultaire ontwikkelingen die relevant zijn voor de opleidingen. Daarnaast worden er soms ad-hoccommissies of werkgroepen gevormd, die zich gedurende enige tijd bezighouden met een apart thema. Zo functioneert er bij invoering van nieuwe programma’s een curriculumcommissie Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat zowel de bacheloropleiding als de beide masteropleidingen periodiek geëvalueerd worden, op verschillende niveaus en door verschillende betrokkenen (vooral docenten en studenten). Het universitaire kwaliteitsbeleid is uitgewerkt in een facultair kwaliteitsplan De commissie constateert daarbij echter ook dat er geen toetsbare streefdoelen zijn geformuleerd. Uit het zelfevaluatierapport wordt duidelijk dat de opleidingen en de faculteit verbeteringen nastreven, maar wanneer die bereikt zijn en hoe dat gemeten wordt, is niet duidelijk. Het kwaliteitszorgsysteem is op papier een gesloten geheel, er worden veel data verzameld op verschillende niveaus, maar de commissie vraagt zich af of al die data wel effectief genoeg gebruikt worden en ze beveelt aan de structuur in de analyse te verbeteren en de voortgangsbewaking meer formeel te organiseren. De commissie vindt de tussentijdse evaluatie in de bachelorfase om directe verbeteringen te kunnen aanbrengen een goed punt, maar vooral in de masteropleidingen is de kwaliteitszorg nogal informeel geregeld. De commissie vindt het positief dat de examencommissie ook een inhoudelijke rol heeft bij de kwaliteitsbewaking van tentamens.
382
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Door de gestructureerde tussentijdse evaluatie bij de bacheloropleiding, de ontwikkelingen in de kwaliteitszorg als geheel en de inhoudelijke rol van de examencommissie bij de kwaliteitsbewaking komt de commissie voor zowel de bacheloropleiding als beide masteropleidingen tot het oordeel voldoende. De commissie beveelt wel aan te komen tot een meer geformaliseerd en gesloten systeem met duidelijk geëxpliciteerde streefdoelen. Naar het oordeel van de commissie zijn de meeste bouwstenen daartoe al wel aanwezig en zijn de opleidingen duidelijk op de goede weg. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De opleidingscommissie (OC) speelt een centrale rol bij het formuleren van maatregelen ter verbetering van het onderwijs. In de OC worden alle evaluaties behandeld. Op basis hiervan formuleert de OC adviezen voor de opleidingsdirecteur. De opleidingdirecteur is bij een deel van de vergadering van de OC aanwezig. In elke vergadering koppelt de opleidingsdirecteur zo nodig terug wat hij met de adviezen van de OC gedaan heeft. Op vakniveau en op jaarniveau worden vrijwel direct na de evaluaties afspraken gemaakt over de eventueel te nemen verbetermaatregelen. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Er zijn korte lijnen en verbeteringen worden snel ingevoerd. In het zelfevaluatierapport worden enkele voorbeelden gegeven van verbeteringen naar aanleiding van evaluaties. Oordeel Op basis van het zelfevaluatierapport, gesprekken met docenten en studenten, verslagen en diverse andere documenten heeft de commissie kunnen constateren dat de uitkomsten van evaluaties over het algemeen leiden tot verbetermaatregelen. Studenten gaven tijdens de gesprekken enkele voorbeelden die tot tevredenheid waren opgelost. De commissie is van oordeel dat voor zowel de bacheloropleiding als de beide masteropleidingen de evaluaties aantoonbaar tot verbetermaatregelen leiden. Er zij echter geen streefdoelen geformuleerd, zodat de commissie ook niet kan nagaan of die gehaald worden. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
383
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In het zelfevaluatierapport is aangegeven hoe studenten en docenten betrokken worden bij de kwaliteitszorg. Het is echter maar een kleine groep docenten en studenten die actief betrokken is bij de kwaliteitszorg. In 2000 is op centraal niveau het Bureau Alumni opgericht. Dit bureau verzorgt het relatiebeheer en brengt driemaal per jaar een blad uit en organiseert jaarlijks een alumnidag voor alle afgestudeerden van de universiteit. Aangezien deze activiteiten niet gericht zijn op specifieke opleidingen heeft de faculteit FWNI een eigen vragenlijst ontwikkeld waarin opleidingsspecifieke vragen worden gesteld aan de alumni. Alumni worden daarnaast betrokken bij voorlichtingsactiviteiten en bij studieonderdelen waarbij oriëntatie op de arbeidsmarkt centraal staat. Het werkveld is betrokken bij de opleiding door een Raad van Advies. Daarnaast hebben een aantal docenten sterke banden met het bedrijfsleven. De opleidingen hebben het voornemen om het beroepenveld sterker te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Oordeel Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten en studenten is duidelijk geworden hoe de verschillende betrokkenen betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de bacheloropleiding en de masteropleidingen. De commissie is van oordeel dat dit over het algemeen voldoende is. De commissie beveelt echter aan de betrokkenheid van het beroepenveld van buiten de wetenschap te versterken. Dit zou een waardevolle verbreding zijn, vooral voor studenten die na hun masteropleiding niet doorgaan naar een promotieplaats. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics luidt dat oordeel voldoende.
8.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bacheloropleiding De primaire ambitie van de opleiding is om te zorgen dat afgestudeerden voldoen aan de formele eindkwalificaties zoals opgenomen in de eindtermen. Omdat de bachelor pas in 2003384
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
2004 van start is gegaan, is nog niet met zekerheid te zeggen of de nieuwe eindtermen voldoen. De verwachting is echter wel dat de bachelorstudenten goed kunnen instromen in de masteropleidingen aan de UvA of aan een andere (Nederlandse) universiteit. Veel onderdelen van het oude kandidaatsprogramma zijn terug te vinden in het bachelorprogramma. De aansluiting van kandidaats naar master is traditioneel heel goed gebleken. De mogelijkheden van afgestudeerde bachelors in de Natuur- en sterrenkunde op de arbeidsmarkt zijn nog onbekend. Het is denkbaar dat het academisch basisdenkniveau dat de bacheloropleiding biedt, bij het bedrijfsleven en de overheid ingangen geeft. Uit overleg met het werkveld en de werkgeversenquête van de NNV blijkt echter dat het bedrijfsleven (nog) geen behoefte heeft aan afgestudeerde bachelorstudenten. Het werkveld ziet voornamelijk als voordeel van de bachelor-masterstructuur dat de mobiliteit van studenten tussen universiteiten toeneemt doordat studenten de masteropleiding aan een andere universiteit kunnen volgen dan waar zij de bacheloropleiding hebben voltooid. Ervaring elders is een belangrijk selectiecriterium voor het werkveld. Denkbaar is wel dat bachelorstudenten op termijn kunnen werken als voorlichter of junior beleidsmedewerker. Per 1 oktober 2006 zijn de eerste acht bachelorstudenten afgestudeerd. Zeven van hen vervolgen hun studie in de masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics. Eén student gaat de masteropleiding Klimatologie volgen in Utrecht. Masteropleiding De normering van het eindniveau wordt in grote mate vastgelegd door het internationale karakter van de arbeidsmarkt voor natuurkundigen en sterrenkundigen. De primaire ambitie van de opleiding is om te zorgen dat afgestudeerden voldoen aan deze eindkwalificatie zoals formeel vastgelegd in de eindtermen. Daartoe hebben de afgestudeerden tijdens de opleiding een scala aan kennis en vaardigheden opgedaan die ze in veel gevallen in de beroepspraktijk kunnen toepassen. Omdat de masteropleidingen pas formeel in 2003-2004 van start zijn gegaan, is nog niet met zekerheid te zeggen in hoeverre afgestudeerden aan de nieuwe eindkwalificaties voldoen. Op basis van de ervaring met het oude doctoraalprogramma is de verwachting dat de masterstudenten minimaal dit niveau behalen. Uiteindelijk blijken de academische kwaliteiten van de alumni vooral uit de plekken waar zij terechtkomen. Voor afgestudeerden uit de vijfjarige opleiding die als alumni geregistreerd staan, is de arbeidsmarkt redelijk tot goed, zoals blijkt uit de alumni-enquête. Ten aanzien van het inhoudelijk eindniveau van de afgestudeerden van (het doctoraal van) de ongedeelde opleiding is het huidig afnemend veld positief, zoals blijkt uit de werkgeversenquête (NNV-enquête 2006) en de alumni-enquête. De afgestudeerden blijken in de praktijk in hun loopbaan na de studie goed te functioneren. Naar het complex van vaardigheden dat tijdens de studie verworven wordt, blijkt in de maatschappij ook buiten de natuurkunde vraag te zijn. Wel worden in de enquêtes enkele zaken genoemd die in de opleiding gemist werden/worden. De belangrijkste opmerking is dat mondelinge vaardigheden en timemanagement onvoldoende aan bod gekomen tijdens de studie. Degenen die niet in onderzoeksfuncties terecht zijn gekomen, zijn meer uitgesproken in dit oordeel dan degenen die wel in het onderzoek werkzaam zijn. De mate waarin afstudeerders van de opleidingen Natuurkunde- en sterrenkunde van de UvA welkom zijn in vooraanstaande ‘graduate schools’ wereldwijd is een indicator voor de kwaliteit van de opleidingen naar internationale maatstaven. In recente jaren is een aantal afstudeerders toegelaten tot prestigieuze graduate schools in de VS en elders. Eind 2005 is een enquête gehouden onder de alumni van de ongedeelde opleiding Natuur- en sterrenkunde en enkele afgestudeerde masterstudenten van de afzonderlijke masteropleidinQANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
385
gen. De respons was 50% en de resultaten van de enquête geven een duidelijk beeld van de ongedeelde opleiding. Hieronder volgt een korte samenvatting van de alumni-enquête onder fysici en sterrenkundigen UvA: • • • • •
Circa een derde van de afgestudeerden komt terecht uiteindelijk in een onderzoeksfunctie. Ongeveer 40% van de afgestudeerden gaat promoveren. Ruim een kwart is werkzaam in de ICT. Ongeveer 6% van de afgestudeerden komt terecht in het middelbaar onderwijs. De overige alumni zijn uitgewaaierd over een scala van beroepen.
Van de afgestudeerden vond 76% een baan binnen drie maanden en nog eens 13% vond een baan tussen de drie en zes maanden. Het verband tussen de vakinhoud van de studie en vervolgbaan neemt sterk af; ruim 40% van de afgestudeerden geeft aan dat er in de vervolgbanen geen direct inhoudelijk verband meer is met de natuurkunde of sterrenkunde. Zelfstandig werken en de vaardigheid om informatie te verzamelen zijn goed in de studie ingebed. Over de gehele breedte worden analytische aanpak en gestructureerd problemen aanpakken als zeer waardevolle vaardigheden genoemd De alumni, met name degenen die in het onderzoek werkzaam zijn, zijn (zeer) tevreden over de (ongedeelde) opleiding. Wel is er een duidelijke behoefte aan het beter aanbrengen van communicatieve vaardigheden tijdens de opleiding Oordeel Uit de eerste indicatie van de plaatsen waar afgestudeerde bachelors terechtkomen en de uitkomsten van het onderzoek onder alumni blijkt dat de afgestudeerden goed toegerust zijn voor de vervolgopleidingen en de arbeidsmarkt. Afgestudeerden komen terecht op plaatsen die goed aansluiten op de opleiding. Een belangrijke indicator van het gerealiseerde niveau is voor de commissie de kwaliteit van eindwerken/scripties. De commissie heeft voor zowel de bacheloropleiding als voor beide masteropleidingen een lijst met meest recente scripties opgevraagd. Daaruit heeft de commissie een selectie gemaakt, met een evenwichtige verdeling over specialisaties en cijfers. Elk commissielid heeft ten minste één bachelor- en één masterscriptie gelezen en beoordeeld. De scripties zijn uitgebreid besproken in de commissie. De commissie heeft de eigen beoordeling gelegd naast de beoordeling van de begeleider/docent. In de meeste gevallen kwam deze beoordeling goed overeen. De scripties zijn naar het oordeel van de commissie over het algemeen van een goed niveau. Op basis hiervan komt de commissie tot de conclusie dat de kwaliteit van zowel de bachelorafgestudeerden als de masterafgestudeerden van een goed niveau is. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is goed.
386
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding Onderwijsrendementen geven een beeld van het verloop van de studieresultaten tijdens de opleiding. De rendementen die volgens de KUO-cijfers gepresenteerd worden in het zelfevaluatierapport beslaan in de meeste gevallen de periode tot 2002, de periode van de vorige visitatie. Zowel in de bacheloropleiding als in de masteropleidingen volgen binnen het cluster Natuuren sterrenkunde relatief veel studenten een dubbel programma. De studie Natuur- en sterrenkunde wordt het vaakst gecombineerd met de studie Wiskunde, maar ook de combinatie met Wijsbegeerte komt met enige regelmaat voor. De opleiding presenteert in het zelfevaluatierapport eigen, meer recente, cijfers. Daarbij wordt opgemerkt dat de vijfjarige opleiding en haar rendementen beter te vergelijken zijn met de huidige bacheloropleiding dan de vierjarige opleiding van daarvoor. Bij onderstaande telling is uitgegaan van het aantal studenten dat zich elk jaar opnieuw bij de opleiding inschrijft en daadwerkelijk activiteiten verricht, i.e., zich inschrijft voor verschillende vakken en voor tentamens. Dit leidt tot het overzicht in onderstaande tabel. Tabel 11: Studiepuntrendement in kandidaats-/bachelorfase en doctoraal-/masterfase Cohort
Instroom
1999
37
2000
42
2001
42
2002
42
2003
45
2004
40
2005
54
Gemiddeld aantal EC (aantal actieve studenten) 1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar 5e jaar 46,5 (37) 44,9 (42) 47,7 (42) 44,5 (42) 50,0 (45) 46,9 (40) 49,4 (54)
45,4 (24) 42,5 (29) 44,8 (35) 45,9 (33) 42,7 (41) 43,5 (31)
45,5 (20) 35,2 (27) 42,4 (32) 51,1 (27) 35,2 (35)
36,0 (20) 33,3 (27) 33,0 (27) 35,4 (27)
37,9 (20) 32,2 (25) 35,5 (23)
Uitval (%) 6e jaar 42,6 (17) 30,6 (23)
46% 40% 38% 35% 20% 22% 15%
NB Het rendement is berekend over het aantal actieve (dat wil zeggen actief studerende) studenten. Bron: ISIS.
Het studiepuntrendement laat zien dat het gemiddelde aantal studiepunten dat de studenten per jaar halen, niet sterk veranderd is in de bacheloropleiding ten opzichte van de ongedeelde opleiding. Er zijn nog te weinig cijfers om een uitspraak te kunnen doen over het percentage studenten dat gedurende de eerste drie studiejaren stopt. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
387
In januari krijgen de studenten een voorlopig studieadvies op grond van het aantal behaalde studiepunten (zie F16). In september wordt dit studieadvies definitief. Ter vergelijking zijn hieronder per cohort de definitieve studieadviezen weergegeven tussen de ongedeelde opleiding en de bacheloropleiding. Tabel 12: Verstrekte studieadviezen vanaf 1999 Cohort Instroom 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
37 42 42 42 45 40 54
A
17 16 20 23 25 26 24
B
Advies 4 8 8 6 3 1 9
C
8 10 5 3 7 1 7
D
8 8 9 10 9 12 14
Bron: ISIS.
In figuur 1 staat zowel een grafiek waarin het aantal gemiddelde EC per jaar is gegeven als een grafiek waarin het percentage actieve studenten per jaar is uitgezet, onderverdeeld naar studieadvies. De verstrekte studieadviezen blijken zeer voorspellend te zijn, voor zowel het aantal studiepunten dat een student gemiddeld haalt per jaar als voor het percentage van de studenten dat in de loop der jaren uitvalt. Van studenten met een C- of D-advies studeren, op een enkel uitzonderingsgeval na, geen studenten af. Studenten met een A-advies halen echter bijna altijd het diploma. Degenen die uitvallen, hebben meestal persoonlijke redenen om te stoppen met de studie. Van studenten met een B-advies, die in principe het diploma met enige studievertraging moeten kunnen halen, blijkt gemiddeld nog circa 40% in de loop van de jaren uit te vallen. Het absolute aantal is echter relatief klein. Figuur 1: Gemiddeld aantal EC per studiejaar en percentage actieve studenten per studiejaar voor de gegeven studieadviezen. Voor de berekening van de individuele punten is het gemiddelde over de cohorten 1999 tot 2005 genomen. Bron: ISIS. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is de verwachting dat de rendementen zullen stijgen, omdat de studieduur van vijf jaar is opgedeeld in twee kortere trajecten. De opleiding streeft naar een studiepuntrendement in het eerste jaar van minimaal 70-100% (dat wil zeggen tussen 40 en 60 EC). Uit tabel 11 blijkt dat het gemiddelde daadwerkelijke rendement uitgedrukt in studiepunten per jaar in hogere jaren niet altijd binnen het streefinterval valt, wat dus aangeeft dat veel studenten het gewenste rendement in de vijfjarige opleiding niet halen. Dit geldt zeker voor alle studenten die in september geen A-advies hebben gekregen. Voor het rendement van de bacheloropleiding, gemeten in het percentage van het instroomcohort dat het diploma behaald heeft, vindt de opleiding een streefcijfer van 65% binnen vier jaar realistisch. Dit komt overeen met de streefcijfers die zijn vastgesteld in het Bestuursconvenant 2005/2008 van de FNWI. Van het eerste bachelorcohort (cohort 2003) zijn inmiddels acht studenten afgestudeerd in drie jaar. Dit komt overeen met 18% van de instroom in 2003. Op basis van de reeds behaalde studiepunten is de verwachting dat komend jaar nog eens dertien studenten het bachelordiploma zullen halen. Na vier jaar kan het rendement in dat geval 48% zijn, wat duidelijk lager is dan het streefgetal van 65%. Gebaseerd op de studie388
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
adviezen en het uitvalpercentage moet een maximumrendement van circa 65% wel mogelijk zijn. Het rendement van 18% na drie jaar is wel hoger dan het gemiddelde rendement van de kandidaatsfase. Daarnaast stelt de faculteit nog enkele maatregelen gericht op rendementsverbetering voor. Om te zorgen dat studenten voldoen aan de streefcijfers wil de faculteit de mogelijkheid tot het doen van twee herkansingen per vak per jaar terugbrengen naar één herkansing. Op dit ogenblik wordt hierover nog overleg gepleegd met de Facultaire Studentenraad. Wel zijn de eisen voor deelname aan de tweede herkansing verscherpt. Verder zijn in januari 2005 een aantal voorstellen ingediend bij het College van Bestuur om de rendementen van de bètaopleidingen te vergroten (het zogeheten project Rendementsverbeteringen). Deze voorstellen betreffen onderwijsverbetering (bijvoorbeeld door uitbreiding van het aantal studiocourses of het ontwikkelen van maatschappelijk relevante minoren), een herdefiniëring van de rendementen op verschillende niveaus (vakniveau, jaarniveau, cohortniveau) en de intensivering van studiebegeleiding met daaraan gekoppeld een beter studievolgsysteem. Het College van Bestuur heeft de voorstellen betreffende studiebegeleiding en onderwijsverbeteringen goedgekeurd en stelt voor de uitvoering hiervan extra financiële middelen beschikbaar. Enkele van de maatregelen, zoals intake- en exitprocedure, studieadviezen en tutoraat, zijn al ingebed in de opleiding. De overige maatregelen worden in de komende twee jaren ingevoerd. Het standpunt van de faculteit is wel dat het huidige universitaire niveau behouden moet blijven. Masteropleiding Over de studieduur in de doctoraalfase kunnen geen reële cijfers gegeven worden. Studenten vragen regelmatig het kandidaatsdiploma pas zeer laat in de studie aan; sommige zelfs enkele maanden voor het doctoraaldiploma. Dit feit leidt ertoe dat, als er gekeken wordt naar de tijd tussen het behalen van het kandidaatsdiploma en het behalen van het doctoraaldiploma, meestal een periode van nul of één jaar gevonden wordt, terwijl hier formeel twee jaar voor staat. De studievertraging treedt meestal in de kandidaatsfase op; dit blijft naijlen in de doctoraalfase. Om deze reden kan er op dit moment ook nog geen uitspraak gedaan worden over de studieduur en het rendement in de master. Op grond van bovenstaande cijfers kan echter verwacht worden dat de ‘eigen’ studenten (dat wil zeggen studenten die de bachelor eveneens aan de UvA of aan de VU hebben gedaan) allen zullen afstuderen. Als de student de bachelor heeft afgerond, kan hij nominaal afstuderen. Mocht de student met een studieachterstand aan de masteropleiding beginnen, dan loopt hij tevens in de masterfase vertraging op. Slechts een enkele keer lukt het de student om de studievertraging geheel weg te werken. Om de vertraging, zowel in de bachelor- als in de masterfase, terug te dringen, is het aantal studiepunten dat de student nog deficiënt mag zijn vanuit de bachelorfase vanaf dit studiejaar verminderd van 30 EC naar 12 EC. In het studiejaar 2009-2010 zal de ‘harde knip’ worden ingevoerd; de studenten kunnen dan enkel nog beginnen aan de masteropleiding als zij de bacheloropleiding hebben afgerond. Deze maatregelen moeten het rendement van de masteropleiding positief beïnvloeden. Van de studenten die van buiten de UvA of VU zijn ingestroomd, liggen de rendementen beduidend hoger dan de rendementen van de ongedeelde opleiding. Onder de buitenlandse studenten treedt echter vrij regelmatig uitval op: in 2004 zijn vier van de tien instromende studenten vanuit het buitenland afgevallen, in 2005 vijf van de negen. De redenen hiervoor zijn QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
389
in 90% van de gevallen van persoonlijke aard, waardoor de student meestal binnen een jaar teruggaat naar het land van herkomst (heimwee, ziekte van een familielid, et cetera). In een enkel geval spelen problemen met huisvesting en het niveau van de opleiding een rol. Aangezien het aantal studenten dat het tot nu toe betreft zeer klein is, kunnen er nog geen algemene conclusies getrokken worden, maar zijn bovenstaande voorbeelden ‘incidenten’. Tabel 13: Percentage afstudeerders en percentage uitval van de instroom in de masteropleiding Physics, anders dan instroom van UvA en VU Cohort 2003 2004
Instroom van buiten 5 11
% Afgestudeerd In 2 jr In 3 jr 60% 80% 45% n.v.t.
% Uitval 20% 36%
NB In 2002 was er nog geen instroom van buiten UvA en VU. Ook in de masteropleiding Astronomy & Astrophysics is er geen student van buiten UvA en VU ingestroomd.
De rendementen zijn thans niet op het gewenste niveau en tevens valt op dat studenten lang over de studie doen. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is de verwachting dat de rendementen zullen stijgen, omdat de studieduur van vijf jaar is opgedeeld in twee kortere trajecten. Studenten die in de ongedeelde opleiding met (veel) studievertraging afstudeerden, waren meestal studenten die de universiteit niet zonder diploma wilden verlaten. Aangezien de bacheloropleiding een afgerond karakter heeft, kan de student reeds na de bachelorstudie zijn/haar opleiding met een diploma afsluiten. Het streefcijfer van de faculteit voor een masteropleiding is een rendement van 90% na drie jaar. Of het streefcijfer van 90% werkelijk haalbaar is moet nog blijken, aangezien er nu nog sprake is van een overgangssituatie van doctoraal naar master. Een belangrijke factor van invloed op de rendementscijfers is de toelatingsprocedure tot de masteropleiding. Het niveau van kennis en inzicht bij een instromende masterstudent moet voldoende zijn om het masterprogramma binnen redelijke tijd af te ronden. Mocht de student deficiënt zijn, dan wordt hij afgewezen of er wordt een schakelprogramma voor hem opgesteld. De procedure aan de UvA, waarbij het International Office, de mastercoördinatoren en de examencommissie sterk betrokken zijn, werkt zeer selecterend, wat het niveau van de masteropleiding (en dus ook de rendementen) waarborgt. Oordeel Er zijn duidelijke streefcijfers geformuleerd voor de opleidingen, die echter nog lang niet gehaald worden. Er zijn allerlei plannen en activiteiten om te komen tot verhoging van de rendementen, maar de rendementen zijn naar het oordeel van de commissie nog te laag. Mede vanwege de toch ook nog wel grote uitval na het eerste jaar beoordeelt de commissie het bachelorrendement met een onvoldoende. De commissie beveelt aan maatregelen te nemen om de uitval na het eerste jaar te beperken. Het eerste jaar zou zo selectief moeten zijn dat daarna het diploma zonder grote problemen behaald zou kunnen worden. Voor de masteropleidingen zijn nog onvoldoende gegevens bekend om een oordeel te geven. De opleidingen krijgt hier het voordeel van de twijfel en krijgen het oordeel voldoende. Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: het oordeel van de commissie is onvoldoende. Masteropleiding Physics: het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: het oordeel van de commissie is voldoende. 390
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. De commissie heeft geconstateerd dat het eindniveau van de afgestudeerden voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding/oude doctoraalopleiding goed is. De rendementen van de bacheloropleiding vindt de commissie onvoldoende, terwijl de masteropleidingen het voordeel van de twijfel krijgen. Studenten doen naar het oordeel van de commissie te lang over de studie, en er vallen te veel studenten ook na de propedeuse uit. De kwaliteit van de afgestudeerden staat echter buiten kijf, vandaar dat de commissie het onderwerp ‘Resultaten’ voor zowel de bacheloropleiding als de beide masteropleidingen als voldoende beoordeelt. Voor de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Physics luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Astronomy and Astrophysics luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
391
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
392
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Masteropleiding Physics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
393
Masteropleiding Astronomy and Astrophysics: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleidingen Natuur- en sterrenkunde en de masteropleidingen Physics en Astronomy and Astrophysics De commissie komt, op grond van haar oordelen, voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Physics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Astronomy and Astrophysics voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
394
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Bijlage 1 Doelstellingen, eindtermen en relatie met de Dublin-descriptoren 1A
Bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde
De eindtermen van de bacheloropleiding zijn de volgende: Vakgebonden kennis en vaardigheden De afgestudeerde: 1. heeft een gedegen theoretische en praktische basiskennis van de natuurkunde, c.q. sterrenkunde, met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wiskundige beschrijvingswijze; 2. is in staat om zelfstandig nieuwe vakkennis en vaardigheden te verwerven en deze te integreren met reeds opgedane kennis en vaardigheden; 3. is vertrouwd met het kwantitatieve karakter van de natuurkunde, c.q. sterrenkunde, en met de wetenschappelijke methoden die binnen het kader van de natuurkunde, c.q. sterrenkunde, gebruikt worden; 4. heeft kennisgemaakt met het doen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de natuurkunde, c.q. sterrenkunde, en is in staat zelfstandig een klein onderzoeksproject te verrichten; 5. heeft zich voldoende breed kunnen oriënteren om een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding of de arbeidsmarkt; 6. heeft inzicht in de plaats en het belang van de natuurkunde, c.q. sterrenkunde, in een bredere wetenschappelijke, wijsgerige of maatschappelijke context. Algemene vaardigheden De afgestudeerde: 7. heeft een zelfstandige, wetenschappelijk kritische werkwijze en houding; 8. is in staat om mondeling en schriftelijk te rapporteren over wetenschappelijke resultaten en toepassingen daarvan aan specialisten of niet-specialisten; 9. kan informatie zoeken en verwerken; 10. beheerst ICT-vaardigheden die aansluiten bij de gekozen specialisatie; 11. kan werken in teamverband en heeft ervaring met projectmatig werken; 12. heeft een goede basis voor een opleiding tot leraar. Relatie niveau van de bacheloropleiding met de Dublin-desciptoren 1. Kennis en inzicht De opleiding begint op het eindniveau van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, dat reeds na enkele maanden ver wordt overtroffen. Door middel van het gebruik van verschillende werkvormen wordt de studenten vakinhoudelijke en algemene academische kennis en vaardigheden bijgebracht. Aan het eind van de bacheloropleiding heeft de afgestudeerde kennis van de centrale subdisciplines van de discipline en ervaring met wetenschappelijk onderzoek in vooraanstaande onderzoeksgroepen. Het programma is zo opgebouwd dat de student zowel kennis en inzicht heeft in de breedte van (de toepassingen van) de discipline als in de verschillende specialisaties. Daarnaast kan de student zich in de vrijekeuzeruimte van het programma (30 EC) binnen of buiten de discipline verbreden of verdiepen. 2. Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde bachelor heeft kennisgemaakt met het opzetten van onderzoek en het formuleren van onderzoeksvragen. Hij/zij beheerst algemene vaardigheden en heeft vakinhoudelijke QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
395
basiskennis, zodat voldaan wordt aan de voorwaarden om de toepassing hiervan mogelijk te maken. Het toepassen van kennis en inzicht wordt tijdens de opleiding getoetst tijdens een kort onderzoeksproject in het tweede jaar, maar toetsing vindt voornamelijk plaats tijdens het afsluitende bachelorproject. Begeleiding tijdens dit soort projecten is individueel, waardoor juist aan de praktische uitwerking van het integreren en toepassen van kennis en inzichten uit de verschillende afzonderlijke vakken zeer veel aandacht kan worden besteed. 3. Oordeelsvorming De afgestudeerde kan op velerlei wijzen informatie verzamelen en verwerken. Dit wordt onder andere aangeleerd bij het tweedejaarsproject(en) en het afsluitende bachelorproject. Oordeelsvorming in een maatschappelijke of ethische context is geëxpliciteerd in het keuzevak Wetenschap, technologie, maatschappij en cultuur. 4. Communicatie Communicatie wordt gerekend tot de academische basisvaardigheden. Al vanaf het begin van het eerste semester wordt aandacht besteed aan academische basiscompetenties en algemene en onderzoeksvaardigheden, in de vorm van een tutoraat, waarin specifiek aandacht is voor het ontwikkelen van schriftelijke en mondelinge communicatievaardigheden, ICT-vaardigheden, informatievaardigheden, experimentele vaardigheden, studievaardigheden en onderzoeks vaardigheden. Studenten leggen zelf een portfolio aan waarin zij hun eigen ontwikkeling vastleggen. In veel cursussen is apart ruimte gecreëerd om deze vaardigheden te toetsen, door middel van zelfstandig uit te voeren projecten waarover mondeling en/of schriftelijk gerapporteerd wordt. De afsluitende bachelorscriptie moet naast een wetenschappelijke samenvatting tevens een populariserende samenvatting bevatten. 5. Leervaardigheden De leervaardigheden worden grotendeels slechts indirect genoemd in de eindtermen van de opleiding. De opbouw van de studie garandeert echter dat de leervaardigheden ontwikkeld worden tijdens de bacheloropleiding. De afgestudeerde heeft ervaring opgedaan met verschillende manieren van leren, doordat in het curriculum een verscheidenheid aan onderwijsvormen, leermiddelen en informatiebronnen is toegepast. De verantwoordelijkheid voor het leerproces is in de loop van de bacheloropleiding in toenemende mate bij de student zelf gelegd waardoor een vermogen tot verdere zelfstandige studie is bereikt. 1B
Masteropleiding Physics
Eindtermen De afgestudeerde: 1. heeft een gedegen theoretische en praktische kennis van de moderne natuurkunde (met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke kennis van andere disciplines); 2. heeft grondige kennis van theoretische en/of experimentele methoden en onderzoekservaring op ten minste één deelgebied binnen de natuurkunde; 3. is in staat om zich binnen redelijke termijn in te werken in andere deelgebieden van de natuurkunde; 4. is in staat een onderzoekswerkplan te formuleren op basis van een realistische vraagstelling binnen de natuurkunde; 5. is in staat onderzoeksresultaten te analyseren en formuleren en daar conclusies uit te trekken; 396
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
6.
is in staat een verslag dan wel een internationaal toegankelijke wetenschappelijke publicatie te schrijven en deel te nemen aan een discussie over een vakonderwerp; 7. is in staat (internationale) vakliteratuur op relevante deelgebieden te raadplegen en te benutten; 8. is in staat kennis van de natuurkunde toe te passen in een bredere (multidisciplinaire) context; 9. is inzetbaar in die functies waarin kennis en onderzoeksvaardigheden op het gebied van de natuurkunde vereist zijn; 10. heeft voldoende kennis van en inzicht in de maatschappelijke rol van de natuurkunde om tot een verantwoorde beroepskeuze en beroepsuitoefening te kunnen komen; 11. is in staat samen te werken met anderen, kennis aan anderen over te dragen en een voordracht te houden voor zowel vakspecialisten als een breder publiek. De masteropleiding Physics kent drie varianten: een onderzoeksvariant (O-variant), een communicatieve en educatieve variant (CE-variant) en een maatschappelijke variant (M-variant). De specifieke eindtermen die betrekking hebben op deze varianten zijn: O-variant De afgestudeerde kan: O1. (indien een experimenteel masterprogramma is gekozen) zelfstandig experimenten en de bijbehorende controles bedenken, uitvoeren en evalueren binnen een gegeven tijdsbestek; O2. de verkregen resultaten en conclusies plaatsen in het kader van door anderen verkregen resultaten; O3. een visie vormen ten aanzien van de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied; O4. natuurkundige processen kwantitatief en kwalitatief analyseren, de gegevens in bestaande of te ontwikkelen modellen onderbrengen en de uitkomsten op verschillende abstractieniveaus presenteren. CE-variant De afgestudeerde kan: CE1. zelfstandig nieuwe vakkennis verwerven op het gebied van communicatie en educatie en deze toepassen in een communicatieve/educatieve beroepssituatie; CE2. verworven kennis en inzicht overdragen in woord en geschrift zowel in een onderwijssituatie als naar een breder publiek. M-variant (programma Science, Technology and Public Management) De afgestudeerde kan: M1. een visie ontwikkelen ten aanzien van de mogelijke bijdrage van natuurwetenschappelijke kennis en methoden aan het oplossen van vakgerelateerde maatschappelijke problemen; M2. een oplossingsgerichte wetenschappelijke vraagstelling uit deze visie destilleren; M3. vraagstellingen in een doelgericht onderzoek implementeren; M4. gegevens verkregen uit analyses op verschillende schalen en abstractieniveaus interpreteren en presenteren; M5. in een multidisciplinair project samenwerken.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
397
Relatie niveau van de masteropleiding met de Dublin-desciptoren 1. Kennis en inzicht De opleiding sluit aan op een van de bacheloropleidingen. Iedere masterstudent zal een individueel traject volgen dat aansluit op zijn interesse en voorkennis. De opleiding omvat een gedeelte waarin de kennis en kunde verder worden ontwikkeld in cursorisch onderwijs op masterniveau (24-60 EC). Omdat de voorkennis van individuele studenten verschilt door de gevolgde (keuze)vakken in de bachelorfase is in het curriculum enige ruimte om lacunes op te vullen die mogelijk belangrijk zijn voor het onderzoeksproject (maximaal 12 EC op ten minste tweedejaarsniveau). Dit onderzoeksproject vormt de kern van de masteropleiding en beslaat de periode waarin een deel van de opgedane kennis in de praktijk wordt gebracht en waarin het inzicht in het vak aanzienlijk wordt vergroot. Aan het eind van het afstudeerproject heeft de student voldoende ervaring om zelf nieuwe ideeën te kunnen ontwikkelen of toepassen. Kennis en inzicht worden in alle gevallen getoetst op een wijze die past bij de onderwijsvorm (tentamen, werkstuk, schriftelijk/mondeling verslag). 2. Toepassen kennis en inzicht Of afgestudeerden in de onderzoeksvariant hun kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens daadwerkelijk kunnen toepassen in een nieuwe omgeving kan pas echt blijken na de studie. Binnen de opleiding bieden onderzoeksprojecten de mogelijkheid deze vaardigheid te ontwikkelen, op basis van de kennis en inzicht die aan het begin van het project aanwezig zijn. Tijdens het onderzoeksproject nemen de kennis, kunde en het inzicht op het deelgebied van het project sterk toe. Deze worden geïntegreerd met al aanwezige kennis en studenten zullen deze automatisch gaan toepassen gedurende het onderzoeksproject. In de CE- en M-varianten wordt de vakinhoudelijke kennis meegenomen naar een andere omgeving en daar toegepast. In deze gevallen vindt de toepassing al binnen de opleiding plaats, waardoor dit aspect duidelijk zichtbaar is. 3. Oordeelsvorming Het vermogen tot oordeelsvorming over wetenschapsinterne vragen (bijvoorbeeld ‘wat is goed onderzoek?’ en ‘wat is belangrijk onderzoek?’) wordt vooral ontwikkeld tijdens het onderzoeksproject. Tijdens het afstudeeronderzoek worden studenten gedwongen om hun eigen resultaten te beoordelen ten opzichte van bestaande resultaten en theorieën. Het verwerven van inzicht in de plaats en de rol van de discipline binnen de wetenschap en in de samenleving is een onderdeel van het portfolio in de O-variant. In de M-variant wordt oordeelsvorming over het eigen vakgebied in een maatschappelijke context verder uitgedaagd door de bestudering van maatschappelijke thema’s waarin de relaties tussen wetenschap en samenleving met nadruk aan de orde komen. In de CE-variant staan contacten met niet-deskundigen centraal. Daarom speelt oordeelsvorming door de student in de CE-variant een cruciale rol. Het gaat er niet alleen om dat de afgestudeerde zijn/haar eigen oordeel heeft ontwikkeld en onderbouwd, maar hij/zij moet ook inzicht hebben in de oordeelsvorming over het vakgebied en alles wat daarmee samenhangt door de andere partij. 4. Communicatie Presentatie van de resultaten van eigen onderzoek en literatuurstudie is een vanzelfsprekend onderdeel van alle masterprogramma’s. In de O-variant ligt de nadruk op presentatie aan vakgenoten, die deels specialist zijn in het onderwerp, deels niet. Bij het presenteren van het masterproject is een logische opbouw, waarbij, uitgaande van bestaande kennis, via de gevonden resultaten onderbouwde conclusies worden getrokken, een essentiële eis. In de CE- en M-vari398
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
anten wordt uitvoerig aandacht besteed aan het aanspreken van een ander of breder publiek. Daarnaast wordt studenten gevraagd om naast een wetenschappelijke samenvatting tevens een populaire samenvatting (op het niveau van 6 VWO) in te leveren bij het afstudeerverslag, welke als voorlichtingsmateriaal gebruikt wordt. Tot nu toe gebeurt dit op vrijwillige basis. Vanaf het studiejaar 2006-2007 is dit een verplichting voor alle studenten. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft in de loop van de gehele studie in toenemende mate zelfstandig kennis moeten verwerven. Dit is al het geval bij het cursorisch onderwijs, maar vooral het leren door de meester-gezelrelatie tijdens het afstudeerproject of de afstudeerstage verbreedt het palet van leervaardigheden zodanig dat de afgestudeerde in staat is tot het succesvol aangaan van een vervolgstudie (promotietraject) of beroep waarin autonomie en zelfsturing een belangrijke rol spelen. 1C
Master Astronomy and Astrophysics
Eindtermen De afgestudeerde: 1. heeft een gedegen theoretische en praktische kennis van de moderne sterrenkunde (met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke kennis van andere disciplines); 2. heeft grondige kennis van theoretische en/of waarneemmethoden en onderzoekservaring op ten minste één deelgebied binnen de sterrenkunde; 3. is in staat om zich binnen redelijke termijn in te werken in andere deelgebieden van de sterrenkunde; 4. is in staat een onderzoekswerkplan te formuleren op basis van een realistische vraagstelling binnen de sterrenkunde; 5. is in staat onderzoeksresultaten te analyseren en formuleren en daar conclusies uit te trekken; 6. is in staat een verslag dan wel internationaal toegankelijke wetenschappelijke publicatie te schrijven en deel te nemen aan een discussie over een vakonderwerp; 7. is in staat (internationale) vakliteratuur op relevante deelgebieden te raadplegen en te benutten; 8. is in staat kennis van de sterrenkunde toe te passen in een bredere (multidisciplinaire) context; 9. is inzetbaar in die functies waarin kennis en onderzoeksvaardigheden op het gebied van de sterrenkunde vereist zijn; 10. heeft voldoende kennis van en inzicht in de maatschappelijke rol van de sterrenkunde om tot een verantwoorde beroepskeuze en beroepsuitoefening te kunnen komen; 11. is in staat samen te werken met anderen, kennis aan anderen over te dragen en een voordracht te houden voor zowel vakspecialisten als een breder publiek. De masteropleiding Astronomy and Astrophysics kent drie varianten: een onderzoeksvariant (O-variant), een communicatieve en educatieve variant (CE-variant) en een maatschappelijke variant (M-variant). De specifieke eindtermen die betrekking hebben op deze varianten zijn:
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
399
O-variant De afgestudeerde kan: O1. de verkregen resultaten en conclusies plaatsen in het kader van door anderen verkregen resultaten; O2. een visie vormen ten aanzien van de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied; O3. sterrenkundige processen kwantitatief en kwalitatief analyseren, de gegevens in bestaande of te ontwikkelen modellen onderbrengen en de uitkomsten op verschillende abstractieniveaus presenteren. CE-variant De afgestudeerde kan: CE1. zelfstandig nieuwe vakkennis verwerven op het gebied van communicatie en educatie en deze toepassen in een communicatieve/educatieve beroepssituatie; CE2. verworven kennis en inzicht overdragen in woord en geschrift zowel in een onderwijssituatie als naar een breder publiek. M-variant (programma Science, Technology and Public Management) De afgestudeerde kan: M1. een visie ontwikkelen ten aanzien van de mogelijke bijdrage van natuurwetenschappelijke kennis en methoden aan het oplossen van vakgerelateerde maatschappelijke problemen; M2. een oplossingsgerichte wetenschappelijke vraagstelling uit deze visie destilleren; M3. vraagstellingen in een doelgericht onderzoek implementeren; M4. gegevens verkregen uit analyses op verschillende schalen en abstractieniveaus interpreteren en presenteren; M5. in een multidisciplinair projectteam samenwerken. Relatie niveau van de masteropleiding met de Dublin-desciptoren 1. Kennis en inzicht De opleiding sluit aan op een van de bacheloropleidingen. Iedere masterstudent zal een individueel traject volgen dat aansluit op zijn interesse en voorkennis. De opleiding omvat een gedeelte waarin de kennis en kunde verder worden ontwikkeld in cursorisch onderwijs op masterniveau (24-60 EC). Omdat de voorkennis van individuele studenten verschilt door de gevolgde (keuze)vakken in de bachelor is in het curriculum enige ruimte om lacunes op te vullen die mogelijk belangrijk zijn voor het onderzoeksproject (maximaal 12 EC op ten minste tweedejaarsniveau). Dit onderzoeksproject vormt de kern van de masteropleiding en beslaat de periode waarin een deel van de opgedane kennis in de praktijk wordt gebracht en waarin het inzicht in het vak aanzienlijk wordt vergroot. Aan het eind van het afstudeerproject heeft de student voldoende ervaring om zelf nieuwe ideeën te kunnen ontwikkelen of toepassen. Kennis en inzicht worden in alle gevallen getoetst op een wijze die past bij de onderwijsvorm (tentamen, werkstuk, schriftelijk/mondeling verslag). 2. Toepassen kennis en inzicht Of de afgestudeerde in de onderzoeksvariant zijn kennis, inzicht en probleemoplossende vermogens daadwerkelijk kan toepassen in een nieuwe omgeving kan pas echt blijken na de studie. Binnen de opleiding bieden onderzoeksprojecten de mogelijkheid deze vaardigheid te 400
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
ontwikkelen op basis van de kennis en inzicht die bij het begin van het project aanwezig zijn. Tijdens het onderzoeksproject nemen de kennis, kunde en het inzicht op het deelgebied van het project sterk toe. Deze worden geïntegreerd met al aanwezige kennis en de student zal deze automatisch gaan toepassen gedurende het onderzoeksproject. In de CE- en M-varianten wordt de vakinhoudelijke kennis meegenomen naar een andere omgeving en daar toegepast. In deze gevallen vindt de toepassing al binnen de opleiding plaats, waardoor dit aspect duidelijk zichtbaar is. 3. Oordeelsvorming Het vermogen tot oordeelsvorming over wetenschapsinterne vragen (bijvoorbeeld ‘wat is goed onderzoek?’ en ‘wat is belangrijk onderzoek?’) wordt vooral ontwikkeld tijdens het onderzoeksproject. Tijdens het afstudeeronderzoek worden studenten gedwongen om hun eigen resultaten te beoordelen ten opzichte van bestaande resultaten en theorieën. Het verwerven van inzicht in de plaats en de rol van de discipline binnen de wetenschap en in de samenleving is een onderdeel van het portfolio in de O-variant. In de M-variant wordt oordeelsvorming over het eigen vakgebied in een maatschappelijke context verder uitgedaagd door de bestudering van maatschappelijke thema’s waarin de relaties tussen wetenschap en samenleving met nadruk aan de orde komen. In de CE-variant staan contacten met niet-deskundigen centraal. Daarom speelt oordeelsvorming door de student in de CE-variant een cruciale rol. Het gaat er niet alleen om dat de afgestudeerde zijn/haar eigen oordeel heeft ontwikkeld en onderbouwd, maar hij/zij moet ook inzicht hebben in de oordeelsvorming over het vakgebied en alles wat daarmee samenhangt door de andere partij. 4. Communicatie Presentatie van de resultaten van eigen onderzoek en literatuurstudie is een vanzelfsprekend onderdeel van alle masterprogramma’s. In de O-variant ligt de nadruk op presentatie aan vakgenoten, die deels specialist zijn in het onderwerp, deels niet. Bij het presenteren van het masterproject is een logische opbouw, waarbij, uitgaande van bestaande kennis, via de gevonden resultaten onderbouwde conclusies worden getrokken, een essentiële eis. In de CE- en M-varianten wordt uitvoerig aandacht besteed aan het aanspreken van een ander of breder publiek. Daarnaast wordt studenten gevraagd om naast een wetenschappelijke samenvatting tevens een populaire samenvatting (op het niveau van 6 VWO) in te leveren bij het afstudeerverslag, welke als voorlichtingsmateriaal gebruikt wordt. Tot nu toe gebeurt dit op vrijwillige basis. Vanaf het studiejaar 2006-2007 is dit een verplichting voor alle studenten. 5. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft in de loop van de gehele studie in toenemende mate zelfstandig kennis moeten verwerven. Dit is al het geval bij het cursorisch onderwijs, maar vooral het leren door de meester-gezelrelatie tijdens het afstudeerproject of de afstudeerstage verbreedt het palet van leervaardigheden zodanig dat de afgestudeerde in staat is tot het succesvol aangaan van een vervolgstudie (promotietraject) of beroep waarin autonomie en zelfsturing een belangrijke rol spelen.
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
401
Bijlage 2 Programmaonderdelen bacheloropleiding en masteropleidingen 2A
Bacheloropleiding Hoor- WerkProbleemPract. Project college2) college gest. ond.
1e jaar
EC
Niveau1)
1e semester Symmetrie en patroon-vorming in de natuur (SPIN)
6
0
26
44
Calculus 14)
6
1
26
26
Speciale relativiteitstheorie
6
1
22
22
Sterrenkunde 1
6
1
22
22
Natuurkundepracticum 16)
3
1
Academische basiscompetenties7)
2
0
Kwantumfysica 1
6
1
22
18
Calculus 2
6
1
24
24
4,5
1
1
1
4,5
1
6
3
1
12
Vrije keuze
6
1,2,3
Totaal
60
148
84
5)
5)
Toetsing3)
ZelfTotaal studie
6,TT, T, PR, PT
92
168
6, T, TT, HW
84
168
3, T, WC, PT
121
168
3, T, HW, PT, VER
99
168
VER
16
84
70
84
3, T, HW
125
168
3, T, HW
117
168
3, T, HW, VER
79
126
VER
9
28
24
3, T, HW, VER
93
126
16
HW, VER
56
84
3, T, VER
101
168
3, T
129
168
3, T, PT, VER
67
168
26 22 68 14
2e semester
Trillingen en golven Highlights natuur- en sterrenkunde 8) Elektriciteit en magnetisme Elektrodynamica en licht 9)
14
30
19
161
156
0
Keuzevakken Simuleren en programmeren
6
1
Zonnestelsel
6
1
18
18
Gecondenseerde materie 1
6
1
25
25
1)
2) 3)
402
64
48
Niveau: 0 Algemeen 1 Inleidend 2 Basis 3 Gevorderd Tijd in uren Toetsing: tentamentijd en toetswijze HW Ingeleverd huiswerk PR Presentaties PT Pretests T Schriftelijk tentamen TT Schriftelijke tussentoets VER (Practicum)verslagen WC Werk tijdens werkcollege
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Het practicum van het vak Calculus 1 bestaat uit een mathematicacursus Deze vakken mogen vervangen worden door: Lineaire algebra Wiskunde Stochastiek 1 Wiskunde Structuur in de chemie Scheikunde Biochemie/Systeembiologie 1 Bio-exact 6) Het Natuurkundepracticum 1 bevat ook data-analyse. In plaats van het Natuurkundepracticum mag ook gekozen worden voor het Chemie- of Bio-exactpracticum, elk 6 EC 7) Het vak Academische basiscompetenties wordt gegeven in de vorm van een studententutoraat 8) Highlights is onderdeel van het 3 EC oriëntatieprogramma, punt wordt uitgekeerd in derde jaar 9) Externe keuzevakken binnen het OWI in het tweede semester Chemie: energie en dynamica Scheikunde Systeembiologie 2 Bio-exact Algebra 1 Wiskunde Analyse 1 Wiskunde 4) 5)
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
403
EC Niveau1)
2e jaar
Hoorcollege1)
Werkcollege
Pract. Probleemgest. ond.
Projectonderwijs
Toetsing1)
Zelfstudie
Totaal
1e semester Klassieke mechanica
3
2
12
12
3, HW, T
57
84
Thermische fysica
3
2
12
12
3, HW, T
57
84
Astrofysica
6
2
26
23
3, WC, T
116
168
Lineaire algebra
6
2
26
23
3, T, TT, HW
116
168
Natuurkundepracticum 2
6
2
85
VER, PR
83
168
Vrije keuze
6
2,3
Licht en materie
3
2
8
8
15
HW, VER
53
84
Kwantumfysica 2
6
2
26
26
3, HW, T
113
168
Statistische fysica
6
2
26
26
3, HW, T
113
168
26
26
3, HW, T
113
168
VER
30
84
VER, PR
111
168
3, T
116
168
3, T
129
168
3, TT, T
114,5
168
2e semester
Wiskunde N2
6
2
Numerieke natuurkunde, inl.
3
2
Tweedejaarsproject natuurkunde/ sterrenkunde 2)
6
2
54 11
46
11
46
Totaal
60
162
156
Deeltjesfysica 1
6
Inleiding biomedische fysica
154
2
25
25
6
2
36
Astrofysica van compacte sterren
6
3
26
Melkwegstelsel
6
2
18
10
3, T
129
168
Algebra 2
6
2
26
26
3, HW, T
113
168
Inleiding dynamische systemen
6
2
26
26
3, T
113
168
Numerieke wiskunde
6
2
TT
116
168
Keuzevakken
1) 2)
404
24,5
52
Zie eerste jaar. Het tweedejaarsproject is gekoppeld aan 1 EC oriëntatie op de onderzoeksrichtingen en masteropleidingen, en aan een Academische basisvaardighedencomponent van 2 EC (schrijf- en presenteervaardigheden).
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
EC Niveau1)
3e jaar
Hoorcollege1)
Werkcollege
Pract.
Probleemgest.ond.
Projectonderwijs
Toetsing1)
Zelfstudie
Totaal
1e semester Workshop 2)
3
3
3)
27
3
Bachelorproject
12
3
ABC 4)
6
3
Oriëntatie
5)
2
3
Keuze
3)
12
3
Totaal
60
Elektrodynamica en relativiteitstheorie 1
6
3
Gecondenseerde materie 2
6
3
Kosmologie
6
3
Researchpracticum 4,5 natuurkunde
3
126
VER, PR
126
VER
42
168
3, T
115
168
35
56
Keuze
27 PR, VER, HW
57
84 756
2e semester VER
336 168
26
30
56 336
Keuzevakken 25
25 46
25
25
6, HW, TT, T
115
168
PR, HW
122
168
3, T
115
168 126
Waarneempracticum sterrenkunde
6
3
Wiskunde N3
6
3
Educatieve vaardigheden en oriëntatie op de CE/M-variant
2
3
Fysische experimentbe- 4,5 sturing
3
Deeltjesfysica 2
6
3
26
26
3, T
113
168
Elektrodynamica en relativiteitstheorie 2
3
3
12
18
3, HW, T
51
84
21
3, HW, T
25
25 21
126
PRES
126
Kwantumfysica 3
6
3
21
123
168
Honoursmodule EW: asymmetrieën in natuurwetten; een introductie in CP- schending
3
3
12
72
84
Honoursmodule EW: Kwantumgassen
3
3
12
72
84
Zie eerste jaar. Aangeboden in 2005-2006: Theoretische fysica: Zwarte gaten Sterrenkunde: Gecondenseerde materie: Quantum Salad Dressing. 3) Ten minste 24 EC moet bestaan uit vermelde keuzemajorvakken. 4) De 6 studiepunten voor het geheel aan Academische basiscompetentie-onderwijs (2 per jaar) worden in het laatste semester uitgekeerd. 5) De 3 EC (1 per jaar) van het oriëntatieprogramma worden in het laatste semester uitgekeerd. 1)
2)
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
405
Aanbevolen vakken van de keuzeprofielen binnen de bacheloropleiding Natuur- en sterrenkunde voor het eerste en tweede semester van het derde jaar Semester 1 Biofysica Workshop natuur- en sterrenkunde (3 EC) Fysische experimentbesturing (4,5 EC) Deeltjesfysica Workshop natuur- en sterrenkunde (3 EC) Elektrodynamica en relativiteitstheorie 1 (6 EC) Fysische experimentbesturing (4,5 EC) Keuze (6 EC) Gecondenseerde materie Workshop natuur- en sterrenkunde (3 EC) Elektrodynamica en relativiteitstheorie 1 (6 EC) Gecondenseerde materie 2 (6 EC) Fysische experimentbesturing (4,5 EC) Sterrenkunde Workshop natuur- en sterrenkunde (3 EC) Elektrodynamica en relativiteitstheorie 1 (6 EC) Kosmologie (6 EC) Waarneempracticum sterrenkunde (6 EC) Theoretische natuurkunde Workshop natuur- en sterrenkunde (3 EC) Elektrodynamica en relativiteitstheorie 1 (6 EC) Wiskunde N3 (6 EC)
406
Semester 2 Biofysica (6 EC)
Deeltjesfysica 2 (6 EC)
Deeltjesfysica 2 (6 EC) Kwantumfysica 3 (6 EC)
Astrofysica van compacte sterren (6 EC) Deeltjesfysica 2 (6 EC) Elektrodynamica en relativiteitstheorie 2 (3 EC)
Elektrodynamica en relativiteitstheorie 2 (3 EC) Kwantumfysica 3 (6 EC)
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Competentiematrix (keuzevakken in cursief ) Semester
1
2
3
5
6
Schriftelijk communiceren
NP1, Sterrenkunde
Klass. natuurk. NP2
Licht & mat.
Workshop
Bachelorproject
Tutoraat
Highlights
Project
NP1
Klass. natuurk. NP2
Licht & mat.
Workshop
Elek. & licht
Project
Gecond. mat. 2
Mondeling communiceren Informatie zoeken
4
Res. pract Res. pract
Highlights
Bachelorproject
Licht & mat.
Workshop
Project
Gecond. mat. 2
Bibliotheek & literatuur
Licht & mat.
Workshop
Project
Gecond. mat. 2
Project
Waarneempract. Bachelorproject
Experimentele vaardigheden
NP1
ICT-vaardigheden (ook simulaties)
Mathematica
Samenwerken
NP1
Klass. natuurk. NP2
Sterrenkunde 1 Gecond. mat. 1 Res. pract Simuleren & programeren
Werkcolleges Projectmatig werken Studievaardigheden
Werkcolleges
Bachelorproject Bachelorproject
Numerieke Licht & mat. natuurkunde
Gecond. mat. 2 Fys. experimentb..
NP 2
Gecond. mat. 2
Res. pract
Workshop
Werkcolleges Werkcolleges Res. pract
Project
Tutoraat
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Bachelorproject Workshop
407
2B
Masteropleiding Physics
Tabel B: Overzicht van de programmaonderdelen Vak
EC
Vorm
Ab Initio Molecular Dynamics
6
hc/cpr
v
AC.I Lasers in Physics and Chemistry
6
hc/zs
t
PS
2 uit 4
AC.II Soft Condensed Matter and Biological Physics
6
hc/zs
o/p
PS
2 uit 4
AC.III Hard Condensed Matter
6
hc/zs
o/t
PS
2 uit 4
AC.IV Theory, Computation, and Spectroscopy
6
hc/cpr/zs
p/t
PS
2 uit 4
Advanced Biophysics
6
hc/zs
o/p
PS
Advanced Electrodynamics and Quantum Optics
6
hc
t
PS
Advanced Group Theory
12
pr
v
PS
Advanced Quantum Mechanics
6
hc
t
PS
Advanced Solid State Physics
6
hc/cp
t/m/o
CMS
Astroparticle Physics
6
hc
p/o
PAP
BC.I Basic and Applied Quantum Mechanics
6
hc/wc/zs
t
PS
BC.II Basic and Applied Statistical Physics
6
hc/wc/zs
t
PS
Biological Neural Networks
6
hc/wc/rc
m
CERN Research Project
6
pr
CERN Summer Student Lecture Programme
3
hc
p
PAP
Computational Physics
6
hc/wc
o
TP**, PAP
Density Functional Theory for Chemists
12
pr
v
PS
Femtosecond Lasers and Nonlinear Techniques
6
hc
t
PS
From Genome to Physiome
6
pr
v
PS
General Relativity
6
hc/wc
t
PAP, TP
Group theory
6
hc
t
PAP, TP
High Energy Astrophysics
6
sem
v
PAP
History of Modern Physics 1900-1925: Einstein and his Contemporaries
6
sem
m/v
PAP, TP
Hydrodynamics of Fluids and Plasmas
6
hc/wc
o
TP, PS
Image Acquisition in Medicine and Biology
6
hc/pr
o/t
Introduction to Quantum Field Theory
6
hc
o/m
Laser Cooling and Trapping of Atoms
6
hc
o/t
PS
Literature Review Biomedical Physics
6
zs
o
PS
Master Course Applied Theoretical Chemistry
6
hc/wc
v
PS
Master Course Group Theory
6
hc
t
Mathematical Methods
6
hc/wc
t/m
Mechanics of Human Tissue Part 1: Skeleton Tissue
3
pr
t
PS
Mechanics of Human Tissue Part 2: Cardiovascular and Pulmonary System
3
pr
t
PS
Molecular Reaction Dynamics
6
zs
t
PS
Multiphase Flow
6
wc
v/t
NIKHEF Project
6
pr
o/v
Nonlinear Dynamics and Chaos
6
hc
Numerical Techniques
6
hc/cpr
v
Opthalmic Physics
3
pr
t
Particle Detection
6
hc/wc
m
PAP
Particle Physics I
6
hc/wc
t
PAP
Particle Physics II
6
hc/wc
t
PAP
Particles and Fields
6
hc/pr
o/m
TP**, PAP
Pattern Formation in Complex Systems
6
hc
t
PS
Physics of Circulation and Respiration
6
hc/pr
t
PS
408
Toetsvorm
Verplicht
Keuze PS
TP
TP PAP
PS TP
PAP
PS TP
PAP
PS PAP TP PS PS
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Physics of Radiation Therapy
3
hc
t
Physics of Sensory Organs
6
hc/pr
t
PS PS
Programming C++
3
hc/pr
pr
PAP
Programming, Data Structures, and Algorithms
6
hc/cpr
v
PS
Protein Spectroscopy
6
hc/pr
v
PS
Putting Electrons to Work
6
hc/zs
t/p/v
PS
Relativistic Molecular Quantum Mechanics
12
pr
v
PS
Science and Technology of Hydrogen in Condensed Matter
6
hc
p/v
PS
Signal Processing and Parameter Estimation applied to Brain Imaging
3
hc/zs
t
PS
Spectroscopy, Astrophysics and the Earth’s Atmosphere
6
hc
t
PS
Static and Dynamic Scattering in Condensed Matter
6
hc
o/p
PS
Statistical Data Analysis
6
hc/pr
pr/t
PAP
Statistical Physics and Condensed Matter I
6
hc
t
PS, TP
Statistical Physics and Condensed Matter II
6
hc
t
String Theory
6
hc/wc
pr
Supersymmetry and Supergravity
6
hc/wc
t/m
TP
Supramolecular Chemistry and Nanomaterials
6
hc
t
PS
Theoretical Chemistry
12
pr
v
PS
Transport Phenomena
6
hc/wc
m
PS
Techniques in Molecular Biophysics
6
hc/o
t/v
PS
Uitbreiding SPCMT
2
hc/wc
o/m
TP
Uitbreiding MM
2
hc/wc
o/m
TP
Uitbreiding Introduction to QFT
2
hc/wc
o/m
TP
PS, TP TP
TP
Onderwijsvormen: hc = hoorcollege, wc = werkcollege, pr = practicum/project, cpr = computerpracticum, exc = excursie, cs = case studie, zs = zelfstudie Toetsvormen: t = schriftelijk tentamen, m = mondeling tentamen, pr = project/practicum, v = verslag, p = presentatie, o = opdracht Masterprogramma’s: PAP = Particle and Astroparticle Physics, PS = Physical Sciences, TP = Theoretical Physics
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
409
2C
Masteropleiding Astronomy and Astrophysics
Tabel C: Overzicht van de programmaonderdelen Vak
EC
Vorm hc/wc
Toetsvorm t
Verplicht/keuze
Tevens in
Stellar Structure and Evolution
6
v
Stellar Atmospheres and Radiative Transfer
6
hc/wc
t
v
Observation Project
6
pr/exc
v, m
k
Cosmology
6
hc/wc
t
k
Interstellar and Circumstellar Matter
6
hc/wc
t
k
Star- and Planet Formation
6
hc/wc
t
k
High-energy Astrophysics
6
hc
o
k
Radiative Processes in High-Energy Astrophysics
6
hc/wc
t
k
Radio Astronomy
6
hc/pr
o
k
Interacademic Lecture
6
var.
var.
k
General Relativity
6
hc/wc
t
k
TP
Hydrodynamics of Fluids and Plasmas
6
hc/wc
o
k
TP
Particle Physics I
6
hc/wc
t
k
PAP
Programming C++
3
hc/pr
pr
k
PAP
Onderwijsvormen: hc = hoorcollege, wc = werkcollege, pr = practicum/project, cpr = computerpracticum, exc = excursie, cs = case studie, zs = zelfstudie Toetsvormen: t = schriftelijk tentamen, m = mondeling tentamen, pr = project/practicum, v = verslag, p = presentatie, o = opdracht De laatste vier onderdelen worden ook aangeboden in de masteropleiding Physics, programma Theoretical Physics (TP) en Particle and Astroparticle Physics (PAP)
410
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
Bijlage 3 Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het onderwijsprogramma van de bacheloropleiding. 1. Het aanbrengen van een gedegen theoretische en praktische basiskennis en basisvaardigheden op het gebied van de discipline. Het niveau en de omvang van het verplichte programma wordt in hoge mate bepaald door internationaal geaccepteerde normen voor een driejarig basiscurriculum natuurkunde. De boeken die voor de diverse colleges worden gebruikt, onderstrepen dit. Bovendien vormen natuurkunde- en sterrenkundepractica (18 EC) een eerste training in experimentele vaardigheden en in verslaglegging over een experimenteel waarnemingswerk. Er is gekozen voor het gebruik van moderne Engelstalige textbooks in plaats van specifieke, door docenten vervaardigde syllabi. Hierdoor wordt een internationale standaard gegarandeerd en hebben studenten een achtergrond en terminologie waar zij overal in de wereld mee terechtkunnen. Deze boeken bevatten stof die zich over verschillende colleges uitstrekt, hetgeen de inhoudelijke eenheid van het onderwijs versterkt. Het gebruik van boeken maakt het makkelijker om docenten te laten rouleren zodat een levendig onderwijsklimaat gerealiseerd kan worden. 2. Het aanbrengen van de daarvoor vereiste wiskundige en computationele vaardigheden. Het disciplinair onderwijs wordt ondersteund door middel van een reeks wiskundecolleges (24 EC), Calculus 1 en 2, Lineaire algebra en Wiskunde N2. Computationele vaardigheden komen aan bod in het vak Numerieke natuurkunde. Desgewenst kunnen deze aspecten door keuzecolleges meer accent krijgen. 3. Het leren zelfstandig problemen te analyseren op het gebied van de discipline. Dit wordt uitgebreid getraind in een intensief programma van practica, werkcolleges en individuele opdrachten. De zelfstandigheid neemt geleidelijk toe in het tweede (researchpracticum, project) en derde jaar (workshop, bachelorproject). 4. Kennismaking met het doen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de discipline. Deze doelstelling wordt bereikt door de researchpractica en onderzoeksprojecten in het tweede en derde jaar, in totaal 24 EC. Deze hebben een toenemend zelfstandig karakter en worden uitgevoerd bij onderzoeksinstituten. 5. Het ontwikkelen van vaardigheden als presenteren, schriftelijk en mondeling communiceren, het omgaan met wetenschappelijke bronnen van informatie, zelfstandig en in teamverband werken. Dit vaardigheidsonderwijs komt aan de orde bij diverse vakken en de onderzoeksprojecten. Verder wordt hierin expliciet voorzien door het programma Academische basiscompetenties (ABC) ter grootte van 6 EC. De resultaten houden studenten bij in een portfolio. 6. Voorbereiding op een verdere studie- of arbeidsloopbaan. Het programma Oriëntatie (3 EC) begeleidt de student in het maken van keuzes voor de verschillende onderzoeksprojecten in de studie en geeft in het verlengde daarvan voorlichting over de vervolgmasters van de onderzoeksinstituten. Loopbaanoriëntatie is zoals al aangestipt een relatief nieuw aspect voor de bacheloropleiding en wordt in 2006 ingevuld met een serie alumnilezingen. 7. Het aanbrengen van inzicht in de plaats en de rol van de discipline binnen de wetenschap en samenleving, en in het internationale karakter van de discipline. Het internationale karakter van de discipline is een algemeen kenmerk van de opleiding door de aanwezigheid van buitenlandse docenten, werkcollegedocenten en het sterk internationale karakter van het onderzoek van alle deelnemende onderzoeksinstituten. Daarenboven biedt de opleiding goede studenten de mogelijkheid om hun kennis verder te verbreden en verdiepen buiten de discipline via het honoursprogramma. QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
411
Kern van de basis-bacheloropleiding Klassieke natuurkunde De klassieke natuurkunde is geplaatst in de eerste drie semesters en omvat de colleges Speciale relativiteitstheorie, Trillingen en golven, Elektriciteit en magnetisme, Elektrodynamica en licht en Klassieke mechanica. Naar aanleiding van studentenevaluaties en docentenoverleg is geconstateerd dat het wenselijk is in het eerste semester van de bacheloropleiding meer aandacht te besteden aan klassieke mechanica. De docenten van de vakken Sterrenkunde en Speciale relativiteitstheorie in het eerste semester hebben in onderling overleg afgesproken zes weken in de beide colleges aan klassieke mechanica te besteden en één boek als referentiemateriaal te gebruiken. Kwantumfysica Verdeeld over de drie jaren van de opleiding wordt in evenzoveel colleges het boek Introduction to Quantum Physics (Griffith) behandeld. De eerste twee colleges zijn daarbij verplichte majorvakken. Statistische fysica In het tweede jaar wordt in twee colleges (Thermische en Statistische fysica) het boek Introduction to Statistical Physics behandeld. Veel van de onderwerpen daarin komen terug in de keuzecolleges Gecondenseerde materie en de honoursmodule Kwantumgassen. Sterrenkunde Het sterrenkundepakket omvat de colleges Sterrenkunde 1 (met een practicumcomponent) en het tweedejaarsvak Astrofysica. De keuzecolleges zijn Zonnestelsel, Melkwegstelsels, Astrofysica van compacte sterren, Inleiding kosmologie en het Waarneempracticum. Verdere verdieping is mogelijk via de Workshop sterrenkunde. Wiskundeonderwijs Het verplichte wiskundeonderwijs omvat de colleges Calculus 1 en 2, Lineaire algebra en Wiskunde N2, in totaal 24 EC, geplaatst in de eerste twee jaar. Het wordt volledig verzorgd door docenten van het KdV. Dit programma is inhoudelijk afgestemd op de natuurkunde- en sterrenkundevakken en de afstemming wordt jaarlijks bijgewerkt via een semesteroverleg van de docenten en op basis van de input van het studentenresponssysteem. Het vak Calculus 1 bevat 1 EC aan Mathematicapracticum. Dit programma kan worden uitgebreid met een scala van keuzevakken, zoals Wiskunde N3, Algebra, Analyse en Stochastiek.
412
QANU / Natuur- en sterrenkunde, Universiteit van Amsterdam (UvA)
BIJLAGEN
QANU / Natuur- en sterrenkunde
413
414
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. G. (Gerard) Nienhuis (1944) studeerde vanaf 1962 Natuurkunde aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 1968 het doctoraaldiploma Theoretische natuurkunde behaalde. Na zijn promotie in 1970 bij prof. dr. B.R.A. Nijboer, eveneens in Utrecht, werkte hij enige tijd als ‘research associate’ aan het Massachusetts Institute of Technology te Cambridge, Massachusetts. Van 1972 tot 1988 was hij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Faculteit Natuur- en Sterrenkunde van de Universiteit Utrecht, en werkzaam in de vakgroep Atoom- en Molecuulfysica. Tussen 1979 en 1990 was hij diverse malen gasthoogleraar aan de Université Paris-Nord te Villetaneuse. Van 1984 tot 1989 was hij bijzonder hoogleraar te Utrecht, vanwege het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht, en van 1985 tot 1989 tevens buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Van 1988 tot 1991 was hij gewoon hoogleraar te Utrecht, en sedert 1991 is hij hoogleraar Natuurkunde te Leiden. Zijn onderzoeksgebied door de jaren heen betrof diverse aspecten van de wisselwerking tussen licht en materie, met bijzondere aandacht voor kwantummechanische effecten. Hij gaf onderwijs op het gebied van alle basisvakken van de natuurkunde, en een aantal specialistische vakken voor masterstudenten of promovendi, zoals de atomaire botsingsfysica, atoombouw, atomaire interacties in stralingsvelden, symmetrieën en behoudswetten, en de kwantumoptica. Van 1996 tot 2003 was hij directeur van de opleiding Natuurkunde in Leiden. In 1994 was hij lid van de Commissie van de VSNU voor de onderwijsvisitatie Natuur- en sterrenkunde. Hij was lid van de Editorial Board van Journal of Optics B (van 1998 tot 2002), ‘co-editor’ van Europhysics Letters (van 1998 tot 2003), en sinds 2004 is hij ‘divisional associate editor’ van Physical Review Letters. Prof. dr. H. (Harry) van der Laan (1936) is als 16-jarige met zijn ouders naar Canada geëmigreerd. Afgestudeerd in Wis- en natuurkunde (University of Western Ontario, 1960). Gepromoveerd bij Martin Ryle (Nobellaureaat Fysica 1974; Cavendish Laboratory, Cambridge University) in 1963 op een radio-astronomisch onderwerp. 1963-1964 Filosofie studies aan de VU Amsterdam. Daarna drie jaar docent en onderzoeker aan diverse Canadese en Amerikaanse instituten. In 1967 benoemd tot wetenschappelijk hoofdmedewerker, in 1968 tot lector aan de Leidse Sterrewacht. Van 1970 tot 1987 gewoon hoogleraar Radioastronomie aan de Universiteit Leiden en belast door ZWO met de leiding van de Radiosterrewachten Dwingeloo en Westerbork. Actief in wetenschapspopularisatie, onder meer met een TELEAC-cursus Galaxies en als initiator van het Omniversum te Den Haag. Gastonderzoeker, Institute for Advanced Study, Princeton (1974 -1975). Sinds 1979 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Founding member van de Academia Europaea (1988). Van 1988 tot en met 1992 directeur-generaal van de European Southern Observatory (ESO), hoofdkwartier te München, observatoria in Chili. Van 1993 tot 2001 hoogleraar Sterrenkunde in deeltijd aan de Universiteit Utrecht. Voorzitter van de Stuurgroep Global Change van de KNAW (1995-1999). Sinds 1 december 2001 emeritus-hoogleraar te Leiden en te Utrecht. Sinds 1997 onafhankelijk adviseur op het beleids- en managementterrein van wetenschap en technologie als eigenaar-directeur van de firma PROFAST: Professorial Advice for Science and Technology -assessment, management, policy, strategy and structure. Voorbeelden van PROFAST-projecten: voorzitter internationale commissie van de KNAW voor de evaluatie ten behoeve van het Ministerie van Economische Zaken van achttien initiatieven voor de vorming van Technologische Top-Instituten (TTI’s); voorzitter van de Verkenningscommissie Ruimtetechnologie van de AWT; ‘chief adviser’ van het initiatief voor een QANU / Natuur- en sterrenkunde
415
researchcentrum voor moleculaire nanotechnologie (BiOMaDe) te Groningen; leider van de Werkgroep NIMM van zes ministeries over de NL-strategie voor Monitoring Systeem Aarde; voorzitter Evaluatiecommissie Ruimteonderzoek (OC en W, december 2000); voorzitter Commissie Evaluatie Nationaal Remote Sensing Programma (V enW, maart 2001). Voorzitter/projectleider namens de KNAW voor de wetenschappelijke evaluatie van 87 strategische researchprogramma’s te financieren met M€ 800 FES gelden (ICES-KIS/ Bsik) in 2003. In de jaren tachtig politiek actief in het CDA op de aandachtsgebieden energie en sociaal-economische vraagstukken. Auteur van diverse artikelen en rapporten op deze terreinen. Sinds 2004 voorzitter van de Stichting Kennisnetwerk Systeem Innovaties en Transities (KSI). In 2001 benoemd tot Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Prof. dr. J.J.M. (Jaap) Franse studeerde Wis- en Natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam van 1956-1963. Na zijn afstuderen gaf hij in de periode 1964-1970 onderwijs op de Natuurkundige Practica aan studenten in de medicijnen, biologie, farmacie en tandheelkunde. In diezelfde periode werkte hij aan zijn promotieonderzoek naar de magnetisch anisotrope eigenschappen van ijzer en nikkel. Hij promoveerde in 1969 bij prof. dr. G. de Vries. Daarna volgde zijn benoeming tot wetenschappelijk hoofdmedewerker aan het Natuurkundig Laboratorium van de UvA. Hij vervulde een gastdocentschap in Wenen, in 1976, en was in het academisch jaar 1984-1985 gasthoogleraar aan de Universiteit Jean Fournier in Grenoble. In 1987 volgde zijn benoeming tot hoogleraar Experimentele natuurkunde aan de UvA. Van 1991-1993 was hij decaan van de Faculteit Natuur- en Sterrenkunde. In de periode 1994-1996 vervulde hij het voorzitterschap van de FOM-werkgemeenschap Gecondenseerde Materie. In 1996 werd hij benoemd tot prorector en van 1997-2001 tot rector magnificus van de UvA. Dr. G. (Geertje) Jansen (1946) doorliep het Professor-Zeemanlyceum in Zierikzee. Van 1965 tot 1972 studeerde ze Scheikunde aan de Universiteit Leiden, met hoofdvak organische fotochemie en bijvak theoretische natuurkunde. In de zomer van 1971 deed zij onderzoek naar elektrochemische pH-bepalingen van zeer zure media aan het Petrochemical and Polymer Laboratory van ICI in Runcorn (Engeland). In 1977 promoveerde zij bij prof. dr. J.H. van der Waals. Daarna werkte zij enkele jaren als postdoc aan de Landbouwuniversiteit Wageningen, waar zij haar eerste onderwijservaring als docent opdeed. Van 1980 tot 1989 was zij verbonden als lerares Natuur- en scheikunde aan de Vrije scholengemeenschap Geert Groote in Amsterdam. In 1989 begon zij aan de Universiteit Twente, eerst bij de faculteit Chemische Technologie, als docent en lerarenopleider. In het kader van een project Systematische probleemaanpak was zij enige tijd gedetacheerd bij de Stichting Leerplanontwikkeling. Vanaf 1991 was zij verbonden aan de faculteit Technische Natuurkunde als faculteitsonderwijskundige, een brugfunctie tussen de faculteit en het Onderwijskundig Centrum, met als voornaamste taken kwaliteitszorg en onderwijskundig advies; later werd zij daarnaast ook studieadviseur. Sinds 2001 is zij met vervroegd pensioen en werkt als vrijwilliger bij de Stichting Emplooi, een organisatie die probeert vluchtelingen te bemiddelen naar werk of een opleiding. Prof. dr. C. (Christoffel) Waelkens (1955) studeerde Natuurkunde in Kortrijk en Leuven (licentiaat in 1977). Hij verbleef gedurende zijn promotieonderzoek aan de Universiteit van Genève en aan de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili, en promoveerde in 1984 aan de K.U. Leuven. Aan deze universiteit situeert zich ook zijn verdere academische carrière, hij is er gewoon hoogleraar sinds 1996. Hij is sinds 1997 directeur van het Instituut voor Sterrenkunde in Leuven, waarvan het onderzoek zich toespitst op stellaire astrofysica, met een sterke betrokkenheid in internationale sterrenwachten en projecten van astrofysisch ruimteonderzoek. Sinds 2006 is hij programmadirecteur van de nieuwe masteropleiding in de sterrenkunde in Leuven. 416
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Van 1997 tot 2000 was hij voorzitter van het Observing Programme Committee van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht ESO, sinds 2007 is hij lid van de Raad van de ESO. Binnen het Europese Ruimteagentschap ESA was hij lid van verschillende programmacommissies en is hij lid van het Science Programme Committee. Prof. dr. U.M. (Urbaan) Titulaer (1941) studeerde vanaf 1958 Natuurkunde aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 1964 het doctoraaldiploma Theoretische natuurkunde behaalde. Na een researchjaar aan Harvard University in Cambridge, Massachusetts, was hij wetenschappelijk medewerker te Utrecht, waar hij in 1973 bij prof. dr. N.G. van Kampen promoveerde. Aansluitend werkte hij als ‘research associate’ aan het Massachusetts Institute of Technology in Cambridge, Massachusetts. Van 1975 tot 1984 was hij assistent aan de Rheinosch-Westfälische Technische Hochschule Aachen, vanaf 1978 tevens Privatdozent. Sinds 1984 is hij gewoon hoogleraar Theoretische natuurkunde aan de Johannes Kepler Universität in Linz, Oostenrijk. In 1985 en 1997 was hij enige maanden gasthoogleraar aan het Tokyo Institute of Technology in Tokyo, Japan. Zijn onderzoeksgebied omvat diverse deelgebieden van de statistische mechanica, voornamelijk van niet-evenwichtsprocessen, in de laatste jaren ook toepassingen in de moleculaire biofysica. Sinds 1990 is hij voorzitter van de Studiecommissie Technische Natuurkunde in Linz. In de periode 1993-1996 was hij decaan van de Technisch-Natuurwetenschappelijke Faculteit. Van 1987 tot 1994 was hij bestuurslid van de Österreichische Physikalische Gesellschaft, in 1991 en 1992 als voorzitter. Hij is lid van de Editorial Board van het European Journal of Physics. Hij was voorzitter van de visitatiecommissies van het Cross Border Quality Assesment in Physics (2000-2001, Nederland, Vlaanderen en Duitsland) en van de Debye Graduate School aan de Universiteit Utrecht (2002). Sinds 2002 is hij lid van de accreditatiecommissie van de accreditatieagentuur AQAS in Bonn, Duitsland. Hij is lid van de Board van de Physics Education Division van de European Physicsl Society, portefeuille Universitair onderwijs, en voorzitter van de werkgroep Quality Assurance van EUPEN (EUropean Physics Education Network). Prof. dr. H.L. (Herman) Verlinde, is sinds 1998 verbonden aan de Universiteit van Princeton als hoogleraar in de theoretische hoge energie fysica. Na afronding van zijn promotieonderzoek in 1988 aan de Rijksuniversiteit van Utrecht onder prof. dr. Gerard ’t Hooft, was hij al zes jaar verbonden aan Princeton van 1988 tot 1994. Daarna was hij voor vier jaar verbonden als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij onder meer met behulp van een PIONIER-subsidie van NWO de stringtheorie-onderzoeksgroep heeft helpen opzetten. Hij heeft verschillende andere wetenschappelijke onderscheidingen ontvangen, waaronder een A.P. Sloan fellowship, een KNAW fellowship en een David and Lucille Packard fellowship. Hij is de huidige directeur van de natuurkunde-graduate-opleiding van Princeton. De Universiteit van Princeton, en de graduate-opleiding in de theoretische hoge energie fysica in het bijzonder, staan stelselmatig bovenaan in de toonaangevende nationale rangorde, waarin de kwaliteit van alle universiteiten in de VS jaarlijks vergeleken wordt. J. (Janneke) Hoedemaekers (1983) volgde haar vwo-opleiding aan het Valuascollege te Venlo. In 2002 begon zij de opleiding Technische natuurkunde aan de Universiteit Twente. Vanwege haar interesse in (techniek)filosofie is zij in 2006 begonnen aan de masteropleiding Philosophy of Science, Technology and Society aan de Universiteit Twente. Vanaf 2002 was zij actief in verscheidene commissies van studievereniging Arago van de opleiding Technische natuurkunde, waaronder de studiereiscommissie in 2005-2006. Tijdens deze drieweekse studiereis naar China was zij onder andere verantwoordelijk voor het onderzoek naar China’s QANU / Natuur- en sterrenkunde
417
ambitie om leider te worden in wetenschap en technologie. Als bijbaan werkte zij van 2003 tot 2007 voor de afdeling Communicatie van de Faculteit Technische Natuurwetenschappen van de Universiteit Twente. Hier organiseerde en coördineerde zij voorlichtingsactiviteiten en was zij verantwoordelijk voor Science on Tour: een verzameling leuke natuurkunde-experimenten die wordt ingezet voor techniekpromotie. In september 2007 organiseerde zij een conferentie voor alle initiatieven van Nederlandse ‘roadshows’ om samenwerking te bevorderen. B. (Bart) Buijs (1983) doorliep het vwo aan de Stedelijke Scholengemeenschap Nijmegen. Sinds 2001 studeert hij Natuur- en sterrenkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen (RU). Naast zijn studie vervulde hij enkele studentassistentschappen en gaf bijles Natuurkunde aan middelbare scholieren. Daarnaast was hij in de collegejaren 2002-2003 en 20032004 achtereenvolgens vicevoorzitter en voorzitter van studievereniging voor Natuur- en sterrenkunde in Nijmegen, Marie Curie. Gedurende deze twee jaren zat hij ook in de opleidingscommissie Natuur- en Sterrenkunde van de RU. In 2004 richtte hij tevens een koepelvereniging voor bètastudieverenigingen in Nijmegen op, waarvan hij een jaar bestuurslid Onderwijsaangelegenheden was. In het collegejaar 2004-2005 was hij studentlid van het bestuur van de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de RU en studentadviseur van de Kamer Natuurkunde. In het collegejaar 2005-2006 was hij lid van de Universitaire Studentenraad van de RU, vicevoorzitter van de Studenten Advies Commissie van de VSNU en organiseerde hij een drie weken durende studiereis naar Zuid-Afrika voor studenten Natuur- en sterrenkunde. Van juli 2006 tot en met juni 2007 was hij bestuurslid van het Interstedelijk Studenten Overleg. Dr. R. (Reinout) Woltjer (1958) studeerde Experimentele natuurkunde in Utrecht. In 1983 begon hij als wetenschappelijk medewerker bij Philips Research in Eindhoven. In 1988 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht op zijn werk bij Philips. In 1990-1991 werkte hij als ‘exchange researcher’ bij Hitachi Central Research Laboratories in Japan. Hierna keerde hij terug als projectleider bij Philips Research. In 1994 werd hij groepsleider van de groep Semiconductor Device Architecture, in 2000 van de groep Device modelling, beide bij Philips Research. Sinds 2006 leidt hij de groep Microsystems Technology bij NXP Research in Eindhoven. Woltjer was lid van het Program Committee van de INFOS (1993, 1995, 1997). In 1993, 1994, 2004 en 2005 was hij lid van het Programm Committee van de IEDM-conferentie. Van 1999 tot 2002 was hij Vice President of the Semiconductors Physics Commission of the IUPAP (International Union of Pure and Applied Physics). Van 2001 tot 2006 was hij lid van het ITRS Committee voor modelling en simulatie. Since 1996 is hij lid van het Scientific Program Committee van de ESSDERC-conferentie en hij is voorzitter van het ESSDERC/ ESSCIRC Steering Committee. Hij is lid van de IEEE Electron Device Society’s VLSI Technology and Circuits Technical Committee. Ook is hij lid van de Wetenschappelijke Raad van DIMES in Delft en van de Scientific Advisory Board van het NIMR Instituut. In 1995 ontving hij de IEEE Paul Rappaport Award voor een van zijn publicaties. Ir. J.A. (Jan) Vogel (1948) behaalde in 1965 het hbs-B-diploma en studeerde in 1971 af als Elektrotechnisch ingenieur aan de TU Delft (afstudeerrichting Informatietheorie). Na zijn militaire dienst voltrok zijn verdere loopbaan zich als volgt: 1973-1981: wetenschappelijk medewerker aan de Erasmus Universeit te Rotterdam, Faculteit der Geneeskunde, Instituut der Cardiologie 1981-1993: afdelingsleider TNO-TPD en TUD 1993-2004: directeur TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium 418
QANU / Natuur- en sterrenkunde
2004-heden: directeur TNO Strategie en Planning Auditing- en certificatie-ervaring: • • • • •
lid commissie certificatie voor opleiding tot technologisch ontwerper; lid visitatiecommissie (Fysica wetenschappelijk programma) TUD en RUL; lid visitatiecommissie Natuur- en sterrenkunde (opleidingsprogramma); opzet van kwaliteitssysteem TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium, resulterend in ISO-certificering; eindverantwoordelijk voor de internationale kennispositieaudits voor TNO.
Dr. A.E. (Ton) van der Valk (1949) deed doctoraalexamen Theoretische natuurkunde in Leiden (1972). Na negen jaar werken in het voortgezet onderwijs trad hij in dienst van de Universiteit Utrecht bij Natuurkundedidactiek, nu onderdeel van het Freudenthal Instituut voor Didactiek van Wiskunde en Natuurwetenschappen FIsme. In 1992 promoveerde hij op het proefschrift ‘Ontwikkeling in energieonderwijs’ en werd hij lerarenopleider. Naast zijn baan bij het FIsme werkt hij sinds 2005 als curriculumcoördinator bij het Junior College Utrecht. Zijn betrokkenheid bij de visitatie Natuur- en sterrenkunde van de QANU was zijn eerste ervaring als lid van een visitatiecommissie. Dr. J.W. (James) McAllister (1962) is wetenschapsfilosoof. Sinds 1990 is hij werkzaam aan de Faculteit der Wijsbegeerte, Universiteit Leiden, vanaf 2004 als universitair hoofddocent. Hij studeerde Natuurwetenschap en wijsbegeerte aan de universiteiten van Cambridge en Toronto, en promoveerde in 1989 in de wetenschapsfilosofie aan de universiteit van Cambridge. Hij is voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Wetenschapsfilosofie, redacteur van het tijdschrift International Studies in the Philosophy of Science en auteur van onder andere Beauty and Revolution in Science (Cornell University Press, 1996). Van 2002 tot 2005 was hij bijzonder hoogleraar Filosofie van techniek en cultuur aan de TU Delft. Hij heeft aanstellingen als ‘visiting fellow’ gehad aan het Institute for Advanced Study, Princeton, het Center for Philosophy of Science van de universiteit van Pittsburgh en het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS), Wassenaar. Hij is lid van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Haarlem, waarvan hij in 2002 de eremedaille ontving. Hij was lid van de QANU-visitatiecommissie Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, 2006. Aan de Faculteit der Wijsbegeerte in Leiden was hij secretaris van het bestuur en portefeuillehouder Onderwijs van 1997 tot 1999 en opleidingsdirecteur van 2002 tot 2004. Momenteel is hij voorzitter van de opleidingscommissie. Dr. P.J. (Peter) Hamersma (1955). Na het behalen van zijn hbs-B-diploma in 1973 ging hij Scheikunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1978 voltooide hij zijn doctoraalstudie Scheikunde (hoofdvak Fysische technologie, bijvak Wiskunde en speciale richting Kristallografie) en behaalde hij tevens zijn onderwijsbevoegdheid in de scheikunde. Onder supervisie van prof. dr. ir. J.M.H. Fortuin startte hij een promotieonderzoek op het gebied van gasvloeistofstroming, dat hij in 1983 succesvol afrondde. Zijn eerste industriële ervaring deed hij op bij Shell Research in Rijswijk/Nederland waar hij op de afdeling Productietechnologie werkte aan water- en emulsiebehandeling ten behoeve van olie- en gasproductie. Op verzoek van zijn promotor keerde hij terug bij de UvA, waar hij onderzoek verrichtte op het gebied van de procestechnologie. In de (sabbatical)periode tussen september 1994 en januari 2005 werd hij uitgenodigd door prof. dr. Trambouze – directeur van het Institut du Petrole te Solaize/Lyon/France – om onderzoek te verrichten naar de schaaleffecten op de hydrodynamica en dispersie in industriële gepakte bedreactoren. QANU / Natuur- en sterrenkunde
419
Op het gebied van onderwijs was hij actief in nationaal en Europees verband. Hij maakte deel uit van de ‘chemistry workgroup’ vanwaaruit hij werkte aan de ontwikkeling en introductie van het European Credit Transfer System (ECTS). Hij adviseerde diverse Europese universiteiten op het gebied van onderwijsvernieuwing, introductie van het bachelor-mastersysteem en het ECTS in zijn rol als ECTS-counsellor en is momenteel actief als nationaal Bolognapromotor. Binnen de bètafaculteit van de UvA vervulde hij naast zijn onderzoeksactiviteiten steeds meer taken op het gebied van onderwijsvernieuwing, internationalisering (werving en mobiliteit van studenten en staf ) en het aansturen van opleidingen (als opleidingsdirecteur) op het gebied van de (technische) scheikunde en aardwetenschappen. In 2002 stapte hij over naar de Technische Universiteit Delft, waar hij verantwoordelijk is voor opleidingen op het gebied van de chemische- en bioprocestechnologie. Binnen de TUD is betrokken hij bij de ontwikkeling en introductie van minors in de universiteit en in Europees verband participeert hij tevens in de Working Party Education of the European Federation of Chemical Engineers en in een Erasmus Mundus-project gericht op de ontwikkeling van kennis- en competentietesten ten behoeve van studenten in de scheikundige/bioprocestechnologie. Verder was hij lid van de door de QANU ingestelde commissie ten behoeve van de accreditatie van de Liberal Arts-opleidingen in Nederland. Prof.dr.ir. W.J.M. (Wim) de Jonge (1940) studeerde Electrotechniek aan de (toenmalige) Technische Hogeschool Eindhoven van 1960 tot 1965. Tijdens zijn studie was hij als parttime leraar wis- en natuurkunde werkzaam. Hij promoveerde in 1970 (cum laude) bij prof. P. van der Leeden (TUE) en prof.dr. R.D. Spence (MSU) op een onderwerp in het gebied van kernspin-resonantie in de vaste stof fysica. Dit onderzoek werd, voor een belangrijk deel mede bij de Michigan State University uitgevoerd. In 1979 werd hij benoemd tot hoogleraar Algemene Natuurkunde; in het bijzonder in de fysica van de Vaste Stof. Zijn wetenschappelijk werk heeft zich vooral gericht op laag dimensionale magnetische (spin) systemen en nano-technologie. Voor zijn werk aan de toepassing van Giant Magnetoresistance (GMR) en Tunnel Magnetoresistance (TMR), in samenwerking met prof. Coehoorn, werd hem in 2000 door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen de Gilles Holst Medaille toegekend. Wim de Jonge vervult en vervulde vele bestuurlijke functies, zowel binnen als buiten de universiteit. Van 1997 tot 2005 was hij decaan van de faculteit Technische Natuurkunde en initieerde en begeleidde als zodanig een omvangrijke herstructurering van de faculteit. Hij was mede verantwoordelijk voor de bachelor- en masterprogramma’s Technische Natuurkunde. Ook was hij intensief betrokken bij de vormgeving van de onderzoeksprofielen van de Technische Universiteit Eindhoven. Tevens was hij vanaf het begin actief betrokken bij het tot stand brengen van de samenwerking van de drie Technische universiteiten, zowel op onderwijs- als onderzoekgebied. Daarnaast was hij lid van een aantal visitatie- en adviescommissies (onderzoek) van andere organisaties en instituten en begeleidde als decaan uiteraard visitaties, van de eigen faculteit.
420
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Bijlage B: Dag 1 9.00 - 11.30
Basisprogramma voor de bezoeken van de visitatiecommissie Natuur- en Sterrenkunde
18.30 – 21.00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten Management en verantwoordelijken voor kwaliteitszorg, voorzitter examencommissie, schrijvers zelfevaluatierapport, et cetera Lunch Studenten opleidingscommissies /bestuur Docenten opleidingscommissie + Examencommissie Pauze Bachelorstudenten (3-4 per jaar) Bachelordocenten Terugblik op de dag (besloten) Informele kennismaking met vertegenwoordigers CvB, faculteitsen opleidingsbestuur, et cetera. Diner (besloten)
Dag 2 09:00 - 09.45 09.45 - 10.30 10.30 - 10.45 10.45 - 11.45 11.45 - 12.30 12.30 - 13.15 13.15 - 13.45 13.45 - 14.30 14.30 - 17.00 17.00 - 17.30
Masterstudenten (evt. doctoraalstudenten) (8-10) Docenten master Pauze Rondleiding en eventueel spreekuur Stage- en studiebegeleiders, studieadviseurs en internationalisering Lunch Inventarisatie punten voor laatste gesprek Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur/-bestuur Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
11.30 - 12.30 12.30 - 13.30 13.30 - 14.15 14.15 - 15.00 15.00 - 15.15 15.15 - 16.00 16.00 - 16.45 16.45 - 17.15 17.15 - 18.00
Dit is het basisprogramma voor instellingen met één bacheloropleiding en één masteropleiding. Voor bezoeken aan instellingen met meerdere bacheloropleidingen en/of masteropleidingen is het basisprogramma uitgebreid.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
421
422
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Bijlage C: De Dublin-descriptoren kwalificaties bachelor
kwalificaties master
kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
toepassen kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
communicatie Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten.
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
leervaardigheden
QANU / Natuur- en sterrenkunde
423
424
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Bijlage D: Rendementscijfers. Sinds vele jaren heeft de VSNU tabellen verzorgd met rendementsgegevens van alle universitaire opleidingen, de zogenaamde Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO). De laatste versie van deze gegevens dateert van 2 jaar geleden. Hieronder volgen van elke bij deze visitatie betrokken opleiding als eerste deze gegevens. In de fase van hoor- en wederhoor de heeft de commissie de opleidingen om meer recente cijfers gevraagd m.b.t. bachelor- en zo mogelijk propedeuserendementen van de vwo-instroom. Helaas zijn niet alle gegevens onderling vergelijkbaar, maar ze geven een eerste indruk van de rendementen van de bij de meeste opleidingen in 2002 gestarte bacheloropleidingen. Een aantal instellingen heeft in de fase van hoor- en wederhoor aangegeven dat er nog geen betrouwbare gegevens voor de masteropleidingen te leveren zijn. Gezien de aangeleverde gegevens van de opleidingen is de commissie van mening dat over de masteropleidingen nog weinig zinvolle cijfers te geven zijn. Vandaar dat in deze bijlage de masterrendementen niet zijn opgenomen. Na de rendementcijfers is als bijlage D2 opgenomen het resultaat van een onderzoek naar de cijfers die studenten voor een aantal relevante vakken in de vooropleiding behaald hebben. De commissie heeft dit onderzoek uit laten voeren om meer zicht te krijgen op de kwaliteit van de instromende studenten. De commissie had de indruk dat de kwaliteit van de instromende studenten hoog was. Ze is door het onderzoek in die mening bevestigd. 1. RU Cohort
vwo-instroom Bachelor (alle instroom)
02/03 03/04 04/05
Herinschrijving na 1e jaar (% van vwo– instroom)
17 (24) 30 (40) 32 (33)
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement (% van herinschrijvers) na 3 jaar (% van vwo-instroom)
82 83 81
29
24
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Cohort Instroom Herinschrijving Propedeuserendement (%) na 1e jaar (%) Na 1 Na 2 Na 3 Na 4 jaar jaar jaar jaar 02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
18 33 29 34 42
82 83 81 94 88
44 27 21 50 38
61 51 52 79
67 61 66
70 70
Bachelorrendement (%) van instroom Na 3 jaar Na 4 jaar Na 5 jaar 22 15 7
33 24
44
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Peildatum 1 september 2007. Het propedeuserendement heeft betrekking op de instroom met uitzondering van studenten met een negatief studieadvies. De werkelijke rendementen zijn lager.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
425
2. TUE Cohort
vwo-instroom Bachelor Herinschrijving na 1e Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (alle instroom) jaar (% van vwo– (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom) instroom)
02/03 03/04 04/05
77 74 88
26 (30) 35 (46) 50 (64)
10
8
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Cohort
02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
Instroom per 1/9
39 55 65 89 91
Herinschrijving na 1e jaar (%)
69 53 82 75 65
Propedeuserendement (%)
Bachelorrendement (%) van instroom
Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar
Na 4 jaar
Na 5 jaar
31 13 34 28 23
21 16
49
49 40 49 57
59 49 58
5 4 6
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Peildatum 1 september 2007. Cohort studenten die aan een volledige opleiding Technische natuurkunde zijn begonnen (dus exclusief hbo-instroom en andere tussentijdse instroom)
3. UU Cohort
vwo-instroom Bachelor Herinschrijving na (alle instroom) 1e jaar (% van vwo –instroom) 51 (58) 48 (57) 62 (73)
02/03 03/04 04/05
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom)
82 71 68
33
27
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Cohort Instroom
Herinschrijving na 1e jaar (%)
Percentage studenten met positief of neutraal advies
Bachelorrendement (% van instroom)
02/03 ¾ 04/05 05/06 06/07
78 71 73 79 76
Na 1 jaar 67 49 60 69 66
Na 3 jaar 23 15 16
86 92 109 102 113
Na 2 jaar
Na 3 jaar
Na 4 jaar 33 32
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Peildatum 1 september 2007. Evenals in de zelfstudie is gekozen is voor het getal dat het aantal studenten telt met als eerste of tweede keuze de opleiding Natuur en Sterrenkunde. Dit is noodzakelijk om alle studenten die het twinprogramma natuurkunde/wiskunde volgen te kunnen meetellen. Het nadeel is dat ook een klein aantal studenten meegeteld wordt die “Natuurkunde en Sterrenkunde” als tweede opleiding opgeven maar in de praktijk maar weinig vakken volgen.
426
QANU / Natuur- en sterrenkunde
4. TUD Cohort
vwo-instroom Bachelor (alle instroom) 69 (80) 68 (75) 79 (100)
02/03 ¾ 04/05
Herinschrijving na 1e jaar (% van vwo –instroom)
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom)
83 81 86
0
0
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Propedeuserendement instroom 1e jaars TUD bachelor (vwo) Technische natuurkunde Cohort
Instroom
02/03 ¾ 04/05 05/06 06/07
75 73 83 90 98
Rendement na n studiejaren (%) Na 1 jaar Na 2 jaar 23 35 19 40 39 63 38 39
Na 3 jaar 44 52 64
Na 4 jaar 48 53
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Peildatum mei 2007.
5. VU Cohort
02/03 ¾ 04/05
vwo-instroom Bachelor (alle instroom)
Herinschrijving na 1e jaar (% van vwo –instroom)
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom)
85 80 78
20 (25) 15 (19) 18 (22)
12
10
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers. Bachelorrendement opleiding Natuur- en sterrenkunde herinschrijving propedeuserendement (% na 1 jaar (%) cumulatief ) Cohort 02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
Instroom 25 19 22 15 17
84 79 82 60 82
na 1 jaar na 2 jaar 4 32 0 5 0 23 13 33 29
na 3 jaar 60 16 27
bachelorrendement van instroom (% cumulatief ) na 3 jaar 12 11 9
na 4 jaar 28 16
na 5 jaar 32
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Hierbij geldt dat het gaat om voltijds studenten met alle vooropleidingen die maar bij één opleiding zijn ingeschreven.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
427
6. UT Cohort
vwo-instroom Bachelor (alle instroom)
02/03 03/04 04/05
Herinschrijving na 1e Ba-rendement na 3 jaar jaar (% van vwo(% van herinschrijvers) instroom)
45 (52) 46 (55) 36 (43)
Ba-rendement na 3 jaar (% van vwo-instroom)
22
82 85 92
18
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Cohort
02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
Instroom
52 55 43 48 (59)
Herinschrijving na 1e jaar (%) 85 87 93 77 (60)
Propedeuserendement (%)
Bachelorrendement (%) van instroom
Na 1 jaar 60 50 26 41 (23)
Na 3 jaar 18 8 12
Na 2 jaar 69 65 47 59
Na 3 jaar 69 71 60 -
Na 4 jaar 31 22
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Peildatum 1 oktober 2007. ( ) gegevens onder voorbehoud.
7. RUG Cohort
02/03 03/04 04/05
vwo-instroom Bachelor Natuurkunde (alle instroom)
Herinschrijving na Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar 1e jaar (% van vwo- (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom) instroom)
21 (25) 27 (32) 21 (24)
81 74 81
0
0
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Natuurkunde Cohort
02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
Aantal Zuivere Herinschrijving propedeuserendement eerstejaars instroom *) na 1e jaar (% (% van de zuivere instroom) van de zuivere instroom) Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar 32 17 82 24 53 59 55 35 86 31 51 60 45 36 83 31 53 53 41 21 81 29 52 34 29 83 34 -
bachelorrendement (% van zuivere instroom) Na 3 jaar 0 14 6 -
Na 4 jaar 29 32 -
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. *) zuivere instroom bestaat uit eerstejaars die direct van het VWO komen. Voor het cluster Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde is de zuivere instroom de som van de zuivere instroom van de afzonderlijke opleidingen, behalve dat studenten die zich bij eerste inschrijving voor twee van de opleidingen binnen het cluster laten inschrijven slechts 1 keer geteld worden.
428
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Cohort
02/03 03/04 04/05
vwo-instroom Bachelor Technische Natuurkunde (alle instroom)
Herinschrijving na 1e jaar (% van vwo-instroom)
14 (15) 10 (12) 24 (34)
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom)
71 80 75
0
0
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Technische natuurkunde Cohort
Aantal Zuivere eerstejaars instroom *)
02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
20 17 52 29 24
Herinschrijving propedeuserendement bachelorrendement na 1e jaar (% (% van de zuivere instroom) (% van zuivere instroom) van de zuivere Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar Na 4 jaar instroom)
13 9 24 13 19
77 56 75 62 63
15 22 29 31 5
54 33 38 62 -
54 44 54 -
0 11 4 -
46 11 -
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. *) zuivere instroom bestaat uit eerstejaars die direct van het VWO komen. Voor het cluster Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde is de zuivere instroom de som van de zuivere instroom van de afzonderlijke opleidingen, behalve dat studenten die zich bij eerste inschrijving voor twee van de opleidingen binnen het cluster laten inschrijven slechts 1 keer geteld worden. Cohort
vwo-instroom Bachelor Sterrenkunde (alle instroom)
Herinschrijving na 1e jaar (% van vwo –instroom)
8 (9) 7 (7) 10 (10)
02/03 03/04 04/05
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom)
38 100 90
0
0
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Sterrenkunde Cohort Aantal Zuivere eerstejaars instroom *)
02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
11 8 10 23 8
7 5 7 8 7
Herinschrijving propedeuserendement bachelorrendement na 1e jaar (% (% van de zuivere instroom) (% van zuivere instroom) van de zuivere Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar Na 4 jaar instroom) 29 80 86 63 57
20 57 38 29
14 60 86 38 -
14 60 86 -
0 20 0 -
0 20 -
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. *) zuivere instroom bestaat uit eerstejaars die direct van het VWO komen. Voor het cluster Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde is de zuivere instroom de som van de zuivere instroom van de afzonderlijke opleidingen, behalve dat studenten die zich bij eerste inschrijving voor twee van de opleidingen binnen het cluster laten inschrijven slechts 1 keer geteld worden.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
429
Cohort vwo-instroom Bachelor Herinschrijving Cluster na 1e jaar (% van vwo (alle instroom) –instroom) 43 (49) 44 (51) 55 (68)
02/03 03/04 04/05
Ba-rendement na 3 jaar Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers) (% van vwo-instroom)
70 80 80
0
0
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers.
Bachelorrendement Cluster Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde Cohort Aantal Zuivere eerstejaars instroom *) 02/03 03/04 04/05 05/06 06/07
52 60 91 76 66
37 48 65 42 53
Herinschrijving propedeuserendement bachelorrendement na 1e jaar (% (% van de zuivere instroom) (% van zuivere instroom) van de zuivere Na 1 jaar Na 2 jaar Na 3 jaar Na 3 jaar Na 4 jaar instroom) 70 69 82 71 72
16 31 32 31 22
46 54 52 52 -
49 58 58 -
0 14 8 -
30 31 -
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. *) zuivere instroom bestaat uit eerstejaars die direct van het VWO komen. Voor het cluster Natuurkunde, Technische natuurkunde en Sterrenkunde is de zuivere instroom de som van de zuivere instroom van de afzonderlijke opleidingen, behalve dat studenten die zich bij eerste inschrijving voor twee van de opleidingen binnen het cluster laten inschrijven slechts 1 keer geteld worden.
8. UvA Cohort vwo-instroom Bachelor (alle instroom) 02/03
n.v.t.
03/04 04/05
35 (41) 30 (36)
Herinschrijving na 1e jaar (% van vwo –instroom)
Ba-rendement na 3 jaar (% van herinschrijvers)
Ba-rendement na 3 jaar (% van vwo-instroom)
89 77
Bron: KUO 2005/2006, Instroom, herinschrijvings- en rendementscijfers
430
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Bachelorrendement Cohort Instroom 1
03/04 04/05 05/06 06/07
Herinschrijving na 1e jaar (%) (% van niet-herinschrijvers met negatief studieadvies)2
45 40 54 58
89% (100%) 80% (75%) 87% (100%) 74% (93%) 3
Bachelorrendement van instroom (% cumulatief ) Na 3 jaar 18% 18%
Na 4 jaar 39%
Bron: Cijfers aangeleverd door opleiding in de fase van hoor- en wederhoor. Peildatum 1 oktober 1. Eerstejaars Opleiding Instelling, inclusief studenten met een dubbele inschrijving met als hoofdstudie Natuur- en Sterrenkunde, peildatum 1 oktober 2. Bij herinschrijving na 1e studiejaar is tussen haakjes het percentage van de niet-herinschrijvers met een negatief studieadvies gegeven. Bijvoorbeeld: van cohort 2003 heeft 89 % heringeschreven. De uitval bedraagt hier dus 11%. Van deze 11% heeft 100% een negatief studieadvies aan het einde van het eerste jaar gekregen. 3. Van het cohort 06/07 heeft 74% heringeschreven; 26% heeft zich dus niet heringeschreven. Dit betreft in totaal 15 studenten. 7 studenten van deze 15 hebben zich wel ingeschreven, maar zijn nooit op komen dagen. Deze studenten zijn meegerekend in de 93% van niet-herinschrijvers met een negatief studieadvies.
QANU / Natuur- en sterrenkunde
431
Bijlage D2
Analyse van Vwo-cijfers instroom Natuurkundeopleidingen
Op de volgende pagina's wordt een overzicht gegeven van enkele gemiddelde eindexamencijfers van instromende vwo'ers bij de wo-opleidingen Natuurkunde. IOWO heeft deze verzameld op verzoek van QANU, die deze cijfers bestudeert in het kader van de visitatie Natuur- en sterrenkunde. De cijfers zijn afkomstig uit de databestanden die IOWO jaarlijks aanlegt in het kader van haar landelijke Instroommonitor, een jaarlijks onderzoek naar de instroom bij hogescholen en universiteiten. De gegevens in de databestanden zijn deels ontleend aan (geanonimiseerde) populatiebestanden die worden ingekocht bij de Informatie Beheer Groep. Concreet is een overzicht opgesteld van de gemiddelde eindexamencijfers voor de volgende vwo-vakken: • Wiskunde B (1 en 1,2 samen) • Natuurkunde (1 en 1,2 samen) De gemiddelde eindexamencijfers voor deze vwo-vakken zijn berekend voor de instroom bij de volgende wo-bacheloropleidingen: • Natuurkunde (isat-code 50206) • Natuur- en sterrenkunde (56984) • Sterrenkunde (50205) • Technische Natuurkunde (56962) De gemiddelden zijn weergegeven per afzonderlijke universiteit waar de vwo'ers instroomden, plus voor alle universiteiten samen. Ter vergelijking zijn ook de eindexamengemiddelden op de twee vwo-vakken gepresenteerd voor de volledige landelijke vwo-wo-doorstroom en in de verschillende HOOP-sectoren. De cijfers worden gepresenteerd over drie afzonderlijke wo-instroomcohorten, te weten 20032004, 2004-2005 en 2005-2006. Om te waarborgen dat een zuivere vergelijking plaatsvindt, zijn telkens alleen de eindexamencijfers verwerkt van de totale rechtstreekse vwo-wo-doorstroom in deze studiejaren. Op die manier wordt voorkomen dat eindexamencijfers uit verschillende eindexamenjaren – met verschillende totaalgemiddelden e.d. – worden vergeleken (dit zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat opleidingen/sectoren met meer indirecte instroom anders scoren dan opleidingen/ sectoren met minder indirecte instroom). In elk van de drie jaren blijken de verschillen in gemiddelde eindcijfers tussen de universiteiten niet significant te zijn. De verschillen tussen de HOOP-sectoren zijn wel in elk jaar significant.
432
QANU / Natuur- en sterrenkunde
Studiejaar 2003-2004 Universiteit RU RUG
Wiskunde B 7,50 7,33
n 20 40
Natuurkunde 7,50 7,63
n 20 40
UU UvA VU
7,47 7,24 6,55
53 25 11
7,68 7,72 7,00
53 25 11
TUD Tue UT Totaal
7,28 7,71 7,42 7,34
58 38 43 325
7,63 7,89 7,84 7,65
57 38 43 323
Wiskunde B 6,79 6,81
n 1442 2492
Natuurkunde 6,96 7,01
n 1429 2486
Gezondheidszorg Economie Landbouw
6,79 6,71 6,58
2599 776 272
6,91 6,71 6,88
2594 575 270
Gedrag en maatschapRecht Taal en cultuur Totaal
6,27 6,31 6,30 6,70
863 292 306 9042
6,48 6,50 6,53 6,87
808 241 258 8661
Wiskunde B 7,48 7,48
n 23 63
Natuurkunde 7,65 7,90
n 23 63
UU UvA VU
7,26 7,33 6,60
66 12 15
7,67 8,00 7,13
66 12 15
TUD Tue UT Totaal
7,43 7,38 7,44 7,41
63 47 39 369
7,84 7,77 7,69 7,77
63 47 39 369
HOOP-sector Natuur Techniek
Studiejaar 2004-2005 Universiteit RU RUG
QANU / Natuur- en sterrenkunde
433
HOOP-sector Natuur Techniek
Wiskunde B 6,78 6,77
n 1572 2676
Natuurkunde 7,00 7,06
n 1558 2672
Gezondheidszorg Economie Landbouw
6,76 6,60 6,60
2889 790 310
6,97 6,75 6,96
2885 604 307
Gedrag en maatschappij Recht Taal en cultuur Totaal
6,33
901
6,55
848
6,23 6,35 6,67
309 414 9861
6,44 6,56 6,92
262 358 9494
Wiskunde B 7,28 7,17
n 25 42
Natuurkunde 7,64 7,55
n 25 42
UU UvA VU
7,51 7,62 7,22
41 29 9
7,90 7,97 7,67
41 29 9
TUD TUe UT Totaal
7,41 7,79 7,33 7,49
73 71 48 373
8,01 8,08 8,00 7,92
73 71 48 373
Wiskunde B 6,78 6,72
n 1731 2754
Natuurkunde 7,01 7,08
n 1724 2750
Gezondheidszorg Economie Landbouw
6,82 6,65 6,57
2887 827 303
6,96 6,82 6,81
2885 620 300
Gedrag en maatschappij Recht Taal en cultuur Totaal
6,36
823
6,48
752
6,31 6,63 6,70
301 450 10076
6,36 6,85 6,93
251 397 9679
Studiejaar 2005-2006 Universiteit RU RUG
HOOP-sector Natuur Techniek
434
QANU / Natuur- en sterrenkunde