Verdiepingsdiagnostiek door forensische poli's Bevindingen uit de pilot
Significant B.V. Thorbeckelaan 91 3771 ED Barneveld T 0342 40 52 40 KvK 39081506
Ministerie van Veiligheid en Justitie DGJS/DSP Barneveld, 7 september 2012 Referentie: BH-RL/bv/10.368
[email protected]
Versie: Definitief
www.significant.nl
Auteur(s): ir. B.M.W.J. (Barend) Huitink, R. (Ruben) Lindenberg MSc
Inhoudsopgave Voorwoord
4
Managementsamenvatting
5
1.
Conclusies vanuit de reclassering
6
Conclusies over verdiepingsdiagnostiek door de reclassering uitgevoerd
9
Conclusies vanuit de forensische poli’s
10
Samengevatte conclusies over de pilotdoelstellingen
11
Inleiding
12
1.1
Achtergrond en omschrijving verdiepingsdiagnostiek
12
1.2
Aanvraag, uitvoering en rapportage
13
1.3
Doel van de Pilot
13
1.4
Opzet Pilot
14
1.4.1
Uitvoering
14
1.4.2
Aansturing
1.5 2.
16
16
Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
17
2.1
17
2.2
2.3
2.4
Inhoudsopgave
Opbouw van deze rapportage Kwantitatief overzicht signaleringen en aanvragen 2.1.1
Aantal uitgebrachte reclasseringsadviezen en verdiepingsdiagnoses
17
2.1.2
Gesignaleerde verdiepingsdiagnoses en vervolgafhandeling
18
2.1.3
Overzicht aanvragen per RO en forensische poli
19
2.1.4
Overzicht aanvragen naar uitvoeringslocatie verdiepingsdiagnose
20
2.1.5
Overzicht aantal aanvragen naar termijn uitvoering
21
2.1.6
Overzicht naar vermoede problematiek
21
2.1.7
Overzicht signalering verdiepingsdiagnostiek
22
2.1.8
Overzicht aantal rapportages binnen gevraagde termijn
22
2.1.9
Overzicht resulterende adviezen
23
Uitvoerbaarheid binnen het adviesproces
24
2.2.1
Invoering van de pilot
24
2.2.2
Effecten voor de bedrijfsvoering
25
2.2.3
Tijdsbestedingeffecten
26
2.2.4
Signalering: mogelijkheden en beperkingen
26
2.2.5
Ervaringen met vroeghulp en BOOG-R
28
2.2.6
Ervaren knelpunten bij uitvoering
28
Bruikbaarheid van de resultaten
30
2.3.1
Ervaringen bij verwerking in advies
30
2.3.2
Ervaringen in samenwerking met forensische poli
30
2.3.3
Ervaringen bij indicatiestelling en plaatsing forensische zorg
31
2.3.4
Knelpunten
Conclusies verdiepingsdiagnostiek vanuit reclassering
32
33
Pagina
2 van 47
3.
Diagnostiek door de Reclassering
36
3.1
MATE Crimi
36
3.1.1
Inzet van de MATE Crimi
36
3.1.2
Tijdbestedingeffecten
37
3.1.3
Ervaringen gebruik MATE Crimi bij RO’s
37
3.2
3.3 4.
Inhoudsopgave
IQ-testen
39
3.2.1
Inzet IQ-testen
39
3.2.2
Tijdbestedingeffecten
39
3.2.3
Ervaringen gebruik bij RO’s
39
Conclusies diagnostiek door de Reclassering
40
Ervaringen van de Forensische Poli's
41
4.1
Uitvoerbaarheid
41
4.1.1
Inhoudelijke uitvoering
41
4.1.2
Tijdigheid onderzoek
42
4.1.3
Bedrijfsvoering
43
4.2
Tijdbesteding en ingezette kwaliteiten
44
4.3
Ervaringen met rapportage en communicatie met Reclassering
46
4.4
Conclusies verdiepingsdiagnostiek forensische poli’s
46
Pagina
3 van 47
Voorwoord 01
In dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen van het onderzoek naar de
mogelijkheden van verdiepingsdiagnostiek uitgevoerd door forensische poli’s. Het rapport is het resultaat van een onderzoek dat medio 2011 is gestart naar de mogelijkheden om verdiepingsdiagnostiek als product te definiëren en door forensische poli’s uit te laten voeren. Uit dat onderzoek is een pilot voortgekomen die in de periode februari tot en met mei 2012 bij twee regio’s door alle drie de reclasseringsorganisaties is uitgevoerd. Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar de uitvoering van verdiepingsdiagnose door de reclasseringsorganisaties in de vorm van MATE Crimi voor veronderstelde verslavingsproblemen en intelligentietesten voor het signaleren van verstandelijke beperkingen
02
Het onderzoek is uitgevoerd met medewerking van een werkgroep waarin de drie
reclasseringsorganisaties vertegenwoordigd zijn en is begeleid door een projectgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie, waarin de directie DSP (PFZ en Reclassering) en DForZo (Inkoop) vertegenwoordigd waren.
03
In dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen en conclusies van het onderzoek. Alle
informatie over de opzet van de pilot en de bijbehorende documenten zijn opgenomen in het bijlagenboek.
04
Wij zijn alle betrokkenen vanuit de werkgroep en de projectgroep zeer erkentelijk voor hun
inzet. Daarnaast willen wij in het bijzonder de betrokken medewerkers uit de reclasseringsorganisaties en forensische poli’s bedanken voor hun bijdrage aan de uitvoering van de pilot. Significant B.V. Barend Huitink en Ruben Lindenberg
Voorwoord
Pagina
4 van 47
Managementsamenvatting 05
In het kader van het programma Justitiële Voorwaarden is het gewenst dat de rechter bij een
strafrechtzaak vóór de zitting adviezen krijgt over het opleggen van forensische zorg als justitiële voorwaarde. Daarom dient in het reclasseringsadvies, wanneer forensische zorg aan de orde is, een goed en onderbouwd advies daarover te worden opgenomen. Ten behoeve van die onderbouwing is medio 2011 een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om verdiepingsdiagnostiek als product te definiëren en op afroep van de reclassering door forensische poli’s uit te laten voeren.
06
Verdiepingsdiagnostiek door een forensische poli uitgevoerd is een onderzoek dat de
reclasseringsadviseur bij een strafrechtzaak helpt om: 1.
Inzicht te krijgen in de aanwezigheid en aard van problematiek op het gebied van verstandelijke beperkingen, verslaving en psychiatrische en gedragstoornissen en
2.
om vast te stellen of en welk type forensische zorg moet worden opgenomen in het advies bij een strafrechtzaak.
Dit onderzoek moet binnen 2 of 4 kalenderweken worden afgerond, conform hetgeen de reclassering bij de aanvraag heeft aangegeven. Wanneer in de hiernavolgende tekst het woord verdiepingsdiagnostiek wordt gebruikt, wordt hiermee op een door een forensische poli uitgevoerde diagnose conform de in dit onderzoek vastgestelde productdefinitie bedoeld en niet gerefereerd aan de in de huidige uitvoeringspraktijk door de reclassering afgeroepen en/of uitgevoerde verdiepingsdiagnoses.
07
Deze rapportage beschrijft de bevindingen van een pilot die is gericht op het vaststellen of
verdiepingsdiagnostiek een rol kan spelen bij dit advies en past in de bedrijfsvoering van de reclassering en de forensische poli’s.
08
De pilot is uitgevoerd in twee arrondissementen: Groningen en Den Haag. Alle
reclasseringsorganisaties in deze arrondissementen hebben aan de pilot deelgenomen. Voor het uitvoeren van de verdiepingsdiagnostiek zijn in Groningen twee forensische poli’s ingeschakeld: VNN en Forint/AFPN en in Den Haag is één forensische poli ingeschakeld: Palier. De pilot is uitgevoerd van februari tot en met mei 2012, waarbij door de aanloop eigenlijk pas vanaf medio februari verdiepingsdiagnoses zijn aangevraagd.
09
Het doel van de pilot valt uiteen in zes onderdelen, te weten:
1.
Toetsen of de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek door gecontracteerde zorgaanbieders zo
2.
Toetsen of zorgaanbieders in staat zijn verdiepingsdiagnostiek uit te voeren conform de
is in te richten, dat een volgens de reclasseringsorganisaties goed uitvoerbaar proces ontstaat; productdefinitie met daarin afspraken over de inhoud van de diagnose en de doorlooptijd; 3.
Toetsen of de resultaten van de verdiepingsdiagnostiek in het voorziene proces tijdig beschikbaar kunnen zijn voor verwerking in het reclasseringsadvies;
Managementsamenvatting
Pagina
5 van 47
4.
Onderzoeken bij vermoedens van enkelvoudige verslaving wat de verschillen zijn tussen uitbesteding van verdiepingsdiagnose en uitvoering door de reclassering zelf met behulp van MATE Crimi met betrekking tot: a.
5.
De werkbaarheid van het proces;
b.
De doorlooptijd;
c.
De bruikbaarheid voor de reclassering bij het opstellen van het advies.
Onderzoeken bij vermoedens van enkelvoudige verstandelijke beperkingen wat de verschillen zijn tussen uitbesteding van verdiepingsdiagnose en uitvoering door de reclassering zelf met de daarvoor in gebruik zijnde instrumenten met betrekking tot:
6.
a.
De werkbaarheid van het proces;
b.
De doorlooptijd;
c.
De bruikbaarheid voor de reclassering bij het opstellen van het advies.
Inzicht verschaffen in de bijdrage die signalering van verdiepingsdiagnostiek vanuit een vroeghulpsituatie biedt aan de tijdige uitvoering.
10
Tijdens de pilotperiode zijn 101 verdiepingsdiagnoses uitgevoerd waarbij voor 82 daarvan
aanvraagformulieren voor analyse beschikbaar zijn. In de pilot zijn 3 intelligentieonderzoeken door de reclassering zelf uitgevoerd. In de hiernavolgende tabel is de verdeling weergegeven van de aangevraagde verdiepingsdiagnoses naar reclasseringsorganisatie en uitvoerende forensische poli. Overzicht aantal aanvragen Verdiepingsdiagnostiek Forint/ VNN AFPN Groningen
RN LdH VNN
Totaal Groningen Den Haag
RN LdH Palier
Totaal Den Haag Totaal
Palier
Recl.IQ-test
Totaal
-
1 -
3 18 9
2 13 9
1 4 0
24
5
-
1
30
-
-
2 3 45
2 -
4 3 45
-
-
50
2
52
24
5
50
3
82
Conclusies vanuit de reclassering 11
De volgende conclusies kunnen op grond van de evaluatie bij de reclasseringsorganisaties
worden getrokken: 1.
Verdiepingsdiagnostiek is goed inpasbaar in het adviesproces van de reclassering. De strakke termijnen van oplevering door de forensische poli en de hoge leverbetrouwbaarheid spelen daarbij een belangrijke rol. In de pilot bleek dat voor circa 60% van de aangevraagde verdiepingsdiagnoses de rapportage termijn 2 weken bedraagt. In verband met de beoogde versnellingen in het strafproces, wordt verwacht dat dit aandeel toeneemt;
2.
Vertragingen in de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek door forensische poli’s treden vooral op bij cliënten die niet in een PI zitten, door de moeilijke bereikbaarheid en het risico van ‘noshow’;
Managementsamenvatting
Pagina
6 van 47
3.
De bruikbaarheid van rapportages uit verdiepingsdiagnoses bij het opstellen van reclasseringsadviezen is hoog. De adviezen sluiten aan op de behoefte van de reclassering en de rapportage versterkt het reclasseringsadvies, waarbij teksten uit de rapportage vaak één op één kunnen worden overgenomen. Verdiepingsdiagnose versterkt de onderbouwing van de keuze tussen ambulante en klinische zorg. Een beperking is dat in enkele gevallen geen volledige diagnose binnen de gestelde termijn kan worden afgerond en nader onderzoek wordt voorgesteld. In die gevallen is de informatie ten behoeve van het reclasseringsadvies niet volledig conform DSM IV, maar is er wel een advies over aard, duur en intensiteit van eventuele zorg beschikbaar;
4.
De beschikbaarheid van een verdiepingsdiagnose vereenvoudigt de indicatiestelling en plaatsing bij ambulante zorg. Voor klinische zorg is dit mogelijk ook het geval, maar de aantallen in de pilot zijn te beperkt om daar duidelijke conclusies aan te verbinden;
5.
Verdiepingsdiagnostiek vraagt in de opzet van de pilot een minimale extra tijdbesteding voor: a.
Het verwerven van medewerking van een cliënt;
b.
De administratieve afwikkeling;
c.
Afstemming met de onderzoeker in de forensische poli.
Wanneer verdiepingsdiagnoses in Ifzo moeten worden aangevraagd, wordt wel een substantiële extra tijdsbesteding verwacht; 6.
Bij invoering van verdiepingsdiagnostiek is de keuzemogelijkheid tussen verschillende forensische poli’s voor de reclassering wenselijk om gebruik te kunnen maken van specialisaties van die poli’s en om pieken in aanvragen van verdiepingsdiagnostiek te kunnen verevenen;
7.
Verwijzing naar ambulante zorginstellingen kan ook zonder verdiepingsdiagnostiek plaatsvinden in het geval van evidente problematiek, zoals bijvoorbeeld huiselijk geweld. Dit is doelmatig en in deze situaties heeft verdiepingsdiagnostiek nauwelijks of geen toegevoegde waarde. Handhaving van de principes van het forensisch zorgstelsel is hierbij van belang. Het verwijzen naar een zorgverlener voor zorg zonder verdiepingsdiagnostiek of andere onderbouwde inzichten bij de reclassering in de problematiek moet worden voorkomen;
8.
De invoering van verdiepingsdiagnostiek vraagt een wezenlijke inspanning bij de reclasseringsorganisaties. Het bleek niet eenvoudig de reclasseringsadviseurs te bewegen de voorgestelde pilotwerkwijze te volgen en hun werkprocessen daarop aan te passen. Veranderingen in werkwijze en het werken conform het forensische zorgstelsel met een ontkoppeling1 van diagnose, indicatiestelling en plaatsing, kosten doorlooptijd. Voorlichting, motivatie en een helder implementatieplan spelen daarbij een belangrijke rol;
9.
Signalering van verdiepingsdiagnostiek geschiedt vooral op het professionele oordeel van de reclasseringsadviseur. Instrumenten als RISc, Quickscan en eventueel BOOG-R zijn daarbij ondersteunend. Het bleek in veel gevallen mogelijk al na het eerste gesprek van cliënt met de reclasseringsadviseur de behoefte aan verdiepingsdiagnostiek vast te stellen;
10. De toegevoegde waarde van een apart signaleringsinstrument voor verdiepingsdiagnostiek tijdens de vroeghulp is uit de pilot niet gebleken. Bij de start van het adviestraject blijkt voor de
1
Directe verwijzing naar (klinische) diagnostiek, zonder voorafgaande diagnose is in overeenstemming met het
forensische zorgstelsel. De resultaten van die diagnostiek worden dan weer door reclassering of NIFP/IFZ gebruikt voor indicatiestelling en plaatsing in de zorg.
Managementsamenvatting
Pagina
7 van 47
reclasseringsadviseur voldoende informatie beschikbaar om tijdig verdiepingsdiagnostiek te kunnen aanvragen. Het beschikbaar gestelde signaleringsinstrument BOOG-R werd wel als handzaam en informatief ervaren, maar is niet noodzakelijk voor tijdige signalering van verdiepingsdiagnostiek; 11. Vaker dan verwacht kan worden volstaan met een termijn van vier weken voor het uitvoeren van de verdiepingsdiagnostiek. Dit hangt samen met de vroege signalering door de reclassering bij de start van het adviestraject op basis van beschikbare rapportages over eerdere forensische diagnoses en zorgtrajecten en met zittingsdata ver in de toekomst die daardoor meer doorlooptijd bieden voor het uitbrengen van het reclasseringsadvies; 12. Expliciete signalen in IRIS op basis van inzichten uit de vroeghulp voegen weinig toe aan versnelling van de afroep van verdiepingsdiagnostiek. Bij de start van het reclasseringsadviesproces is de rapportage uit de vroeghulp beschikbaar en wordt deze geconsulteerd. Daarnaast vormt de reclasseringsadviseur opnieuw een zelfstandig oordeel dat op korte termijn kan leiden tot een aanvraag verdiepingsdiagnostiek; 13. De voorlichting van de reclassering bij de toeleiding van verdiepingsdiagnostiek draagt sterk bij aan de motivatie van cliënten daar aan deel te nemen en vermindert het aantal “no-shows”; 14. Het ontbreken van een uitspraak over de relatie tussen stoornis en het delict in de rapportage over de verdiepingsdiagnose, wordt als een gemis ervaren. Wel kan (en wordt over het algemeen) een uitspraak gedaan over de kans op recidive in samenhang met behandeling. In theorie kan de verdachte de noodzaak voor het opleggen van forensische zorg aanvechten omdat geen relatie tussen delict en stoornis wordt hard gemaakt. In de praktijk lijkt dit minder een probleem, omdat eindige forensische zorg in plaats van detentie wordt opgelegd en daarmee niet als zwaardere straf wordt ervaren. Bezwaar tegen de interpretatie van een verdiepingsdiagnose op die gronden wordt daarom tijdens een strafrechtzaak niet verwacht; 15. Uitwisseling van informatie tussen reclassering en forensische poli’s via de fax werd als een groot knelpunt ervaren. Op termijn kan Ifzo een oplossing bieden, maar die zal niet bij invoering beschikbaar zijn. Daarom is het absoluut noodzakelijk een strak omschreven dispensatieregeling op het algemene reclasseringsbeleid op dit gebied te treffen; 16. De in de pilot gebruikte registratie-instrumenten (aanvraag en rapportage) leverden gebruiksproblemen op bij langere teksten bij het invullen door beveiligingsinstellingen. Wanneer deze instrumenten tijdelijk een rol gaan spelen tijdens de invoering, dienen de beveiligingen te worden verwijderd. 17. Tijdens de pilot bleek dat ook tijdens toezicht verdiepingsdiagnostiek toegevoegde waarde heeft. Omdat bij veel toezicht situaties in het voortraject al diagnoses en toeleiding naar forensische zorg heeft plaatsgevonden, is de verwachte behoefte hieraan beperkt. Overigens kan ook tijdens advisering door de reclassering bij het opstellen van detentieplannen en het programma terugdringen recidive, verdiepingsdiagnostiek een nuttige bijdrage leveren. Hiervoor moeten dan afspraken met het Gevangeniswezen worden gemaakt.
Managementsamenvatting
Pagina
8 van 47
Conclusies over verdiepingsdiagnostiek door de reclassering uitgevoerd 12
1.
De volgende conclusies kunnen uit de evaluatie worden getrokken over de MATE Crimi: MATE Crimi is in geval van enkelvoudige verslaving een goed instrument dat tegen een beperkte inspanning tijdig een goed bruikbare diagnose oplevert die kan worden gebruikt voor onderbouwing van het reclasseringsadvies en indicatiestelling en plaatsing bij ambulante zorg. Voor indicatiestelling klinische zorg is formeel aanvullend diagnostisch onderzoek noodzakelijk;
2.
In geval van meervoudige problematiek of andere dan verslavingsproblematiek kan de MATE Crimi een indicatie opleveren voor verdere verdieping maar geen verdiepingsdiagnose op die terreinen bieden. Voor een goed onderbouwd reclasseringsadvies moet dan alsnog verdiepingsdiagnostiek worden aangevraagd, wat niet altijd binnen de beschikbare resterende tijd mogelijk is;
3.
Op basis van de pilotgegevens blijkt dat in geval van signalering van verdiepingsdiagnostiek de MATE Crimi in circa 12% van de gevallen een afdoende instrument voor een volledige onderbouwing van zorg opgenomen in het reclasseringsadvies is. In de overige gevallen moet verdiepingsdiagnostiek bij een forensische poli worden afgeroepen. Vanwege de specifieke populatie bij de SVG reclasseringsorganisaties bedraagt dit percentage daarvoor 16%;
4.
Capaciteiten om MATE Crimi onderzoeken uit te voeren zijn niet bij alle reclasseringskantoren in gelijke mate voorhanden. Bij niet in verslaving gespecialiseerde reclasseringsorganisaties is het voorkomen van deze onderzoeken beperkt, waardoor het soms al moeilijk wordt om de licenties voor de betrokken medewerkers te behouden;
5.
Integrale landelijke invoering van MATE Crimi als standaard voor alle reclasseringsorganisaties bij enkelvoudige verslavingsproblematiek is bij de huidige beschikbaarheid van afnamecapaciteit niet mogelijk.
13
De volgende conclusies kunnen uit de evaluatie worden getrokken over door de reclassering
uitgevoerde intelligentieonderzoeken: 1.
Enkelvoudige intelligentieonderzoeken komen zeer beperkt voor: circa 6% van de gesignaleerde verdiepingsdiagnoses;
2.
De in de pilot door de reclassering uitgevoerde intelligentieonderzoeken zijn zo beperkt in aantal dat daar geen verantwoorde conclusies aan verbonden kunnen worden;
3.
Vanuit de reclasseringsorganisaties waar deze intelligentieonderzoeken worden uitgevoerd bestaan hier positieve ervaringen mee. Waarbij met name de korte lijnen naar de in te schakelen specialisten als voordeel wordt genoemd;
4.
De beschikbaarheid van gekwalificeerde capaciteiten voor het uitvoeren van intelligentieonderzoek is beperkt en verschilt sterk over de reclasseringsorganisaties en specifieke kantoren/units daarbinnen. Dit betekent dat bij de huidige beschikbaarheid van afnemers van IQ-testen deze werkwijze niet landelijk integraal als standaard kan worden ingevoerd.
Managementsamenvatting
Pagina
9 van 47
Conclusies vanuit de forensische poli’s 14
De algemene conclusies over verdiepingsdiagnostiek beschouwd vanuit de forensische poli’s
zijn: 1.
Verdiepingsdiagnostiek is naar het oordeel van de forensische poli’s, vanuit medisch professioneel oogpunt goed uitvoerbaar;
2.
Door uitvoeringscomplicaties is het voor enkele complexe gevallen niet altijd mogelijk een volledige DSM IV- diagnose af te ronden binnen de gestelde tijd. De in de verdiepingsdiagnostiek gestelde vragen over zorg, duur en intensiteit kunnen dan wel worden beantwoord;
3.
De resultaten van de verdiepingsdiagnostiek zijn voor de drie betrokken forensische poli’s gelijk en gerapporteerd conform het gevraagde rapportageformat. De werkwijze en gebruikte instrumenten verschillen sterk;
4.
De forensische poli’s zijn in hoge mate in staat tijdig de verdiepingsdiagnoses af te ronden. Exogene factoren, zoals no-shows zijn de belangrijkste reden voor het niet halen van de gestelde levertermijn;
5.
De mogelijkheid om voor specifieke gevallen, in overleg met de reclassering en als dat past binnen het adviestraject voor die case, een aangepaste levertermijn af te spreken, wordt door de forensische poli’s als nuttig en van belang voor de bedrijfsvoering ervaren;
6.
De gemiddelde tijdsbesteding bij de forensische poli voor uitvoering en uitwerking van het onderzoek en multidisciplinair overleg bedraagt tussen de 360 en 440 minuten per diagnose. De gemiddelde reistijd bedraagt daarop aanvullend afhankelijk van de regio tussen de 50 en 180 minuten. Deze marge in reistijden wordt naast geografische omstandigheden ook veroorzaakt door verschil tussen de forensische poli’s in het aantal bezoeken dat voor het onderzoek wordt afgelegd;
7.
De vertrouwensrelatie tussen cliënt en diagnosticerende medewerker wordt door verdiepingsdiagnostiek niet negatief beïnvloed. De motiverende voorlichting van de reclassering speelt daarbij een belangrijke rol;
8.
De forensische poli’s stellen het op prijs bij de aanvraag voor verdiepingsdiagnostiek aanvullende informatie te ontvangen indien deze beschikbaar is, zodat ze het te volgen diagnostisch traject beter kunnen plannen. Dit betreft de integrale conclusie van de RISc, delictgegevens en de meest recente versie van de adviesrapportage;
9.
De beperkingen van de gebruikte Excelformulieren en de uitwisseling van informatie per fax wordt ook door de forensische poli’s als knelpunt ervaren. De aanpassingen hierop zoals beschreven bij de bevindingen van de reclassering worden hierbij onderschreven.
Managementsamenvatting
Pagina
10 van 47
Samengevatte conclusies over de pilotdoelstellingen 15
In de onderstaande tabel zijn de conclusies over de pilotdoelstellingen samengevat.
Samenvatting conclusies pilotdoelstellingen 1. Uitvoerbaar binnen reclasseringsproces
2. Uitvoerbaar door forensische poli’s conform productdefinitie en doorlooptijd
Verdiepingsdiagnostiek is goed inpasbaar in het adviesproces van de reclassering. De strakke termijnen van oplevering door de forensische poli en de hoge leverbetrouwbaarheid spelen daarbij een belangrijke rol Verdiepingsdiagnostiek is naar het oordeel van de forensische poli’s, vanuit medisch professioneel oogpunt goed uitvoerbaar
3. Resultaten tijdig beschikbaar voor verwerking in reclasseringsadvies
De forensische poli’s zijn in hoge mate in staat tijdig de verdiepingsdiagnoses af te ronden. Exogene factoren, zoals no-shows zijn de belangrijkste reden voor het niet halen van de gestelde levertermijn De bruikbaarheid van rapportages uit verdiepingsdiagnoses bij het opstellen van reclasseringsadviezen is hoog. De adviezen sluiten aan op de behoefte van de reclassering en de rapportage versterkt het reclasseringsadvies, waarbij teksten uit de rapportage vaak één op één kunnen worden overgenomen.
4. MATE Crimi als alternatief bij enkelvoudige verslaving
MATE Crimi is in geval van enkelvoudige verslaving een goed instrument dat tegen een beperkte inspanning tijdig een goed bruikbare diagnose oplevert die kan worden gebruikt voor onderbouwing van het reclasseringsadvies en indicatiestelling en plaatsing bij ambulante zorg. In geval van meervoudige problematiek of andere dan verslavingsproblematiek kan de MATE Crimi een indicatie opleveren voor verdere verdieping maar geen verdiepingsdiagnose op die terreinen bieden.
5. IQ-testen door reclassering bij enkelvoudige verstandelijke beperkingen
De in de pilot door de reclassering uitgevoerde intelligentieonderzoeken zijn zo beperkt in aantal dat daar geen verantwoorde conclusies aan verbonden kunnen worden Expliciete signalen in IRIS op basis van inzichten uit de vroeghulp voegen weinig toe aan versnelling van de afroep van verdiepingsdiagnostiek. Bij de start van het reclasseringsadviesproces is de rapportage uit de vroeghulp beschikbaar en wordt deze geconsulteerd. Het werken met signalen in IRIS wordt overigens wel voortgezet.
6. De rol van signalering tijdens vroeghulp aan tijdige uitvoering verdieping
Managementsamenvatting
Pagina
11 van 47
1. Inleiding 16
Verdiepingsdiagnostiek is onderzoek dat de reclasseringsadviseur inzicht geeft in het bestaan
van problematiek op het gebied van verstandelijke beperking, verslaving en psychiatrische of gedragsstoornissen en helpt om vast te stellen of forensische zorg moet worden opgenomen in het advies bij een strafrechtzaak. Wanneer in de hiernavolgende tekst het woord verdiepingsdiagnostiek wordt gebruikt, wordt hiermee op een door een forensische poli uitgevoerde diagnose conform de in dit onderzoek vastgestelde productdefinitie bedoeld en niet gerefereerd aan de in de huidige uitvoeringspraktijk door de reclassering afgeroepen en/of uitgevoerde verdiepingsdiagnoses.
17
In dit hoofdstuk wordt het begrip verdiepingsdiagnostiek en de werkwijze rond aanvraag,
uitvoering en rapportage nader toegelicht. Vervolgens wordt de pilot waarin het functioneren van verdiepingsdiagnostiek is onderzocht beschreven. Deze rapportage is gebaseerd op de bevindingen uit die pilot.
1.1 Achtergrond en omschrijving verdiepingsdiagnostiek 18
In het kader van het programma Justitiële Voorwaarden is het gewenst dat de rechter bij een
strafrechtzaak vóór de zitting adviezen krijgt over het opleggen van forensische zorg als justitiële voorwaarde. Daarom dient in het reclasseringsadvies, wanneer forensische zorg aan de orde is, een goed en onderbouwd advies daarover te worden opgenomen. Deze rapportage betreft de bevindingen van een pilot die er op is gericht vast te stellen of verdiepingsdiagnostiek een rol kan spelen bij dit advies en past in de bedrijfsvoering van de reclassering en de forensische poli’s.
19
Een verdiepingsdiagnose is een door een forensische polikliniek uitgevoerd onderzoek dat
inzicht geeft in het bestaan van problematiek op het terrein van psychiatrie, verslaving en verstandelijke beperkingen en de mogelijkheid van behandeling daarvan. Een verdiepingsdiagnose heeft daarmee een vergelijkbare functie als een Pro Justitia rapportage, maar is eenvoudiger van opzet en legt geen directe relatie tussen stoornis en het delict.
20
Verdiepingsdiagnostiek houdt in:
Het onderzoeken van een cliënt volgens de DSM IV classificatie om te diagnosticeren welke problematiek speelt. Het geven van een advies omtrent de behandeling voor de geconstateerde problematiek in termen van de meest geschikte behandelmodaliteit (ambulant/klinisch/ beschermd wonen met beveiligingsniveau) en behandelintensiteit (geschatte duur en frequentie) met een schatting van de maximale duur. De rapportage vindt plaats volgens een standaard model (zie bijlagenboek).
21
Bij de uitvoering van de verdiepingsdiagnose gelden de volgende eisen:
1.
De rapportage is binnen de bij aanvraag aangegeven periode van 2 respectievelijk 4 weken beschikbaar voor de reclassering;
2.
Het onderzoek moet worden uitgevoerd op de door de reclassering aangegeven locatie (PI, reclasseringskantoor of locatie van de forensische poli van de uitvoerder);
1. Inleiding
Pagina
12 van 47
3.
Het onderzoek moet voldoen aan alle eisen die gesteld worden aan een DSM IV-diagnose;
4.
Het onderzoek moet zich richten op integrale probleemherkenning (stoornissen op het gebied van psychisch/gedrag, verslaving, verstandelijke beperkingen);
5.
Het onderzoek moet worden uitgevoerd door, of onder eindverantwoordelijkheid van, een BIG geregistreerd psycholoog of psychiater (en op termijn een in het NRGD geregistreerde gerechtelijk deskundige);
6.
Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform de standaardeisen medische dienstverlening, zoals vastgelegd in de wettelijke bepalingen (bijvoorbeeld de WGBO en Wet BIG).
1.2 Aanvraag, uitvoering en rapportage 22
Verdiepingsdiagnostiek wordt aangevraagd door de reclasseringsadviseur die de
adviesaanvraag behandelt en het advies opstelt. Voor het vaststellen van de noodzaak en wenselijkheid wordt gebruikgemaakt van eventuele signalering uit de vroeghulp, de RIScuitkomsten en professionele inzichten van de reclasseringsadviseur. Er kunnen condities bestaan waarin ondanks de signalering geen verdiepingsdiagnostiek wordt aangevraagd. Dit betreft bijvoorbeeld: een reeds in gang gezette PJ-rapportage, de beschikbaarheid van recente diagnostiek, een te korte termijn tot de zitting (zelfs met een twee weken rapportagetermijn) of een cliënt die medewerking weigert.
23
Bij de aanvraag wordt gebruikgemaakt van standaard aanvraagformulieren, waarin naast de
noodzakelijke informatie om de verdiepingsdiagnostiek te kunnen uitvoeren, expliciet de vraagstelling en contactgegevens zijn opgenomen. In het aanvraagformulier wordt aangegeven of de verdiepingsdiagnostiek binnen twee of vier weken moet worden afgerond. De forensische poli maakt afspraken met de cliënt, of met de PI waar deze zich bevindt, voert het onderzoek uit en rapporteert volgens een standaard rapportageformaat. De resultaten worden door de forensische poli aan de cliënt toegelicht. Daarnaast vindt veelal telefonisch contact plaats tussen de onderzoeker van de forensische poli en de betrokken reclasseringsadviseur om de resultaten van het onderzoek toe te lichten.
24
Een gedetailleerde beschrijving van de werkwijze is in het bijlagenboek:
‘Verdiepingsdiagnostiek Bijlagenboek’ opgenomen.
1.3 Doel van de Pilot 25
1.
Het doel van de pilot valt uiteen in zes onderdelen, te weten: Toetsen of de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek door gecontracteerde zorgaanbieders zo is in te richten, dat een volgens de reclasseringsorganisaties goed uitvoerbaar proces ontstaat;
2.
Toetsen of zorgaanbieders in staat zijn verdiepingsdiagnostiek uit te voeren conform de productdefinitie met daarin afspraken over de inhoud van de diagnose en de doorlooptijd;
3.
Toetsen of de resultaten van de verdiepingsdiagnostiek in het voorziene proces tijdig beschikbaar kunnen zijn voor verwerking in het reclasseringsadvies;
1. Inleiding
Pagina
13 van 47
4.
Onderzoeken bij vermoedens van enkelvoudige verslaving wat de verschillen zijn tussen uitbesteding van verdiepingsdiagnose en uitvoering door de reclassering zelf met behulp van MATE Crimi met betrekking tot: a.
5.
De werkbaarheid van het proces;
b.
De doorlooptijd;
c.
De bruikbaarheid voor de reclassering bij het opstellen van het advies;
Onderzoeken bij vermoedens van enkelvoudige verstandelijke beperkingen wat de verschillen zijn tussen uitbesteding van verdiepingsdiagnose en uitvoering door de reclassering zelf met de daarvoor in gebruik zijnde instrumenten met betrekking tot:
6.
a.
De werkbaarheid van het proces;
b.
De doorlooptijd;
c.
De bruikbaarheid voor de reclassering bij het opstellen van het advies.
Inzicht verschaffen in de bijdrage die signalering van verdiepingsdiagnostiek vanuit een vroeghulpsituatie biedt aan de tijdige uitvoering.
26
Er bestaat in de huidige uitvoeringspraktijk een grote verscheidenheid aan uitvoeringsvormen
van verdieping bij reclasseringsadviezen. In de pilot is er voor gekozen alleen de toepassing van MATE Crimi en IQ-testen door de reclasseringsorganisaties in het onderzoek te betrekken en de minder frequent voorkomende vormen buiten beschouwing te laten.
27
Voor het signaleren van de behoefte aan verdiepingsdiagnostiek tijdens de vroeghulp wordt
gebruikgemaakt van een beknopt signaleringsinstrument BOOG-R, ontwikkeld door het NIFP. Dit instrument bevindt zich nog in de validatiefase en de in de pilot ingevulde analyses worden gebruikt voor verdere ontwikkeling van dit instrument. De registratie wordt daar op ingericht. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling in de pilot de correcte signalering door de BOOG-R en de daarbij toegepaste criteria te toetsen, maar wel om vast te stellen of een vroege signalering vanuit de vroeghulp bijdraagt aan tijdige beschikbaarheid van een verdiepingsdiagnose.
28
Voor signalering van de behoefte aan verdiepingsdiagnostiek bij een reguliere adviesaanvraag,
wordt gebruikgemaakt van de RISc, met een aanvullende instructie om de uitkomsten te vertalen naar een signaal voor verdiepingsdiagnostiek. Ook voor de RISc is het niet de doelstelling van de pilot om de correcte signalering te toetsen, maar om de reclasseringsmedewerker houvast te geven wanneer in de pilot verdieping moet worden aangevraagd. Het is de bedoeling dat in de pilot de doorgeleiding naar verdiepingsdiagnostiek ruimhartig wordt toegepast en de signalering vanuit RISc en BOOG-R zoveel mogelijk wordt gevolgd. Bij zwaarwegende redenen vanuit professionele inzichten van de reclasseringsadviseur kan hiervan worden afgeweken.
1.4 Opzet Pilot 1.4.1
29
Uitvoering
De pilot is uitgevoerd in twee arrondissementen (Groningen en Den Haag) om de
representativiteit van de verworven inzichten te vergroten. In Groningen wordt gebruikgemaakt van twee forensische poli’s en in het arrondissement Den Haag wordt gebruikgemaakt van één
1. Inleiding
Pagina
14 van 47
forensische poli. In het hiernavolgende schema van figuur 1 is deze opzet uitgewerkt. In Groningen zijn uitvoerings- en financieringsafspraken gemaakt met de forensische poli’s van VNN en Forint/AFPN en in Den Haag met de forensische poli van Palier. De arrondissementen waar de pilot is uitgevoerd zijn door de reclasseringsorganisaties zelf gekozen vanuit operationele overwegingen.
Arrondissement Den Haag RO
SVG: Palier RO
LdH
Alle overige signaleringen en daaruit volgende verdiepingsdiagnostiek Enkelvoudig LVB: IQ-test
LdH
Palier Forensische Diagnostiek
Zorgverlener doet VD. LdH-RNdoet IQ-test Figuur 1:
30
Arrondissement Groningen RO
RN
SVG: VNN RO
LdH
RN
Enkelvoudig LVB: IQ-test
RN
Tactus Deventer
MATE-Crimi bij enkelvoudige verslaving
VNN Forensische Diagnostiek
Forint/AFPN
Alleen Zorgverlener doet VD
Opzet uitvoering pilot verdiepingsdiagnostiek
Voor de toeleiding naar forensische poli’s in het arrondissement Groningen worden geen
speciale regels toegepast en wordt de keuze aan de reclasseringsmedewerker overgelaten. Wanneer gedurende de pilot een zeer onevenwichtig verdeling zou zijn ontstaan over de in de pilot betrokken forensische poli’s, zou op dat moment worden bepaald of en op welke wijze bijsturing noodzakelijk is. Omdat Forint/AFPN niet bereid bleek tegen het voorgestelde tarief ook reizen naar externe locaties (bijvoorbeeld PI’s) uit te voeren, zijn door hen alleen onderzoeken in de eigen poli uitgevoerd. Vanwege het grote aandeel verdiepingsdiagnoses dat in een PI wordt uitgevoerd, is het aandeel van Forint/AFPN onvermijdelijk lager en daarom is niet op een evenwichtige verdeling aangestuurd.
31
Om de vierde doelstelling (vergelijking met MATE Crimi bij enkelvoudige verslaving door
reclassering zelf) te kunnen toetsen is een apart onderzoek georganiseerd bij Tactus. Deze reclasseringsorganisatie beschikt over voldoende gekwalificeerde reclasseringsadviseurs die gecertificeerd zijn als MATE Crimi afnemer. Ten behoeve van de vijfde doelstelling (vergelijking vaststelling verstandelijke beperkingen bij enkelvoudige problematiek door de reclassering zelf), wordt bij het Leger des Heils en RN in Den Haag, het onderzoek naar enkelvoudige verstandelijke beperkingen door de reclassering zelf uitgevoerd. Door de kleine te verwachten aantallen zijn de inzichten uit het onderzoek voor die doelstelling slecht zeer beperkt valide. De uitvoering en te verzamelen informatie voor door de reclassering zelf uitgevoerde verdiepingsdiagnoses zijn zoveel mogelijk gelijk aan de werkwijze met extern gecontracteerde forensische poli’s om een vergelijking mogelijk te maken.
1. Inleiding
Pagina
15 van 47
32
Tijdens de pilot vinden registraties plaats van gegevens over signalering, aanvraag, ervaringen
van de reclasseringsadviseur en de verdiepingsrapportage. Deze gegevens vormen de basis voor de evaluatie en zijn zo ingericht dat de in de doelstelling benoemde vragen kunnen worden beantwoord. Aanvullend zijn interviews gehouden om ervaringen van de betrokkenen te achterhalen. De mondelinge interviews zijn uitgevoerd met alle betrokken reclasseringsorganisaties aan het einde van de looptijd van de pilot. Ook de BOOG-R vragenlijsten zijn geregistreerd en aan het einde van de pilot aan het NIFP ter beschikking gesteld voor nadere validatie en ontwikkeling van het instrument. Dat aspect valt buiten de scope van de pilot.
33
Het bleek voor de reclasseringsorganisaties lastig om aanvullende registraties bij te houden ten
behoeve van de evaluatie en alle informatie naar een centraal verzamelpunt te sturen. Daardoor zijn niet alle gegevens voor evaluatie van de pilot beschikbaar.
34
De pilot heeft gelopen van medio februari tot en met mei 2012. Gedurende deze hele periode is
de pilot uitgevoerd door de SVG, het LdH en RN in beide arrondissementen. In de genoemde periode hebben de betreffende kantoren van de reclasseringsorganisaties de voorgestelde werkwijze gevolgd. De onderzoekers van Significant hebben de voortgang intensief bewaakt en besproken in de werkgroep. Daarbij zijn alle mogelijke maatregelen genomen om de verdiepingsdiagnoses en registraties volgens de voorgestelde werkwijze te laten verlopen. Er is een tussentijdse bespreking met de reclasseringsorganisaties en forensische poli’s gehouden over de voortgang, het registratieformulier is verkort om de respons te bevorderen en er is een wekelijkse nieuwsflash rondgestuurd om de pilot onder de aandacht van de reclasseringsmedewerkers te houden. 1.4.2
Aansturing
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de activiteiten in de pilot lag in de lijn van de SVG, het LdH en de RN. De reclasseringsorganisaties waren verantwoordelijk voor de aansturing van de betreffende reclasseringsadviseurs. De onderzoekers waren verantwoordelijk voor het ontwerpen en voorbereiden van de pilot en de begeleiding van de uitvoering van het onderzoek. Vanuit de 3RO heeft een werkgroep de pilot begeleid. Hierin zijn alle reclasseringsorganisaties vertegenwoordigd. De leden van deze werkgroep hebben zich ook door individuele contacten binnen hun eigen organisatie ingespannen om de pilot goed uit te laten voeren.
1.5 Opbouw van deze rapportage 35
In deze rapportage wordt eerst ingegaan op de bevindingen vanuit het perspectief van de
reclassering. De daarop betrekking hebbende onderzoeksvragen worden in de conclusies beantwoord. In het daarop volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillen tussen uitvoering van diagnostiek door de reclassering zelf bij enkelvoudige verslaving (MATE Crimi) of verstandelijke beperkingen (IQ-testen) en verdiepingsdiagnostiek bij forensische poli’s. Tot slot wordt ingegaan op de ervaringen van de forensische poli’s en de daaraan te verbinden conclusies.
1. Inleiding
Pagina
16 van 47
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek 36
Een belangrijk aan de pilot te ontlenen inzicht betreft de uitvoerbaarheid van
verdiepingsdiagnostiek in het reclasseringsadvies proces. Daarnaast is het van belang om vast te stellen of verdiepingsdiagnostiek bruikbare resultaten oplevert die een heldere en goede onderbouwing opleveren voor eventueel te adviseren forensische zorg. Voordat ingegaan wordt op deze vragen volgt eerst een kwantitatief overzicht van het aantal signaleringen en daaruit voortvloeiende uitgevoerde verdiepingsdiagnoses naar verschillende kenmerken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met conclusies.
2.1 Kwantitatief overzicht signaleringen en aanvragen 37
In de pilot is registratie voorzien van gegevens die van belang zijn voor de evaluatie en die
inzicht verschaffen in het functioneren van verdiepingsdiagnostiek. Deze informatie is ook van belang voor het uitwerken van de businesscase over invoering van verdiepingsdiagnostiek. Helaas is tijdens de uitvoering niet alle gevraagde informatie door de reclasseringsorganisaties geregistreerd en/of opgestuurd aan het centrale e-mailadres. Dit beperkt de mogelijkheden van kwantitatieve analyses, waardoor in de businesscase alternatieve benaderingen moeten worden gevolgd. Invoering van het verkorte registratieformulier heeft de respons wel verbeterd, maar zeker is dat voor een flink deel van de uitgebrachte adviezen in de pilotperiode bij de betrokken reclasseringsorganisaties geen informatie voor evaluatie van de pilot beschikbaar is. 2.1.1
38
Aantal uitgebrachte reclasseringsadviezen en verdiepingsdiagnoses
Het totaal aantal reclasseringsadviezen waarbij tijdens de pilotperiode verdiepingsdiagnose
aan de orde kon zijn is weergegeven in onderstaande tabel 1. Overzicht aantal reclasseringsadviezen tijdens pilot naar specificatie opdracht
Reclasseringsorganisatie
Rechtszitting
Specificatie opdracht Aanvullend advies Advies rechtszitting TBS/PIJ
Overige vraagstellingen vanuit RM
Totaal
Leger des Heils
79
0
1
0
80
Reclassering Nederland
294
4
0
0
298
SVG
240
1
0
1
242
Totaal
613
5
1
1
620
Tabel 1:
39
Overzicht aantal uitgebrachte reclasseringsadviezen gedurende de pilotperiode
Het totaal aantal uitgevoerde verdiepingsdiagnoses tijdens de pilot bedroeg 101. Het aandeel
verdiepingsdiagnoses ten opzichte van het aantal uitgebrachte, voor verdiepingsdiagnostiek, relevante, reclasseringsadviezen bedraagt daarmee 16,3% (statistisch onnauwkeurigheidsinterval tussen 13,4% en 19,2%). Op basis van de IRIS-administratie van de reclassering is vastgesteld dat 12.769 voor verdiepingsdiagnostiek relevante reclasseringsadviezen in 2011 zijn uitgebracht. Met het percentage verdiepingsdiagnoses 16,3%, kan het totaal aantal jaarlijks te verwachten
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
17 van 47
verdiepingsdiagnoses bij integrale invoering worden berekend en dat bedraagt: 2.080 (onnauwkeurigheidsinterval:1.710 - 2.450). 2.1.2
40
Gesignaleerde verdiepingsdiagnoses en vervolgafhandeling
In de pilot is aan de betrokken reclasseringsmedewerkers gevraagd voor elk advies een zeer
beknopt registratieformulier in te vullen. Uit deze registratieformulieren kan worden afgeleid voor welk aandeel van de gevraagde reclasseringsadviezen sprake is van signalering van verdiepingsdiagnostiek en voor hoeveel van die gesignaleerde gevallen ook daadwerkelijk verdiepingsdiagnostiek wordt aangevraagd. Deze verdeling is opgenomen in onderstaande tabel 2. Overzicht signalering en afwikkeling Geen signalering
24
Wel signalering
65
100%
Wel aangevraagd
22
34%
Niet aangevraagd
43
66%
Verdachte werkt niet mee
11
17%
Te korte termijn Recente diagnostiek beschikbaar PJ-rapportage
5 6 8
8% 9% 12%
Overige
13
20%
Totaal Tabel 2:
41
89 Overzicht van de signalering van verdiepingsdiagnoses en de afwikkeling daarna
Uit de tabel is af te lezen dat in totaal 89 registraties zijn ontvangen en dat slechts bij 24
cliënten (27%) geen signalering voor verdiepingsdiagnostiek bestaat. Dat is niet in overeenstemming met de intuïtieve inzichten van de reclassering en kan alleen worden verklaard door het niet invullen of opsturen van registratieformulieren voor cliënten zonder signalering.
42
Van de 65 cliënten waarvoor een signalering voor verdiepingsdiagnostiek bestaat, wordt deze
in 22 gevallen ook daadwerkelijk aangevraagd. Dit is ongeveer een derde van de cliënten met een signalering voor verdiepingsdiagnostiek. Voor ongeveer tweederde van de gesignaleerde cliënten bestaat een reden geen verdiepingsdiagnostiek aan te vragen. De belangrijkste reden (17% van alle gesignaleerde cliënten) is het niet meewerken van de cliënt. Ook blijkt regelmatig (12% van de gesignaleerde cliënten) voor de betreffende cliënt al een PJ- rapportage te zijn aangevraagd. Uit de toelichtingen die bij de categorie overig zijn aangegeven bleek dat dit varianten betrof van de andere in de tabel genoemde reden en dat in een aantal gevallen al sprake was van ingezette zorg, waarmee een verdiepingsdiagnose ongewenst zou interfereren.
43
De belangrijkste conclusie uit tabel 2 is dat voor de cliënten waarvoor een signaal bestaat voor
het aanvragen van verdiepingsdiagnose, het slechts voor een derde daarvan leidt tot een verdiepingsdiagnose en dat in de andere gevallen om zinvolle redenen daar van af wordt gezien.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
18 van 47
2.1.3
44
Overzicht aanvragen per RO en forensische poli
In onderstaande tabel 3 is het aantal aangevraagde verdiepingsdiagnoses naar aanvragende
reclasseringsorganisatie en uitvoerende forensische poli weergegeven. Overzicht aantal aanvragen Verdiepingsdiagnostiek Forint/ AFPN Palier VNN Groningen
RN LdH VNN
Totaal Groningen Den Haag
RN LdH Palier
Totaal Den Haag Totaal Tabel 3:
45
Recl.IQ-test
Totaal
2 13 9
1 4 0
-
1 -
3 18 9
24
5
-
1
30
-
-
2 3 45
2 -
4 3 45
-
-
50
2
52
24
5
50
3
82
Overzicht tijdens de pilot aangevraagde verdiepingsdiagnoses
In totaal zijn 101 verdiepingsdiagnoses tijdens de pilot aangevraagd. Voor 82 daarvan zijn
aanvraagformulieren voor nadere analyse door de betrokken reclasseringsmedewerkers ter beschikking gesteld via het centrale e-mailadres bij RN. Een IQ-test is door het Leger des Heils in Groningen zelf uitgevoerd, wat oorspronkelijk niet in de opzet van de pilot was voorzien. Opvallend is het lage aantal aanvragen van RN in den Haag. Twee van de verdiepingsdiagnoses hebben betrekking op door RN zelf uitgevoerde IQ-testen, zodat feitelijk maar 2 verdiepingsdiagnoses in de pilot bij een forensische poli zijn aangevraagd door de unit waarvoor de meeste aanvragen werden verwacht.
46
In het interview werd door RN als een van de redenen aangegeven dat door de grote werkdruk
de resterende beschikbare termijnen na het starten met de adviesaanvraag soms te kort zijn om nog een verdiepingsdiagnose aan te vragen. Indicatiestelling en plaatsing vanuit de reclassering bij ambulante zorg kan ook zonder verdiepingsdiagnostiek plaatsvinden in het geval er sprake is van evidente problematiek (bijvoorbeeld bij huiselijk geweld). Conform de bestaande uitvoeringspraktijk en in lijn met het door de ZM beoogde beleid, zijn cliënten rechtstreeks voor behandeling naar een forensische zorginstelling doorverwezen. In het vonnis kan de rechter dan al rekening houden met het gedrag van de cliënt tijdens die behandeling. Het cliëntenbestand van RN bevat relatief minder potentiële gevallen voor een verdiepingsdiagnose. Uit de RISc-scores blijkt dat in verhouding tot de andere reclasseringsorganisaties toch zeer substantiële aantallen te verwachten zouden zijn, waarbij moet worden aangetekend dat een flink deel van deze cliënten rechtstreeks, zonder verdiepingsdiagnose, wordt doorverwezen naar adequate forensische zorg. Een goede voorlichting en begeleiding van de reclasseringsadviseurs is van belang om deze verdiepingsdiagnostiek aan te laten vragen wanneer dat noodzakelijk of zinvol is.
47
Bij de cijfers in tabel 3 moet worden opgemerkt, dat het aantal door de forensische poli van
Palier in behandeling genomen verdiepingsdiagnoses wezenlijk hoger is dan het aantal voor ons onderzoek doorgestuurde aanvraagformulieren (69 in plaats van 50). Dit verschil kan worden
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
19 van 47
verklaard uit lopende gevallen die wel zijn aangemeld, maar nog niet zijn afgerond en teruggetrokken aanvragen in verband met weigering van medewerking. Daarnaast heeft een onbekend deel te maken met aangevraagde verdiepingsdiagnoses waarvoor geen kopie van het aanvraagformulier naar de onderzoekers is verstuurd.
48
Reclassering Palier Den Haag heeft opvallend veel verdiepingsdiagnoses aangevraagd, wat
aansluit bij het beleid van deze organisatie om cliënten met behandelbare problemen zoveel mogelijk toe te leiden naar zorg. Het op dezelfde locatie gehuisvest zijn van reclasseringsorganisatie en forensische poli zal hier ook aan bijgedragen hebben. Een andere opvallende reclasseringsorganisatie die, zeker relatief, veel verdiepingsdiagnoses heeft aangevraagd is het Leger des Heils in Groningen. In deze aantallen zijn abusievelijk ook twee verdiepingsdiagnoses voor Toezichtopdrachten aangevraagd, maar dat verstoort het beeld voor de pilot niet.
49
In Den Haag is in de pilotopzet bewust gekozen voor één forensische poli en in Groningen
voor twee, om beide vormen van contractering van verdiepingsdiagnostiek te kunnen testen. Het aantal verdiepingsdiagnoses bij Forint/AFPN is relatief laag omdat deze alleen verdiepingsdiagnoses in hun eigen forensische poli uitvoerden, terwijl een groot deel van de verdiepingsdiagnoses cliënten betreft die zich in een PI bevinden. Dit maakt duidelijk dat bij invoering van verdiepingsdiagnostiek door forensische poli’s nadrukkelijk ook verdiepingsdiagnoses op andere locaties dan de forensische poli moeten worden gecontracteerd. 2.1.4 50
Overzicht aanvragen naar uitvoeringslocatie verdiepingsdiagnose
De 82 aangevraagde verdiepingsdiagnoses zijn voor ruim de helft uitgevoerd in PI’s, zoals in
tabel 4 is waar te nemen. Ongeveer een kwart is uitgevoerd op de forensische poli en ongeveer een vijfde is uitgevoerd op het kantoor van de reclassering. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat voor Palier in Den Haag het kantoor van de reclassering dezelfde locatie is als de forensische poli en dat hier mogelijk onbedoeld sprake is van registratiefouten. De 2 onderzoeken op het reclasseringskantoor van RN in Den Haag hebben betrekking op door hen zelf uitgevoerde IQ-testen. Samengevat lijkt er nauwelijks behoefte te bestaan aan de mogelijkheid om door de forensische poli op het kantoor van de reclassering onderzoek te laten verrichten. Overzicht aantal aanvragen naar onderzoekslocatie Forensische PI Poli Groningen
Den Haag
Totaal
0
3
RN
2
LdH
14
4
0
18
VNN
3
6
0
9
19
11
0
30
2
0
2
4
Totaal Groningen RN
1
Kantoor Reclassering
LdH
3
0
0
3
Palier
21
10
14
45
Totaal Den Haag
26
10
16
52
Totaal
45
21
16
82
Tabel 4:
Overzicht aanvragen naar onderzoekslocatie
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
20 van 47
2.1.5
51
Overzicht aantal aanvragen naar termijn uitvoering
In de opzet van de pilot is rekening gehouden met een uitvoeringstermijn van standaard twee
weken, aansluitend bij de doorlooptijd van zes weken voor het uitbrengen van een reclasseringsadvies. Daarbij was rekening gehouden met een start van het adviestraject en afname van RISc in drie weken en een afronding van de rapportage in een week. Omdat dit een krappe uitvoeringstermijn is voor de forensische poli is gezocht naar situaties waarin de onderzoekstermijn kan worden verlengd. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door in de vroeghulp of bij een Quickscan al te signaleren dat een verdiepingsdiagnose aan de orde is, zodat meteen bij de start van het adviestraject een verdiepingsdiagnose kan worden aangevraagd. In onderstaande tabel 5 is een overzicht van de door de reclassering aangevraagde termijnen weergegeven. Overzicht aanvraag naar termijn 2 weken
4 weken
onbekend
Totaal
2 9 5
1 9 2
0 0 2
3 18 9
Totaal Groningen
16
12
2
30
Den Haag
3 3 25
1 0 20
0 0 0
4 3 45
Totaal Den Haag
31
21
0
52
Totaal
47
33
2
82
Groningen
Tabel 5:
52
RN LdH VNN RN LdH Palier
Overzicht aangevraagde verdiepingsdiagnoses naar levertermijn
Uit de tabel blijkt een verrassend hoog aandeel aanvragen met een uitvoeringstermijn van 4
weken. Verrassend omdat bijzonder weinig verdiepingsdiagnoses blijken te zijn aangevraagd na signalering uit de vroeghulp (zie 2.1.7). Bij navraag tijdens de interviews bleek dat de reclasseringsadviseurs met hun termijnen anticipeerden op de zittingsdatum. Wanneer de resterende tijd tot het uitbrengen van het advies dat toeliet kon worden volstaan met een langere doorlooptijd. 2.1.6
53
Overzicht naar vermoede problematiek
De reclasseringsadviseurs hebben bij hun aanvraag aangegeven welke problematiek(en) zij
vermoedden bij de betrokken cliënt. In tabel 6 is daarvan een overzicht gegeven. Iets meer dan 30% van de aanvragen heeft betrekking op een enkelvoudige aandoening en daarvan vormen verslaving en psychiatrische problemen de grootste twee groepen. Verreweg de meeste aanvragen hebben betrekking op de gecombineerde problematiek verslaving en psychiatrische problemen, ook circa 30%. De verdeling bij de SVG-reclasseringsorganisaties tendeert conform verwachting meer naar (gecombineerde) verslavingsproblematiek. Uit de interviews bleek dat de resultaten van de verdiepingsdiagnoses in verreweg de meeste gevallen aansloten bij de vermoede problematiek.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
21 van 47
Overzicht aanvragen naar vermoede problematiek Verstand. Verslaving Psychisch beperking
RN LdH VNN Totaal Groningen RN Den Haag LdH Palier Totaal Den Haag Totaal Groningen
Tabel 6: 2.1.7
54
0 2 1 3 0 0 7 7 10
1 3 0 4 1 1 5 7 11
0 3 0 3 2 0 0 2 5
Verslaving Verslaving Verslaving Psychisch + + + + Psychisch Onbekend Psychisch Verst. bep. Verst. Bep. + Verst. Bep. 1 3 3 7 0 0 19 19 26
0 1 2 3 0 0 4 4 7
1 3 0 4 0 1 3 4 8
0 3 3 6 1 0 4 5 11
Totaal
0 0 0 0 0 1 3 4 4
3 18 9 30 4 3 45 52 82
Overzicht van de vermoede problematiek bij aangevraagde verdiepingsdiagnoses Overzicht signalering verdiepingsdiagnostiek
In de verkorte registratieformulieren is aangegeven op welke grond men tot signalering van
verdiepingsdiagnostiek kwam. De resultaten daarvan zijn samengevat in onderstaande tabel 7. Overzicht bronnen signalering Ja, professioneel oordeel
28
Ja, signaal uit BOOG-R Ja, signaal uit Quickscan
3 6
Ja, signaal uit RISc
28
Nee, geen signaal verdieping
24
Totaal
89
Tabel 7:
55
Overzicht bronnen voor signalering van verdiepingsdiagnostiek
Het professioneel oordeel en de uitkomst van de RISc vormden samen ruim 85% van de
signaleringen voor verdiepingsdiagnostiek. De BOOG-R is daarvoor weinig gebruikt. Uit de interviews bleek ook dat tijdens de pilot wel BOOG-R analyses zijn ingevuld maar dat dit nauwelijks tot onderkende signalering bij de start van het reclasseringsadvies heeft geleid. Een tweede opvallend punt is dat ruim 40% van de signaleringen voor verdiepingsdiagnostiek op basis van de professionele inzichten van de reclasseringsadviseur tot stand komt. De daarop uitgevoerde verdiepingsdiagnoses bevestigen overigens vrijwel altijd dat oordeel, maar niet duidelijk is of op grond van dat professionele oordeel ook signaleringen van verdiepingsdiagnoses worden gemist. 2.1.8
56
Overzicht aantal rapportages binnen gevraagde termijn
In tabel 8 is aangegeven hoeveel van de rapportages inderdaad binnen de gevraagde termijn
zijn afgerond. Deze tabel is afgeleid uit niet geheel volledige informatie uit de rapportages van de forensische poli’s en zijn daarom minder nauwkeurig. Uit de tabel is af te leiden dat ruim twee derde van de aanvragen op tijd werd afgerond. Slechts een zesde was te laat zonder verklarende reden. Ongeveer 10% van de rapportage kwam te laat met een oorzaak buiten de schuld van de forensische poli. Dit betreft vooral cliënten die niet op komen dagen of problemen met het benaderen van cliënten in de PI. Overigens werd in de interviews met de forensische poli’s gemeld dat de motivatie van de reclasseringsmedewerker naar de cliënt een belangrijke positieve bijdrage
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
22 van 47
had in het meewerken van de cliënt. Tot slot bleek dat ongeveer 8% van de cliënten toch medewerking opzegde of na herhaalde ‘no-shows’ in overleg met de reclasseringsadviseur besloten werd geen verdiepingsdiagnostiek meer uit te voeren.
Overzicht gerealiseerde levertermijnen Alle rapporten
Levertermijn 2 weken
Levertermijn 4 weken
Regulier
65%
57%
77%
Te laat
17%
22%
10%
Te laat met verklaring
10%
15%
3%
Teruggetrokken
8%
7%
10%
Tabel 8:
57
Overzicht gerealiseerde levertermijnen verdiepingsdiagnoses
Uit de tabel blijkt, zoals te verwachten, dat de leverbetrouwbaarheid bij een termijn van vier
weken groter is dan een termijn van twee weken. Bij de korte termijn van twee weken is ook de gevoeligheid voor verstoringen herkenbaar in het relatief grote aandeel te late leveringen met een verklaring. Eén ‘no show’ is voldoende om de gevraagde levertermijn onmogelijk te maken. 2.1.9
58
Overzicht resulterende adviezen
De rapportages verdiepingsdiagnostiek zijn voor dit onderzoek verzameld bij de uitvoerende
forensische poli’s, voor zover toegankelijk en beschikbaar, in geanonimiseerde vorm ontdaan van herkenbare gegevens. In onderstaande tabel 9 is een overzicht opgenomen van de resulterende adviezen. Daaruit blijkt dat ruim 80% van de gevallen met een advies betrekking heeft op ambulante zorg. Voor een beperkt deel (10%) wordt geen behandeling mogelijk geacht. In de gevallen waar geen advies werd uitgebracht bleek om diverse redenen geen diagnose mogelijk. Voor 6 gevallen was geen informatie over het advies bekend. Deze laatste twee zijn niet meegeteld in de berekening van de verdeling naar type advies. Adviezen verdiepingsdiagnostiek Aantal Ambulant 47 Klinisch 4 Begeleid Wonen 1 Niet te behandelen 6 Geen advies 5 Nog niet bekend 6 Totaal 69 Uitgebrachte adviezen 58 Tabel 9:
% van adviezen 81% 7% 2% 10%
Verdeling adviezen op basis van verdiepingdiagnose
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
23 van 47
2.2 Uitvoerbaarheid binnen het adviesproces 59
Op grond van interviews met de in de pilot betrokken reclasseringsorganisaties in Groningen
en Den Haag is vastgesteld of de verdiepingsdiagnose binnen het adviesproces van de reclassering past. Dit leidde tot de hierna geformuleerde inzichten. 2.2.1
60
Invoering van de pilot
Er is veel energie gestoken in het voorbereiden van de organisaties in beide regio’s op de start
van de pilot. Er zijn werkinstructies en gebruiksvriendelijke formulieren ontwikkeld. De werkwijze tijdens de pilot is persoonlijk toegelicht door het projectteam in bijeenkomsten op de respectievelijke reclasseringskantoren.
61
Gedurende de pilot heeft het projectteam de voortgang in het aantal aanvragen gemonitord en
de resultaten van deze monitor in een wekelijkse update met de medewerkers in de pilotregio gedeeld. Waar nodig werd via teamleiders in de pilotregio’s gecommuniceerd over de pilot, bijvoorbeeld als bepaalde zaken niet volgens de werkinstructie werden uitgevoerd. Halverwege de pilot is een tussentijdse bespreking van de voortgang uitgevoerd in Groningen en Den Haag in aanwezigheid van de coördinatoren van de pilot van de reclassering en de forensische poli’s.
62
Ondanks deze inspanningen bleek de omschakeling naar de nieuwe werkwijze een proces dat
de eerste maand moeizaam verliep. De meeste reclasseringsadviseurs, zeker van de RN, kregen maar weinig met verdiepingsdiagnostiek te maken, waardoor de nieuwe werkwijze geen regulier onderdeel van de werkzaamheden werd. De geïnterviewde medewerkers gaven aan dat zeker in het begin de nieuwe werkwijze en werking van de nieuwe formulieren extra tijd kost, tot er na een aantal keer handigheid in ontstaat.
63
Bij de SVG in Den Haag werd expliciet gestuurd op het aantal aanmeldingen. Dit vertaalde zich
in hoge aantallen vanaf het begin, waardoor medewerkers snel in de nieuwe werkwijze waren ingewerkt. In Groningen (en bij de andere reclasseringsorganisaties in Den Haag) was de eerste maand duidelijk een inwerkperiode en is nooit in dezelfde mate gebruikgemaakt van verdiepingsdiagnostiek als bij de SVG in Den Haag. Overigens zat hier bij de RN in Den Haag ook achter dat verdiepingsdiagnostiek minder aan de orde is in verband met het rechtstreeks indiceren en plaatsen bij de forensische zorg in het geval van evidente problematiek (huiselijk geweld). Het is overigens niet uitgesloten dat deze werkwijze incidenteel ook gevolgd is voor het verwijzen naar een forensische zorginstelling voor zorg, die tijdens voorafgaande diagnostiek door de betreffende zorginstelling zelf wordt vastgesteld. De intenties van het Project Forensische Zorg (waaronder de knip tussen diagnostiek en indicatiestelling voor zorg) worden hiermee dan niet gevolgd. Wanneer verdiepingsdiagnostiek niet voldoet kan door de reclassering via Ifzo rechtstreeks worden geïndiceerd en geplaatst voor uitgebreidere diagnostiek. Wanneer klinische diagnostiek met observatie noodzakelijk verricht het NIFP/IFZ dan de indicatiestelling en plaatsing.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
24 van 47
2.2.2
64
Effecten voor de bedrijfsvoering
De reclasseringsorganisaties noemden als een van de meest in het oog springende
verbeteringen door de pilot de mogelijkheid om de verdiepingsdiagnostiek binnen korte tijd te laten uitvoeren en de hoge mate van leveringszekerheid die tijdens de pilot gerealiseerd is. Het adviesproces staat vaak onder een grote tijdsdruk en dan kan iedere vertraging leiden tot de noodzaak tot uitstellen van de zittingsdatum. Tijdens de pilot is gebleken dat in een ruime meerderheid van de zaken de afgesproken termijn gehaald werd, waardoor de impact op de doorlooptijd van het adviesproces minimaal was. Hierdoor werd verdiepingsdiagnostiek over het algemeen gezien als een goed inpasbaar instrument binnen het adviesproces. De meerderheid van de respondenten gaf aan dat tijdens de pilot vaker verdiept werd dan voorafgaand aan de pilot.
65
Over het algemeen werd verdiepingsdiagnostiek aangevraagd na afloop van het eerste
gesprek, ook als er geen signalering vanuit de vroeghulp bestond. Het ontwerpuitgangspunt dat na het eerste gesprek nog genoeg tijd beschikbaar zou zijn om de diagnostiek vier weken de tijd te geven bleek echter niet altijd te kloppen. In de praktijk vertoont de caseload van reclasseringsadviseurs pieken en dalen en tijdens pieken ontstaat een werkvoorraad waardoor het eerste gesprek soms pas vier weken na de adviesaanvraag plaatsvindt. In deze gevallen is, ook bij snel handelen van de reclasseringsadviseur, geen twee weken beschikbaar voor de verdiepingsdiagnostiek. Als er te weinig tijd tot aan de zitting was om verdiepingsdiagnostiek uit te laten voeren, werd deze in de regel dan ook niet aangevraagd. Dit terwijl in een van de interviews werd aangegeven dat het in bepaalde gevallen wel zou kunnen worden aangevraagd om het resultaat van de diagnostiek in de toezichtfase te gebruiken. Dit zou toeleiding naar zorg tijdens het toezicht versnellen.
66
In andere gevallen kan het juist zijn dat vier weken geen harde deadline hoeft te zijn,
bijvoorbeeld omdat bekend is dat de zitting uitgesteld zal worden. Dit werd meestal aangegeven aan de uitvoerder van de diagnostiek, meestal in een telefonisch gesprek dat volgde op de aanmelding.
67
Volgens de respondenten werd de voorgestelde termijn ook wel eens niet gehaald. Dit gebeurt
vaker bij een cliënt op vrije voeten dan bij een cliënt in een PI, vanwege het relatieve gemak waarmee een afspraak met een gedetineerde gemaakt kan worden en het niet voorkomen van ‘no- show’. Daarbij werd aangegeven dat een uitgebreide IQ-test een type onderzoek is waar vaak meer dan twee weken voor nodig was. Wanneer de gewenste levertijd niet gehaald wordt, kan dit tot gevolg hebben dat er geen compleet advies voor de zitting opgeleverd kan worden. De adviseur moet dan de keuze maken tussen het opleveren van een rapport waarin gemeld wordt dat onderzoek naar de cliënt nog loopt, of het aanvragen van uitstel van de zitting. Uitstel wordt wel eens aangevraagd, maar de reclassering doet dit spaarzaam. Meestal wordt het advies dan zonder verdiepingsdiagnostiek tijdig opgeleverd.
68
In beide regio’s werd steeds snel na de aanvraag verdiepingsdiagnostiek een
ontvangstbevestiging door de poli verzonden. Hierin werd medegedeeld wie de diagnostiek uit gaat voeren en soms ook wanneer een afspraak voor het eerste gesprek met de cliënt is ingepland. Dit
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
25 van 47
werd door de reclasseringsadviseurs gewaardeerd, ook omdat dan eventueel rechtstreeks contact opgenomen kon worden met de uitvoerder van de diagnostiek als dat nodig zou zijn. In Groningen werd door de VNN ook voorafgaand aan de rapportage over de verdiepingsdiagnostiek vaak een telefonische update gegeven van het onderzoek en werd de rapportage al voor besproken. Hierdoor kon de betreffende adviseur al voordat het rapport van de verdiepingsdiagnostiek op papier beschikbaar was starten met de afronding van het adviesrapport.
69
Ten slotte moet worden opgemerkt dat de RN weinig gebruik heeft gemaakt van de
verdiepingsdiagnostiek. De reden hiervoor is niet dat verdiepingsdiagnostiek niet goed in het adviesproces past, maar voornamelijk dat bij evidente problematiek, bijvoorbeeld bij huiselijk geweld, rechtstreekse doorverwijzing plaatsvindt. Met name bij RN Den Haag is naar een gespecialiseerde forensische zorgverlener doorverwezen als er evidente aanwijzingen bestonden voor die problematiek en behandeling. Onder voorgenomen indicatiestelling wordt dan meteen de behandeling gestart. In het vonnis kan deze forensische zorg worden bekrachtigd en als justitiële voorwaarde opgelegd. De rechter kan in het vonnis rekening houden met het gedrag van de cliënt tijdens de behandeling. Verdiepingsdiagnostiek betekent in deze situatie een vertragende stap.
70
Het is niet uitgesloten dat rechtstreekse doorverwijzing voor nadere diagnose en zorg conform
de werkwijze vóór invoering van het nieuwe forensische zorgstelsel plaatsvindt. Handhaving van de principes van het forensisch zorgstelsel blijven hierbij van belang. Dit betekent dat een onafhankelijke partij (reclassering of NIFP) de indicatiestelling en plaatsing doet en niet dat forensische zorgverleners deze taken toebedeeld krijgen. 2.2.3
71
Tijdsbestedingeffecten
De ervaring van de geïnterviewde reclasseringsmedewerkers was unaniem dat het volgen van
de procedure voor aanvragen van verdiepingsdiagnostiek geen substantiële extra tijd met zich meebracht. Nadat men vertrouwd was geraakt met het formulier was het goed hanteerbaar. Er hoeft relatief weinig informatie op ingevuld te worden. Wat tijdsbesparend werkte is dat uit de rapportage van de verdiepingsdiagnostiek gekopieerd kon worden en rechtsreeks in het adviesrapport geplakt.
72
Tijdens de uitvoering van de verdiepingsdiagnostiek vindt in de regel contact plaats met de
uitvoerder van de diagnostiek. Dit contact verloopt telefonisch en kost de adviseurs weinig tijd.
73
In Groningen heeft enige tijd het misverstand bestaan dat de aanvragen ook via Ifzo moesten
worden verzonden. Dit kostte de reclasseringsadviseurs wel veel tijd. In hun ogen werd de tijdsinvestering voor de pilot pas acceptabel toen hen duidelijk werd dat ze alleen de Excel formulieren hoefden te gebruiken. 2.2.4
74
Signalering: mogelijkheden en beperkingen
Voor de signalering was in de pilot voorzien dat de BOOG-R en Quickscan een rol zouden
spelen vanuit de vroeghulp en de RISc vanuit het adviesproces. Dit komt overeen met de
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
26 van 47
ervaringen in de pilot, maar daarbij waren de meeste reclasseringsadviseurs het erover eens dat het belang van deze instrumenten in de signalering vrij klein was. Ze vormen onderdelen van het gehele beeld, maar zijn zelden op zichzelf staande signalen. In de ogen van de geïnterviewde reclasseringsmedewerkers was het professioneel oordeel veruit het belangrijkste instrument in de signalering, waarbij de instrumenten vaak niet meer bieden dan een bevestiging van dit oordeel.
75
Men was het er in de interviews over eens dat in het adviesproces de RISc uitslag zelden op
zichzelf aanleiding vormt om verdiepingsdiagnostiek uit te laten voeren. In het proces dat de reclasseringsorganisaties idealiter volgen leest de adviseur in kwestie voorafgaand aan het eerste gesprek het dossier van de cliënt. Op basis van dit dossier kan vaak al een vermoeden ontstaan dat verdiepingsdiagnostiek aan de orde is. Dit kan komen door eerdere contacten met de reclassering, of bijvoorbeeld de verslaglegging uit de vroeghulp (niet hetzelfde als een uitslag BOOG-R, die zijn de geïnterviewde adviseurs tijdens de pilot niet tegengekomen in de adviesfase). In het eerste gesprek wordt dan onderzocht of dit vermoeden klopt. Als dat het geval is wordt meteen naar de diagnostiek doorverwezen. De uitslag van de RISc komt later, maar die doet er dan met betrekking tot het signaleren van noodzaak tot verdiepingsdiagnostiek niet veel meer toe. Hierbij moet wel worden aangetekend dat onder tijdsdruk de voorbereiding van het dossier minder goed wordt gedaan en dat het dan goed mogelijk is dat pas na het eerste gesprek een vermoeden bestaat dat in een tweede gesprek verder onderzocht wordt. Ook dan vormt de RISc uitslag geen doorslaggevend signaal voor verdiepingsdiagnostiek, maar eerder een bevestiging van het vermoeden.
76
Over het algemeen genomen vonden de respondenten het reeds beschikbare instrumentarium
(Quickscan, vroeghulp en RISc) ter signalering van de behoefte tot verdiepingsdiagnostiek voldoende in combinatie met hun eigen professioneel oordeel. De toevoeging van de BOOG-R aan dit instrumentarium leverde voor hen geen noemenswaardige verbetering in de signalering; eerder een legitimering van het bestaande professioneel oordeel.
77
De aanname die in de pilot getoetst werd, was dat het moment van aanvragen vervroegd kan
worden door vanuit de vroeghulp verdiepingsdiagnostiek te signaleren en te registreren. De ervaringen in de pilot leren dat er in de bestaande situatie al signalen uit de vroeghulp kwamen (door middel van het vroeghulprapport) en dat het dossier van de cliënt breder dan dat signalen kan opleveren. Feitelijk is dus al vaak op basis van het dossier een vermoeden van de noodzaak tot verdiepingsdiagnostiek mogelijk, dat in het eerste gesprek kan worden uitgediept. Daarnaast zouden de respondenten het signaal uit de BOOG-R nooit blindelings opvolgen. Ten eerste gaan de meeste adviseurs uit van hun professioneel oordeel en niet van instrumenten. Ten tweede kan in de adviesfase meer en andere informatie bekend zijn dan in de vroeghulpfase. Denk bijvoorbeeld aan een dossier met voorgaande diagnoses. In het licht van de eventuele nieuwe informatie moet opnieuw beoordeeld worden of het aanvragen van verdiepingsdiagnostiek werkelijk aan de orde zou moeten zijn. Het lijkt er niet op dat toevoegen van instrumenten in de vroeghulp signalering van verdiepingsdiagnostiek in het adviesproces versnelt.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
27 van 47
2.2.5
78
Ervaringen met vroeghulp en BOOG-R
De BOOG-R is niet structureel gebruikt tijdens de vroeghulp. De respondenten gaven aan dat
ze het een aantal keer hebben geprobeerd, soms ook in de adviesfase uit nieuwsgierigheid in hoeverre de BOOG-R met hun eigen gevoel overeen kwam. De BOOG-R werd in gebruik wel als een prettig en snel te gebruiken instrument benoemd. De vragen zijn goed te beantwoorden en het kost ook maar weinig tijd om alle velden in te vullen. Vervolgens komt er een duidelijke score uit.
79
De respondenten hadden allen een of meerdere keren de BOOG-R gebruikt in de vroeghulp
fase. De registratie van het resultaat in IRIS, zodat een signaal voor verdiepingsdiagnostiek al uit de vroeghulp in de adviesfase bekend wordt, is een stuk minder vaak gedaan. De respondenten gaven aan dat ze dat regelmatig vergeten zijn. Hierdoor is het signaal voor verdiepingsdiagnostiek op basis van de BOOG-R zelden input geweest in het adviesproces. Dit komt overeen met de ervaring van de respondenten: geen van hen heeft in IRIS ooit een signalering voor verdiepingsdiagnostiek gezien.
80
De toegevoegde waarde van een apart signaleringsinstrument voor verdiepingsdiagnostiek
tijdens de vroeghulp is daarmee uit de pilot niet gebleken. Bij de start van het adviestraject blijkt voor de reclasseringsadviseur voldoende informatie beschikbaar om tijdig verdiepingsdiagnostiek te kunnen aanvragen. 2.2.6
81
Ervaren knelpunten bij uitvoering
Over het algemeen werd de deelname aan de pilot als positief ervaren. Toch werden door de
respondenten ook enkele knelpunten genoemd. Het eerste knelpunt had te maken met de wijze waarop aanvragen en rapportages tussen poli’s en reclassering verzonden moesten worden. Vanwege privacy reglementen was het de reclassering niet toegestaan via e-mail documenten te versturen. Dit heeft ermee te maken dat het geen beveiligde verbinding betreft. Als alternatief is gekozen voor het faxen van de betreffende formulieren. Dit werd unaniem als onwerkbaar en onnodig beschouwd. Onwerkbaar omdat de interne processen niet (meer) gericht zijn op faxen, waardoor adviseurs er zelf veel tijd aan kwijt waren en diagnoserapporten soms enige tijd bij het secretariaat bleven liggen. Onnodig omdat geen enkele respondent de verbeterde veiligheid van faxen boven e-mailen begreep. Het risico dat een verkeerd nummer wordt gebruikt voor de fax is groter dan een verkeerd gespeld e-mailadres waarbij de mail wel aankomt. De poli’s hebben uiteindelijk ook vaak gebruikgemaakt van de e-mail voor het verzenden van de rapportages. Het was iedereen duidelijk dat voor dit knelpunt absoluut een werkbare oplossing gevonden moet worden.
82
Een tweede knelpunt ging over de beschikbaarheid van meerdere aanbieders van
verdiepingsdiagnostiek. Dit knelpunt gold voor beide regio’s terwijl in Groningen twee aanbieders betrokken waren. In de praktijk viel het Forint/AFPN echter vaak als aanbieder af vanwege de afspraak dat zij geen diagnostiek op locatie (PI’s) uitvoeren. Een groot deel van de doelgroep bleek juist in PI’s te zitten, dus er was in de praktijk zeer vaak sprake van keuze tussen één aanbieder. Dit werd door de geïnterviewde adviseurs als onwenselijk gezien. De verschillende aanbieders
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
28 van 47
hebben hun eigen werkwijze en specialisatie die de reclassering graag voor specifieke casussen inzet. Vanwege de beperking dat door Forint/AFPN geen onderzoeken in PI’s werden uitgevoerd, konden zij op grond van specialisatie niet altijd worden ingeschakeld. Men was het er over eens dat het wenselijk is keuze te hebben tussen twee reële alternatieven.
83
In Groningen had men ook de ervaring dat het op een aantal momenten erg druk was bij de
VNN, waardoor vertragingen in de uitvoering optraden. Op hetzelfde moment kwamen vanuit de Forint/AFPN signalen dat ze genoeg ruimte hadden voor het uitvoeren van verdiepingsdiagnoses. Inschakeling van Forint/AFPN bij cliënten in een PI had een betere verdeling van de werklast mogelijk gemaakt. De respondenten hadden de indruk dat op die manier enkele vertragingen hadden kunnen worden voorkomen.
84
In Den Haag was slechts één uitvoerder van verdiepingsdiagnostiek beschikbaar en dat werd
daar als een beperking ervaren. Dit bezwaar kwam met name van de RN. Ten eerste verwijzen zij vaak naar een andere forensische zorgverlener en vinden zij het belangrijk dat diagnostiek en uitvoering zorg in één organisatie zijn belegd. Dit achten zij beter voor de cliënt. Dit is overigens in strijd met de uitgangspunten van het forensisch zorgstelsel. Ten tweede twijfelen zij aan de onafhankelijkheid van de forensische poli die de verdiepingsdiagnoses in Den Haag uitvoert. Bij de RN heerst het gevoel dat de poli vooral naar eigen zorgprogramma’s verwijst. Het is overigens evident dat bij diagnose en zorg door dezelfde forensische poli, zoals wordt voorgesteld, de diagnose niet onafhankelijker plaatsvindt. De RN geeft aan minder te hebben doorverwezen voor verdiepingsdiagnostiek, vanwege deze twijfel aan de onafhankelijkheid. In de pilotperiode is door RN wel regelmatig, bij evidente problematiek, rechtstreeks naar een gespecialiseerde forensische poli doorverwezen voor behandeling. De RN en in mindere mate LdH en SVG in Den Haag geven aan dat het cruciaal is dat er keuze tussen aanbieders mogelijk is.
85
Het derde knelpunt dat naar voren kwam had te maken met het Excel formulier dat gebruikt
moest worden om verdiepingsdiagnostiek aan te vragen. Het formulier was beveiligd tegen veranderingen op niet te muteren velden. Een ongewenst bijeffect daarvan was dat tekstvelden niet meebewogen als er meer regels dan voorzien nodig waren. Extra tekstregels vielen daardoor weg op de uitgeprinte versie van het formulier. Hierdoor moesten de reclasseringsadviseurs soms met bijlagen werken en dat kostte extra tijd. Een mogelijk oplossing hiervoor zou zijn deze beveiliging er af te halen. Voor de pilot is het immers ook niet meer nodig precies identieke formulieren te houden; enige flexibiliteit zou daarom geen probleem moeten zijn.
86
Een aanvullende behoeft is om verdiepingsdiagnostiek niet alleen in de adviesfase in te zetten,
maar ook in de toezichtfase. Het LdH heeft abusievelijk tijdens de pilot tweemaal verdiepingsdiagnostiek ingezet in de toezichtfase (‘Binnen Beginnen’). Dit gebruik was niet formeel voorzien binnen de pilot, maar de toegevoegde waarde van verdiepingsdiagnostiek in de toezichtsfase is daarbij wel gebleken. Zij gaven aan regelmatig behoefte te hebben aan het product verdiepingsdiagnostiek in de toezichtfase en dat het jammer zou zijn het uitgeteste product alleen voor de adviesfase beschikbaar te maken.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
29 van 47
2.3 Bruikbaarheid van de resultaten 2.3.1
87
Ervaringen bij verwerking in advies
De meningen van de geïnterviewde reclasseringsmedewerkers over de bruikbaarheid van de
verdiepingsdiagnostiek waren zeer positief. Aangezien een ruime meerderheid van de verdiepingsdiagnoses op tijd beschikbaar was, waren ze bijna altijd nog te gebruiken in het reclasseringsadvies dat ter zitting behandeld werd. Het werd door de respondenten als grote meerwaarde genoemd dat men daardoor een stuk beter beslagen ten ijs kwam op de zitting. Met een (door de diagnose) goed onderbouwd advies voor het opnemen van zorg als bijzondere voorwaarde is de kans groot dat de rechter ook daadwerkelijk zorg expliciet als voorwaarde oplegt. Voorheen werd pas ergens tijdens het toezicht duidelijk welke zorg de cliënt zou gaan ontvangen en men was het erover eens dat het beter is hierover al ter zitting duidelijkheid te hebben. Ook vond men dat de keuze van de reclassering voor klinische of ambulante zorg beter gemaakt kon worden doordat er een behandeladvies wordt gegeven in de verdiepingsdiagnostiek.
88
Rapporten waren over het algemeen genomen helder en compleet. Ook was hetgeen in het
verslag van de verdiepingsdiagnostiek stond goed te gebruiken in de adviesrapportage. De teksten die werden aangeleverd leenden zich zelfs goed voor het integraal overnemen in het reclasseringsadvies. De rapportages werden wel beter beoordeeld in Groningen dan in Den Haag, waar ze door een aantal respondenten als summier werden omschreven. Het was wel mogelijk contact te hebben met de poli over de diagnostiek. Deze overleggen brachten meestal de nodige duidelijkheid, waarna de adviseur zijn of haar rapportage kan afronden. Een punt van kritiek dat in Groningen werd genoemd is dat een aantal keer advies voor vervolgonderzoek werd gegeven door de poli. Hierdoor was het ten tijde van de zitting niet mogelijk om een volledig advies te geven op grond van een onvolledige diagnose. Een aantal rapporten werd niet tijdig afgeleverd, wat tot gevolg had dat de verdiepingsdiagnostiek niet ter zitting kon worden gebruikt. Deze gevallen waren uitzonderingen.
89
In Den Haag was er een aantal ervaringen waarbij geen antwoord op de vraag werd gegeven.
Dit betrof het verzoek voor het uitvoeren van een IQ-test, waarbij wel diagnose werd uitgevoerd, maar niets over het IQ werd gemeld. Een ander geval betrof een cliënt die zelf geen hulpvraag had. De diagnosticus concludeerde daarom dat geen uitspraak over de benodigde behandeling nodig was. Hoewel dit duidelijk incidenten waren, ontstond toch enige wrevel over zulke reacties van de poli. 2.3.2
90
Ervaringen in samenwerking met forensische poli
De samenwerking met de poli’s werd over het algemeen als prettig aangeduid. In beide regio’s
werd op iedere aanvraag een bevestiging gestuurd waarin ook werd aangegeven wie de diagnostiek zou gaan uitvoeren. De communicatie tussen reclassering en poli werd door de reclasseringsorganisaties in Groningen wel beter beoordeeld dan in Den Haag. In Groningen waren er geen voorbeelden van situaties waarin de communicatie stroef verliep: men sprak van korte lijntjes en goede bereikbaarheid van uitvoerders. Tevens stelden de respondenten het zeer op prijs
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
30 van 47
dat er snel en persoonlijk over het onderzoek werd teruggekoppeld (los van de papieren rapportage). Hierdoor was de diagnostiek helder voor de reclasseringsadviseur en was ook snel duidelijk wat de consequentie voor de inzet van forensische zorg zou moeten zijn.
91
In Den Haag verliep de communicatie ook niet slecht. Doordat er drie vaste mensen bij Palier
de diagnostiek uitvoerden, kon snel de juiste persoon gevonden worden als dat nodig was. Toch was er een aantal incidenten waar de juiste persoon niet tijdig bereikt kon worden en ook geen ander aanspreekpunt afdoende bleek. Een suggestie van het LdH in Den Haag was dat de uitvoerders van diagnostiek en de reclasseringsteams een kennismakingsgesprek voeren. Dit zou in hun ogen de latere communicatie verbeteren.
92
De RN in Den Haag was niet positief over de samenwerking met de poli van Palier. De RN
meende dat de diagnoses van Palier niet objectief zijn en dat alleen naar eigen zorgprogramma’s werd doorverwezen. Deze observatie van de RN is op een klein aantal verdiepingsdiagnoses gebaseerd en er zijn geen soortgelijke signalen van andere respondenten gehoord. Daarnaast wordt in de rapportage niet naar een specifiek zorgprogramma verwezen, maar een advies gegeven over ambulante, klinische of geen zorg of begeleid wonen. Hooguit in de toelichting kan naar een zorgprogramma worden verwezen, maar de indicatiestelling en plaatsing geschiedt onafhankelijk waarmee die verwijzing niet hoeft te worden overgenomen. 2.3.3
93
Ervaringen bij indicatiestelling en plaatsing forensische zorg
De respondenten waardeerden het dat met verdiepingsdiagnostiek een onderbouwde keuze
gemaakt kan worden voor ambulante of klinische zorg. Bij ambulante zorg was de indicatiestelling op basis van de verdiepingsdiagnostiek makkelijk uit te voeren. De diagnostiek hielp hierbij doordat ook over de zorgbehoefte uitspraken worden gedaan. Met klinische plaatsing is binnen de pilot te weinig ervaring opgedaan om te zeggen of verdiepingsdiagnostiek dit proces verbetert. In theorie denken de reclasseringsadviseurs wel dat het de aanvraag voor indicatiestelling vergemakkelijkt, omdat de benodigde onderliggende diagnostiek van voldoende diepgang is.
94
De beschikbaarheid van een verdiepingsdiagnose betekent in het geval van verwijzing naar
klinische zorg dat een DSM IV rapportage beschikbaar is voor indicatiestelling en plaatsing door NIFP/IFZ. Daarom is contact opgenomen met een coördinator van NIFP/IFZ Den Haag om hun bevindingen hiermee te toetsen.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
31 van 47
95
Er bleken nog geen aanvragen indicatiestelling met een verdiepingsdiagnose te zijn ingediend.
Dit kan twee oorzaken hebben: 1.
Van de uitgevoerde verdiepingsdiagnoses komt slechts een klein deel in aanmerking voor
2.
De waarnemingen zijn gebaseerd op een telefonisch interview met één coördinator NIFP/IFZ,
klinische zorg en zodat geen volledig inzicht bestaat in de mogelijke aanvragen indicatiestelling met een verdiepingsdiagnose.
96
Vanuit het NIFP/IFZ bezien zou de DSM IV IV-diagnose zeker toegevoegde waarde opleveren.
Er komen nu aardig wat aanvragen voorbij zonder DSM IV, bijvoorbeeld met alleen maar een MATE Crimi. Die worden door NIFP/IFZ niet zonder meer teruggestuurd, maar er wordt wel contact opgenomen om te kijken of er nog andere gegevens over de cliënt zijn. Regelmatig wordt in die gevallen een indicatiestelling gedaan op basis van beschrijvende diagnostiek of het ‘algemene beeld’ uit het dossier. Een DSM IV levert een betere onderbouwing op en hoeft niet te worden afgestemd met de aanvrager van indicatie. Het gaat dus sneller en levert een beter resultaat.
97
Een tweede voordeel ontstaat bij de plaatsing. In de communicatie met de zorgaanbieder kan
concreter worden geplaatst op basis van een DSM IV dan op basis van een algeheel beeld uit het dossier. Hiermee worden intakes als voorbehoud bij plaatsing en aanvullende klinische diagnostiek beperkt en kunnen mensen meteen definitief geplaatst worden. Dit scheelt tijd. 2.3.4
98
Knelpunten
De respondenten in Den Haag waren in de veronderstelling dat de diagnostiek niet door de poli
werd besproken met de cliënt, hoewel dit wel de bedoeling was. De medewerkers van de reclassering voelden zich niet voldoende geëquipeerd voor het bespreken van de medische diagnose. Daarnaast was men in Den Haag van mening dat het bespreken van de uitkomsten van een diagnose onderdeel zou moeten zijn van een zorgvuldig proces bij de forensische poli. Deze taak zou volgens de reclassering dan ook altijd bij de poli moeten liggen. Overigens is niemand het hiermee oneens: zowel de poli’s als de reclasseringsorganisaties in beide regio’s denken er hetzelfde over en in Den Haag was het ook de bedoeling dat de cliënten over de uitslag van de diagnostiek zouden worden ingelicht door de poli. Kennelijk is dit niet in voldoende mate gebeurd. In Groningen werd dit probleem niet ervaren. De forensische poli’s koppelden direct aansluitend op het gesprek hun eerste bevindingen terug. Wanneer deze later na interne toetsing moesten worden bijgesteld werd alsnog contact met de cliënt opgenomen.
99
Een ander knelpunt dat in Den Haag werd genoemd is dat in de verdiepingsdiagnostiek geen
uitspraak wordt gedaan over de relatie tussen het delict en de stoornis. Dit is bewust buiten de scope van verdiepingsdiagnostiek gelaten omdat hiermee het onderscheid met een PJ rapportage zou komen te vervallen en een te intensief onderzoek noodzakelijk is. De medewerkers in Den Haag merkten echter op dat het wel essentieel is een relatie tussen stoornis en delictgedrag te leggen om zorg als expliciet onderdeel van het vonnis te kunnen adviseren. Wanneer dit niet door de medische professionals wordt gedaan binnen de verdiepingsdioagnostiek schuift de taak door
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
32 van 47
naar de reclasseringsadviseur die het advies uit moet brengen. De geïnterviewde medewerkers zeiden dat dit vaak geen probleem was, aangezien de relatie tussen delictgedrag en stoornis evident was (denk bijvoorbeeld aan een verslaving en diefstal).
100
Er zijn echter ook casussen waar de relatie een stuk minder evident is. Er wordt weliswaar
standaard ook een START test afgenomen door Palier, waarin iets wordt gezegd over het risico van recidive, maar ook bij deze uitkomst moet beargumenteerd worden dat de kans op recidive met de stoornis samenhangt. De reclasseringsadviseurs zijn in die gevallen niet goed in staat te onderbouwen waarom de uitkomst van de diagnostiek zou moeten leiden tot forensische zorg. Het risico van een zwakke onderbouwing is dat advocaten het advies met succes kunnen aanvechten, aangezien de reclasseringsadviseur buiten zijn of haar expertise treedt. Overigens werd dit risico door respondenten van Forint/AFPN minder groot geacht; hun ervaring was dat forensische zorg niet als strafverzwarend wordt gezien omdat het vaak opgelegd wordt in plaats van detentie. Er is daarom meestal geen directe aanleiding om het advies tot forensische zorg aan te vechten.
101
In Groningen werd dit knelpunt niet ervaren. De poli’s in Groningen deden ook geen uitspraak
over de relatie tussen de stoornis en het delict. Wel gaven ze altijd een grove inschatting van de kans dat het delictgedrag ongewijzigd door zou gaan als geen behandeling plaatsvindt. Voor de reclassering is dit voldoende gebleken om een onderbouwd advies voor toepassing van forensische zorg op te stellen.
2.4 Conclusies verdiepingsdiagnostiek vanuit reclassering 102
De volgende conclusies kunnen op grond van de voorgaande evaluatie worden getrokken:
1.
Verdiepingsdiagnostiek is goed inpasbaar in het adviesproces van de reclassering. De strakke termijnen van oplevering door de forensische poli en de hoge leverbetrouwbaarheid spelen daarbij een belangrijke rol. In de pilot bleek dat voor circa 60% van de aangevraagde verdiepingsdiagnoses de rapportage termijn 2 weken bedraagt. In verband met de beoogde versnellingen in het strafproces, wordt verwacht dat dit aandeel toeneemt;
2.
Vertragingen in de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek door forensische poli’s treden vooral op bij cliënten die niet in een PI zitten, door de moeilijke bereikbaarheid en het risico van ‘noshow’;
3.
De bruikbaarheid van rapportages uit verdiepingsdiagnoses bij het opstellen van reclasseringsadviezen is hoog. De adviezen sluiten aan op de behoefte van de reclassering en de rapportage versterkt het reclasseringsadvies, waarbij teksten uit de rapportage vaak één op één kunnen worden overgenomen. Verdiepingsdiagnose versterkt de onderbouwing van de keuze tussen ambulante en klinische zorg. Een beperking is dat in enkele gevallen geen volledige diagnose binnen de gestelde termijn kan worden afgerond en nader onderzoek wordt voorgesteld. In die gevallen is de informatie ten behoeve van het reclasseringsadvies niet volledig conform DSM IV, maar is wel een advies over aard, duur en intensiteit van eventuele zorg beschikbaar;
4.
De beschikbaarheid van een verdiepingsdiagnose vereenvoudigt de indicatiestelling en plaatsing bij ambulante zorg. Voor klinische zorg is dit mogelijk ook het geval, maar de aantallen in de pilot zijn te beperkt om daar duidelijke conclusies aan te verbinden;
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
33 van 47
5.
Verdiepingsdiagnostiek vraagt in de opzet van de pilot een minimale extra tijdbesteding voor: a.
Het verwerven van medewerking van een cliënt;
b.
De administratieve afwikkeling;
c.
Afstemming met de onderzoeker in de forensische poli.
Wanneer verdiepingsdiagnoses in Ifzo moeten worden aangevraagd, wordt wel een substantiële extra tijdsbesteding verwacht; 6.
Bij invoering van verdiepingsdiagnostiek is de keuzemogelijkheid voor de reclassering tussen verschillende forensische poli’s wenselijk om gebruik te kunnen maken van specialisaties van die poli’s en om pieken in aanvragen van verdiepingsdiagnostiek te kunnen verevenen;
7.
Verwijzing naar ambulante zorginstellingen kan ook zonder verdiepingsdiagnostiek plaatsvinden in het geval van evidente problematiek, zoals bijvoorbeeld huiselijk geweld. Dit is doelmatig en in deze situaties heeft verdiepingsdiagnostiek nauwelijks of geen toegevoegde waarde. Handhaving van de principes van het forensisch zorgstelsel is hierbij van belang. Het verwijzen naar een zorgverlener voor diagnose en zorg zonder verdiepingsdiagnostiek of andere onderbouwde inzichten bij de reclassering in de problematiek moet worden voorkomen;
8.
De invoering van verdiepingsdiagnostiek vraagt een wezenlijke inspanning bij de reclasseringsorganisaties. Het bleek niet eenvoudig de reclasseringsadviseurs te bewegen de voorgestelde pilotwerkwijze te volgen en hun werkprocessen daarop aan te passen. Veranderingen in werkwijze en het werken conform het forensische zorgstelsel met een ontkoppeling2 van diagnose, indicatiestelling en plaatsing, kosten doorlooptijd. Voorlichting, motivatie en een helder implementatieplan spelen daarbij een belangrijke rol;
9.
Signalering van verdiepingsdiagnostiek geschiedt vooral op het professionele oordeel van de reclasseringsadviseur. Instrumenten als RISc, Quickscan en BOOG-R zijn daarbij ondersteunend. Het bleek in veel gevallen mogelijk al na het eerste gesprek van cliënt met de reclasseringsadviseur de behoefte aan verdiepingsdiagnostiek vast te stellen;
10. De toegevoegde waarde van een apart signaleringsinstrument voor verdiepingsdiagnostiek tijdens de vroeghulp is uit de pilot niet gebleken. Bij de start van het adviestraject blijkt voor de reclasseringsadviseur voldoende informatie beschikbaar om tijdig verdiepingsdiagnostiek te kunnen aanvragen. Het beschikbaar gestelde signaleringsinstrument BOOG-R werd wel als handzaam en informatief ervaren, maar is niet noodzakelijk voor tijdige signalering van verdiepingsdiagnostiek; 11. Vaker dan verwacht kan worden volstaan met een termijn van vier weken voor het uitvoeren van de verdiepingsdiagnostiek. Dit hangt samen met de vroege signalering door de reclassering bij de start van het adviestraject op basis van beschikbare rapportages over eerdere forensische diagnoses en zorgtrajecten en met zittingsdata ver in de toekomst die daardoor meer doorlooptijd bieden voor het uitbrengen van het reclasseringsadvies; 12. Expliciete signalen in IRIS op basis van inzichten uit de vroeghulp voegen weinig toe aan versnelling van de afroep van verdiepingsdiagnostiek. Bij de start van het reclasseringsadviesproces is de rapportage uit de vroeghulp beschikbaar en wordt deze
2
Directe verwijzing naar (klinische) diagnostiek, zonder voorafgaande diagnose is in overeenstemming met het
forensische zorgstelsel. De resultaten van die diagnostiek worden dan weer door reclassering of NIFP/IFZ gebruikt voor indicatiestelling en plaatsing in de zorg.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
34 van 47
geconsulteerd. Daarnaast vormt de reclasseringsadviseur opnieuw een zelfstandig oordeel dat op korte termijn kan leiden tot een aanvraag verdiepingsdiagnostiek; 13. De voorlichting van de reclassering bij de toeleiding van verdiepingsdiagnostiek draagt sterk bij aan de motivatie van cliënten daar aan deel te nemen en vermindert het aantal ‘no-shows’; 14. Het ontbreken van een uitspraak over de relatie tussen stoornis en het delict in de rapportage over de verdiepingsdiagnose, wordt als een gemis ervaren. Wel kan (en wordt over het algemeen) een uitspraak gedaan over de kans op recidive in samenhang met behandeling. In theorie kan de verdachte de noodzaak voor het opleggen van forensische zorg aanvechten omdat geen relatie tussen delict en stoornis wordt hard gemaakt. In de praktijk lijkt dit minder een probleem, omdat eindige forensische zorg in plaats van detentie wordt opgelegd en daarmee niet als zwaardere straf wordt ervaren. Bezwaar tegen de interpretatie van een verdiepingsdiagnose op die gronden wordt daarom tijdens een strafrechtzaak niet verwacht; 15. Uitwisseling van informatie tussen reclassering en forensische poli’s via de fax werd als een groot knelpunt ervaren. Op termijn kan Ifzo een oplossing bieden, maar die zal niet bij invoering beschikbaar zijn. Daarom is het absoluut noodzakelijk een strak omschreven dispensatieregeling op het algemene reclasseringsbeleid op dit gebied te treffen; 16. De in de pilot gebruikte registratie-instrumenten (aanvraag en rapportage) leverden gebruiksproblemen op bij langere teksten door beveiligingsinstellingen bij het invullen. Wanneer deze instrumenten tijdelijk een rol gaan spelen tijdens de invoering, dienen de beveiligingen te worden verwijderd. 17. Tijdens de pilot bleek dat ook tijdens toezicht verdiepingsdiagnostiek toegevoegde waarde heeft. Omdat bij veel toezicht situaties in het voortraject al diagnoses en toeleiding naar forensische zorg heeft plaatsgevonden, is de verwachte behoefte hieraan beperkt. Overigens kan ook tijdens advisering door de reclassering bij het opstellen van detentieplannen en het programma terugdringen recidive, verdiepingsdiagnostiek een nuttige bijdrage leveren. Hiervoor moeten dan afspraken met het Gevangeniswezen worden gemaakt.
2. Ervaringen Reclassering met Verdiepingsdiagnostiek
Pagina
35 van 47
3. Diagnostiek door de Reclassering 103
Binnen de reclasseringsorganisatie worden op dit moment twee vormen van diagnostiek door
de reclassering zelf uitgevoerd: 1.
MATE Crimi voor diagnose van verslavingsproblematiek;
2.
IQ-testen voor diagnose van verstandelijke beperkingen.
Voor een goede besluitvorming over de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek is het belangrijk dat het functioneren van deze bij de reclassering uitgevoerde vormen van diagnose in de afweging worden betrokken. Daarom wordt in dit hoofdstuk de stand van zaken rond deze vormen van verdiepingsdiagnostiek in beeld gebracht, voor zover de onderzoeksopzet dat mogelijk maakt.
3.1 MATE Crimi 104
De MATE Crimi is een rond 2006 ontwikkeld instrument dat tijdens het adviesproces door de
daarvoor gekwalificeerde reclasseringsadviseur kan worden afgenomen bij de cliënt. Het instrument geeft een diagnose op het gebied van verslaving en kan mogelijke comorbiditeit met psychiatrische problematiek of verstandelijke beperkingen signaleren en daarmee de noodzaak voor aanvullend onderzoek op die terreinen. 3.1.1
105
Inzet van de MATE Crimi
Een sluitende volledige registraties van alle uitgevoerde MATE Crimi-onderzoeken is niet
aanwezig. Binnen de SVG reclasseringskantoren bestaat wel de afspraak een kopie van alle uitgevoerde MATE Crimi’s te sturen aan Bureau Beta, dat ook aan de ontwikkeling van het instrument heeft meegewerkt. Niet bij alle SVG organisaties worden de MATE Crimi-onderzoeken uitgevoerd door reclasseringsmedewerkers, maar wordt de vaak op dezelfde locatie aanwezige forensische poli van SVG ingeschakeld voor dat onderzoek. De forensische poli’s gebruiken niet altijd de MATE Crimi, maar passen dan breder georiënteerde diagnose-instrumenten toe. De door RN en het Leger des Heils uitgevoerde MATE Crimi’s worden niet centraal verzameld.
106
Volledig en betrouwbaar inzicht in de inzet van de MATE Crimi bestaat dus niet. Wel kan een
indruk worden verkregen van het potentieel aan adviestrajecten waarbij de MATE Crimi zinvol zou kunnen worden ingezet. Uit de pilot blijkt dat bij 16,3 % van de uigebrachte reclasseringsadviezen in verband met een strafrechtzaak, verdiepingsdiagnostiek aan de orde is, waarmee jaarlijks 2.080 verdiepingsdiagnoses zijn te verwachten. Eveneens blijkt uit de pilot dat circa 12% van de aanvragen verdiepingsdiagnoses met enkelvoudige verslavingsproblematiek betreft, wat een potentieel van circa 250 MATE Crimi’s per jaar zou betekenen. Wanneer ook de verslavingsgevallen met comorbiditeit worden meegenomen is het aandeel 66% wat overeenkomt met circa 1.370 MATE Crimi’s per jaar. Daarbij moet worden opgemerkt dat in circa 1100 gevallen dan vervolgdiagnoses noodzakelijk zijn om de comorbide problematiek te diagnosticeren. Het feitelijk aantal uitgevoerde MATE Crimi’s bij een reclasseringsadvies in de huidige praktijk ligt veel lager, maar is niet exact vast te stellen.
3. Diagnostiek door de Reclassering
Pagina
36 van 47
107
De beschikbaarheid van gekwalificeerde MATE Crimi afnemers bij de
reclasseringsorganisaties is wisselend. Een aantal SVG-organisaties heeft een breed bestand aan reclasseringsadviseurs hierin opgeleid. Bij RN en het Leger des Heils is per locatie een beperkt aantal adviseurs gekwalificeerd om MATE Crimi’s uit te voeren en niet op alle kantoren zijn deze beschikbaar. Doordat verslavingsgevallen door de reclasseringsbalie voornamelijk worden doorgeleid naar daarin gespecialiseerde SVG-reclasseringskantoren, is het volume verslavingsgevallen bij RN en het Leger des Heils relatief klein. Het blijkt voor de MATE Crimi gecertificeerde medewerkers bij deze organisaties nog lastig hun licentie te houden in relatie tot de eis om jaarlijks een minimaal aantal MATE Crimi onderzoeken uit te voeren. De beschikbaarheid van gekwalificeerde MATE Crimi onderzoekers, maakt het in de huidige situatie daarom niet mogelijk deze diagnose als standaard voor alle verslavingsgevallen landelijk in te voeren.
108
In onderstaande tabel 10 is de uit de pilot vastgestelde verdeling van problematiek voor
aanvragen van verdiepingsdiagnostiek door SVG-reclasseringsorganisaties opgenomen. Daaruit blijkt dat het aandeel enkelvoudige verslavingsgevallen voor deze reclasseringsorganisaties 4% hoger ligt dan voor alle reclasseringsorganisatie en 16% bedraagt. Het totale aandeel gevallen waarin verslavingsproblematiek wordt vermoed is voor deze reclasseringsorganisaties zelfs 84 %. Verdeling vermoede problematiek SVG-aanvragen Aantal Verslaving 8 Psychisch 5 Verstand. beperking 0 Verslaving + Psychisch 22 Verslaving + Verst. Bep. 6 Psychisch + Verst. Bep. 3 Verslaving + Psychisch + Verst. Bep. 7 Totaal 51
% 16% 10% 0% 43% 12% 6% 14% 100%
Tabel 10: Verdeling vermoede problematiek bij aanvraag voor SVG-reclasseringsorganisaties 3.1.2
109
Tijdbestedingeffecten
Afname van een MATE Crimi duurt ongeveer twee uur en kan meestal (afhankelijk van het
concentratievermogen van de cliënt) tijdens een van de gesprekken tussen reclasseringsadviseur en cliënt aanvullend worden afgenomen. Daarna moet door de reclasseringsadviseur nog circa een uur worden besteed aan uitwerking en afhandeling. In totaal is met een afname van de MATE Crimi dus circa drie uur inzet van de reclasseringsadviseur gemoeid, waarmee het een efficiënt diagnose instrument is in verhouding tot de tijdsbesteding door een forensische poli bij verdiepingsdiagnostiek. Verdiepingsdiagnostiek heeft echter een bredere onderzoeksvraag en is daarom in die zin niet vergelijkbaar. 3.1.3
110
Ervaringen gebruik MATE Crimi bij RO’s
Om de mogelijkheden van het functioneren van de MATE Crimi in vergelijking met
verdiepingsdiagnostiek door een forensische poli in beeld te brengen is een interview gehouden bij
3. Diagnostiek door de Reclassering
Pagina
37 van 47
Tactus. Deze in verslavingscliënten gespecialiseerde reclasseringsorganisatie gebruikt de MATE Crimi standaard bij reclasseringsadviezen, omdat de populatie cliënten altijd verslavingsproblematiek kent. In bijzondere situaties wordt geen MATE Crimi afgenomen. Dit betreft bijvoorbeeld situaties wanneer de cliënt door middelengebruik niet voldoende aanspreekbaar is of verstandelijke beperkingen een goede afname verhinderen. In incidentele gevallen kan bij de RISc-afname blijken dat toch geen sprake is van verslavingsproblematiek. Ook dan wordt van de MATE Crimi afgezien.
111
In de procesinrichting bij Tactus worden het eerste gesprek met de cliënt en een
daaropvolgende afname van de MATE Crimi als afzonderlijke afspraken meteen bij aanmelding van de cliënt gepland. Wanneer in het eerste gesprek incidenteel blijkt dat er geen MATE Crimi kan of hoeft te worden afgenomen, kan de vervolgafspraak alsnog vervallen. Voordeel van deze werkwijze is dat in een kort tijdsbestek het eerste gesprek en de diagnose kan worden uitgevoerd en het reclasseringsadviesproces vanuit die invalshoek tijdig kan worden afgerond.
112
De uitkomsten van de MATE Crimi geven een goed inzicht in de ernst van de verslaving en
een advies over de behandelmodaliteit en duur. Het is daarmee een zinvol en nuttig instrument om in verslavingsgevallen forensische zorg in een reclasseringsadvies te onderbouwen. Wel wordt de kanttekening gemaakt dat vanuit de MATE Crimi soms ambulante zorg wordt geadviseerd, terwijl klinische zorg beter passend zou zijn. Verdere herijking van het criminogene deel van de MATE Crimi (Nexus) kan dit probleem verhelpen.
113
De MATE Crimi stelt geen volledige DSM-IV diagnose. Daarmee is de diagnose niet
vanzelfsprekend geschikt om een klinische indicatiestelling op te baseren. Vanuit NIFP/IFZ worden die gevallen individueel beoordeeld, waarbij de beschikbaarheid van een beschrijvende diagnose door een gedragsdeskundige opgesteld als formele eis is gesteld. In de praktijk wordt hier door de NIFP/IFZ coördinator met wisselende soepelheid mee omgegaan en op basis van aanvullende informatie van de reclasseringsadviseur soms wel akkoord gegaan. Zekerheid als onderbouwing voor een klinische indicatiestelling biedt een MATE Crimi niet.
114
Ook bij Tactus bestaat de ervaring dat in een groot deel van de gevallen met
verslavingsproblematiek comorbiditeit bestaat. Dit wordt vanuit de MATE Crimi gesignaleerd, maar niet nader gediagnosticeerd. In de huidige uitvoeringspraktijk vindt indicatiestelling plaats naar forensische verslavingszorg, waarbij de gesignaleerde comorbiditeit wordt benoemd en aangegeven dat die in de behandeling nader moet worden gediagnosticeerd en in de vervolgbehandeling daar rekening mee moet worden gehouden. Deze praktische werkwijze sluit niet aan bij de inrichting van het forensisch zorgstelsel, waarbij indicatiestelling niet tijdens de behandeling plaatsvindt. Formeel zou een aparte aanvullende diagnose moeten worden aangevraagd en daarop de indicatiestelling en plaatsing moeten worden gebaseerd.
115
Bij Tactus worden lokaal samen met RN samenwerkingsinitiatieven ontplooid en gezocht naar
mogelijkheden om voor reclasseringsadviezen van RN gebruik te maken van door Tactus uitgevoerde MATE Crimi’s. Ook wordt met Bureau Jeugdzorg gesproken over samenwerking in gevallen van verslaafde ouders. Ook daarin kan de MATE Crimi een rol spelen.
3. Diagnostiek door de Reclassering
Pagina
38 van 47
3.2 IQ-testen 116
In de piot zijn te weinig IQ-testen uitgevoerd om daaraan verantwoorde conclusies te
verbinden. Daarom wordt hier volstaan met een aantal kwalitatieve waarnemingen. 3.2.1
117
Inzet IQ-testen
De inzet van IQ-testen vanuit de reclasseringsorganisatie uitgevoerd, vindt voor RN en het
Leger des Heils op verschillende wijze plaats. Bij RN zijn op een aantal, maar zeker niet alle, kantoren reclasseringsmedewerkers beschikbaar die gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van een IQ-test. Deze medewerkers voeren deze taak uit naast hun reguliere taken als reclasseringsmedewerker. Bij het Leger des Heils wordt gebruikgemaakt van een ‘vliegend team’ van ingehuurde specialisten, dat op verzoek van een reclasseringsadviseur langs komt in het betreffende kantoor om bij de cliënt een IQ-test af te nemen. Deze specialisten zijn extern ingehuurd en niet werkzaam bij de reclassering. Bij SVG wordt in voorkomende situaties een beroep gedaan op externe gespecialiseerde dienstverleners en is dus feitelijk geen sprake van een IQ-test door de reclassering.
118
Het aantal afgenomen IQ-testen in het kader van een reclasseringsadvies is niet bekend.
Wanneer alleen de gevallen van enkelvoudige verstandelijke beperkingen, zonder overige problematiek, door de reclassering op intelligentie worden onderzocht, bedraagt het jaarlijks potentieel circa 130 IQ-testen (6% van alle adviesaanvragen met een verdiepingsbehoefte). Wanneer alle gevallen van vermoede verstandelijke beperkingen inclusief comorbiditeit voor een IQ-test in aanmerking zouden komen, bedraagt het jaarlijkse aantal IQ-testen circa 840 (38% van alle adviesaanvragen met een verdiepingsbehoefte), maar dan moet alsnog aanvullend diagnostisch onderzoek naar de overige problematiek plaatsvinden. Uit de pilot en de beschikbaarheid van gekwalificeerde IQ-testers, mag worden afgeleid dat IQ-testen op kleine schaal door de reclassering worden uitgevoerd en in de huidige situatie niet als landelijke standaard kan worden geïntroduceerd bij vermoedens van verstandelijke beperking bij een reclasseringsadvies. 3.2.2
119
Tijdbestedingeffecten
Een verantwoord inzicht in de noodzakelijke tijdsbesteding voor de IQ-test kon uit de pilot niet
worden verworven. 3.2.3
120
Ervaringen gebruik bij RO’s
De ervaringen van RN in Den Haag met betrekking tot de twee door reclasseringsmedewerkers
uitgevoerde IQ-testen, waren positief. Door de eenvoudige benaderbaarheid van de betreffende collega kon snel en doelmatig de IQ-test worden georganiseerd. Daarbij werd opgemerkt dat het ook wel als bezwaarlijk werd ervaren een beroep te doen op een collega in verband met diens werkdruk. In de pilot is bij het Leger des Heils in Den Haag geen IQ-test door het vliegende team uitgevoerd.
3. Diagnostiek door de Reclassering
Pagina
39 van 47
3.3 Conclusies diagnostiek door de Reclassering 121
De volgende conclusies kunnen uit de evaluatie worden getrokken over de MATE Crimi:
1.
MATE Crimi is in geval van enkelvoudige verslaving een goed instrument dat tegen een beperkte inspanning tijdig een goed bruikbare diagnose oplevert die kan worden gebruikt voor onderbouwing van het reclasseringsadvies en indicatiestelling en plaatsing bij ambulante zorg. Voor indicatiestelling klinische zorg is formeel aanvullend diagnostisch onderzoek noodzakelijk;
2.
In geval van meervoudige problematiek of andere dan verslavingsproblematiek kan de MATE Crimi een indicatie opleveren voor verdere verdieping maar geen verdiepingsdiagnose op die terreinen bieden. Voor een goed onderbouwd reclasseringsadvies moet dan alsnog verdiepingsdiagnostiek worden aangevraagd, wat niet altijd binnen de beschikbare resterende tijd mogelijk zal zijn;
3.
Op basis van de pilotgegevens blijkt in geval van signalering van verdiepingsdiagnostiek de MATE Crimi in circa 12% van de gevallen een afdoende instrument voor een volledige onderbouwing van zorg opgenomen in het reclasseringsadvies en moet in de overige gevallen verdiepingsdiagnostiek bij een forensische poli worden afgeroepen. Vanwege de specifieke populatie bij de SVG reclasseringsorganisaties bedraagt dit percentage daarvoor 16%;
4.
Capaciteiten om MATE Crimi onderzoeken uit te voeren zijn niet bij alle reclasseringskantoren in gelijke mate voorhanden. Bij niet in verslaving gespecialiseerde reclasseringsorganisaties is het voorkomen van deze onderzoeken beperkt, waardoor het soms al moeilijk wordt om de licenties voor de betrokken medewerkers te behouden;
5.
Integrale landelijke invoering van MATE Crimi als standaard voor alle reclasseringsorganisaties bij enkelvoudige verslavingsproblematiek is bij de huidige beschikbaarheid van afnamecapaciteit niet mogelijk.
122
De volgende conclusies kunnen uit de evaluatie worden getrokken over door de reclassering
uitgevoerde intelligentieonderzoeken: 1.
Enkelvoudige intelligentieonderzoeken komen zeer beperkt voor: circa 6% van de
2.
De aantallen in de pilot door de reclassering uitgevoerde intelligentieonderzoeken zijn zo
gesignaleerde verdiepingsdiagnoses; beperkt in aantal dat daar geen verantwoorde conclusies aan verbonden kunnen worden; 3.
Vanuit de reclasseringsorganisaties waar deze intelligentieonderzoeken worden uitgevoerd bestaan hier positieve ervaringen mee waarbij met name de korte lijnen naar de in te schakelen specialisten als voordeel worden genoemd;
4.
De beschikbaarheid van gekwalificeerde capaciteiten voor het uitvoeren van intelligentieonderzoek is beperkt en verschilt sterk over de reclasseringsorganisaties en specifieke kantoren/units daarbinnen. Dit betekent dat bij de huidige beschikbaarheid van afnemers van IQ-testen deze werkwijze niet landelijk integraal als standaard kan worden ingevoerd.
3. Diagnostiek door de Reclassering
Pagina
40 van 47
4. Ervaringen van de Forensische Poli's 123
In de pilot is ook onderzocht of de forensische poli’s binnen de gestelde voorwaarden kunnen
voorzien in de verdiepingsdiagnostiek. Daarbij is beschouwd of het mogelijk is een medisch professioneel verantwoord oordeel te geven, of de verdiepingsdiagnoses tijdig kunnen worden afgerond. Daarnaast is beschouwd of verdiepingsdiagnoses passen in de bedrijfsvoering van de forensische poli’s en welke tijdbesteding daarmee is gemoeid.
4.1 Uitvoerbaarheid 4.1.1
124
Inhoudelijke uitvoering
Alle drie de betrokken forensische poli’s merkten op dat er altijd een spanning is tussen
beschikbare tijd en diepgang van het onderzoek, maar dat voor het gestelde budget een mate van diepgang kon worden geboden die vanuit professioneel oogpunt voldoende was. Dit beeld wordt bevestigd vanuit de reacties van de reclassering. De eis om tot een DSM IV-diagnose te komen leverde geen knelpunten op; dit werd ‘business as usual’ genoemd en past in de bestaande uitvoeringspraktijk van de poli’s. Het uitvoeren van een goede diagnose binnen de beschikbare tijd is alleen mogelijk als er geen verstoringen in het uitvoeringsproces optreden. Bij een ‘no-show’ of de noodzaak tot meerdere bezoeken aan een cliënt in een PI bleek de beschikbare tijd niet toereikend3. In enkele gevallen is in de rapportage niet de volledige DSM IV-diagnose gesteld maar, aangegeven dat vervolgonderzoek, vooral op As 2 (persoonlijkheidsstoornissen), nodig was. In die gevallen konden de in de verdiepingsdiagnostiek gestelde vragen wel goed worden beantwoord. Er werden geen inhoudelijke knelpunten geconstateerd in de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek.
125
Over het algemeen waren de cliënten bereid om mee te werken aan het onderzoek. In Den
Haag was zelfs de ervaring dat de motivatie van cliënten groter was dan normaal vanwege de motiverende activiteiten die door de reclassering werden uitgevoerd. Dit beeld werd vanuit alle in de pilot betrokken poli’s bevestigd. Dit bleek ook doordat cliënten aangaven graag in zorg te komen bij de uitvoerder van de diagnostiek. De vertrouwensrelatie tussen cliënt en diagnosticerende instelling wordt door verdiepingsdiagnostiek dus niet negatief beïnvloed.
126
De diagnostiek had in alle deelnemende poli’s als basis een intakegesprek, een aantal
afgenomen tests en een bespreking van de cliënt in een multidisciplinair overleg waaraan ook een GZ psycholoog deelneemt die de diagnose vaststelt.
127
Bij het onderzoek werden standaardtests gebruikt in alle drie de forensische poli’s naast het
professioneel oordeel van de diagnosticus. Opvallend is dat de poli’s daarvoor verschillende testen gebruikten. Volgens de respondenten zijn de uitkomsten van verschillende tests vergelijkbaar. De
3
Dit speelt met name in Groningen waar reistijd naar een PI al snel tot 2 uur heen en terug oploopt. Als in
Groningen een bezoek aan de PI gebracht moest worden was alleen tijd beschikbaar voor een enkelvoudig verslavingsonderzoek. Bij een breder onderzoek werd het beschikbare budget overschreden.
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
41 van 47
reden dat elke poli een eigen selectie aan beschikbare tests gebruikt is dat de zorgafdelingen van die instelling ook op de uitkomsten van die specifieke tests zijn ingesteld. De verschillende tests werden niet per se als meer of minder betrouwbaar gezien door de respondenten.
128
De inhoud van het onderzoek verschilde enigszins tussen de poli’s. Bij de AFPN lijkt meer voor
een integrale onderzoeksbenadering gekozen dan bij VNN en Palier. VNN voert op basis van de aanvraag een eerste triage uit naar het type problematiek en past daarop het onderzoekstraject aan. In het geval van een enkelvoudige problematiek werd een daarop gericht onderzoek uitgevoerd, bij meervoudige problematiek: meer onderzoeken, waarbij ook meer gesprekken met de cliënten plaatsvonden. Als vanuit het enkelvoudige onderzoek toch signalen voor andere problematiek kwamen, werden zoveel mogelijk aanvullende diagnoses uitgevoerd. Als dat in de beschikbare termijn niet mogelijk bleek en het wel mogelijk was een advies over zorg uit te brengen, wordt de verdiepingsdiagnostiek afgerond en aanvullend onderzoek geadviseerd. Het kan dus voorkomen dat verdiepingsdiagnostiek bij de VNN gebaseerd is op een MATE Crimi en bespreking van de casus in multidisciplinair overleg plaatsvindt.
129
Bij Palier worden vanuit de eerste diagnose (START) de daaropvolgende diagnoses
vastgesteld en uitgevoerd. De onderzoeker die de verdiepingsdiagnose uitvoert past daarbij de daarvoor noodzakelijke instrumenten toe. Daarna worden de resultaten in een multidisciplinair team besproken en wordt de rapportage afgerond. De DSM IV-diagnose blijkt in de regel binnen een verdiepingsdiagnostiek goed uit te voeren. Net als bij VNN blijkt de diagnose voor persoonlijkheidsstoornissen moeilijker, wat er in enkele gevallen toe leidde dat het oordeel daarover werd uitgesteld.
130
Bij Forint/AFPN wordt voor iedereen een breed onderzoek ingezet. Na een intake wordt een
standaard screenend psychologisch onderzoek gedaan, waarin aandacht is voor alle drie de probleemgebieden. Er is daar dus sprake van bredere diagnostiek, noodzakelijkerwijs enigszins ten koste van diepgang. Zo wordt bij Forint/AFPN een verkorte IQ-test gedaan, omdat een normale IQtest een hele dag duurt. Het komt door deze werkwijze bij Forint/ AFPN relatief minder vaak voor dat op een bepaald vlak geen diagnose wordt gesteld binnen de beschikbare tijd. Deze werkwijze is mogelijk omdat alle werkzaamheden door Forint/AFPN op de eigen polikliniek zijn uitgevoerd en de betreffende specialismen op locatie konden worden ingeschakeld zonder reistijd. 4.1.2
131
Tijdigheid onderzoek
Het is mogelijk gebleken het onderzoek tijdig (binnen twee of vier weken) uit te voeren. In ruim
80% van de uitgevoerde verdiepingsdiagnoses werd de afgesproken termijn gehaald. Bij onverwachte gebeurtenissen, zoals een ‘no-show’ of zoals incidenteel is gebeurd een verkeerde gedetineerde met dezelfde naam voor onderzoek verschijnt in de PI, is daarbij een aangepaste termijn met de Reclassering afgesproken als dat mogelijk was. In zeer complexe gevallen die tijdrovende onderzoeken vragen is voor de DSM IV-diagnose het oordeel soms uitgesteld. Het advies over de forensische zorg werd dan wel tijdig uitgebracht. ADHD en autisme werden genoemd als stoornissen die niet binnen twee weken kunnen worden onderzocht. Dit komt met
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
42 van 47
name doordat voor de diagnose hiervan ook gesprekken met ouders nodig zijn. Dit is meestal niet binnen de beschikbare termijn te organiseren.
132
De AFPN in Groningen liet in het interview weten dat voor hen twee weken doorlooptijd
standaard is voor de diagnostiek (ook buiten de pilot om) en dat de vier weken termijn voor hen niet wenselijker is dan de twee weken termijn. De andere poli’s gaven aan dat vier weken voor hen wel beter werkbaar is dan twee weken. Voor hen is het dus wel wenselijk gebleken om een differentiatie in de gewenste doorlooptijd aan te brengen en in overleg met de reclassering, wanneer de zittingstermijn dat toestaat, een langere periode voor de verdiepingsdiagnostiek ter beschikking te hebben.
133
Alle poli’s nemen meteen contact op met de betreffende reclasseringsadviseur als uitloop
dreigt. In dat contact wordt overlegd of er met spoed moet worden doorgegaan, dat de aanvraag diagnostiek wordt ingetrokken of dat de leverdatum uitgesteld wordt. Het intrekken van aanvragen kwam vooral voor bij herhaalde ‘no-shows’. Deze mogelijkheid tot bijstelling van de levertermijnen in overleg met de reclassering, blijkt voor Palier en VNN belangrijk om de knelpunten vanuit de bedrijfsvoering op te lossen. Zie tabel 8 in paragraaf 2.2 voor een kwantitatief overzicht
134
Over het algemeen bleek uitvoering van het onderzoek in een PI geen doorlooptijdvertragende
factor. Er bestonden al functionerende werkrelaties met de PI, dus het was geen probleem om binnen te komen om het onderzoek uit te voeren. Bij Palier was de ervaring dat het onderzoek in de PI niet altijd op het gewenste tijdstip kon plaatsvinden en traden wisselende wachttijden op voordat de cliënt voor het gesprek beschikbaar was. Bij VNN en Palier had men niet het idee dat ze in de PI op de hoogte waren van de pilot of van het bestaan van verdiepingsdiagnostiek. Dit heeft echter niet voor problemen gezorgd. 4.1.3
135
Bedrijfsvoering
De impact van de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek op de bedrijfsvoering was naar eigen
zeggen voor het AFPN nihil, aangezien zij in hun reguliere processen uitgaan van een doorlooptijd van twee weken. Ook grotere volumes zouden zij aankunnen door extra medewerkers in te zetten.
136
Bij VNN werd verdiepingsdiagnostiek wel met voorrang boven reguliere diagnostiek uitgevoerd.
Hier had verdiepingsdiagnostiek dus wel invloed op de bedrijfsvoering, namelijk doordat mensen vrij moesten worden gemaakt voor verdiepingsdiagnostiek. Hierdoor is het voor de VNN van groter belang dan voor de AFPN om een stabiele instroom van aanvragen te ontvangen. Grote schommelingen in de instroom leveren, doordat mensen van reguliere werkzaamheden moeten worden vrijgemaakt, elders verlengingen van de doorlooptijd.
137
Bij Palier is een zeer belangrijke logistieke taak aan het secretariaat toebedeeld. De ontvangst
en bevestiging van ontvangst van aanvragen is daar belegd en vervolgens is de inzet van de medewerkers voor die diagnoses daar centraal ingepland. Ook alle afspraken met cliënten en PI’s werden door de administratie uitgevoerd. Door de wisselende volumes is gewerkt met een vaste bezetting en opschalingscapaciteit die ook vanuit het secretariaat werd ingeschakeld.
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
43 van 47
138
Bij de AFPN werden geen operationele knelpunten geconstateerd. Bij de VNN werd wel een
aantal knelpunten geconstateerd. Ten eerste was het op de eerste versie van het formulier niet mogelijk een geboortedatum op te geven. Dit is voor de VNN echter een gegeven dat van belang is voor een goede registratie van de cliënt in het EPD. Dit probleem werd in een tweede versie van het aanvraagformulier verholpen. Ten tweede werd het faxen van de gegevens als knelpunt genoemd. In de praktijk vond de meeste communicatie, ook het verzenden van rapportages, via de mail plaats. De fax werd als niet werkbaar aangemerkt. Ten derde werd genoemd dat maar weinig ruimte in het aanvraagformulier bestaat voor het verstrekken van aanvullende informatie en dat er niet standaard bijlagen worden meegestuurd. Het zou welkom zijn als bij de aanvraag de integrale conclusie vanuit de RISc, gegevens over het delict en indien beschikbaar het meest recente advies worden toegevoegd. Met deze extra informatie kan de VNN een betere triage uitvoeren, waardoor vaker de juiste onderzoeken bij een cliënt worden uitgevoerd.
139
Een aandachtspunt voor het uitvoeren van verdiepingsdiagnostiek na de pilot is dat het zonder
een stabiele instroom vaak lastig is om de gestelde termijnen te behalen zonder in andere dienstverlening vertraging toe te staan. Overigens lijkt dit wel samen te hangen met de wijze van organiseren van de uitvoering: het AFPN liet weten dat de uitvoering van verdiepingsdiagnostiek geen invloed heeft op hun bedrijfsvoering, omdat een doorlooptijd van twee weken bij hen normaal is, waarbij geen onderzoeken in PI’s worden uitgevoerd.
4.2 Tijdbesteding en ingezette kwaliteiten 140
Hieronder wordt een inschatting van de tijdsbesteding per casus weergegeven. Bij de AFPN en
de VNN is geen tijdsbesteding geregistreerd dus deze getallen berusten op inschattingen van deze forensische poli’s.
AFPN Handeling
Functie uitvoerder
Tijdsbesteding (minuten)
Intake
Verpleegkundig specialist
60
Uitwerken intake
Verpleegkundig specialist
60
Afnemen tests
Psychodiagnostiek Medewerker
120
Bespreken MDO
Verpleegkundig specialist + klinisch
60
psycholoog Overige
Bovenstaande + administratief
60 Totaal
360
Tabel 11: Tijdsbesteding volgens AFPN
141
Bij de AFPN in Groningen is gemiddeld ongeveer zes uur per casus nodig. In de tijdsbesteding
is geen reistijd opgenomen omdat alle onderzoeken op de forensische poli zijn uitgevoerd. Er wordt bij het AFPN geen onderscheid gemaakt naar type stoornis bij de cliënt: er wordt altijd hetzelfde proces gevolgd met ongeveer dezelfde tijdsinvestering.
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
44 van 47
VNN: enkelvoudig onderzoek (1 gesprek) Handeling
Functie uitvoerder
Tijdsbesteding (minuten) Verslaving
Psychologisch
Afname test
Maatschappelijk werker/Psycholoog
90
120
Uitwerken test
Maatschappelijk werker/Psycholoog
90
120
Bespreken MDO
Maatschappelijk werker + GZ
90
90
120
120
390
450
psycholoog Reistijd
Maatschappelijk werker/Psycholoog Totaal
Tabel 12: Tijdsbesteding volgens VNN bij enkelvoudig onderzoek VNN: meervoudig onderzoek (gemiddeld 2,5 gesprekken) Handeling
Functie uitvoerder
Tijdsbesteding (minuten)
Afname test
GZ psycholoog
225
Uitwerken test
GZ psycholoog
375
Bespreken MDO
GZ psycholoog/psychiater
90
Reistijd
GZ psycholoog
300 Totaal
990
Tabel 13: Tijdsbesteding volgens VNN bij meervoudig onderzoek
142
Bij de VNN wordt van zes uur voor een enkelvoudig verslavingsonderzoek door een
maatschappelijk werker tot ruim 16 uur voor een meervoudig onderzoek door een psycholoog besteed. De keuze voor het traject wordt bij binnenkomst aanvraag op basis van het dossier gemaakt. Bij VNN was een groot deel van de benodigde tijd reistijd van en naar de PI (kan oplopen tot twee uur per bezoek). De verhouding tussen het aantal enkelvoudige verslavingsonderzoeken, psychologische onderzoeken en meervoudige onderzoeken bedraagt circa 1/6:1/2:1/3. De totale gemiddelde tijdsbesteding voor een onderzoek bij VNN bedraagt daarmee 620 minuten inclusief reistijd. Dit valt uiteen in 440 minuten voor onderzoek, uitwerking en multidisciplinair overleg en 180 minuten reistijd.
143
Bij een uitgebreid onderzoek voert de VNN meerdere gesprekken met de cliënt. Dit zijn tussen
de twee en drie gesprekken (gemiddeld 2,5). Alle gesprekken moeten worden uitgewerkt en reistijd geldt ook voor alle gesprekken, aangezien de gesprekken niet aansluitend plaatsvinden. Hierdoor is de benodigde tijd voor dit type onderzoek aanzienlijk hoger dan voor enkelvoudig onderzoek.
144
Bij Palier is de bestede tijd geregistreerd en de gemiddelde tijdsbesteding is in de
hiernavolgende tabel 14 weergegeven. De totale gemiddelde tijd per verdiepingsdiagnose bedraagt 463 minuten. Het aandeel reistijd daarin is 59 minuten en aanzienlijk minder dan bij VNN. Dit hangt samen met de kortere afstand naar de PI’s in de regio Den Haag.
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
45 van 47
Palier: gemiddelde tijdsbesteding verdiepingsdiagnose Directe en indirecte tijd
353
Ondersteuning
51
Reistijd
59 Totaal
463
Tabel 14: Tijdsbesteding volgens Palier
145
Uit deze overzichten kan worden geconcludeerd dat de gemiddeld aan onderzoek en
uitwerking betstede tijd tussen de 360 en 440 minuten bedraagt en dat afhankelijk van de regio daar aanvullend gemiddeld tussen de 50 en 180 minuten aan reistijd voor noodzakelijk is. De grote marge in reistijden wordt naast geografische omstandigheden ook veroorzaakt door het aantal bezoeken dat voor het onderzoek wordt uitgevoerd.
4.3 Ervaringen met rapportage en communicatie met Reclassering 146
Beide noordelijke forensische poli’s zeiden expliciet geïnvesteerd te hebben in een goede
communicatie met de reclasseringsorganisaties (dit werd ook door de reclasseringsorganisaties bevestigd). Deze investering bestond uit het telefonisch op de hoogte houden van de adviseur die de verdiepingsdiagnostiek had aangevraagd. Het betrof dan een ontvangstbevestiging van de aanvraag en in het geval van de VNN vaak ook een telefonische terugkoppeling over het onderzoek en de voorlopige resultaten. Ook bij onvoorziene gebeurtenissen die de doorlooptijd van de diagnostiek vertraagden wisten de poli’s de reclassering te vinden om over het vervolg te overleggen.
147
De poli’s hadden wel enige problemen met het rapportageformat. Doordat het Excel bestand
beveiligd was tegen veranderingen in de opmaak vielen delen van de ingevulde tekst weg als het aantal regels dat beschikbaar was werd overschreden. Dit leidde regelmatig tot bewerkelijke aanvullende losse bijlagen bij de rapportage.
4.4 Conclusies verdiepingsdiagnostiek forensische poli’s 148
1.
De algemene conclusies over verdiepingsdiagnostiek vanuit de forensische poli’s bekeken zijn: Verdiepingsdiagnostiek is naar het oordeel van de forensische poli’s, vanuit medisch professioneel oogpunt goed uitvoerbaar;
2.
Door uitvoeringscomplicaties is het voor enkele complexe gevallen niet altijd mogelijk een volledige DSM IV-diagnose af te ronden binnen de gestelde tijd. De in de verdiepingsdiagnostiek gestelde vragen over zorg, duur en intensiteit kunnen dan wel worden beantwoord;
3.
De resultaten van de verdiepingsdiagnostiek zijn voor de drie betrokken forensische poli’s gelijk en gerapporteerd conform het gevraagde rapportageformat. De wekwijze en gebruikte instrumenten verschillen sterk;
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
46 van 47
4.
De forensische poli’s zijn in hoge mate in staat tijdig de verdiepingsdiagnoses af te ronden. Exogene factoren, zoals ‘no-shows’ zijn in hoge mate oorzaak van het niet halen van de gestelde levertermijn;
5.
De mogelijkheid om voor specifieke gevallen, in overleg met de reclassering en als dat past binnen het adviestraject voor die case, een aangepaste levertermijn af te spreken, wordt door de forensische poli’s als nuttig en van belang voor de bedrijfsvoering ervaren;
6.
De gemiddelde tijdsbesteding bij de forensische poli voor uitvoering en uitwerking van het onderzoek en multidisciplinair overleg bedraagt tussen de 360 en 440 minuten per diagnose. De gemiddelde reistijd bedraagt daarop aanvullend, afhankelijk van de regio, tussen de 50 en 180 minuten. Deze marge in reistijden wordt naast geografische omstandigheden ook veroorzaakt door verschil tussen de forensische poli’s in het aantal bezoeken dat voor het onderzoek wordt uitgevoerd;
7.
De vertrouwensrelatie tussen cliënt en diagnosticerende medewerker wordt door verdiepingsdiagnostiek niet negatief beïnvloed. De motiverende voorlichting van de reclassering speelt daarbij een belangrijke rol;
8.
De forensische poli’s stellen het op prijs bij de aanvraag voor verdiepingsdiagnostiek aanvullende informatie te ontvangen indien deze beschikbaar is, zodat ze het te volgen diagnostisch traject beter kunnen plannen. Dit betreft de integrale conclusie van de RISc, delictgegevens en de meest recente versie van de adviesrapportage;
9.
De beperkingen van de gebruikte Excel formulieren en de uitwisseling van informatie per fax wordt ook door de forensische poli’s als knelpunt ervaren. De aanpassingen hierop zoals beschreven bij de bevindingen van de reclassering worden hierbij onderschreven.
4. Ervaringen van de Forensische Poli's
Pagina
47 van 47