HOBO FORENSISCHE OUTREACH JONGEREN Project januari 2013 Contact: Martin Vanden Hende, directeur Centrum OBRA vzw
Inleiding Centrum OBRA vzw werkt nu ruim 10 jaar met geïnterneerden met een (verstandelijke) beperking in de gevangenis van Gent via de Werking Ontgrendeld. Doorheen onze werkervaring met deze mensen krijgen we meer zicht op de typische ‘pathways’ (W.R. Lindsay, e.a., 2010) die uiteindelijk leiden tot de detentie. Hun achtergrondverhaal legt heel wat hiaten bloot in het zorglandschap, waar de meesten wel al gekend zijn voorafgaand aan hun detentie. Zo volgden quasi alle geïnterneerden buitengewoon onderwijs, werd bijna ¾ van de doelgroep geplaatst in voorzieningen binnen het VAPH, bijzondere jeugdzorg, gemeenschapsinstellingen alsook op psychiatrische afdelingen. Deze doelgroep was dus veelal gekend tijdens de minderjarigheid. Zonder deze doelgroep die vaak een leven van gemiste kansen achter de rug hebben te willen stigmatiseren kunnen we stellen dat er bij de overgang van minder- naar meerderjarigheid veel gemiste kansen liggen. Veelal is er geen vervolgtraject na de minderjarigheid, jongeren bevinden zich dan op de grens tussen sectoren en hun regelgeving. Er is geen verder mandaat vanuit het onderwijs en jongeren worden, al dan niet vrijwillig, losgelaten. Vooral die jongeren die in een voortdurend gevecht zitten met zichzelf, hun beperking, hun netwerk, etc. verdwijnen en belanden in de marge. Vaak wordt hun verstandelijke beperking dan ook niet meer erkend door hun omgeving en is er sprake van continue overvraging. Er is nood aan een continuümvisie op hulpverlening bij de overgang van minder- naar meerderjarigheid en een actieve benadering van de doelgroep in de samenleving. Schets van de problematiek Uit onderzoek (Vanden Hende, 2005) weten we dat heel wat gedetineerden met een beperking problemen hadden in het onderwijs: zij werden vaak van de ene school naar de andere gestuurd, van het ene internaat naar het andere. Quasi alle cliënten volgden buitengewoon onderwijs en een aantal van hen opeenvolgend in verscheidene types en opleidingsvormen. Meer dan de helft stelde ernstige gedragsproblemen op school. Tijdens de schoolloopbaan werd bijna driekwart van de cliënten (tijdelijk) niet thuis opgevangen. Zij verbleven in voorzieningen binnen het VAPH, bijzondere jeugdzorg, gemeenschapsinstellingen alsook op psychiatrische afdelingen. De begeleiding door externe diensten werd ook vaak opgelegd door een uitspraak van de Jeugdrechtbank (Schotte & Dumortier, 2011). Ook in de volwassenheid is verwijzing van voorziening naar voorziening eerder regel dan uitzondering in het levensverhaal van deze geïnterneerden. Vaak zijn ze al gekend binnen de zorg als
Project Forensische Outreach Jongeren
1 Proje c
‘lastige cliënten’, de ‘draaideurpatiënten’, sommigen staan al op de zwarte lijst van psychiatrische voorzieningen, ... Termen als ‘GES’ (gedrags- en emotionele stoornissen) vallen steeds meer. Opvallend in het verhaal van hun kindertijd zijn de ‘dysharmonische’ gezinssituaties waarin ze opgroeien. Ook later hebben ze een beperkt sociaal netwerk. Tijdens de werking van Ontgrendeld valt op hoe weinig personen nog steunfiguren hebben. Uit onderzoek (Vanden Hende, 2005) blijkt dat bijna de helft geen contact meer met de ouders heeft. Vaak had ook minstens één van de ouders problemen had met alcohol. De grootste groep (76%) groeide op in een onstabiel leefmilieu omwille van verlieservaringen, geweld, mishandeling, ziekte, ‘losbandigheid’, ... Veelal zien wij in hun voorgeschiedenis reeds aanwijzingen voor grensoverschrijdend gedrag of op zijn minst risicovol gedrag (bijv. weglopen). Sommige geïnterneerden met een (verstandelijke) beperking werden tijdens de minderjarigheid reeds opgevolgd door de jeugdrechter omwille van een als misdrijf omschreven feit (MOF) of problematische opvoedingssituaties (POS). Zonder te willen stigmatiseren, zien we in hun voorgeschiedenis dus al kwetsbaarheden en risico’s op een verdere problematische ontwikkeling. In een aantal gevallen werd dit ook geproblematiseerd vanuit de jeugdhulpverlening, maar onder meer omwille van de complexe problematiek, de risico’s voor (de veiligheid van andere) jongeren, de organisatie van de zorg (zie onder meer artikel “Een pad bezaaid met exclusiecriteria, Handboek integrale jeugdhulp) kon hen niet de gepaste ondersteuning geboden worden. Uit Rigter (2002) leren we dat er veel risicofactoren van invloed zijn op het ontstaan en blijven voortbestaan van gedragsstoornissen (eventueel gepaard gaand met delinquent gedrag). Gedragsstoornissen worden zelden door één of twee risicofactoren veroorzaakt, maar door interacties tussen factoren. Bovendien blijkt dat bij het toenemen van de leeftijd er nieuwe risicofactoren bij kunnen komen die de stoornis in stand houden of bevorderen, bijv. ‘slechte vrienden’ en druggebruik. Er zijn zowel risicofactoren op het niveau van het kind, op het niveau van de ouders en het gezin en op het niveau van de omgeving. Zoveel als er bekend is over de invloed van risicofactoren op het ontstaan van gedragsstoornissen, zo weinig systematische kennis bestaat er over eventuele beschermingsfactoren. Duidelijk is dat lang niet alle kinderen die opgroeien in risicovolle omstandigheden ook daadwerkelijk gedragsproblemen krijgen. De meeste beschermingsfactoren die genoemd worden zijn tegenpolen van risicofactoren. Kinderen met een bovengemiddeld IQ, met een bovengemiddelde aanleg voor vaardigheden en met een makkelijk temperament slaan zich met meer succes door risicovolle omstandigheden heen, dan kinderen die deze vaardigheden missen. Het is duidelijk dat onze doelgroep deze vaardigheden ontbeert. Bovendien ontstaat een probleem bij de overgang naar meerderjarigheid. Er is geen mandaat meer, schoolplicht valt weg, bij veel van deze jongeren treedt er – deels omwille van de eerdere faalervaringen – een schoolmoeheid op... Of er spelen financiële overwegingen een rol... Kortom, jongeren verdwijnen van de radar. Schotte & Dumortier (2011) stelden vast dat iets meer dan een derde van de cliënten eens meerderjarig geen ondersteuning meer kregen. Bij zij die wel één of andere vorm van ondersteuning kregen, ging dit meestal over kortdurende interventies in psychiatrische afdelingen. De anderen werden opnieuw heen en weer geslingerd tussen psychiatrie en diensten binnen het VAPHlandschap. Slechts één persoon kreeg na zijn minderjarigheid exclusief ondersteuning door een VAPH-voorziening. Ook uit het onderzoek van Ontgrendeld (Vanden Hende, 2005) bleek dat de
Project Forensische Outreach Jongeren
2 Proje c
grootste groep zelfstandig woonde voorafgaand aan de detentie (d.i. niet bij familie, niet in de zorg, ...). Dit ging heel vaak gepaard met een geïsoleerd bestaan. Slechts 14% verbleef binnen een residentiële voorziening. Opmerkelijke cijfers gezien de problematiek en ondersteuningsnood van deze doelgroep. Gelijklopende resultaten wat betreft dagbesteding, meer dan de helft was werkloos. Ook in andere onderzoeken bevestigt men dat er een grote graad van werkloosheid is bij geïnterneerden met een beperking. Gezien er velen ook nog geen erkenning hadden, was toegang tot aangepaste dagbesteding ook beperkt. Dus ondanks het feit dat de meerderheid tijdens de minderjarigheid voortdurend één of andere vorm van professionele ondersteuning werd aangeboden, werden zij na hun minderjarigheid verondersteld het alleen te kunnen redden. Dit terwijl de bestaande problemen niet als sneeuw voor de zon verdwijnen éénmaal de meerderjarigheid bereikt. Juist omwille van hun beperkingen op cognitief, sociaal en emotioneel gebied hebben zij nood aan een blijvende ondersteuning en omkadering. Dat het niet steeds gemakkelijk is om dit te installeren vanuit de jeugdhulpverlening is evident, maar wel een noodzaak. De begeleidingsnood die we vaststellen na de beeldvorming binnen de werking ligt meestal mijlenver verwijderd van de ondersteuning die men kreeg voor de detentie/veroordeling/internering. Bij veel van onze deelnemers is hun draagkracht overschreden in de periode voor de internering omdat hun problematiek niet (h)erkend/gezien werd door de omgeving. Als deze mensen al toegang vinden tot hulpverlening, faalt deze vaak omwille van het niet herkennen van de verstandelijke beperking en bijhorende gedragsproblemen, problemen horend bij de emotionele ontwikkeling van deze personen met een beperking. Deze problemen zijn echter veelal secundair aan de verstandelijke beperking, maar worden niet als zodanig gezien. Als gevolg komen mensen – als ze al de weg vinden naar hulpverlening – niet terecht in de geschikte hulpverleningsvormen en worden ze vaak van het kastje naar de muur gestuurd. Ze komen in psychiatrie terecht, maar kunnen daar niet blijven omwille van de verstandelijke beperking. Binnen voorzieningen van het VAPH worden ze omwille van de gedrags- en emotionele problemen of psychiatrische stoornissen geweigerd. Ons publiek kent dus een weinig stabiele achtergrond met problemen op diverse levensgebieden. Het zijn geen onbekenden in het zorglandschap en veelal hebben er zich reeds ernstige problemen voorgedaan in hun voorgeschiedenis (o.a. acting-out gedrag, grensoverschrijdend gedrag, ...). Er zijn verschillende intelligentiecijfers in de omloop, de verstandelijke beperking wordt niet steeds erkend en ze dragen meestal een rugzak aan diagnoses met zich mee. Probleemstelling We stellen dus vast dat cliënten veelal (te vroeg?) worden ‘losgelaten’ door de zorg/ondersteuning. Zodra de jongere 18 jaar is, kan men hem minder opleggen, hij/zij heeft dan zelf meer beslissingsvrijheid. Op 18 jaar stopt de leerplicht en in veel gevallen betekent dit het loslaten van de jongere door het onderwijs. Er ontstaat een breuklijn op de overgang tussen minderjarigheid en meerderjarigheid. We spreken hier dan van “gemiste kansen”.
Project Forensische Outreach Jongeren
3 Proje c
Bovendien liggen de wortels van de problematiek van deze mensen vaak al in hun minderjarigheid. Er is echter voor deze doelgroep (mensen met een beperking) geen brug tussen de hulpverlening voor minderjarigen en meerderjarigen. Waar er voor de minderjarigheid nog een wisselende en geen continue begeleiding is, dan ontstaat er bij de meerderjarigheid een vacuüm aan hulpverlening (Dumortier & Schotte, 2011). In de bachelorproef van Calewaert (2010) wordt gesteld dat er geen doorstroom is tussen de minderjarigen- en meerderjarigenwerking van zowel het VAPH als de reguliere zorg. Zij concludeert dat door het bieden van ondersteuning en expertise “aan huis” de mogelijkheid wordt gecreëerd om mensen thuis te laten wonen ondanks hun complexe problematiek. Project Forensische Outreach Jongeren Er is reeds enige tijd een evolutie aan de gang in de zorgwereld, van een meer “residentiële visie” (psychiatrische opname) op zorg naar een gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidszorg (“vermaatschappelijking van de zorg”). Denken we maar aan art. 107 of bijv. de diensten trajectbegeleiding (waarbij het niet noodzakelijk is te beschikken over een erkenning bij het VAPH). De probleemstelling zoals hierboven omschreven is niet nieuw voor het VAPH. In Perspectief 2020 lezen we dat er een regelgevend kader zal ontwikkeld worden voor de vervolgondersteuning voor 18tot 25-jarigen. De mobiele (lees outreach?) vervolgbegeleiding moet ervoor zorgen dat zij verder een beroep kunnen doen op de voorziening die hen tijdens de minderjarigheid heeft opgevangen en waarmee een vertrouwensrelatie is opgebouwd. Deze laagfrequente vervolgondersteuning moet zich richten op de versterking van het natuurlijke netwerk, en indien nodig een warme overdracht naar niet-VAPH of VAPH-ondersteuning, naargelang de problematiek, mogelijk maken. Er wordt dus gezocht naar manieren om de overgang van minderjarigen- naar meerderjarigenhulpverlening meer naadloos te maken. Specifiek willen we met het ‘project forensische outreach jongeren’ juist in die moeilijke of vastgelopen situaties waarbij de jongere risicovol gedrag stelt het professioneel en natuurlijk netwerk verstevigen en een brug slaan naar de volwassenenzorg. Dit kan enkel mits een juiste diagnostiek en probleemomschrijving. Dit vinden we ook terug in de behandeling van kinderen met gedragsstoornissen. Zo is de multisysteemtherapie (MST; Rigter, 2002) een in de VS ontwikkelde methode waarin zowel preventieve als behandelingsaspecten gecombineerd worden voor kinderen met gedragsstoornissen. Men gaat ervan uit dat (ernstige) gedragsstoornissen door meerdere risicofactoren worden bepaald en dat deze per kind verschillend zullen zijn. Een adequate vaststelling en diagnostiek van de problematiek is binnen de MST-benadering dan ook een voorwaarde voor goede hulpverlening. Standaardprocedures bestaan in de optiek van MST niet. Het is dus geen “one-size-fits-all”benadering. Er wordt ondermeer fel geïnvesteerd in het werken met het gezin van de jongere, hoewel dit als onvoldoende voor succes wordt beschouwd. Vanwege het gevaar dat de ouders en/of de jongere de hulpverlening vroegtijdig verlaten moeten de hulpverleners veel aandacht besteden aan het bieden van vertrouwen en perspectief. Vergroting van de beschermende factoren of het zelfoplossend vermogen (empowerment) van zowel het gezin als het kind wordt als essentieel beschouwd. Er wordt ook gesteld dat het nodig is om te werken met de ruimere context van de jongere, er wordt veel aandacht besteed aan de invloed van andere systemen, zoals de invloed van
Project Forensische Outreach Jongeren
4 Proje c
peers en de school. MST is dus een brede en actieve hulpverleningsstrategie die gebaseerd is op een adequate diagnostiek. Uit effectonderzoek blijkt dat deze aanpak vrij succesvol is. Het vraagt echter wel een hulpverlener die van alle markten thuis is (Rigter, 2002). De principes van de MST kunnen we vertalen naar een outreachwerking die zich toespitst op jongeren die dreigen in een vastgelopen situatie terecht te komen. Het gaat immers om een groep jongeren die risicovol gedrag1 stellen en die veelal niet gemotiveerd zijn voor hulpverlening. Ze wensen geen “bemoeienis” en zijn veelal blij onder het juk van onderwijs uit te zijn. Ook hier is aanklampende en actieve zorg nodig, met andere woorden outreachende zorg. Deze vorm van ondersteuning impliceert dat de cliënt niet naar de hulpverlening komt, maar de hulpverlening de stap naar de cliënt en zijn/haar netwerk zet. We zagen al dat ons publiek door de vele drempels in de samenleving en de eigen ontwikkelingsgeschiedenis zelf weinig de stap naar de zorg of ondersteuning zal zetten. Een assertieve basishouding van de zorgverlener is hier zeker op zijn plaats! Want wie problematiseert de problematische situatie? Een aanklampende ondersteuning is soms nodig om een traject te gaan uitbouwen. “Bij aanklampende zorg wacht men niet op initiatief van de patiënt. … Geestesstoornissen kunnen leiden tot zorgmijding of zorgonderbreking als ze gepaard gaan met chaotisch denken, geheugenproblemen, impulsiviteit, wanen, executieve functiestoornissen, verminderd ziekte-inzicht, ontkenning, achterdocht, … Zorgmijding als symptoom impliceert dat de patiënt niet altijd weet wat goede zorg is voor hem of haar: de stoornis ondergraaft zijn of haar autonomie en wils- of beslissingsbekwaamheid. Toegankelijke zorg aanbieden volstaat dan niet…” (Vandenberghe, 2010 ) Doelstellingen Als algemene doelstelling willen we de instroom in het justitiële kader/de gevangenis beperken. Doel is enerzijds het versterken van het netwerk/de omgeving van de jongere en anderzijds het voorkomen van criminalisering en uiteindelijke detentie. Positief geformuleerd willen we de kansen op een kwaliteitsvol en maatschappelijk aangepast leven voor de jongvolwassene zoveel als mogelijk bevorderen. Hoe kunnen we samen met de jongvolwassene en zijn netwerk zijn leven op de rails krijgen, zijn leven in de breedste zin van het woord organiseren? Het doel van onze interventies is het netwerk, de zorg en ondersteuning beter af te stemmen op maat van de cliënt binnen een samenwerking met de jongere die niet vanzelfsprekend zal zijn (gezien het ontbreken van een sturend kader, zoals de leerplicht of justitieel mandaat). Dit brengt met zich mee dat we tijdig moeten interveniëren. De kerntaak van het Project Forensische Outreach Jongeren is de uitbouw van een ambulant en gespecialiseerd ondersteuningsaanbod voor deze doelgroep. Een ondersteuningsaanbod dat zich expliciet en actief opstelt én openstelt voor de cliënt zelf en zijn/haar netwerk, zowel het professionele (VAPH en niet-VAPH) en het natuurlijke netwerk. Een ondersteuningsaanbod dat sectoren en regelgeving overschrijdt. Doelgroep
1
Bij risicovol gedrag denken we aan externaliserend gedrag (acting-out, agressie, diefstal, brandstichting) en internaliserend gedrag (weglopen, automutilatie, suïcidepogingen, ...).
Project Forensische Outreach Jongeren
5 Proje c
Het Project Forensische Outreach Jongeren richt zich dus op het professioneel en natuurlijk netwerk van jongeren/jongvolwassenen (vanaf 16 jaar) en de jongere zelf (vermoedelijk minderheid die deze vraag wil/kan stellen). We richten ons specifiek op die jongeren met een (verstandelijke) beperking of vermoeden van een verstandelijke beperking. Het Project Forensische Outreach Jongeren wordt ingeschakeld bij (vermoeden van) risicovol gedrag (zie supra) of indicaties van een dreigende, vastlopende situatie. We werken hierbij nauw samen met de diensten verbonden aan de onderwijsinstelling en zoeken naar de natuurlijke steunbronnen. Achterliggende visie Vanuit de ervaring binnen het project Ontgrendeld staan we achter de overtuiging dat mensen met een verstandelijke beperking een blijvende ondersteuning (dus ook... het belang van nazorg) nodig hebben, gezien veel van de gedrags- en psychische problemen verbonden zijn met de ontwikkelingsleeftijd van de cliënt (kader van emotionele ontwikkeling, Došen) en zich hierdoor blijven voordoen indien de omgeving niet voldoende is aangepast aan de noden van de persoon met een verstandelijke beperking. We vertrekken ook van het ‘Quality of Life’-model (Shalock et al., 2002). Kort samengevat, houdt dit in dat we gaan nadenken samen met de jongere wat hij/zij allemaal nodig heeft om een goed leven uit te bouwen. Shalock et al. (2002) onderscheidt de volgende domeinen: emotioneel welbevinden; interpersoonlijke relaties; materieel welbevinden; persoonlijke ontplooiing; lichamelijk welbevinden; zelfbepaling; sociale inclusie / erbij horen en rechten. Vanuit onze visie willen we bekijken hoe we dergelijke domeinen samen met de jongere kunnen invullen. Werkwijze Interventies richten zich op het natuurlijke en professionele netwerk van de cliënt en de cliënt zelf. Doel is het ondersteunen in het zoeken naar gepaste ondersteuning voor de cliënt op lange termijn en het vergroten van de draagkracht van het netwerk om een plaatsing/opname/detentie van de jongere te vermijden. Een dergelijk outreachtraject kan opgestart worden vanaf de leeftijd van 16 jaar. Vroeg genoeg om reeds met de jongere en zijn netwerk een traject uit te bouwen en de sporen uit te zetten... Een hulpvraag of aanmelding kan via diverse sporen binnenkomen (bijv. voorziening die vastloopt in een bepaald dossier, de ouders van een jongere met een beperking of vermoeden van een beperking, een hulpverlenende instantie die dreigt een cliënt te verliezen doordat het mandaat stopt, een verontrustende situatie). In tegenstelling tot andere initiatieven willen we een actieve en outreachende hulpverlening aanbieden. We verwachten niet dat de jongere en zijn netwerk de stap zetten naar ons, maar wij maken de beweging in hun richting. We werken aanklampend, dit betekent dat we ondanks mogelijke weerstanden toch een aanbod blijven doen. We gaan op zoek naar de aanwezige steunbronnen en proberen deze te vergroten. We gaan samen met de jongere en zijn netwerk op pad.
Project Forensische Outreach Jongeren
6 Proje c
Om dergelijk traject kans op slagen te geven is het noodzakelijk om met de verschillende reeds betrokken actoren rond tafel te zitten en af te stemmen. Er is nood aan een verkennende ronde: welke laagdrempelige initiatieven zijn reeds actief? Zo denken we aan het beleidsdossier van het steunpunt algemeen welzijnswerk ‘Jongvolwassen: tussen wal en schip’ die aankaart dat heel wat jongeren tussen wal en schip belanden op de grens tussen minder- en meerderjarigheid en tussen sectoren en regelgeving. Hoe kunnen we mogelijks een vertaling maken van dergelijke initiatieven naar de doelgroep jongeren met een beperking? Rekening houdend met de specifieke kenmerken van een persoon met een verstandelijke beperking: cognitieve en emotionele beperkingen, de aanvaardingsproblematiek rond de verstandelijke beperking, ... Anderzijds ook, zoals hierboven omschreven, is er nood aan overleg met het onderwijs (en centra leerlingenbegeleiding) en het geven van informatie over signalen die wijzen op verontrustende situaties. Overleg met de reeds betrokken jeugdinstellingen, zowel VAPH als niet-VAPH en de reeds aanwezige expertise binnen het hulpverleningsnetwerk voor jongeren. Hierbij kan het onze taak worden om deze expertise echter over de brug naar meerderjarigheid te brengen. Dit vormt een brugfunctie. Zo wordt onze dienstverlening ook bekend binnen andere sectoren. Verder denken we aan: gemeenschapsinstellingen (weinig “know-how” rond verstandelijke beperking), VAPH-instellingen voor minderjarigen, observatie- en oriëntatiecentra ... Daarnaast ligt ook een belangrijke taak weggelegd voor de verdere bewustwording rond deze doelgroep in de verschillende zorgsectoren. We zien te weinig communicatie tussen jeugdzorg en zorg voor volwassenen. Er is nood aan een continuümvisie op de hulpverlening aan minderjarigen en aan meerderjarigen. Onze outreach kan alleen werken mits een goede netwerking tussen de verschillende sectoren. Zo kan het informeren van het Buitengewoon Onderwijs over volwassenenzorg en het in vraag stellen van de “eindigheid” van hun mandaat in een ander perspectief plaatsen. Hoe kunnen zorgverleners daar al signalen herkennen en aanpakken? Met welke moeilijkheden kampen zij om cliënten te motiveren en door te verwijzen naar de gepaste zorg? Hoe kunnen bruggen geslaan worden in het belang van de cliënt? Stapsgewijs, kort-op-de-bal, pro-actief, sectoroverstijgend traject 1. Het uitklaren van de aanmeldingsvraag vanuit een actieve en assertieve houding in het opsporen en herkennen van de vraag 2. Opstellen van een voorlopige probleemsamenhang wat wordt geproblematiseerd? wat werd reeds geprobeerd? wat werkte en wat niet? 3. Diagnostiek en ruimere beeldvorming intelligentie, emotionele ontwikkeling, sociale competentie, zelfredzaamheid, opsporen van psychiatrische of gedragsproblematiek, ... een afgestemde ondersteuning vraagt om een adequate diagnostiek. 4. Ondersteuningsfunctie de jongere zelf: aansluiten op het perspectief van de jongere en samen met hem/haar zaken opnemen blijvend motiveren, activeren en beluisteren
Project Forensische Outreach Jongeren
7 Proje c
het netwerk: handvaten aanreiken aan het netwerk hoe omgaan met risicovol gedrag? Hoe het netwerk dat reeds aanwezig is verder ondersteunen om de jongere te behoeden voor de justitiële gevolgen van zijn risicovol gedrag? Hoe de brug naar de meerderjarigheid “overbruggen”? 5. Doorverwijsfunctie waar is nood aan gespecialiseerde zorg en ondersteuning? waar kan men daarvoor terecht? 6. Nazorgfunctie verder opvolgen van het zorgtraject (bijv. via aanspreekbaarheid, nazorggesprekken…) Hoe? -
Telefonische permanentie: rechtstreeks toegankelijk, laagdrempelig Verkennende gesprekken met de jongere en zijn netwerk Interviews en op indicatie diagnostiek Overleg en netwerkbijeenkomsten Maar bovenal het samen-op-stap-gaan met de jongere. We vertrekken met andere woorden van een gemeenschapsgerichte zorg of ook een aanklampende zorg. We blijven de jongere en zijn netwerk volgen en investeren fors in het opbouwen van vertrouwen en perspectief. Hiertoe streven we ernaar rechtstreeks toegankelijk en laagdrempelig te zijn.
Project Forensische Outreach Jongeren
8 Proje c
Samengevat Project Forensische Outreach Jongeren voor wie? - het professioneel of natuurlijk netwerk van jonge schoolverlaters en de jongere zelf (vermoedelijk minderheid die vraag kan/wil stellen) - bij een verstandelijke beperking of vermoeden van een verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid - bij risicovol gedrag (externaliserend (acting-out, agressie, diefstal, brandstichting) en internaliserend,weglopen, automutilatie) cf. Pathways-model wanneer? - kan opgestart worden vanaf 16 jaar (vóór het tijdstip waarop jongeren de school verlaten) - instroom kan vanuit verschillende domeinen komen algemene doelstelling? het ondersteunen van de jongere, het professioneel en natuurlijk netwerk in hun zoektocht om de jongere met een verstandelijke beperking te begeleiden methodieken? - uitklaren van de aanmeldingsvraag : actief en assertief - probleemomschrijving en beeldvorming - ondersteuning en motivering van de jongere - adviesfunctie aan het netwerk van de jongere - brug slaan naar de volwassenenzorg - nazorg: het verder opvolgen van het traject kostprijs? 65.000€ op jaarbasis voor 1FTE psycholoog/ortho-agoog Het eerste jaar is opgedeeld in studie/verkenning – netwerken aanspreken en motiveren – casusbespreking – publicatie – effectieve outreach Belangrijk is dat gans de dienstverlening kadert in sectoroverschrijdend samenwerken. Het samenbrengen van de kennis van de netwerkpartners en het persoonlijke netwerk moet leiden tot daadkrachtige gedragen resultaat.
Project Forensische Outreach Jongeren
9 Proje c
Referenties Dumortier, L. & Schotte, H. (2011). Geïnterneerden met een verstandelijke beperking. Een leven van gemiste kansen. Alert. Le Grand, B., Lutjenhuis, B en Solodova, A (2003). Achtergrond van zwakbegaafde zedenplegers. Behandeling van zwakbegaafde en licht verstandelijk gehandicapte plegers van seksueel misbruik Lenaerts, G., Roets, G. & Bouverne-De Bie, M. (2011). Een pad bezaaid met exclusiecriteria, Vraaggerichtheid en vraagverheldering, Handboek integrale jeugdhulp. Lindsay, W.R. e.a. Pathways trough services for offenders with intellectual disability: a one- and twoyear follow-up study (2010) In: AJIDD volume 115, number 3: 250 – 262, may 2010. Rigter, J. (2002). Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Uitgeverij Coutinho: Bussum. Vandenberghe, J. (2010) ‘Ambulant als het kan, outreaching als het moet’. In: Tijdschrift voor Psychiatrie 52, 2010 10 Vanden Hende, M. (2011). Geïnterneerden met een verstandelijke beperking. Nood aan krachtig engagement. Alert. Vanden Hende, M., Caris, K. & De Block-Bury, L. ( 2005) Ontgrendeld, Beschrijvend wetenschappelijk onderzoek naar geïnterneerden met een verstandelijke handicap en hun verblijf in de Vlaamse gevangenissen Van Hoof, B (2010) Definitie Outreach (overheid)
Project Forensische Outreach Jongeren
10 Proje c