Verder bouwen aan het Sociaal Domein: Kanteling vraagt een zet Themanotitie transitie AWBZ Gemeente Ede
Conceptversie juni 2014
Inhoudsopgave Inhoudsopgave.......................................................................................................................................................... 2 1. Inleiding................................................................................................................................................................. 4 2. Cliëntgroepen........................................................................................................................................................ 7 2.1 Meest voorkomende cliëntgroepen..................................................................................................................7 2.2. Bijzondere groepen......................................................................................................................................... 7 2.3 Denkrichting .................................................................................................................................................... 8 3. Dagbesteding....................................................................................................................................................... 10 3.1 Dagbesteding in de huidige situatie...............................................................................................................10 3.2 Dagbesteding essentieel onderdeel gemeentelijk Sociaal Domein ..............................................................11 3.3 Toekomstbeeld dagbesteding in Ede.............................................................................................................12 3.5 Denkrichting................................................................................................................................................... 14 4. Individuele begeleiding........................................................................................................................................ 16 4.1 Individuele begeleiding in de huidige situatie.................................................................................................16 4.2 Individuele begeleiding in het Sociaal Domein ..............................................................................................17 4.3 Toekomstbeeld individuele begeleiding in Ede: ............................................................................................18 4.5 Denkrichting................................................................................................................................................... 19 5. Mantelzorg, Respijtzorg en Kort Verblijf..............................................................................................................20 5.1 Mantelzorg in het sociale domein...................................................................................................................20 5.2 Mantelzorg en de transitie AWBZ.................................................................................................................. 21 5.3 Denkrichting................................................................................................................................................... 22 6. Huishoudelijke hulp.............................................................................................................................................. 24 6.1 Ontwikkelrichting HH vanaf 1 januari 2017....................................................................................................24 6.2 Denkrichting................................................................................................................................................... 25 7. Vervoer................................................................................................................................................................ 26 7.1 Het vraagstuk (doelgroepen)vervoer..............................................................................................................26 7.2 Visie van de gemeente Ede ..........................................................................................................................26 7.3 Denkrichting................................................................................................................................................... 27 8. Persoonsgebonden Budget (PGB)......................................................................................................................28 8.1 PGB's in AWBZ en Wmo................................................................................................................................28 8.2 Visie van de gemeente Ede ..........................................................................................................................28 8.3 Denkrichting................................................................................................................................................... 29 9.Beschermd Wonen in Ede.................................................................................................................................... 30 9.1 Beschermd Wonen......................................................................................................................................... 30 9.2Toekomst Beschermd Wonen......................................................................................................................... 30 9.3 Denkrichting................................................................................................................................................... 30 2
10. Eigen bijdrage/inkomensmaatregelen/stapeling................................................................................................32 10.1 Situatie nu.................................................................................................................................................... 32 10.2 Wat verandert er?........................................................................................................................................ 32 10.3 Scenario’s.................................................................................................................................................... 32 10.4 Denkrichting................................................................................................................................................. 33 11. Toegang en toekenning in relatie tot de nieuwe taken .....................................................................................34 11.1 Toegang tot voorzieningen...........................................................................................................................34 11.2 Gedelegeerd opdrachtgeverschap...............................................................................................................35 11.3 Denkrichting................................................................................................................................................. 35
3
1. Inleiding De gemeente krijgt met de overgang van AWBZ gelden naar de WMO met een veel breder palet aan ondersteuningsopgaven te maken. Dit heeft vooral betrekking hebben op de cliëntgroepen ouderen en inwoners met een psychische stoornis of een (verstandelijke) beperking. Daarnaast zijn er nog enkele bijzondere cliëntgroepen: personen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en personen met een zintuiglijke beperking. Daarbij merken wij op dat deze segmentatie naar cliëntgroepen niet mag leiden tot verkokering in de praktijk. Het gaat er hier om dat de verschillende cliëntgroepen apart belicht worden, gezien de vaak specifieke problematiek. Door de overgang van AWBZ naar Wmo kunnen de taken die hiermee gepaard gaan breed worden ingebed in het sociale domein. Het sociaal domein is iets waar iedere inwoner onderdeel van is. Concreet gaat het sociale domein over het leven van mensen. Over wonen, werken, opvoeden, opgroeien, leren, ontwikkelen en actief betrokken zijn bij de maatschappij. De meeste inwoners zijn hierin zelfredzaam, al dan niet met hulp van hun omgeving. De overheid en haar maatschappelijke partners kunnen een rol spelen als de zelfredzaamheid in het geding komt. De sociale omgeving met alle informele en formele verbanden draagt eraan bij dat inwoners naar vermogen meedoen1. De basis wordt primair gevormd door de bewoners zelf, de mantelzorgers en vrijwilligers. Daarnaast zijn er allerlei algemene voorzieningen, zoals welzijnswerk in de buurt, een inloop, cliëntondersteuning, ontmoetingsactiviteiten, dagactiviteiten in de wijk, openbaar vervoer, de huisarts, algemeen maatschappelijk werk, een klussendienst, etc. Wij willen de mantelzorgers, vrijwilligers en algemene voorzieningen versterken zodat inwoners zich zoveel mogelijk zelf kunnen redden en er minder (professionele) ondersteuning nodig is. Toch zal er altijd een groep inwoners van Ede zijn die specifieke ondersteuning nodig heeft. De taken die per 2015 vanuit de AWBZ in een nieuwe vorm naar de gemeente komen, zijn vooral gericht op deze specifieke ondersteuning. Ze dragen bij aan zelfredzaamheid en participatie van de meest kwetsbare inwoners. Hierbij gaat het om verschillende vormen van dienstverlening, met name om individuele begeleiding en dagbesteding2, voor verschillende cliëntgroepen. Ons uitgangspunt daarbij is dat inwoners direct de ondersteuning krijgen die nodig is om tot participatie en – indien mogelijk – tot eigen regie te komen. Met andere woorden: inwoners moeten direct kunnen instappen op het ondersteuningsniveau dat zij nodig hebben, zonder eerst verplicht via lichtere vormen van ondersteuning te moeten instappen. Flexibiliteit in dienstverlening, met de mogelijkheid tot op- en afschalen is daarbij het uitgangspunt. Toekomstperspectief In algemene zin is het doel van deze voor de gemeente nieuwe taken dat inwoners die kwetsbaar zijn vanwege leeftijdsgebonden problematiek, een beperking of ziekte zelfredzaam kunnen zijn en kunnen participeren in de samenleving. Vanuit dat perspectief zullen wij ook in de toekomst deze taken blijven uitvoeren: maar dan dichter bij de inwoner, met meer maatwerk en meer ruimte voor de professional, en met minder regels. Ook willen we met de herinrichting van het Sociale Domein zo dicht mogelijk bij het normale leven blijven en dat leidend laten zijn (en niet de systeemwereld)3.
1
Zie ook: Het is mensenwerk.
2
Plus kortverblijf , vervoer en Beschermd Wonen (ZZP GGz-c). Beschermd Wonen is een centrumgemeente-taak en wordt separaat behandeld. Hierbij denken we ook aan het combineren van het medische domein met het sociale domein. Een inwoner moet zo min mogelijk last hebben van de grenzen van de verschillende systemen. Bij ouderen is bijna altijd sprake van een gecombineerde ondersteunings- en zorgvraag. Het gaat daarbij om de vraag naar een combinatie van Hbh, Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Individuele Begeleiding en Dagverzorging. Deze ondersteuning wordt nu, maar ook straks vanuit verschillende kaders gefinancierd. De praktijk is dat vaak meerdere zorgverleners over de vloer komen en de afstemming onvoldoende is. 3
4
Vanuit dat perspectief kijken wij ook naar het werken in wijken. Wijkwerk en Sociaal Teams maken gebruik van de wijk als een overzichtelijke schaal om het werk te organiseren en de contacten met andere professionals en de wijkinwoners te onderhouden. De betekenis van een wijk staat in het (sociale) leven van een inwoner minder op de voorgrond en ook laat een inwoner zich niet beperken door wijkgrenzen. Dat betekent dat we bij de inrichting van het Sociaal Domein wel gebruik maken van de wijkstructuren waar het zinvol is, maar niet als dominant principe. Wij vinden dat daarbij het principe van keuzevrijheid zwaar moet wegen, zodat inwoners met hun vragen voor ondersteuning en begeleiding terecht kunnen bij de instelling die zij zelf uitzoeken. Veranderen kost tijd en vraagt inspanningen van iedereen: inwoners en hun netwerk, inwoners die een beroep doen op de Wmo, aanbieders en de gemeente zelf. 2015 staat daarbij vooral in het teken van transitie: we willen de nieuwe taken die op ons af komen vooral zo zorgvuldig mogelijk overnemen. Direct daarop volgt de focus op de transformatie, dat wil zeggen: de daadwerkelijke inhoudelijke verandering. Dat wil niet zeggen dat intussen alles bij het oude blijft. Voor een deel wordt door de organisaties al gewerkt volgens de nieuwe visie en werkwijzen. We blijven, nu en in de toekomst, de veranderingen stimuleren en ondersteunen, onder de voorwaarde dat mensen altijd de noodzakelijke deskundige ondersteuning (blijven) krijgen. Bij de contractering van aanbieders zullen wij bevorderen dat zij inzetten op de beoogde transformatie. Voorop staat de continuering van de zorg, daarover zullen wij basisafspraken maken. Maar in de contracten zullen wij een nader te bepalen percentage opgenomen dat alleen wordt toegekend als een aanbieder aantoonbaar stappen zet in het transformatieproces.
Deze notitie - leeswijzer De gemeente Ede heeft de taken die op haar afkomen vanuit de AWBZ uitgewerkt in de voorliggende conceptnotitie. Deze notitie behandelt per hoofdstuk een thema: 2. Cliëntgroepen 3.
Dagbesteding
4.
Individuele Begeleiding
5.
Mantelzorg, Respijtzorg, Kortverblijf
6.
Huishoudelijke hulp
7.
Vervoer
8.
PGB
9.
Beschermd Wonen in Ede
10. Eigen bijdrage/inkomensmaatregelen/stapeling 11. Toegang en toekenning in relatie tot de AWBZ Per thema worden de uitvoeringsrichtingen die de gemeente voor ogen heeft uiteengezet. Aan het einde van ieder hoofdstuk wordt de denkrichting beschreven. De conceptnotitie wordt voorgelegd aan het college en in een informerende bijeenkomst met de gemeenteraad besproken. Op basis van de reacties van het college en de gemeenteraad volgt in de zomer nog een concrete uitwerking, die na het zomerreces aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.
5
Kantelen kost tijd én vraagt om een zet In de nota "Mensenwerk' staat dat we in Ede willen aansluiten bij bestaande werkwijzen en leggen we de nadruk op gedragsverandering. In Ede zijn sinds november 2012 vier AWBZ pilots operationeel, die zijn ingezet voor de omslag in AWBZ-begeleiding. In algemene zin is het doel een meer inclusieve samenleving waarin mensen voor elkaar klaar staan en inwoners meer vanuit eigen regie en met eigen hulpbronnen aan de slag gaan. Uit de evaluatie van deze pilots AWBZ blijkt dat het samenspel tussen formele en informele zorg waardevolle opbrengsten voor inwoners oplevert, maar ook om meer aandacht en finetuning vraagt. Algemene leerpunten zijn o.a. : - Het proces van daadwerkelijk kantelen is niet te maken door het zetten van één grote stap, maar vraagt verschillende, kleine zorgvuldige stappen om kiepen te voorkomen. - Maatwerk is essentieel. Iedere situatie is anders en vraagt steeds om een individuele inschatting van wat passend is. Specialistische kennis in onontbeerlijk. - Bied ruimte en vertrouwen. - Omgaan en benutten van het netwerk rondom mensen vraagt ook om maatwerk. Een aantal aanbevelingen uit het evaluatie-rapport van de CHE: 1. Kanteling vraagt een zet. Dat wil zeggen meer aansturing en specifieke ondersteuning van professionals, zoals scholing, coaching, intervisie, methodieken, instrumenten. Dit zou bovenaan de ontwikkelagenda moeten staan. 2. Inzet van het netwerk ondersteunen 3. Maatwerk is essentieel 4. Hou oog voor het specifieke 5. Geen vrijwilliger zonder professional 6. Vrijwillige inzet begint bij de eigen leefwereld 7. Overweeg de inzet van instrumenten (als middel, geen doel) Bron: Eindevaluatie AWBZ-pilots gemeente Ede, Samen op weg vanuit verbinding. Drs. Elize Lam i.s.m. Cor Stal, Cristelijke Hogeschool Ede. Mei 2014. 6
2. Cliëntgroepen 2.1 Meest voorkomende cliëntgroepen Binnen de activiteiten die in deze notitie worden beschreven onderscheiden wij 3 cliëntgroepen. Hierbij merken wij op dat het onderscheiden van cliëntgroepen niet als doel heeft om 'schotten' aan te brengen in dienstverlening en budgettering, maar handvatten biedt om de gedeelde ondersteuningsbehoeften van groepen inzichtelijk te maken en hierop expertise te ontwikkelen. In de dienstverlening sturen we op samenwerking, samenvoeging van cliëntgroepen en beperking van ongewenst gesegmenteerd aanbod. De indeling is als volgt: 1. Ouderen, inwoners met een leeftijd boven de 67 jaar 2. Inwoners met een psychiatrische aandoening 3. Inwoners met een verstandelijke beperking Ouderen, inwoners met een leeftijd boven de 67 jaar Ouderen vormen door de vergrijzing een steeds groter wordende groep. Voor de ondersteuning die overkomt vanuit de transitie AWBZ gaan we niet zomaar uit van álle ouderen. De meeste ouderen zijn zelf zelfredzaam en doen hooguit een beroep op welzijnsactiviteiten, maar niet op dagbesteding. Met ouderen bedoelen we in deze notitie dus de groep ouderen met een ondersteuningsvraag als gevolg van een beperking die gerelateerd is aan een hogere leeftijd (67+). Deze groep benoemen wij als aparte cliëntgroep omdat de problematiek waar ouderen tegenaan lopen als het gaat om blijven participeren voor een belangrijk deel steeds dezelfde is (isolement, dementie, lichamelijke achteruitgang). Uiteraard kunnen deze problemen in het dagelijks leven ook gecombineerd zijn met een psychiatrische aandoening of verstandelijke beperking . Inwoners met een psychiatrische aandoening Deze inwoners vormen een belangrijke, afzonderlijk te benoemen cliëntgroep omdat zij vaak, sinds het ontstaan van hun ziekte, het risico lopen dat hun sociale omgeving afhaakt. Hun aandoening verstoort geregeld – zeker wanneer onbehandeld - de sociale relaties dusdanig dat hun maatschappelijk participatie voordurend in het geding is. Belangrijke kanttekening bij deze cliëntgroep is dat in de praktijk de mogelijkheden en behoeften met betrekking tot ondersteuning zeer divers zullen zijn. Relevant voor deze cliëntgroep is de notie dat een professioneel oordeel over wat mogelijk en wenselijk is, ten alle tijden maatwerk blijft. Inwoners met een verstandelijke beperking Het gaat hier om een aparte cliëntgroep omdat deze groep mensen gedurende hun hele leven een extra kwetsbaarheid hebben. Hun conditie geldt in het algemeen voor hun hele leven en er is geen sprake van behandeling of genezing. Zij hebben vaak een beperkte sociale omgeving en lopen het risico op manipulatie en misbruik door derden. Zij verdienen daarmee speciale maatschappelijke aandacht. De verschillende vormen en gradaties van verstandelijke beperkingen vragen om maatwerkoplossingen
2.2. Bijzondere groepen4 De hoofdlijnen van ons beleid – en dus van deze notitie – zijn gericht op de meest voorkomende cliëntgroepen. Naast de hierboven genoemde algemenere groepen zijn er nog drie groepen die bijzondere aandacht verdienen: 4
Na vaststelling van de Wmo door de Eerste Kamer komen voor gemeenten gegevens op cliëntniveau
beschikbaar. In de volgende versie van de uitwerkingsnotitie nemen we ook gegevens op over de (globale) omvang van de nieuwe cliëntgroepen).
7
1. Personen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) 2. Personen met een zintuiglijke beperking 3. Personen met zware gedragsproblematiek
Personen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH) Bij personen met NAH gaat het om mensen die gedurende hun leven een beschadiging aan hun hersenen hebben opgelopen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen traumatische (ongelukken, vallen, geweld) en niettraumatische oorzaken (herseninfarcten, zuurstoftekort, vergiftiging, ziekten (kanker, MS, Parkinson, Alzheimer,etc.). De beperkingen die mensen als gevolg van NAH hebben kunnen zeer divers zijn. Mensen die een beroep doen op ondersteuning hebben vaak een probleem met regievoering, gedragsproblemen en/of communicatieproblemen. Door hun specifieke kenmerken sluit deze cliëntgroep niet aan bij de cliëntgroepen met verstandelijke of psychiatrische beperkingen. In de praktijk blijkt dat combinaties soms goed gaan, maar soms ook helemaal niet. Dit is sterk persoonsafhankelijk. De cliëntgroep NAH5 is door de vergrijzing een groeiende groep: het aantal CVA's (herseninfarcten of – bloedingen) neemt toe naarmate mensen ouder worden. Personen met een zintuiglijke beperking De meeste mensen met een zintuiglijke beperking, met name visuele en auditieve beperkingen, hebben geen specifieke vormen van begeleiding nodig. Als dat wel het geval is, dan gaat het vaak om specialistische vormen van ondersteuning. De communicatie met anderen wordt ernstig belemmerd door het niet of slecht kunnen horen c.q. het niet of slecht kunnen zien. Bovendien kunnen blinden en slechtzienden ondersteuning nodig hebben bij diverse dagelijkse handelingen. Mensen met een visuele of auditieve beperking passen door hun communicatieve beperkingen veelal niet in de reguliere vormen van dagbesteding. Ook individuele begeleiding vereist specifieke kennis van de problematiek. Personen met ernstige gedragsproblematiek Mensen met zware gedragsproblematiek (veelal vanuit een verstandelijke of psychiatrische beperking) die extramuraal wonen vormen een kleine, maar complexe doelgroep. Zij zijn vaak sterk afhankelijk van mantelzorg en diverse vormen (individueel en in groepsverband) van professionele begeleiding. Vrijwilligers spelen hier nauwelijks een rol vanwege de grote mate van gedragsproblematiek. Deze doelgroep vraagt om heel veel maatwerk.
2.3 Denkrichting Te kiezen voor: 1. Voor een puur beleidsmatige indeling in cliëntgroepen als handvatten om ondersteuningsbehoeften van groepen inzichtelijk te maken en hierop expertise te ontwikkelen. 2. Voor lokale toegang tot ondersteuning voor cliëntgroepen (dus ook de bijzondere cliëntgroepen). 3. Voor ontschotting in dienstverlening en budgettering, maar wel met oog voor de specifieke behoeften bij de cliëntgroepen en voor individuen. We willen zo min mogelijk specialistische instellingen, maar houden er rekening mee dat dit voor sommige inwoners toch nodig is6. 5
Binnen Ede ondersteunt bijvoorbeeld SIZA deze cliëntgroep. 6
Er komen landelijke richtlijnen voor inkoop van specialistische zorg voor cliënten met een zintuiglijke beperking, met name
gericht op gecombineerde problematiek (bijvoorbeeld een combinatie met een psychische of verstandelijke beperking). Binnen de gemeente Ede is de Gelderhorst een organisatie die deze ondersteuning biedt.
8
4. Voor optimale afstemming met de (regionale) aanbieders van het zorg- en ondersteuningsaanbod.
9
3. Dagbesteding 3.1 Dagbesteding in de huidige situatie Wat is dagbesteding? Dagbesteding is groepsbegeleiding die momenteel wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Met ingang van 2015 wordt de gemeente Ede verantwoordelijk voor dagbesteding voor mensen die zelfstandig wonen7 (extramuraal). Dagbesteding kent een brede waaier aan verschijningsvormen. Het is een voorziening voor mensen met een somatische, psychiatrische, verstandelijke of zintuiglijke beperking waarbij sprake is van matige of ernstige beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid. Waarom dagbesteding inzetten? Het algemene uitgangspunt is dat dagbesteding activiteiten bevat die de zelfredzaamheid van cliënten bevorderen, behouden of compenseren. Naast het bevorderen van de zelfredzaamheid vinden we het belangrijk dat iedereen gestimuleerd wordt om naar vermogen mee te doen in de samenleving. Dit aspect heeft ook een belangrijke rol in het voorkomen van meer specialistische zorg alsmede overige sociale kosten. Daarvoor is nodig dat competenties van kwetsbare inwoners ofwel mensen met een beperking centraal staan, zo stellen we vast wat mensen nog wel en niet meer kunnen. En kunnen we samen met hen de randvoorwaarden creëren op basis waarvan zij een bijdrage kunnen leveren. Dagbesteding kan daar – vaak in samenhang met andere vormen van ondersteuning – vorm aan geven. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het hebben van een zinvolle dagbesteding (of werk) een positieve invloed heeft op zowel het fysieke als psychische welbevinden van mensen. Het verbreedt de horizon en zorgt voor sociale contacten. Daarnaast blijkt dat sociale prestatie (en werk) het herstel bevordert. Het biedt de mogelijkheid voor tijdstructurering, zingeving, sociale contacten (en eventueel de mogelijkheid om zelf in inkomen te voorzien). Waarbij het feit dat mensen geactiveerd worden tevens een bijdrage levert aan een betere stemming en meer concentratie, waardoor bepaalde gedragsproblemen kunnen afnemen. Daarnaast kan dagbesteding ook ontlasting bieden aan de mantelzorgers, waardoor zij in staat blijven hun zorgtaken uit te voeren8. Verschijningsvormen De brede waaier aan verschijningsvormen is een gevolg van de diversiteit van de gebruikers van dagbesteding. Onderstaande casussen geven een voorbeeld van hoe dagbesteding er uit kan zien: Casus 1 Hans, 25 jaar, woont zelfstandig. Leren gaat hem niet makkelijk af. Hij heeft zijn school niet afgemaakt en is enkele keren met justitie in aanraking geweest vanwege enkele lichte vergrijpen. Hans is erg beïnvloedbaar, altijd al geweest. Na de laatste justitiële berisping heeft er een onderzoek plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat Hans een lichte tot matige verstandelijke beperking heeft. Hij kan moeilijk grenzen aangeven, is vatbaar voor 'de verkeerde mensen', kan niet goed plannen en heeft weinig zelfvertrouwen. Een zinvolle dagbesteding kan hem wat meer structuur bieden, voorkomt dat hij op straat rondhangt en met de verkeerde mensen in aanraking komt en kan hem ondersteunen in zijn verdere ontwikkeling. Wellicht kan hij op termijn zelfs een vorm van werk gaan doen, maar zover is hij nu nog niet. Bovendien kan dagbesteding het beroep op individuele (thuis)begeleiding sterk verminderen. Hans is op zoek naar (9 dagdelen) arbeidsmatige dagbesteding. Dit geeft hem de structuur die hij nodig heeft en is gericht op zijn ontwikkeling, zodat hij zowel sociale als arbeidsmatige vaardigheden kan opdoen.
7
Voor mensen die intramuraal wonen, wordt dagbesteding uit de Wet Langdurige Zorg (WLZ) gefinancierd (ook als verblijf en dagbesteding door verschillende organisaties wordt uitgevoerd). 8 De relatie met mantelzorg wordt in hoofdstuk 5 nader uitgewerkt. 10
Voorlopig nog even zonder de prestatiedruk van echt werk, maar met de juiste begeleiding zou hij op termijn best weleens zo ver kunnen komen. Casus 2 Mevrouw Hendriksen, 79 jaar, woont al 50 jaar in haar eigen huis in Ede. Drie jaar geleden is haar man overleden. Na een moeilijke tijd leek het weer beter te gaan, totdat een jaar geleden Alzheimer werd geconstateerd. Ze is vergeetachtig, soms wat in de war en zorgt niet altijd even goed voor zichzelf. Maar ze heeft ook nog heldere momenten, waarop ze zeer goed duidelijk weet te maken dat ze niet naar een verpleeghuis wil. Daar is ze ook eigenlijk nog wat te goed voor. Haar kinderen maken zich zorgen. Zij ondersteunen haar veel, in het huishouden en met de boodschappen, maar kunnen vanwege hun werk niet hele dagen bij haar zijn. Het zou beter zijn als er wat meer zicht is op mevrouw. Daarnaast raakt ze in zichzelf gekeerd en trekt zich steeds meer terug uit onzekerheid nu ze zelf ervaart dat ze niet altijd even scherp van geest meer is. Dit doet haar geen goed. Contact met anderen is belangrijk voor haar en stimuleert haar om scherp te blijven. Bovendien zal ondersteuning bij het behoud van vaardigheden haar helpen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven. In overleg met de gemeente wordt besloten dat mevrouw 3 dagdelen per week naar de dagbesteding gaat, later uit te breiden naar 5 dagdelen als daar aanleiding toe is. Dagbesteding biedt haar structuur, zorgt voor sociale contacten en ze kan de vaardigheden die ze in haar dagelijks leven nodig heeft daar regelmatig trainen, zodat ze deze langer behoudt. En misschien nog wel belangrijker: er is – in samenwerking met de kinderen – dagelijks zicht op mevrouw, omdat de kinderen op de andere dagen zelf even langs gaan. Dit geeft rust en zekerheid dat er vaak genoeg een toeziend oog is.
3.2 Dagbesteding essentieel onderdeel gemeentelijk Sociaal Domein De gemeente Ede wil ook in de toekomst dagbesteding mogelijk blijven maken omdat het kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en mogelijkheden biedt voor participatie. Daarmee hoort het thuis in het Sociaal Domein. Maar we willen het wel anders gaan doen, meer in samenhang met andere activiteiten in het Sociaal Domein. Ede hanteert een aantal uitgangspunten om een waaier van passend dagbestedingsaanbod te organiseren. Startpunt is dat in principe alle inwoners in de nabijheid van hun huis terecht kunnen in een vorm van inloop/dagopvang voor ontmoeting, activiteiten en (individuele) hulp en begeleiding. Wat voor activiteiten daar plaatsvinden, zal afhangen van wat er in een wijk speelt. Deze algemene inloop/dagopvang in de nabijheid zal niet tegemoet kunnen komen aan alle vragen en behoeften van mensen die een beroep doen op dagbesteding. Mensen vragen dan om maatwerk. Dit kan te maken hebben met bijvoorbeeld het type aandoening, doelstelling van de dagbesteding, mate van structurering van de dagbesteding , individuele voorkeuren en talenten. Daarvoor is een meer gespecialiseerd aanbod nodig, waarbij het accent in een aantal gevallen ook zou kunnen liggen op de inzet van arbeidsmatige activering9. Samengevat zijn de uitgangspunten voor dagbesteding:
We gaan uit van de vraag van inwoners naar zinvolle activiteiten die daginvulling en/of -structuur bieden en de ontwikkeling (mogelijkheden en wensen) van de deelnemers stimuleert; waarbij bijvoorbeeld levensplezier ook een criterium kan zijn bij de beoordeling van de vraag;
We willen een daarbij passende structuur van dagbesteding, die zoveel mogelijk is georganiseerd in het normale leven, bij bedrijven, (welzijns)instellingen, in de wijken, etc.
We willen dat dit zoveel mogelijk ontschot gebeurt en stimuleren dat organisaties (zoals het SW-bedrijf, welzijnsinstellingen en de zorgaanbieders) elkaars infrastructuur gebruiken (expertise, begeleiding) en de scheiding tussen welzijn, werk en zorg slechten;
9
In het verlengde van arbeidsmatige dagbesteding ligt het beschut werken. Definitie: zie notitie over samenhang. 11
We willen het aanbod in samenhang (laten) ontwikkelen en organiseren in een waaier van zinvolle activiteiten en dat verder uitbouwen op innovatieve wijze. We proberen daarbij waar mogelijk wijkgericht te werken, maar
voor sommige (specialistische) dienstverlening zal dit niet altijd mogelijk zijn; Deelnemers aan arbeidsmatige dagbesteding moeten zich kunnen blijven ontwikkelen waardoor waar mogelijk doorstroom van arbeidsmatige setting naar werksetting mogelijk blijft (en vice versa als het niet anders kan).
Vanwege de extramuralisering zal met name de groep ouderen die is aangewezen op dagbesteding, getalsmatig de komende jaren sterk toenemen. Daarnaast geldt ook voor andere cliëntgroepen dat zij bij een afname van individuele voorzieningen meer gebruik zullen (moeten) maken van dagbesteding. Het langer thuis kunnen blijven wonen, het ontlasten van de mantelzorg en het voorkomen van sociaal isolement zijn belangrijke aspecten bij het toewijzen van dagbesteding aan deze groep. Mogelijk gevolg van de extramuralisering is ook dat jongeren met een verstandelijke beperking langer bij hun ouders zullen blijven wonen, voordat zij verhuizen naar een beschutte of beschermde woonvorm. Maar ook ontwikkelingen zoals de Participatiewet beïnvloeden de toekomstige omvang en samenstelling van de groep inwoners die een beroep doet op dag(bestedings)activiteiten.
3.3 Toekomstbeeld dagbesteding in Ede Doelen van dagbesteding Voor de meeste cliëntgroepen zijn de volgende doelen van dagbesteding aan de orde: - het ontwikkelen en onderhouden van sociale contacten - ondersteuning in zelfredzaamheid - bieden van structuur - ontwikkeling van competenties - behoud van vaardigheden - toezicht - ontlasting van mantelzorgers - bieden van een zinvolle daginvulling Voor de groep inwoners met een psychiatrische aandoening dan wel een verstandelijke beperking danwel NAH kan daar nog aan toegevoegd worden: - aanleren van nieuwe vaardigheden Vormen van (dagbestedings)activiteiten Mede door de verschillen in financieringsstromen zijn de diverse vormen van ondersteuning, die vaak in het verlengde van elkaar liggen nu separaat georganiseerd. Doordat de financiering straks bij één partij komt te liggen, de gemeente, biedt dit kansen om een meer samenhangend aanbod te creëren: een brede waaier aan ondersteuningsvormen (zie figuur 1).
12
Figuur 1: Van oud naar nieuw, een waaier aan ondersteuningsvormen
Wij stellen voor om beleidsmatig onderscheid te maken tussen participatie van sociaal kwetsbare inwoners, arbeidsmatige activering en dagactiviteiten. Deze volgorde hanteren we omdat (sociale) participatie in algemene zin iets is waar iedereen toegang tot moet kunnen hebben. Lichte vormen van ondersteuning kunnen op dit terrein al heel veel extra mogelijkheden bieden. Zodra een wat zwaardere ondersteuning nodig is kijken we naar vormen van arbeidsmatige activering, omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat arbeid de beste manier is om te participeren en mensen met een beperking sterker betrekt bij het reguliere dagelijks leven. Als een arbeidsmatige omgeving niet geschikt is of niet wenselijk is (bijvoorbeeld bij ouderen), dan bieden we andere vormen van dagactiviteiten. Soms is het daarbij ook voor de hand liggend om onderscheid te maken tussen verschillende cliëntgroepen, bijvoorbeeld op basis van leeftijd of aard van de beperkingen. Deze indeling is dus niet bedoeld om een scheiding in aanbod en voorzieningen te maken, maar vooral om de totale waaier inzichtelijk te maken, mede in relatie tot de Participatiewet en het welzijnswerk in de 0e lijn. 1. Participatie sociaal kwetsbare inwoners: hierbij gaat het om activiteiten die laagdrempelig en zonder indicatie toegankelijk zijn. Deze vorm van dagbesteding is beschikbaar voor alle volwassen inwoners ongeacht leeftijd of cliëntgroep en leent zich goed om in samenhang met het welzijnswerk verder door te ontwikkelen. Soms is een dergelijke activiteit wel ontwikkeld voor een specifieke cliëntgroep. Doelen van deze activiteiten zijn:
het aangaan en onderhouden van sociale contacten;
toezicht (bijvoorbeeld ter ontlasting van de mantelzorger);
bieden van structuur in de daginvulling.
Deze lichte vorm van dagbesteding leent zich voor mensen met lichte tot middelmatige problematiek. Enige mate van zelfstandigheid en regie is nog mogelijk. Mensen zijn meestal in staat zijn om zelf naar de locatie te komen, er is geen sprake van ernstige gedragsproblematiek en leunen op de locatie niet te zwaar op (fysieke) hulp van een professional. Een belangrijk verschil met het echte welzijnswerk is dat er bij deze vorm van dagbesteding wel altijd een professional aanwezig moet zijn die kan signaleren en ingrijpen als de situatie verandert, bijvoorbeeld bij mensen met psychiatrische problematiek. In de uitvoering is een combinatie met vrijwilligers wel vaak heel goed mogelijk. Dagactiviteiten vanuit het welzijnswerk zijn niet gericht op de dagelijkse structuur en zijn meer gericht op ontmoeten en recreatie. Inzet van vrijwilligers is heel veel explicieter. Toegang is mogelijk na een lichte toets. 2. Arbeidsmatige activering: hierbij gaat het om activiteiten op het gebied van (passend) onbetaald werk, empowerment en ontwikkelen van arbeidsvaardigheden. Hier ligt een duidelijke link met de Participatiewet en 13
het streven van de gemeente Ede om mensen naar vermogen mee te laten doen in de samenleving. Deze vorm van activering is niet zozeer bestemd voor de cliëntgroep ouderen, maar als de activiteiten voor een bepaalde oudere de juiste vorm van dagbesteding bieden, dan kan een oudere ook hier welkom zijn. Het streven is om – met uitzondering van de cliëntgroep ouderen – deze vorm van dagbesteding maximaal te ontwikkelen, zodat deze geschikt is voor zo veel mogelijk cliënten.10 Een belangrijk verschil met de mensen die via de Participatiewet werken – en dan met name de cliëntgroep Beschut binnen de Participatiewet – is dat de cliëntgroep voor Arbeidsmatige activering (nog) over te weinig verdiencapaciteit (<20%) en/of sociale- en arbeidsvaardigheden beschikt om in een Beschutte werkomgeving te kunnen werken. Arbeidsmatige activering is dus primair gericht op het bieden van een zinvolle daginvulling en het ontwikkelen van sociale en arbeidsvaardigheden. Doorstromen naar (betaald) beschut werk is een doel, maar zal niet voor iedereen haalbaar zijn. Vanwege het arbeidsmatige karakter van deze dagbesteding en de nauwe relatie met Beschut werk kijken we naar mogelijkheden om dit gezamenlijk vorm te gaan geven, bij voorkeur zo lokaal mogelijk in de wijken. Toegang is mogelijk na toets door middel van een deskundig oordeel.
Voor het onderdeel arbeidsmatige activering is een aparte notitie in voorbereiding, waarin een visie op de samenhang met beschut werken vanuit de Participatiewet wordt uitgewerkt. We willen een goed ketenproces inrichten tussen zorg en werk, gericht op maximale ontplooiing en participatie van burgers, waar mogelijk richting werk. Deze notitie wordt op 8 juli in het college besproken.
3. Dagactiviteiten: hierbij gaat het om activiteiten die zijn gericht op het zinvol invullen van de dag, ontlasting van mantelzorg en kwaliteit van leven (meedoen naar vermogen). Bij deze voorziening is er sprake van activering en wordt er onderscheid gemaakt in de groep gebruikers die jonger zijn dan 67 jaar en de groep die ouder zijn dan 67 jaar. Het beoogde doel verschilt per groep. Voor de cliëntgroepen met psychiatrische of verstandelijke beperking is het doel in meer of mindere mate gericht op activering. Voor de cliëntgroep 67plus (vaak in combinatie met dementie) zijn de dagactiviteiten gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en/of ontlasting van de mantelzorger.
Deze vorm van dagbesteding is vooral bedoeld voor mensen met middelmatige tot zwaardere problematiek. De rol van de professional is hierin belangrijker dan bij de onder 1 beschreven activiteiten. Het gaat daarbij om toezicht, expertise met betrekking tot specifieke problematiek, fysieke hulp tijdens de activiteiten (bijvoorbeeld bij de toiletgang) en kennis van activering en ontwikkeling van mensen. Ook hier geldt dat een combinatie met professionals en vrijwilligers goed mogelijk is, maar wel met een zwaardere rol voor de professionals dan bij de participatie-activiteiten voor sociaal kwetsbare inwoners. Toegang is mogelijk na een deskundig oordeel. Hoe spreiding en organisatie van de verschillende activiteiten het best kan worden georganiseerd, zal zich de komende jaren gaandeweg uitkristalliseren. Wij kiezen daarbij voor het uitgangspunt dat activiteiten op het gebied van dagbesteding zo veel mogelijk in de directe nabijheid van de leefomgeving van onze inwoners georganiseerd moeten worden. Bij de activiteiten met betrekking tot participatie van sociaal kwetsbare inwoners, waar minder professionals bij betrokken zullen zijn en waar samenwerking met het (wijk-) welzijnswerk aan de orde is zal dit eenvoudiger zijn dan voor de overige vormen van dagbesteding.
3.5 Denkrichting Te kiezen voor: 1. Voor een indeling in drie vormen van dagbesteding: 10
Zie ook project relatie arbeidsmatige dagbesteding – beschut werken. 14
a)
b)
c)
Participatie sociaal kwetsbare inwoners: Aanwezig in alle wijken.
Vrij toegankelijk.
Nadruk op inzet van vrijwilligers, ondersteund door professionals.
Arbeidsmatige activering Gecombineerd met beschut werk.
Zo dicht mogelijk bij inwoners, dus waar mogelijk geïntegreerd en op wijkniveau
georganiseerd. Toegankelijk na deskundig oordeel.
Dagactiviteiten Zo dicht mogelijk bij inwoners, dus waar mogelijk op wijkniveau georganiseerd.
Toegankelijk na deskundig oordeel,
2. Voor een sterke sturing op ontwikkeling en waar mogelijk uitstroom: dagbesteding is niet altijd het einddoel voor mensen.
15
4. Individuele begeleiding 4.1 Individuele begeleiding in de huidige situatie Wat is Individuele begeleiding? In de AWBZ wordt begeleiding geïndiceerd als groepsbegeleiding (zie daarover hoofdstuk 3 dagbesteding) of als individuele begeleiding. Individuele begeleiding richt zich vooral op het ondersteunen van zelfredzaamheid in het dagelijks leven. Denk aan ondersteuning bij praktische zaken als administratie, regie op het eigen leven en zelfstandig wonen. Maar ook het aanleren van sociale vaardigheden en terugvalpreventie valt onder individuele begeleiding. Individuele Begeleiding wordt meestal langdurig en frequent aangeboden en is bedoeld om de situatie van mensen stabiel te houden. Hierbij kan gedacht worden aan ambulante, woon- en thuisbegeleiding. Soms is ook sprake van kortdurende, intensieve individuele begeleiding. Dit is bijvoorbeeld het geval in de beginfase van een begeleidingstraject, bij crisissituaties en life events11, of als zich een traumatische gebeurtenis heeft voorgedaan Individuele begeleiding wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Met ingang van 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor de individuele begeleiding van mensen die zelfstandig wonen (extramuraal). Individuele begeleiding is voor mensen met een somatische, psychiatrische, verstandelijke of zintuiglijke beperking waarbij sprake is van matige of ernstige beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid. Waarom individuele begeleiding inzetten? Het doel van individuele begeleiding is het compenseren van het gebrek aan regie bij de cliënt over zijn / haar dagelijkse leven. Het algemene uitgangspunt is dat begeleiding (individueel of in een groep) de zelfredzaamheid van cliënten bevordert, behoudt of compenseert. Naast het zelfredzaam zijn is ook het naar vermogen meedoen in de samenleving belangrijk. Daarvoor is nodig dat competenties van kwetsbare inwoners - ofwel mensen met een beperking - centraal staan. En dat samen met hen de randvoorwaarden worden gecreëerd zodat zij een bijdrage kunnen leveren. In de AWBZ is geregeld dat begeleiding in groepsverband voorliggend is op begeleiding individueel als de doelstelling van de begeleiding hetzelfde is. Deze afweging komt enerzijds voort uit een kostenafweging, maar is anderzijds in veel gevallen ook een keuze die gemaakt wordt vanwege de voordelen voor de cliënt. Zo is begeleiding in een groep vaak effectiever en heeft het positieve neveneffecten, zoals het opdoen van sociale contacten. Waar begeleiding in een groep voordelen biedt, willen we dit benutten. Tegelijkertijd kiezen we voor maatwerk: begeleiding in groepsverband is in Ede niet automatisch voorliggend op individuele begeleiding. We kijken naar wat nodig is in het brede arrangement van eigen netwerk, mantelzorg en professionele ondersteuning. Verschijningsvormen Er is sprake van een brede waaier aan verschijningsvormen die het gevolg is van de diversiteit van de gebruikers van Individuele begeleiding. De onderstaande casus geeft een voorbeeld van hoe individuele begeleiding er uit kan zien: Casus Mark, 24 jaar, woont op zichzelf en heeft een baan bij de supermarkt. Toen hij 18 was kreeg hij een zware psychose. Sindsdien gebruikt hij medicatie, die zijn psychoses onderdrukt, maar niet kan voorkomen dat hij van tijd tot tijd terugvallen heeft. Tijdens zo'n terugval is hij geneigd zijn medicatie niet meer in te nemen. Hij ervaart 11
Dit zijn momenten die van grote invloed zijn in het leven: geboorte, overlijden familielid, ontslag, verhuizing etc. 16
dan angsten en paranoia. Door zijn angsten kan hij ook agressief worden richting zijn buren of anderen. Om ervoor te zorgen dat zijn situatie onder controle blijft, is het van belang dat er regelmatig iemand langs komt om te controleren of hij zijn medicijnen inneemt en zijn dagritme in acht neemt. Een stabiel ritme is belangrijk om psychoses zo veel mogelijk te voorkomen. Door een professional is in samenwerking met Mark én zijn nabije omgeving een persoonlijk zorgplan opgesteld. Mark heeft een klein netwerk, maar toch is het gelukt om het dagelijkse toezicht in zijn eigen netwerk te organiseren. Zijn moeder, die bij hem in de wijk woont, gaat 2 keer per week bij hem langs om hem te helpen bij zijn regie over huishoudelijke en administratieve zaken. Zijn buurman houdt een dagelijks oogje in het zeil (zijn de gordijnen open, veroorzaakt hij geen overlast, is de post uit de brievenbus gehaald) en één van zijn collega's houdt oog op zijn dagelijkse verzorging (heeft hij gegeten, schone kleren aan, etc.). Hierdoor is het mogelijk dat in tijden dat het goed met hem gaat de professional slechts 1 keer per maand langs komt. In de tussentijd weet de informele zorg zich ervan verzekerd dat er een professional is waar zij terecht kunnen met vragen of signalen. Door de continue betrokkenheid van de professional op de achtergrond voelen Mark en zijn omgeving zich verzekerd van professionele ondersteuning en kan snel worden opgeschaald wanneer dat nodig is. Bovendien biedt deze wijze van zorg voor Mark de ruimte om zo zelfstandig mogelijk te kunnen functioneren.
4.2 Individuele begeleiding in het Sociaal Domein De gemeente Ede wil ook in de toekomst individuele begeleiding mogelijk blijven maken, omdat deze voorziening kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en mogelijkheden biedt voor mensen om mee te doen in samenleving. Daarmee hoort het thuis in het Sociaal Domein. Maar wij willen het in Ede wel anders gaan doen, meer in samenhang met andere activiteiten in het Sociaal Domein. Wij zien een uitdaging om samen met de uitvoerders te gaan zoeken naar slimme combinaties met andere (gemeentelijke) voorzieningen, zoals de Huishoudelijke hulp12. Door te combineren kan er efficiënter gewerkt worden, wordt voorkomen dat er nieuwe schotten ontstaan en wordt vermeden dat er een veelvoud aan verschillende dienstverleners bij cliënten over de vloer komen. Slimme combinaties kunnen ook ontstaan door individuele begeleiding te combineren met groepsgewijze begeleiding. Het gaat erom een pakket samen te stellen die voor de cliënt een passende oplossing biedt én kostenefficiënt is. Kortom: maatwerk dus! Hierbij past tevens ons streven om de begeleiding waar verantwoord en mogelijk zoveel als kan door vrijwilligers, sociaal netwerk en / of mantelzorgers te laten uitvoeren. Ook zien wij dat aanbieders digitale en domotica-technologie ontwikkelen, uitproberen en implementeren en op deze wijze mensen effectief en efficiënt kunnen begeleiden. Een laatste uitgangspunt is dat de begeleidingsinzet zeer flexibel moet zijn. Immers, de behoefte van cliënten kan (sterk) fluctueren. Zeker de groep met een psychiatrische aandoening kent pieken en dalen in de mate van regievoering. Het is dan zaak snel te kunnen opschalen wanneer nodig, maar ook de intensiteit van begeleiding weer af te doen nemen wanneer mogelijk. Samengevat hanteert de gemeente Ede de volgende uitgangspunten met betrekking tot individuele begeleiding:
Zo veel mogelijk combinaties zoeken met andere vormen van ondersteuning thuis, zoals Huishoudelijke Hulp;
Waar mogelijk en verantwoord inzet door mantelzorgers, sociale netwerk en vrijwilligers;
Inzet op innovatie o.a. via digitale vormen van begeleiding (bijv beeldtelefoon);
De begeleidingsinzet moet zeer flexibel zijn en snel kunnen af- en opschalen.
Van belang is dat (op de achtergrond) een alerte beschikbaarheidsfunctie aanwezig kan zijn. In algemene zin gaat het dan om het handhaven van de kwaliteit van begeleiding er vanuit gaande dat het voor mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek niet eenvoudig en vanzelfsprekend is om zelf regie over hun leven te voeren. Als de ondersteuning en begeleiding niet goed is geregeld, bestaat het risico dat zij eerder terug vallen en aangewezen raken op zwaardere vormen van (intramurale) zorg. 12
Zie ook hoofdstuk 6 over Huishoudelijke Hulp. 17
4.3 Toekomstbeeld individuele begeleiding in Ede: Doelen van individuele begeleiding Voor de 3 meest voorkomende cliëntgroepen zijn de volgende doelen van individuele begeleiding aan de orde: - ondersteuning in zelfredzaamheid - ondersteuning bij regievoering en structuur - behoud van vaardigheden - toezicht - ontlasting van mantelzorgers Voor de groep inwoners met een psychiatrische aandoening dan wel een verstandelijke beperking dan wel NAH kan daar nog aan toegevoegd worden: - aanleren van nieuwe vaardigheden - ondersteuning van ouders met een beperking bij opvoeding (in combinatie met Jeugdbeleid). Vormen van individuele begeleiding Mede door de bestaande verschillen in financieringsstromen zijn verschillende vormen van ondersteuning die in het verlengde van elkaar liggen nu separaat georganiseerd. Doordat de financiering straks bij één partij komt de liggen, de gemeente, biedt dit kansen om een meer samenhangend aanbod te creëren: een brede waaier aan ondersteuningsvormen (zie figuur 1).
Figuur 1: Van oud naar nieuw, een waaier aan ondersteuningsvormen
Wij stellen voor om beleidsmatig onderscheid te maken tussen begeleiding bij wonen en intensieve begeleiding. Soms is het daarbij ook voor de hand liggend om onderscheid te maken tussen verschillende cliëntgroepen, bijvoorbeeld op basis van leeftijd of aard van de beperkingen. Deze indeling is dus niet bedoeld om een scheiding in aanbod en voorzieningen te maken, maar vooral om de totale waaier inzichtelijk te maken, mede in relatie tot het welzijnswerk in de 0e lijn. 1.
Begeleiding bij wonen: Begeleiding bij het wonen is gericht op structurering van het dagelijks leven en ondersteuning bij allerlei activiteiten die voortkomen uit het zelfstandig wonen en het deelnemen aan sociale en/of arbeidsmatige activiteiten. De doelstelling is dan ook dat mensen middels deze ondersteuning langer zelfstandig kunnen blijven wonen en participeren. In de praktijk gaat het over een 18
divers pakket aan ondersteuningsactiviteiten, zoals zorgen dat een cliënt voldoende (gezond) eet, een dagritme heeft of hulp krijgt bij het doen van boodschappen. Liefst zo dicht mogelijk in de buurt georganiseerd. Hier bevindt zich bij uitstek een kans voor de inzet van mantelzorgers, sociaal netwerk en vrijwilligers én voor een combinatie met huishoudelijke hulp. 2.
Intensieve begeleiding (regiebegeleiding ofwel rode-draad begeleiding): Intensieve begeleiding betreft begeleiding gericht op gedrag. De doelstelling is om cliënten te ondersteunen bij het compenseren / afvlakken van negatieve effecten van hun aandoening voor hun zelfstandig wonen en participeren. De betreffende cliënt heeft veelal een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening. Binnen de intensieve begeleiding vraagt gezinsbegeleiding bijzondere aandacht. Hierbij staat het gezin (of het huishouden) als ondersteunende eenheid rondom een cliënt centraal. Omdat veel gezinsbegeleiding over ondersteuning bij het opvoeden van een kind met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening gaat, valt veel (het grootste deel) gezinsbegeleiding onder jeugdzorg. Echter, omdat wij verwachten dat in een aantal gevallen gezinsbegeleiding ook na het 18de levensjaar wenselijk is, nemen wij deze vorm van begeleiding ook mee in het kader van de Wmo. Bovendien wordt gezinsbegeleiding ook ingezet als niet het kind, maar de ouder een beperking heeft. Ook in deze gevallen wordt samenwerking gezocht met jeugdzorg, maar ligt de primaire focus op ondersteuning van de ouder(s). Ook situaties waarin overbelasting van de mantelzorger dreigt of aan de orde is, kan intensieve begeleiding worden overwogen.
Voor de toegang tot Individuele Begeleiding is een deskundig oordeel nodig. Kritisch zijn op doelen, methodisch werken (bijvoorbeeld kortcyclische doelen stellen) is een manier om te blijven ontwikkelen en/of in beweging te blijven.
4.5 Denkrichting Te kiezen voor: 1. Voor toegankelijkheid via een deskundig oordeel. (Lichtere – vrij toegankelijke – vormen van individuele ondersteuning en advies worden ingevuld via bijvoorbeeld welzijn, vrijwilligersorganisaties uit 1e lijn.) 2. Behoud van de mogelijkheid tot individuele begeleiding als middel om de persoonlijke en/of gezinszelfredzaamheid te bevorderen als onderdeel van een integraal plan. 3. Voor een tweedeling in de vormen van individuele begeleiding: a)
Begeleiding bij wonen Waarin nadrukkelijk wordt samengewerkt met mantelzorgers en vrijwilligers
b)
Waar mogelijk gecombineerd met inzet van digitale middelen, zoals de beeldtelefoon.
Intensieve begeleiding. Waarin aandacht voor gedragscomponenten
Versterking van het systeem in het huishouden (Gezinsbegeleiding), waar nodig en mogelijk in combinatie met Jeugdhulpverlening.
4. Voor een sterke sturing op ontwikkeling en beweging, en waar mogelijk uitstroom, bijv door methodisch (en kort-cyclisch) aan doelen te werken. Individuele begeleiding moet in principe geen einddoel voor mensen zijn.
19
5. Mantelzorg, Respijtzorg en Kort Verblijf 5.1 Mantelzorg in het sociale domein In de nota 'Het is mensenwerk' staat de nuldelijn omschreven als de 'samenleving in de basis', ofwel de civil society. Het gaat om informele netwerken van inwoners en algemeen toegankelijke voorzieningen zoals clubhuizen, buurthuizen en scholen. Kleinschalige sociale verbanden spelen in dit verband een belangrijke rol: de familie, de buurt, de wijk, het dorp, de kerk, de moskee, de sportvereniging, etc. Het initiatief ligt zoveel mogelijk bij inwoners zelf, bij (zelf-)organisaties. Wanneer de onderlinge betrokkenheid tussen mensen in hun sociale omgeving wordt vergroot, is de kans groot dat (hulp-) vragen eerder in het eigen netwerk van mensen worden opgevangen. Wanneer dat niet binnen het eigen sociale netwerk lukt, is er in Ede een netwerk van ondersteuningsmogelijkheden die deze vragen oplossen. Wanneer er sprake is van een solide fundament en de nuldelijn goed functioneert, zal verwijzing naar professionele 1e en 2e lijns zorg beperkt kunnen worden. Mantelzorgers vormen voor mensen met een beperking dé basis voor dit solide fundament. De mantelzorger is meestal een partner, gezinslid of familielid, in enkele gevallen een goede kennis of buur. Kenmerkend is dat de mantelzorger een nauwe persoonsrelatie heeft met de zorgvrager. Hiermee verschilt vrijwilligerswerk wezenlijk van mantelzorg: een mantelzorger biedt de ondersteuning niet louter vrijwillig, maar doet dit ook vanuit een sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor de zorgvrager. Hoewel mantelzorg geen plicht is, kan een mantelzorger niet zomaar afstand nemen van zijn zorgtaken, waardoor een verhoogd risico op overbelasting bestaat. Daarnaast neemt een mantelzorger vaak met behulp van enige training ook taken van een professional over, die een vrijwilliger niet over mag nemen. Dit maakt het takenpakket van een mantelzorger zwaarder. Mantelzorg is - naast eigen kracht - voor mensen met een beperking de belangrijkste factor om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven en zo min mogelijk afhankelijk te zijn van professionele zorg. Daarmee zijn de mantelzorgers in onze gemeente van onschatbare waarde en willen wij om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen deze groep inwoners maximaal ondersteunen. Mantelzorgondersteuning is voor gemeenten geen nieuwe taak. Het Uitvoeringsprogramma 2008-2011 mantelzorg en vrijwillige zorg gemeente Ede zegt hierover (vrij vertaald) het volgende: De Edese visie op de Wmo is gestoeld op deze kernelementen: Mantelzorgers zijn dragers van de Wmo; Informele netwerken zijn voor de Wmo van cruciaal belang; In het Wmo-beleidsplan is o.a. de volgende doelstelling voor mantelzorg geformuleerd: Het beter ondersteunen van mantelzorgers: iedereen waaraan mantelzorg gevraagd wordt, wordt in staat gesteld die, indien gewenst, te geven.
Het uitvoeringsprogramma beschrijft verder uitvoerig de taken die de gemeente Ede nu al uitvoert ter ondersteuning van mantelzorgers. Dit vanuit de invalshoek van Welzijn, middels steunpunten in de wijken die zich bezighouden met: informatie en advies, praktische ondersteuning, beschikbaarheid van vrijwilligers en groepsgesprekken waarin ervaringen gedeeld kunnen worden. AWBZ-instellingen houden ook bezig met Mantelzorgondersteuning. De doelen zijn daarbij hetzelfde als de gemeentelijke doelen: mantelzorgers maximaal inzetten en ondersteuning bij de zorg. De ABWZ kent geen geoormerkte financiering voor mantelzorgondersteuning. Ondersteuning van mantelzorgers maakt nu geen expliciet onderdeel uit van de budgetten voor dagbesteding, individuele begeleiding en kort verblijf, hoewel de meeste professionele aanbieders de mantelzorgondersteuning wel in meer of mindere mate in hun takenpakket hebben opgenomen. Het is als het ware één van de doelen van de AWBZ-ondersteuningsvormen: ontlasting van mantelzorgers. Het (tijdelijk) ontlasten van mantelzorgers zorgt ervoor dat mantelzorgers hun taak langer vol kunnen houden. 20
5.2 Mantelzorg en de transitie AWBZ Door de transitie AWBZ wordt het beroep op mantelzorgers nog verder vergroot. De uitgangspunten van eigen kracht en het feit dat door minder middelen er een verschuiving van professionele naar vrijwilligers dienstverlening plaatsvindt, maakt een optimale ondersteuning van mantelzorgers dus nog belangrijker. Wij vinden maatwerk daarin belangrijk, omdat blijkt dat mantelzorgers hun taak langer volhouden als ze zich ondersteund en erkend voelen. We gaan dus niet meer uit van het mantelzorgcompliment in zijn huidige vorm, maar van nauwe aansluiting van de ondersteuning bij de behoefte van de mantelzorger. Van aanbieders verwachten wij – net als de zorgkantoren dat nu doen – dat zij het als hun taak zien bij de ondersteuning van cliënten ook mantelzorgers en sociale omgeving te betrekken en daarmee intensief samen te werken. Op dit moment is niet te voorspellen of inwoners als gevolg van de transities meer beroep gaan doen op mantelzorgondersteuning13. Aansluitend op het bestaande beleid voor mantelzorgers willen we een deel van de AWBZ-middelen behorend bij dagbesteding, individuele begeleiding en kortverblijf aanwenden voor maatwerkvoorzieningen voor mantelzorgondersteuning. Hiertoe behoort respijtzorg en het ontwikkelen van mogelijkheden om mantelzorgers te erkennen en waarderen. Respijtzorg Respijtzorg is de tijdelijke overname van de zorg van een mantelzorger met het doel om de mantelzorger vrijaf te geven. De mantelzorger kan zich dan even onttrekken aan de zorgtaken. Respijtzorg kan aan huis en/of buitenshuis geboden worden door professionals (beroepskrachten) en/of vrijwilligers. Dus zowel de vrijwilliger die een paar uur langs komt om de mantelzorger te vervangen, als dagbesteding met als doel de mantelzorger te ontlasten, zijn vormen van respijtzorg. In de hele waaier aan activiteiten van respijtzorg is de vorm van (AWBZ )-kortverblijf (buitenshuis, 1 of meer etmalen, meestal met professionele ondersteuning) de duurste vorm. Net als de bij de overige functies willen we respijtzorg vanuit de 0e en 1e lijn stimuleren: vaker thuis dan buitenshuis, vaker met vrijwilligers dan met professionals om het gebruik van kortverblijf waar mogelijk te reduceren. Ook voor respijtzorg geldt dat eerst met de cliënt en de mantelzorgen wordt bekeken wat de mogelijkheden in het eigen netwerk, met vrijwilligers en in de buurt zijn. Ontlasting van mantelzorgers door inzet van dagbesteding Dagbesteding is een goede manier om mantelzorgers te ontlasten. Door de zorgvrager dagdelen naar dagbesteding te laten gaan, heeft een mantelzorger weer even ruimte om andere dingen te doen. Dagbesteding ter ontlasting van mantelzorg willen we vooral inzetten als de zorgvrager veel toezicht of fysieke hulp nodig heeft en geholpen is met een zinvolle daginvulling. De vorm van de dagbesteding laten we zo veel mogelijk aansluiten bij de behoefte van de zorgvrager. Als het vooral gaat om toezicht, dan kan een vorm van dagbesteding met behulp van vrijwilligers heel geschikt zijn. Ontlasting van mantelzorgers door inzet van individuele begeleiding. Met de inzet van individuele begeleiding willen we mantelzorgers vooral ontlasten in de thuissituatie. De begeleider kan de mantelzorger ondersteunen bij praktische vragen en kan zicht houden op de ontwikkelingen van de zorgvrager. Bij complexe zorgvragers kan een begeleider tijdelijk het toezicht even overnemen, zodat de mantelzorger even uit zijn zorgtaak ontheven kan worden, bijvoorbeeld voor 13
Het is mogelijk dat ook mantelzorgers van bijvoorbeeld de groep chronisch zwaar lichamelijk extramuraal wonende
beperkten beneden de 67 jaar meer in beeld komen van de gemeente, terwijl deze groep inwoners vooral zorg zal ontvangen bekostigd via de Zorgverzekeringswet.
21
een boodschap, bezoek aan de kapper of wat ontspanning buiten de deur. Deze vorm van toezicht houden door een professional bieden we echter alleen in uitzonderlijke gevallen. Deze functie is een belangrijke manier om mantelzorgers te ontlasten, maar kan in veel gevallen ook door een vrijwilliger worden geleverd. Kortverblijf Kortverblijf zien we als een manier om een mantelzorger (tijdelijk) te ontlasten, passend in de hele brede waaier die denkbaar is vanuit het perspectief van de respijtzorg. Meestal zal een cliënt die voor kortverblijf in aanmerking wil komen, aangewezen zijn op zorg met permanent toezicht zodat bijvoorbeeld tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar of omdat de zorgvrager zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen, of bij het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar). Ook voor kort verblijf kan – in mindere mate – gezocht worden naar oplossingen in de informele zorg, bijvoorbeeld door een demente oudere af en toe een weekend bij zijn kinderen te laten verblijven, zodat de partner even rust heeft. Maar de mogelijkheden zijn niet altijd zo vanzelfsprekend. Een regionale onderzoek naar Kortverblijf in de gemeente Ede is in het najaar van 2013 uitgevoerd. Enkele conclusies hieruit zijn: - Het palet van Kortverblijf aanbod is zeer divers wat betreft gebruikers, financiering en organisatie - De grootste groep gebruikers van een Kortverblijf voorziening zijn kinderen en jongeren. - Het effect van kortverblijf is vooral ontlasting van de mantelzorgers (respijtzorg). De verschijningsvormen sluiten aan bij de diversiteit van de gebruikers van respijtzorg. Zo zijn er diverse vormen van logeerhuizen, bijvoorbeeld voor mensen met bepaalde vormen van autisme of gedragsproblematiek. Andere vormen zijn bijvoorbeeld bedoeld voor ouderen met dementie. Onderstaande casus geeft een voorbeeld van hoe respijtzorg er uit kan zien: Casus Mevrouw Lubbers, 72 jaar, woont samen met haar man in een seniorenwoning. Er is bij haar sprake van dementie, wat gepaard gaat met dwalingen. Hierdoor is zowel overdag als 's nachts toezicht nodig. Haar echtgenoot zorgt graag voor haar, maar is met zijn 75 jaar ook al op leeftijd en heeft voldoende rust nodig om de zorg aan te kunnen. Met name de nachtelijke dwalingen van mevrouw breken hem op, omdat hij gemiddeld twee keer per nacht wakker gemaakt wordt door zijn vrouw en haar dan weer in bed moet helpen. Mevrouw gaat daarom eens per 2 weken een weekend naar een gespecialiseerd logeerhuis. Meneer Lubbers kan daardoor weer even goed bijslapen én heeft overdag weer even zijn handen vrij. Na zo'n weekend voelt hij zich weer een stuk beter en kijkt hij ernaar uit zijn vrouw weer bij zich te hebben. Mantelzorgwaardering Gemeenten moeten bij verordening regelen op welke wijze mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Dit kan door bijvoorbeeld activiteiten gericht op er- en herkenning, preventie van overbelasting, financiële tegemoetkoming en materiële hulp. Wij vinden dat de ideale waardering bestaat uit een mix van activiteiten die tezamen zowel waardering als een tegemoetkoming geven in de kosten van mantelzorg. Deze activiteiten kunnen zowel individueel als groepsgericht aangeboden worden.
5.3 Denkrichting Te kiezen voor::
22
1. Voor optimalisering en versterking van de mantelzorgondersteuning in de 0e en 1e lijn. 2. Voor het ontwikkelen van een brede waaier van respijtzorg. 3. Voor – waar nodig - inzet van respijtzorg in de vorm van dagbesteding, individuele begeleiding en kortverblijf om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten. 4. Voor waardering van mantelzorgers in de vorm van een mix van activiteiten die tezamen zowel waardering als een tegemoetkoming geven in de kosten van mantelzorg. Deze activiteiten vragen nog een nadere uitwerking.
23
6. Huishoudelijke hulp Huishoudelijke Hulp is nu al een Wmo-taak van de gemeente, en kan daarom voortbouwen op de bestaande praktijk. In de notitie “Ontwikkelingsspoor voor een duurzaam aanbod voor Hulp bij het Huishouden" is beschreven welke beleidswijzingen de gemeente in 2015 en 2016 voorziet als overgangsperiode naar een nieuwe vorm van dienstverlening. Bovendien beschrijft deze notitie de ontwikkelrichting voor Hulp bij het Huishouden (HH) vanaf 2017 en verder. Deze ontwikkelrichting vertoont overlap met de thema's binnen de transitie AWBZ en vatten we daarom in dit hoofdstuk samen.
6.1 Ontwikkelrichting HH vanaf 1 januari 2017 Als gevolg van het dalende budget voor Hulp bij het huishouden (en korting van 40%) is het noodzakelijk om de contractering van aanbieders voor HH ten laste van gemeentelijk budget te bezien. De gemeente Ede kiest er voor zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de specifieke ondersteuningsvraag van cliënten met een indicatie voor HH214. De inzet is om voor de periode vanaf 1 januari 2017 een schoonmaakondersteuning HH1 (op basisniveau) in stand te houden voor burgers die echt niet zonder deze hulp kunnen of hier zelf voor kiezen. Uitgangspunt is dat de keuze voor schoonmaakondersteuning in principe een zaak is van de burger zelf en daarmee geen financiële verantwoordelijkheid van de lokale overheid (dit strookt met het rijksbeleid.) De wijze waarop het aanbod voor HH1 zal worden georganiseerd en bekostigd wijzigt dan ook vanaf 1 januari 2017. Bij het zoeken naar de manier waarop het schoonmaakaanbod tot stand kan komen, kijken wij niet alleen naar het belang van de gebruikers maar ook naar de positie van de huidige werknemers en de mogelijkheden van de aanbieders in deze sector. Het aanbod zal naar verwachting primair door particuliere aanbieders worden verzorgd maar wij onderzoeken ook de mogelijkheid van een algemene voorziening. Doorontwikkeling HH1 De concept wettekst Wmo 2015 bevat, in tegenstelling tot de huidige Wmo, een begripsbepaling van de algemene voorziening: Artikel 1.1.1 In deze wet en daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Het realiseren van een algemene voorziening biedt voor een groot deel van de huidige gebruikers van HH1 een passende oplossing. Het merendeel van de cliënten is aantoonbaar in staat om zelf de regie te hebben over de organisatie van het huishouden en mag in staat geacht worden om zelf met aanbieders afspraken te maken. Zo’n algemene voorziening is een ingrijpende wijziging ten opzichte van het huidige aanbod maar past bij het Wmouitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid (overigens doet ook nu een groeiend aantal burgers zelfstandig of via een zorgaanbieder of verzekeringsmaatschappij een beroep op organisaties die deze dienstverlening bieden.) Uit de cliëntenaantallen blijkt dat er een grote groep inwoners gebruik maakt van HH1. Hieronder bevinden zich ook mensen uit kwetsbare groepen met een beperkte zelfredzaamheid en vermogen om regie over het eigen leven te voeren. Voor een belangrijk deel gaat het bovendien om inwoners die de hulp niet uit eigen middelen kan bekostigen. Daarom denken we voor inwoners die niet voldoende financieel draagkrachtig zijn en niet zonder schoonmaakondersteuning kunnen aan inkomensondersteuning in de vorm van bijzondere bijstand. Bij het bemensen van een algemene voorziening voor schoonmaakondersteuning willen we kijken naar de mogelijkheid om burgers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kansen te bieden op werk en training. Uit de praktijk blijkt dat we hier realistische verwachtingen bij moeten hebben. Zo’n algemene voorziening zou zich mogelijk kunnen ontwikkelen in een samenspel met particuliere aanbieders van HH en spelers uit de 0e-lijn (waaronder vrijwilligers). De gemeente Ede zal zo’n voorziening bevorderen door partijen met elkaar in verbinding 14
HH2 is gespecialiseerde hulp, HH1 betreft eenvoudigere schoonmaakondersteuning. 24
te brengen. Er valt op dit punt te leren van (regionale) initiatieven met leerwerkconstructies. Uitgangspunt blijft wel om ook het werk voor de huidige HH-werknemers te behouden. Wij willen de overgangsjaren 2015 en 2016 samen met onze maatschappelijke partners gebruiken voor de verdere verkenning. Doorontwikkeling HH2 Vanaf 2017 zullen wij HH2 in stand houden ten behoeve van de zwaarste cliëntgroepen die hulp nodig hebben bij het organiseren van het leven in een schoon en leefbaar huis. Dit soort ondersteuning vindt nu ook plaats in het kader van HH2. De komende twee jaar willen we gebruiken om HH2 te verbinden met individuele begeleiding, omdat er een overlap bestaat tussen de cliëntgroepen voor HH2 en voor individuele begeleiding. (In tweede instantie kan ook gekeken worden naar een verbinding met Persoonlijke Verzorging en Verpleging die niet meekomen met de centralisatie maar blijven vallen onder de Zorgverzekeringswet.) Zo’n nieuwe vorm van HH2 zal niet in de eerste plaats gericht zijn op het overnemen van taken maar juist op begeleiding bij het zelfstandig voeren van regie over het huishouden. Dit vraagt vaak om maatwerk op het niveau van de individuele cliënt. Het zal niet zo zijn dat de huidige medewerkers van HH2 zondermeer de (persoonlijke) individuele begeleiding kunnen uitvoeren. Nu wordt het begeleidingsaanbod uitgevoerd door hoger gekwalificeerd personeel. De komende periode wordt gebruikt om de personele inzet flexibeler op de vraag aan te sluiten. De aanbieders kunnen de overgangsperiode gebruiken om de differentiatie tussen functies en de vernieuwing daarvan uit te werken. Het is de verwachting dat door de combinatie van de functies een optimalisatie kan plaatsvinden. Dit zal naar verwachting ook leiden tot een efficiencyvoordeel. Voor de cliënten betekent zo’n koppeling dat het vaker zo zal zijn dat zij/hij met minder verschillende professionals te maken krijgt.
6.2 Denkrichting Te kiezen voor: 1. HH1 - zo veel mogelijk als een eigen verantwoordelijkheid beschouwen. - als algemene voorziening beschikbaar te houden voor mensen die dit echt niet zelf of met behulp van hun omgeving kunnen - de kosten hiervan voor inwoners die financieel niet draagkrachtig zijn te compenseren via inkomensondersteuning in de vorm van bijzondere bijstand. - het werk binnen de algemene voorziening HH1 in overleg met aanbieder zo veel mogelijk te benutten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, waarbij oog moet zijn voor het risico van verdringing. 2. HH2 - zo veel mogelijk tegemoet komen aan de specifieke ondersteuningsvraag van cliënten met een indicatie voor HH2. - verbinden met individuele begeleiding in verband met de overlap tussen beide doelgroepen. - maatwerk te bieden en daarbij de ondersteuning vooral te richten op het voeren van de regie. Alleen als het echt niet anders kan worden huishoudelijke taken ook overgenomen. 3. Voor een gefaseerde aanpak, in goed overleg met onze aanbieders.
25
7. Vervoer 7.1 Het vraagstuk (doelgroepen)vervoer Vervoer is binnen de AWBZ een belangrijk onderdeel van dagbesteding. Vervoer is een middel, geen doel op zich. Het levert geen inhoudelijk toegevoegde waarde voor mensen met een beperking, maar stelt ze in staat om bij hun dagbesteding te komen. In 2013 is fors bezuinigd op AWBZ vervoer. Deze maatregelen hebben aanbieders gestimuleerd om de kosten voor vervoer drastisch te beperken. De AWBZ instellingen hebben besparingen op het vervoer doorgevoerd o.a. door te kiezen voor dagbesteding dicht bij huis en bloktijden. Nu door de verschillende transities de verantwoordelijkheid voor meerdere vervoersstromen bij de gemeente terecht komen, biedt dit kansen voor nog meer besparingen. Waar liggen kansen? 1. Maatwerk: Ook voor vervoer gaan we ervan uit dat de mogelijkheden worden onderzocht om vanuit de eigen mogelijkheden in een oplossing te voorzien. 2. Efficiënter inrichten van doelgroepenvervoer: Vervoer is in feite een logistiek vraagstuk. Efficiencywinst is te behalen door: - vervoersstromen van verschillende vormen van doelgroepenvervoer (dagbesteding, WSW, leerlingenvervoer, regiotaxi, buurtbus in kleine kernen) te bundelen en beter op elkaar af te stemmen. Bijvoorbeeld door bloktijden te hanteren. - doelgroepenvervoer te combineren met regulier openbaar vervoer. - waar mogelijk te kiezen voor centrale opstapplaatsen in plaats van het huis aan huis ophalen. 3. Inzet van vrijwilligers: vrijwilligers spelen nu al een belangrijke rol in verschillende vormen van vervoer. Zo worden bijvoorbeeld buurtbussen voor kleine kernen (i.v.m. het wegvallen van regulier openbaar vervoer) gefinancierd door OV-bedrijven, maar georganiseerd en bestuurd door vrijwilligers. Daarnaast kunnen vrijwilligers ook begeleiding bieden in het reguliere openbaar vervoer. Op het terrein van inzet van vrijwilligers zijn nog veel mogelijkheden onbenut.
7.2 Visie van de gemeente Ede Door middel van gerichte maatregelen werkt de gemeente aan een reductie van de vraag naar vervoer. We doen dit door: 1. Het faciliteren en stimuleren van het gebruik van het reguliere openbaar vervoer Landelijk is al 98% van het openbaar vervoer toegankelijk. Ook Ede neemt hierin haar verantwoordelijkheid door het toegankelijk maken van haltes en bussen van het reguliere openbaar vervoer. Toch blijken nog maar weinig mensen met beperkingen de overstap te maken van doelgroepenvervoer naar regulier openbaar vervoer. Door het aanbieden van trainingen willen we deze inwoners de vaardigheden aanleren die zij nodig hebben in het gebruik van openbaar vervoer en/of mentale drempels wegnemen. Eventueel (tijdelijk) inzetten van vrijwilligers als begeleiders – individueel of collectief door op de belangrijkste vervoersmomenten van de dag structureel een vrijwilliger in een bus aanwezig te laten zijn – kan hierbij ondersteuning bieden. 2. Meer inzet van eigen kracht
26
Vooralsnog blijven wij vervoer koppelen aan dagbesteding. En ook voor dit type vervoer geldt dat we in overleg met de inwoner en zijn eigen netwerk zoeken naar oplossingen voor de inwoner om bij de dagbesteding te komen. Op termijn wordt het aspect vervoer integraal meegenomen in het totale maatwerkarrangement van een inwoner. 3. Slim organiseren van vervoer We willen het vervoer slimmer gaan organiseren door bundeling van vervoersstromen, de inzet van vrijwilligers, de ontwikkeling van nieuwe vervoersconcepten (bijvoorbeeld servicebus Ede). Op regionaal niveau onderzoeken we de mogelijkheden tot bundeling van vervoer en de mogelijke inrichting van een regionale mobiliteitscentrale. De (nieuwe) regionale samenwerking krijgt op zijn vroegst vorm in 2016. Dat wil zeggen dat wel gewerkt kan worden aan vraagreductie op lokaal niveau in samenhang met ander doelgroepenvervoer, stimulering van gebruik van openbaar vervoer en inzet van vrijwilligers. Op termijn zal ook het AWBZ-vervoer geïntegreerd worden binnen het totaal van doelgroepenvervoer. Voor 2015 willen we vervoer inkopen bij instellingen die dit leveren in combinatie met dagbesteding. Om onbedoeld gebruik tegen te gaan mogen cliënten in principe geen gebruik maken van de regio-taxi. We onderscheiden bij het vervoer door instellingen twee typen: 1. vervoer van kinderen en/of rolstoelgebruikers 2. vervoer van overige cliënten. We maken dit onderscheid (met bijbehorende tariefdifferentiatie) o.a. om aanbieders te stimuleren cliënten – niet zijnde kinderen of rolstoelgebruikers – zoveel mogelijk te begeleiden naar het gebruik van het openbaar vervoer.
7.3 Denkrichting Te kiezen voor: 1. De organisatie van vraagreductie op lokaal niveau (o.a. faciliteren en stimuleren OV, inzet op eigen kracht), en 2. Inzet van vrijwilligers voor het uitvoeren van vervoer en begeleiden van cliënten 3. Op regionaal niveau voor de volgtijdelijke bundeling van vervoer en de mogelijkheden van een regionale mobiliteitscentrale (naar verwachting pas na 2017) 4. Onderscheid in normbedragen tussen kinderen/rolstoelgebruikers en andere cliënten om mensen die dit eventueel kunnen zo veel mogelijk gebruik te laten maken van het openbaar vervoer.
27
8. Persoonsgebonden Budget (PGB) 8.1 PGB's in AWBZ en Wmo De mogelijkheid voor cliënten om een Persoonsgebonden budget (PGB) aan te vragen is wettelijk verankerd in de Wmo en de AWBZ. Het toekennen van een PGB is bij gemeenten geregeld in de verordening, waarbij de toekenningscriteria dezelfde zijn als voor zorg in natura. Aan het toekennen van een PGB is in de Wmo wel de beperking verbonden dat de aanvrager in staat moet zijn om de juridische en administratieve verplichtingen die met een PGB verbonden zijn, na te komen. De wijze waarop het tarief van het PGB wordt vastgesteld, wordt in de verordening opgenomen. Het Collega kan hierover nadere regels vaststellen Het PGB stimuleert eigen regie en oplossingen, ook andere oplossingen dan gemeente en aanbieders kunnen realiseren. In lijn hiermee staan wij toe dat een toegekend PGB door de cliënt uitgegeven wordt binnen zijn sociale netwerk of zijn gezin15. In de nieuwe Wmo blijft de mogelijkheid van PGB's bestaan. De procedure van toegang en toekenning is dezelfde als die voor een voorziening in natura. De keuze voor een PGB vindt pas plaats als is vastgesteld dat een maatwerkvoorziening nodig is. De gemeente mag de zorgvrager niet langer een PGB in geld geven, maar alleen in de vorm van een trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB keert het geld uit aan de zorgaanbieder.
8.2 Visie van de gemeente Ede In lijn met de nieuwe wet- en regelgeving blijft het PGB ook in Ede gehandhaafd. Keuzevrijheid vinden wij belangrijk. Wij willen inwoners de gelegenheid blijven bieden om hun eigen regie te voeren, ook als het gaat om de keuze in ondersteuning. Nu de SVB het PGB moet gaan beheren, vervalt de eis dat iemand zelf in staat moet zijn om het PGB te beheren. Wel zullen we beoordelen of iemand zelf of iemand uit zijn sociale omgeving of zijn vertegenwoordiger de capaciteiten heeft om de maatschappelijke ondersteuning in te kopen. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de kwaliteit: de inwoner moet door de geleverde ondersteuning wel echt geholpen worden. Bovendien moet misbruik door derden (bijvoorbeeld zorg die geleverd wordt door iemand die daarvoor niet gekwalificeerd is) worden voorkomen. We willen onderzoeken of we in de gemeente een steunstructuur kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld via de Sociaal Teams of de regisseur van het maatwerkplan om PGB-houders met raad en daad bij te staan. Wellicht biedt dit ook mogelijkheden om vanuit het oogpunt van doelmatigheid met de PGB-houder na te gaan of het gewenste resultaat wordt behaald. Wij willen blijven toestaan dat een toegekend PGB door de cliënt uitgegeven wordt binnen zijn sociale netwerk of zijn gezin. Wij benadrukken hiermee de meerwaarde van het organiseren van de zorg in de nabijheid van de cliënt. Op dit moment is dit ook al mogelijk in de AWBZ en bij de Huishoudelijke Hulp in Ede. Hierbij houden we rekening met de zogenaamde norm voor gebruikelijke zorg, oftewel de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Als er sprake is van gebruikelijke zorg, biedt de gemeente geen
ondersteuning, ook niet via een PGB.
15
Landelijk heeft het PGB de afgeslopen jaren sterk ter discussie gestaan als gevolg van verkeerd gebruik van budgetten. Even
leek dit te leiden tot afschaffing van het PGB, maar gezien de inhoudelijke meerwaarde van het PGB is gekozen voor aanscherping in regelgeving en controle.
28
8.3 Denkrichting Te kiezen voor: 1. behoud van de mogelijkheid om een PGB te vragen, in lijn met de nieuwe wet- en regelgeving 2. nabijheid van ondersteuning door het blijven toestaan dat een toegekend PGB door de cliënt uitgegeven wordt binnen zijn sociale netwerk of zijn gezin. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor de gebruikelijke zorg.
29
9. Beschermd Wonen in Ede 9.1 Beschermd Wonen Met ingang van 1 januari 2015 wordt het Beschermd Wonen voor mensen met een psychiatrische beperking (huidige ZZP-GGZ C 3 t/m 6) overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo. Zo kan meer aandacht worden besteed aan een integrale bevordering van zelfredzaamheid en participatie vanuit het sociale domein. Bij Beschermd Wonen gaat het om het bieden van 24-uurs verblijf en directe nabijheid van toezicht of ondersteuning. De meeste beschermd wonen plekken zijn te vinden in de RIBW’s. De decentralisatie vindt plaats zonder korting en met de landelijke taak 1/3 deel extramuraal te maken. Daarnaast is er een overgangsrecht. Cliënten die op 1-1-2015 een indicatie beschermd wonen hebben, kunnen van dit recht gebruik maken gedurende ten hoogstens vijf jaar of voor de duur van de huidige indicatie (als de lopende indicatie voor een kortere periode geldt). Net als bij de maatschappelijke opvang is ook het Beschermd Wonen landelijk toegankelijk: de cliëntgroep kan zich tot elke gemeente wenden voor Beschermd Wonen. De plaatsing zal veelal in de gemeente zijn waarmee betrokkene binding heeft en de meeste kans op herstel bestaat (regiobinding). Vooralsnog wordt Beschermd Wonen gedecentraliseerd naar de 43 centrumgemeenten voor de MO. Centrumgemeente Ede wordt dan (materieel) verantwoordelijk voor Beschermd Wonen en heeft de regie op de plaatsing van inwoners (vanaf 18 jaar) met een psychische beperking die niet zelfstandig kunnen wonen en niet op eigen kracht, met steun van de omgeving, met een algemene voorziening of maatwerkvoorziening geholpen zijn. De centrumgemeente Ede wenst de nieuwe centrumtaak Beschermd Wonen vorm te geven in afstemming met de tot haar werkgebied behorende gemeenten. Dit zijn: Barneveld, Ede, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel en Wageningen (hierna de Valleiregio). Daarnaast met onder meer de aanbieders en cliënten(vertegenwoordigers).
9.2 Toekomst Beschermd Wonen In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening. Dit betekent ook dat de betrokkene indien dat kan, zo snel als mogelijk (weer) in staat moet worden gebracht om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Hoewel dit voor mensen met een psychische beperking niet zomaar vanzelfsprekend is. Soms kan dit door veranderlijk ziekteverloop ook nauwelijks. Dit is dan ook de uitdaging waarvoor we staan als gemeenten en aanbieders. Het vraagt om een andere manier van werken, begeleiden en goed passende c.q. andere woonvormen die de zelfredzaamheid en participatie van de betrokkenen bevorderen. Dit vraagt voor de cliëntgroep om specifieke randvoorwaarden op het gebied van wonen, zorg en dagbesteding. Hierbij kan gedacht worden aan een spectrum van (variatie in) beschermde woonvormen/ voorzieningen: van verblijf met minimale begeleiding en toezicht tot en met verblijf met maximale begeleiding en toezicht. De keuze hieruit is steeds afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van de cliënt én het met hem afgesproken doel op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Ook uitstroom naar zelfstandig wonen in de wijk al dan niet met begeleiding (maatwerkvoorziening) hoort hierbij. Het bedoelde spectrum dient in nauwe samenspraak met aanbieders, cliëntenvertegenwoordigers en gemeenten in de Valleiregio ingericht te worden op basis van een gezamenlijke nog te ontwikkelen visie op Beschermd Wonen in relatie tot de hoofddoelen van de Wmo: zelfredzaamheid en participatie.
9.3 Denkrichting Te kiezen voor: 1. De overgang van AWBZ- naar Wmo financiering van beschermd wonen voor de huidige cliënten zo geruisloos mogelijk te laten zijn (transitie 2015).
30
2.
3.
4.
Om voor de nieuwe cliënten per 1-1-2015 (en degenen voor wie de indicatie afloopt) samen met De Valleiregio het proces van toegang tot uitvoering (inclusief de bedrijfsvoeringsaspecten) in te richten en dat werkende weg te optimaliseren (transitie 2015). In 2014 een aanzet voor een visie op Beschermd Wonen te ontwikkelen in relatie tot de doelen van de Wmo 2015 en de andere decentralisaties in het sociale domein. Dit in samenspraak met de gemeenten uit De Valleiregio, aanbieders, (cliëntvertegenwoordigers) en woningcorporaties (brug naar de transformatie). Vanaf 2015 te komen tot de verdere ontwikkeling en uitvoering van deze visie (transformatie 2015-2018).
31
10. Eigen bijdrage/inkomensmaatregelen/stapeling 10.1 Situatie nu Voor individuele Wmo voorzieningen betaalt de inwoner een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Voor voorzieningen in eigendom is dit beperkt tot maximaal 3 jaar. Uitgesloten zijn voorzieningen voor kinderen, rolstoelen, niet kostendekkende tegemoetkomingen, woningaanpassingen aan huurwoningen en begeleiding. In de Awbz betalen inwoners ook een inkomensafhankelijke eigen bijdrage (met uitzondering van kinderen/jongeren onder de 18 jaar). De eigen bijdrage is maximaal de kostprijs of het bedrag dat men op basis van het inkomen en vermogen kan betalen. Hierop vindt een korting van 33% plaats. Inkomensmaatregelen Mensen met een chronische ziekte of een handicap hebben vaak extra kosten door hun aandoening. Zij kunnen een compensatie krijgen via de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Via de compensatie eigen risico (CER) kunnen zij tevens worden gecompenseerd in de kosten van het verplichte eigen risico van de zorgverzekering. Per 1 januari 2015 worden deze beide regelingen afgeschaft en worden de budgetten overgeheveld naar gemeenten.
10.2 Wat verandert er? De gemeente krijgt meer mogelijkheden voor het vragen van een eigen bijdrage. Er is geen beperking meer in tijd voor voorzieningen in eigendom. Verder zijn er geen voorzieningen meer uitgesloten. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om voor de nieuwe taken een eigen bijdrage te vragen. De korting van 33% vervalt, evenals de inkomensmaatregelen Wtcg en CER. Daar staat tegenover dat de gemeente middelen krijgt om inwoners hiervoor te compenseren. Ook mag de gemeente een bijdrage vragen voor algemene voorzieningen tot aan de kostprijs. Deze staat los van het inkomen. De gemeente mag hierop een korting geven voor bepaalde groepen. Uitgezonderd is de cliëntondersteuning. Hiervoor mag geen bijdrage worden gevraagd. Stapelingseffecten Een aandachtspunt hierbij zijn stapelingseffecten. Mensen die van meerdere voorzieningen gebruik maken, waaronder ook algemene voorzieningen, kunnen aanzienlijk meer gaan betalen, doordat zij voor al deze voorzieningen eigen bijdragen moeten betalen. Voor maatwerkvoorzieningen kan dit effect worden beperkt door bijvoorbeeld inning via het CAK. Onderzocht moet worden in hoeverre stapelingseffecten ook kunnen worden beperkt voor gebruik van algemene voorzieningen, met name daar waar het gaat om mensen met een beperkte financiële draagkracht of zorgmijders.
10.3 Scenario’s In het beleidsplan AWBZ/ Wmo (6 febr 2014) heeft de gemeenteraad ingestemd met het heffen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen. Ook voor enkele algemene voorzieningen, die worden aangegeven in de verordening, zal de gemeente een bijdrage vragen. Aangegeven is dat in 2014 de systematiek van de eigen bijdrage verder wordt uitgewerkt. Hieronder worden enkele scenario’s uitgewerkt die als basis voor verdere besluitvorming kunnen dienen. De gemeente kan de eigen bijdrage op verschillende manieren inzetten, afhankelijk van de doelen die ze wil bereiken. 32
Daarbij zijn grofweg 3 scenario’s mogelijk: 1. De inwoner financieel ontzien. Effect hiervan is o.a. dat mensen met een hoger inkomen minder betalen, voor mensen met een lager inkomen maakt het niet zoveel uit, gemeente krijgt minder inkomsten. 2.
Zoveel mogelijk opbrengsten Met als effect dat mensen o.a. meer zelf naar oplossingen zoeken, meer kostenbewustzijn ontstaat, door eventuele draagkrachtberekening huishoudens met lagere inkomens kunnen worden ontzien.
3.
Mengvorm tussen 1 en 2 Mogelijke effecten zijn dan bij ontmoedigen gebruik van bepaalde algemene voorzieningen maar wel beschikbaar houden voor lagere inkomen, extra inkomen voor vanuit nieuwe taken, beroep op financiële redzaamheid.
De afwegingen rondom de Eigen Bijdrage, bestemming van de budgetten voor CER en Wtcg zijn complex en vereisen veel voorkennis. In Ede willen we deze discussie zorgvuldig voeren, op basis van scenario’s en effecten.
10.4 Denkrichting Te kiezen voor: 1. op basis van bovengenoemde scenario’s en effecten in de Raad met elkaar in gesprek te gaan over Eigen Bijdrage, CER en Wtcg; 2. verdere uitwerking van de eigen bijdragen op basis van de gemaakte keuzes over te laten aan het College; 3. de Raad bij de bespreking van de Verordening Wmo te informeren over de uitwerking door het College
33
11. Toegang en toekenning in relatie tot de nieuwe taken Toegang en toekenning zijn thema's die spelen over de 3 Decentralisaties en de Sociaal Teams. De resultaten daarvan zijn verwerkt in de notitie Toegang tot het sociale domein. Meer dan 20 AWBZ-instellingen hebben meegedacht over de mogelijke invulling hiervan, specifiek gericht op de organisatie van toegang en toekenning gerelateerd aan de huidige AWBZ-taken. Om een goede aansluiting te krijgen met het begrippenkader en de uitgangspunten met betrekking tot 'de toegang' gaan we in dit hoofdstuk kort in op de relevantie onderdelen voor de in deze notitie beschreven voorzieningen.
11.1 Toegang tot voorzieningen Voor de toegang tot de voorzieningen in het sociale domein maken wij onderscheid tussen voorzieningen die: 1. Vrij toegankelijk zijn 2. Na een lichte toets toegankelijk zijn 3. Toegankelijk zijn na een 'deskundig oordeel' ad 1. Vrij toegankelijk Het betreft de ‘voorzieningen’ die voor alle inwoners toegankelijk zijn. Inwoners vinden veelal zelf ook hun weg hier naartoe. Het gaat hierbij om de mogelijkheden voor ondersteuning uit het eigen netwerk en/of de inzet van vrijwilligers, ondersteuning vanuit de diaconieën en particuliere initiatieven (bv de Zonnebloem). Daarnaast gaat het om de algemene voorzieningen die door de gemeente ondersteund worden vanuit het oogpunt van algemene preventie of om sociale cohesie te bevorderen. ad 2. Toegang via een lichte toets Voorzieningen in de eerste lijn zijn toegerust om bij de wat lichtere problemen aanvullende ondersteuning te bieden. Zij ‘toetsen’ in het eerste contact met de inwoner allereerst waaruit de hulpvraag bestaat en of de inwoner deze zelf of met hulp van het eigen netwerk kan oplossen (brede screening). Blijft de hulpvraag bestaan dan toetsen ze of zij kunnen helpen antwoord te vinden op de gestelde vraag (hoort deze inwoner tot de cliëntgroep voor mijn voorziening?). Is het antwoord positief dan bieden ze de ondersteuning. In de meeste gevallen is die ondersteuning onderdeel van een zogenoemde collectieve voorziening. Het gaat hierbij vooral om vormen van ondersteuning die nabij, in de buurt, ambulant zijn op te lossen. Alle professionals op de vindplaatsen kunnen ondersteuning op niveau ‘lichte toets’ in zetten, dat wil zeggen: zij kunnen de hulpvrager adviseren/begeleiden naar voorzieningen waar de aanbieder een lichte toets doet. In sommige gevallen is ook zelfmelding mogelijk door de inwoner. Voorbeelden van voorzieningen met een ‘lichte toets’ zijn het organiseren van bijvoorbeeld dagbestedingsvoorzieningen voor sociaal kwetsbare inwoners, een inloop GGZ. ad 3. Toegang op basis van een deskundig oordeel Soms hebben inwoners specifieke, intensieve of langdurige ondersteuning nodig. Het gaat meestal om zwaardere en/of duurdere voorzieningen, die om die reden een oordeel vergen van een specifieke professional en/of om een integrale of multidisciplinaire afweging. Problemen komen immers vaak niet alleen en het is dan belangrijk om de hele situatie (van het hele huishouden) te overzien en te beoordelen of inderdaad gespecialiseerde ondersteuning nodig is of dat er mogelijk andere aangrijpingspunten zijn om tot oplossingen van de problemen te komen; een integrale (multidisciplinaire) afweging is dan nodig. Wij zien hierbij een nadrukkelijke rol voor de aanbieders van voorzieningen die hun huidige cliënten al goed kennen en op grond daarvan, en hun expertise, kunnen beoordelen of een aanvullende voorziening noodzakelijk is. In de gevallen dat de expertise tekort schiet zullen wij faciliteren dat experts uit relevante 2e lijnsvoorzieningen kunnen worden geconsulteerd.
34
11.2 Gedelegeerd opdrachtgeverschap Bij het vormgeven van de 'Toegang op basis van een deskundig oordeel' streven we naar het onderbrengen van de regie bij de aanbieders vanuit de principes: ‘hoe eenduidiger en langduriger hoe meer rol voor de aanbieders’ en ‘hoe meer bewezen doelmatig en effectief hoe meer rol voor de aanbieders’. Het gaat hierbij om een uitwerking van gedelegeerd opdrachtgeverschap: de aanbieder in de rol van regisseur en uitvoerder. De gemeente bepaalt aan wie ze gedelegeerd opdrachtgeverschap geeft en stuurt dan op macroniveau op doelen en maatschappelijke effecten. De aanbieder beoordeelt op basis van met de gemeente overeengekomen criteria wie in aanmerking komt voor de ondersteuning. Dit vergt een ontwikkeling bij de aanbieders van zorg; zij gaan een verantwoordelijkheid dragen die nu bij het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) ligt. Het vraagt van de aanbieders om de gekantelde werkwijze, het breed uitvragen aan het begin, onderdeel te maken van hun werkproces. De gemeente moet haar systemen van registreren en monitoren goed op orde hebben. Aan beide zijden is enige ontwikkeltijd nodig om de rol van regisseur en uitvoerder bij (specifieke) aanbieders neer te leggen. Dit wordt daarom gefaseerd en onder specifieke criteria ingevoerd. Binnen de verschillende sectoren die onder de noemer langdurige zorg vallen, geldt in 2015 het volgende principe. Voor bestaande cliënten (degenen die nu al zorg/ondersteuning ontvangen van die betreffende aanbieder) krijgen de aanbieders in het eerste jaar de bevoegdheid om de ‘herindicering’ of indien nodig de verbreding van de indicering (extra zorg/ondersteuning) te doen. Dit sluit goed aan bij de rechten die bestaande cliënten in dat overgangsjaar hebben gekregen. Voor nieuwe cliënten verloopt de toegang tot en toekenning van zorg/ondersteuning via óf het sociaal team óf het gemeentelijk WPI loket. Deze toegangen worden daarbij geflankeerd door experts op betreffend terrein. Aanbieders schakelen direct met Sociaal team of de consulent van het WPI voor bestaande klanten. We willen ruimte laten voor verdere ontwikkeling van het beleggen van de regierol bij de aanbieders, om te beginnen op het terrein van de langdurige zorg. Na de zomer is een set van de criteria beschikbaar waaronder aanbieders deze regierol mogen vervullen en van de wijze van monitoren en verantwoorden in relatie tot borging van de kwaliteit van de zorg/ondersteuning en van de kosten. Uitgangspunten voor deze werkwijze zijn: Bij alle toegangen wordt met vaste formats en dezelfde richtlijnen gewerkt
We ontwikkelen gezamenlijk met alle Toegangen nieuw vakmanschap
De Toegang bij aanbieders voldoet aan bepaalde kwaliteitscriteria
Grootste groep (standaard)vragen naar WPI; meervoudige vragen naar sociaal team
We formuleren welke toegang welke toekenning kan afgeven. De gemeente beschikt.
We monitoren de uitkomsten van het proces van toeleiding, zodat we kunnen zien welke toegang naar welke aanbieder verwijst.
11.3 Denkrichting Te kiezen voor: 1. meerdere toegangen tot begeleiding en ondersteuning. Mensen maken nu immers al gebruik van die toegangen en vertrekpunt is aansluiten bij het bestaande. 2. een drietrap in de vorm van 'vrij toegankelijk aanbod', toegang via een lichte toets en toegang door middel van een deskundig oordeel, al naar gelang van de vorm en zwaarte van de ondersteuning. 3. bevoegdheid aan aanbieders om voor bestaande cliënten te 'herindiceren' of te verbreden, met oog voor de gekantelde werkwijze. 4. toegang en toekenning voor nieuwe cliënten via het sociaal team en/of WPI-loket. 35
5. Er wordt ruimte gelaten voor verdere ontwikkeling van het beleggen van de regierol bij de aanbieders, om te beginnen op het terrein van de langdurige zorg. 6. De professional stelt samen met het huishouden het plan van aanpak op met daarin opgenomen de eigen mogelijkheden, mogelijkheden van het netwerk, inzet collectieve voorzieningen en aanvullend en waar nodig specialistische maatwerkvoorzieningen (beschikking nodig). 7. Keuzevrijheid voor betreffend huishouden en kostenbewustzijn zijn aandachtspunt bij het opstellen van een plan van aanpak.
36