Verankeren van een Geïntegreerd Meersporencurriculum in katholieke lerarenopleidingen: kleuter, lager en secundair VSKO, VVKHO Kerngroep GMC Reflectienota VELON 26 februari 2015
INLEIDING • AANLEIDING EN DOELEN • SoE project ‘Identiteit in Diversiteit’ (2008-2009) • VVKHO, VSKO project ‘identiteit in diversiteit’ (2009-2014), GMC in Odisee, Aalst (kleuter) en GMC in Thomas More, Mechelen (lager) • GMC 2.0 !? (2015- …) • AUTEURS EN AMBASSADEURS VAN DE REFLECTIENOTA • Jan Blancke (Odisee, Aalst), Johannes Claeys (VSKO, VVKHO), Paul Cools (KdG, Antwerpen), Mieke De Vlieger (Vives), Ludo Guelinckx (VSKO, VVKBaO), Naïma Lafrarchi (KU Leuven), Marc van Kerkhoven (inspecteur-adviseur r.-k. godsdienst), Jo Van Schoors (TM, Mechelen), Kris Vanspeybroeck (VSKO, VVKHO) Chris Velghe (TM, Mechelen) • ‘WAARDEREND ONDERZOEK’ ALS RODE DRAAD • Verandering en vernieuwing als uitdaging • Mens(en) worden betrokken als partner in het proces
PROCES VAN ‘WAARDEREND ONDERZOEK’
TOPIC CHOICE OF ‘WAAR WIL JE MEER VAN?’ Wat willen we aanpakken? Wat willen we zien groeien? Wat willen we mogelijk maken? Welke verandering is er wenselijk? Elke cyclus begint met het beschrijven in positieve en uitdagende termen van wat je wilt behandelen of bespreken (naar Bouwen 2010, 62 en Van Beirendonck 2012,47-48). • THEMA – Verankeren van een geïntegreerd meersporencurriculum in katholieke lerarenopleidingen • DEELTHEMA’S – De vorming van elk kind, jongere of volwassene; een schooleigen katholiek opvoedingsproject, een project katholieke dialoogschool – De gevormde leraar, de identiteitsdriehoek
1. DISCOVERY OF ‘WAT IS ER GOED?’ De essentie van dit stadium is het zoeken naar ervaringen of gegevens waarin het kernthema zichtbaar is. Dit is een kernproces omdat het dient voor de dialoog die volgt en voor de organisatorische veranderingen die uiteindelijk het resultaat moeten zijn (naar Bouwen 2010, 62 en Cuyvers 2009, 116).
1.1. ‘WAT IS ER GOED?’ VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE VISITATIECOMMISSIES 1. De commissies omschrijven de essentie van het GMC als: “ […] gelet op de gekozen insteek vanuit de denominatie, met specifieke aandacht voor de positie van niet-gedoopte studenten” en “ […] vanuit een christelijk geïnspireerde achtergrond stelt de opleiding zich pluralistisch op en trachten zij ook scholen te laten open staan voor de inbreng van andere religies in het katholiek pedagogisch project van de kleuterschool […]” 2. Het GMC heeft aandacht voor de diversiteit van leraren (in opleiding) en voor de diversiteit in een grootstedelijke multiculturele omgeving 3. Het GMC van de lerarenopleiding is via contacten en projecten verbonden met basisscholen en andere partners 4. Dankzij het GMC spelen lerarenopleidingen een proactieve rol bij de innovatie en vernieuwingen in de lagere scholen. Er is de suggestie om de pedagogische begeleiding van de (stage)scholen hierbij te betrekken 5. Er dient meer aandacht te gaan naar een betere communicatie over het GMC 6. Het GMC wordt geëvalueerd als een waardevol initiatief. Meer nog, de commissie wenst de opleiding te stimuleren om hier in de toekomst zeker verder mee te gaan
1. DISCOVERY OF ‘WAT IS ER GOED?’ 1.2. ‘WAT IS ER GOED’ VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE KERNGROEP GMC Beoogd eindniveau – Aandacht voor … • … de drie identiteiten van de gevormde leraar: persoonlijke, professionele en schoolidentiteit • … de integratie van katholiek en (levensbeschouwelijke) diversiteit • … de dialoog tussen lerarenopleiding en basisscholen • … de specifieke en elkaar versterkende professionaliteit van een leraar model 1 en 2 in een katholieke basisschool Onderwijsproces – Het GMC … • … doorbreekt door het begeleid keuzeproces bepaalde evidenties • … is in voortdurende ontwikkeling • … vormt leraren tot een bepaalde vorm van actief pluralisme waarin eigenheid en diversiteit paradoxaal in verhouding zijn • … creëert verschillende modaliteiten van (kleuter)onderwijzer zijn in het katholiek basisonderwijs. Tegelijkertijd is er aandacht voor jobdifferentiatie o.m. door vormen van samenwerking en team teaching
1. DISCOVERY OF ‘WAT IS ER GOED?’ ‘WAT IS ER GOED’ VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE LERAAR MODEL 2
2. DREAM OF ‘WAT ZOU ER MOGEN ZIJN?’ Men droomt in deze fase van een gewenste toekomst. Het is belangrijk dat mensen hier verder durven denken dan wat ze tot nu toe voor mogelijk hielden (naar Cuyvers 2009, 117)
2.1. DE LERARENOPLEIDING IS MEER DAN EEN PLAATS VOOR LEREN. DE LERARENOPLEIDING IS EEN PLAATS VOOR VORMING
Vanuit welk taalspel dromen we onderwijs? 2.2. DOELEN VAN VORMING VOOR KINDEREN, JONGEREN EN VOLWASSENEN: KWALIFICATIE, SOCIALISATIE EN PERSOONSVORMING
Het is geen kwestie van kiezen, maar het gaat over de specifieke mix 2.3. HEFBOMEN VOOR EEN VORMEND PROJECT VAN DE KATHOLIEKE DIALOOGSCHOOL: ONDERBREKING EN VERBINDING
Onderbreken vanuit de visie op vorming is belangrijk, maar niet voldoende. Onderbreking en verbinding horen samen. 2.4. HEFBOMEN VOOR EEN VORMEND GEÏNTEGREERD MEERSPORENCURRICULUM: ONDERBREKING EN VERBINDING
Het GMC integreert enerzijds ‘onderbreking’ door de keuze voor meer dan één spoor in het curriculum en heeft anderzijds aandacht voor ‘verbinding’ door de keuze voor de ‘geïntegreerde dimensie’. Integratie vraagt om onderbreking en onderbreking vraagt om integratie.
2. DREAM OF ‘WAT ZOU ER MOGEN ZIJN?’ HEFBOMEN VOOR EEN VORMEND GEÏNTEGREERD MEERSPORENCURRICULUM: ONDERBREKING EN VERBINDING
HEFBOOM VAN ONDERBREKING VIA MEERSPOREN CURRICULUM HEFBOOM VAN VERBINDING VIA GEÏNTEGREERD CURRICUCULUM
3. DESIGN OF ‘WAT ZOU ER KUNNEN ZIJN?’ In de ontwerpfase zetten we de dromen en ideeën om in plannen en projecten. Kernstuk in deze fase is de formulering van provocatieve stellingen die de droom concretiseren. Ze zijn provocatief in die zin dat ze de traditionele opvattingen en gewoonten prikkelen en uitdagen (onderbreken) en tegelijkertijd moeten ze mogelijkheden suggereren (verbinden) (naar Bouwen 2010,66 en Cuyvers 2009, 118).
3.1. GMC IN DE LERARENOPLEIDING KLEUTER EN LAGER ONDERWIJS • Een gevormde leraar in het katholiek basisonderwijs: model 1 en 2 – Een gevormde (kleuter)onderwijzer begeleidt kinderen in hun levensbeschouwelijke groei of ontwikkeling vanuit een persoonlijke identiteit die enerzijds anders/aanvullend is (complementaire relatie) en anderzijds in overeenstemming is (supplementaire relatie) met de levensbeschouwelijke identiteit van de (katholieke) basisschool
• Een gevormde leraar en een ‘trekker godsdienst’ in het katholiek basisonderwijs – De expertise van een (kleuter)onderwijzer in verband met godsdienst is een meerwaarde voor collega’s, team en school
3. DESIGN OF ‘WAT ZOU ER KUNNEN ZIJN?’ 3.2. GMC IN DE LERARENOPLEIDING SECUNDAIR ONDERWIJS •
Vorming en het schoolproject katholieke dialoogschool: een opdracht voor élke leraar en een trekker •
•
Vorming en levensbeschouwelijke vorming is verbonden met het formele en informele curriculum van de katholieke dialoogschool
Vorming met aandacht voor Interlevensbeschouwelijke dialoog en samenleven: een opdracht voor élke leraar en een trekker •
Vorming, interlevensbeschouwelijke dialoog en samenleven is een opdracht van élke leraar
• Vorming met aandacht voor leiderschaps- en samenwerkingsontwikkeling • Zingeving en verbinding zijn fundamenteel in leiderschapsontwikkeling van leraren secundair onderwijs
3. DESIGN OF ‘WAT ZOU ER KUNNEN ZIJN?’ 3.2. GMC IN DE LERARENOPLEIDING SECUNDAIR ONDERWIJS • Vorming met aandacht voor bruggen tussen de verschillende onderwijsniveaus en vakken • Een groeiende vertrouwdheid met het eigen ‘onderwijsniveau’ kan niet losstaan van een groeiende vertrouwdheid met het aangrenzende onderwijsniveau.
• Een gevormde leraar godsdienst in het katholiek secundair onderwijs: model 1 en 2 • De master islamitische theologie en godsdienstwetenschappen KU Leuven zonder bevoegdheid r.-k. godsdienst (model 2) is als leraar in een katholieke dialoogschool mee verantwoordelijk voor het realiseren van de leerdoelen die in het ‘leerplan rooms-katholieke godsdienst voor het secundair onderwijs in Vlaanderen’ worden omschreven. Hij/zij realiseert doelen van dit leerplan alleen via vormen van team-teaching met een professionele bachelor of master die bevoegdheid r.-k. godsdienst heeft (model 1).
4. DESTINY OF ‘WAT ZAL ER ZIJN?’ Doel van deze fase is ervoor zorgen dat de beelden van de nieuwe toekomst ook werkelijkheid worden. Hier worden acties, doelen, middelen en mensen beschreven die nodig zijn. En toch is niet alles te plannen. Het PDCA-denken lijkt lang niet altijd te werken. Het is tijd voor een nieuwe kwaliteitscultuur: Plan-Do-Trust (naar Bouwen 2010, 68; Cuyvers 2009, 119 en Kloosterman 2014)
PLAN
Doelen
PLAN
Mensen, middelen, tijdsbestek
DO
Activiteiten
DO
Mensen, middelen, tijdsbestek
TRUST
Basishoudingen
Ter overweging De exemplariteit van de bestaande GMC’s en de jarenlange ervaring van lectoren, studenten, leidinggevenden en betrokkenen zijn een troef naar mogelijke verbeteringen en vernieuwingen in onderwijs en het verankeren van een GMC in katholieke lerarenopleidingen. De uitdaging bij het GMC ligt niet enkel en hoofdzakelijk in het bestuderen en spreken over het GMC, maar in het daadwerkelijk ter plekke realiseren en verankeren van het GMC. Niet iedereen moet of kan als lerarenopleiding hetzelfde doen. Klonen vormen van het GMC is niet het opzet, meer nog het is contraproductief voor de vorming van de leraar en dus voor de vorming van elk kind, jongere en volwassene.
Belangrijk is wel dat leraren én leidinggevenden de oorspronkelijkheid en creativiteit bezitten om te ‘onderbreken’ en dat zij daarenboven de vonk kunnen doen overslaan om ‘verbindend’ te zijn. (naar Mgr. Alfred Daelemans, De vorming van de geest, 1993)
Verankeren van een Geïntegreerd Meersporencurriculum in katholieke lerarenopleidingen