Veranderingen aan de grenzen van het rijk? Bekostigd en niet bekostigd hoger onderwijs
Onderwijsraad 30 januari 2004
Den Haag, 30 januari 2004 Auteurs: Smets, P. , R. Baarda De Onderwijsraad gaf opdracht voor een verkennend onderzoek naar bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs smets+ hover+ adviseurs Raamweg 17 2596 HL Den Haag T 070 345 05 20 F 070 360 08 69 E
[email protected] W www.smetshover.nl
Inhoudsopgave 1.
Opdracht ............................................................................................................................... 1 1.1 Onderzoek voor advies over bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs .......................... 1 1.2 Opdracht: aanvullend kwalitatief onderzoek ..................................................................... 1 1.2.1 Opdracht ................................................................................................................ 1 1.2.2 Aanpak van het onderzoek ....................................................................................... 2 1.2.3 Grote tijdsdruk ........................................................................................................ 2 1.3 Rapportage ..................................................................................................................... 2 2. Cases .................................................................................................................................... 3 2.1 Master of Business Administration of MBA..................................................................... 3 2.2 Informatica .................................................................................................................... 5 2.3 Toerisme: hbo ................................................................................................................ 6 2.4 Vertalen ......................................................................................................................... 7 2.5 Transnationale universiteit: wetenschappelijk onderwijs ................................................... 7 2.6 Technisch onderwijs: elektrotechniek hbo ........................................................................ 8 2.7 Mode hbo ...................................................................................................................... 9 2.8 Lerarenopleiding voortgezet onderwijs ............................................................................ 9 3. Conclusies............................................................................................................................11 3.1 Beperkingen aan conclusies ...........................................................................................11 3.2 Vragen op een rij ...........................................................................................................11 3.3 Bekostigd initieel hoger onderwijs is en blijft dominant ...................................................13 3.4 Werk in het grensgebied ................................................................................................14 3.5 Prijsconcurrentie ...........................................................................................................15 3.6 Veranderingen aan de grenzen van het rijk? ....................................................................16 4. Bijlagen ...............................................................................................................................17 4.1 Bronnen ........................................................................................................................17 4.2 Afkortingen ..................................................................................................................17 4.3 Invulformulier gegevens bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs ..............................17 4.4 Aangewezen opleidingen ...............................................................................................18 4.4.1 HBO : aangewezen.................................................................................................18 4.4.2 WO : aangewezen ..................................................................................................19
1. Opdracht 1.1 Onderzoek voor advies over bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs1 Begin september 2003 heeft de Onderwijsraad op verzoek van staatssecretaris Nijs van OCW een advies uitgebracht over criteria bij de bekostiging van hoger onderwijs. Dit advies wordt gevolgd door een tweede waarin aandacht wordt besteed aan verschillen tussen bekostigde en niet-bekostigde opleidingen voor hoger onderwijs en aan de verhouding tussen bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs in Nederland vergeleken met andere landen. De Onderwijsraad wil graag op korte termijn beschikken over empirische gegevens hierover en heeft verkennend onderzoek uitgezet met als kernvraag: Wat zijn de verschillen tussen bekostigde en niet-bekostigde opleidingen voor hoger onderwijs en wat zijn de sterke en zwakke punten van beide typen opleidingen? Hoe is de situatie in Nederland vergeleken met de situatie in diverse andere relevante landen? De focus van het onderzoek zal op instellings- en opleidingsniveau liggen. Het CHEPS, Centre of Higher Education Policy Studies, heeft in zijn rapport Funding and Recognition een analyse gemaakt van de bestuurlijke en juridische context van bekostiging en aanwijzing in een aantal landen en deelstaten (Michigan, Frankrijk, Engeland, Australië, Pennsylvanië, Nederland, Duitsland, Nieuw-Zeeland). De huidige onderzoeksvraag verlegt het brandpunt naar het gedrag van instellingen en opleidingen (strategie, doelstellingen, kansen, risico’s). De analyse heeft in eerste instantie vooral betrekking op het bekostigde en het aangewezen hoger onderwijs, maar waar mogelijk zal daarbij ook worden ingegaan op ander hoger onderwijs dan het bekostigde en aangewezen hoger onderwijs. Bij de analyse zijn minimaal de volgende aspecten van belang, waarbij ook de bekostigingscriteria dienen te worden betrokken die de raad in zijn advies Bekostiging hoger onderwijs heeft voorgesteld (zie o.a. p.45 van dat advies): • Het programma: bieden niet-bekostigde opleidingen een ander type onderwijs aan dan bekostigde opleidingen? • Doelgroepen: zijn niet-bekostigde opleidingen qua gerichtheid en feitelijk bereik toegesneden op andere doelgroepen dan bekostigde opleidingen? • Innovatief gehalte: zijn niet-bekostigde opleidingen innovatiever dan bekostigde opleidingen of juist meer traditioneel? • Relatie met de omgeving: zijn bij niet-bekostigde opleidingen actoren in de omgeving (zoals bijvoorbeeld aankomende studenten, oud-studenten, het afnemend beroepenveld en het vervolgonderwijs) meer of minder tevreden dan bij bekostigde opleidingen? • Doelmatigheid: werken niet-bekostigde opleidingen doelmatiger dan bekostigde? • Kwaliteit: Wat is de kwaliteit van niet-bekostigde opleidingen vergeleken met bekostigde opleidingen? 1.2 Opdracht: aanvullend kwalitatief onderzoek 1.2.1 Opdracht
De opdracht voor het aanvullend onderzoek is verstrekt aan het CHEPS. Aanvullend op het CHEPS onderzoek is half november aan smets+ hover+ gevraagd om een aantal opleidingen voor hoger onderwijs, bekostigd en niet-bekostigd, te benaderen met dezelfde vragen. De opdracht had een doorlooptijd van anderhalve maand.
1
Vrijwel letterlijk overgenomen uit de offerteaanvraag van de Onderwijsraad.
smets+ hover+ adviseurs
1
1.2.2 Aanpak van het onderzoek
Het onderzoek is aangepakt door een selectie te maken van opleidingen in het hoger onderwijs waar een bekostigde en niet-bekostigde variant van bestaat. Van elke opleiding zijn gegevens verzameld die te maken hebben met de vraagstelling. (Zie formulier in bijlage 4.2). Geprobeerd is om koppels te vormen door te vragen aan de opleiding welke concurrent zij hebben in het andere segment. De aanpak is op papier geslaagd, maar in de praktijk blijkt dat opleidingen elkaar zelden als wederzijdse concurrent ervaren. Een voorbeeld: De relatief kleine particuliere informatica opleiding ziet de grote bekostigde informatica opleiding als concurrent, terwijl de grote bekostigde opleiding slechts met moeite een concurrent kan noemen. Het is het verhaal van de olifant en de muis. Desondanks komt uit de paarsgewijze aanpak de gewenste informatie over het gedrag van bekostigd en niet-bekostigd onderwijs. 1.2.3 Grote tijdsdruk
De werkzaamheden voor het onderzoek zijn half november begonnen. Het Platform van erkende en aangewezen particuliere onderwijsinstellingen, Paepon, de HBO Raad en de VSNU hebben het verzoek gekregen om mee te werken aan het onderzoek. In de eerste week van december de toestemming verkregen. Op het einde van het kalenderjaar is het topdrukte in onderwijsinstellingen. Het is dan niet eenvoudig om tijd en medewerking te krijgen. Dat wordt voor een flink deel gecompenseerd door informatie die schriftelijk of via internet beschikbaar is en kennis van opleidingen die reeds in bezit van smets+ hover+ is. De meest instellingen zijn – na enige bedenktijd - bereid om hun medewerking te geven. Op 12 december is een mondelinge rapportage voor de Onderwijsraad verzorgd en in de tweede week van januari – na de jaarwisseling – vond de schriftelijke rapportage plaats. 1.3 Rapportage Het aanvullend onderzoek van smets+ hover+ bestaat uit case studies. Meer dan dertig opleidingen zijn beschreven. In de meeste gevallen is met een manager van de opleiding gesproken. De individuele casebeschrijvingen zijn vastgelegd in een format per opleiding. Daarna zijn de beschrijvingen zo veel mogelijk geclusterd en vervolgens samenvattend en geanonimiseerd beschreven. In het laatste hoofdstuk zal antwoord gegeven worden op de vragen en zullen een paar algemene conclusies als hypothesen of veronderstellingen geformuleerd worden.
2
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
2. Cases 2.1 Master of Business Administration of MBA In eerste aanleg ging het bij de MBA opleidingen om opleidingen in de bedrijfskundige sfeer die uit de Verenigde Staten zijn komen overwaaien en waar managers en consultants na enige jaren beroepservaring een opleiding in volgden. Daarna zijn in het hbo mastersopleidingen via U-bocht constructies gekomen om buitenlandse – voornamelijk engelstalige – academische titels in het hbo te kunnen aanbieden. Later zijn de masters opleidingen opgekomen onder invloed van de EU, waar is afgesproken dat het hoger onderwijs in de Europese Unie een bachelor master structuur zou krijgen. Nederland heeft een afwijkende hoger onderwijs structuur binnen Europa, omdat de meeste landen geen binair stelsel kennen. Het hbo krijgt in Nederland de bachelors opleidingen bekostigd en de masters niet en het wetenschappelijk onderwijs krijgt beide bekostigd. De mastersopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs heten Master of Science of Master of Arts. De masters in het hbo mogen die titel in beginsel niet dragen, tenzij ze bij de accreditatieorganisatie weten aan te tonen dat zij een mastersopleiding in een wetenschappelijke omgeving aanbieden. De vele MBA opleidingen die nu aan het firmament verschijnen gebruiken allemaal de aanduiding master. Slechts nauwkeurige waarneming zal duidelijk maken om wat voor soort master het gaat. De bestuurs- en bedrijfskunde opleidingen zijn bezig om of hebben hun opleidingen al omgebouwd naar de bachelor mastersstructuur. Het wetenschappelijk onderwijs zal met bekostigde bedrijfskunde business administration master of science opleidingen komen, die vooral gericht zijn op jonge volwassenen die bezig zijn met hun initiële opleiding. Over enkele jaren komen de eerste afgestudeerden van deze masters op de arbeidsmarkt. De MBA opleidingen die niet-bekostigd worden, worden aangeboden door bekostigde (als contractonderwijs) en niet-bekostigde onderwijsinstellingen. De deelnemers betalen alle of een groot deel van de kosten. Het gaat om opleidingen die vrijwel zonder uitzondering pas gevolgd kunnen worden als de deelnemer enige jaren beroepservaring heeft, het is “post experience” onderwijs. De opleidingen zeggen ook dat de waarde van de opleiding pas tot zijn recht komt als de deelnemer de praktijkervaring heeft. Dan pas weet de deelnemer de kennis die overgedragen wordt, te waarderen en dan pas is nieuwe kennis te integreren en zijn nieuwe vaardigheden aan te leren. Een belangrijk aspect is ook dat de opleiding nieuwe contacten en relaties aan deelnemers aanbieden met bedrijven, instellingen en personen, docenten, maar ook met medestudenten. Kortom persoonlijke netwerken opbouwen en uitbreiden. In het rijke scala aan MBA opleidingen ontstaan groepen van aanbieders die zich nationaal en internationaal bij elkaar aansluiten om deelnemers te werven en een kwaliteitskeurmerk te krijgen, waarmee de opleidingen zich proberen te onderscheiden van hun concurrenten. In Nederland bestaat een verband van MBA opleidingen voor de werving (www.mastermeetings.nl) . De kwaliteitskeurmerken zijn gerelateerd aan nationale of internationale accreditatieorganen 2 of exclusieve groepen van opleidingen in binnen- en buitenland. In de MBA opleidingen is een wereldtop ontstaan, die jaarlijks te volgen is in rankings van internationale financiële dagbladen of tijdschriften en de gids van Bickerstaffe: Which MBA?A critical guide to world’s best MBAs. In die gids staan drie MBA’s uit Nederland in de top 100: Nyenrode, Erasmus (Rotterdam School of Management) en NIMBAS Graduate School of Management (Utrecht, een dochter van de Engelse
2
Zoals: European Quality Improvement System EQUIS www.efmd.be en, of Association of Advanced Collegiate Schools of Business www.aacsb.edu
smets+ hover+ adviseurs
3
Bradford School of Management) 3. De criteria die aan de wereldrangordelijst ten grondslag liggen, zijn vrijwel zonder uitzondering indirecte metingen van kwaliteit, zoals salarisgroei vóór en ná de opleiding, groei van het persoonlijk netwerk, aantal malen dat deelnemer gevraagd wordt om te solliciteren (open carreer opportunities), enz. De opleidin gen specialiseren zich vrijwel zonder uitzondering op een deelterrein. Bijvoorbeeld financiering, verzekeringen, marketing, strategisch management of information management. De deelnemers en docenten komen voor het grootste deel uit het buitenland, de toelating is streng (internationale testen 4, taalvaardigheidseisen, toelatingsgesprek) en de prijs is hoog. De nationale markt spiegelt zich aan de internationale markt. Ook daar zijn segmenten in de markt en specialisaties waar te nemen. Tenslotte zijn er kooplieden op de MBA markt actief die meeliften op het aantrekkelijk imago van de MBA opleidingen en die met een vlotte presentatie en scherpe prijzen deelnemers proberen binnen te halen. De rendementen5 van de niet-bekostigde MBA opleidingen zijn hoog. Vrijwel iedereen die er aan begint, maakt de opleiding met succes af. De bekostigde bedrijfskunde opleidingen hebben lagere rendementen die vergelijkbaar zijn met het overig bekostigd onderwijs. Eén van de geïnterviewden meent dat over enkele jaren op het Europese continent de Amerikaanse trend zal gaan doorzetten, dat studenten hun bachelor diploma halen en dan een paar jaar gaan werken. Na enkele jaren ervaring besluiten ze dan een master opleiding te gaan doen die past bij hun ambities en loopbaanwensen. Soms zal de werkgever bijdragen aan de opleiding, maar in veel gevallen doen de studenten de investering zelf, omdat ze een grote kans hebben die investering in korte tijd terug te verdienen. Nu al verdienen deelnemers aan de top 100 opleiding in twee of drie jaar de opleiding terug door de salarisverhoging die ze krijgen na de opleiding. De MBA en bedrijfs- en bestuurskunde opleidingen ervaren elkaar niet als concurrenten. Bij de universiteiten en hogescholen zitten beide opleidingen vaak onder één dak of in dezelfde afdelingen. Ze ervaren elkaar niet als concurrent, omdat de opleidingen op verschillende markten zijn gericht. De bekostigde opleidingen zijn voor jonge studenten bezig met een initiële opleiding en de niet-bekostigde zijn voor de student die carrière wil maken en op zoek is naar een opleiding die daarbij past. Tussen de MBA opleidingen bestaat wel concurrentie, maar ze werken – zoals aangegeven – op verschillende deelmarkten. Product (= specialisatie van de opleiding) en kwaliteit, vooral reputatie, zijn op de deelmarkten de middelen waarmee onderling geconcurreerd wordt. Prijs is van minder belang binnen een deelmarkt, maar wel tussen de deelmarkten. De deelnemers krijgen in sommige gevallen vergoedingen van de werkgever. Dat is onder de huidige economische omstandigheden afgenomen, maar wordt gecompenseerd door de bijdragen van de deelnemers zelf die de opleiding zien als investering. In grote bedrijven is de MBA opleiding een integraal onderdeel van het management development. Het wordt gebruikt om waardevolle medewerkers (potentials) te behouden en de gelegenheid te geven zichzelf te ontwikkelen. Het moment waarop de MBA opleiding in de loopbaan wordt aangeboden is altijd strategisch gekozen, omdat het valt op een moment dat een werknemer zichzelf de vraag stelt of hij of zij blijft of weggaat. De bedrijven gebruiken omgekeerd weigeringen om de MBA opleiding te betalen om personeel te stimuleren om te vertrekken. 3
In de nieuwe ranking van de Financial Times van dit jaar is de Rotterdamse opleiding verder gestegen. (Volkskrant 27 januari 2004). 4 GMAT = Graduate Management Admission Test 5 Rendement in dit hoofdstuk is steeds het onderwijsrendement, het percentage deelnemers dat na verloop van tijd de opleiding met succes afrondt.
4
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
2.2 Informatica Informatica is een nieuw vak dat in enkele golven zich sterk heeft ontwikkeld en die samenviel met nieuwe technische toepassingen, zoals de pc, het lokale netwerk, internet en de mobiele telefoon. In het afgelopen decennium is er een krachtige groei geweest toen bedrijven en individuen internet en mobiele telefoon massaal aanschaften. De uitzonderlijke economische groei die daarmee gepaard ging, gaf een sterke impuls aan de informatica en werd door toevalligheden (invoering euro) en massale misleiding (milleniumbuck) nog eens extra gestimuleerd. In de jaren negentig heeft het bedrijfsleven steen en been geklaagd bij de overheid dat het onderwijs geen gelijke tred hield met de groeiende behoefte aan informatici. Er zijn meerdere initiatieven van de overheid geweest om bovenop de inspanningen van het beroeps- en hoger onderwijs extra middelen te stoppen in de opleiding van informatici. Het laatste initiatief kwam van het ministerie van EZ die een Taskforce ICT in het leven had geroepen onder leiding van drs. A.H.J. Risseeuw. De commissie heeft in oktober 1999 een rapport uitgebracht onder de rampenbestrijdingstitel: Deltawerkers voor digitale delta. In het rapport wordt gezegd dat in de komende jaren 30.000 ict-ers nodig zijn, terwijl er nog geen 3000 per jaar van school komen. Een tekort van 15.000 ict-ers per jaar wordt voorspeld en de commissie doet een groot aantal voorstellen, waaronder de aanbeveling om een ICT Netwerkacademie in het leven te roepen, waar opleidingsvraag en aanbod in een portal bij elkaar gebracht kunnen worden 6. Inmiddels is bekend dat van de verwachte tekorten geen sprake is. De tekorten op de arbeidsmarkt voor informatici zijn verdwenen. Er is eerder sprake van een overschot. Het interessante aan de recente geschiedenis is dat het bekostigd onderwijs op alle niveaus in een bijzonder hoog tempo nieuwe opleidingen is begonnen met een grote capaciteit. De opleidingen zijn er in korte tijd ook in geslaagd om nieuwe ontwikkelingen en nieuwe structurering van het vak, altijd onlosmakelijk verbonden met nieuwe technologische ontwikkelingen, zeer snel te incorporeren. Vrijwel jaarlijks verschenen er nieuwe specialisaties op de onderwijsmarkt en periodiek werd het vak geherstructureerd 7. Het niet-bekostigd onderwijs is in de periode van tekorten ook van de grond gekomen en heeft een aandeel genomen in het wegwerken van de tekorten. In de huidige periode krimpen de opleidingen snel. De kleine aanbieders in het niet-bekostigd onderwijs stoppen soms met hun aanbod, omdat zij een kleine deelmarkt of niche bedienen waar de vraag volledig is weggevallen. Op andere plaatsen gaat het meer om capaciteitsreductie. In het algemeen kan gezegd worden dat de niet-bekostigde informatica opleidingen niche spelers zijn, die voor bedrijven informaticaopleidingen op maat aanbieden. De bekostigde opleidingen profiteren ook van deze markt via de contractpoot van de hogescholen. Dat ging om ‘normaal’ contract onderwijs, maar ook om hybride constructies, zoals de ICT academies voor banken en verzekeraars. In die constructies werden de studenten als reguliere studenten (duaal of in deeltijd) ingeschreven, waardoor aanspraak op 6
De ICT Netwerkacademie is er gekomen, maar bestaat nu niet meer. De overblijfselen zijn overgenomen door Acadoo (www.acadoo.nl) een learning service providor die met behulp van ict ondersteuning biedt aan het gehele business proces rond leren. Het bedrijf werkt vrijwel uitsluitend voor particuliere bedrijven die hun kennisbestand omzetten naar ict toepassingen en zo toegankelijke mogelijk proberen te maken voor het personeel. Belangrijke opdrachtgevers zijn banken. De samenwerking met onderwijsinstellingen gaat moeizaam, omdat die niet goed in staat zijn onderdelen van het curriculum als losse bestanddelen geschikt te maken voor derden. Onderwijsinstellingen weten ook niet goed de prijs te bepalen voor deze diensten. Er loopt nu een nieuw initiatief in de publieke sector, de digitale universiteit, waar geprobeerd wordt om samen te werken op het terrein van digitale leermiddelen. (www.digu.nl) 7 De Taskforce maakt bijvoorbeeld een praktische indeling naar afnemers: ict gebruikers (vooral grote gebruikers, zoals banken en overheid), embedded software (software die als elektronica in apparaten is ingebouwd), standaard software (pakketten voor toepassingen, zoals Exact voor de boekhouding), ict dienstverleners (ondersteunende service bedrijven) en telecommunicatie.
smets+ hover+ adviseurs
5
overheidssubsidie ontstaat. Daarnaast dragen de bedrijven uit eigen middelen bij en reiken ze soms ook opleidingsmateriaal toegesneden op de eigen bedrijfsprocessen aan. De deelnemers worden opgeleid voor een regulier diploma, maar krijgen lesstof die aansluit op het eigen bedrijf. Niet-bekostigde instellingen kunnen uiteraard geen gebruik maken deze constructie, omdat ze geen aanspraak kunnen maken op bekostiging8. Sinds de fraude onderzoeken in het hbo is de omvang van deze contractactiviteit afgenomen, wat overigens ook kan samenhangen met de afgenomen behoefte. Een apart fenomeen in de informatica branche is de certificering door fabrikanten. Fabrikanten, zoals Microsoft of Cisco, geven certificaten af aan adequaat opgeleide technici, die voldoen aan de exameneisen die zij stellen. De certificaten zijn onderdeel van het kwaliteitsbeheer van de producten van deze fabrikanten en bieden de afnemers de zekerheid dat gekwalificeerde medewerkers onderhoud en ontwikkeling plegen aan hun hard- en software. Het fenomeen komt niet alleen in de informatica maar ook daarbuiten voor, zoals in de vliegtuigindustrie en lastechniek. In Nederland is er inmiddels een exameninstituut EXIN dat de examinering voor deze certificaten in de informatica verzorgd. Opvallend is dat niet-bekostigde informatica opleidingen de deelnemers in de gelegenheid stellen om deze certificaten met civiel effect tijdens de opleiding erbij te halen, terwijl de bekostigde instellingen dat niet doen. Hetzelfde geldt voor het praktijkdiploma van deze branche op hbo niveau, het AMBI-diploma. Het wetenschappelijk onderwijs heeft relatief veel minder dan het hbo en mbo geprofiteerd van de explosieve groei. Dat kan een verklaring zijn voor de relatief geringe rol die de Open Universiteit in het wegwerken van tekorten in de informatica gehad heeft. Een neven effect van de opkomst van de informatica is de uitvinding van e-learning, als hulpmiddel bij het onderwijs. 2.3 Toerisme: hbo De grootste opleiding binnen het bekostigd hoger toeristisch onderwijs omschrijft zichzelf als een heao-opleiding binnen een toeristische context. De opleiding bestaat uit een vierjarige opleiding gericht op havisten. Voor mbo’ers met een verwante opleiding is er een mogelijkheid om binnen drie jaar de opleiding af te ronden. Het onderwijs is competentiegericht met een groot accent op zelfstandig leren. Het aantal directe contacturen is daardoor naar verhouding relatief beperkt. Het streven van de opleiding is er op gericht een goede balans te vinden tussen de wensen van studenten en het afnemende beroepenveld. Een niet-bekostigde toerisme opleiding biedt op vijf plaatsen in Nederland toeristisch hbo onderwijs in voltijd aan. Dit onderwijs, dat toeristisch management wordt genoemd is gericht op jongeren die graag in de reisbranche willen werken. De opleiding heeft een sterke band met de reisbranche en leidt personeel op dat direct inzetbaar is. De hboopleiding wordt in drie jaar afgerond en leidt tot een bachelortitel. Voor studenten met een middelbare toeristisch en recreatief onderwijs-opleiding duurt de opleiding twee jaar. Dat compenseert voor een deel de hogere kosten die gemaakt worden. Een opvallend kenmerk van de opleiding zijn de variabele studiekosten. Het collegegeld in het eerste jaar bedraagt 5200 euro (exclusief lesmateriaal en examengeld) en in het tweede jaar 2300 euro. Door deze financieringswijze gaat een prikkel uit om niet in het tweede deel van de opleiding uit te vallen. Een ander bijzonder aspect is dat binnen de opleiding toeristisch management ook diverse vakdiploma’s kunnen worden behaald 8
Studenten kunnen in voorkomende gevallen wel aanspraak maken op studiefinanciering, maar komen niet in aanmerking, omdat ze in loondienst zijn en dan om financiële redenen buiten de normen vallen.
6
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
zoals SEPR, NIMA en KLM-vakdiploma’s. De opleiding beschouwt zichzelf als aantrekkelijk omdat het praktijkgericht is en de medestudenten ook sterk gemotiveerd zijn. De niet-bekostigde opleiding richt zich vooral op de directe beroepsuitoefening binnen de branche, terwijl de bekostigde opleiding opleidt voor functionarissen die breder inzetbaar zijn. Het rendement van de bekostigde opleiding is lager dan dat van de niet-bekostigde. 2.4 Vertalen De bekostigde opleiding voor vertalen heeft te maken met een teruglopende belangstelling, die onder andere wordt veroorzaakt door het ongunstige imago dat deze opleiding heeft in vergelijking met opleidingen die een breder perspectief hebben, zoals Hebo en international business languages. De afgestudeerden komen voor een groot deel terecht bij multinationale ondernemingen. Een kleiner deel komt terecht bij vertaalbureau’s. Er is een vermoeden dat de grote bedrijven meer dan in het verleden eigen personeel inzetten in plaats van vertalers. Het niet-bekostigde onderwijs is de afgelopen jaren gegroeid. Dit onderwijs, dat in deeltijd wordt verzorgd, ziet de belangstelling toenemen, omdat werknemers die in een meertalige situatie werkzaam zijn, behoefte hebben aan vertaalonderwijs. Voor deze doelgroep geldt dat de niet-bekostigde opleiding het belangrijke voordeel heeft dat deze in deeltijd wordt verzorgd. Een andere belangrijke groep studenten zijn volwassen en vaak moeders, die het aantrekkelijk vinden om thuis de opleiding te volgen, en daarna thuis het vertaalwerk te doen. Door een efficiënte organisatie (weinig vast personeel en weinig eigen huisvesting) kunnen de kosten van deze opleiding gedekt worden door een prijs die vergelijkbaar is met het collegegeld voor een deeltijdstudie. Het lijkt erop dat de vertaalopleiding binnen het bekostigd initieel onderwijs krimpt ten opzichte van het niet-bekostigde aanbod. Het commerciële onderwijs profiteert van de internationalisering van het werk, waardoor er een grotere behoefte ontstaat aan vertaalwerk. 2.5 Transnationale universiteit: wetenschappelijk onderwijs Een bijzondere vorm van aangewezen hoger onderwijs is de transnationale Universiteit Limburg (tUL), het resultaat van een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Maastricht (UM) en het Limburgs Universitair Centrum in Vlaanderen. Op basis van het Verdrag tussen Nederland en Vlaanderen inzake de tUL(vastgelegd in het Tractatenblad 2001, nr. 38) is dit initiatief gestart met als doel om de gemeenschappelijk ontwikkelde opleidingen in beide landen te verzorgen. Het onderwijs wordt op beide locaties verzorgd. Beide universiteiten zien voordelen in de samenwerking, omdat de samenwerking voor Vlaanderen een uitbreiding van het onderwijsaanbod (tweede cyclusonderwijs in de informatica-kennistechnologie en de biomedische wetenschappenmoleculaire levenswetenschappen) inhoudt en voor Maastricht een verbreding van het aanbod van bèta-opleidingen. Daarboven is het project niet alleen voor betrokken universiteiten, maar ook in Europese context van belang als proeftuin voor de toekomstmogelijkheden van de Bachelor-Masterstructuur in het kader van de Bolognaverklaring. De tUL is in Nederland een aangewezen universiteit, die zelf niet wordt bekostigd. De tUL-opleidingen worden in Nederland door de Nederlandse overheid gefinancierd via de Universiteit Maastricht. De hoogte van deze financiering is gelijk aan het regulier bekostigde wetenschappelijk onderwijs. Door het Verdrag is de tUL in Vlaanderen een erkende universiteit die in aanmerking komt voor de normale universiteitsfinanciering. Een bijzonder aspect van het Verdrag is dat hierin is geregeld dat Nederlandse studenten worden gefinancierd door de Nederlandse overheid en Vlaamse studenten door de
smets+ hover+ adviseurs
7
Vlaamse, ongeacht het land waar zij hun studie volgen. Er worden nu twee opleidingen aangeboden: biomedische wetenschappen - moleculaire levenswetenschappen en informatica - kennistechnologie. Basis voor de opleidingen is het gemeenschappelijk door Universiteit Maastricht en Limburgs Universitair Centrum ontwikkelde curriculum, dat er garant voor staat dat er gebruik wordt gemaakt van de expertise van beide campussen. Om tegemoet te komen aan de verschillende vooropleidingsprofielen van Vlaamse en Nederlandse studenten worden de opleidingen op twee locaties ingericht, waarbij de studenten een thuisbasis hebben op een van beide campussen. Voor opleidingsonderdelen die niet op een van beide campussen beschikbaar zijn, gaat de student naar de andere campus op basis van de beschikbare expertise. Het is de vraag op welke wijze de transnationale universiteit verder gestalte zal krijgen. De tUL ziet zich geconfronteerd met een dubbele wetgeving waarvoor in de toekomst oplossingen moeten worden uitgewerkt. Verder merken beide vestigingen dat het voordelen heeft de naamsbekendheid en wervingskracht van respectievelijk de Universiteit Maastricht en het Limburgs Universitair Centrum te benutten. De nauwe samenwerking tussen beide instellingen maakt de (culturele) verschillen tussen beide landen zichtbaar. In Vlaanderen wil een student aan de universiteit vooral kennis verwerven. In Nederland wordt veel nadruk op het verwerven van competenties gelegd. Vlaamse studenten ervaren verder, in tegenstelling tot de Nederlandse studenten, een grote druk om een studie binnen de geplande tijdsperiode te behalen. Die druk is er omdat in Vlaanderen het overgrote deel van de ouders de opleiding betaalt. Er zijn alleen studiebeurzen voor kinderen van ouders met de laagste inkomens; bovendien zijn die studiebeurzen in de tijd beperkt. Het rendement van de opleidingen is nog niet bekend, omdat de opleidingen onlangs zijn gestart. 2.6 Technisch onderwijs: elektrotechniek hbo Een bekostigde opleiding elektrotechniek merkt dat de belangstelling voor harde techniek terugloopt. Het slechtere economische tij draagt daar ook aan bij. Mbo-studenten blijken als gevolg hiervan weer meer door te leren in het hbo. Hbo-studenten hebben meer belangstelling voor ‘zachtere’ techniek zoals industriële automatisering of informatica. Daarnaast probeert het opleidingsmanagement een ander type student aan te boren en is daarom recent gestart met een nieuwe opleiding mediatechnologie. Geleidelijk aan komt er ook meer ruimte voor andere disciplines binnen de bestaande opleiding, onder andere door de komst van de bachelor-master structuur. Toch houdt de arbeidsmarkt belangstelling voor klassiek geschoolde elektrotechnici. Een niet-bekostigde commerciële opleiding voor elektrotechnicus zit op dit moment in zwaar weer om dezelfde redenen als bovengenoemd: weinig belangstelling voor techniek en economische recessie. De traditionele instroom bestaat vooral uit havisten, maar omdat de groep leerlingen met een profiel natuur en techniek kleiner wordt, verliest deze hboopleiding terrein. De financiële bijdragen die bedrijven jaren aan deze opleiding leverden worden nu geleidelijk minder. Daardoor stijgt de druk om de studenten een hogere eigen bijdrage te laten betalen. Er wordt op de opleiding veel aandacht besteed aan rege lmatig en gestructureerd werken. De opleiding ervaart dat de krachtigste succesfactor van de opleiding de kleinschalige, gezellige sfeer is. De bekostigde en niet-bekostigde opleiding richten zich beide op jonge volwassenen die recht hebben op studiefinanciering, voltijdstudenten zijn en waar de instelling in beginsel in aanmerking komt voor bekostiging. De niet-bekostigde opleiding ervaart de bekostigde elektrotechniek als de grootste concurrent, terwijl dat omgekeerd niet het geval is. De niet-bekostigde opleiding is vooral aantrekkelijk voor studenten die een afkeer hebben van het grootschalig karakter van veel hoger onderwijs en de sfeer van een kleinere opleiding waarderen, met name vanwege goede persoonlijke omgang tussen studenten en
8
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
docenten. De rendementen van de bekostigde en niet-bekostigde opleidingen zijn ongeveer gelijk. 2.7 Mode hbo Het bekostigde mode onderwijs (officiële CROHO-naam technisch-commerciële confectiekunde), niet te verwarren met de mode opleiding van het kunstonderwijs, kent de laatste jaren een grote belangstelling en had het afgelopen studiejaar twee maal zoveel potentiële studenten dan ze kon plaatsen. De opleiding overweegt nu voor de groep nietgeplaatste studenten een alternatief traject te ontwikkelen. Hoewel reeds twee van de drie afstudeervarianten van de mode-opleiding in het Engels wordt aangeboden heeft nog geen 10% van de studenten een buitenlandse herkomst. Veel studenten komen binnen met het idee dat ze kleding willen ontwerpen. De studietijd levert een bijdrage in het besef dat veel werk feitelijk te vinden is in logistiek, organisatie en verkoop van mode. De opleiding is er op gericht dat studenten vaardigheden op deze terreinen wordt bijgebracht. Werkgevers dringen er op aan dat afgestudeerden binnen de modebranche aan de slag gaan. De branche heeft geen behoefte om meer opleidingen te starten. Het niet-bekostigd mode onderwijs richt zich op jongeren die graag in de mode willen werken. De wel en niet-bekostigde opleidingen beschouwen elkaar amper als concurrent, omdat de bekostigde opleiding op ontwerpen gericht is en de niet-bekostigde op de verkoop. De niet-bekostigde opleiding heeft sterke banden met werkgevers uit de modebranche. De helft van de jongeren is gelieerd aan een bestaand (mode-)bedrijf. Meer dan een kwart van de instroom bestaat uit gestrande studenten uit het bekostigde onderwijs. De opleiding geeft korting aan studenten die op basis van eerder gevolgd onderwijs vrijstellingen hebben gekregen voor bepaalde vakken. Zonder vrijstellingen kan de bachelor in 3 ½ jaar worden behaald, met vrijstellingen kan dit teruglopen tot 2 ½ jaar. De niet-bekostigde mode opleiding is sterker op de branche gericht dan de bekostigde opleiding, omdat die een groter accent legt op het ontwerpen van kleding. De nietbekostigde opleiding heeft een beter rendement, dan de bekostigde opleiding. Beide opleidingen beschouwen elkaar maar in beperkte mate als concurrent. 2.8 Lerarenopleiding voortgezet onderwijs Een niet-bekostigde onderwijsinstelling en een bekostigde hogeschool verzorgen samen een bekostigde opleiding leraar voortgezet onderwijs in meerdere vakken. De opleiding is in het schema bekostigd - niet-bekostigd niet goed te plaatsen. De niet-bekostigde instelling verzorgt de werving van de deelnemers en staat aan de basis van het concept afstandsleren. De bekostigde hogeschool schrijft de studenten als voltijdstudenten in, ontvangt van de overheid de bijbehorende vergoeding en is verantwoordelijk voor het onderwijs. De deelnemers krijgen onderwijs op afstand en kunnen deelnemen aan trainingen een paar keer per jaar. De frequentie hangt af van het vak en ligt tussen de 4 en 30 keer per jaar. De deelnemers moeten in beginsel zelf een stageplek zoeken. De instellingen doen dat niet voor de studenten om directe concurrentie met andere hogescholen te voorkomen. Vier keer per jaar kunnen de studenten tentamens doen. De niet-bekostigde hogeschool verzorgt naast de werving, de verzending van modules en de digitale werkomgeving. De niet-bekostigde instelling krijgt een vaste vergoeding per student, ongeveer €4500. De rest is voor de bekostigde hogeschool. De meeste deelnemers werken al in het onderwijs, meestal als onderwijzer in het basisonderwijs of als onbevoegde leerkracht in het voortgezet onderwijs. De opleiding is een groot succes. Het aantal deelnemers is veel groter dan verwacht. Men zit ver boven de eerste ramingen. Het rendement van de opleiding is relatief hoog. Het eerste jaar is door 80-90% van de deelnemers gehaald. Het uiteindelijk rendement is nog niet bekend, omdat de looptijd nog te kort is. De geplande verwachting is dat het percentage onder het
smets+ hover+ adviseurs
9
gemiddelde in het hbo zal liggen, maar de eerste rendementscijfers wijzen op een gunstiger scenario. De sterke kant van de opleiding is, dat studenten het plezierig vinden om in de eigen omgeving en in eigen tempo de opleiding te kunnen volgen. De bekostigde instelling ervaart het werken in een andere bedrijfscultuur, minder gepraat en doelgerichter op afspraken werken, als plezierig. De niet-bekostigde instelling zegt het omgekeerde. Het kost veel moeite om de hogeschoolmedewerkers zakelijk aan het werk te krijgen, maar vindt de formule buitengewoon succesvol. Een knelpunt is, dat de maandelijkse instroommomenten van de opleiding op gespannen voet staan met de bekostiging. Die telt per 1 oktober het aantal studenten en bepaalt op basis daarvan de bekostiging. De inschrijvingen na die datum vragen om voorfinanciering. Een leraar basisonderwijs zal op deze manier niet makkelijk van de grond komen, omdat het een concurrent is van de eigen deeltijdopleidingen van de bekostigde hogescholen, waardoor de hogeschool geen belangstelling heeft voor deze formule en de denominatie een complicerende factor is.
10
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
3. Conclusies 3.1 Beperkingen aan conclusies In het vorige hoofdstuk zijn beschrijvingen van opleidingen in een aantal vakgebieden gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vijf vragen van de Onderwijsraad en een samenvattend overzicht gegeven. Daarbij moeten twee beperkingen in het oog gehouden worden. Ten eerste zijn de cases geen representatieve steekproef en is het statistisch gezien niet mogelijk algemene uitspraken te doen. De uitspraken zijn op te vatten als hypothesen die op grond van een verkenning gemaakt zijn. De tweede opmerking betreft het heterogene karakter van het niet-bekostigd onderwijs. Al eerder is gezegd dat niet-bekostigd onderwijs van geringe omvang is in vergelijking met het bekostigd onderwijs. Maar binnen het niet-bekostigd onderwijs zijn enkele grote spelers te onderkennen met daarnaast vele kleine. De grote spelers maken vrijwel allemaal gebruik van principes van docent onafhankelijk onderwijs en ict. De kleine spelers hanteren een kleinschalige aanpak, waarin individueel gewerkt kan worden met een sterke begeleiding. Er zijn ook spelers die als contractonderwijs gelieerd zijn aan het bekostigd onderwijs. Meestal proberen die spelers munt te slaan uit de expertise die ze hebben als bekostigde opleiding. En tenslotte zijn er niet-bekostigde spelers die nauw verbonden zijn met de branche en functioneren als een soort bedrijfsopleiding. Het is dus niet makkelijk om de niet-bekostigde opleidingen over één kam te scheren. 3.2 Vragen op een rij Als desondanks geprobeerd wordt om karakteristieke verschillen tussen bekostigde en niet-bekostigde opleidingen te geven, ontstaat het volgende beeld. De onderwijsprogramma’s van de bekostigde opleidingen zijn doorgaans gericht op het grote publiek, jong volwassenen die gericht zijn op een initiële opleiding. Ze proberen iedereen te bedienen. Opvallend is dat veel bekostigde opleidingen in het hbo meedoen aan alle onderwijskundige ontwikkelingen. Nu is dat vooral het competentieleren. Gloednieuwe opleidingen zijn vakinhoudelijk in staat om snel nieuwe kennis te absorberen, maar bestaande opleidingen lijken veel moeite te hebben om verouderde kennis af te stoten of verouderde opleidingen (winkeldochters) te sluiten. Het niet-bekostigde onderwijs heeft doorgaans - met uitzondering van de grote spelers een klassieke onderwijskundige aanpak met een accent op state-of-the-art vakkennis. De top opleidingen gebruiken ict hulpmiddelen daarbij als vanzelfsprekendheid. Het nietbekostigde onderwijs is ook vrijwel altijd persoonlijk, individueel gericht in tegenstelling tot het meeste bekostigde onderwijs, waar de anonimiteit doorgaans groter is. De grote niet-bekostigde opleidingen zien in het persoonlijke en individuele grote kansen liggen, omdat ze waarnemen dat sommige jonge studenten niet meer gecharmeerd zijn van groepsonderwijs. Deze jongeren studeren liever individueel in eigen tempo, op een eigen plek al of niet gecombineerd met werk. Het sluit aan bij de individualisering, maar kan ook ongewild bevorderd worden door de geringe zogenaamde ‘kleine kwaliteit’ van het bekostigd onderwijs: inefficiënte roosters, lage studiebelastin g in relatie tot beschikbare tijd, onderwijswerkvormen met groepsbelasting, veel tussentijdse wijzigingen van het onderwijsprogramma, slordige organisatie en administratie. Het bekostigd onderwijs heeft de jong volwassenen die initieel onderwijs willen volgen als primaire doelgroep. Het niet-bekostigd onderwijs werkt vrijwel altijd voor een specifieke doelgroep of niche in de markt 9. In veel gevallen gaat het om deelnemers die carrière willen maken en om die reden een extra opleiding volgen. Veel van die
9
CHEPS noemt dit in zijn rapport monopolistische concurrentie (Huisman e.a. 2004, paragraaf 7.3).
smets+ hover+ adviseurs
11
deelnemers hebben een baan, maar er zijn ook niet-bekostigde opleidingen die voor voltijdstudenten werken10. Tabel 1: Karakterisering van verschillen tussen bekostigde en niet-bekostigde hoger onderwijs opleidingen
Programma
Bekostigd • Op massa gericht, anoniem • Standaard lange opleidingen • Laatste onderwijskundige ontwikkelingen • Vakinhoudelijk nieuw en verouderd naast elkaar
Doelgroep
•
Jong-volwassenen direct van school (havo, vwo en mbo)
Innovatie
•
Vooral onderwijskundige vernieuwingen In staat om snel en adequaat nieuwe vakken, zoals informatica of MBA te ontwikkelen. Gering vermogen om winkeldochters af te stoten. Instroomgericht Onderwijsrendement is minder belangrijk Vastgestelde prijzen Doorgaans standaard, conform landelijke normen
•
• Omgeving Doelmatigheid
• •
Kwaliteit
• •
Niet-bekostigd • Persoonlijk, individueel gericht • Korte en lange opleidingen • Kleine opleidingen hebben klassieke onderwijskundige aanpak en state-of-the-art vakkennis • ICT als hulpmiddel is vanzelfsprekend • Specifieke doelgroepen • Niches in de markt • Beroeps- en bedrijfsgericht • Post ervaringsonderwijs • In staat om nieuwe markten te bedienen (niches). • Onderwijsinhoud op maat • E-learning bij grote aanbieders
• • • •
Afnemersgericht Persoonlijk rendement Prijs afhankelijk van niche in de markt Officiële erkenning officieel of afnemers
De innovaties van bestaand bekostigd onderwijs zijn doorgaans onderwijskundig. De niet-bekostigde opleidingen zijn innovatiever in het aanboren van nieuwe markten, aanpassingen aan nieuwe marktvragen en absorberen van vakinhoudelijke ontwikkelingen. De bekostigde opleidingen zijn wel in staat om voor gloednieuwe vakken of beroepen nieuwe opleidingen te beginnen. De informatica is daarvan het sprekendste voorbeeld. De bekostigde opleidingen zijn in de omgeving primair gericht op de instroom, de instromende studenten, terwijl de niet-bekostigde opleidingen meer oog hebben voor wensen van afnemers.
10
CHEPS merkt op dat onderwijs een trust markt is, een markt waar de consumenten gedwongen zijn op de prijs en kwaliteit van het product te vertrouwen, omdat er sprake is van informatieasymmetrie. De consument is niet in staat om de geleverde diensten te beoordelen op prijs-prestatie verhouding. Pas achteraf weet de consument de geleverde diensten of producten juist te waarderen. De producent weet dat wel. Het zou een theoretisch economische reden zijn voor het bestaan van non-profit markten, omdat op profit markten producenten de informatieasymmetrie zullen (kunnen) misbruiken en de consument profit aanbieders om die reden wantrouwt. De niche spelers leveren hier tegenvoorbeelden op.
12
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
De doelmatigheid van de opleiding is vooral vergeleken op het onderwijsrendement. Doorgaans is dat rendement in het niet-bekostigd onderwijs beter dan in het bekostigd onderwijs. Er zijn uitzonderingen, zoals bij het afstandsonderwijs, waar meer de nadruk wordt gelegd op de tevredenheid van de deelnemer, maar waar de deelnemers op den duur toch vergelijkbare rendementen halen. Bedrijfseconomisch is niet goed na te gaan wat de verschillen zijn. Waarschijnlijk is dat de niet-bekostigde opleidingen doorgaans beter op de financiële prestaties letten, dan bekostigde instellingen en de niet-bekostigde instellingen nie t rendabele opleidingen eerder stoppen. De prijs van de opleidingen is bij de bekostigde door de overheid vastgesteld, waardoor het prijsmechanisme niet functioneert. De niet-bekostigde opleidingen hebben altijd een prijs die is afgestemd op de markt. Als voor klanten gewerkt wordt die bereid zijn een hogere prijs te betalen, gebeurt dat. Werkt men voor klanten die alles uit eigen zak moeten betalen, is de prijs daar ook op afgestemd. Grote niet-bekostigde aanbieders zeggen dat ze voor de prijs van het collegegeld een volwaardige hbo opleiding kunnen aanbieden. Bekostigde instellingen kunnen dat niet. De onderwijskwaliteit is in het bekostigd onderwijs doorgaans gelijk aan de standaardkwaliteit die verlangd wordt. Er zijn uitzonderingen, zoals de onderwijsmethoden van de Universiteit Maastricht of University College Utrecht. Als regel vinden er periodiek, twee keer in tien jaar ongeveer, metingen plaats in het vigerende kwaliteitssysteem. Formeel zijn daar sancties aan verbonden, maar feitelijk worden die nooit toegepast. Het niet-bekostigde onderwijs maakt vrijwel zonder uitzondering gebruik van externe kwaliteitssystemen en zoekt erkenning van de overheid. De systemen zijn voor hen nodig om potentiële deelnemers te overtuigen van de waarde van de opleiding11. 3.3 Bekostigd initieel hoger onderwijs is en blijft dominant De kosten voor het volgen van hoger onderwijs zijn hoog. De opleiding zelf is duur en de jong volwassenen moeten zelf voorzien in de kosten van levensonderhoud alsmede de kosten van studiemateriaal en extra kosten voor huisvesting of reizen. De overheid bemoeit zich intensief met de bestrijding van die kosten via fiscale en subsidiemaatregelen en oefent daarmee gr ote invloed uit op het gedrag van drie andere partijen: de onderwijsinstelling, de student en de sponsor (ouder, bedrijf, studiefonds, enz.) die meebetalen of een bijdrage leveren aan de financiering van de opleiding. Omdat de overheid uitmaakt welke instelling wel en niet bekostigd wordt, de toedeling van kosten aan alle partijen bijna volledig regelt via subsidie, verplichte bijdragen, ontzeggen of toekennen van fiscale faciliteiten en de kosten hoog zijn, maakt de overheid feitelijk uit wat er wel en niet mogelijk is in de vie rhoek. De overheid doet dat zonder dat de overheid alle kosten voor zijn rekening neemt, of altijd borg staat voor kwaliteit, toegankelijkheid en gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle onderwijsinstellingen 12. Feitelijk bepaalt de overheid daarmee over de bestaansmogelijkheden van niet-bekostigde opleidingen die een civiel effect hebben. Dat blijkt ook uit de gegevens van de Informatie Beheer Groep, die gegevens hebben van studenten met studiefinanciering bij de bekostigde en niet-bekostigde (=aangewezen) opleidingen. In totaal gaat het om bijna 400.000 studenten (Peildatum: december 2003). 2% (HBO) tot 4% (WO) studeert bij een niet-bekostigde opleiding. Dat komt overeen met 13.545 studenten bij aangewezen opleidingen13.
11
Dit gegeven ondersteunt de stelling van het CHEPS, dat het economisch om een trust markt gaat. 12 Het CHEPS spreekt in dit verband over toetredingsbarrières (Huisman e.a. p. 47 e.v.). 13 Dit aantal wijkt aanzienlijk af van de becijfering van het CHEPS, die op 60.000-70.000 studenten uitkomen. Het cijfer is ook niet hetzelfde, omdat zij alle studenten bij aangewezen opleidingen schatten en dit getal alléén de studenten met studiefinanciering zijn. Als alles klopt, heeft ongeveer 20% van de studenten aan een aangewezen opleiding studiefinanciering.
smets+ hover+ adviseurs
13
Figuur 1: Deelname studenten met studiefinanciering aan bekostigde en nietbekostigde opleidingen 300000 250000 200000 Niet bekostigd
150000
Bekostigd
100000 50000 0 HBO
WO
De eerste conclusie is dan ook dat bekostigd hoger onderwijs dominant is in het initieel onderwijs. Zolang studenten recht hebben op studiefinanciering en een deel van de instellingen recht op bekostiging blijft houden, zal het overwicht blijven bestaan. Figuur 2: Partijen en financiële relaties betrokken bij bekostiging
Bekostiging
Overheid
Belasting
Onderwijsinstelling
Studiefinanciering
Sponsor (ouder, bedrijf, fonds)
Collegegeld, studiekosten
Student
Ouderlijke bijdrage, beurs, studiekostenbijdrage
Aflossing studieschuld
3.4 Werk in het grensgebied Niet-bekostigd hoger onderwijs is actief op vier terreinen: • Onderwijs om tijdens de beroepsloopbaan door extra studie carrière te kunnen maken, soms een tweede kans. • Onderwijs om direct praktijkgericht een beroepsopleiding te volgen die onmiddellijk aansluit op het voortgezet onderwijs • Snel opkomende marktvraag naar opleidingen door conjuncturele of structurele ontwikkelingen vooral in de techniek, zoals de informatica. • Na ervaringsonderwijs als stratificatiemiddel of als middel om je te onderscheiden van andere hoger opgeleiden (overlapt deels met de eerste groep)
14
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
Het bekostigd onderwijs is op al deze terreinen ook actief. Het gaat steeds om onderwijs waar de deelnemer of een sponsor een grote bijdrage, de hele of een groot deel van de prijs van de opleiding, moet betalen. In de eerste deelmarkt zijn vooral opleidingen actief die gebruik maken van afstands- en docentonafhankelijk onderwijs. Dat is bij enige schaalomvang tegen een gunstige prijs aan te bieden en trekt veel deelnemers die proberen een kwalificatie te halen . Het rendement van deze opleiding is doorgaans niet hoog, maar het kwaliteitscriterium is vooral of de studenten tevreden zijn met de opleiding. De tweede deelmarkt is te vinden bij beroepen die nauw aansluiten op de beroepspraktijk en tegen een bedrijfsopleiding aan liggen. De derde deelmarkt is sterk conjunctureel bepaald en heeft vaak te maken met structurele technische ontwikkelingen, die vooral in de techniek voorkomen. De laatste golf vond plaats tijdens de opkomst van de informatica. De industrie had een grote behoefte aan technici en het bekostigd onderwijs groeide wel snel, maar kon de acute vraag niet helemaal afdekken. Vooral mensen die al werkten kregen behoefte aan aanvullende opleidingen om carrière te kunnen maken. De bekostigde en niet-bekostigde opleidingen boden die kans. De niet-bekostigde opleidingen richtten zich daarbij vooral op niches in de markt met een kapitaalkrachtige vraag. De vierde deelmarkt is in opkomst. Het is geen initieel hoger onderwijs, maar post initieel hoger onderwijs direct gericht op het maken van sprongen in de loopbaan 14. Het onderwijs mikt op hoger opgeleiden die zich willen onderscheiden van andere hoger opgeleiden en het onderwijs willen gebruiken als stratificatiemiddel. Het is hoger-hoger onderwijs, dat vooral kans krijgt, omdat het huidig hoger onderwijs onvoldoende onderscheidend is door de brede deelname. 3.5 Prijsconcurrentie Het bekostigd onderwijs concurreert met de prijs van opleidingen die ze niet-bekostigd als contractonderwijs aanbiedt. Een uitzondering zijn de opleidingen in de vierde deelmarkt, waar het gaat om stratificatie en onderscheiding van andere hoger opgeleiden en waar bekostigd onderwijs feitelijk ook geen rol speelt. Het bekostigd hoger onderwijs maakt daarbij actief gebruik van mogelijkheden die wetgever biedt om contractonderwijs aan te bieden. De prijs is laag. Het fiscale voordeel van een publieke instelling, kruissubsidiëring, relatief veel verlies nemen en intern integrale opbrengsten afrekenen tegen marginale kosten zijn manieren om de prijs laag te houden. Niet-bekostigde instellingen ondervinden hiervan nadelen, omdat ze niet onder gelijke randvoorwaarden kunnen concurreren. (Geen gelijk level playing field). Niet-bekostigd onderwijs werkt als regel bedrijfseconomischer en in veel gevallen efficiënter. Een voordeel van niet-bekostigde opleidingen is dat zij met minder kostbare rechtsposities van personeel te maken hebben. Een grote particuliere aanbieder van afstandsonderwijs stelt dat ze tegen collegegelden alle hbo opleidingen kostendekkend kunnen aanbieden. Er zijn twee redenen, die niet-bekostigde opleidingen aanvoeren, waarom dat sommige niet-bekostigde aanbieders zich de laatste jaren hebben teruggetrokken van de opleidingenmarkt. De eerste is dat de winstmarges te klein zijn, waardoor op winst gerichte bedrijven zich terugtrekken. Not-for-profit organisaties blijven langer bestaan in dit klimaat. De tweede reden is dat niet-bekostigde instellingen vinden dat de overheid voortdurend steeds weer nieuwe, onverwachte en bedrijfseconomisch wezensvreemde eisen stelt, die het moeilijk of onmogelijk maken om bedrijfsmatig te werken 15.
14
Een deel van dit onderwijs lijkt qua invalshoek op het tweede fase of voortgezette opleidingen in de kunst, sociaal agogische beroepen, medische en psychotherapeutische beroepen. 15 Eisen aan de toelating, eisen aan prijsstelling, eisen aan verantwoording aan overheid, eisen aan informatievoorziening aan overheid en inspectie, eisen aan publieke verantwoording, eisen aan onderwijs.
smets+ hover+ adviseurs
15
3.6 Veranderingen aan de grenzen van het rijk? De niet-bekostigde opleidingen zijn relatief kleine spelers in vergelijking met het bekostigd onderwijs. De condities waaronder bekostigde instellingen werken zijn zoveel gunstiger dan die van de niet-bekostigde, dat er weinig of niets zal veranderen als de verschillen blijven bestaan. Aan de randen van dit bekostigd rijk vinden interessante ontwikkelingen plaats, vooral voor mensen die al werken. Doorgaans hebben die geen recht op studiefinanciering meer en missen ze de tijd om voltijdopleidingen te volgen. Ze zijn wel in staat om in combinaties van werk en leren opleidingen te volgen die de carrière versnellen. In die markt zijn bekostigde en niet-bekostigde instellingen actief met niet-bekostigde (of deels) bekostigde opleidingen (contractonderwijs). De opleidingen zijn korter, doelgerichter en meer toegesneden op wat studenten wensen. Het CHEPS denkt dat de niet-bekostigde opleidingen daardoor beter zijn toegesneden op het levenslang leren16. De meest in het oog springende ontwikkeling in deze is de opkomst van MBA opleidingen als na ervaringsonderwijs. Het voorziet in een behoefte aan bij studenten aan statuspositionering; exclusiever hoger onderwijs, waar deelnemers zich mee kunnen onderscheiden van andere hoger opgeleiden. Het nieuwe hoger hoger onderwijs.
16
Zie Huisman 2004, p. 46. Huisman e.a. betrekken impliciet, maar terecht, het mbo er ook bij, als ze – op grond van buitenlandse ontwikkelingen - spreken over het post-secundair onderwijs.
16
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
4. Bijlagen 4.1 Bronnen Appelman, M., Gorter, J., Lijesen, M., Onderstal, S. & Venniker, R. (2003). Equal Rules or Equal Opportunities? Demystifying Level Playing Field (CPB Document 34). Den Haag: CPB. Bickerstaffe, George Which MBA? A critical guide to the world’s best MBAs London: The economic intelligence unit limited 2003. (http://store.eiu.com) Commissie Accreditatie Hoger Onderwijs (2001). Prikkelen presteren profileren (Eindrapport Commissie Franssen). Amsterdam: Van de Bunt. Huisman, J, Ben Jongbloed, Carlo Salerno Bekostigd en niet bekostigd hoger onderwijs: programma’s en klanten Achtergrondstudie verzorgd door CHEPS voor de Onderwijsraad. Enschede: CHEPS 2004. Ministerie van OCW (2002). Funding and Recognition. A Comparative study of funded versus non-funded higher education in eight countries (Onderzoek uitgevoerd door CHEPS in opdracht van het ministerie van OCenW). Zoetermeer: Ministerie van OCenW. Onderwijsraad (2003). Bekostiging Hoger Onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad. SER (1999). HOOP 2000. Den Haag: SER. Taskforce ICT (Commissie Risseeuw) Deltawerkers voor digitale delta. Rapportage Task Force ‘Werken aan ICT’ Den Haag: Ministerie van Economische Zaken 1999. 4.2 Afkortingen CHEPS Centre of Higher Education Policy Studies CPB Centraal Plan Bureau CROHO Centraal register opleidingen hoger onderwijs EXIN Exameninstituut voor ict EZ Ministerie van Economische Zaken HOOP Hoger Onderwijs en Ontwikkelingsplan ICT Informatie en communicatie technologie KLM Koninklijke Luchtvaartmaatschappij LOI Leidse Onderwijsinstellingen MBA Master of Business Administration NIMA Nederlands Instituut voor Marketing OCW Onderwijs, Cultuur Wetenschappen SEPR Stichting Examens en Proeven voor het Reisbureaubedrijf SER Sociaal Economische Raad
4.3 Invulformulier gegevens bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs Formulier Onderwijsraad Bekostigd en niet-bekostigd hoger onderwijs Algemeen: Opleidingsinstituut Contactpersoon Gesproken op Telefoon E-mail Bronnen Memo Programma: Naam opleiding:
Concurrent:
Status Korte omschrijving:
smets+ hover+ adviseurs
17
Algemeen: Opbouw curriculum, vakinhoud, didactiek, praktijkdeel. Instroommomenten Studielast: Examenreglement Doelgroep: Studenten 2003 Toelatingseisen: Financiën:
Opleiding, ervaring, anders: Eigen bijdrage, bedrijven, fondsen, sponsoren opleiding, fiscaal: Typering student: SF, regio, herkomst, andere kenmerken: Innovatief (onderscheidende kenmerken, uniek): Onderwijskundig Programma, didactiek, student: Vakinhoudelijk Omgeving, tevredenheid over de opleiding: Aankomend studenten: Oud studenten: Afnemend beroepenveld: Vervolgonderwijs: Doelmatigheid: Rendement na 5 jaar Werkgelegenheid in gekozen beroep en op niveau Behoefte aan meer of minder opleidingen Kwaliteit: Externe kwaliteitsbewaking Recent extern oordeel Kracht Overig: Opmerking:
Concurrent: Concurrent: Concurrent:
Concurrent: Concurrent:
Concurrent: Concurrent: Concurrent: Concurrent: Concurrent:
Concurrent:
Concurrent: Concurrent: Concurrent:
4.4 Aangewezen opleidingen 4.4.1 HBO : aangewezen Academie voor Eurythmie Azusa Theologische Hogeschool B.V. Hogeschool Delta Bourdon Hogeschool voor Muziek Christelijke leergangen op reformatorische grondslag de Driestar De Stichtse Hogeschool De Vrije Muziek-Akademie De Wittenberg; Chr hs en toerustingscentrum European University for Professional Education Evangelische Theologische Hogeschool
18
Veranderingen aan de grenzen van het rijk?
Fontys Bedrijfshogeschool HAN-PBNA HBO Nederland Hogescholen Oost Nederland Hogeschool Dirksen B.V. Hogeschool DOC Hogeschool GEO Hogeschool Gorinchem IDE bv Hogeschool Hanzesteden Hogeschool ISBW B.V. Hogeschool Management Documentaire Informatievoorziening (HMDI) Hogeschool Notenboom Hogeschool Praehep Hogeschool Schoevers Hogeschool Schumann Akademie BV Hogeschool Thorbecke Hogeschool Thorn Kreato Muziekacademie Hogeschool TIO Hogeschool v Pedagogisch en Sociaal-Agogisch Onderwijs Groningen Hogeschool Wittenborg Instituut Brouwer Instituut voor Bestuurs-, Beroeps- en Bedrijfsdiensten (IBBB) Instituut voor psychosynthese InterCollege Business School Internationale Hogeschool Vr fysioterapie Thim van der Laan ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalen IVA Driebergen KBK Hogeschool B.V. Markus Verbeek Opleidingen Stichting Hoger Onderwijs Nationale Luchtvaart School NEA Transport Hogeschool NTA-Academie PBNA-HBO St Amsterdamse Balletacademie Stg ter bev vh bestuderen vd leer der waarheid geref gem R'dam Stichting ABC Hogeschool Dordrecht en Omstreken Stichting Esperanto bij het Onderwijs Stichting Hoger Onderwijs NOVI Stichting Hoger Onderwijs voor Bedrijfskundige Informatiekunde Stichting Hogeschool Rens & Rens Stichting Hogeschool West-Nederland voor Vertaler en Tolk Stichting LOI Hoger Onderwijs Stichting management opl. gezondheidszorg Zeeland te Vlissingen Stichting Nederlands Bijbelinstituut Stichting NTI Hogeschool Stichting opleidingen Hoger Onderwijs voor Tolken en Vertalers Stichting Post-Hoger Onderwijs Eindhoven Stichting Reformatorische Leergangen Stichting Stichtse Opleiding Middelbare Akten (SOMA) Stichting Windesheim The New School for Information Services Theologische Hs vanwege de Gereformeerde Bond 'Johannes Calvijn' TMO, Hogeschool voor Modemanagement
4.4.2 WO : aangewezen Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht Stichting Theologische Faculteit Tilburg Theologische Universiteit v.d. Christelijke Gereformeerde Kerken Theologische Universiteit v/d Gereformeerde Kerken (vrijg.) Ned. Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken Transnationale Universiteit Limburg Universiteit Nijenrode Universiteit voor Humanistiek
smets+ hover+ adviseurs
19