F
I
I
N
A
S
T
R
5
T
U
603.81.189 C T I
E
0
B
O
E
0
K
001-022 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:10
Pagina 1
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat
hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat volledig te benutten. Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. In de de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: ❒ het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden ❒ een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van uw Fiat beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
2
19-09-2007
10:10
Pagina 2
WEGWIJS IN UW AUTO DASHBOARD ......................................................................
3
PLAFONDVERLIICHTING .................................................
36
SYMBOLEN ...........................................................................
4
BEDIENINGSORGANEN ..................................................
37
FIAT CODE ...........................................................................
4
INTERIEURUITRUSTING ..................................................
39
DE SLEUTELS ........................................................................
5
OPENDAK..............................................................................
41
INSTRUMENTENPANEEL .................................................
9
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY EN INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .....................................
12
TRIP COMPUTER ................................................................
21
ZITPLAATSEN ......................................................................
23
HOOFDSTEUNEN ..............................................................
24
STUURWIEL .........................................................................
25
SPIEGELS ................................................................................
26
KLIMAATREGELING ...........................................................
27
VERWARMING EN VENTILATIE ....................................
28
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING .....................
29
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING.......................
31
BUITENVERLICHTING ......................................................
34
RUITEN REINIGEN .............................................................
35
PORTIEREN ..........................................................................
43
RUITBEDIENING .................................................................
45
BAGAGERUIMTE .................................................................
46
MOTORKAP .........................................................................
49
IMPERIAAL/SKIDRAGER ...................................................
51
KOPLAMPEN ........................................................................
51
ABS ..........................................................................................
53
ESP-SYSTEEM .......................................................................
54
EOBD-SYSTEEM ...................................................................
57
“DUALDRIVE” ......................................................................
57
PARKEERSENSOREN .........................................................
59
AUTORADIO .......................................................................
61
TANKEN ................................................................................
63
BESCHERMING VAN HET MILIEU .................................
64
19-09-2007
10:10
Pagina 3
DASHBOARD
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen.
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
F0S0001m
1. Uitstroomopening aan zijkant – 2. Linker hendel: bediening buitenverlichting – 3. Instrumentenpaneel en controle-/waarschuwingslampjes – 4. Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer – 5. Uitstroomopeningen in het midden – 6. Opbergvak/autoradio – 7. Airbag passagierszijde – 8. Dashboardkastje/verborgen documentenvakje – 9. Bediening verwarming/ventilatie/airconditioning – 10. Elektrische ruitbediening – 11 Opbergvak - 12. Versnellingspook – 13. Airbag bestuurderszijde.
ALFABETISCH REGISTER
fig. 1
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
CD
3
19-09-2007
10:10
Pagina 4
SYMBOLEN
FIAT CODE
Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht, met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
❒ Als het lampje Y gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning).
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y branden. Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
Op de binnenbekleding van de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen.
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft.
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
4
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.
❒ Als de storing blijft optreden, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
Pagina 5
WEGWIJS IN UW AUTO
DE SLEUTELS CODE-CARD fig. 2
fig. 2
F0S0002m
fig. 4
F0S0004m
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig) fig. 4
Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card A altijd bij u te hebben. BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
De metalen baard A dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ de sloten van de portieren; ❒ het ver-/ontgrendelen van de tankdop.
Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
fig. 3
F0S0003m
MECHANISCHE SLEUTEL fig. 3 De metalen baard A dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ de sloten van de portieren en de achterklep (indien aanwezig); ❒ het ver-/ontgrendelen van de tankdop.
Als u op de knop B drukt, wordt de metalen baard in-/uitgeklapt.
LAMPJES EN BERICHTEN
B de mechanische code van de sleutels die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden overhandigd.
NOODGEVALLEN
A de elektronische code.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven:
ONDERHOUD EN ZORG
10:10
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
5
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
6
19-09-2007
10:10
Pagina 6
Portieren en achterklep ontgrendelen
Portieren en achterklep vergrendelen
Achterklep op afstand ontgrendelen/openen
Druk kort op de knop Ë: de portieren en de achterklep worden ontgrendeld, de plafondverlichting wordt tijdelijk ingeschakeld en de richtingaanwijzers knipperen twee keer (bepaalde uitvoeringen/markten).
Druk kort op de knop Á : de portieren en de achterklep worden op afstand vergrendeld, de plafondverlichting dooft en de richtingaanwijzers knipperen één keer (indien van toepassing).
Druk de knop R in om op afstand de achterklep te ontgrendelen (openen).
Als de brandstofnoodschakeling in werking treedt, worden de portieren automatisch ontgrendeld.
Als een of meer portieren niet goed gesloten zijn, wordt de vergrendeling niet uitgevoerd. Dit wordt aangegeven door het snel knipperen van de richtingaanwijzers (indien van toepassing). De portieren worden vergrendeld als de achterklep geopend is. Als sneller dan 20 km/h wordt gereden, dan worden de portieren automatisch vergrendeld als deze functie is ingesteld (alleen bij uitvoeringen met een instelbaar multifunctioneel display).
Het openen van de achterklep wordt aangegeven door het twee keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Pagina 7
WEGWIJS IN UW AUTO
EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN
fig. 5
❒ druk op de knop A en klap de metalen baard B uit; ❒ draai de schroef C in stand : met een kleine schroevendraaier; ❒ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij E; let daarbij goed op de polariteit; ❒ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de schroef C in stand Á.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
F0S0005m
NOODGEVALLEN
BATTERIJ VAN DE SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN fig. 5
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u in de loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot een Fiat-dealer wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs mee.
fig. 6
F0S0073m
FRONTJE AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN fig. 6 Volg voor het vervangen van het frontje van de afstandsbediening de in de figuur afgebeelde procedure.
ONDERHOUD EN ZORG
10:10
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
7
001-022 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:10
Pagina 8
WEGWIJS IN UW AUTO
STUURSLOT Inschakelen
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Zet de sleutel in stand STOP, neem de sleutel uit het contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
8
Uitschakelen fig. 7
F0S0006m
START-/CONTACTSLOT fig. 7 De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid: ❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties kunnen werken (autoradio, centrale portiervergrendeling enz.). ❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. ❒ AVV: motor starten. Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
ATTENTIE Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt. Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
INSTRUMENTENPANEEL Uitvoeringen met multifunctioneel display A Snelheidsmeter B Toerenteller C Multifunctioneel display met digitale brandstofmeter en digitale koelvloeistoftemperatuurmeter. De lampjes m en c zijn uitsluitend op de dieseluitvoeringen aanwezig. Het lampje t is uitsluitend op de uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak aanwezig (zie het supplement “Dualogic”). F0S0007m
fig. 9 - Sport-uitvoering
F0S0150m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
fig. 8
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 9
VEILIGHEID
10:10
STARTEN EN RIJDEN
19-09-2007
LAMPJES EN BERICHTEN
001-022 FIAT 500 NL
9
001-022 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:10
Pagina 10
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display A Snelheidsmeter
VEILIGHEID
B Toerenteller C Instelbaar multifunctioneel display met digitale brandstofmeter en digitale koelvloeistoftemperatuurmeter.
Het lampje t is uitsluitend op de uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak aanwezig (zie het supplement “Dualogic”). fig. 10
F0S0009m
fig. 11 - Sport-uitvoering
F0S0151m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
De lampjes m en c zijn uitsluitend op de dieseluitvoeringen aanwezig.
10
SNELHEIDSMETER fig. 12 De meter A geeft de snelheid van de auto aan. C
TOERENTELLER fig. 12 De toerenteller B geeft het toerental van de motor aan.
fig. 12
D F0S0140m
DIGITALE BRANDSTOFMETER fig. 12 De digitale brandstofmeter C geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje E K gaat branden als er nog ongeveer 5 liter brandstof aanwezig is. Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
Het eerste blokje blijft altijd branden en geeft de correcte werking van het systeem aan. Als het waarschuwingslampje F u gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Fiatdealer.
VEILIGHEID
De digitale meter D geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.
STARTEN EN RIJDEN
A
LAMPJES EN BERICHTEN
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 12
B
NOODGEVALLEN
De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 11
ONDERHOUD EN ZORG
10:10
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
11
19-09-2007
10:10
Pagina 12
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel display of een instelbaar multifunctioneel display dat tijdens de rit nuttige informatie levert aan de bestuurder op basis van de instelling voor de gewenste gegevens. BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 13
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
MULTIFUNCTIONEEL EN INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
12
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven: A Informatie over Sport-functie (indien aanwezig) B Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive C Afstand tot volgende servicebeurt D Digitale brandstofmeter
fig. 13
F0S0011m
fig. 14
F0S0012m
H Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)
F Informatie over Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig)
I Datum
G Afstand tot volgende servicebeurt
L Melding kans op gladheid
H Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
M Tijd BEGINSCHERM INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 14 Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven: A Tijd
E Buitentemperatuurmeter
B Buitentemperatuurmeter (indien aanwezig)
F Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
C Melding kans op gladheid
G Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter
E Digitale brandstofmeter
D Datum
I Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter L Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller)
ESC
fig. 15
F0S0089m
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 15 + Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen. MENU ESC Kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm. – Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen.
Opmerking Bij het openen van een voorportier wordt het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/mijltotaalteller (indien aanwezig) weergegeven.
VEILIGHEID
MENU
STARTEN EN RIJDEN
– tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen.
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen + en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Bij enkele onderdelen (Tijd en Meeteenheid instellen) is er een submenu. Het setup-menu kan worden geactiveerd door de knop MENU ESC kort in te drukken. Door de knop + of – steeds in te drukken, kunt u de lijst van het setupmenu doorlopen. De werking is afhankelijk van het geselecteerde menupunt. Het menu bestaat uit de volgende functies: – VERLICHTING – BEEP SNELHEID – GEGEVENS TRIP B – TIJD INSTELLEN – DATUM INSTELLEN – ZIE RADIO – AUTOCLOSE – MEETEENHEID – TAAL – VOLUME WAARSCHUWINGEN – VOLUME TOETSEN – BUZZER GORDELS – SERVICE – BAG PASSAGIER – DAGVERLICHTING – MENU VERLATEN
LAMPJES EN BERICHTEN
– binnen het menu kunt u het menu naar boven of beneden doorlopen;
SETUP-MENU
NOODGEVALLEN
Opmerking Bij de knoppen + en – hangt de werking van het volgende af:
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 13
ONDERHOUD EN ZORG
10:10
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
13
19-09-2007
10:10
Pagina 14
Een menupunt selecteren in het hoofdmenu met submenu:
MENU-FUNCTIES
– als u de knop MENU ESC kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu de instelling selecteren die u wilt wijzigen;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt, wordt het eerste menupunt van het submenu weergegeven;
Verlichting (Lichtsterkte interieur regelen)
– met de knop + of – (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd;
– met de knop + of – (door de knop telkens in te drukken) kunt u alle menupunten van het submenu doorlopen;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het daarvoor geselecteerde menupunt in het hoofdmenu.
– als u de knop MENU ESC kort indrukt, kunt u het weergegeven menupunt van het submenu selecteren en verschijnt het menu van de betreffende instelling;
– bij multifunctioneel display: met ingeschakelde verlichting ‘s nachts, voor regeling van de lichtsterkte van het instrumentenpaneel, het display van de autoradio en het display van de automatische klimaatregeling;
– met de knop + of – (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling van dit menupunt in het submenu worden geselecteerd; – als u de knop MENU ESC kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het daarvoor geselecteerde menupunt in het submenu.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
Een menupunt selecteren in het hoofdmenu zonder submenu:
NOODGEVALLEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
14
Deze functie is beschikbaar:
– bij instelbaar multifunctioneel display: de functie is altijd beschikbaar en regelt overdag de lichtsterkte van het instrumentenpaneel en ‘s nachts de lichtsterkte van het instrumentenpaneel, het display van de autoradio en het display van de automatische klimaatregeling. Bij ingeschakelde verlichting overdag, zijn het display van het instrumentenpaneel (maximale lichtsterkte voor het multifunctionele display en de geselecteerde lichtsterkte overdag voor het instelbare multifunctionele display), de toetsen en het display van de autoradio en de automatische klimaatregeling verlicht. Bij ingeschakelde verlichting ‘s nachts, zijn het display van het instrumentenpaneel, de toetsen en het display van de autoradio en de automatische klimaatregeling verlicht overeenkomstig de geselecteerde lichtsterkte.
– druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display verschijnt het opschrift (Beep Snelh.); – druk op de knop + of – om de snelheidslimiet in te schakelen (On) of uit te schakelen (Off); – als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop + of – de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en worden bevestigd door het indrukken van de knop MENU ESC;
– druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert (On); – druk kort op de knop –; op het display knippert (Off); – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
VEILIGHEID
Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
– druk op knop + of – om de lichtsterkte in te stellen;
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Opmerking De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk van de ingestelde meeteenheid (zie de paragraaf “Meeteenheid instellen (Meeteenheid)” hierna). Elke keer als u de knop + of – indrukt, wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop + of – ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
LAMPJES EN BERICHTEN
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert het eerder ingestelde niveau;
Beep Snelheid (Snelheidslimiet)
NOODGEVALLEN
Ga voor het instellen van de lichtsterkte als volgt te werk:
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 15
ONDERHOUD EN ZORG
10:10
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
15
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
16
19-09-2007
10:10
Pagina 16
Gegevens trip B (Trip B)
Tijd instellen (Klokje instellen)
Met deze functie kan de weergave van Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off).
Met deze functie kan het klokje worden ingesteld in twee submenu’s: “Tijd” en “Formaat”. Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie voor meer informatie de paragraaf “Trip computer”. Ga voor het in- of uitschakelen als volgt te werk: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display verschijnen de twee submenu’s “Tijd” en “Formaat”; – druk op de knop + of – om tussen de submenu’s te navigeren; – druk na het selecteren van het submenu dat u wilt wijzigen, kort op de knop MENU ESC; – als u in het submenu “Tijd” zit: druk kort op de knop MENU ESC; op het display knipperen de “uren”; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knipperen de “minuten”; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren.
Opmerking Elke keer als u de knop + of – indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. – als u in het submenu “Formaat” zit: druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert de tijdsaanduiding; – druk op de knop + of – voor weergave van de tijd in “24h” of “12h”. Druk na het uitvoeren van de instelling kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan. – druk nogmaals lang op de knop MENU ESC om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
– druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert de “maand”; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert de “dag”; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren. Opmerking Elke keer als u de knop + of – indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– Radio: frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken of AutoSTore inschakelen;
Als deze functie is ingeschakeld (On), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h. Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk:
– audio-CD, MP3-CD: nummer van het muziekstuk;
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display verschijnt een submenu;
Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off) van de informatie van het audiosysteem op het display als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling;
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan; – druk nogmaals lang op de knop MENU ESC om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
VEILIGHEID
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert het “jaar”;
Met deze functie kan op het display de informatie over de autoradio worden weergegeven.
STARTEN EN RIJDEN
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Autoclose (Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto) (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
Met deze functie kan de datum worden ingesteld (dag - maand - jaar).
Zie radio (Herhaling informatie audiosysteem)
NOODGEVALLEN
Datum instellen (Datum instellen)
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 17
ONDERHOUD EN ZORG
10:11
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
17
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
18
19-09-2007
10:11
Pagina 18
Meeteenheid (Meeteenheid instellen) Met deze functie kunnen de meeteenheden worden ingesteld in drie submenu’s: “Afstand”, “Verbruik” en “Temperatuur”. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display verschijnen de drie submenu’s; – druk op de knop + of – om tussen de drie submenu’s te navigeren; – druk na het selecteren van het submenu dat u wilt wijzigen, kort op de knop MENU ESC; – als u in het submenu “Afstand” zit: druk kort op de knop MENU ESC; op het display wordt “km” of “mijl” weergegeven, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – als u in het submenu “Verbruik” zit: druk kort op de knop MENU ESC; op het display wordt “km/l”, “l/100km” of “mpg” weergegeven, afhankelijk van de instelling;
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op “km”, kan de meeteenheid verbruik worden ingesteld op ‘’km/l’’ of ‘’l/100 km’’. Als de meeteenheid afstand is ingesteld op “mijl”, geeft het display de hoeveelheid verbruikte brandstof aan in “mpg”. – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – als u in het submenu “Temperatuur” zit: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display wordt “°C” of “°F” weergegeven, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; Druk na het uitvoeren van de instelling kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan. – druk nogmaals lang op de knop MENU ESC om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
Taal (Taal instellen) U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Nederlands, Pools. Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert de ingestelde “taal”; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert het “niveau” van het ingestelde volume; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
– druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert het “niveau” van het ingestelde volume; – druk op de knop + of – om de instelling uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Service (Geprogrammeerd onderhoud) Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert de afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf “Meeteenheid afstand”); – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm.
VEILIGHEID
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:
De functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door de Fiat-dealer is uitgeschakeld (zie de paragraaf “SBR-systeem” in het hoofdstuk “Veiligheid”).
STARTEN EN RIJDEN
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:
Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van de knoppen MENU ESC, + en –, kan worden ingesteld op 8 niveaus.
Buzz. Gordels (Herinschakeling buzzer voor melding SBR-systeem)
LAMPJES EN BERICHTEN
Het volume van het akoestische signaal (buzzer) dat klinkt voor het melden van een storing of waarschuwing, kan ingesteld worden op 8 niveaus.
Volume toetsen (Volumeregeling toetsen)
NOODGEVALLEN
Volume waarschuwingen (Volumeregeling waarschuwingszoemer)
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 19
ONDERHOUD EN ZORG
10:11
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
19
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
20
19-09-2007
10:11
Pagina 20
Opmerking Het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” voorziet elke 30.000 km (of iedere 18.000 mijl) in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of gelijke waarde in mijl). De weergave wordt elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) opnieuw weergegeven. Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen weergegeven. De weergave is afhankelijk van de ingestelde meeteenheid in km of mijl. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen dat resteert tot de volgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Bag passagier Inschakeling/Uitschakeling van de frontairbag en zij-airbag (sidebag indien aanwezig) Met deze functie kan de airbag aan passagierszijde worden in- en uitgeschakeld. Ga als volgt te werk: – druk op de knop MENU ESC en druk, na het verschijnen op het display van het bericht (Bag pass: Off) (voor uitschakelen) of het bericht (Bag pass: On) (voor inschakelen) door op de knop + of – te drukken, nogmaals op de knop MENU ESC; – op het display verschijnt het bericht om de instelling te bevestigen; – selecteer door het indrukken van de knop + of – (Ja) (voor bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of (Nee) (om te annuleren); – druk kort op de knop MENU ESC; er verschijnt een bevestiging van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd naar het menuscherm of, wanneer de knop even ingedrukt wordt gehouden, naar het beginscherm zonder op te slaan.
Dagverlichting (D.R.L.) Met deze functie kunt u de dagverlichting in- of uitschakelen. Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk: – druk kort op de knop MENU ESC; op het display verschijnt een submenu; – druk kort op de knop MENU ESC; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop + of – om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan; – druk nogmaals lang op de knop MENU ESC om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt. Menu verlaten Laatste functie waarmee de instellingen uit het menuscherm worden afgesloten. Druk kort op de knop MENU ESC om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop – indrukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt (Beep Snelheid).
– Gemiddelde snelheid B
Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset - begin van de nieuwe rit). “Trip A” geeft informatie over: – Autonomie (actieradius) – Afgelegde afstand – Gemiddeld verbruik – Huidig verbruik – Gemiddelde snelheid – Reistijd.
– Reistijd B. Opmerking De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie de paragraaf “Trip B”). De gegevens “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul worden gezet.
Afgelegde afstand Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin van een nieuwe rit.
Weergegeven gegevens
Gemiddeld verbruik
Autonomie (actieradius)
Geeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
Geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - -” als: – de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl) – de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.
Huidig verbruik Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met draaiende motor wordt “- - - -” op het display weergegeven.
VEILIGHEID
– Gemiddeld verbruik B
Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand MAR staat, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “Trip A” en “Trip B” die onafhankelijk van elkaar werken en betrekking hebben op de hele rit van de auto.
STARTEN EN RIJDEN
– Afgelegde afstand B Algemene informatie
BELANGRIJK De waarde van de actieradius kan door verschillende factoren worden beïnvloed: rijstijl (zie de paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rijden”), type traject (snelwegen, stad, bergen enz.), gebruiksomstandigheden van de auto (vervoerde lading, bandenspanning enz.). Houd hier bij het plannen van een reis rekening mee.
LAMPJES EN BERICHTEN
“Trip B” geeft informatie over:
NOODGEVALLEN
TRIP COMPUTER
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 21
ONDERHOUD EN ZORG
10:11
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
001-022 FIAT 500 NL
21
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
001-022 FIAT 500 NL
22
19-09-2007
10:11
Pagina 22
Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit.
Procedure voor het begin van een rit
Reistijd
Trip verlaten
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
De functie TRIP wordt automatisch verlaten, nadat alle grootheden zijn weergegeven of als de knop MENU ESC langer dan 1 seconde is ingedrukt.
Bedieningsknop TRIP fig. 16 Met de knop TRIP, op de rechter hendel, krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toegang tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen de gegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen: – kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens; – even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset) en het beginnen van een nieuwe rit.
Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutel in stand MAR, langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken.
fig. 16
F0S0090m
Nieuwe rit Begint als een reset is uitgevoerd: – “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop; – “automatisch” wanneer de “afgelegde afstand” de waarde 9.999,9 km bereikt of wanneer de “reistijd” de waarde 99.59 (99 uur en 59 minuten) bereikt; – iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest. BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip A” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip A” op nul gezet. BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.
Pagina 23
WEGWIJS IN UW AUTO
ZITPLAATSEN
ATTENTIE Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. fig. 17
F0S0013m
fig. 19
F0S0015m
fig. 18
F0S0014m
fig. 20
F0S0154m
Verstellen in lengterichting fig. 17
Verstellen van de rugleuning fig.18 Draai aan de knop B.
NOODGEVALLEN
ATTENTIE Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
LAMPJES EN BERICHTEN
Trek de hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand steunen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
ZITPLAATSEN VOOR
Hoogteverstelling (indien aanwezig) fig. 19 Trek de hendel C uit en verplaats hiermee het achterste deel van de zitting omhoog of omlaag voor een betere en comfortabelere zitpositie. Rugleuning omklappen fig. 20 Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot de achterzitplaatsen: bedien de hendel D (beweging a) en kantel de
rugleuning naar voren, totdat hij vergrendelt (beweging b); laat de hendel D los en duw tegen de rugleuning zodat de stoel naar voren schuift (beweging c). Stoel terugplaatsen: schuif de stoel naar achteren (beweging d) in de oorspronkelijke stand (indien van toepassing); bedien de hendel D (beweging e) om de rugleuning te ontgrendelen en kantel de rugleuning omhoog (beweging f) totdat hij hoorbaar vergrendelt.
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
23
023-045 FIAT 500 NL
19-09-2007
16:26
Pagina 24
WEGWIJS IN UW AUTO
HOOFDSTEUNEN VOOR fig. 22
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar; ga voor het verstellen als volgt te werk:
24
fig. 21
F0S0017m
ZITPLAATSEN ACHTER fig. 21 Rugleuning ontgrendelen ❒ Bij uitvoeringen met ondeelbare achterbank: trek de hendels A en B omhoog en plaats de rugleuning op de zitting. ❒ Bij uitvoeringen met deelbare achterbank: trek de hendel A of B omhoog om respectievelijk het linker of het rechter deel van de rugleuning te ontgrendelen en plaats de rugleuning op de zitting. ATTENTIE Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
❒ Omhoog verplaatsen: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt. ❒ Omlaag verplaatsen: druk op de knop A en duw de hoofdsteun omlaag.
fig. 22
F0S0033m
ATTENTIE Verstel de hoofdsteunen alleen als de auto stilstaat en de motor is afgezet. De hoofdsteunen moeten zo worden ingesteld dat ze het hoofd ondersteunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming. Voor het optimaal benutten van de hoofdsteun, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
Pagina 25
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruikt worden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.
F0S0034m
ACHTER (indien aanwezig) fig. 23 Om de hoofdsteunen achter te verwijderen, moet u gelijktijdig de knoppen B en C aan de kant van de twee steunen indrukken en de hoofdsteunen uittrekken. Voor het verwijderen van de hoofdsteunen achter moet of de achterklep worden geopend of de rugleuning zijn ontgrendeld en naar voren worden gekanteld. Om de hoofdsteun in de gebruiksstand te zetten, moet u de hoofdsteun omhoog plaatsen totdat hij vergrendelt. Druk voor het omlaagplaatsen van de hoofdsteun op de knop B. De bijzondere constructie van de hoofdsteun verhindert dat de passagier achter op de juiste wijze tegen de rugleuning kan steunen; deze constructie is nuttig omdat de passagier gedwongen wordt de hoofdsteun voor gebruik omhoog in de juiste stand te trekken.
Voor het verstellen moet de hendel fig. 24 omlaag geplaatst worden in stand 2; zet het stuur daarna in de gewenste stand en vergrendel het in deze stand door de hendel in stand 1 te plaatsen.
fig. 24
F0S0018m
ATTENTIE Verstel het stuurwiel alleen als de auto stilstaat en de motor is afgezet.
LAMPJES EN BERICHTEN
fig. 23
NOODGEVALLEN
Dit kan verticaal worden versteld (indien van toepassing).
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
STUURWIEL
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
25
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
26
19-09-2007
16:26
Pagina 26
SPIEGELS BINNENSPIEGEL fig. 25 De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet. Met het hendeltje A kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.
F0S0019m
fig. 25
fig. 26
F0S0020m
fig. 27
F0S0035m
Met elektrische verstelling fig. 26 ELEKTRONISCH DIMBARE BINNENSPIEGEL (indien aanwezig)
Ga als volgt te werk:
Enkele uitvoeringen zijn voorzien van een elektronisch dimbare binnenspiegel met automatische anti-verblindingsfunctie. Aan de onderzijde van de spiegel is een ON/OFF-knop aanwezig voor het in-/uitschakelen van de anti-verblindingsfunctie. Bij inschakeling gaat het lampje op de spiegel branden. Als u de achteruit inschakelt, wordt de spiegel altijd ingesteld op daggebruik.
❒ plaats voor het verstellen van de spiegel de joystick A in een van de vier richtingen.
❒ kies met de schakelaar B welke spiegel u wilt verstellen;
Buitenspiegels inklappen fig. 27 Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels worden ingeklapt door ze vanuit stand 1 (uitgeklapt) naar stand 2 (ingeklapt) te bewegen.
BUITENSPIEGELS Handbediende verstelling De buitenspiegel is vanaf de buitenzijde verstelbaar door licht te drukken op een van de vier zijden van het spiegelglas.
ATTENTIE Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand 1 staan.
ATTENTIE De buitenspiegels zijn bol, waardoor de afstandswaarneming iets wordt beïnvloed.
Pagina 27
WEGWIJS IN UW AUTO
KLIMAATREGELING LUCHTROOSTERS fig. 28
fig. 28
F0S0021m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
1. Luchtroosters voor ontwaseming of ontdooiing van de voorruit 2. Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden 3. Verstel- en regelbare luchtroosters aan zijkant 4. Vaste luchtroosters voor de zijruiten 5. Onderste luchtroosters
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
27
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
19-09-2007
16:26
Pagina 28
VERWARMING EN VENTILATIE BEDIENINGSKNOPPEN fig. 29 A Draaiknop voor luchtemperatuur (rood-warm / blauw-koud)
STARTEN EN RIJDEN
B Draaiknop voor aanjagersnelheid C Draaiknop voor luchtrecirculatie … – luchtrecirculatie
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Ú – luchttoevoer van buiten
28
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. D Draaiknop voor luchtverdeling ¶ gericht op het lichaam en naar de zijruiten ß gericht op het lichaam, naar de zijruiten en de beenruimte © gericht alleen naar de beenruimte ® gericht naar de beenruimte en de voorruit - gericht alleen naar de voorruit.
fig. 29
E Knop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming. Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling om de lading van de accu te behouden, waardoor de functie na ongeveer 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
F0S0022m
Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop A in het rode vlak; ❒ draai de knop C in stand Ú; ❒ draai de knop D in stand -; ❒ draai de knop B in stand 4- (maximale aanjagersnelheid).
AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
C
B
D
VEILIGHEID
A
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 29
… – luchtrecirculatie
E
Ú – luchttoevoer van buiten
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
fig. 30
D Draaiknop voor luchtverdeling ¶ gericht op het lichaam en naar de zijruiten ß gericht op het lichaam, naar de zijruiten en de beenruimte © gericht alleen naar de beenruimte ® gericht naar de beenruimte en de voorruit - gericht alleen naar de voorruit.
F0S0023m
E Knop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming. Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling om de lading van de accu te behouden, waardoor de functie na ongeveer 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 30 A Draaiknop voor luchtemperatuur (rood-warm / blauw-koud) B Draaiknop voor aanjagersnelheid en in-/uitschakeling airconditioning. Als u de knop indrukt, schakelt de airconditioning in en gaat gelijktijdig het lampje op de knop branden; hierdoor wordt het interieur sneller gekoeld. C Draaiknop voor luchtrecirculatie
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
29
16:26
Pagina 30
Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor (MAX-DEF) ❒ draai de knop A in het rode vlak;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
WEGWIJS IN UW AUTO
19-09-2007
VEILIGHEID
023-045 FIAT 500 NL
30
Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop C in stand Ú; ❒ draai de knop D in stand -; ❒ draai de knop B in stand 4(maximale aanjagersnelheid).
BELANGRIJK De airconditioning kan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de lucht droger wordt. Stel de bedieningsknoppen in zoals hiervoor beschreven en schakel de airconditioning in door de knop B in te drukken; het lampje op de knop gaat branden.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiatdealer controleren.
E
B
VEILIGHEID
De automatische airconditioning regelt de temperatuur automatisch op basis van de instelling die de gebruiker heeft gekozen:
F
G
❒ de temperatuur van de luchttoevoer naar het interieur; A
C
L
LAMPJES EN BERICHTEN
H
❒ de luchtverdeling in het interieur; ❒ de in-/uitschakeling van de compressor (voor koelen en drogen van de lucht); ❒ de in-/uitschakeling van de recirculatie. Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z. dat u het systeem kunt regelen door naar wens een of meer functies te selecteren. Als handmatig een functie wordt ingesteld, blijven de andere functies echter automatisch geregeld, ook al dooft het lampje op de knop AUTO.
D fig. 31
BEDIENINGSKNOPPEN fig 31 Knop AUTO - A Automatische werking airconditioning inschakelen Als u de knop AUTO indrukt en u de gewenste temperatuur instelt, regelt het systeem de temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur en schakelt de aircocompressor in.
M
I F0S0024m
Knop √ - B Aircocompressor in-/uitschakelen Als u op de knop drukt als het lampje op de knop brandt, wordt de aircocompressor uitgeschakeld en dooft het lampje. Als de compressor is uitgeschakeld: ❒ wordt de recirculatie uitgeschakeld om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen;
NOODGEVALLEN
❒ de aanjagersnelheid (traploze regeling);
STARTEN EN RIJDEN
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH (indien aanwezig)
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 31
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
31
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
19-09-2007
16:26
Pagina 32
❒ kan de temperatuur van de lucht naar het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur (de temperatuuraanduiding op het display knippert als het systeem er niet in slaagt het gewenste klimaat te bereiken); ❒ kunt u handmatig de aanjagersnelheid op nul zetten (als de compressor is ingeschakeld, dan kan de aanjagersnelheid niet lager zijn dan een minimale waarde (één staafje verlicht)). Knop OFF - C Systeem uitschakelen Als u op de knop OFF drukt, wordt het systeem uitgeschakeld.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als het systeem is uitgeschakeld:
32
❒ zijn alle lampjes gedoofd; ❒ is het temperatuurdisplay gedoofd; ❒ is de luchtrecirculatie uitgeschakeld; ❒ is de compressor uitgeschakeld; ❒ is de aanjager uitgeschakeld. Onder deze omstandigheden kunt u de recirculatie in- of uitschakelen zonder het systeem te activeren.
Knop … - D Luchtrecirculatie in-/uitschakelen
snelheid in, om de toevoer van te koude lucht in het interieur te beperken.
Het verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.
Knoppen Õ Ô - F
Lampje op de knop brandt = recirculatie ingeschakeld. Lampje op de knop gedoofd = recirculatie uitgeschakeld. Bij lage temperaturen of wanneer de compressor is uitgeschakeld, wordt de recirculatie geforceerd uitgeschakeld om het beslaan van de ruiten te voorkomen. BELANGRIJK Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan. Knoppen Õ Ô - E Gewenste temperatuur instellen
Als u op de knop Õ drukt, wordt de temperatuur in het interieur verhoogd, totdat de waarde HI (maximale verwarming) is bereikt. Als u op de knop Ô drukt, wordt de temperatuur in het interieur verlaagd, totdat de waarde LO (maximale koeling) is bereikt. BELANGRIJK Als de motorkoelvloeistof niet warm genoeg is, schakelt het systeem niet onmiddellijk de maximale aanjager-
Aanjagersnelheid instellen
Als u op de knop Õ of Ô drukt, wordt de aanjagersnelheid respectievelijk verhoogd of verlaagd; de aanjagersnelheid wordt weergegeven door verlichte staafjes op het display. De aanjager kan worden uitgeschakeld, maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld (knop B). Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in te schakelen, moet u de knop AUTO indrukken. Knoppen ´ µ ∂- G H I Luchtverdeling handmatig kiezen Als u deze knoppen indrukt, dan kunt u een van de vijf mogelijke luchtverdelingen kiezen: ´ lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor. µ lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard voor een koele luchtstroom op het lichaam en het gezicht bij warm weer.
De ingestelde luchtverdeling wordt aangegeven door een brandend lampje op de geselecteerde knoppen. Om de automatische regeling van de luchtverdeling weer in te schakelen, moet u de knop AUTO indrukken. Knop - - L Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor Als u op de knop - drukt, schakelt het systeem automatisch alle functies in die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooi-
❒ de luchtrecirculatie uitschakelt; ❒ de maximale luchttemperatuur instelt (HI); ❒ een aanjagersnelheid inschakelt op basis van de koelvloeistoftemperatuur; ❒ de luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten voor leidt; ❒ de achterruitverwarming inschakelt.
ONTWASEMING/ ONTDOOIING ACHTERRUIT Druk op de knop M voor het inschakelen van deze functie: het lampje ( op het instrumentenpaneel gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld.
BELANGRIJK De functie blijft ongeveer 3 minuten ingeschakeld nadat de koelvloeistoftemperatuur boven 50°C is gekomen (benzine-uitvoeringen) of 35°C (dieseluitvoeringen).
De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder uitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiatdealer controleren.
VEILIGHEID
❒ de aircocompressor inschakelt wanneer de klimatologische omstandigheden dit toestaan;
De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden.
STARTEN EN RIJDEN
en/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor, d.w.z. dat het systeem:
LAMPJES EN BERICHTEN
lucht uit de luchtroosters voor de beenruimte voor. Doordat warme lucht opstijgt, kan in een zo kort mogelijke tijd de lucht in het interieur worden verwarmd. Dit geeft snel een behaaglijk gevoel. ∂+µ lucht uit de luchtroosters voor de beenruimte (warmere lucht) en de uitstroomopeningen op het dashboard (koelere lucht). ∂+´ lucht uit de luchtroosters voor de beenruimte en de luchtroosters voor de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
NOODGEVALLEN
∂
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 33
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
33
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
34
19-09-2007
16:26
Pagina 34
BUITENVERLICHTING
1
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaan ook de verlichting van het instrumentenpaneel en de bedieningsknoppen op het dashboard branden. DAGVERLICHTING (D.R.L.) (indien aanwezig) fig. 32 Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand O zet, wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de andere lampen en de interieurverlichting blijven uitgeschakeld. De automatische inschakeling van de dagverlichting kan worden in- of uitgeschakeld via het menu op het display (zie de paragraaf “Multifunctioneel display en instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdATTENTIE De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze dagverlichting is in bepaalde landen verplicht en waar niet verplicht, toegestaan. De dagverlichting is geen vervanging voor het dimlicht tijdens het rijden in tunnels of in het donker. Het gebruik van de dagverlichting is afhankelijk van de wettelijke voorschriften van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
2
fig. 32
F0S0170m
stuk). Als de dagverlichting wordt uitgeschakeld, dan wordt met de draaiknop in stand O geen enkele verlichting ingeschakeld. DIMLICHT/ BUITENVERLICHTING fig. 32
fig. 33
F0S0171m
GROOTLICHTSIGNAAL fig. 32 Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
GROOTLICHT fig. 32
PARKEERVERLICHTING fig. 32 Draai met de contactsleutel in stand STOP of met uitgenomen sleutel, de draaiknop van stand O in stand 2; de buitenverlichting en de kentekenplaatverlichting schakelen in. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 33 Zet de hendel in de vergrendelde stand: omhoog (stand a): inschakeling rechter richtingaanwijzer; omlaag (stand b): inschakeling linker richtingaanwijzer. Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje ¥ of Î. De richtingaan-
Draai de draaiknop in stand 2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt de dagverlichting uit en schakelen de buitenverlichting en het dimlicht in. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden.
Pagina 35
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht. Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken. Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de functie actief blijft.
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
RUITEN REINIGEN Met de rechter hendel fig. 34 kunt u de ruitenwissers/-sproeiers en achterruitwisser/-sproeier bedienen. RUITENWISSERS/-SPROEIERS Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet (4 snelheidsniveaus): A ruitenwissers uitgeschakeld. B wissen met interval. C langzaam continu wissen. D snel continu wissen. E tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand). In stand E werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand A en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID fig. 34
F0S0117m
“Intelligente wis-/wasregeling” Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”. Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwisser enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
STARTEN EN RIJDEN
Uitschakelen
LAMPJES EN BERICHTEN
Functie wisselen van rijbaan Als u bij wisseling van rijbaan kort richting aan wilt geven, moet u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onvergrendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de betreffende zijde knippert 3 keer en dooft daarna automatisch.
Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
NOODGEVALLEN
wijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
35
19-09-2007
16:26
Pagina 36
ACHTERRUITWISSER/ -SPROEIER Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de draaiknop in stand ' zet, schakelt de achterruitwisser in. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de draaiknop in stand ' zet, schakelt de achterruitwisser in die, in dit geval, gelijktijdig werkt (in de verschillende standen) met de ruitenwissers voor maar met een lagere frequentie. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser langzaam continu wissen. De werking stopt als de achteruit wordt uitgeschakeld. “Intelligente wis-/wasregeling”
TECHNISCHE GEGEVENS
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand), schakelt de achterruitsproeier in. Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de achterruitwisser/-sproeier ingeschakeld; de achterruitwisser schakelt automatisch in als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt.
ALFABETISCH REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
36
Gebruik de achterruitwisser niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de achterruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de wisser enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiatdealer.
PLAFONDVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Het lampenglas kan in drie standen staan: ❒ rechterzijde ingedrukt: verlichting altijd ingeschakeld ❒ linkerzijde ingedrukt: verlichting altijd uitgeschakeld ❒ middelste stand (neutraal): de verlichting wordt automatisch in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren. BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of de schakelaar in de middelste stand staat. Op deze manier dooft de interieurverlichting bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Bij enkele uitvoeringen schakelt de verlichting alleen automatisch in of uit als het portier aan bestuurderszijde wordt geopend of gesloten.
Als de portieren met de afstandsbediening worden ontgrendeld, gaat de verlichting ongeveer 10 seconden branden. Als de portieren met de afstandsbediening worden vergrendeld, dooft de plafondverlichting. Brandduurregeling van de interieurverlichting (middelste stand van het lampenglas) Er zijn drie brandduurregelingen: ❒ iedere keer als een portier wordt geopend, gaat de verlichting drie minuten branden; ❒ als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen binnen twee minuten na het uitzetten van de motor, gaat de verlichting ongeveer 10 seconden branden; ❒ als de portieren worden ontgrendeld (met de afstandsbediening of met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier), gaat de verlichting ongeveer 10 seconden branden. De verlichting kan op twee manieren worden uitgeschakeld: ❒ als alle portieren worden gesloten, wordt de brandduurregeling van drie minuten uitgeschakeld en gaat de verlichting 10 seconden branden. De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid;
19-09-2007
16:26
Pagina 37
❒ als de portieren worden vergrendeld (met de afstandsbediening of met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier), dooft de verlichting.
MENU MP3
CD
D
FM AS
RND RPT TPM CD-IN EQ LOUD AF LOC PTY TP TA RMB PB CD
AM
1
2
3
4
5
6
AUD
VEILIGHEID
De interieurverlichting schakelt na 15 minuten automatisch uit om de accu te sparen.
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
BEDIENINGSKNOP SPORTFUNCTIE (uitvoeringen 1.4 100 pk) fig. 35a Als u op de SPORT-knop D-fig. 35a drukt, wordt de sport-functie ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaalbewegingen en is meer
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld. BELANGRIJK Als u tijdens het accelereren de SPORT-functie gebruikt, kunt u stoten in het stuurwiel voelen, die kenmerkend zijn voor een sportieve instelling.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 35 Druk op de schakelaar B, onafhankelijk van de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, branden de lampjes Î en ¥ op het instrumentenpaneel. Druk voor uitschakeling de schakelaar B nogmaals in. Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften. Noodstop Bij een noodstop schakelen automatisch de waarschuwingsknipperlichten in en gaan gelijktijdig de lampjes Î en ¥ op het instrumentenpaneel branden.
LAMPJES EN BERICHTEN
Als de functie is ingeschakeld, dan wordt op het instrumentenpaneel het opschrift SPORT verlicht. Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden te herstellen.
F0S0153m
NOODGEVALLEN
kracht nodig voor het draaien van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.
fig. 35a
ONDERHOUD EN ZORG
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE (indien aanwezig) fig. 35 Druk op de knop A voor inschakeling van de “CITY”-functie (zie de paragraaf “Elektrische stuurbekrachtiging”). Als de functie is ingeschakeld, dan wordt op het instrumentenpaneel het opschrift CITY verlicht. Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen.
F0S0036m
TECHNISCHE GEGEVENS
BEDIENINGSORGANEN
fig. 35
ALFABETISCH REGISTER
De verlichting (indien aanwezig) schakelt automatisch in of uit als u de achterklep opent of sluit.
STARTEN EN RIJDEN
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
37
1
2
3
19-09-2007
4
5
6
16:26
Pagina 38
tenpaneel het controlelampje 4 branden. De mistlampen voor schakelen uitsluitend in als het dimlicht is ingeschakeld.
AUD
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
38
MISTACHTERLICHTEN fig. 36
fig. 36
F0S0074m
De functie schakelt automatisch uit als de remvertraging niet meer het karakter van een noodstop heeft. Deze functie voldoet aan de huidige wettelijke voorschriften. MISTLAMPEN VOOR/ MISTACHTERLICHTEN (indien aanwezig) fig. 35 De mistlampen voor/mistachterlichten kunnen op de volgende wijze met de knop C worden ingeschakeld: 1 keer Indrukken: inschakeling mistlampen voor 2 keer Indrukken: inschakeling mistachterlichten 3 keer Indrukken: uitschakeling verlichting Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje 5 branden; bij ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumen-
Druk op de knop D voor inschakeling van de mistachterlichten. Deze schakelen uitsluitend in als het dimlicht is ingeschakeld. Bij ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje 4 branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop. BRANDSTOFNOODSCHAKELING Deze schakelt in bij een ongeval waardoor: ❒ de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat; ❒ de portieren automatisch ontgrendelen;
Draai na het ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt. Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd: ❒ draai de contactsleutel in stand MAR; ❒ schakel de rechter richtingaanwijzer in; ❒ schakel de rechter richtingaanwijzer uit; ❒ schakel de linker richtingaanwijzer in; ❒ schakel de linker richtingaanwijzer uit; ❒ schakel de rechter richtingaanwijzer in; ❒ schakel de rechter richtingaanwijzer uit; ❒ schakel de linker richtingaanwijzer in; ❒ schakel de linker richtingaanwijzer uit; ❒ draai de contactsleutel in stand STOP.
❒ de interieurverlichting wordt ingeschakeld. Als de brandstofnoodschakeling geactiveerd is, verschijnt op het display het bericht “Brandstoftoevoer afgesloten, zie instructieboekje”. Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
ATTENTIE Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel dan het systeem niet opnieuw in, zodat brand wordt voorkomen.
Pagina 39
WEGWIJS IN UW AUTO
INTERIEURUITRUSTING A
fig. 39
F0S0040m
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel.
DASHBOARDKASTJE AAN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig) fig. 39
Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.
Trek aan de handgreep A om het dashboardkastje te openen.
Op de achterzijde van de zonneklep aan passagierszijde bevindt zich een spiegeltje, dat verlicht kan worden door een plafondlampje dat bediend wordt door knop B. Op de zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde bevindt zich een documentenvakje.
ATTENTIE Rijd niet met geopende dashboardkastjes: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden.
ZONNEKLEPPEN fig. 38
STARTEN EN RIJDEN
F0S0038m
LAMPJES EN BERICHTEN
fig. 38
NOODGEVALLEN
ATTENTIE De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
VEILIGHEID
AANSTEKER (indien aanwezig)
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
39
19-09-2007
16:26
Pagina 40
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
023-045 FIAT 500 NL
40
fig. 40
F0S0041m
fig. 41
F0S0039m
OPBERGVAK IN MIDDENCONSOLE fig. 40
OPBERGVAK ONDER STOEL (indien aanwezig) fig. 41
Om het vak te openen, moet u het bij de opening B naar buiten trekken zoals afgebeeld in de figuur.
Op enkele uitvoeringen bevindt zich een opbergvak onder de passagiersstoel voor.
ATTENTIE Rijd niet met geopende dashboardkastjes: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden.
Om het te bereiken, moet u de voorzijde van de zitting 1 omhoogtillen, zodat deze loshaakt; til vervolgens de achterzijde van de zitting 2 (aan de kant van de rugleuning) omhoog. Om het opbergvak te sluiten, moet u de achterzijde van de zitting omlaag en onder de rugleuning plaatsen zonder kracht te zetten; druk vervolgens op de voorzijde van de zitting totdat deze vergrendelt.
fig. 42
F0S0042m
BEKER/BLIKJESHOUDERS Op de tunnelconsole bevinden zich twee houders voor de zitplaatsen voor en twee voor de zitplaatsen achter waarin bekers of blikjes geplaatst kunnen worden.
Pagina 41
Op de stekkerdoos kunnen accessoires worden aangesloten met een vermogen van maximaal 180W (maximale stroomsterkte 15A).
VEILIGHEID F0S0096m
Openen Druk op de knop B-fig. 43 en houd de knop ingedrukt om het ruitpaneel in “kantelstand” te zetten; druk nogmaals op de knop B-fig. 43 en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te openen; de beweging van het ruitpaneel stopt zodra u de knop loslaat.
STARTEN EN RIJDEN
fig. 43
LAMPJES EN BERICHTEN
Het opendak heeft een groot glazen paneel en een zonnescherm dat met de hand kan worden bediend. Het zonnescherm kan worden gebruikt in de standen “geheel gesloten” en “geheel geopend” (het heeft geen vaste tussenliggende standen). Zonnescherm openen: druk op de sluiting A-fig. 44, maak het zonnescherm los en begeleid het tot het geheel geopend is. Ga voor het sluiten in omgekeerde volgorde te werk. Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel in stand MAR staat. Met de bedieningsknoppen A-B fig. 43 op het paneel nabij de plafondverlichting voor, kunt u het dak openen/sluiten.
WEGWIJS IN UW AUTO
OPENDAK (indien aanwezig)
NOODGEVALLEN
STEKKERDOOS (indien aanwezig) fig. 42 De stekkerdoos is in de tunnelconsole geplaatst en wordt gevoed met de contactsleutel in stand MAR. Om de stekkerdoos te gebruiken, moet u het beschermdekseltje A openen. De juiste werking is alleen gegarandeerd als de accessoires die erop worden aangesloten, voorzien zijn van goedgekeurde stekkers. Alle accessoires uit het Fiat Lineaccessori-programma zijn van deze stekkers voorzien. BELANGRIJK Als bij uitgezette motor en de contactsleutel in stand MAR accessoires met een hoog stroomverbruik langdurig gebruikt worden (bijvoorbeeld langer dan 1 uur), kan de accu geleidelijk ontladen en de motor niet meer starten.
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
41
16:26
Pagina 42
Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raadzaam het opendak alleen in “kantelstand” te gebruiken. Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
WEGWIJS IN UW AUTO
19-09-2007
VEILIGHEID
023-045 FIAT 500 NL
42
INITIALISATIEPROCEDURE Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet de werking van het opendak opnieuw ingesteld worden. Ga als volgt te werk: ❒ druk de knop A-fig. 43 in de sluitstand;
fig. 44
F0S0097m
Sluiten Druk als het ruitpaneel geheel geopend is, op de knop A-fig. 43 en houd de knop ingedrukt om het ruitpaneel in “kantelstand” te zetten; de beweging van het ruitpaneel stopt zodra u de knop loslaat; druk nogmaals op de knop A-fig. 43 en houd de knop ingedrukt om het ruitpaneel geheel te sluiten.
ATTENTIE Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van het opendak altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
❒ houd de knop ingedrukt totdat het dak stapsgewijs geheel is gesloten; ❒ wacht nadat het dak geheel gesloten is, tot de elektrische motor van het dak uitschakelt.
Draai de sleutel in stand 1 en trek de handgreep omhoog. fig. 45
F0S0098m
SLUITEN IN NOODGEVALLEN Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk: ❒ verwijder de beschermdop A-fig. 45 op de binnenbekleding, achter het zonnescherm; ❒ neem de zeskantige sleutel uit de gereedschaphouder in de bagageruimte; ❒ steek de sleutel in de zitting en draai de sleutel: – rechtsom om het dak te openen; – linksom om het dak te sluiten.
Als u bij uitvoeringen met centrale vergrendeling de sleutel draait, worden gelijktijdig alle portieren ontgrendeld. Met afstandsbediening (indien aanwezig): druk op knop Ë om de portieren te openen. ATTENTIE Voordat u een portier opent, moet u controleren of u dat op een veilige manier kunt doen.
VEILIGHEID
Openen
STARTEN EN RIJDEN
VER-/ONTGRENDELEN VAN BUITENAF fig. 46
LAMPJES EN BERICHTEN
PORTIEREN
NOODGEVALLEN
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven passagiers: onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 43
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
43
023-045 FIAT 500 NL
19-09-2007
16:26
Pagina 44
WEGWIJS IN UW AUTO
Vergrendelen
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Duw het bedieningshendeltje A naar het portier. Als u het hendeltje A op het bestuurdersportier bedient, worden alle portieren vergrendeld.
44
fig. 46
F0S0099m
fig. 47
F0S0029m
Open de portieren alleen als de auto stilstaat.
VER-/ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT fig. 47
Vergrendelen
Openen Trek aan het bedieningshendeltje A. Als u bij uitvoeringen met centrale vergrendeling het hendeltje A op het bestuurdersportier bedient, worden alle portieren ontgrendeld. Bij uitvoeringen met afstandsbediening wordt als het hendeltje A op het passagiersportier wordt bediend, alleen dat portier ontgrendeld. Bij uitvoeringen zonder afstandsbediening worden als het hendeltje A op het passagiersportier wordt bediend, alle portieren ontgrendeld.
Draai bij goed gesloten portieren de sleutel in stand 2. Bij uitvoeringen met centrale vergrendeling moeten alle portieren goed gesloten zijn. Met afstandsbediening (indien aanwezig): druk op knop Á om de portieren te vergrendelen. Als een portier niet goed gesloten is, werkt de centrale portiervergrendeling niet. BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na 10/11 pogingen snel na elkaar schakelt het systeem ongeveer 30 seconden uit.
Bij uitvoeringen met afstandsbediening wordt als het hendeltje A op het passagiersportier wordt bediend, alleen dat portier vergrendeld. Bij uitvoeringen zonder afstandsbediening worden, als het hendeltje A op het passagiersportier wordt bediend, alle portieren vergrendeld. Met mechanisch slot, bij uitvoeringen zonder centrale vergrendeling, moeten de hendeltjes afzonderlijk bediend worden.
De elektrische ruitbediening werkt met de contactsleutel in stand MAR en ongeveer twee minuten nadat de sleutel in stand STOP is gedraaid of is uitgenomen.
Open of sluit de ruiten met de daarvoor bestemde slinger.
Naast de versnellingspook bevinden zich twee drukschakelaars (één per zijde) waarmee u de zijruiten bedient: A Openen/sluiten van de portierruit aan bestuurderszijde. B Openen/sluiten van de portierruit aan passagierszijde. Als u de schakelaar enkele seconden ingedrukt houdt, sluit of opent de ruit automatisch (alleen met de sleutel in stand MAR). ATTENTIE Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt.
fig. 48
F0S0030m
ATTENTIE Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
VEILIGHEID
Op enkele uitvoeringen moeten de ruiten met de hand worden bediend.
STARTEN EN RIJDEN
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR (indien aanwezig) fig. 48
LAMPJES EN BERICHTEN
HANDBEDIEND RUITMECHANISME
NOODGEVALLEN
RUITBEDIENING
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 45
ONDERHOUD EN ZORG
16:26
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
023-045 FIAT 500 NL
45
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
46
19-09-2007
10:34
Pagina 46
BAGAGERUIMTE ACHTERKLEP OPENEN Met de mechanische sleutel fig. 50 Ontgrendel het slot met de metalen baard van de contactsleutel A. De achterklep gaat dankzij de gasveren gemakkelijk open.
fig. 50
F0S0100m
fig. 51
F0S0101m
Als u de achterklep opent, gaat bij bepaalde uitvoeringen de bagageruimteverlichting branden: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
Met de sleutel met afstandsbediening (indien aanwezig)
Elektrisch bediende handgreep (soft touch) (indien aanwezig) fig. 51
Druk op de knop R.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt geopend, gaat de tijdsperiode opnieuw in.
Als de achterklep wordt ontgrendeld, knipperen de richtingaanwijzers twee keer.
Bij enkele uitvoeringen kan de achterklep (indien ontgrendeld) alleen vanaf de buitenkant worden geopend met de elektrisch bediende handgreep B die zich onder de rand bevindt. De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van de auto ontgrendeld zijn. Om de achterklep met deze handgreep te kunnen openen, moet eerst een van de portieren worden geopend of de portieren ontgrendeld zijn met de afstandsbediening of met de mechanische sleutel. Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschuwingslampje ´ op het instrumentenpaneel (indien aanwezig).
Pagina 47
U sluit de achterklep door de achterklep te laten zakken en ter hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort. Aan de binnenzijde van de achterklep zit een koordje B waarmee u de achterklep makkelijker kunt sluiten.
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN fig. 52a
ATTTENTIE Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn. Let er op dat u niet tegen voorwerpen op het imperiaal stoot als u de achterklep opent.
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of bij een storing in het elektrische systeem van de achterklep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk): ❒ verwijder de hoofdsteunen achter; ❒ klap de rugleuningen naar voren; ❒ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedienen.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
Rijd niet met een geopende achterklep: het uitlaatgas kan in het interieur dringen.
F0S0135m
LAMPJES EN BERICHTEN
ACHTERKLEP SLUITEN fig. 52
fig. 52a
NOODGEVALLEN
F0S0031m
ATTENTIE Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
fig. 52
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
47
046-064 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:34
Pagina 48
WEGWIJS IN UW AUTO
Ga als volgt te werk: ❒ verwijder de hoofdsteunen van de achterbank (indien aanwezig);
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten;
48
fig. 53
F0S0017m
fig. 54
F0S0043m
BELANGRIJK Bij het terugplaatsen van de rugleuning raden wij aan vanaf de buitenzijde van de auto (bij geopende portieren) te werk te gaan.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN Gedeeltelijke vergroting (50/50) (indien van toepassing) fig. 53-54 Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk of geheel neer te klappen. Ga als volgt te werk:
fig. 55
❒ verwijder de hoofdsteunen van de achterbank (indien aanwezig); voor het verwijderen van de hoofdsteunen achter, moet de rugleuning zijn neergeklapt richting het interieur of bij geopende achterklep;
BELANGRIJK Bij het terugplaatsen van de rugleuning raden wij aan vanaf de buitenzijde van de auto (bij geopende portieren) te werk te gaan.
❒ controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten; ❒ trek het hendeltjes A of B-fig. 53 omhoog om respectievelijk het linker of het rechter deel van de rugleuning te ontgrendelen en plaats de rugleuning op de zitting.
❒ trek de hendeltjes A en B-fig. 53 omhoog om de rugleuningen te ontgrendelen en klap ze op de zitting neer.
F0S0044m
Maximale vergroting fig. 55 Als de achterbank wordt neergeklapt, is de bagageruimte maximaal vergroot.
MOTORKAP
Plaats de rugleuningen omhoog en druk de leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen hoorbaar inklikken.
Openen fig. 56-57-58
Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed vergrendeld is om te voorkomen dat in geval van bruusk remmen, de rugleuning naar voren kan klappen en de passagiers kan verwonden. HOEDENPLANK VERWIJDEREN Om de hoedenplank te verwijderen, moet de hoedenplank uit de twee pennen aan de zijkant worden losgemaakt.
❒ plaats het hendeltje B naar rechts zoals aangegeven in de figuur;
VEILIGHEID fig. 56
F0S0045m
fig. 57
F0S0046m
❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit de klem D; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de grote opening E in de motorkap en druk de stang in de veilige stand (kleine opening) zoals afgebeeld.
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Als de rugleuning in de normale gebruiksstand wordt gezet, controleer dan of de rugleuning hoorbaar vergrendelt.
❒ trek de hendel A in de richting van de pijl;
NOODGEVALLEN
Plaats de gespen van de veiligheidsgordels omhoog en zet de zitting weer in de normale gebruiksstand.
A
Ga als volgt te werk:
STARTEN EN RIJDEN
Achterbank terugplaatsen
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 49
ATTENTIE Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwacht dichtvallen. Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
49
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
50
19-09-2007
10:34
Pagina 50
ATTENTIE Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
ATTENTIE Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is afgekoeld.
ATTENTIE Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.
fig. 58
F0S0047m
Sluiten fig. 58 Ga als volgt te werk: ❒ Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang C uit de zitting E en plaats de steunstang terug in de klem D. ❒ Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door deze op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
ATTENTIE Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling.
Om de bevestigingspunten voor te gebruiken, moet de dop A worden verwijderd, die bereikbaar is bij geopend portier. De bevestigingspunten achter B zijn te vinden overeenkomstig de maten die zijn afgebeeld in fig. 59a.
F0S0136m
fig. 59
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.
m
In het Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager opgenomen die speciaal voor de achterklep is ontwikkeld.
m 30 m
30 m
Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
1
BELANGRIJK U dient zich strikt aan de aanwijzingen te houden die in het pakket zijn meegeleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht of de plaats van de lading wijzigt. fig. 59a
ATTENTIE Houdt u strikt aan de wettelijke bepalingen betreffende de maximale afmetingen.
Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens de rit rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.
VEILIGHEID
KOPLAMPEN AFSTELLEN
De bevestigingspunten bevinden zich op de in fig. 59 aangegeven plaatsen.
STARTEN EN RIJDEN
BEVESTIGINGSPUNTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
KOPLAMPEN
NOODGEVALLEN
IMPERIAAL/SKIDRAGER
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 51
F0S0152m
ATTENTIE Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.
Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
51
046-064 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:34
Pagina 52
WEGWIJS IN UW AUTO
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
VEILIGHEID
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 - vier personen. Stand 2 - vier personen + bagage.
MENU
STARTEN EN RIJDEN
De auto is uitgerust met een elektrische koplampverstelling, die werkt met de contactsleutel in stand MAR en ingeschakeld dimlicht.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
KOPLAMPVERSTELLING fig. 60
LAMPJES EN BERICHTEN
ESC
52
fig. 60
F0S0089m
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. In dit geval moeten de koplampen worden versteld met de knoppen + en –. Het display toont de stand gedurende de koplampverstelling.
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN (indien aanwezig) Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer. KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen. BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden.
ATTENTIE Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
ATTENTIE Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
STORINGSMELDINGEN Storing in ABS Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (indien aanwezig) op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
VEILIGHEID
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek.
STARTEN EN RIJDEN
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
ATTENTIE Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
LAMPJES EN BERICHTEN
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
NOODGEVALLEN
ABS
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 53
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
53
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
54
19-09-2007
10:34
Pagina 54
Storing in EBD Bij een storing branden de waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (indien aanwezig) op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dit geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
ATTENTIE Als alleen het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel gaat branden en op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig) verschijnt ook een bericht, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiatdealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) (indien aanwezig) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt. Het ESP beschikt naast ASR (anti-doorslipregeling van de aangedreven wielen die werkt op de remmen en de motor) en HILL HOLDER (automatisch werkende wegrijhulp op hellingen) ook over MSR (regeling van het afremmen op de motor tijdens terugschakelen) en HBA (automatische remdrukverhoger bij noodstops). ACTIVERING VAN HET SYSTEEM Bij activering gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
ATTENTIE De prestaties van het ESPsysteem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
❒ omlaag: de auto stilstaat op een helling van meer dan 2% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de achteruit is ingeschakeld.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal 2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
ATTENTIE Als eventueel met het noodreservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf er echter rekening mee houden dat het noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.
Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelt het systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch schurend geluid horen. Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
Voor de juiste werking van het ESPen ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
VEILIGHEID
Bij een storing in het ESP wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje á op het instrumentenpaneel continu branden, verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig) en gaat het lampje op de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer.
❒ omhoog: de auto stilstaat op een helling van meer dan 2% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij, of als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld;
Bij een storing in het systeem brandt het waarschuwingslampje á op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig) (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
STARTEN EN RIJDEN
Storingsmeldingen
Dit systeem is geïntegreerd in het ESPsysteem en schakelt automatisch in als:
Storingsmeldingen
LAMPJES EN BERICHTEN
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
HILL HOLDER SYSTEEM (indien aanwezig)
NOODGEVALLEN
Inschakeling van het systeem
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 55
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
55
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
56
19-09-2007
10:34
Pagina 56
ASR (Antislip Regulation) (indien aanwezig)
In-/uitschakeling van het ASR-systeem fig. 61
Dit systeem is geïntegreerd in het ESPsysteem en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen, zodat de bestuurder de controle over de auto kan behouden.
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt gestart.
Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: ❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie; ❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek; ❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel; ❒ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld door de knop C ASR OFF in te drukken. fig. 61
F0S0102m
MSR-systeem (regeling van motorremwerking) Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren kan gaan.
Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig). Bij uitschakeling van het systeem brandt het lampje op de knop ASR OFF en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig). Als de ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt deze automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart. Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
Het doel is: ❒ de werking van het systeem controleren; ❒ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; ❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen. Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die het mogelijk maakt, na het aansluiten van speciale apparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, kan de volledige werking van de stuurbekrachtiging na 1-2 seconden worden bereikt. Bij de uitvoeringen 1.4 16V is de bedieningsknop voor het inschakelen van de elektrische stuurbekrachtiging Dualdrive vervangen door de bedieningsknop voor het inschakelen van de SPORT-functie (zie de paragraaf “Bedieningsorganen” in dit hoofdstuk).
VEILIGHEID
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-omstandigheden.
STARTEN EN RIJDEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display indien aanwezig), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten defect zijn.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
NOODGEVALLEN
EOBD-SYSTEEM
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 57
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
57
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
CD
19-09-2007
MP3
Pagina 58
RND RPT TPM CD-IN EQ LOUD AF LOC PTY TP TA RMB PB CD
AM
1
2
3
4
5
6
AUD
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
FM AS
10:34
58
fig. 62
F0S0032m
IN-/UITSCHAKELEN CITY-functie fig. 62 Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop A. De inschakeling van de functie wordt aangegeven door het brandende CITYlampje op het instrumentenpaneel. Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
ATTENTIE Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
STORINGSMELDINGEN Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door het branden op het van het lampje g instrumentenpaneel (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display - indien aanwezig) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar. BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe factoren het lampje g op het instrumentenpaneel gaan branden.
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de motor weer starten. Als het lampje g blijft branden en het bericht op het instelbare multifunctionele display (indien aanwezig) blijft weergegeven, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
WEGWIJS IN UW AUTO
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
fig. 63
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
❒ blijft constant als de afstand tot het obstakel constant blijft.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Meetbereik Meetbereik in het midden: 140 cm Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als u de achteruit inschakelt en er een obstakel achter de auto aanwezig is, klinkt er een akoestisch signaal waarvan de frequentie afhankelijk is van de afstand van het obstakel tot de achterbumper.
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
De frequentie van het geluidssignaal:
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het inschakelen van de achteruit aangegeven door het branden van het lampje è op het instrumentenpaneel (op het multifunctionele display verschijnt ook een bericht - indien aanwezig) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
❒ neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt; ❒ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt;
STORINGSMELDINGEN
LAMPJES EN BERICHTEN
F0S0103m
ACTIVERING
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 63 en attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto.
NOODGEVALLEN
ATTENTIE Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
Pagina 59
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
59
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
60
19-09-2007
10:34
Pagina 60
WERKING MET AANHANGER
ALGEMENE OPMERKINGEN
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder het sensorsysteem bevinden.
De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt. Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
❒ Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die de prestaties van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden: ❒ Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een vermindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid op de sensor van: ijs, sneeuw, modder, meerdere laklagen ❒ De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel. ❒ De metingen van de sensor kunnen beïnvloed worden/zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
❒ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd wordt.
ATTENTIE De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.
Het pakket bestaat uit: ❒ kabels voor voeding van de autoradio; ❒ een inbouwplaats voor de autoradio; ❒ inbouwplaatsen voor de luidsprekers voor en achter. Het is raadzaam de luidsprekers door de Fiat-dealer te laten installeren. De autoradio wordt ingebouwd op de plek van het opbergvak. Na verwijdering van het opbergvak zijn de voedingskabels bereikbaar.
INBOUWVOORBEREIDING (indien aanwezig) Naast de standaarduitrusting is de auto af fabriek uitgerust met: ❒ twee mid-woofer luidsprekers in de portieren met een diameter van 165 mm en met elk een vermogen van 40 W; ❒ twee tweeter luidsprekers in de voorstijlen met een diameter van 38 mm en met elk een vermogen van 30 W; ❒ kabel voor voeding van de antenne; ❒ kabels voor voeding van de luidsprekers voor; ❒ kabels voor voeding van de autoradio; ❒ antenne op het dak van de auto.
VEILIGHEID
De complete installatie bestaat uit: ❒ twee mid-woofer luidsprekers in de portieren met een diameter van 165 mm en met elk een vermogen van 40 W; ❒ twee tweeter luidsprekers in de voorstijlen met een diameter van 38 mm en met elk een vermogen van 30 W; ❒ twee full range luidsprekers in de zijpanelen achter met een diameter van 165 mm en met elk een vermogen van 40 W; ❒ antenne op het dak van de auto; ❒ autoradio met MP3 CD-speler (zie voor de eigenschappen en werking het supplement “Autoradio” dat bij dit boekje wordt geleverd). Bij een hifi-audiosysteem (optional): ❒ twee mid-woofer luidsprekers met een diameter van 165 mm en met elk een vermogen van 60 W; ❒ twee tweeter luidsprekers in de voorstijlen met elk een vermogen van 40 W; ❒ twee full range luidsprekers in de zijpanelen achter met elk een vermogen van 40W; ❒ een subwoofer van 60 W onder de rechter voorstoel; ❒ een versterker 4x30 W in het zijpaneel rechtsachter; ❒ antenne op het dak; ❒ autoradio met MP3 CD-speler (zie voor de eigenschappen en werking het supplement “Autoradio” dat bij dit boekje wordt geleverd).
STARTEN EN RIJDEN
STANDAARDUITRUSTING
AUTORADIO (indien aanwezig)
LAMPJES EN BERICHTEN
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met MP3 CD-speler (indien aanwezig) het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.
Als u direct na aankoop van de auto een autoradio wilt installeren, moet u eerst contact opnemen met de Fiatdealer; deze zal u instructies geven om de levensduur van de accu te behouden. Als de accu bij uitgezette motor te zwaar wordt belast, beschadigt de accu en kan de garantie op de accu vervallen.
NOODGEVALLEN
AUTORADIO (indien aanwezig)
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 61
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
61
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
62
19-09-2007
10:34
Pagina 62
EXTRA ACCESSOIRES
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN MONTEREN
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, navigatiesysteem met anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat Lineaccessoriprogramma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moeten voorzien zijn van het merkteken:
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zend-/ontvangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerkzaamheden op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant in acht moeten worden genomen. BELANGRIJK Als door de montage van systemen de kenmerken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde instanties en eventueel de garantie komen te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde modificatie of op defecten die direct of indirect daarvan het gevolg zijn. Fiat Auto S.p.A. is op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor schade die het gevolg is van de installatie van accessoires die niet door Fiat Auto S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conform de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIESEL ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe. Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in bergachtige/koude gebieden, is het raadzaam dieselbrandstof te tanken die ter plaatse beschikbaar is. In dat geval is het bovendien raadzaam een hoeveelheid brandstof in de tank te houden die groter is dan 50% van de nuttige inhoud.
TANKINHOUD Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u twee keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer afslaat. Vul niet nog een keer bij om storingen in het brandstofsysteem te voorkomen.
VEILIGHEID
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
STARTEN EN RIJDEN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
Werking bij lage temperaturen
Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.
LAMPJES EN BERICHTEN
BENZINEMOTOREN
DIESELMOTOREN
NOODGEVALLEN
TANKEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 63
ONDERHOUD EN ZORG
10:34
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
046-064 FIAT 500 NL
63
19-09-2007
10:34
Pagina 64
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
046-064 FIAT 500 NL
64
BESCHERMING VAN HET MILIEU
DPF-ROETFILTER (DIESEL PARTICULATE FILTER) (voor uitvoeringen 1.3 Multijet 75 pk)
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt aan de huidige/toekomstige wettelijke normen. Tijdens het normale gebruik van de auto registreert de inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte temperatuur enz.) en berekent de hoeveelheid verzameld roet in het filter. Het filter verzamelt de roetdeeltjes en moet periodiek worden geregenereerd (schoongemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden. De regeneratieprocedure wordt geregeld door de regeleenheid van de motor op basis van de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto. Tijdens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektroventilateur, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag van de auto. Als de bijbehorende melding op het display verschijnt, zie dan de paragraaf “Lampjes en berichten”.
❒ driewegkatalysator (katalysator); ❒ lambdasondes; fig. 64
F0S0104m
TANKDOP fig. 64 De tankdop B is voorzien van een koord C dat aan klepje A vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Draai de dop B los met de contactsleutel. Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort. Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het tankklepje, zoals afgebeeld in de figuur.
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
❒ benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: ❒ oxidatiekatalysator; ❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.); ❒ roetfilter (DPF).
ATTENTIE Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
66
GORDELSPANNERS ...........................................................
67
KINDEREN VEILIG VERVOEREN ....................................
69
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE ....................................................
73
FRONTAIRBAGS .................................................................
75
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) ...............................
77
VEILIGHEID
SBR-SYSTEEM ........................................................................
STARTEN EN RIJDEN
66
LAMPJES EN BERICHTEN
VEILIGHEIDSGORDELS ....................................................
NOODGEVALLEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 65
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
65
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
065-080 FIAT 500 NL
66
19-09-2007
10:38
Pagina 66
VEILIGHEIDSGORDELS
SBR-SYSTEEM (indien aanwezig)
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1
De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder), dat de bestuurder en de passagier voor op de volgende wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp A in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit. Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
ATTENTIE Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
fig. 1
F0S0077m
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat. ATTENTIE Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
❒ de eerste 6 seconden gaat lampje < continu branden en klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal; ❒ de daaropvolgende 96 seconden knippert het lampje < en klinkt er een onderbroken akoestisch signaal. Wendt u tot de Fiat-dealer om het systeem permanent uit te schakelen. Het SBR-systeem kan ook via het setupmenu van het display weer worden geactiveerd.
Deze auto is bovendien uitgerust met een tweede gordelspanner (ter hoogte van de dorpel). Een ingekorte metalen kabel geeft aan dat het systeem in werking is getreden. BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen en vloedgolven) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt. Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt (zoals in fig. 2 is aangegeven).
VEILIGHEID
Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken.
STARTEN EN RIJDEN
TREKKRACHTBEGRENZERS
LAMPJES EN BERICHTEN
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
ATTENTIE De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich op de portierstijl bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiatdealer vervangen.
NOODGEVALLEN
GORDELSPANNERS
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 67
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
67
19-09-2007
10:38
Pagina 68
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
065-080 FIAT 500 NL
68
fig. 2
F0S0078m
ATTENTIE Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.
fig. 3
F0S0079m
BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (zoals aangegeven in fig. 3) en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
fig. 4
F0S0080m
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen fig. 4. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. ATTENTIE Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
❒ zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt; ❒ vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest; ❒ u kunt de gordels met de hand wassen met water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten; ❒ voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest; ❒ vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0 gewicht tot aan 10 kg Groep 0+ gewicht tot aan 13 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: 15-25 kg Groep 3 gewicht: 22-36 kg
VEILIGHEID
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen.
STARTEN EN RIJDEN
Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd:
ATTENTIE ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes mogen beslist nooit op de voorstoel gemonteerd worden bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, ongeacht de zwaarte van het ongeluk. Als er geen andere mogelijkheid is, kunnen kinderen op de voorstoel aan passagierszijde worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje “ op het instrumentenpaneel brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” in het hoofdstuk “Frontairbags”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
LAMPJES EN BERICHTEN
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
NOODGEVALLEN
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 69
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
69
10:38
Pagina 70
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
WEGWIJS IN UW AUTO
19-09-2007
VEILIGHEID
065-080 FIAT 500 NL
70
Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Fiat-modellen.
fig. 5
F0S0081m
fig. 6
F0S0082m
GROEP 0 en 0+
GROEP 1
Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden fig. 6.
Het babyzitje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in fig. 5 is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het zitje zelf.
ATTENTIE De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes hebben aan de achterzijde een aansluiting voor bevestiging aan de veiligheidsgordels van de auto en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
fig. 8
F0S0084m
GROEP 2
GROEP 3
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd fig 7.
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen. ATTENTIE De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
In fig. 8 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
F0S0083m
LAMPJES EN BERICHTEN
fig. 7
NOODGEVALLEN
ATTENTIE De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 71
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
71
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
065-080 FIAT 500 NL
72
19-09-2007
10:38
Pagina 72
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven:
De Fiat voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:
❒ Wij raden u aan de kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achter te monteren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
Passagierszitplaats voor achter
Groep
Gewicht
Groep 0, 0+
tot 13 kg
U
U
Groep 1
9-18 kg
U
U
Groep 2
15-25 kg
U
U
Groep 3
22-36 kg
U
U
Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
❒ Als de frontairbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende lampje “ (geel) op het instrumentenpaneel moet continu branden. ❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. ❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
Pagina 73
❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. ❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen. ATTENTIE Monteer geen kinderzitje op de voorstoel aan de passagierszijde als deze is uitgerust met een frontairbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel vervoerd mogen worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID
De auto is voorbereid op de montage van “Isofix Universeel”-kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen.
STARTEN EN RIJDEN
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt.
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 9 is een voorbeeld gegeven van het kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1. Voor de andere groepen is er een specifiek Isofix-kinderzitje dat alleen kan worden gebruikt als het speciaal voor deze auto ontworpen, getest en goedgekeurd is (zie de lijst met auto’s die bij het kinderzitje geleverd wordt). Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalen beugels A-fig. 10 worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank. Verwijder daarna de hoedenplank en bevestig de bovenste riem (bij het kinderzitje geleverd) aan de beugel Bfig. 11 tussen de rugleuning van de achterbank en de bekleding van de bagageruimte. Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes gebruikt kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens de ECE R44/03-richtlijn “Isofix Universeel”.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR ISOFIXKINDERZITJE
NOODGEVALLEN
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts een kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem.
fig. 9
F0S0132m
In het Fiat Lineaccessori-programma is een Isofix Universeel “Duo Plus”-kinderzitje beschikbaar. Zie voor meer informatie over de montage en/of het gebruik van het kinderzitje, het “Instructieboekje” dat bij het kinderzitje wordt geleverd.
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
73
065-080 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:38
Pagina 74
WEGWIJS IN UW AUTO
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE ISOFIX UNIVERSEEL-KINDERZITJES
Gewichtsgroep fig. 10
F0S0133m
NOODGEVALLEN ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
fig. 11
74
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage van de Isofix Universeel-kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
F0S0134m
ATTENTIE Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
Groep I tot 9 tot 18 kg
Richting kinderzitje
Maatklasse Isofix
Plaats Isofix zijkant achter
Tegen de rijrichting in
E
X
Tegen de rijrichting in
E
X
Tegen de rijrichting in
D
X
Tegen de rijrichting in
C
X
Tegen de rijrichting in
D
X
Tegen de rijrichting in
C
X
In de rijrichting
B
IUF
In de rijrichting
B1
IUF
In de rijrichting
A
X
IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting bevestigd moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep. IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto. Het kinderzitje kan gemonteerd worden door de voorstoel naar voren te schuiven. X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of deze maatklasse.
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuurder) beschermen de inzittenden voor bij middelzware en zware frontale botsingen, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard. Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuurder) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen
De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden geactiveerd: ❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt); ❒ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde en de knie-airbag aan bestuurderszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels. Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder, tussen de onderste bescherming van de stuurkolom en de knieën van de bestuurder en tussen het dashboard en de voorpassagier. Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand wordt gehouden.
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
FRONTAIRBAGS
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd.
ATTENTIE Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de airbag aan passagierszijde of op de zijkant van de hemelbekleding en de stoelen. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
LAMPJES EN BERICHTEN
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde voor, een knie-airbag aan bestuurderszijde en zij-airbags voor (sidebags - headbags).
van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
NOODGEVALLEN
AIRBAG
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 75
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
75
19-09-2007
10:38
Pagina 76
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
065-080 FIAT 500 NL
76
fig. 12
F0S0085m
fig. 13
F0S0086m
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 12
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 13
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.
ATTENTIE ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra geen kinderen meer vervoerd worden.
F0S0105m
KNIE-AIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE (indien aanwezig) fig. 14
Het waarschuwingslampje “ op het dashboard blijft continu branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (sidebag) (indien aanwezig) aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte onder de onderste kap van de stuurkolom is geplaatst, ter hoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra beveiliging van de bestuurder bij een frontale aanrijding.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het handmatig uitschakelen van de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (indien aanwezig) aan passagierszijde, de paragrafen “Multifunctioneel display” en “Instelbaar multifunctioneel display” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
VEILIGHEID
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt zich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft tot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.
STARTEN EN RIJDEN
fig. 14
SIDEBAG fig. 15
LAMPJES EN BERICHTEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de sidebag (indien aanwezig) aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) (indien aanwezig
NOODGEVALLEN
FRONTAIRBAG EN SIDEBAG (indien aanwezig) AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG UITSCHAKELEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 77
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
77
065-080 FIAT 500 NL
19-09-2007
10:38
Pagina 78
fig. 15
F0S0087m
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een zijdelingse botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
fig. 16
78
F0S0106m
HEADBAG fig. 16 De headbag is een “gordijn”-systeem, dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.
BELANGRIJK De frontairbags en/of zijairbags kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek, of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. BELANGRIJK Als de airbags in werking treden, ontsnapt een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen. De geldigheidsduur van de pyrotechnische lading en die van het spiraalmechanisme zijn vermeld op het betreffende plaatje op het bestuurdersportier. Laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiat-dealer vervangen. BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om de geactiveerde onderdelen te laten vervangen
en de werking van het systeem te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
ATTENTIE Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. Steek nooit het hoofd, de armen of de ellebogen uit het raam.
ATTENTIE Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden als de auto is uitgerust met sidebags.
WEGWIJS IN UW AUTO
ATTENTIE Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
VEILIGHEID
ATTENTIE Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels. Rijd niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
STARTEN EN RIJDEN
ATTENTIE Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een Fiat-dealer controleren.
LAMPJES EN BERICHTEN
ATTENTIE Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje “ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiatdealer om het systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
NOODGEVALLEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Pagina 79
ONDERHOUD EN ZORG
10:38
TECHNISCHE GEGEVENS
19-09-2007
ALFABETISCH REGISTER
065-080 FIAT 500 NL
79
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
065-080 FIAT 500 NL
80
19-09-2007
10:38
Pagina 80
ATTENTIE Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje “ enige seconden branden en vervolgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven. ATTENTIE De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
ATTENTIE De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
ATTENTIE Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
ATTENTIE De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto van achter wordt aangereden of over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
84
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE ................ VERSNELLINGSBAK ...........................................................
85
BRANDSTOFBESPARING ................................................
85
TREKKEN VAN AANHANGERS ....................................
87
WINTERBANDEN ..............................................................
88
SNEEUWKETTINGEN .......................................................
89
AUTO LANGERE TIJD STALLEN ..................................
89
START & STOP.....................................................................
91
VEILIGHEID
HANDREM .............................................................................
STARTEN EN RIJDEN
82
LAMPJES EN BERICHTEN
MOTOR STARTEN ............................................................
NOODGEVALLEN
S TA RT E N E N R I J D E N
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 81
ONDERHOUD EN ZORG
12:27
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
81
23-03-2009
12:27
Pagina 82
MOTOR STARTEN De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf “Fiat CODE” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
82
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
ATTENTIE Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.
ATTENTIE Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
BENZINEMOTOR STARTEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; ❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het controlelampje Y samen met het waarschuwingslampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m en Y branden; ❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft;
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Ga als volgt te werk:
❒ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; ❒ draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait.
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
VEILIGHEID
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
STARTEN EN RIJDEN
❒ trek de handrem aan;
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Ga als volgt te werk:
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
NOODGEVALLEN
DIESELMOTOR STARTEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 83
ONDERHOUD EN ZORG
12:27
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
83
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
84
23-03-2009
12:27
Pagina 84
MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor stationair draait. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert. fig. 1
ATTENTIE De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan de Fiat-dealer de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. Handrem uitschakelen: ❒ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop A-fig. 1; ❒ houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft. Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
F0S0048m
PARKEREN Ga als volgt te werk: ❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen. Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de schuifring A onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens naar achteren worden verplaatst.
F0S0076m
ATTENTIE Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan worden beperkt.
ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema“ staan vermeld, te laten uitvoeren. Banden
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Overbodige bagage Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
Bij uitvoeringen met een zes-versnellingsbak, moet voor het inschakelen van de 6e versnelling de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
fig. 2
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, zowel CO2 als andere schadelijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
LAMPJES EN BERICHTEN
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook fig. 2).
BRANDSTOFBESPARING
NOODGEVALLEN
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 85
ONDERHOUD EN ZORG
12:27
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
85
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
86
23-03-2009
12:27
Pagina 86
Accessoires gemonteerd op dakrails Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox, van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger. Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat, bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. Aerodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te trekken.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
VEILIGHEID
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
STARTEN EN RIJDEN
Koude start
TREKKEN VAN AANHANGERS
LAMPJES EN BERICHTEN
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
NOODGEVALLEN
Maximum snelheid
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 87
ONDERHOUD EN ZORG
12:27
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
87
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
88
23-03-2009
12:27
Pagina 88
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
ATTENTIE Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
ATTENTIE Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
WINTERBANDEN Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken. Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen. Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
Keer de draairichting van de banden niet om.
ATTENTIE Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag niet sneller worden gereden dan 160 km/h, echter geldende snelheidsbeperkingen overeenkomstig de nationale wegenverkeerswetgeving moeten altijd worden gerespecteerd.
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuwketting worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren. Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; ❒ schakel een versnelling in; ❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; ❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading (zie de paragraaf “Accu - Acculading en elektrolytniveau controleren” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”); ❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was;
VEILIGHEID
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt:
STARTEN EN RIJDEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
SNEEUWKETTINGEN
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EUnormen).
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 89
ONDERHOUD EN ZORG
12:27
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
89
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
90
23-03-2009
12:27
Pagina 90
❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen; ❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan; ❒ zet de ruiten een klein stukje open; ❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig; ❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.
S TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
23-03-2009
T A
12:27
R T & S T O P S Y S T E E M ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
Pagina 91
91
23-03-2009
12:27
Pagina 92
VOORWOORD
WERKING
Het Start&Stop-systeem schakelt automatisch de motor uit telkens als de auto tot stilstand wordt gebracht en start de motor weer als de bestuurder de rit voortzet. Hierdoor wordt de werking van de auto verbeterd, omdat het brandstofverbruik wordt verlaagd, de uitstoot van schadelijke stoffen wordt beperkt en minder geluid wordt geproduceerd. Het systeem wordt ingeschakeld als het contactslot wordt ingeschakeld.
Uitschakelen van de motor
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
Met automatische versnellingsbak De motor wordt uitgeschakeld als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. De motor wordt ook uitgeschakeld als het rempedaal niet is ingetrapt, maar als de selectorhendel in de stand N staat. Opmerking: De motor wordt alleen automatisch uitgeschakeld als daarvoor met een snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h is gereden, om herhaaldelijk afslaan van de motor tijdens de rit te voorkomen als stapvoets wordt gereden.
fig. 1
F0S0270m
De uitgeschakelde motor wordt aangegeven met het lampje fig. 1 op het instrumentenpaneel, afhankelijk van de uitvoering. Opnieuw starten van de motor Met handgeschakelde versnellingsbak Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw te starten.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
92
Met handgeschakelde versnellingsbak Bij stilstaande auto wordt de motor uitgeschakeld als de versnelling in vrij staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
HANDMATIG IN- EN UITSCHAKELEN Het systeem kan met de knop A-fig. 2 op het dashboard worden in- en uitgeschakeld. De uitschakeling wordt met het lampje “Start&Stop OFF” fig. 3 op het instrumentenpaneel aangegeven. Bovendien verschijnt bij bepaalde uitvoeringen het bericht op het display dat Start&Stop is uitof ingeschakeld.
Met automatische versnellingsbak Zet de selectorhendel vanuit de stand N in een willekeurige versnelling, of laat het rempedaal los of zet de selectorhendel in de stand (+), (–) of R. fig. 2
F0S0271m
fig. 3
F0S0272m
“ENERGY SAVING” (bij bepaalde markten/uitvoeringen) Als na het opnieuw starten van de motor de bestuurder gedurende ongeveer 3 minuten geen actie onderneemt, schakelt Start&Stop de motor uit om ongewenst brandstofverbruik te voorkomen. In dat geval kan de motor vervolgens alleen m.b.v. de sleutel worden gestart. Opmerking: Schakel het Start&Stop-systeem uit, als u niet wilt dat de motor wordt uitgeschakeld. Dit is altijd mogelijk. ONREGELMATIGE WERKING Als een storing in het Start&Stop-systeem aanwezig is, wordt het systeem uitgeschakeld. De bestuurder wordt geïnformeerd over de storing door het branden van het algemene waarschuwingslampje A-fig. 4, waar voorzien, een bericht en het storingssymbool B-fig. 4 van het systeem op het instrumentenpaneel. Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEIDSFUNCTIES Als de motor door het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld, de bestuurder de eigen veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders- of passagiersportier wordt geopend, kan vervolgens de motor alleen m.b.v. de sleutel opnieuw worden gestart. Dit wordt aangegeven m.b.v. een zoemer, een bericht op het display en, waar voorzien, door het knipperen van het lampje fig. 1 op het instrumentenpaneel.
LAMPJES EN BERICHTEN
OMSTANDIGHEDEN WAARIN OPNIEUW WORDT GESTART De motor kan zonder tussenkomst van de bestuurder opnieuw worden gestart, vanwege het comfort, de uitstoot van schadelijke stoffen of veiligheidsredenen onder de volgende omstandigheden: onvoldoende geladen accu; op de hoogste snelheid werkende ruitenwissers; verminderde druk in het remsysteem, bijvoorbeeld omdat het rempedaal enkele malen is ingetrapt; een rijdende auto, bijvoorbeeld omdat de auto op een helling stond; als de motor door het Start&Stop-systeem langer dan ongeveer drie minuten geleden is uitgeschakeld. Als een versnelling is ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch opnieuw worden gestart als het koppelingspedaal geheel is ingetrapt. Het systeem verzoekt hierom m.b.v. een bericht op het instrumentenpaneel en, waar voorzien, door het knipperen van het lampje fig. 1 op het instrumentenpaneel. Opmerking: Als het koppelingspedaal niet is ingetrapt en er zijn ongeveer drie minuten verstreken sinds het uitschakelen van de motor, kan de motor alleen met de sleutel opnieuw worden gestart. Opmerking: Als de motor ongewenst wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door het bruusk laten opkomen van het koppelingspedaal als een versnelling is ingeschakeld, en het Start&Stopsysteem is actief, dan kan de motor opnieuw worden gestart door het koppelingspedaal geheel in te trappen en de versnellingsbak in de stand vrij te laten staan.
NOODGEVALLEN
OMSTANDIGHEDEN WAARONDER DE MOTOR NIET WORDT UITGESCHAKELD Als het systeem is ingeschakeld, wordt onder bepaalde omstandigheden, vanwege het comfort, de uitlaatgasemissie en de veiligheid, het systeem niet uitgeschakeld; tot deze omstandigheden behoren: nog koude motor; onvoldoende geladen accu; ingeschakelde achterruitverwarming; op de hoogste snelheid werkende ruitenwissers; regeneratie van het roetfilter (alleen bij dieselmotoren); niet gesloten bestuurdersportier; bestuurdersgordel niet omgelegd; ingeschakelde achteruit (bijvoorbeeld bij achteruit inparkeren); werkende klimaatregeling, als nog niet de gewenste comfortabele temperatuur is bereikt. tijdens het eerste gebruik als het systeem moet worden geïnitialiseerd In bovenstaande gevallen verschijnt een bericht op het display en knippert (waar voorzien) het lampje fig. 1 op het instrumentenpaneel.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 93
ONDERHOUD EN ZORG
12:27
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
081-094 FIAT 500 NL
93
23-03-2009
12:27
Pagina 94
AUTO STALLEN fig. 5 Als de auto wordt gestald, moet vooral aandacht worden geschonken aan het onderbreken van de accuspanning. Hierbij moet de snelkoppeling van de minklem A aan de valse minpool B worden losgenomen, omdat op de minpool C van de accu een sensor D is gemonteerd die de conditie van de accu controleert; deze mag nooit worden losgenomen, behalve als de accu moet worden vervangen.
WAARSCHUWINGEN OPGELET
fig. 5
F0S0274m
OPGELET Wendt u voor het vervangen van de accu tot het Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu door een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties. NOODSTART fig. 6 Als een noodstart moet worden uitgevoerd met een hulpaccu, sluit dan nooit de minkabel (-) van de hulpaccu aan op de minpool C van de accu in de auto, maar op de valse pool B of op een massa-aansluiting van de motor/versnellingsbak.
ALFABETISCH REGISTER
94
fig. 4
F0S0273m
Controleer voordat de motorkap wordt geopend of de motor is uitgeschakeld en de contactsleutel in de stand OFF staat. Neem de voorschriften op de sticker nabij de fronttraverse in acht fig.7. Het verdient aanbeveling om de sleutel te verwijderen als andere personen in de auto achterblijven. De auto mag pas worden verlaten als de sleutel is uitgenomen of in de stand OFF is gezet. Tijdens het tanken moet de motor zijn uitgeschakeld door de sleutel in de stand OFF te draaien.
OPGELET
fig. 6
F0S0275m
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
081-094 FIAT 500 NL
fig. 7
F0S0276m
Bij auto’s met automatische versnellingsbak moet, als de motor wordt uitgeschakeld op een helling, de motor opnieuw worden gestart door de selectorhendel in de stand (+) of (-) te zetten zonder het rempedaal los te laten. Bij auto’s met automatische versnellingsbak, waarbij ook de Hill Holder functie aanwezig is, moet, als de motor automatisch wordt uitgeschakeld op een helling, de motor opnieuw worden gestart door de selectorhendel in de stand (+) of (-) te zetten zonder het rempedaal los te laten, zodat de Hill Holder functie beschikbaar blijft (deze werkt alleen bij draaiende motor).
OPGELET Als u de voorkeur geeft aan de klimaatregeling, kan het Start&Stopsysteem worden uitgeschakeld, zodat de klimaatregeling continu kan werken.
98 98 98 98 98 99 99 99 99 100 100 100 100 101 101 101 101
VEILIGHEID
ALGEMENE STORINGSMELDING ................................ 101 STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR ...................... 101 WATER IN BRANDSTOFFILTER ................................... 102 INSCHAKELING BRANDSTOFNOODSCHAKELING 102 STORING ESP ...................................................................... 102 STORING HILL HOLDER ................................................. 102 BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN .................. 102 FOLLOW ME HOME ......................................................... 102 MISTLAMPEN VOOR ......................................................... 103 RICHTINGAANWIJZER LINKS ...................................... 103 RICHTINGAANWIJZER RECHTS .................................. 103 INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” .................. 103 GROOTLICHT .................................................................... 103 KANS OP GLADHEID ....................................................... 103 SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN .......................... 103 BEPERKTE ACTIERADIUS ................................................ 103 ASR-SYSTEEM ...................................................................... 103 STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ... 104 MAXIMUM OLIETEMPERATUUR IN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK............................................................ 104 VERSLETEN REMBLOKKEN ............................................ 104 INSCHAKELING SPORT-FUNCTIE ................................ 104 NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS............... 104
STARTEN EN RIJDEN
96 96 96 96 97 97
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN .......................................... TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU .............................. AANGETROKKEN HANDREM ...................................... STORING AIRBAGSYSTEEM ........................................... AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ........ TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............ ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN ....................................................................... STORING ABS ..................................................................... STORING EBD .................................................................... TE LAGE MOTOROLIEDRUK ........................................ OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE ............................. STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” .................. NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ......................... STORING INSPUITSYSTEEM (MULTIJET-UITVOERINGEN) ......................................... STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD) (BENZINE-UITVOERINGEN) ........................ VERSTOPT ROETFILTER .................................................. BRANDSTOFRESERVE ...................................................... VOORGLOEIBOUGIES ..................................................... STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE ....................... WATER IN BRANDSTOFFILTER ................................... STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE ............................. DEFECTE BUITENVERLICHTING .................................. MISTACHTERLICHTEN ....................................................
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 95
ONDERHOUD EN ZORG
13:32
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
095-104 FIAT 500 NL
95
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
095-104 FIAT 500 NL
96
23-03-2009
13:32
Pagina 96
LAMPJES EN BERICHTEN ALGEMENE OPMERKINGEN Naast het branden van het lampje, verschijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook een specifiek bericht en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernstige storingen en minder ernstige storingen. De ernstige storingen worden langdurig “cyclisch” herhaald. De minder ernstige storingen worden gedurende een kortere tijd “cyclisch” herhaald. U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken door op de knop MODE te drukken. Het lampje op het instrumentenpaneel blijft branden totdat de storing is verholpen.
x
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)
Aangetrokken handrem
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen ook een akoestisch signaal.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
Te laag remvloeistofniveau Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
¬
STORING AIRBAGSYSTEEM (rood)
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
ATTENTIE Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer.
Het lampje gaat constant branden bij een storing in het airbagsysteem. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
ATTENTIE
Een defect lampje ¬ (lampje gedoofd) wordt aangegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde “ langer dan de normale 4 seconden knippert.
Als u bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje “ ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. ATTENTIE
Het lampje “ geeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van het lampje “ dan de normale 4 seconden. In dit geval kan het lampje ¬ geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maatregelen worden genomen: ❒ bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer;
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID
Het lampje “ brandt als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
u
STARTEN EN RIJDEN
“
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood)
LAMPJES EN BERICHTEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren.
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel)
NOODGEVALLEN
ATTENTIE
Pagina 97
ONDERHOUD EN ZORG
13:32
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
095-104 FIAT 500 NL
97
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
095-104 FIAT 500 NL
98
23-03-2009
13:32
Pagina 98
❒ als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van een aanhanger of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven. BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood)
>
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het systeem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
x >
STORING EBD (rood) (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes x en > gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen. Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
w
v
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood) OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE (Multijet-uitvoeringen met DPF - rood)
Te lage motoroliedruk Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. ATTENTIE Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. Oliekwaliteit onvoldoende Het lampje gaat knipperen en er verschijnt een bericht op het display als het systeem motorolie van onvoldoende kwaliteit constateert. Na de eerste constatering zal iedere keer bij het starten van de motor het lampje v 60 seconden knipperen en daarna iedere 2 uur totdat de olie wordt ververst.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden, werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur: wendt u tot de Fiatdealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
Als de auto in beweging is met geopende portieren/achterklep, dan klinkt er een akoestisch signaal (alleen bij uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display).
U
STORING INSPUITSYSTEEM (Multijet-uitvoeringen - geel)
STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM EOBD (benzine-uitvoeringen - geel) Storing in inspuitsysteem Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan duidt dit op een storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
Storing motormanagementsysteem EOBD Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden: ❒ continu branden: duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen.
VEILIGHEID
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
STARTEN EN RIJDEN
Als een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden (bepaalde uitvoeringen).
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
LAMPJES EN BERICHTEN
g
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (rood)
´
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN (rood)
NOODGEVALLEN
ATTENTIE Als het lampje v knippert, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer voor de verversing van de motorolie en het uitschakelen van het betreffende lampje op het instrumentenpaneel.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 99
ONDERHOUD EN ZORG
13:32
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
095-104 FIAT 500 NL
99
23-03-2009
13:32
Pagina 100
❒ knipperend: duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD-systeem” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
095-104 FIAT 500 NL
100
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
h
VERSTOPT ROETFILTER (uitvoeringen1.3 Multijet 75 pk -geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het roetfilter verstopt is en de rijomstandigheden verhinderen dat de regeneratieprocedure automatisch wordt uitgevoerd. Voor de regeneratieprocedure en vervolgens het reinigen van het filter raden wij u aan te blijven rijden, totdat het lampje dooft. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
K
RESERVEBRANDSTOF (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog ongeveer 5 liter brandstof aanwezig is. BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
m
VOORGLOEIINSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen geel)
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE (Multijet-uitvoeringen - geel) Voorgloeibougies Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden. Storing in voorgloei-installatie Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
Het lampje c gaat branden als er water in het dieselfilter zit. Op enkele uitvoeringen gaat het lampje è branden.
Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, constant gaat branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Fiat CODE” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display.
BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan is er een storing in de Fiat CODE.
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden (bij bepaalde uitvoeringen gaat het lampje è branden en verschijnt er een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de condens te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie de paragraaf “Fiat Code” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”). Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
è
ALGEMENE STORINGSMELDING (geel)
Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden branden.
4
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld.
Storing motoroliedruksensor Het lampje gaat branden bij een storing in de motoroliedruksensor. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.
VEILIGHEID
Het lampje gaat branden (bepaalde uitvoeringen) als er een storing is in een van de volgende systemen: – buitenverlichting – remlichten (behalve derde remlicht) – mistachterlichten – richtingaanwijzers – kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
STARTEN EN RIJDEN
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje één keer knipperen en dooft vervolgens.
W
DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel)
LAMPJES EN BERICHTEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Y
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE (geel)
NOODGEVALLEN
WATER IN BRANDSTOFFILTER AANWEZIG (Multijetuitvoeringen - geel)
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 101
ONDERHOUD EN ZORG
13:32
TECHNISCHE GEGEVENS
c
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
095-104 FIAT 500 NL
101
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
095-104 FIAT 500 NL
102
23-03-2009
13:32
Pagina 102
Water in dieselfilter Zie hetgeen beschreven is bij het lampje c. Inschakeling brandstofnoodschakeling/brandstofnoodschakeling niet beschikbaar Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakeling inschakelt of als de brandstofnoodschakeling niet beschikbaar is. Op het display verschijnt de bijbehorende melding. Storing buitenverlichting Het lampje gaat branden als er een storing is geconstateerd in de buitenverlichting. Storing parkeersensoren Het lampje gaat branden en er verschijnt een bericht op het display als er een storing is in de parkeersensoren. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer.
á
STORING ESPSYSTEEM/STORING HILL HOLDER (geel)
Storing ESP-systeem Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden en het lampje op de knop ASR OFF gaat branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Op het display verschijnt de bijbehorende melding. Opmerking Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden. Storing Hill Holder Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje gaat branden, is er een storing in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) FOLLOW ME HOME (groen)
Buitenverlichting en dimlichten Het lampje gaat branden als de buitenverlichting of het dimlicht wordt ingeschakeld. Follow me home Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie “Follow me home” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”). Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
D
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
1
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
KANS OP GLADHEID Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3°C, dan knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BEPERKTE ACTIERADIUS (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display) Op het display verschijnt een bericht om de gebruiker te waarschuwen als de actieradius van de auto kleiner wordt dan 50 km. ASR-SYSTEEM (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display) Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld door het indrukken van de knop ASR OFF. Op het display verschijnt een bericht dat aangeeft dat het systeem is uitgeschakeld; gelijktijdig gaat het lampje op de knop branden. Als opnieuw op de knop ASR OFF wordt gedrukt, dooft het lampje op de knop en verschijnt op het display een bericht dat aangeeft dat het systeem weer is ingeschakeld.
VEILIGHEID
Het opschrift CITY gaat branden op het multifunctionele/instelbare multifunctionele display als deze stand van de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken van de betreffende bedieningsknop. Als opnieuw op de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY.
Op het display verschijnt een bericht als de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden (zie “Instelbaar multifunctioneel display” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
STARTEN EN RIJDEN
F
RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen - knipperend)
BEKRACHTIGING “DUALDRIVE”
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
INSCHAKELING
CITY ELEKTRISCHE STUUR-
NOODGEVALLEN
MISTLAMPEN VOOR (groen)
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 103
ONDERHOUD EN ZORG
13:32
TECHNISCHE GEGEVENS
5
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
095-104 FIAT 500 NL
103
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
095-104 FIAT 500 NL
104
t
23-03-2009
13:32
Pagina 104
STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK/MAXIMUM OLIETEMPERATUUR IN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (rood)
Te hoge olietemperatuur in automatische versnellingsbak Het lampje op het instrumentenpaneel gaat constant branden (op het display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) bij een te hoge temperatuur van de transmissie-olie.
Storing in automatische versnellingsbak Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje op het instrumentenpaneel gaat knipperen (op het display verschijnt ook een bericht en er klinkt een akoestisch signaal) als er storing is in de versnellingsbak.
d
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als de remblokken voor versleten zijn; laat deze zo snel mogelijk vervangen.
SPORT
Wendt u bij een storing in de versnellingsbak zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.
VERSLETEN REMBLOKKEN (geel)
INSCHAKELING SPORT-FUNCTIE (uitvoeringen 1.4 100 pk)
Het opschrift SPORT gaat branden op het multifunctionele/instelbare multifunctionele display als deze functie wordt ingeschakeld door het indrukken van de betreffende bedieningsknop. Als opnieuw op de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift SPORT.
<
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS (rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als bij een rijdende auto de veiligheidsgordels voor niet goed zijn omgelegd, gaat het lampje branden en klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal (zoemer) gedurende de eerste 6 seconden; de daaropvolgende 90 seconden knippert het lampje en klinkt er een onderbroken akoestisch signaal (zoemer). Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door de Fiatdealer. Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het setup-menu. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Pagina 105
WEGWIJS IN UW AUTO
N O O D G E VA L L E N
WIEL VERWISSELEN ..........................................................
108
SNELLE BANDENREPARATIESET FIX&GO automatic 114 GLOEILAMP VERVANGEN ..............................................
118
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN
121
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN .......................................................................
124
ZEKERINGEN VERVANGEN ...........................................
126
ACCU OPLADEN ...............................................................
131
OPKRIKKEN VAN DE AUTO .........................................
132
SLEPEN VAN DE AUTO ...................................................
132
LAMPJES EN BERICHTEN
106
NOODGEVALLEN
MOTOR STARTEN .............................................................
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding vermeld staat. U kunt ook de site www.fiat500.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde Fiat-dealer.
ONDERHOUD EN ZORG
13:17
TECHNISCHE GEGEVENS
24-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
105
23-03-2009
14:18
Pagina 106
MOTOR STARTEN
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
106
fig. 1
F0S0093m
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1 Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.
ATTENTIE Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging (indien aanwezig) niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
VEILIGHEID
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
STARTEN EN RIJDEN
❒ sluit een tweede startkabel aan op de minpool – van de hulpaccu en op de massa-aansluiting E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden; ❒ start de motor;
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer.
ROLLEND STARTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel;
❒ neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los.
NOODGEVALLEN
Ga voor het starten als volgt te werk:
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 107
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
107
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
108
23-03-2009
14:18
Pagina 108
WIEL VERWISSELEN ALGEMENE AANWIJZINGEN De auto kan zijn uitgerust (optional) met een normaal reservewiel of een klein noodreservewiel. Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het noodreservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
ATTENTIE Het reservewiel (indien aanwezig) behoort bij de auto waarbij het geleverd is. Gebruik het reservewiel niet bij andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: attentie! alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! vervang zo snel mogelijk door een normaal wiel. Bedek deze aanwijzingen niet. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omgekeerd), moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype.
Het is nodig te weten dat: ❒ de krik 1,76 kg weegt; ❒ de krik geen afstelwerkzaamheden vereist; ❒ de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; ❒ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN
ATTENTIE Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die beschreven staan in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
LAMPJES EN BERICHTEN
ATTENTIE De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
NOODGEVALLEN
ATTENTIE Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.
Pagina 109
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
109
23-03-2009
14:18
Pagina 110
STARTEN EN RIJDEN
❒ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
fig. 2
LAMPJES EN BERICHTEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
110
F0S0126m
fig. 4
❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen, het geklemde wieldeksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier;
Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:
❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel de eerste versnelling of de achteruit in; ❒ til de bekleding op de vloer van de bagageruimte A-fig. 2 op;
F0S0128m
❒ draai met de bijgeleverde sleutel Efig. 4 de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer een slag los; fig. 3
F0S0127m
❒ draai de blokkeerschroef B-fig. 3 los; ❒ neem de gereedschaphouder C uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel; ❒ neem het noodreservewiel D uit; ❒ verwijder met de bijgeleverde schroevendraaier het geklemde wieldeksel bij de inkeping op de rand van het deksel;
❒ draai de slinger van de krik zo, dat de krik iets omhoog komt;
14:18
Pagina 111
❒ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat;
NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG
❒ controleer of de groef F-fig. 5 van de krik goed om de rand G van de chassisbalk valt;
❒ plaats de slinger H in de krik I en zet de auto omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is. Als u de slinger draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest;
TECHNISCHE GEGEVENS
❒ plaats de krik dicht bij het te verwisselen wiel, bij het teken O op de chassisbalk;
F0S0129m
ALFABETISCH REGISTER
fig. 5
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het noodreservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
WEGWIJS IN UW AUTO
23-03-2009
VEILIGHEID
105-132 FIAT 500 NL
111
105-132 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:18
Pagina 112
WEGWIJS IN UW AUTO
❒ monteer het geklemde wieldeksel, waarbij de inkeping (op het wieldeksel) moet samenvallen met het ventiel;
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;
112
fig. 7
F0S0130m
fig. 8
F0S0131m
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld.
NORMALE WIEL MONTEREN
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen
❒ draai de 4 wielbouten handvast;
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het noodreservewiel.
❒ plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde sleutel de bouten vast;
❒ draai de slinger van de krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;
Uitvoeringen met stalen velgen
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;
❒ monteer het noodreservewiel, waarbij de centreerpen N-fig. 7 in een van de gaten O in het wiel moet vallen;
❒ draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die in fig. 8 is aangegeven.
Ga als volgt te werk: ❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het normale wiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen; ❒ monteer het normale wiel door de 4 wielbouten in de boutgaten te plaatsen; ❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten handvast aan;
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast in de volgorde die is aangegeven in fig. 8; ❒ monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoor dat het referentiegat op het wiel samenvalt met de referentiepen op het wieldeksel. BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het noodreservewiel.
Het is raadzaam de vervangen wielbouten en het vervangen reservewiel te bewaren voor als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.
VEILIGHEID
❒ plaats de bekleding op de juiste wijze op de vloer van de bagageruimte.
STARTEN EN RIJDEN
❒ druk de half geopende krik stevig in de houder C om rammelen tijdens het rijden te voorkomen;
❒ plaats de gereedschaphouder in het reservewiel en draai de blokkeerschroef B vast;
BELANGRIJK Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd), moeten tevens alle wielbouten en het reservewiel door het passende type worden vervangen.
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ plaats het noodreservewiel D-fig. 3 op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte;
❒ berg het gebruikte gereedschap op in de houder;
NOODGEVALLEN
Ter afsluiting
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 113
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
113
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
114
23-03-2009
14:18
Pagina 114
SNELLE BANDENREPARATIESET FIX & GO automatic
D
De snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic bevindt zich in de bagageruimte. De set fig. 11 bevat: ❒ een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van: – een vulbuis B; – een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”. Na het repareren van het wiel moet deze sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats worden aangebracht (op het dashboard); ❒ een informatiefolder (zie fig. 12), voor een correct gebruik van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden aan het personeel dat de behandelde band repareert; ❒ een compressor D-fig. 11 met manometer en verbindingsstukken, die in het vak zijn te vinden;
fig. 11
F0S0118m
❒ een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de compressor zijn te vinden; ❒ adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen.
fig. 12
F0S0119m
Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
In de houder (die zich in de bagageruimte onder de bekleding bevindt) van de bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier en het sleepoog te vinden. ATTENTIE Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band repareert die behandeld is met de bandenreparatieset.
ATTENTIE Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band.
De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20 °C en +50°C werkt. De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft. ATTENTIE De compressor mag niet langer dan 20 minuten achter elkaar worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. De reparatieset is niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareerde banden mogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt.
Vervang de spuitbus met de afdichtvloeistof als deze datum verstreken is. Spuitbussen en afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu. Houdt u voor het afvoeren van deze producten aan de wettelijke normen.
VEILIGHEID F0S0120m
OPPOMPEN VAN DE BAND
ATTENTIE Doe de handschoenen aan die bij de snelle bandenreparatieset zijn geleverd.
❒ Trek de handrem aan. Draai de ventieldop van de band los, neem de vulbuis A-fig. 13 uit en draai de ring B op het ventiel van de band;
STARTEN EN RIJDEN
fig. 13
LAMPJES EN BERICHTEN
HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT:
ATTENTIE De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd braken bij inslikken, spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt worden door astmatische patiënten. Adem de dampen niet in tijdens het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.
NOODGEVALLEN
ATTENTIE Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 115
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
115
105-132 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:18
Pagina 116
fig. 14
F0S0121m
NOODGEVALLEN ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
fig. 15
116
fig. 16
F0S0123m
Controleer de bandenspanning op de manometer F-fig. 14. Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld;
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
❒ als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische gegevens”), vertrek dan onmiddellijk;
F0S0122m
❒ controleer of de schakelaar D-fig. 14 van de compressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de stekker E-fig. 15 in de contactdoos en schakel de compressor in door schakelaar D-fig. 14 in stand I (ingeschakeld) te zetten. Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
❒ als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor los van het ventiel en de contactdoos en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op; ❒ als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten na inschakeling van de compressor, de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden, omdat de band te erg beschadigd is en de reparatieset de vereiste wegligging niet kan garanderen; wendt u tot de Fiatdealer;
ATTENTIE Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen.
❒ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken;
ATTENTIE Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden: de snelle reparatieset Fix & Go automatic kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg beschadigd is. Wendt u tot de Fiat-dealer.
Pagina 117
ATTENTIE U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset. Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band repareert die behandeld is met de bandenreparatieset.
F0S0124m
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de band fig. 17; op deze manier wordt de spuitbus niet met de compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten.
fig. 18
F0S0125m
PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN VAN DE SPUITBUS Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus: ❒ maak de koppeling A-fig. 18 los; ❒ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog; ❒ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom; ❒ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.
LAMPJES EN BERICHTEN
fig. 17
NOODGEVALLEN
❒ rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
❒ als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten, herstel dan de correcte bandenspanning (met draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijdt verder;
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
117
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
118
23-03-2009
14:18
Pagina 118
GLOEILAMP VERVANGEN ALGEMENE AANWIJZINGEN ❒ Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd; ❒ vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen; ❒ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is; ❒ als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
ATTENTIE Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
ATTENTIE Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. B Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot de Fiat-dealer.
C Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken. D Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
E Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
VEILIGHEID
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:
STARTEN EN RIJDEN
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 19
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 119
LAMPJES EN BERICHTEN
14:18
NOODGEVALLEN
23-03-2009
fig. 19
F0S0049m
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
119
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
120
23-03-2009
14:18
Pagina 120
Lampen
Type
Vermogen
Figuur
Grootlicht
H1
55W
D
Dimlicht
H7
55W
D
Buitenverlichting voor/dagverlichting
W21/5W
5/21W
A
Richtingaanwijzers voor
WY21W
21
B
Richtingaanwijzers op flanken
W5W
5
A
Richtingaanwijzers achter
PY21W
21
B
Achterlichten
R10W
10
B
Remlichten
P21W
21
B
Achteruitrijlicht
P21W
21
B
Mistachterlicht
P21W
21
B
Interieurverlichting
C5W
5
C
Bagageruimteverlichting
W5W
5
A
Kentekenplaatverlichting
C5W
5
C
Mistlampen voor
H1
55
E
Derde remlicht
W5W
5
A
Pagina 121
fig. 20
F0S0050m
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buitenverlichting, het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer opgenomen.
fig. 22
F0S0052m
RICHTINGAANWIJZERS Voor
Verwijder vanuit de motorruimte de rubber dop A-fig. 20 om de lampen van de richtingaanwijzers te bereiken; verwijder de rubber dop B-fig. 20 om de lampen van de dimlichten te bereiken.
Gloeilamp vervangen: ❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor beschreven is; ❒ draai de lamphouder A-fig. 22 linksom en verwijder hem; fig. 21
F0S0051m
Om de lampen van de buitenverlichting/dagverlichting en het grootlicht te bereiken, moet u, nadat de wielen volledig uitgestuurd zijn gezet, het klepje Cfig. 21 in de wielkuipbescherming ter hoogte van de verlichtingsunit openen en vervolgens de rubber dop D-fig. 21 verwijderen.
❒ verwijder de geklemde lamp en vervang hem; ❒ monteer de lamphouder A, draai de lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed vastzit; ❒ bevestig de rubber dop.
LAMPJES EN BERICHTEN
KOPLAMPUNITS
NOODGEVALLEN
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
121
23-03-2009
14:18
Pagina 122
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
122
fig. 23
F0S0138m
fig. 24
F0S0053m
fig. 25
F0S0054m
Op de flanken
DIMLICHT
GROOTLICHT
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
Gloeilamp vervangen:
❒ druk op het door de pijl aangegeven punt, zodat de borgveer wordt ingedrukt, en verwijder de verlichtingsunit B-fig. 23;
❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor beschreven is;
❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor beschreven is;
❒ druk op het hendeltje A-fig. 24 en verwijder de lamphouder;
❒ haak de twee borgveren van de lamp A-fig. 25 los;
❒ verwijder de geklemde lamp en vervang hem;
❒ verwijder en vervang de lamp;
❒ draai de lamphouder linksom, verwijder de geklemde lamp en vervang hem; ❒ plaats de lamphouder in het lampenglas, monteer de verlichtingsunit B en controleer of de borgveer goed geborgd is.
❒ monteer de lamphouder en controleer of de houder goed vastzit; ❒ bevestig de rubber dop.
❒ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; haak vervolgens de borgveren vast. ❒ bevestig de rubber dop.
Pagina 123
WEGWIJS IN UW AUTO
BUITENVERLICHTING/ DAGVERLICHTING Gloeilamp vervangen:
fig. 26
F0S0055m
❒ monteer de lamphouder B, draai de lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed vastzit;
fig. 28
F0S0057m
❒ verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien.
❒ bevestig de rubber dop.
De lampen zijn op de volgende wijze geplaatst:
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
C – Richtingaanwijzers
BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen van een defecte mistlamp tot de Fiat-dealer.
D – Remlicht E – Buitenverlichting fig. 27
F0S0056m
ACHTERLICHTUNITS Gloeilamp vervangen: ❒ open de achterklep; ❒ draai de twee bevestigingsschroeven A-fig. 26 los en trek de lichtunit recht naar achteren zonder deze te kantelen; ❒ maak de lamphouder los uit de bevestigingslippen B-fig. 27 en verwijder de lamphouder uit de zitting;
F – Achteruitrijlicht (rechterzijde)/ mistachterlicht (linkerzijde)
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ verwijder de geklemde lamp en vervang hem;
NOODGEVALLEN
❒ draai de lamphouder B-fig. 25 linksom en verwijder hem;
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor beschreven is;
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
123
14:18
Pagina 124
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”. fig. 29
F0S0058m
INTERIEURVERLICHTING ❒ maak met de bijgeleverde schroevendraaier de plafondverlichting A-fig. 32 bij het door de pijl aangegeven punt los;
Gloeilamp vervangen: ❒ verwijder de twee doppen en draai de twee bevestigingsschroeven A los; ❒ trek de verlichtingsunit naar buiten; ❒ maak de stekker B los;
ONDERHOUD EN ZORG
❒ druk op de borging C en open de lamphouder;
❒ draai de twee bevestigingsschroeven vast en bevestig de rubber doppen.
ALFABETISCH REGISTER
F0S0059m
Gloeilamp vervangen:
❒ verwijder de geklemde lamp en vervang hem;
124
fig. 30
DERDE REMLICHT fig. 29-30
TECHNISCHE GEGEVENS
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
WEGWIJS IN UW AUTO
23-03-2009
VEILIGHEID
105-132 FIAT 500 NL
❒ sluit de lamphouder en controleer of de borging goed vastzit;
fig. 31
F0S0139m
KENTEKENPLAATVERLICHTING fig. 31 Gloeilampen vervangen: ❒ verwijder het lampenglas A op het door de pijl aangegeven punt; ❒ maak de lamp los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; ❒ monteer het lampenglas.
23-03-2009
14:18
Pagina 125
F0S0062m
❒ maak de lamp C-fig. 34 los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; ❒ sluit het dekseltje en monteer het lampenglas.
F0S0063m
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (indien aanwezig) Gloeilamp vervangen: ❒ open de achterklep; ❒ maak met de bijgeleverde schroevendraaier de verlichtingsunit A-fig. 35 bij het door de pijl aangegeven punt los;
❒ open het dekseltje B-fig. 33 zoals aangegeven;
ONDERHOUD EN ZORG
F0S0061m
TECHNISCHE GEGEVENS
fig. 33
fig. 35
LAMPJES EN BERICHTEN
fig. 34
NOODGEVALLEN
F0S0060m
ALFABETISCH REGISTER
fig. 32
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
125
105-132 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:18
Pagina 126
WEGWIJS IN UW AUTO
ZEKERINGEN VERVANGEN
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
ALGEMENE AANWIJZINGEN fig. 37
126
fig. 36
F0S0064m
❒ open de bescherming B-fig. 36 en vervang de geklemde lamp C; ❒ sluit de bescherming B op het lampenglas; ❒ monteer de verlichtingsunit door deze eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip A mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur). B zekering in goede staat. C zekering met doorgebrande strip. Gebruik het tangetje D voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt aan de binnenzijde van het dekseltje van het zekeringenkastje links van het dashboard. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven. ATTENTIE Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
fig. 37
F0S0065m
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
ATTENTIE Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. Als een hoofdzekering (MEGAFUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
Pagina 127
PLAATS VAN DE ZEKERINGEN Zekeringen op het dashboard De zekeringen zijn bereikbaar nadat de geklemde kap E is verwijderd. De 5A-zekering voor de verwarming van de buitenspiegels bevindt zich bij de diagnosestekker, zoals afgebeeld in fig. 38. Aan de onderzijde naast de pedalen bevindt zich de zekeringenkast die is afgebeeld in fig. 39.
F0S0066m
fig. 39
F0S0172m
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
fig. 38
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
E
WEGWIJS IN UW AUTO
14:18
VEILIGHEID
23-03-2009
STARTEN EN RIJDEN
105-132 FIAT 500 NL
127
105-132 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:18
Pagina 128
WEGWIJS IN UW AUTO
Zekeringenkast in motorruimte fig. 40 en 41
fig. 40
F0S0068m
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
Een tweede zekeringenkast bevindt zich rechts in de motorruimte, naast de accu. Om deze te bereiken, moet u op de borging I drukken, de lippen M losmaken en het deksel L verwijderen.
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Als de motorruimte moet worden uitgespoten, zorg dan dat de waterstraal niet direct op de zekeringenkast in de motorruimte wordt gericht.
TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
128
De nummers die op de binnenzijde van het deksel zijn aangebracht, geven de elektrische componenten aan die door de betreffende zekering worden beveiligd.
fig. 41
F0S0069m
Zekeringenkast in motorruimte - fig. 41 Aanjager Aanhanger Claxons Motormanagementsysteem (secundaire verbruikers) Grootlicht Motor elektrisch bedienbaar dak +15 Regeleenheid motormanagementsysteem, automatisch bediende versnellingsbak Dualogic, spoel van relais T20 Regeleenheid motormanagementsysteem Regeleenheid motormanagementsysteem (1.2 8V) Regeleenheid motormanagementsysteem, spoel van relais T09 (1.3 Multijet, 1.4 16v)
F12 F13 F31 F32 F36 F37 F38 F43 F47 F48 F49 F50 F51 F53
7,5 7,5 5 7,5 10 5 20 15 20 20 5 7,5 7,5 5
ZEKERING
AMPÈRE
F08 F09 F10 F11 F14 F15 F16
30 15 15 10 15 20 7,5
F17 F18 F18
10 7,5 7,5
VEILIGHEID
AMPÈRE
STARTEN EN RIJDEN
Voeding dimlicht rechts Voeding dimlicht links en regeleenheid koplampverstelling Schakelaar zekeringen- en relaiskast motorruimte Plafondverlichting voor en achter, bagageruimte- en dorpelverlichting Diagnosestekker, autoradio, airconditioning, EOBD Schakelaar remlichten, knooppunt instrumentenpaneel Centrale portiervergrendeling Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp Ruitbediening bestuurderszijde Ruitbediening passagierszijde Parkeersensor, symboolverlichting schakelaars, elektrisch verstelbare spiegels Knooppunt airbag Schakelaar autoradio, convergenceregeleenheid, airconditioning, remlichten, koppeling Knooppunt instrumentenpaneel
ZEKERING
LAMPJES EN BERICHTEN
Zekeringenkast dashboard - fig. 39
NOODGEVALLEN
ZEKERINGENTABEL
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 129
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
129
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
130
23-03-2009
14:18
Pagina 130
Zekeringenkast in motorruimte - fig. 41 Aircocompressor Achterruitverwarming, verwarming buitenspiegels Brandstofpomp Bobine ontsteking, inspuitventielen (1.2 8V) Regeleenheid motormanagementsysteem (1.3 Multijet) Remsysteem (regeleenheid, kleppen) +15 Remsysteem, elektrische stuurbekrachtiging, gierhoeksensor Mistlampen voor Dualogic versnellingsbak (regeleenheid, magneetkleppen) Stekkerdoos voor (met of zonder aansteker) +15 voor achteruitrijlichten, luchtkwantummeter, waterdetectiesensor in brandstoffilter, spoelen van relais T02, T05, T14 en T19
Zekeringenkast in motorruimte - fig. 41 Grootlicht Claxons Aircocompressor Elektroventilateur motorkoelsysteem met één snelheid - Lage snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem Hoge snelheid elektroventilateur motorkoelsysteem Aanjager Motormanagementsysteem (hoofdrelais) Beschikbaar Mistlampen voor Brandstofpomp Ontwaseming Startblokkering voor automatisch bediende versnellingsbak Pomp Dualogic versnellingsbak Stekkerdoos voor (met of zonder aansteker)
ZEKERING
AMPÈRE
F19 F20 F21 F22 F22 F23 F24 F30 F84 F85 F87
7,5 30 15 15 20 20 7,5 15 10 15 7,5
RELAIS
AMPÈRE
T02 T03 T05 T06
20 20 20 30
T07 T08 T09 T10 T14 T17 T19 T20 T30 T31
50 30 30 20 20 30 30 30 50 30
Ga voor het opladen als volgt te werk: ❒ maak de klem los van de minpool op de accu; ❒ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit;
ATTENTIE De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.
VEILIGHEID
❒ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
ATTENTIE Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet door deskundig personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
STARTEN EN RIJDEN
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
❒ aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los;
LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Fiat-dealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
❒ schakel de acculader in;
NOODGEVALLEN
ACCU OPLADEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 131
ONDERHOUD EN ZORG
14:18
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
105-132 FIAT 500 NL
131
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
105-132 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:18
Pagina 132
OPKRIKKEN VAN DE AUTO Als de auto opgekrikt moet worden, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
A
132
SLEPEN VAN DE AUTO Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte. SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 42-43 Ga als volgt te werk: ❒ verwijder de dop A; ❒ neem het sleepoog B uit de zitting in de gereedschaphouder; ❒ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.
fig. 42
B F0S0107m
ATTENTIE Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
fig. 43
F0S0108m
ATTENTIE Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. Start de motor niet als de auto wordt gesleept.
135
PERIODIEKE CONTROLES...............................................
137
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO...............................
137
NIVEAUS CONTROLEREN .............................................
138
LUCHTFILTER .....................................................................
143
POLLENFILTER ....................................................................
143
ACCU .....................................................................................
143
WIELEN EN BANDEN ......................................................
145
RUBBER SLANGEN ............................................................
146
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER .....................
147
CARROSSERIE .....................................................................
148
INTERIEUR ............................................................................
150
VEILIGHEID
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA .....
STARTEN EN RIJDEN
134
LAMPJES EN BERICHTEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD .........................
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 133
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
133
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
134
23-03-2009
14:40
Pagina 134
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km moeten worden uitgevoerd. Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 30.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zo nodig bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogrammeerd Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers, moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
90
120
150
180
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
●
●
●
●
●
●
Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/ controlelampjes enz.) controleren
●
●
●
●
●
●
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen
●
●
●
●
●
●
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
●
●
●
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren
●
●
●
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
●
●
●
●
●
●
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren
●
●
●
●
●
●
Spanning van diverse aandrijfriemen voor hulporganen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
●
● ●
Conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren
● ●
Aandrijfriemen voor hulporganen vervangen ●
Klepspeling controleren/afstellen (benzine-uitvoeringen 1.2 8V) Handrem controleren/afstellen
●
●
●
●
● ●
●
Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen) ●
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren (1.4-uitv.)
●
●
●
● ●
●
●
●
● ●
●
VEILIGHEID
60
STARTEN EN RIJDEN
30
LAMPJES EN BERICHTEN
De onderhoudsbeurten moeten iedere 30.000 km worden uitgevoerd x 1000 km
NOODGEVALLEN
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 135
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
135
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:40
Pagina 136
x 1000 km
30
90
●
Luchtfilterelement vervangen (iedere 30.000 km bij 1.3 Multijet-uitvoering) Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitenwissers, accu enz.)
60
●
Getande distributieriem controleren (behalve 1.3 Multijet-uitvoering)
●
120
150
● ●
●
180 ●
●
●
● ●
Getande distributieriem vervangen (*) (behalve 1.3 Multijet-uitvoering)
●
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
●
●
●
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
●
●
●
●
●
●
●
Oliepeil in versnellingsbak controleren Motorolie en oliefilter vervangen (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
● ●
●
●
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoering met DPF) (**)
136
●
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)
●
●
Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
●
●
●
●
●
●
Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)
●
●
●
●
●
●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (1.3 Multijet-uitvoering)
●
●
●
●
●
●
Brandstoffilterelement vervangen (Green filter) (1.3 Multijet-uitvoering)
●
●
●
(*) Of iedere 4 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor) Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers (**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”) of in ieder geval om de 2 jaar. Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt en in elk geval als de auto jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, dan moet de motorolie en het oliefilter iedere 12 maanden worden vervangen.
❒ niveau van de motorkoelvloeistof;
❒ trekken van aanhangers of caravans;
❒ niveau van de remvloeistof;
❒ rijden op stoffige wegen;
❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❒ veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul;
❒ conditie en spanning van de banden; ❒ werking verlichting (koplamp-/ achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.); ❒ werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en stand/slijtage wisserbladen voor/achter. Iedere 1.000 km controleren en eventueel bijvullen: motoroliepeil. Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
❒ veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat; ❒ in de stad; is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren, dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven: ❒ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren;
❒ visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem; ❒ acculading en niveau van het elektrolyt in de accu controleren (zie de paragraaf “Accu - Acculading en elektrolytniveau controleren” in dit hoofdstuk); ❒ conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren; ❒ pollenfilter controleren en eventueel vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd; ❒ luchtfilter controleren en eventueel vervangen.
VEILIGHEID
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:
STARTEN EN RIJDEN
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen:
❒ vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren;
LAMPJES EN BERICHTEN
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
NOODGEVALLEN
PERIODIEKE CONTROLES
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 137
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
137
133-150 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:40
Pagina 138
WEGWIJS IN UW AUTO
NIVEAUS CONTROLEREN
VEILIGHEID
A. Olievulopening B. Oliepeilstok C. Motorkoelvloeistof
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
D. Ruitensproeiervloeistof
138
E. Remvloeistof F. Accu
fig. 1 - 1.2-uitvoeringen
F0S0070m
ATTENTIE Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.
14:40
Pagina 139
A. Olievulopening B. Oliepeilstok C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. Remvloeistof
C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. Remvloeistof F. Accu
fig. 3 - uitvoeringen Multijet
F0S0072m
NOODGEVALLEN
B. Oliepeilstok
ONDERHOUD EN ZORG
A. Olievulopening
TECHNISCHE GEGEVENS
F0S0071m
ALFABETISCH REGISTER
fig. 2- uitvoeringen 1.4
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
F. Accu
WEGWIJS IN UW AUTO
23-03-2009
VEILIGHEID
133-150 FIAT 500 NL
139
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
140
23-03-2009
14:40
Pagina 140
MOTOROLIE fig. 1-2-3
Motorolieverbruik
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km.
Het oliepeil moet altijd tussen het MINen MAX-merkteken op de oliepeilstok B staan.
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert.
Het verschil tussen het MIN- en MAXmerkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
ATTENTIE Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening A motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren.
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAXmerkteken overschrijden.
Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de Fiat-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C. Onder extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
ATTENTIE Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zo nodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
Gebruik een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC35 in de volgende mengverhouding: 30% TUTELA PROFESSIONAL SC35 en 70% water in de zomer. 50% TUTELA PROFESSIONAL SC35 en 50% water in de winter. Bij temperaturen onder –20°C, TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir. Sluit de dop D door op het midden van de dop te drukken. ATTENTIE Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
VEILIGHEID
Verwijder voor het bijvullen de dop D m.b.v. het lipje.
STARTEN EN RIJDEN
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP van FL Selenia langzaam via vulopening C van het expansiereservoir te gieten, totdat het niveau dicht bij het MAX-merkteken staat.
RUITENSPROEIERVLOEISTOF fig. 1-2-3
LAMPJES EN BERICHTEN
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan.
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Gebruik voor het eventueel bijvullen vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.
NOODGEVALLEN
KOELVLOEISTOF fig. 1-2-3
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 141
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
141
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
142
23-03-2009
14:40
Pagina 142
REMVLOEISTOF fig. 1-2-3 Draai de dop E los: controleer of het remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat. Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan raden wij u aan de remvloeistof te gebruiken die staat vermeld in de tabel “Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). OPMERKING Maak de dop van het reservoir E en het omringende oppervlak zorgvuldig schoon. Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig zodat er geen vuil in het reservoir komt. Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm. BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld. ATTENTIE De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd.
ATTENTIE De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd.
DIESELFILTER CONDENS AFTAPPEN (Multijet-uitvoeringen)
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
De controlewerkzaamheden mogen uitsluitend door gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd bij de kilometerstanden en op de wijze die beschreven staan in dit instructieboekje. Het eventueel bijvullen mag uitsluitend worden uitgevoerd door gespecialiseerd personeel van de Fiat-dealer.
ATTENTIE De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
ACCU VERVANGEN Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd. Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven. Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
VEILIGHEID
ACCULADING EN ELEKTROLYTNIVEAU CONTROLEREN
STARTEN EN RIJDEN
De accu van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
ATTENTIE Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
LAMPJES EN BERICHTEN
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door de Fiat-dealer.
ACCU
NOODGEVALLEN
LUCHTFILTER/ POLLENFILTER
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 143
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
143
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
144
23-03-2009
14:40
Pagina 144
Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Fiat-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu’s.
ATTENTIE Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
ATTENTIE Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril. PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen:
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij temperaturen van circa –10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en rijden”.
❒ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting;
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
❒ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);
Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de accu geleidelijk ontlaadt.
❒ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
❒ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem van de minpool van de accu los; ❒ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
Pagina 145
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
fig. 4
F0S0094m
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen; ❒ controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als u deze gebreken constateert, wendt u dan tot de Fiat-dealer; ❒ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden; ❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen;
STARTEN EN RIJDEN
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
A juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
LAMPJES EN BERICHTEN
De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 4:
NOODGEVALLEN
WIELEN EN BANDEN
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
145
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
146
23-03-2009
14:40
Pagina 146
❒ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het noodreservewiel; ❒ monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is; ❒ bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden; ❒ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 / 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
ATTENTIE Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
ATTENTIE Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
ATTENTIE Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
ATTENTIE Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
Pagina 147
WEGWIJS IN UW AUTO
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen: ❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel; ❒ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen; ❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in. ATTENTIE Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat hierdoor het zicht onder slechte atmosferische omstandigheden aanzienlijk wordt beperkt.
fig. 5
F0S0137m
fig. 6
F0S0109m
Wisserbladen voor vervangen fig. 5
Wisserblad achter vervangen fig. 6
Ga als volgt te werk:
Ga als volgt te werk:
❒ til de wisserarm B van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;
❒ kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;
❒ druk op de knop A en verwijder het wisserblad C uit de arm B; ❒ monteer het nieuwe wisserblad en controleer of het geborgd is.
❒ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast; ❒ kantel het dopje naar beneden.
LAMPJES EN BERICHTEN
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
NOODGEVALLEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WISSERBLADEN
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
147
133-150 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:40
Pagina 148
WEGWIJS IN UW AUTO
CARROSSERIE
VEILIGHEID
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
STARTEN EN RIJDEN
RUITENSPROEIERS
Achterruit (achterruitsproeier) fig. 8
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 7
De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet worden afgesteld.
F0S0110m
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt.
TECHNISCHE GEGEVENS
De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door de sproeiermonden af te stellen. De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht.
ALFABETISCH REGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
fig. 7
LAMPJES EN BERICHTEN
❒ luchtverontreiniging;
BELANGRIJK Zorg bij de uitvoeringen met opendak dat het dak gesloten is, voordat u de ruitensproeiers voor inschakelt.
148
fig. 8
F0S0111m
De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.
❒ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); ❒ omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Fiat heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen. De belangrijkste zijn: ❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen; ❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid; ❒ het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onder-
❒ toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. CARROSSERIEGARANTIE Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de “Service- en garantiehandleiding”. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de origi-
De juiste wasmethode: ❒ verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt; ❒ spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af; ❒ was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit; ❒ spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, de achterklep, de motorkap en de koplampranden moeten tijdens het drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
VEILIGHEID
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout.
STARTEN EN RIJDEN
❒ het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz.;
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen.
LAMPJES EN BERICHTEN
nele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
NOODGEVALLEN
zijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen;
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 149
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
ONDERHOUD EN ZORG
14:40
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
133-150 FIAT 500 NL
149
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
133-150 FIAT 500 NL
150
23-03-2009
14:40
Pagina 150
Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden en de zekeringen- en relaiskast links in de motorruimte (gezien in de rijrichting) worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn. Koplampen BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).
INTERIEUR
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken.
ATTENTIE Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
ATTENTIE Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van water en neutrale zeep. KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale manier te reinigen met een doek bevochtigd met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de kleur van de componenten niet wijzigen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
154
MOTOR .................................................................................
155
BRANDSTOFSYSTEEM ......................................................
156
TRANSMISSIE .......................................................................
156
REMMEN ................................................................................
157
WIELOPHANGING ............................................................
157
STUURINRICHTING .........................................................
157
WIELEN .................................................................................
158
AFMETINGEN ......................................................................
161
PRESTATIES ..........................................................................
162
GEWICHTEN .......................................................................
163
VULLINGSTABEL ................................................................
164
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN .......................
165
BRANDSTOFVERBRUIK ...................................................
167
CO2-EMISSIE .........................................................................
167
AFSTANDSBEDIENING MET RADIOFREQUENTIE (Conformiteitsverklaring)....................................................
168
VEILIGHEID
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
STARTEN EN RIJDEN
152
LAMPJES EN BERICHTEN
IDENTIFICATIEGEGEVENS .............................................
NOODGEVALLEN
TECHNISCHE GEGEVENS
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 151
ONDERHOUD EN ZORG
14:51
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
151
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
23-03-2009
14:51
Pagina 152
IDENTIFICATIEGEGEVENS
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.
Wij raden u aan om nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de volgende typeplaatjes ingeslagen:
F Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.
❒ Typeplaatje met identificatiegegevens.
H Max. toelaatbare achteras belasting.
G Max. toelaatbare vooras belasting.
❒ Chassisnummer.
I
❒ Plaatje met informatie over de carrosserielak.
fig. 1
❒ Motorcode.
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS fig. 1
F0S0112m
Het typeplaatje is links op de bodemplaat in de bagageruimte aangebracht en bevat de volgende informatie:
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
B Nummer typegoedkeuring.
152
C Identificatiecode van het autotype. D Chassisnummer.
Motortype.
L Code van de carrosserie uitvoering. M Nummer voor de onderdelen. N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij dieselmotoren).
23-03-2009
14:51
Pagina 153
MOTORCODE
A Fabrikant van de lak. B Kleurbenaming. C Kleurcode. D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
Het typeplaatje is rechts op de bodemplaat in de bagageruimte aangebracht en bevat de volgende informatie: ❒ type van de auto; ❒ oplopend productienummer.
LAMPJES EN BERICHTEN
CHASSISNUMMER fig. 3
NOODGEVALLEN
Het plaatje is op de buitenstijl (linkerzijde) van de achterklep aangebracht en bevat de volgende informatie:
F0S0114m
ONDERHOUD EN ZORG
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK fig. 2
fig. 3
TECHNISCHE GEGEVENS
F0S0113m
ALFABETISCH REGISTER
fig. 2
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen, en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
153
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
154
23-03-2009
14:51
Pagina 154
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Uitvoeringen
Motorcode
Code van de carrosserie-uitvoering
1.2 8V 69 pk
169A4000
312AXA1A
1.4 16V 100 pk
169A3000
312AXC1B
1.3 16V Multijet 75 pk
169A1000
312AXB1A
Aantal en opstelling cilinders
1.3 Multijet 75 pk
169A4000
169A3000
169A1000
Otto
Otto
Diesel
4 in lijn
4 in lijn
4 in lijn
Boring en slag
mm
70,8 x 78,86
72 x 84
69,6 x 82
Cilinderinhoud
cm3
1242
1368
1248
11,1:1
10,8:1
17,6:1
kW pk min-1
51 69 5500
73,5 100 6000
55 75 4000
Nm kgm min-1
102 10,4 3000
131 13,4 4250
145 14,8 1500
NGK DCPR7E-N-10
NGK DCPR7E-N-10
–
Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental Max. koppel (EU) bijbehorend toerental Bougies Brandstof
Loodvrije benzine 95 Loodvrije benzine 95 R.O.N. R.O.N.
Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN 590)
VEILIGHEID
Cyclus
1.4 16V 100 pk
STARTEN EN RIJDEN
Typecode
1.2 8V 69 pk
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMEEN
NOODGEVALLEN
MOTOR
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 155
ONDERHOUD EN ZORG
14:51
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
155
23-03-2009
Brandstofsysteem
NOODGEVALLEN TECHNISCHE GEGEVENS
1.3 16V Multijet 75 pk
Elektronische sequentiële, gefaseerde Multipoint inspuiting, returnless-systeem
Elektronisch geregelde directe inspuiting Multijet “Common Rail” met turbocompressor en intercooler
ATTENTIE Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
Versnellingsbak
ALFABETISCH REGISTER
Pagina 156
1.2 8V 69 pk - 1.4 16V 100 pk
TRANSMISSIE
156
14:51
BRANDSTOFSYSTEEM
ONDERHOUD EN ZORG
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
1.2 8V 69 pk - 1.4 16V 100 pk - 1.3 16V Multijet 75 pk Vijf/zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit
Koppeling
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Aandrijving
Voor
– achter
trommelremmen met zelfstellende remschoenen en een remcilinder per wiel/schijfremmen bij 1.4-uitvoering
Handrem
bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
WIELOPHANGING 1.2 8V 69 pk - 1.4 16V 100 pk - 1.3 16V Multijet 75 pk Voor
onafhankelijke wielophanging, type McPherson; bestaande uit een traverse, schokdempers, schroefveren en bij de uitvoeringen met elektrische stuurbekrachtiging met een stabilisatorstang
Achter
met via torsieas gekoppelde wielen; bestaande uit torsieas en twee buisvormige armen met schokdempers en schroefveren.
STUURINRICHTING 1.2 8V 69 pk - 1.4 16V 100 pk - 1.3 16V Multijet 75 pk Type
tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging (indien aanwezig)
Draaicirkel (tussen stoepranden) (uitvoeringen 1.2 8V en 1.3 Multijet) m
9,2
Draaicirkel (tussen stoepranden) (uitvoeringen 1.4 16V)
10,6
m
VEILIGHEID
schijfremmen (geventileerd bij 1.3 en 1.4 Multijet-uitvoeringen)
– voor
STARTEN EN RIJDEN
Voetrem:
LAMPJES EN BERICHTEN
1.2 8V 69 pk - 1.4 16V 100 pk - 1.3 16V Multijet 75 pk
NOODGEVALLEN
REMMEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 157
ONDERHOUD EN ZORG
14:51
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
157
23-03-2009
14:51
Pagina 158
WIELEN VELGEN EN BANDEN
STARTEN EN RIJDEN
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
NOODGEVALLEN
NOODRESERVEWIEL Geperst stalen velg. Tubeless band.
LAMPJES EN BERICHTEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0,5 ± 1 mm De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN fig. 4 Voorbeeld: 175/65 R 14 82H 175 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 65 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage).
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
R
158
F0S0095m
fig. 4
= Radiaalband.
14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 82 = Beladingsindex (draagvermogen). H
= Snelheidsindex.
81 = 462 kg
R = tot 170 km/h.
71 = 345 kg
82 = 475 kg
Voorbeeld: 5,00 B x 14 H2
S = tot 180 km/h.
72 = 355 kg
83 = 487 kg
5,00 = breedte van de velg in inch 1.
T = tot 190 km/h.
73 = 365 kg
84 = 500 kg
B
U = tot 200 km/h.
74 = 375 kg
85 = 515 kg
H = tot 210 km/h.
75 = 387 kg
86 = 530 kg
V = tot 240 km/h.
76 = 400 kg
87 = 545 kg
77 = 412 kg
88 = 560 kg
78 = 425 kg
89 = 580 kg
QM + S = max. 160 km/h.
79 = 437 kg
90 = 600 kg
TM + S = max. 190 km/h.
80 = 450 kg
91 = 615 kg
Maximum snelheid bij winterbanden
HM + S = max. 210 km/h.
= velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) 2.
14 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) 3 = Ø. H2 = vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
VEILIGHEID
70 = 335 kg
STARTEN EN RIJDEN
Q = tot 160 km/h.
VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN fig. 4
LAMPJES EN BERICHTEN
Beladingsindex (draagvermogen)
NOODGEVALLEN
Snelheidsindex
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 159
ONDERHOUD EN ZORG
14:51
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
159
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
160
23-03-2009
Uitvoering
14:51
Pagina 160
Velgen
Standaardbanden
Winterbanden
Noodreservewiel (indien aanwezig) Velgmaat Bandenmaat
1.2 8V
51/2 Jx14H2-ET35(*) 51/2 Jx14H2-ET35 6 Jx15H2-ET35 (●) 61/2 Jx16H2-ET35 (●)
165/65 R14 79 T (*) 175/65 R14 82 T 185/55 R15 82 T (▲) 195/45 R16 84 T (▲)
165/65 R14 79 Q (M+S) (*) 175/65 R14 82 Q (M+S) 185/55 R15 82 Q (M+S) 195/45 R16 84 Q (M+S)
4J R14-ET43
135/80 R14 84P
4J R14-ET43
135/80 B14 84M
1.4 16V
51/2 Jx14H2-ET35
175/65 R14 82 H 185/55 R15 82 H (▲) 185/55 R15 82 H (▲) 195/45 R16 84 H (▲)
175/65 R14 82 Q (M+S) 185/55 R15 82 Q (M+S) 185/55 R15 82 Q (M+S) 195/45 R16 84 Q (M+S)
4J R14-ET43
135/80 R14 84P
6 Jx15H2-ET35 (●) 6 Jx15H2-ET40 61/2 Jx16H2-ET35 (●)
4J R14-ET43
135/80 B14 84M
1.3 Multijet 51/2 Jx14H2-ET35 6 Jx15H2-ET35 (●) 61/2 Jx16H2-ET35 (●)
175/65 R14 82 T 185/55 R15 82 T (▲) 195/45 R16 84 T (▲)
175/65 R14 82 Q (M+S) 185/55 R15 82 Q (M+S) 195/45 R16 84 Q (M+S)
4J R14-ET43
135/80 R14 84P
4J R14-ET43
135/80 B14 84M
(*) Alleen beschikbaar voor uitvoeringen zonder elektrische stuurbekrachtiging (▲) Ongeschikt voor sneeuwkettingen (●) Lichtmetalen velg BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Banden Bij gemiddelde belading Volbeladen Voor Achter Voor Achter 165/65 R14 79 T
2,0
2,0
2,2
2,2
175/65 R14 82 T 175/65 R14 82 H
2,0 (❍)/2,2 ()
2,0
2,2 (❍)/2,3 ()
2,2
2,2
2,0
2,3
2,2
185/55 R15 82 T
2,2
2,1
2,3
2,3
185/55 R15 82 H
2,2
2,1
2,3
2,3
195/45 R16 84 T
2,2
2,1
2,4
2,3
195/45 R16 84 H
2,2
2,1
2,4
2,3
(❍) Uitvoeringen 1.2 8V () Uitvoeringen 1.3 Multijet
Noodreservewiel (indien aanwezig)
2,8
14:51
Pagina 161
AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
WEGWIJS IN UW AUTO
23-03-2009
VEILIGHEID
151-168 FIAT 500 NL
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) ............................... 185 liter
STARTEN EN RIJDEN
Inhoud bagageruimte
fig. 5
B 703
C 2300
D 543
E 1488(*)
F 1413
G 1627
I 1407
1.4 16V 100 pk
3546
703
2300
543
1488(*)
1413/1414(▲)
1627
1408
1.3 Multijet 75 pk
3546
703
2300
543
1488(*)
1413
1627
1407
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (▲) Met bandenmaat 195/45 R16
TECHNISCHE GEGEVENS
A 3546
ALFABETISCH REGISTER
Uitvoeringen 1.2 8V 69 pk
ONDERHOUD EN ZORG
F0S0088m
161
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
162
23-03-2009
14:51
Pagina 162
PRESTATIES Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h. 1.2 8V 69 pk
160
1.4 16V 100 pk
182
1.3 16V Multijet 75 pk
165
1.3 16V Multijet 75 pk
Rijklaargewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank voor 90% gevuld en zonder optionals)
865
930
980
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
440
440
440
Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaal:
770 640 1305
830 640 1370
830 640 1420
Trekgewichten – geremd: – ongeremd:
800 400
800 400
800 400
Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):
60
60
60
(*)
Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
VEILIGHEID
1.4 16V 100 pk
STARTEN EN RIJDEN
1.2 8V 69 pk
LAMPJES EN BERICHTEN
Gewichten (kg)
NOODGEVALLEN
GEWICHTEN
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 163
ONDERHOUD EN ZORG
14:51
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
163
23-03-2009
14:51
Pagina 164
VULLINGSTABEL
Brandstoftank: inclusief een reserve van:
liter liter
1.2 8V 69 pk
1.4 16V 100 pk
1.3 16V Multijet 75 pk
35 5
35 5
35 (▲) 5 (▲)
Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N (▲) Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)
Motorkoelsysteem: 4,85
4,4
6,3
liter
2,5
2,5 (●)
SELENIA K P.E.
Carter en filter:
liter
2,8
2,90
2,8 (●)
(●) SELENIA WR P.E.
liter
1,65
1,65
1,65
TUTELA CAR TECHNYX
kg
0,55
0,55
0,55
TUTELA TOP 4
Vloeistofreservoir ruitensproeiers en achterruitsproeier: liter
2,5
2,5
2,5
Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35
(❑) Bij extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
ALFABETISCH REGISTER
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
Carter:
2,75
ONDERHOUD EN ZORG
liter
Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU UP (❑)
TECHNISCHE GEGEVENS
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
164
Versnellingsbak en differentieel: Hydraul. remcircuit:
Pagina 165
Smering voor benzinemotoren
Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met kwalificatie FIAT 9.55535-S2 of specificatie ACEA C3.
Smering voor dieselmotoren (uitvoeringen 1.3 Multijet)
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis met kwalificatie FIAT 9.55535-S1.
SELENIA K P.E.
SELENIA WR P.E.
Vervangingsinterval
Volgens onderhoudsschema
Volgens onderhoudsschema
Gebruik voor een correcte werking van de Multijet-uitvoeringen met DPF uitsluitend het originele type smeermiddel. In geval van nood, als het originele product niet beschikbaar is, vul dan maximaal 0,5 liter bij en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als u niet de originele SAE 5W/40-producten gebruikt, moeten de smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA B4 voor de dieselmotoren; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd. Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 en ACEA B4 kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden. Vraag bij extreem koude klimatologische omstandigheden de Fiat-dealer om het juiste product uit de Selenia-lijn.
STARTEN EN RIJDEN
Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistoffen en smeervoor een correct functioneren van de auto middelen (originele)
LAMPJES EN BERICHTEN
Gebruik
NOODGEVALLEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN
ONDERHOUD EN ZORG
14:51
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
165
23-03-2009
Gebruik
ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER
166
14:51
Pagina 166
Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Vloeistof en smeervoor een correct functioneren van de auto middelen (originele)
Toepassing
Synthetische olie SAE 75W-85 Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL4 PLUS, FIAT 9.55550
TUTELA CAR TECHNYX
Mechanische versnellingsbak en differentieel
Vet met molybdeenbisulfide, bestand tegen hoge temperaturen. Indringingsgetal N.L.G.I. 1-2
TUTELA ALL STAR
Homokinetische koppelingen wielzijde
Synthetisch vet op basis van polyureum voor hoge temperaturen. Indringingsgetal N.L.G.I.2.
TUTELA STAR 325
Homokinetische koppeling differentieelzijde
Remvloeistof
Synthetische remvloeistof FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J1704, CUNA NC 956- 01
TUTELA TOP 4
Hydraulisch remsys. en koppelingbediening
Antivries voor radiateur
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monoethyleen voor koelsysteem, corrosiewerend met organische formule gebaseerd op de O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306
PARAFLU UP (*)
Motorkoelsysteem. Mengverhouding: 50% gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP (❑)
Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruitsproeier
Mengsel van alcoholen, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
Onverdund of met water gebruiken
Toevoeging voor dieselbrandstof
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren
TUTELA DIESEL ART
Vermengen met dieselolie (25 cc per 10 lit.)
Olie en vetten voor krachtoverbrengingen
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
(*) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven. (❑) Bij extreem koude klimatologische klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
gecombineerd: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.
Brandstofverbruik volgens EU-normen 2004/3 (liter x 100 km) Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
1.2 8V 69 pk
6,4
4,3
5,1
1.4 16V 100 pk
8,2
5,2
6,3
1.3 16V Multijet 75 pk
5,3
3,6
4,2
ONDERHOUD EN ZORG
Uitvoeringen
CO2-EMISSIE De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject. Uitvoeringen
VEILIGHEID
Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure:
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.
STARTEN EN RIJDEN
Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd.
een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;
LAMPJES EN BERICHTEN
BRANDSTOFVERBRUIK
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 167
NOODGEVALLEN
13:20
CO2-emissie volgens EU 2004/3-normen (g/km)
1.2 8V 69 pk
119
1.4 16V 100 pk
149
1.3 16V Multijet 75 pk
110
TECHNISCHE GEGEVENS
24-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
151-168 FIAT 500 NL
167
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD EN ZORG NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
151-168 FIAT 500 NL
168
23-03-2009
14:51
Pagina 168
Bagageruimte....................................... - openen................................................. - sluiten .................................................. - vergroten ............................................ Bagageruimteverlichting...................... - gloeilamp vervangen ......................... Banden ................................................... - bandenspanning ................................. - onderhoud.......................................... - standaard............................................. - verklaring van bandencodering .............................................. - verwisselen......................................... - winterbanden ..................................... Bandenspanning.................................... Bedieningsorganen............................... Bekerhouders ....................................... Bescherming van het milieu...............
46 46 47 48 46 125 160 160 145 160 158 108 160 160 37 40 64
Bougies................................................... Brandstof ............................................... - brandstofmeter.................................. - brandstoftoevoeronderbreking...... - brandstofverbruik ............................. - tankinhoud.......................................... - vullingstabel ........................................ Brandstofbesparing.............................. Brandstofmeter .................................... Brandstofnoodschakeling (toevoeronderbreking) .................... Brandstofsysteem ................................ Buitenverlichting .................................. - gloeilamp achter vervangen ............
155 164 11 38 167 164 164 85 11
Carrosserie.......................................... - bescherming ....................................... - carrosseriecodes............................... - garantie................................................ - onderhoud.......................................... Centrale portiervergrendeling .......... Chassisnummer.................................... CO2-emissie......................................... Code Card ............................................
148 148 153 149 149 43 153 167 5
Dagverlichting......................................
34
38 156 34 123
VEILIGHEID
- frontairbag passagierszijde .............. 76 - zij-airbags (sidebags-headbags) ... 77-78 Airconditioning, automatisch ............ 31 Airconditioning, handbediend ........... 29 ASR ......................................................... 56 Auto langere tijd stallen ..................... 89 Autoradio .............................................. 61
STARTEN EN RIJDEN
39 ABS ......................................................... 53 Accu........................................................ 143 - accu opladen ...................................... 131 - acculading controleren..................... 143 - nuttige tips.......................................... 144 - starten met een hulpaccu................ 106 - vervangen............................................ 143 Achterklep............................................. 45 Achterruitsproeier .............................. 36 - bediening............................................. 36 - vloeistofniveau ................................... 141 Achterruitverwarming ............. 28-29-31 Achterruitwisser .................................. 35 - achterruitsproeier............................. 148 - bediening............................................. 35 - wisserblad ........................................... 147 Achteruitrijlicht .................................... 123 Afmetingen ............................................ 161 Afstandsbediening met radiofrequentie .................................. 168 - batterij vervangen ............................. 7 - extra afstandsbedieningen bestellen.............................................. 7 Airbag ..................................................... 75 - frontairbag bestuurderszijde........... 76
LAMPJES EN BERICHTEN
Aansteker.............................................
NOODGEVALLEN
A L FA B E T I S C H R E G I S T E R
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 169
ONDERHOUD EN ZORG
13:33
TECHNISCHE GEGEVENS
24-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
169-176 FIAT 500 NL
169
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
169-176 FIAT 500 NL
170
24-03-2009
13:33
- bediening............................................. - gloeilamp vervangen ......................... Dashboard............................................. Dashboardkastje .................................. Derde remlicht..................................... Dimlicht ................................................. - bediening............................................. - gloeilamp vervangen ......................... Dop van brandstoftank....................... Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging).....................................
Pagina 170
34 123 3 39 124 34 34 122 64 57
EBD (systeem) ....................................
54
Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”......................................... EOBD (systeem) .................................. ESP (systeem) ....................................... Extra accessoires .................................
57 57 54 62
Fiat CODE (startblokkering) ........... 4 Fix & Go (snelle bandenreparatieset)............. 114 Follow me home (systeem) ............... 35 Gebruik van de handgeschakelde
versnellingsbak................................... Gewichten............................................. Gloeilamp (vervangen van een) ........ - algemene aanwijzingen ..................... - lamptypen ...........................................
85 163 118 118 119
Gordelspanners.................................... Grootlicht.............................................. - bediening............................................. - gloeilamp vervangen ......................... - grootlichtsignaal................................. Grootlichtsignaal..................................
67 34 34 122 34 34
Handrem .............................................. 84 Hill Holder (systeem) ......................... 55 Hoofdsteunen....................................... 24
Klimaatregeling..................................... Koelvloeistoftemperatuurmeter....... Koplampen ............................................ - aanpassen aan het buitenland ......... - koplampen afstellen .......................... - koplampverstelling ............................ - mistlampen voor afstellen ............... Koppeling............................................... Krik .........................................................
28 11 51 52 51 52 52 156 109
Lak ......................................................... Identificatiegegevens........................... Imperiaal/skidrager .............................. Instrumenten ........................................ Instrumentenpaneel............................. Intelligente wis-/wasregeling.............. Interieur................................................. Interieuruitrusting................................ Interieurverlichting .............................. - bagageruimte...................................... - bediening............................................. - gloeilampen vervangen..................... - voor ..................................................... Isofix (kinderzitje)................................
Kentekenplaatverlichting...................
152 51 9 9 35 150 39 36 46 36 124 36 73
124 Kinderen veilig vervoeren.................. 69 Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) ..................................... 72
149 Lampjes en berichten.......................... 91 Luchtfilter .............................................. 143 Luchtrecirculatie......................... 28-29-31 Luchtroosters....................................... 27
Mechanische sleutel...........................
5 Mistachterlicht...................................... 37 - bedieningsknop.............................. 37-38 - gloeilamp vervangen ......................... 123 Montagevoorbereiding voor "Isofix"-kinderzitje............................. 73 Motor ..................................................... 155 - code ..................................................... 153 - identificatiecode ................................ 154 - specificaties......................................... 155 Motor starten....................................... 82 - benzinemotor starten ...................... 82 - dieselmotor starten.......................... 83
Niveau motorkoelvloeistof .............. Niveau motorolie ................................ Niveau remvloeistof............................ Niveau ruitensproeiervloeistof ......... Niveaus controleren ........................... Noodgevallen........................................
141 140 142 141 138 105
Onderhoud en zorg........................... 133 - geprogrammeerd onderhoud......... 134 - geprogrammeerd onderhoudsschema........................... 135 - klimaatregeling............................... 29-31 - periodieke controles ........................ 137 - zwaar gebruik van de auto.............. 137
Radiozendapparatuur en mobiele
telefoons ............................................. Remmen................................................. - specificaties......................................... - vloeistofniveau ................................... Richtingaanwijzers ............................... - bediening............................................. - gloeilamp achter vervangen ............ - gloeilamp op flanken vervangen ..... - gloeilamp voor vervangen ............... Rubber slangen..................................... Ruitbediening ........................................ Ruiten reinigen ..................................... Ruitensproeiers.................................... - bediening............................................. - vloeistofniveau ...................................
62 157 157 142 34 34 123 122 121 45 150 35 35 141
Slepen van de auto.............................
132 Sleutel met afstandsbediening ........... 5 - batterij vervangen ............................. 7 - extra afstandsbedieningen bestellen.............................................. 7 Sneeuwkettingen.................................. 89 Snelheid (maximum)............................ 162 Snelheidsmeter..................................... 11 Spiegels................................................... 26 - binnenspiegel...................................... 26 - buitenspiegels..................................... 26 - elektrisch ............................................ 26 Start-/contactslot ................................. 8 Startblokkering Fiat CODE ............... 4 Starten en rijden .................................. 81 Start en Stop......................................... 91 Stoelen ................................................... 23 - reinigen................................................ 150 Stoelen instellen................................... 23 Stuurinrichting ...................................... 157 Stuurslot ................................................ 8 Stuurwielverstelling ............................. 25 Symbolen ............................................... 4
VEILIGHEID
34 59 84 143 43 43 43 162
35 35 148 147
STARTEN EN RIJDEN
Parkeerlichten..................................... Parkeersensoren .................................. Parkeren ................................................ Pollenfilter ............................................. Portieren ............................................... Portierontgrendeling........................... Portiervergrendeling ........................... Prestaties ...............................................
Ruitenwissers........................................ - bediening............................................. - ruitensproeiers .................................. - wisserbladen.......................................
LAMPJES EN BERICHTEN
Opbergvak............................................. 40 Opendak ................................................ 41 Opkrikken van de auto....................... 132
NOODGEVALLEN
- motor opwarmen na het starten... 83 - motor uitzetten................................. 84 - rollend starten ................................... 107 - start-/contactslot............................... 8 - starten met een hulpaccu................ 106 Motorkap............................................... 49 Motorolie - niveau controleren ........................... 140 - specificaties......................................... 165 - verbruik............................................... 140 Motorruimte (reinigen) ...................... 154 MSR (systeem)...................................... 56 Multifunctioneel display en instelbaar multifunctioneel display ................... 12
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 171
ONDERHOUD EN ZORG
13:33
TECHNISCHE GEGEVENS
24-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
169-176 FIAT 500 NL
171
ALFABETISCH REGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
ONDERHOUD EN ZORG
NOODGEVALLEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STARTEN EN RIJDEN
VEILIGHEID
WEGWIJS IN UW AUTO
169-176 FIAT 500 NL
172
24-03-2009
13:33
Tankklepje............................................ Technische gegevens........................... Toerenteller.......................................... Transmissie ........................................... Trekken van aanhangers..................... Trekkrachtbegrenzers ........................ Trip computer...................................... Typeplaatjes .......................................... - carrosserielak..................................... - identificatiegegevens .........................
Veiligheid..............................................
Pagina 172
64 151 11 156 87 67 21 152 153 12 65 65 67 66 67 69 67 158 158 28 167 167 140 85
Veiligheidsgordels ................................ - algemene opmerkingen.................... - gebruik................................................. - gordelspanners .................................. - onderhoud.......................................... - trekkrachtbegrenzers....................... Velgen..................................................... - verklaring van velgencodering ........ Ventilatie................................................ Verbruik................................................. - brandstof............................................. - motorolie............................................ Versnellingsbak..................................... - gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak................................... 85 - specificaties......................................... 156 Verwarming en ventilatie ................... 28
Vloeistoffen en smeermiddelen ........ 165 Vullingstabel .......................................... 164
Waarschuwingsknipperlichten........ Wiel verwisselen.................................. Wielen.................................................... - reservewiel ......................................... - verwisselen......................................... Wielophanging...................................... Wieluitlijning......................................... Wisserbladen voor en achter ...........
37 108 158 158 108 157 158 147
Zekeringen (vervangen) ..................... 126 Zonnekleppen....................................... 39
* Auto voor personenvervoer met maximaal 9 zitplaatsen, voor een maximaal toelaatbaar totaalgewicht van 3,5 t.
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN
Al jaren werkt Fiat hard aan de bescherming van het milieu door de doorlopende verbetering van de productieprocessen en de ontwikkeling van producten die steeds milieuvriendelijker zijn. Om de cliënten de best mogelijke service te garanderen in overeenstemming met de milieunormen en conform de verplichtingen die voortvloeien uit de 2000/53/EU-richtlijn voor auto’s die aan het einde van hun levensduur zijn, biedt Fiat aan haar cliënten de mogelijkheid de eigen auto* aan het einde van zijn levensduur in te leveren zonder extra kosten. De Europese richtlijn voorziet er namelijk in dat de auto kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder en/of eigenaar als de auto geen of een negatieve marktwaarde heeft. In bijna alle EU-landen is tot 1 januari 2007 de inname alleen kosteloos voor auto’s die vanaf 1 juli 2002 zijn geregistreerd, terwijl vanaf 2007 de inname kosteloos is onafhankelijk van het registratiejaar op voorwaarde dat de auto nog beschikt over de essentiële onderdelen (met name motor en carrosserie) en vrij is van bijkomende afvalstoffen. Voor de afgifte van uw auto aan het einde van zijn levensduur kan u zich zonder aanvullende verplichtingen tot de Fiat-dealer wenden of tot een van de inzamelings- en verwerkingsbedrijven die door Fiat zijn goedgekeurd. Dergelijke bedrijven zijn zorgvuldig uitgekozen en bieden een kwaliteitservice voor de inzameling, de verwerking en het hergebruik van onderdelen van buiten gebruik gestelde auto’s met respect voor het milieu. Voor informatie over de inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u terecht bij de Fiat-dealer of bel het gratis nummer 00800 3428 0000 of raadpleeg de Fiat internetsite.
NOODGEVALLEN
BEPALINGEN VOOR HET VERWERKEN VAN DE AUTO AAN HET EINDE VAN ZIJN LEVENSDUUR
WEGWIJS IN UW AUTO
Pagina 173
ONDERHOUD EN ZORG
15:15
TECHNISCHE GEGEVENS
23-03-2009
ALFABETISCH REGISTER
169-176 FIAT 500 NL
173
169-176 FIAT 500 NL
23-03-2009
15:15
Pagina 174
De kracht achter uw motor.
Vraag uw dealer naar
169-176 FIAT 500 NL
23-03-2009
15:15
Pagina 175
Selenia: de perfecte keuze voor uw auto De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia; een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden. Selenia omvat een reeks technologisch geavanceerde producten: SELENIA PERFORMER MULTIPOWER Ideale olie voor bescherming van de nieuwe generatie benzinemotoren zelfs onder de zwaarste bedrijfssituaties en extreemste klimatologische omstandigheden. Garandeert een beperking van het brandstofverbruik (Energy conserving) en is bijzonder geschikt voor motoren op alternatieve brandstoffen. SELENIA K Een synthetisch smeermiddel op basis van een nieuwe technologie, dat bij benzinemotoren de koude start verbetert en maximale bescherming biedt, ook als de auto overwegend in stadsverkeer wordt gebruikt. Dankzij een viscositeit van 5W-40 en de speciale formule wordt bijzonder effectief voldaan aan de nieuwe Europese emissie-eisen en moeiteloos de zwaarste internationale specificaties overtroffen.
SELENIA WR Specifieke olie voor common rail of Multijet dieselmotoren voor een optimale koude start, maximale bescherming tegen slijtage, optimale werking van hydraulische klepstoters, beperking van het verbruik en stabiliteit bij hoge temperaturen. SELENIA DIGITECH Volledig synthetische motorolie voor benzine- en dieselmotoren. Geavanceerde technologie voor de motor; de garantie voor maximale bescherming, brandstofbesparing en betrouwbaarheid onder extreme klimatologische omstandigheden.
De Selenialijn wordt gecompleteerd door Selenia StAR, Selenia Racing, Selenia 20K Alfa Romeo, Selenia TD, Selenia Performer 5W-40. Bezoek voor verdere informatie over de Selenia producten de site www.flselenia.com
169-176 FIAT 500 NL
23-03-2009
15:15
Pagina 176
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Banden
Bij gemiddelde belading Voor Achter
Volbeladen Voor Achter
165/65 R14 79 T
2,2
2,0
2,2
2,2
175/65 R14 82 T
2,2
2,0
2,2
2,2
175/65 R14 82 H
2,2
2,0
2,3
2,2
185/55 R15 82 T
2,2
2,0
2,3
2,3
185/55 R15 82 H
2,2
2,0
2,3
2,3
195/45 R16 84 T
2,2
2,0
2,4
2,3
195/45 R16 84 H
2,2
2,0
2,4
2,3
Noodreservewiel (indien aanwezig)
2,8
MOTOROLIE VERVERSEN (liter) 1.2 8V 69 pk
1.4 16V 100 pk
1.3 16V Multijet 75 pk
Carter
2,5
2,75
2,5
Motorcarter en filter
2,8
2,90
2,8
1.2 8V 69 pk
1.4 16V 100 pk
1.3 16V Multijet 75 pk
Tankinhoud
35
35
35
Reserve
5
5
5
BRANDSTOFTANK (liters)
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van ten minste 95 RON (specificatie EN 228). De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN 590). Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - B. U. After Sales. Importeur voor Nederland: Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. Singaporestraat 92-100 - 1175 RA Lijnden - Druknummer 603.81.189NL - 03/2009 - 3e editie Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.