ALLOCHTONEN
Stiekem naar ASO
PERSONEEL
Secundair onderwijs vergrijst Vooral de mannen van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het secundair onderwijs vergrijzen. Ruim meer dan een derde van de 29 606 mannen (10 858 of 37 %) is tussen 50 en 59 jaar oud. Niet eens één tiende van de mannelijke leraars secundair onderwijs is tussen 20 en 29 jaar oud (2 377 of 8 %). Vrouwelijke leerkrachten zijn gemiddeld iets jonger. Zowat een derde is tussen 40 en 49 (14 074 of 35 %). Ook bij de leraressen secundair onderwijs zijn de jongeren in de minderheid. Iets meer dan een tiende zit in de categorie 20-29 (4 911 of 12 %). Al deze cijfers kan u zelf uitgebreid uitzoeken in ‘Vlaams Onderwijs in Cijfers’ – 2000-2001, een brochure van het departement Onderwijs. Een exemplaar kost 200 frank (4,96 euro). U kan bestellen via de Cel Publicaties – tel. 02 553 66 53 – fax 02 553 66 54 –
[email protected]
«Ik schreef mij op mijn eentje in ASO in en ging in het geheim niet naar BSO», vertelt Meyrem Almaci op de studiedag ‘Allochtonen in het hoger onderwijs’ aan de Arteveldehogeschool in Gent. «De oriëntatietest van het vroegere PMS-centrum op het eind van het zesde leerjaar wees uit dat ik het beste beroeps koos, beter nog dan technisch. Zo bevestigden ze mijn ouders in hun keuze voor een goede beroepsrichting voor hun dochter. Frappant was dat ik enkele weken later eerste van mijn klas werd.» Meyrem Almaci is intussen, via haar stiekeme weg naar ASO, maatschappelijk werker en licentiaat cultuurwetenschappen. «Onderwijs werkt in het algemeen emanciperend. Tenzij het je aan lef ontbreekt. Migrantenkinderen worden vaak in hun onkunde versterkt in plaats van omgekeerd.» Veerle Van de Velde van het Hoger Instituut voor de Arbeid (Hiva) hield de getuigenissen van Meyrem, Aziz, Telli en Yasemin (zie Klasse 118) tegen het licht van het beschikbare onderzoek. «Verklaringen voor het moeizaam doorstromen van allochtonen naar hoger onderwijs vinden we in de vroege schoolloopbaanperiode. Buiten de schoolmuren lopen de financiële, culturele en sociale hulpbronnen waarover individuen in hun opvoedingsmilieus beschikken sterk uiteen. Dat zijn gezinsinkomen, thuistaal, instructieve kwaliteit van het gedrag van je ouders, kennis van je migratieland, waarden en normen van het sociale netwerk waartoe je behoort.» Waarom scholen de verschillen die er bij de aanvang zijn niet wegwerken? «Binnen de schoolmuren zien onderzoekers een curriculum en methoden die sociocultureel vertekenen, een verborgen curriculum dat hogere verwachtingen stelt in autochtonen en minder investeert in allochtonen, beperkte communicatie tussen schoolen thuismilieu, te vroege studie- en beroepskeuze en te weinig begeleiding bij verhelderen van het zelfconcept, verruimen van de horizon en leren kiezen. Tijdens het hoger onderwijs ervaart de allochtone student nog bijkomende barrières, zoals een beperktere kennis van abstracte taal, een kleiner vermogen om zijn studie zelf te organiseren en een minder positief zelfbeeld.» De Koning Boudewijnstichting steunt met 1200 euro tien initiatieven met een voorbeeldwaarde die de doorstroming bevorderen van allochtone leerlingen van het secundair naar het hoger onderwijs. www.arteveldehogeschool.be - www.kuleuven.ac.be/hiva - www.kbs-frb.be
Veel eerstejaars in de lerarenopleiding scoren slecht op taal en zelfzekerheid.
▼ STUDIEKEUZE
ENGELS
Wie slaagt voor leraar?
A License to Skill
«Wij maken ons zorgen over de instroom van studenten», zeggen lectoren van lerarenopleidingen die meewerkten aan het rapport ‘Evaluatie van de lerarenopleidingen’. «De eerstejaars aan hogescholen hebben almaar minder potentieel. Er is een gebrek aan algemene kennis bij kleuteronderwijzers-in-opleiding en een gebrek aan studievaardigheden bij eerstejaars leraren secundair – groep 1. Over het algemeen gaan attitudes erop achteruit. Ook op taal en zelfzekerheid scoren veel eerstejaars slecht. We zitten in een vicieuze cirkel: het beroep van leerkracht krijgt almaar minder maatschappelijke waardering.» Het aantal instromende BSO-ers en TSO-ers neemt toe en het aantal ASO-ers neemt af. Dat is tegenwoordig de trend. Vier op tien eerstejaars leraar secundair onderwijs - groep 1 hebben een diploma TSO. Dat hebben ook vijf op tien eerstejaars lager onderwijs en zes op tien eerstejaars kleuteronderwijs. Een leerling die na een zevende jaar BSO naar een lerarenopleiding aan een hogeschool stapt, heeft één kans op drie à vier in het eerste jaar van de initiële opleiding leraar kleuteronderwijs. In het eerste jaar van de lerarenopleidingen lager en secundair onderwijs zakken zijn kansen naar één op zes à zeven. De kansen van leerlingen met een TSO- of KSO-voorgeschiedenis liggen een stuk beter. Een ASO’er heeft zes tot zeven kansen op tien om zijn eerste jaar succesvol af te ronden. Als de selectie als vroeger gebeurt, mogen we een daling van de slaagpercentages verwachten (zie tabel). Op die manier wordt het natuurlijk moeilijk meer goede leerkrachten aan het Vlaamse onderwijs af te leveren. Dat terwijl er een lerarentekort in lager en secundair onderwijs bestaat. Een selectieproef invoeren zien de hogescholen in het rapport van de stuurgroep dan ook niet zitten, wel een doeltreffende aanpak (door de CLB’s).
Almaar meer jongeren willen studeren aan een Engelstalige universiteit of hogeschool in een Angelsaksisch land. Of ze willen werken in een Engelstalige omgeving. Meestal hebben ze daarvoor een bewijs van gevorderde Engelse taalkennis nodig. Advanced Placement International Language (Apiel) is een taalexamen voor anderstalige laatstejaars secundair onderwijs en studenten in het hoger onderwijs die hun kennis van het Engels willen bewijzen. De College Entrance Examination Board in New York en Educational Testing Service uit Princeton ontwikkelden de niet-commerciële test die een diploma oplevert dat internationaal en levenslang geldt. Apiel test op drie uur tijd de vier vaardigheden. Achtereenvolgens beantwoordt de deelnemer 40 luister- en 40 leesvragen, schrijft hij 2 korte essays (vorig jaar over ‘Money can’t buy happiness’ en ‘He that wrestles with us strenghtens our nerves and sharpens our skill. Our antagonist is our helper’) en spreekt zij op een cassette mondelinge antwoorden in op 5 open vragen als ‘Give some reasons why students have weekend and holiday jobs these days’. Vorig jaar namen internationaal 9000 kandidaten aan de test deel. 88 % van het honderdtal deelnemende Vlamingen slaagde. Pieter Rober: «Ik deed 6 Economie-Moderne Talen. Echt moeilijk vond ik het niet, maar het vraagt wel een
Slagingspercentages en SO (gemiddeld, in procent) Lerarenopleiding Vooropleiding ASO KSO TSO BSO kleuteronderwijs 68 64 55 28 lager onderwijs 72 46 34 15 secundair (groep 1) 62 44 40,5 15 ‘Evaluatie van de lerarenopleidingen 2000-2001’ – Rapport van de stuurgroep met beleidsaanbevelingen – Augustus-september 2001Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Departement Onderwijs www.ond.vlaanderen.be/berichten/lerarenopleidingen_beleidsevaluatie.htm Volledig rapport www.ond.vlaanderen.be/schooldirect/bijlagen0102/evaluatieLO.htm Conclusies en aanbevelingen 10 KLASSE NR.120
BUITENGEWOON ONDERWIJS
Tests misschien vals Van alle kleuters gaat 1 op 140 naar het buitengewoon onderwijs. Tien jaar geleden maar 1 op 190. Van alle kinderen op de lagere school gaat 1 op 17 naar een buitengewone school. Tien jaar geleden maar 1 op 24. Hoe dat komt? De stijging is het grootst in type 3 (ernstige emotionele en /of gedragsstoornissen) en type 8 (ernstige leerstoornissen). Het onderwijsbeleid wil nochtans de andere richting uit. Hebben we geen zorgverbreding in gewone scholen om kinderen met leermoeilijkheden, karakterstoornissen en lichte mentale handicaps zo lang en zo goed mogelijk te begeleiden? «Scholen besteden almaar meer aandacht aan leerlingen met moeilijkheden», zegt Mia Douterlungne (Hoger Instituut voor de Arbeid - Hiva). «Ze sporen de problemen veel sneller op dan ooit. Ze lossen ze echter niet altijd op. De draagkracht of het engagement kan geweldig verschillen van school tot school. Voor veel scholen blijven kinderen die van het gemiddelde afwijken kennelijk probleemleerlingen. Ze verwijzen ze door en daarmee is voor hen het probleem van de baan. Andere scholen engageren zich echter om ieder kind onderwijs op maat te geven en zoveel mogelijk te differentiëren. Eigenlijk zou de gewone school moeten aantonen welke inspanningen ze leverde vooraleer ze mag doorverwijzen.» Onderzoeken van het Hiva tonen ook aan dat gewone scholen naar verhouding veel kinderen uit autochtone kansarme gezinnen en migrantenkinderen naar scholen voor buitengewoon onderwijs doorverwijzen. Is dat geen taak van het Centra voor Leerlingenbegeleiding?
«Een attest voor het buitengewoon onderwijs dat in het nadeel is van de leerling in kwestie leveren wij niet af», zegt Monique Bytebier van het Vrij CLB Waas en Dender. «Maar soms is er twijfel en moeten wij zelfs ingaan tegen de wens van de leerling, zijn ouders én de school die te snel doorverwijst. We trachten hen dan wel zo te coachen dat ze inzicht krijgen in de gevolgen van kansarmoede. Ik zie wel een kentering bij scholen. Zorgverbreding, leerlingvolgsysteem, werken met de eindtermen nemen toe.» Toont het CLB dan niet met een diagnostische test aan dat de school zich vergist? Monique Bytebier: «Dat is een bijkomend probleem. Zelfs de niet-verbale tests zijn cultuurgebonden en geven niet altijd een juist beeld. Een anderstalige nieuwkomer zal na een jaar onthaalklas op onze tests nog niet even goed scoren als een autochtone leerling, zelfs op een test waarin de taal niet zo’n rol speelt. Misschien heeft hij in zijn milieu geen ervaring met puzzels leggen en komt bij de test juist veel gepuzzel kijken. Als de test een laag intelligentiequotiënt oplevert, is dat resultaat misschien vals.» Gülhan Koyuncu, intercultureel bemiddelaar van hetzelfde CLB: «Behalve hun tests moeten scholen en CLB’s ook hun mentaliteit aanpassen. Meer aandacht hebben voor de achtergrond van de leerling. In de gewone school meer werken aan taalachterstand. Een gezonde twijfel aankweken en alleen doorverwijzen als er duidelijke handicaps zijn. Onpartijdig luisteren naar ouders die zich verzetten tegen een attest voor buitengewoon onderwijs.» www.lbr.nl Bevat bronnen over psychologische tests en diagnostiek bij allochtonen
▲ «Scholen sporen problemen veel sneller op dan ooit. Ze lossen ze echter niet altijd op.»
TBS 55+ of 58+? Dagelijks nieuwsflitsen over onderwijs op www.klasse.be
Niets gemist? grote concentratie. Ik had me met de vragen van het jaar ervoor goed voorbereid.» Stijn Valkeneers haalde de hoogste graad: «Ik zat toen halfweg mijn lerarenopleiding Engels (groep 2). De tijdsdruk vond ik hoog. Jammer dat ze alleen de algemene score meedelen en niet de scores op de deelvaardigheden.» «De multiple choice vragen – ook over wetenschappelijke teksten vond ik moeilijker dan het spreken en schrijven», zegt An Vissers (toen 6 Economie-Moderne talen). Ook zij haalde de hoogste graad en studeert nu voor leraar Engels. «In het derde jaar plan ik naar het buitenland te kunnen met een Erasmusprogramma. Dan hoef ik geen nieuwe tests af te leggen.» In 2002 zijn er weer proeven in Antwerpen en Hasselt. Vanaf 10 kandidaten zijn andere locaties mogelijk. Het inschrijvingsgeld bedraagt 90 euro. Deadlines voor de inschrijvingen zijn 31 januari (voor de test op woensdag 20 maart van 14 tot 17 uur) en 31 maart (voor die op vrijdag 10 mei van 14 tot 17 uur). Een typevoorbeeld van een Apiel-examen ligt in een gratis brochure op u te wachten.
Apiel – Albert Geukens – Keurstraat 29 – 3520 Zonhoven – tel./fax 011 82 44 19 –
[email protected] - www.apiel.cjb.net - www.collegeboard.org/apiel
• Er zijn nog zowat 2000 leerkrachten te kort. De VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) verwacht op termijn hooguit 500 bijkomende kandidaten voor de vervangingspool.
• Hooggeschoolden hebben gewoonlijk meer kansen op werk dan laaggeschoolden. Nu de economie vertraagt, zegt de VDAB, stijgt de werkloosheid echter met 16,4 % bij universitairen en 8,2 % bij hooggeschoolden.
• Vlaanderen kampt met een almaar groter wordende achterstand in investeringen in schoolinfrastructuur. Voor maar liefst 26 miljard frank (645 miljoen euro) aan ingediende (ver)bouwprojecten voor scholen staan op de wachtlijst. Dat zegt de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs.
• Elke maand komen, voor basis- en secundair onderwijs samen, 300 leerkrachten in aanmerking om uit te stappen vanaf 55 jaar. Of: elke maand worden 300 leerkrachten 55 jaar oud.
• Voor drie kwart van de Belgen is onderwijs de sector die ze het meeste vertrouwen geven. In Vlaanderen oordeelt 76 procent van de bevolking dat onderwijs het zeer tot redelijk goed doet. In het Brusselse is dat 77 procent en in Wallonië iets minder met 70 procent. Dat blijkt uit een driemaandelijks onderzoek van Inra-Belgium. • Sommige scholen hebben een pro-actief personeelsbeleid. Ze leggen vooraf contacten met laatstejaarsstudenten van de lerarenopleiding om hun vacatures tijdig in te vullen.
• «Aan de houding van veel ouders schort iets. Leerkrachten moeten kinderen soms leren eten of praten, omdat de ouders dat vergeten. Terwijl zij toch de eerste opvoeders van hun kinderen horen te zijn.» (Onderwijsminister Marleen Vanderpoorten) • Een zone 30 invoeren in de buurt van alle scholen. Dat wil federaal minister van Mobiliteit en Vervoer Isabelle Durant voor het begin van het nieuwe schooljaar. De omgeving van scholen zou alleen zone 30 worden als de leerlingen van en naar school gaan. Op andere momenten zou de snelheid van auto’s niet teruggebracht worden. Durant denkt aan een nieuw verkeersbord.
KLASSE NR.120 11
PORTRET
Leraar met GPB Word leerkracht, dringt de campagne aan. Meteen denken we dan aan lerarenopleidingen aan hogescholen (leraren kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs - groep 1) en universiteiten (leraren secundair onderwijs - groep 2). Jaarlijks streven nochtans meer dan 3 000 cursisten – ongeveer evenveel mannen als vrouwen - naar een Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid in een GPB-opleiding. Op het ogenblik doen ze dat in het Onderwijs voor Sociale Promotie (OSP) in Centra voor Volwassenenonderwijs. Vroeger heette dat de D-cursus. Nu spreken we van leraren secundair onderwijs groep 3. Of deze opleiding van hooggeschoolden tot leraren in de toekomst bij het reguliere hoger onderwijs aansluit, is nog een vraag. De aanbeveling voor het beleid in het rapport na de evaluatie van de lerarenopleidingen 2000-2001 gaat eerder de andere kant op: «Het is aangewezen de GPB-opleiding in het volwassenenonderwijs ingebed te houden en zelfs in die context verder te ontwikkelen. Wel zal men moeten onderzoeken of het nog zinvol is academisch gediplomeerden tot de GPB-opleiding toe te laten.» Welk rapport geeft Rita Thienpont aan de GPB-opleiding? Zij is pedagoog en leerkracht didactische vakken aan het Centrum Volwassenenonderwijs van het Vrij Technisch Instituut in Aalst. Wie komt er hier zijn avonden doorbrengen om leerkracht te worden? Werklozen vooral? Rita Thienpont: «Vandaag is dat nauwelijks het geval. Zowat één op zes cursisten werkt al als leraar of als administratieve kracht op een schoolsecretariaat. De overige vijf werken in andere sectoren. Ze hebben aspiratie om de stap van een andere sector naar het onderwijs te zetten, maar aarzelen soms omdat hun opgebouwde anciënniteit vervalt. Ze hopen eigenlijk dat die regelgeving verandert. Een enkeling komt hier gewoon aan zijn communicatievaardigheid werken.»
In de evaluatie van de lerarenopleidingen lezen we dat een minderheid van leerkrachten in het leerplichtonderwijs die stagiairs begeleiden – stagementoren - erover klagen dat u te theoretische lesvoorbereidingen laat maken. Zij willen dat de stagiair alleen maar doet wat hij nuttig en nodig acht. Rita Thienpont: «Gelukkig denkt de meerderheid er anders over. Tijdens de lerarenopleiding is het absoluut noodzakelijk dat de cursisten zich afvragen waarom ze wat doen en vooral hoe. Wij verplichten ze heel grondig na te denken over wat ze neerschrijven. Als die lesvoorbereiding te ver van de realiteit af staat, wijzen wij daar zelf op. Tijdens hun loopbaan zullen zij zelf routine krijgen en met kortere voorbereidingen hun doel bereiken of ze soepeler uitvoeren.» De stage is volgens de stuurgroep van de evaluatie een punt dat absoluut beter moet. Ook hier? Rita Thienpont: «Onze cursisten hebben minder stage dan studenten in een lerarenopleiding aan een hogeschool: 15 uur. We vragen dat ze verschillende onderwijsniveaus en –vormen uitproberen, in zoverre ze er bevoegd voor zijn. Ze moeten niet op safe spelen, er een ervaringsmoment van maken. Ze houden een stagedossier bij en krijgen begeleiding. Ze nemen aan andere schoolactiviteiten dan lessen deel, als ze daarvoor ruimte krijgen van de stageschool. Wij hebben hun leertraject zo uitgestippeld dat ze eerst hier al hun vakdidactische oefeningen moeten afwerken. Daarvoor zijn behalve pedagogen-didactici als ik ook mentoren ingeschakeld uit de onderwijsvormen en –niveaus waarvoor de lessen bedoeld zijn. We gebruiken een deel van ons lessenpakket ervoor.» Omdat de leerkrachten in het GPB zelf te weinig ervaring hebben?
▲ Rita Thienpont: «De universitair is niet per se een beter lesgever dan de bakker.»
Een ander proberen te raken met sms-berichten.
▼ REGELS
TRENDS
Verborgen camera’s op school
Cyberpesten
Sommige directies willen een verborgen camera plaatsen in het schoolgebouw. Maar eerst moeten ze daarover overleggen met het personeel van de school, de participatieraad of de lokale schoolraad en de leerlingenraad. Het resultaat van dat overleg met de inspraakorganen moet in het schoolreglement staan. Er is geen aparte regelgeving om camera’s op school te plaatsen. Daarom geldt het gemeen recht. Over de precieze plaats van de camera’s moet de directie niet overleggen. De onderwijsminister drukt erop dat een verborgen camera wettelijk alleen kan als er ernstige en gestaafde vermoedens bestaan dat er misdrijven worden gepleegd. De firma die de camera’s plaatst, moet de vaststellingen van misdrijven melden aan de bevoegde autoriteiten. Bovendien moet de school daders op geen andere wijze dan via verborgen camera’s kunnen betrappen.
12 KLASSE NR.120
Na mobbing, stalking, bullying en steaming is er nu ook cyberpesten: pesten via nieuwe media als internet, sms- en emailberichten. LOL (Laughing Out Loud) ten koste van de ander. De catalogus van grensoverschrijdend gedrag - waarbij de ene mens of een groep mensen de andere tot object van zijn eigen willekeur maakt – is weer uitgebreid. Dat zelfs pestkoppen trendgevoelig zijn, maakt de virtuele pesterijen niet minder reëel voor de slachtoffers. Reëler zelfs, grover en belastender, meent volksvertegenwoordiger Jan Roegiers die in het Vlaams Parlement hierover vragen stelde aan ministers Bert Anciaux en Marleen Vanderpoorten. De pester dringt nu immers via internetverbinding of gsm binnen in de privéterritorium van de gepeste. Bij pesten via een website of nieuwsgroep leest iedereen mee. Anoniem pesten maakt de gepeste nog weerlozer. Hij weet niet tegen wie hij zich moet verweren en vertrouwt niemand meer. «De gepeste wordt er op den duur paranoïde van, niet wetende van wie de kwetsende boodschappen komen», zegt Roegiers. Een vijfde van de ondervraagde kinderen (jonger dan 13) en een derde van de jongeren (van 13 tot 18) in een beperkte Nederlandse steekproef door de Vereniging Openbaar Onderwijs, De Kinderconsument en Surfkids zegt al eens slachtoffer te zijn geweest van cyberpesterij. 15 procent geeft toe al eens iemand elektronisch te hebben gepest, soms van op een schoolcomputer. Werkelijk pesten wordt het als het slachtoffer met hate mail en vieze sms’jes wordt gestalkt. In hun antwoorden wijzen de Vlaamse ministers vooral op preventie via jeugdwerkorganisaties en scholen. «Een extern meldpunt is niet van prioritair belang», meent Marleen Vanderpoorten. «Het lijkt alsof pesterijen nu een groter probleem zouden vormen dan vroeger. Het grote verschil met vroeger is dat het probleem meer bespreekbaar is geworden.» «Scholen kunnen bijvoorbeeld misbruik van hun schoolcomputers voorkomen met behulp van de brochure ICT.onderwijs@vlaanderen», adviseert ze nog. Kennelijk stimuleren de nieuwe media toch af en toe het pesten. Sites bijvoorbeeld (waarvan we de adressen hier lekker niet vermelden) die anoniem mailen mogelijk maken. Gelukkig is er ook een Meldpunt Discriminatie Internet dat desnoods anonieme bronnen van pesterijen op het web en in nieuwsgroepen opspoort en providers en webmasters op onwettelijkheden wijst. «Het belangrijkste blijft dat leerlingen en leraren in hun dagelijkse omgang samen vorm en inhoud blijven geven aan begrippen als ‘respect, niet over de streep, zonder geweld en aanspreekbaar’ schrijft de Nederlandse website ‘De veilige school’ (www.aps.nl/dvs): «Het moet voor allen in een school duidelijk zijn dat briefjes, telefoontjes, sms-berichten en emailtjes waarmee je een ander pijnlijk probeert te raken absoluut niet in zo’n sfeer passen.» www.meldpunt.nl
Rita Thienpont: «Het tegendeel is waar. Bijna alle medewerkers combineren hun deeltijdse opdracht hier met een deeltijdse baan in een secundaire school. Ik neem dit jaar weliswaar verlof voor mijn lessen in TSO, KSO en BSO. Ik gebruikte voor omgangskunde bijvoorbeeld fragmenten uit ‘Familie’ en bracht zo de omgangsvormen tussen mensen aan. Want ik weet dat je daar beter niet met hoogdravende psychologische theorieën komt aandragen. Als die soap tot hun leefwereld behoort, waarom zou je er dan geen gebruik van maken om je doelstelling waar te maken? Ik mag dus best aan een GPB-cursist zeggen dat hij of zij een veel te ingewikkelde les voor BSOleerlingen heeft voorbereid. Dat is volgens mij onze sterkte tegenover de academische lerarenopleidingen. Omdat wij direct voeling hebben met het leerplichtonderwijs passen wij de theorie beter in de concrete praktijk in. Onze theoretische cursussen mogen dan wat makkelijker zijn dan die aan de universiteit, ze zijn wellicht doeltreffender.» Waarom heeft u verlof genomen voor uw opdracht in de secundaire school? Rita Thienpont: «De zeven lesuren in een secundaire school kostten me meer energie dan de dertien in de GPB-opleiding, in die zin dat ik naar deze school vertrek als naar de kermis. Deze baan is zalig. De kunst van het lesgeven helpen ontwikkelen doe ik met plezier tot mijn 58ste. Hier ben je onder volwassenen en de meeste cursisten zijn zeer gemotiveerd. Wie dat niet is, haakt vanzelf af. Wie niet voldoende tijd in de opleiding kan investeren, blijft ook weg. Een voltijdse leerkracht bijvoorbeeld omdat hij teveel werk heeft. Zolang hij deeltijds werkte, kon het wel. Nu niet meer. Jammer toch dat hij daarom zijn opleiding tot leerkracht stop zet, nietwaar?» Ligt het aan je publiek of je het werk van leraar als zinvol ervaart? Rita Thienpont: «De feedback die ik van (oud-)cursisten krijg, geeft inderdaad wel zin aan wat ik doe. Ons kleine lerarenteam overlegt bovendien ook goed en we hebben een
zeer toegankelijke directie. Een school draait op leerkrachten die het beste uit zichzelf halen maar of dat gebeurt, staat of valt met de directie. We overtuigen onze cursisten ervan zich zelfbewust als leerkracht in een school te profileren. Verantwoordelijkheid kan je echter niet opnemen als er geen ruimte voor is. Het is belangrijk dat je als een goed didacticus je vakinhouden overbrengt. Maar je bent ook opvoeder en communicator. Een leraar moet niet alle sociale en emotionele problemen oplossen maar wel bezorgd zijn om zijn leerlingen. Hij vangt signalen op en verwijst door naar gespecialiseerde hulpverleners. Tijdens hun stage moeten onze cursisten daarom ook het psychologische profiel beschrijven van de leerlingen aan wie ze les geven.» Is het heterogene publiek van een GPB-opleiding geen hinderpaal? Rita Thienpont: «De instroom is inderdaad zeer divers. Van een bakker zonder diploma van volledig secundair onderwijs tot een burgerlijk ingenieur. Omdat de opleiding modulair is, kunnen we die verschillen opvangen. De bakker volgt een semester lang de voorbereidende module en krijgt een lesuur meer voor de theoretische modules. Die volgen de cursisten in op hun maat afgestemde homogene groepen. De vakdidactische oefeningen in heterogene vakgroepen. De universitair is niet per se een beter lesgever dan de bakker. Zo leren ze van elkaar.» Is er behalve de zelfselectie door afhaken nog selectie? Rita Thienpont: «Niet alle cursisten zijn geschikt voor het lerarenberoep. Wie de startcompetenties niet heeft, slaagt niet. Dat kan een kwestie van niveau of attitude zijn. Wie niet sociaal en communicatief is, moet geen leraar worden. Het is weliswaar de moeilijkst te evalueren subjectieve materie. We wegen dat heel zorgvuldig af. Wie niet slaagt voor de vakdidactische oefeningen, begint gewoon niet aan de stage.» www.ond.vlaanderen.be Zoek op g.p.b.
Na de zesde klas kan gemiddeld 93 procent van de leerlingen 100 meter zwemmen.
▼ SCHOOLZWEMMEN
TBS 55+
Gemiddeld 53 frank per zwembeurt
‘Prépension’ in Wallonië
Nu heeft elke leerling lager onderwijs, zowel in gewoon als in buitengewoon, recht op één schooljaar gratis zwemmen. Zo kunnen lagere scholen ‘de leerlingen voelen zich veilig in het water en kunnen zwemmen’ als eindterm bereiken. In minstens 90 procent van de lagere scholen gaan de leerlingen in alle jaren zwemmen. In de derde kleuterklas gaat meer dan de helft zwemmen. Dat onderzocht het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB). Omdat de kinderen te jong zijn, omdat het zwembad te klein is, om organisatorische redenen, omdat er niet genoeg begeleiders zijn, omdat het te duur is en omdat er geen zwembad beschikbaar is, zijn de meest voorkomende redenen waarom sommige leerlingen geen schoolzwemmen hebben. Tweewekelijkse en wekelijkse beurten maken in de lagere school samen 80 procent van het schoolzwemmen uit. Slechts een klein aantal scholen, vooral in het vrije net, heeft een eigen zwembad. Meer dan de helft van de scholen (59 %) gaat zwemmen naar een zwembad binnen de eigen gemeente. De afstand school-zwembad is gemiddeld 3,3 kilometer. 43 procent van de scholen gaat naar een andere gemeente en moet daarbij een afstand van gemiddeld 9,5 kilometer overbruggen. De trip naar het zwembad gebeurt meestal met de bus. Soms gaan de leerlingen te voet, of met de auto van ouders of met de fiets. Gemiddeld duurt een zwembeurt 37 minuten. De school betaalt hiervoor gemiddeld 53 frank (1,31 euro), vervoer inbegrepen. Per school en per net noteert ISB grote verschillen. Het al dan niet kunnen beschikken over eigen vervoer en het in rekening brengen daarvan, zijn daar de oorzaken van. Voor het vrije net bedraagt de gemiddelde kostprijs 59 frank (1,46 euro), voor het Gemeenschapsonderwijs 44 frank (1,09 euro) en voor het stedelijk en gemeentelijk 45 frank (1,12 euro). Ondanks een stijging van de werkingsmiddelen voor het basisonderwijs met 399 miljoen frank, moeten de scholen nog altijd financieel tussenkomen. In de meeste bevraagde scholen gaan de leerlingen van de zesde klas gratis zwemmen (63 %). Op de tweede plaats komen de eersteklassers (31 %). In 69 procent van de gevallen is zowel het zwemmen als het vervoer gratis voor de leerlingen. Wie geeft zwemles? Veelal de leerkracht LO (78 %) en verder een personeelslid van de gemeente of van het zwembad (23 %). In 21 procent van de gevallen is ook een andere leerkracht aanwezig. Na de zesde klas kan gemiddeld 93 procent van de leerlingen 100 meter zwemmen. www.isbvzw.be Het hele onderzoek over schoolzwemmen
Bij onze Franstalige buren in Wallonië kan elke leraar die twintig jaar dienst heeft en die 55 jaar is geworden voltijds of halftijds met ‘prepensioen’. Deze maatregel bestaat sinds 1982. Hij ontvangt een uitkering die tussen 65 en 70 procent van zijn laatste salaris bedraagt. Deze uitkering is nagenoeg even groot als zijn pensioen, dat op 60 jaar ingaat. De instap in het ‘prépension’ is onomkeerbaar. Je kan niet meer op je beslissing terugkomen. De Waalse regering plant geen aanpassingen tijdens deze zittingsperiode. Wel maakt ze zich zorgen. Volgens prognoses zou namelijk het aantal geprepensioneerden tegen 2005 verdubbelen. Op dit ogenblik zijn er zo’n 6 000. Ook in Wallonië kampen de scholen met een toenemend tekort aan leraren. Vooral leraren lager onderwijs, taal en wetenschappen zijn moeilijk te vinden.
KLASSE NR.120 13
OPVOEDING
Veel knowhow, weinig feelhow «Bent u ermee tevreden dat een kind met een mogelijk intelligentiequotiënt van 130 maar een IQ van 100 heeft? En dat een kind dat gelukkig, sociaal en flexibel had kunnen zijn, wel niet aan een psychische kwaal lijdt maar toch niet tot goede relaties in staat is?» Neurobioloog Bruce D. Perry van The Child Trauma Academy in Texas geeft zijn jongste bevindingen. «Voor mij is dat niet oké. Het is niet voldoende dat kinderen hun kinderjaren overleven. Hoe ze overleven en wat er van hen wordt, is mijn zorg. Alleen als een kind samenhangende, voorspelbare en stimulerende ervaringen opdoet, kan het zijn volle potentieel ontwikkelen.» Perry’s onderzoeken, onder meer door middel van hersenscans, tonen aan dat lijfstraffen niet werken. Een kind krijgt meestal slaag als de ouder buiten zichzelf is en dat is vaak schadelijk voor de ontwikkeling van het kind, toont zijn research aan. «Kinderen die van hun ouders lijfstraffen krijgen, zogenaamd om hen te disciplineren, vertonen op school vaak agressiever gedrag. Er is geen enkele reden om een zuigeling of een peuter te slaan, noch een kind of een adolescent. Alle ervaringen, goede en slechte, veranderen het kinderbrein. Zijn hersenen ontwikkelen door zijn ervaringen. Als opvoeders voor onsamenhangende, chaotische, gewelddadige en lege ervaringen zorgen, bestaat er een grote kans dat hun kinderen impulsief, ongeorganiseerd, angstig en cognitief beperkt zullen zijn.» De Vlaamse psychotherapeute Gaby Stroecken is het met hem eens: «Kinderen hebben rechten die volwassenen moeten respecteren. Het Verdrag van de Rechten van het Kind en het opnemen van kinderrechten in de Belgische Grondwet wijzen erop dat meer mensen zich hiervan bewust worden. Maar het jonge sprakeloze kind (prenataal en postnataal) kent nog geen woorden en kan dus nog niet gehoord worden. Zijn rechten betreffen zijn affectief leven. Die zijn van een andere orde dan de andere kinderrechten. Ze gaan over de erkenning van de baby als persoon, als een uniek wezen met eigen aanleg, eigen verlangens, eigen behoeften. Ze gaan over
het recht om te mogen beleven wat het beleeft, om te mogen voelen wat het voelt, om naar datgene te mogen verlangen waar het behoefte aan heeft. Het kind heeft recht op aandacht en begrip voor zijn kwetsbare situatie. De verwekkers van zijn bestaan zijn verantwoordelijk voor zijn welbevinden.» «Maar veel volwassenen hebben verleerd zich terdege in te leven in de wereld van het jonge kind», meent Gaby Stroecken. «Ze kunnen niet door zijn ogen kijken. Ze kennen geen gezond, natuurlijk oudergevoel. Zelf zijn zij in hun lichamelijke en psychische integriteit geschonden maar dat kinderleed hebben ze verdrongen. Het doel van ons westerse opvoedingssysteem is al twee eeuwen onveranderd gebleven: het kind moet zijn verstand gebruiken en zijn gevoelsleven beheersen. Stilaan bestaat wel het inzicht dat Descartes zich met zijn redelijkheid vergist heeft. Niettemin benadrukken leerkrachten nog te veel de verstandelijke ontwikkeling van het kind en te weinig zijn (volledige) persoonlijke ontplooiing.» «Wanneer doorleven we in het onderwijs gevoelsmatig wat we meemaken?», vraagt ze. «Onderwijs neemt de ervaring van de lerende nog maar zelden als onderwerp, laat staan als activiteit. Dat wordt onmogelijk gemaakt. Van jongs af aan moet het kind zich aanpassen. Het vervreemdt van zijn ware zelf. Zo voeden we op tot van ongezond narcistische mensen in plaats van zelfbewuste – gezond narcistische – mensen. Dat leidt tot gebrek aan zorg voor het milieu, voor de kwaliteit van het leven en voor de medemens. Het individualisme van de zelfstandig denkende, autonoom levende mens degenereert tot het egoïsme van de mens die vooral zijn recht op particuliere eigendom ziet.» www.bcm.tmc.edu/cta/Donaldson.htm About the Child Trauma Programs at Baylor College of Medicine Gezocht: pleitbezorgers voor het jonge kind. Wie beschermt zijn affectieve rechten – Gaby Stroecken - Garant – Leuven-Apeldoorn – 2000
▲ Kweekscholen voor zelfbewuste jongeren.
Groep 1, 2 en 3: alle leraren in vijf centra voor lerarenopleiding?
▼ PENSIOEN
LERARENOPLEIDING
Vaak later uitstappen in buitenland
Expertisecentra voor alle leraren
Slechts enkelingen blijven tot 65 jaar in onderwijs. 1 910 mannelijke en 896 vrouwelijke 60+’ers duiken op in de statistieken van het bestuurs- en onderwijzend personeel. Dat is twee procent van het personeel in alle onderwijsniveaus. In Vlaanderen gaan onderwijsmensen in principe met pensioen als ze zestig zijn. Toch is momenteel al 77 procent van de leerkrachten tussen 55 en 60 al vroeger uitgestapt via ‘de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen’ (TBS55+). Wie op de gewone leeftijd met pensioen gaat, behoudt ongeveer 70 procent van zijn laatste brutoloon. Het maximum is 75 procent. Wegens een ingewikkelde pensioenberekening van de federale overheid, waarbij bonificaties van het diploma, aantal dienstjaren en flexibele regelingen, kunnen of moeten sommigen vroeger of later met pensioen. Hoe zit dat in de buurlanden? Wanneer gaan de leraren er met pensioen? In Duitsland moeten leraren als ambtenaren in principe tot 65 werken. In de praktijk is dat gemiddeld tot 57,6 jaar. Leraars kunnen er zich zonder al te grote problemen arbeitsunfähig laten verklaren. Stress, oververmoeidheid en ziekte zouden oorzaken zijn die een leraar niet langer geschikt maken om te werken. In Frankrijk kunnen de leraren met pensioen vanaf 60, op voorwaarde dat ze dan 35 jaar gewerkt hebben. Onderwijzers van een ‘oud regime’ kunnen via een overgangsregel vroeger uitstappen. In Ierland bergen leraren hun lesvoorbereidingen definitief op als ze 55 zijn, na 35 jaar dienst. Of na 34 jaar dienst en drie jaar opleiding. Of na 33 jaar dienst en vier jaar lerarenopleiding. In Engeland, Wales en Noord-Ierland werken leraren in principe tot 60. In bijzondere omstandigheden kunnen ze echter vroeger hun rode pen wegstoppen. Schotse leraren die vroeger uitstappen dan 60, krijgen geen pensioen tot ze die leeftijd hebben. Portugese leraren lagere school kunnen vanaf 52 met pensioen en na 32 dienstjaren. Als ze 30 dienstjaren tellen, moeten ze wachten tot 55. U kan een raming van uw pensioen aanvragen op de Rijksdienst voor pensioenen (RVP). Vraag een formulier aan via www.onprvp.fgov.be/nederlands/10_vragen/vraag_09.htm
14 KLASSE NR.120
Vijf nieuwe centra voor lerarenopleidingen die de sterke punten bij elkaar brengen van hogescholen, universiteiten en centra voor volwassenenonderwijs met GPBopleidingen. Dit concept van grondige herstructurering stelt minister Vanderpoorten voor aan de bestaande opleidingen. «Het is nu of nooit», verklaart ze aan De Standaard. «We praten er al 25 jaar over. Bij elke associatie van universiteiten en hogescholen zou één centrum voor lerarenopleiding horen dat losstaat van de huidige instellingen. De overheid zou ze rechtstreeks financieren, ook met extra middelen voor bijvoorbeeld informatie- en communicatietechnologie. Ik wil geen bestaande opleidingen afschaffen en ze ook laten waar ze nu zijn. Wel moeten ze zichzelf evalueren en over hun aanbod nadenken.»