Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard
Auteurs: W. Twisk A.C. de Zeeuw
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Dierenarts Dierenartsenpraktijk Crimpenerwaert namens LTO-Noord Krimpenerwaard
In opdracht van project “ Samen naar goed water in de Krimpenerwaard “ Status Versie
Technisch, ambtelijk Definitief
Rotterdam, 30 mei 2008
Inhoud Samenvatting............................................................................................................3 Inleiding...................................................................................................................4 Voorgeschiedenis......................................................................................................5 Veedrenkingseisen oppervlaktewater.......................................................................6 Aanpak en resultaten in 2006...................................................................................8 Aanpak.......................................................................................................................8 Resultaten ..................................................................................................................8 Verklaring resultaten....................................................................................................9 Tussentijdse conclusies...............................................................................................10 Aanpak en resultaten in 2007.................................................................................11 Aanpak.....................................................................................................................11 Resultaten.................................................................................................................12 Algemeen...............................................................................................................12 Overstort & awzi......................................................................................................12 Doodlopende sloten..................................................................................................13 Conclusies 2007.........................................................................................................13 Overall conclusies en aanbevelingen.......................................................................14 Bronnen..................................................................................................................15 Colofon....................................................................................................................16 Bijlagen I II III IV
Weer in 2006 en 2007 Samenhang stoffen Effect van maand, breedte, diepte en afstand tot slooteinde Locatiespecifieke factoren
Samenvatting Binnen het samenwerkingsverband “Samen naar goed water in de Krimpenerwaard” is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het oppervlaktewater in relatie tot veedrenking. Metingen zijn gedaan aan stoffen met een mogelijk risico nabij lozingspunten van zuiveringen, bij overstorten en bij doodlopende sloten in de polder. De kwaliteit van het oppervlaktewater in de Krimpenerwaard blijkt niet optimaal voor veedrenking. Voor veel stoffen, waaronder hormonen, voldoet het water gelukkig aan de normen, maar voor een aantal stoffen helaas niet. De belangrijkste aandachtsstoffen zijn E. coli-bacterieën, ijzer, lood, koper, ammonium, sulfide en organische koolstofcomponenten. Te hoge concentraties van deze stoffen kunnen de gezondheid van het vee schaden. Verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit is dan ook gewenst. De lozingen vanuit overstorten en de awzi’s blijken een probleem, dat beperkt wordt in locatie en tijd: -het aantal lozingspunten bij de weilanden is beperkt; -voor E. coli’s, ijzer en soms mangaan en koper zijn de gehaltes in het water nabij de lozingspunten te hoog; -de overschrijdingen zijn vaak van beperkte duur (wisselend voor diverse stoffen, maar met voor de meeste stoffen een piek rond 24 uur), en met een beperkte reikwijdte (tot enkele kilometers). Verdere vermindering van het effect van deze lozingen is in de toekomst te verwachten door geplande aanpassingen aan de riolering (afkoppelen, bergbezinkbassins, etc.), het hydrologisch isoleren van kernen t.o.v. het buitengebied en aanpassingen aan de zuiveringen (bijv. nazuivering van het effluent). Aanvullende aanpassingen liggen daarom niet voor de hand. De normoverschrijdingen in de (doodlopende) poldersloten zijn een belangrijker aandachtspunt, omdat deze regelmatig voorkomen juist waar ook het vee rondloopt én omdat alle genoemde aandachtsstoffen regelmatig met te hoge concentraties gevonden zijn. De belangrijkste oorzaken van de normoverschrijdingen lijken te zijn doodlopende einden, te geringe waterdiepte en afspoeling van erven of wegen en af– en uitspoeling van meststoffen en/of de veenbodem zelf. De af- en uitspoeling blijkt alleen een knelpunt te zijn bij zeer zware regenbuien, maar de huidige denkbeelden zijn dat dergelijke buien door klimaatsveranderingen steeds meer voor gaan komen. Een beperkte waterdiepte (< 40cm) komt geregeld voor in de Krimpenerwaard en doodlopende einden ook. In smalle watergangen kunnen de concentraties nog eens extra hoog zijn. Zinvolle maatregelen zijn daarom het afstemmen van het landgebruik (bemestingmethodieken) op het weer (niet kort voor verwachte hevige regenbuien bemesten), (extra) baggeren van sloten en het aanbrengen van ruime(re) duikers. Daarnaast moet er gelet worden op specifieke zaken als afspoeling van erven en wegen.
Inleiding Samen naar goed water in de Krimpenerwaard is een samenwerkingsverband van een groot aantal partijen met als één van de gezamenlijke ambities “Een goed en beheersbaar watersysteem in de Krimpenerwaard dat geschikt is voor verschillende afgesproken vormen van gebruik door de mens” (Samen naar goed water, 2005). Een belangrijk gebruik van het water is veedrenking. Voor de agrariërs in het gebied is het dan ook van belang te weten in hoeverre het oppervlaktewater geschikt is voor veedrenking. Er zijn in de Krimpenerwaard geen vérgaande problemen met de gezondheid van het vee bekend, maar er zouden gezondheidsproblemen op kunnen treden waarbij de kwaliteit van het oppervlaktewater een oorzaak zou kunnen zijn. Het is wenselijk hier meer duidelijkheid over te krijgen. Ook de regelgeving rond het “garanderen” van een gezond (melk)product, zorgt voor behoefte onder de veehouders naar informatie over de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het gaat daarbij primair om concrete informatie over deze kwaliteit, d.w.z. om meetresultaten in de eigen polder. Uiteraard gaat het ook om meetresultaten voor stoffen relevant voor de gezondheid van het vee. Aandacht voor de kwaliteit van het oppervlaktewater vanuit veedrenking was er al wel en is samengevat in het volgende hoofdstuk “Voorgeschiedenis”. Concrete metingen waren echter beperkt tot het meten van het zoutgehalte. Een groot aantal andere stoffen is echter ook relevant voor het vee: zie hoofdstuk veedrenkingseisen oppervlaktewater. Voor deze stoffen zijn in 2006 en 2007 extra metingen uitgevoerd. De aanpak en resultaten staan beschreven in dit rapport. Op basis van de resultaten konden een aantal conclusies en aanbevelingen worden gegeven. Het onderzoek is uitgevoerd in samenspraak met partijen betrokken bij Samen naar goed water in de Krimpenerwaard: het hoogheemraadschap, Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, Vereniging Duurzame Waterbeheersing en Landbouw Krimpenerwaard, gemeenten en het Zuid-Hollands Landschap.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
4
Voorgeschiedenis De afgelopen decennia is er in de Krimpenerwaard al gewerkt aan de verbetering van de waterkwaliteit in zijn algemeen. Duidelijke verbeteringen zijn gerealiseerd door de aanleg van riolering, verbetering van de werking van zuiveringen (zie figuur) en maatregelen zoals bergbezinkbassins waardoor de lozingen vanuit overstorten zijn afgenomen. Hier wordt nog steeds aan gewerkt, maar het accent ligt hierbij nu vooral op de effecten van overstorten binnen de kernen. Specifieke aandacht voor de relatie met veedrenking is vooral in de jaren negentig ontstaan n.a.v. grote problemen op bedrijven in Noord-Holland. Landelijk heeft dit geleid tot extra aandacht van de relatie tussen overstorten en volksgezondheid. Als gevolg daarvan zijn alle overstorten in de Krimpenerwaard getoetst aan de consequenties voor gezondheid voor mens en dier. Dit is gedaan door te kijken naar het volume van de overstort, omvang van ontvangend oppervlaktewater en ligging t.o.v. plaatsen met veedrenking. Volgens deze toetsing was er één knelpunt overstort in de Krimpenerwaard in relatie tot veedrenking. Dit knelpunt is inmiddels opgelost. Leden van de LTO-Noord in de Krimpenerwaard zijn parallel hieraan gesprekken gaan houden met gemeenten over de aanpak van overstorten en met de waterkwaliteitsbeheerder (toen Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden) over de beoordeling van het water zelf en de effecten van overstorten. Dit heeft geleid tot een literatuurstudie naar relevante stoffen (Horneman e.a., 2005) en veldonderzoek in de nabij gelegen Alblasserwaard. Uit dit laatste onderzoek is geconcludeerd dat overstorten tijdelijk (piekwaarden voor meeste stoffen rond 24 uur met uitzondering van sulfaat dat langer doorstijgt) en over een beperkt gebied (1 – enkele kilometers) een negatief effect hebben op de waterkwaliteit (Slijkhuis, 1998). Met dit voorgaande was er nog geen praktijk informatie beschikbaar over de waterkwaliteit in de Krimpenerwaard vanuit veedrenking. Aanvullend onderzoek is daarom uitgevoerd.
Biologisch Zuurstof Verbruik 25
Opp. water (mg/l)
Stolw ijk
20
Berkenw oude Ammerstol
15
Bergambacht
10 5 0 1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Jaren
Afname van het biologisch zuurstof verbruik in het oppervlaktewater bij de lozingspunten van de zuiveringen in de Krimpenerwaard. Voor andere stoffen zijn vergelijkbare veranderingen gevonden.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
5
Veedrenkingseisen oppervlaktewater De enige formeel beschikbare norm voor de geschiktheid van de waterkwaliteit voor veedrenking is de hoogte van chloride. Deze mag maximaal 1000 mg/l zijn. Dergelijke hoge gehaltes aan chloride komen in de Krimpenerwaard niet voor: chloride gehaltes liggen vaak rond de 100 mg/l. Ook andere stoffen bepalen echter in hoeverre het water geschikt is voor veedrenking. De Gezondheidsdienst voor Dieren heeft hiervoor een lijst met normen. Deze normen zijn weliswaar niet officieel vastgelegd, maar zijn wel door deskundigen in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit getoetst op hun bruikbaarheid voor oppervlaktewater (Van Dokkum, 1998). De lijst is daarom als basis gebruikt voor de beoordeling van het oppervlakte water. Stikstofverbindingen Stikstof-componenten komen voor in eiwitten en geven daarom een indicatie voor de aanwezigheid van eiwit (organisch materiaal) en schadelijke nevenproducten die kunnen ontstaan. Meetbare indicatoren zijn: ammonium, nitriet en nitraat. Zwavelverbindingen Sulfaat: beïnvloedt de waterhuishouding van dieren door binding aan andere stoffen zoals magnesium (hard water). Waterstofsulfide: waterstofsulfide is aanwezig in “rottend water” en is zeer giftig. Het is echter niet meetbaar in de genomen watermonsters. Sulfide is ook een giftige stof en wel meetbaar. Als deze stoffen voorkomen, is het aannemelijk dat er ook andere schadelijke zwavelverbindingen voorkomen (sulfiet, S8 verbindingen). Natrium en chloride Natrium kan zorgen voor zoutvergiftiging. Te veel chloride betekent dat het water te zout is om te drinken. De verhouding tussen natrium en chloride is van invloed op de vochthuishouding in het lichaam. Een norm voor deze verhouding waarbij duidelijk is dat de waterkwaliteit ongeschikt is voor veedrenking is echter niet voor handen. De verhouding kan wel gebruikt worden om een indruk te krijgen over de herkomst van het water. Hardheid De hardheid van het water wordt bepaald door de aanwezigheid van stoffen als calcium en magnesium. Hard water is op zich niet schadelijk voor dieren, maar kan op den duur wel leiden tot verstopping van drinknippels. Ook kan een dier bij te hard water (te) veel magnesium binnen krijgen. Metalen IJzer bepaalt de smaak, kan zorgen voor verstopping van drinknippels en geeft een risico op diarree. Mangaan kan ook zorgen voor verstopping van drinknippels en aantasting van roestvrijstalen materialen. Zware metalen Cadmium is zelfs in zeer lage concentraties uiterst giftig doordat ze ophoopt in organismen en ecosystemen. Koper is op zich van levensbelang voor dieren. Te hoge gehaltes zijn echter giftig. Langdurige blootstelling aan lood en loodverbindingen kan hersenbeschadigingen veroorzaken. Oxydeerbaarheid Chemisch zuurstof verbruik (CZV) wordt gebruikt om de afbraak van koolstof componenten (organische stof) aan te geven en is daarom een maat voor de schadelijkheid van alle koolstofcomponenten. Zuurgraad
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
6
De pH of zuurgraad wordt beïnvloed door industriële lozingen en geeft daarmee een algemene indruk van verontreiniging. De pH zelf beïnvloed eventuele medicatie-toediening via drinkwater. Bacteriologische verontreiniging Het kiemgetal is een indicatie voor de algemene hygiëne. E. coli-bacterieën kunnen daarbij nog specifieke informatie over verontreinigingen door mest/ontlasting geven. Hormonen Oestradiol kan invloed hebben op de hormoonhuishouding van dieren. Nonylfenol is een uiterst giftig bijproduct van nonylfenolethoxylaten die worden gebruikt in bijv. wasmiddelen. Een overzicht van de beoordeelde stoffen en de gehanteerde normen staat in de onderstaande tabel. Het water wordt als matig beoordeeld als het tussen goed en slecht in zit.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
7
Aanpak en resultaten in 2006 Aanpak Het onderzoek in 2006 had als doel om een eerste indruk te krijgen van de kwaliteit van het oppervlaktewater in de praktijk uit oogpunt van veedrenking. De aandacht ging uit naar “verdachte locaties”, d.w.z. naar locaties waar eventuele problemen het duidelijkst merkbaar zouden kunnen zijn. Als hier geen problemen geconstateerd zouden worden, dan zou verder onderzoek waarschijnlijk niet nodig zijn. Als er wel problemen geconstateerd zouden worden, dan kon vervolgonderzoek zich richten op de omvang. Als meest verdachte locaties zijn gekozen twee sloten direct achter overstorten (in Berkenwoude en in Stolwijk), twee sloten direct bij lozingen uit de zuiveringen (AWZI Bergambacht en Stolwijk) en twee doodlopende sloten (midden in de polder). Als referentie zijn twee – naar verwachting – schone locaties in natuurgebieden ook bemonsterd. Ook deze lagen in doodlopende sloten. Alle locaties zijn 4x bemonsterd tussen juni en september; de metingen bij de overstorten zijn 2x gedaan na zeer zware regenbuien in augustus.
Resultaten De meetresultaten staan weergegeven in bijgevoegde tabel. Per stof is aangegeven wanneer het water bruikbaar is voor veedrenking (goed) én wanneer het water een risico is voor veedrenking (slecht) of daar tussen in zit (matig).
Stikstofverbindingen Er zijn niet of nauwelijks normoverschrijdingen gevonden bij de stikstofverbindingen. Zwavelverbindingen De gehaltes van sulfaat zijn nooit slecht en soms matig. De matige kwaliteit is gevonden bij doodlopende sloten in agrarisch gebied. Sulfide is bij 4 van de 28 metingen in aantoonbare concentraties gevonden. Dit was 3x in een doodlopende sloot en 1x in een natuurgebied. Natrium en chloride Natrium- en chloridegehaltes voldoen steeds aan de normen.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
8
Hardheid Hardheid is nagenoeg altijd goed. Alleen doodlopende sloten in agrarisch gebied hebben soms een matige kwaliteit. Metalen IJzer is slechts in 1 van de 28 metingen met een gehalte gevonden waardoor het oppervlaktewater als slecht moet worden aangeduid. Dit was in een doodlopende sloot in agrarisch gebied. Op alle soorten locaties is de kwaliteit wel eens matig. Mangaan is een enkele keer bij een zuivering in een te hoge hoeveelheid aanwezig. Zware metalen Lood en Koper waren in doodlopende sloten in agrarisch gebied allebei dusdanig veel aanwezig dat de kwaliteit soms als slecht is aangeduid. Koper komt – met uitzondering van de natuurgebieden – ook in matige hoeveelheden op alle locaties voor. Er zijn geen normoverschrijdingen gevonden voor Cadmium. Oxydeerbaarheid Het Chemisch Zuurstof Verbruik (CZV) is vaak hoger dan gewenst. Relatief vaak slecht is het CZV gehalte in de doodlopende sloten in het agrarisch gebied. Zuurgraad (pH) Er zijn geen normoverschrijdingen gevonden van de zuurgraad. Bacteriologische verontreiniging De meetresultaten van het kiemgetal zijn niet geheel duidelijk omdat de waarde niet exact kon worden bepaald. Aangenomen wordt dat de gehaltes steeds voldeden aan de kwaliteit “goed”. De E. coli gehaltes zijn bij 4 van de 28 metingen dusdanig hoog dat de kwaliteit slecht was. Dit was 2x bij een overstort, 1x bij een zuivering en 1x in een doodlopende sloot. Hormonen Er zijn geen normoverschrijdingen gevonden bij de hormonen.
Verklaring resultaten Het onderzoek in 2006 was er niet op gericht om de oorzaken van normoverschrijdingen vast te stellen. Op basis van algemene kennis, de locaties en tijdstippen van de normoverschrijdingen kan wel indicatief aangegeven worden wat mogelijke oorzaken zijn. Duidelijk is bijvoorbeeld dat de zuurstofhuishouding vaak niet optimaal is, omdat het chemisch zuurstof verbruik vaak hoog is. In veengebieden is dat snel te verwachten vanwege de grote hoeveelheid organisch materiaal en bagger. Waarschijnlijk zijn de hoge waarden van sulfide en ijzer hier aan te danken, omdat deze stoffen vrijkomen bij afbraak van de bagger. Mogelijk geldt dit ook voor lood en koper, maar onduidelijk is wat de reden is van de aanwezigheid van lood en koper in de waterbodem. De normoverschrijdingen van E. coli lijken gekoppeld aan het weer: -Overstorten komen tot overstorting na hevige regenval. Bekend is dat dit leidt tot een (tijdelijke) slechte waterkwaliteit. Dit is zichtbaar in de metingen. -Zuiveringen zijn niet direct gericht op het verwijderen van E. coli: E. coli verdwijnt vanzelf als de verblijftijd lang genoeg is. Hoge gehaltes kunnen daarom van tijd tot tijd voorkomen, als door (hevige) regenval de verblijftijd in het riool en de zuivering kort is. De normoverschrijdingen zijn gevonden in augustus toen het regelmatig hard regende (bijlage I). -Opvallend zijn de normoverschrijdingen bij de doodlopende sloten in het agrarisch gebied. Deze zijn gevonden in augustus, d.w.z. toen het regelmatig hard heeft geregend. Het zou kunnen zijn dat er toen mest is afgespoeld. Een ander verklaring is dat E. Coli voornamelijk wordt gevonden in water dat rijk is aan ijzerhoudende slibdeeltjes. Bij harde regenbuien mag men meer slibdeeltjes in het water verwachten. Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
9
Tussentijdse conclusies • •
• • •
Er zijn geen normoverschrijdingen gevonden voor ammonium, nitriet, natrium, chloride, cadmium, pH, kiemgetal en de hormonen oestradiol en nonylfenol. De normoverschrijdingen voor sulfide, (zware) metalen en chemisch zuurstof verbruik hebben waarschijnlijk allemaal hun oorzaak in de inrichting en het onderhoud van de waterlopen: de zuurstofhuishouding is in de watergangen niet goed door teveel bagger, krooslagen en/of een slechte doorstroming. Bacteriologische verontreiniging met E. coli komt voor bij lozingen: na overstortingen, bij de awzi’s, maar ook in gewone poldersloten door (waarschijnlijk) afspoeling van mest. De resultaten bij de overstorten en awzi’s komen overeen met de verwachtingen: normoverschrijdingen voor een beperkt aantal stoffen op een beperkt aantal momenten. Bij (sommige) doodlopende sloten blijken veel problemen bij elkaar te komen: hoge czvgehaltes, hoge gehaltes van zware metalen, hoge sulfide gehaltes, en zelfs E. coli overschrijdingen. Doodlopende sloten komen regelmatig voor in de Krimpenerwaard.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
10
Aanpak en resultaten in 2007 Aanpak Vooral de gevonden normoverschrijdingen in doodlopende sloten in 2006 zijn een aandachtspunt, omdat er relatief veel stoffen normoverschrijdend waren én omdat er in de Krimpenerwaard veel van dit soort locaties aanwezig zijn. Voor overstorten en awzi’s waren de resultaten naar verwachting. Het onderzoek in 2007 had daarom als belangrijkste doel om na te gaan of de gevonden normoverschrijdingen bij doodlopende sloten vaker voorkomen. Daarom zijn een groot aantal (16) doodlopende sloten bemonsterd verspreid over de Krimpenerwaard (zie kaart). De meetpunten liggen overwegend bij agrarische bedrijven. Ook zijn 2 locaties in natuurgebied gekozen. Streven daarbij was om ook een beeld te krijgen van de reikwijdte van de problemen en van de invloed van de slootdimensies (breedte en waterdiepte). Voor het vaststellen van de reikwijdte is niet alleen aan het dode eind gemeten, maar ook 50m vanaf het doorlopende eind verder in dezelfde sloot. In eerder onderzoek was gebleken dat na 50m meter de waterkwaliteit al (duidelijk) beter was. Voor het effect van de dimensies zijn brede en smalle sloten (meer of minder dan 4 meter breed) gekozen en diepe en ondiepe sloten (meer of minder dan 40 cm diep). Er is ook vervolgonderzoek gedaan bij overstorten en lozingen van awzi’s. Hierbij was het doel om de reikwijdte van het effect te bepalen, door te meten direct bij de lozing en op een meetpunt benedenstrooms. Gemeten is bij dezelfde overstort als in 2006 in Stolwijk en ca. 600m benedenstrooms daarvan én bij de awzi Berkenwoude en ca. 1300m benedenstrooms daarvan. De awzi Berkenwoude is gekozen, omdat deze awzi relatief hoog belast is en daardoor niet altijd optimaal kan functioneren. De hormonen Oestradiol en Nonylfenol zijn niet meer gemeten in 2007, omdat deze in 2006 nergens zijn gevonden en omdat de analyse ervan relatief duur is. De overige relevante stoffen voor veedrenking zijn (voor de zekerheid) wel allemaal gemeten
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
11
Resultaten Algemeen De metingen in 2007 bevestigen de resultaten uit 2006: op diverse locaties worden weer normoverschrijdingen gevonden van allerlei stoffen. Cadmium, chloride, natrium en kiemgetal zijn – net als in 2006 - nooit normoverschrijdend (zie tabel: in totaal 104 metingen). Koper, CZV, ijzer, ammonium, lood, pH, sulfide, waterstofsulfide en coli1 zijn dusdanig hoog dat de kwaliteit ook wel als matig of slecht wordt beoordeeld. Relatief vaak slecht scoren CZV, ijzer, sulfide en coli. Mangaan is ook nog bemonsterd bij de overstort en de awzi: bij de overstort waren de gehaltes daarvan zo hoog dat het water matig tot slecht scoort; bij de awzi was de kwaliteit goed.
Overstort & awzi In juli is bij hevige regenval bij een overstort bij Stolwijk gemeten. Direct bij de overstort was de kwaliteit voor mangaan en E.coli2 slecht. Bij het meetpunt 600m benedenstrooms was voor beide parameters de gehaltes duidelijk afgenomen (tabel). Op basis van deze afname kan worden geschat dat de kwaliteit “goed” wordt bereikt voor E. coli op ca. 750m vanaf de overstort en voor mangaan op ca. 1700m. In 2006 zijn bij deze overstort ook overschrijdingen geconstateerd voor E. coli, maar niet voor mangaan. Mangaan lijkt daarom een incidenteel aandachtspunt te zijn. Gehalte mangaan (norm mg/l) en E. coli (norm 100 kve/ml) in juli na hevige regen Mangaan (mg/l) E. coli (kve/ml) Bij overstort 1,1 160 Ca. 600m benedenstrooms 0,9 110 Bij de awzi is 3x gemeten: in juli, augustus en september. Alleen in juli zijn er normoverschrijdingen gemeten. Voor ijzer een zeer lichte overschrijding; voor coli een duidelijke. Bij het meetpunt 1300m benedenstrooms waren de concentraties dusdanig afgenomen dat de waarden beneden de norm liggen3. De hogere gehaltes in juli komen waarschijnlijk doordat de awzi veel meer regenwater ontving, omdat juli zeer nat was (bijlage I). 1
De normen voor veedrenking gelden voor E. coli, terwijl in het merendeel van de gevallen de thermotolerante Coli (TTColi) zijn gemeten. TTColi is een deel van de E. coli’s. In de tabel is aangegeven wanneer de TTColi groter was dan de norm. Omdat TTColi altijd kleiner is dan E. Coli kan het % slecht dus zijn onderschat. 2 Bij de overstort is wel E. coli gemeten, waardoor de metingen direct te vergelijken zijn met de norm. 3 Omdat bij de awzi TTColi is gemeten ipv van E. coli is niet geheel zeker wanneer wordt voldaan aan de norm. Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief 12
Gehalte ijzer (norm 0,5 mg/l) en TTcoli (norm E. coli 100 kve/ml) in juli IJzer (mg/l) TTcoli (kve/ml) Bij awzi 0,54 160 Ca. 1300m benedenstrooms 0,35 3
Doodlopende sloten Net als in 2006 zijn bij de doodlopende sloten diverse stoffen gevonden in concentraties boven de normen. Door nadere analyse van de gegevens (zie bijlage II, III en IV) kunnen we het volgende concluderen: -Het chemisch zuurstof verbruik is vaak niet optimaal. Het verbruik is vooral hoog in ondiepe en smalle sloten en nabij het dode eind. Door de slechte zuurstofhuishouding in dergelijke sloten is ook het ijzer gehalte in het water te hoog. -Koper en coli blijken bij zware regen uit- en af te spoelen van het aanliggend land. Waarschijnlijk is de bron dierlijke mest, maar bodemdeeltjes kunnen ook een (aanvullende) rol spelen. Bij gebruik van vaste mest is het effect langer merkbaar. Ook vogelmest kan lokaal een bron zijn. -Lood is af en toe te vinden in het water en dan waarschijnlijk door afspoeling van wegen en erfverharding. In ondiepe sloten zijn de concentraties hoger, waarschijnlijk door het beperkte watervolume. -Ammonium is van nature al hoger in veengebieden, maar is in een enkele sloot erg hoog vermoedelijk door afspoeling van een kavelpad en/of kuilplaten. -Sulfide wordt in diverse sloten gevonden, vooral bij stilstaand water en in smalle watergangen zowel in natuur- als in agrarische gebieden.
Conclusies 2007 De resultaten in 2006 bleken geen toevalstreffer: ook in 2007 bleek het water in de sloten niet altijd optimaal voor veedrenking. De effecten bij de overstort en zuiveringen waren naar verwachting en blijken een reikwijdte te hebben tot 1-2 kilometer vanaf het lozingspunt. De slechte kwaliteit in de poldersloten in 2007 lag deels aan de extreme neerslag, waardoor vooral koper en coli vaak te hoog waren. Daarnaast spelen meer structurele aandachtspunten voor chemisch zuurstof verbruik, ijzer, sulfide en lood in smalle en/of ondiepe sloten en bij dode slooteinden. Lokaal kan afspoeling van wegen of erf een bron van knelpunten zijn.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
13
Overall conclusies en aanbevelingen De kwaliteit van het oppervlaktewater in de Krimpenerwaard is niet optimaal voor veedrenking. Voor veel stoffen, waaronder hormonen, voldoet het water aan de normen, maar voor een aantal stoffen helaas niet. De belangrijkste aandachtsstoffen zijn E. colibacterieën, ijzer, lood, koper, ammonium, sulfide en organische koolstof componenten. Te hoge concentraties van deze stoffen kunnen de gezondheid van het vee schaden. Verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit is dan ook gewenst. De lozingen vanuit overstorten en de awzi’s blijken een beperkt probleem: -het aantal lozingspunten bij de weilanden is beperkt; -alleen voor E. coli’s, ijzer en soms mangaan zijn de gehaltes in het water nabij de lozingspunten te hoog; -de overschrijdingen zijn vaak van beperkte duur (wisselend voor diverse stoffen, maar met voor de meeste stoffen een piek rond 24 uur), en met een beperkte reikwijdte (tot enkele kilometers). Verdere vermindering van het effect van deze lozingen is in de toekomst te verwachten door geplande aanpassingen aan de riolering (afkoppelen, bergbezinkbassins, etc.), het hydrologisch isoleren van kernen t.o.v. het buitengebied en aanpassingen aan de zuiveringen (bijv. nazuivering van het effluent). Aanvullende aanpassingen liggen daarom niet voor de hand. De normoverschrijdingen in de (doodlopende) poldersloten zijn een belangrijker aandachtspunt. Alle genoemde aandachtsstoffen zijn regelmatig met te hoge concentraties gevonden in de poldersloten. De belangrijkste oorzaken hiervan lijken te zijn af– en uitspoeling van meststoffen en/of de veenbodem (slib), te geringe waterdiepte, doodlopende einden en afspoeling van erven of wegen. De af- en uitspoeling blijkt alleen een knelpunt te zijn bij zeer zware regenbuien, maar de huidige denkbeelden zijn dat dergelijke buien door klimaatveranderingen steeds meer voor gaan komen. Een beperkte waterdiepte (< 40cm) komt geregeld voor in de Krimpenerwaard en doodlopende einden ook. In smalle watergangen kunnen de concentraties nog eens extra hoog zijn. Zinvolle maatregelen zijn daarom het afstemmen van het landgebruik (bemestingsmethodiek) op het weer (niet bemesten kort voor verwachte hevige regenbuien), (extra) baggeren van sloten en het aanbrengen van ruime(re) duikers. Daarnaast moet er gelet worden op specifieke zaken als afspoeling van erven en wegen.
Vooral bij doodlopende sloten kan de kwaliteit van het oppervlaktewater niet optimaal zijn voor veedrenking. Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
14
Bronnen Dokkum, H.P., G.H.M. Counotte, G.A.L. Meijer en I.R.M. Hovenkamp-Obbema, 1998. Achtergronddocument Referentiewaarden Waterkwaliteit – diergezondheid. In opdracht van Ministerie van LNV-Directie Noord-West. Horneman, M.L., F.M. Schets, A.M. de Roda Husman, 2005. Microbiologische verontreiniging van oppervlaktewater ten gevolge van lozingen door afvalwaterzuiveringsinstallaties. Waterschap Hollandse Delta. Samen naar goed water in de Krimpenerwaard, 2005. Samenwerken met ambitie, ontwerpplan. Slijkhuis, G., 1998 . Waterkwaliteit en veedrenking. Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden www.knmi.nl: weersgegevens
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
15
Colofon In opdracht van Auteurs
Samen naar goed water in de Krimpenerwaard Wim Twisk (HHSK) en Aart de Zeeuw (LTO-Noord)
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
16
Bijlage I: het weer in 2006 en 2007
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
17
Bijlage II: Samenhang stoffen Voor het veedrenkonderzoek zijn veel stoffen gemeten. De samenhang in de gehaltes van deze stoffen geeft een beeld van de samenhang in de problemen (niet voldoen aan de norm) en in de mogelijke oorzaken. Voor het in beeld brengen van de samenhang tussen veel stoffen kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde factoranalyse. Hierbij wordt de samenhang bepaald en weergegeven langs meerdere assen. De eerste as is de as waarbij de samenhang het sterkst is. De mate van samenhang wordt daarbij uitgedrukt in een percentage. Bij het veedrenkonderzoek blijken de eerste 3-assen een redelijk percentage samenhang te hebben. Voor de stoffen is de logaritme van de gemeten concentratie gebruikt om de invloed van uitschieters te verminderen. In onderstaande figuur is te zien dat de eerste as een samenhang van 37,5% aangeeft. Stoffen met sterke samenhang zijn Koper (Cu), E. Coli (TTColi), Kiemgetal 22 en 36, IJzer (Fe), Lood (Pb), Cadmium (Cd), zuurstofverbruik (CZV), Sulfide (S) en Ammonium (NH4). Deze stoffen hebben allemaal een positief verband langs de 1e (horizontale) as. Natrium (Na) en Chloride (Cl) hebben geen verband met de 1e as. Sulfaat (S04) heeft als enige een negatief verband. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de metalen, de bacteriologische verontreinigingen en afbraak stoffen (sulfide en ammonium) veel met elkaar overeenkomen. Sulfaat wijkt af, omdat sulfaat juist afneemt bij de afbraak waar sulfide bij ontstaat.
Factor loadings (axes F1 and F2: 51,96 %) 0,4
LnCu LnTTCLI LnKIEMGTL22
0,2 LnKIEMGTL36 LnFe
F2 (14,45 %)
0 LnCd LnPb -0,2
LnCZV LnS LNNH4
LnSO4 -0,4
-0,6 LnNa -0,8
-1 -1
-0,8
-0,6
-0,4
-0,2
LnCl 0 0,2
0,4
0,6
0,8
1
F1 (37,50 %)
De 2e en 3e as geven een duidelijk minder grote samenhang aan: respectievelijk ca. 15% en 10% (figuur hierna). T.o.v. de 2e as hebben de bacteriologische verontreinigingen (TTColi en Kiemgetal) én koper (Cu) een positief verband, terwijl vooral chloride (Cl) en natrium (Na) een negatief verband hebben. De bacteriologische verontreiniging en koper waren relatief hoog in de natte maand juli; natrium en chloride juist laag. Bij de 3e as hebben vooral de bacteriologische verontreinigingen en in mindere mate chloride en natrium een positief verband met de as, terwijl de metalen, sulfide en CZV een negatief verband hebben. De eerste groep stoffen blijkt beïnvloed door het weer; de 2e groep meer door de dimensies/inrichting van de sloot (zie bijlage III).
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
18
Factor loadings (axes F2 and F3: 24,20 %) 0,8 0,6 LnKIEMGTL22 LnTTCLI LnKIEMGTL36
F3 (9,75 %)
0,4 LnCl
0,2
LnNa
LNNH4 LnSO4
0 LnCu -0,2 LnS
LnPb
LnFe
-0,4 LnCZV LnCd
-0,6 -0,8 -1,2
-1
-0,8
-0,6
-0,4
-0,2
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
F2 (14,45 %)
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
19
Bijlage III: Effect van maand, breedte, diepte en afstand tot slooteinde Om na te gaan in welke mate de gemeten gehaltes werden bepaald door het tijdstip van meten (maand, is ook weersverschillen: bijlage I), de breedte en diepte van de sloot en de afstand tot het dode slooteind (dichtbij of 50m verder op) is gebruik gemaakt van regressieanalyse. Hiermee kan berekend worden of de gemeten gehaltes door toeval worden bepaald of samenhangen met de genoemde meetomstandigheden. Voor de stoffen is de logaritme van de gemeten concentratie gebruikt om de invloed van uitschieters te verminderen. Alleen effecten/relaties die statistisch significant, d.w.z. niet door toeval bepaald, worden beschreven. Er is ook nagegaan welke factoren bepalend waren voor té hoge concentraties, d.w.z. voor normoverschrijdingen. Hiervoor is gebruik gemaakt van logistische regressie. De meetresultaten worden daarbij vereenvoudigd tot “voldoet wel aan normen” en “voldoet niet aan normen”. Met deze vereenvoudiging wordt duidelijk welke factoren gevonden bij de regressie-analyse met name bepalend zijn voor de normóverschrijdingen. E. Coli-bacterieën In ca. 30% van de watergangen vinden normoverschrijdingen voor Thermotolerante Coli’s. De maand waarin is gemeten en de afstand tot het dode eind blijken een significante invloed te hebben op de gemeten gehaltes. Alleen de maand van meten is ook significant van invloed op de normoverschrijding en dus de belangrijkste factor. De E. Coli-gehaltes blijken vooral in juli hoog te zijn (tabel). De verschillen tussen het dode eind van de watergang en het meetpunt 50m verderop zijn kleiner (tabel). De hoge gehaltes in juli zullen veroorzaakt zijn door de vele regen (bijlage I), waarbij stoffen zijn uit- en afgespoeld. Dierlijke mest lijkt daarbij een logische bron, omdat mest een bekend bron van E. coli’s zijn. Volgens sommige deskundigen kunnen E. coli-bacterieën echter ook op bodemdeeltjes (door) leven. Het effect van het dode eind is waarschijnlijk te wijten aan locatiespecifieke oorzaken (zie bijlage IV). Gemiddelde TTcoli gehaltes (kve/ml) in doodlopende sloten (norm E. coli 100 kve/ml) Juli augustus September 346 54 56 Dode eind 50m verder in watergang 200 105 Koper De resultaten voor koper zijn vergelijkbaar met die voor E. coli: -ca. 35% van de watergangen heeft een (te) hoog koper gehalte -de gehaltes verschillen duidelijk per maand en tussen het dode eind en 50m verder in de watergang (tabel). Voor koper zijn er ook nog verschillen tussen ondiepe en diepe sloten. Ook voor koper lijkt uit- en afspoelingen van het aanliggend land van belang, omdat de gehaltes hoog zijn in de natte maand juli, met een nawerking in de maand er na. De maand van meten is ook de enige significante factor voor normoverschrijdingen. Onduidelijk is wat de bron van koper is. Dierlijke mest kan (veel) koper bevatten als het gaat om varkensmest en bij gebruik van kopersulfaat baden voor het ontsmetten van koeienklauwen. Er worden echter nog maar weinig varkens gehouden in de Krimpenerwaard en ook het gebruik van kopersulfaat baden is niet gangbaar op de bedrijven waar hoge koper gehaltes zijn gemeten. Een doorwerking van kopergebruik uit het verleden is een optie (toemaakdekken?), maar ook de veenbodem zelf. De hogere gehaltes aan het dode eind zullen – net als bij E. coli – liggen aan locatiespecifieke omstandigheden. De hogere gehaltes in ondiepe watergangen kan te maken hebben aan de zuurstofhuishouding: koper kan vrijkomen uit de bagger bij lage zuurstofconcentraties.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
20
Gemiddelde koper gehaltes (µg/l) in doodlopende sloten (norm 2 µg/l) juli augustus september 3,5 2,4 0,7 Dode eind 50m verder in watergang 2,9 1,5 diep ondiep 1,7 2,7 Lood Voor lood is het aandeel watergangen met een te hoge concentratie beperkt, namelijk ca. 10%. Net als bij koper blijkt de concentratie te verschillen tussen de gemeten maanden, bij verschillende dieptes en de afstand tot het dode eind (tabel). De invloed van geen van deze factoren is dusdanig groot dat ze een significant effect hebben op normoverschrijdingen. De invloed van de afstand tot het dode eind en de waterdiepte zijn vergelijkbaar met die voor koper. Het lood gehalte is echter juist in juli het laagst en in augustus het hoogst. Dit wijst er op dat de gehaltes verdund worden door het regenwater, omdat augustus de droogste maand was. De directe bron van het lood is niet zeker (o.a. verkeer), maar kan liggen in het verleden of in locatiespecifieke omstandigheden (zie hierna). Gemiddelde lood gehaltes (µg/l) in doodlopende sloten (norm 10 µg/l) juli augustus september 3,6 8,6 5,0 Dode eind 50m verder in watergang 8,8 2,7 diep ondiep 4,0 7,4 Chemisch zuurstof verbruik Het CZV gehalte is in alle gevallen aan de hoge kant. Dit komt doordat in veengebieden er veel organische stof in het water aanwezig is. Echter het gehalte is vooral hoog in smalle, ondiepe sloten en bij het dode einde (tabel). Het organisch stofgehalte is in deze situaties relatief hoog doordat de hoeveelheid bagger relatief hoog zal zijn t.o.v. het watervolume. Ook de zuurstofhuishouding zal minder goed zijn doordat er meer kroos zal liggen. Normoverschrijdingen komen voor als 2 van de 3 factoren “negatief” zijn: smal en ondiep, smal en aan het dode eind of ondiep en aan het dode eind. Normoverschrijdingen zijn dus niet alleen beperkt tot doodlopende sloten. Gemiddelde CZV gehaltes (mg/l) in doodlopende sloten (norm 50 mg/l) breed smal 171 222 Dode eind 50m verder in watergang 240 154 diep ondiep 155 239 IJzer Het ijzer gehalte is in bijna de helft van de metingen hoger dan gewenst. Net als bij CZV is het gehalte vooral hoog in smalle, ondiepe sloten en bij het dode einde (tabel). Het ijzer komt in deze situaties eerder vrij uit de baggerlaag. Normoverschrijdingen komen voor als 2 van de 3 factoren “negatief” zijn: smal en ondiep, smal en aan het dode eind of ondiep en aan het dode eind. Normoverschrijdingen zijn dus niet alleen beperkt tot doodlopende sloten.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
21
Gemiddelde ijzer gehaltes (mg/l) in doodlopende sloten (norm 0,5 mg/l) breed smal 1,6 3,4 Dode eind 50m verder in watergang 3,2 1,8 diep ondiep 1,7 3,4 Ammonium Ammonium is in 25% van de metingen hoger dan gewenst. Volgens de statistische analyse zijn de gehaltes vooral hoog in ondiepe, brede sloten. Het is echter aannemelijk dat dit effect veroorzaakt wordt door één specifieke locatie, namelijk de enige locatie waarbij de ammonium gehaltes dusdanig hoog zijn dat de kwaliteit “slecht” is. De gemiddelde concentratie op deze locatie is 18,5 mg/l, terwijl de gemiddelde concentratie op alle overige locaties slechts 1,4 mg/l is (norm is 2 mg/l). Normoverschrijding lijkt daarom het gevolg van locatiespecifieke omstandigheden (zie bijlage 4). Sulfide Sulfide is meestal dusdanig laag dat het niet meetbaar is (bij ca. 70% van de metingen). Meetbare gehaltes zijn vervolgens ook nog vaak laag. Diverse metingen hebben echter wel een duidelijk hoge concentratie. Volgens de statistische analyse waren er vooral hoge concentraties in augustus. In mindere mate lijkt ook de breedte van invloed: in smalle sloten zijn de concentraties iets hoger. Dit zou ook kunnen komen door toevallige locale factoren op enkele meetplekken. Waarschijnlijk waren de sulfide gehaltes in augustus hoog doordat er toen vrij veel stilstaand water was wat niet werd ververst. In juli en september viel er voldoende regen voor verversing. In stilstaand water komt sulfide vrij uit de bagger. Het effect van de maand van meten is niet zo sterk dat het een significante invloed heeft op normoverschrijdingen. Gemiddelde sulfide gehaltes (µg/l) in doodlopende sloten (norm is niet meetbaar) juli augustus september 0,6 2,7 0,1 breed smal 0,9 1,4 Waterstofsulfide Waterstofsulfide is geroken bij 20% van de locaties. Duidelijke relaties met het tijdstip van meten en de dimensies van de watergangen zijn niet gevonden. Zuurgraad De pH is in nagenoeg alle gevoelen goed. De normoverschrijdingen komen slechts op één locatie voor. Er is geen direct aanwijsbare oorzaak voor de hoge pH aldaar. Nadere studie ter plekke is daarvoor nodig.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
22
Bijlage IV: Locatiespecifieke factoren Naast algemene factoren, kunnen er ook een aantal locatie specifieke zaken van invloed zijn op de meetresultaten. Daarom zijn de meetresultaten besproken met de deelnemende agrariërs en met de beheerder van de natuurgebieden. Koper en E. coli Koper en E. coli normoverschrijdingen blijken redelijk met elkaar overeen te komen (tabel): • Bij een viertal bedrijven zijn geen norm overschrijdingen voor coli gevonden. De koper gehaltes zijn daar meestal ook laag. Mogelijke redenen hiervoor zouden kunnen zijn de grondsoort (klei i.p.v. veen en daardoor een andere hydrologie en/of uit- en afspoeling van bodemdeeltjes), extensief bedrijf dus een lage mestgift, zeer zorgvuldig mesten en daardoor weinig kans op uit- en afspoeling. Koper is erg onoplosbaar in water en zal vaak gehecht zijn aan slibdeeltjes. E. coli komt bij voorkeur ook niet los voor in water, maar zal ook gehecht zijn aan slibdeeltjes. Dat kan een mogelijke verklaring zijn voor het redelijk met elkaar overeenkomen van beide normoverschrijdingen. • De overschrijdingen zijn meestal in juli en af en toe ook nog in augustus. Dit blijkt vooral door het weer te komen (bijlage III). Bij boer I en natuurlocatie 2 zijn er van zowel koper als coli in juli, augustus en september normoverschrijdingen. Bij beide locaties was vaste mest uitgereden. Vaste mest breekt langzaam af en kan daardoor een lange bron van coli en waarschijnlijk dus ook koper zijn. • Locatie natuur 1 is een sloot naast een vogelplas. Bij hevige regen loost deze plas op sloot natuur 1. Het ligt dan ook voor de hand dat meststoffen afkomstig van de daar aanwezige vogels de reden zijn voor de (tijdelijke) normoverschrijdingen. De overschrijding is namelijk ook alleen gevonden bij het dode eind, d.w.z. bij de plek waar de plas loost en niet bij het meetpunt 50m verderop. • Bij boer B en boer H zijn er alleen normoverschrijdingen bij het einde van de sloot. Afspoeling mest en/of bodemdeeltjes van kavelpad of dam lijkt hier de vervuilingsbron. Ammonium Bij ammonium is er één locatie (1 sloot bij boer J) waarbij alle waarnemingen dusdanig hoog zijn dat de kwaliteit slecht is. Deze locatie ligt naast een kavelpad en vlakbij een kuilopslag. Waarschijnlijk is afspoeling vanaf dit aanliggend terrein de bron. Bij de andere locaties is de kwaliteit alleen matig, waarvan de oorzaak niet duidelijk is. Lood Nagenoeg alle locaties waar normoverschrijdingen voor lood zijn gevonden lagen nabij een weg of bij het erf. Afspoeling hier vanaf lijkt dan ook de reden voor de vervuiling. Bij één van de locaties in het natuurgebied is ook een keer teveel lood gevonden. Reden hiervoor is onbekend. Zuurgraad De pH is op één locatie steeds te hoog. De reden hiervoor verdient nader onderzoek.
Veedrenkingsonderzoek Krimpenerwaard, versie definitief
23