Vanuit de praktijk Verbittering en therapie Theo Maagdenberg*
Samenvatting Over verbittering blijkt onthutsend weinig bekend te zijn in de wetenschappelijke literatuur. Toch kloppen heel wat verbitterde mensen aan bij de hulpverlening. Wanneer de verbittering niet onderkend wordt leidt dit vaak tot een voor zowel cliënt als therapeut frustrerend behandelresultaat. In deze bijdrage worden enige aspecten van verbittering en therapie verkend. Trefwoorden: verbittering, stagnerende psychotherapie
Inleiding Iedere therapeut heeft in zijn of haar caseload wel een paar cliënten waarbij de behandeling ‘niet loopt’. Vaak gaat het om cliënten met depressieve kenmerken, soms tot posttraumatische klachten te herleiden, vaak zijn het ook cliënten die sterk somatiseren. De cliënt zet de therapeut in de positie van ‘deskundige’, die toch een antwoord moet hebben op de problematiek waarmee de cliënt zich tot hem/ haar wendt. En maakt het daarmee, vaak nadrukkelijk, tot een competentie-issue bij de therapeut. Maar ondanks extra diagnostiek en significante uitbreiding van de therapeutische inzet (deeltijdbehandeling, trainingen, medicatie) stagneert het proces, en wordt de cliënt eerder bozer en ongeduldiger. De therapeut raakt ontmoedigd. Er moet dus wel meer persoonlijkheidsproblematiek in het spel zijn dan eerst werd aangenomen, wordt dan de hypothese.
*
Theo Maagdenberg is cliëntgericht psychotherapeut/ supervisor bij Orbis GGZ in Sittard-Geleen (zorgprogramma Persoonlijkheidsstoornissen). Hij is tevens werkzaam in een eigen praktijk en Maatschap Bureau Gaijmans.
Theo Maagdenberg
Classificatie versus diagnostiek
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
64
Een van de redenen dat er, wanneer de therapeut zich met een dergelijke situatie geconfronteerd ziet, geen oplossing binnen bereik lijkt te zijn, zou kunnen samenhangen met het gegeven dat we tegenwoordig onze diagnostiek ophangen aan het DSM-classificatiesysteem. Dat een classificatie iets anders is dan een diagnose, is wat uit het bewustzijn geraakt omdat het gebruik van deze systematiek een voorwaarde is bij het declareren van behandelingen. Dat de DSM-systematiek tevens gebruikt wordt in wetenschappelijk onderzoek heeft de status ervan nog verder verhoogd. Toch is een classificatie niet meer dan via het afvinken op een tabel van uitwendig waarneembare kenmerken tot een toewijzing binnen een vooraf bedachte indeling komen. Het resultaat is een volstrekt statisch iets: het geeft op zichzelf geen enkele informatie over het ontstaan of het proces van de toestand die hiermee geconstateerd wordt. Terwijl een diagnose een dynamisch iets is, het impliceert een ontwikkeling. Een diagnose in de eigenlijke zin van het woord waarin wel iets over ontstaan of proces gezegd kan worden kan niet worden gemist. Een tweede probleem is dat de situatie ontstaat dat ‘wat niet in de DSM beschreven kan worden, niet bestaat’ en niet als ‘geldige’ categorie geaccepteerd wordt. Anders gezegd: iets waar binnen de DSM geen term voor voorhanden is, kan in de praktijk officieel – binnen dat kader – niet worden waargenomen, zelfs al is het prominent aanwezig. Zo is het begrip ‘verbittering’ geen DSM-classificatie. Het gevolg hiervan is dat verbittering als emotie in de reguliere psychotherapie niet of nauwelijks benoemd lijkt te worden, laat staan geëxpliciteerd en geadresseerd. Toch zal iedere therapeut wel een cliënt ontmoet hebben waarbij verbittering de belangrijkste emotie was of is. Bij de in de inleiding genoemde probleemstelling zou verbittering wel eens het relevante kernbegrip kunnen zijn. Dit brengt mij ertoe om aan de emotie ‘verbittering’ deze beschouwing te wijden. Met het doel deze emotie beter te begrijpen en de opgedane inzichten met de lezer te delen. En niet in de laatste plaats ook om het therapeutisch omgaan met deze emotie en met de dragers ervan te verkennen, te belichten, en zo mogelijk te verbeteren.
Begripsbepaling Waar hebben we het over? Van Dale geeft voor ‘verbittering’: ‘diepe haat en wrok naar aanleiding van ondervonden onrecht of tegenslag’. En voor ‘wrok’: ‘bitter gevoel in het hart wegens aangedaan leed of onrecht, met name jegens de veroorzaker daarvan, geneigdheid tot wraak’. De omschrijving in het Engelse woordenboek vond ik sprekender. In het Engels spreekt men van ‘resentment’. The Oxford Dictionary geeft voor ‘resent’: ‘show or feel indignation at, feel injured or insulted by’. En voor ‘indignation’: ‘Anger excited by meanness, injustice, wickedness, or misconduct’. Gevoelsmatig ervaar ik ‘wrok’ als een voorstadium van wat ik ‘verbittering’ zou wil-
Vanuit de praktijk
65 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
len noemen: wrok is meer naar binnen gekeerd (resent), verbittering zoekt de aanval (indignation), zoekt genoegdoening. Er is bij verbittering dus een aspect van gekwetst zijn, maar ook een aspect van woede, aangezien dat kwetsen door iets onterechts, oneerlijks of zelfs kwaadaardigs is geschied. Hoe dan ook is het iets dat door een ander (of anderen) is aangedaan. Verbittering is daarmee altijd een relationeel iets. Dit kan van oorsprong zo zijn, of het gebeuren (bijvoorbeeld natuurgeweld) is door de verbitterde persoon tot iets relationeels (en persoonlijks) tussen hem/ haar en ‘de ander’ (bijvoorbeeld ‘God’) omgevormd. Het beeld van deze ander(en) verwordt daarbij tot een categorie, een karikatuur. Daarmee wordt het zowel gepersonifieerd (benadrukking van het relationele aspect) als geanonimiseerd (benadrukken van de machteloosheid): ‘de ander’ is benoembaar, maar niet als persoon aanspreekbaar. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld ‘mijn vader’, ‘Bureau Jeugdzorg’, ‘de werkgever’, ‘de buitenlanders’, ‘God’, ‘de overheid’. De mogelijkheid van een gelijkwaardig contact wordt, hoewel de wens daartoe gesuggereerd wordt, bij voorbaat en met kracht uitgesloten. Het is aan ‘de ander’ om over de brug te komen. De verbitterde cliënt lijkt hiermee een narcistische positie te kiezen. Bovendien wordt de verantwoordelijkheid voor het oplossen van het leed, nu die specifieke ander, geanonimiseerd zijnde, niet meer als daarop aanspreekbaar wordt ervaren, gegeneraliseerd: er ontstaat een houding waarbij alles en iedereen, binnen de eigen entourage en zelfs daarbuiten, aangesproken wordt om dit onrecht ‘recht te zetten’. Bij cliënten die verbitterd zijn valt op hoezeer dit hun leven is gaan bepalen. Vanuit het ervaren onrecht ervaren zij dat ze allereerst ‘recht hebben’ op genoegdoening. Dat is in feite vaak de (impliciete) hulpvraag – waarbij de term ‘hulpvraag’ geen recht doet aan de lading: het is eerder een eis, een claim. Het aspect van woede speelt hier duidelijk in door. En evenmin is het een vraag om hulp. Deze cliënten willen geen hulp, ze willen hun gelijk. Dit kan de aangesproken ander in een situatie van onmacht plaatsen. Hij/ zij heeft vaak geen weet van wat de bron van de verbittering is, en wanneer het bijbehorende verhaal afgestoken wordt valt met name de eenzijdigheid ervan op. Dit geeft gauw aanleiding tot ‘ja maar’-gesprekken en/ of sussende reacties, hetgeen uiteraard eerder als olie op het vuur dan als olie op de golven werkt: het gelijk van de verbitterde wordt ter discussie gesteld, in twijfel getrokken, en dat is nou net wat deze persoon niet wil horen. Vaak versterken dit soort reacties de verbittering alleen maar. Over verbittering is nauwelijks literatuur beschikbaar. Ger Keijsers, psycholoog aan de RU te Nijmegen1, merkte dat bij zijn onderzoek hiernaar. Hij vond hierover enkel publicaties van de Duitse psychiater Michael Linden die in 2003 het ‘posttraumatisch bitterheidssyndroom’ als diagnose voorstelde, waarbij wraak een belangrijke drijfveer leek te zijn. Zoals de term al aangeeft kadert Linden verbittering vooral als posttraumatisch, waar ik dit toch breder zou willen opvatten. Bovendien ervaar ik bij de cliënten vooral een roep om rechtvaardigheid, niet om wraak.
Theo Maagdenberg
Diagnostiek
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
66
Dat verbittering in de reguliere zorg niet zo ‘in beeld’ is kan, zoals betoogd, er onder andere mee te maken hebben dat het geen ‘diagnostische categorie’ is. Het wordt eerder als een symptoom beschouwd, vaak gelieerd aan depressie, maar is ook onder dat etiket geen essentieel criterium. In de praktijk heeft verbittering vaak meer weg van een As-I-toestandsbeeld: over alle andere categorieën heen ligt de verbittering als een soort van ondoordringbare deken of schil. De behandeling van andere aanwezige problemen verloopt daardoor uitermate moeizaam, omdat de verbittering als zodanig niet geadresseerd wordt. Vaak hebben deze cliënten een jarenlange hulpverleningsgeschiedenis, waarvan ze aangeven dat ‘niets geholpen heeft’. Soms leek een behandeling succesvol afgesloten, maar vrij kort daarna meldde de cliënt zich opnieuw, met vrijwel dezelfde probleemstelling als voorheen. En dat blijven ze doen, van de ene hulpverlener naar de andere, zonder dat ze er waarneembaar baat bij hebben: behandelingen lopen vaak vast in frustratie over en weer, waarop de cliënt het elders opnieuw gaat proberen. Opvallend is dat deze cliënten hulp blijven zoeken. Na zo veel frustrerende ervaringen zou men verwachten dat ze leren dat dit weinig brengt, maar dat lijkt niet te gebeuren. De baat zit kennelijk niet zozeer in de uitkomst van de behandeling maar in het in-behandeling-zijn zelf. Of liever gezegd: het in-de-aandacht-zijn. Zoals hierboven al werd opgemerkt, hebben deze mensen in eerste instantie geen hulpvraag en ook geen vraag naar hulp. Dit gegeven levert dan uiteraard classificaties als ‘theatraal’ en ‘narcistisch’ op, cluster B in ieder geval, maar ook ‘ontwijkend en vermijdend’ en eventueel ‘dwangmatig’: cluster C. Waarmee het accent in de behandeling van deze cliënten, mijns inziens op onterechte gronden, verschuift van de veronderstelde As-I-problematiek (‘depressie’) naar As II: persoonlijkheidsstoornis. Zoals ik vaak merk worden resistente toestandsbeelden uiteindelijk dan maar aan de (omwille van de resistentie) inmiddels veronderstelde persoonlijkheidsstoornis toegeschreven.
Contactname in de therapie In de regel presenteert de cliënt zich niet als verbitterd. Hij/ zij lijdt, vaak met enige lijdzaamheid. Om de verbittering toch te onderkennen moet de therapeut er dus op bedacht zijn: de cliënt zal er niet altijd zelf mee komen. In het contact valt op, als men erbij stilstaat, hoezeer de contactname woede-gedreven is. Dit zit vaak verscholen onder de gekrenktheid, die meestal breed geëtaleerd wordt, maar als de therapeut zich wat los kan maken van het willen oplossen van het aangedragen probleem en meer op metaniveau reflecteert over wat hier nu speelt, dan valt de onderliggende boosheid erg op. Niets en niemand heeft kunnen helpen tot nu toe, jij krijgt nog een kans, maar veel vertrouwen daarin is er ook niet.
Verbaal-inhoudelijk zou je de cliënt als vastzittend in de slachtofferrol kunnen zien, maar de non-verbale attitude is niet zozeer die van een slachtoffer, maar die van een eiser. Er wordt geen verzoek ingediend, er wordt een recht geclaimd. Van gepsychologiseer moeten deze cliënten vaak weinig hebben, zeker niet als het om hun aandeel gaat; ze zoeken steun voor hun beleving van wat hen door die kwaadwillende ander is aangedaan. De therapietrouw is of erg hoog, of erg ambivalent, maar ook in het laatste geval verzet de cliënt zich nadrukkelijk tegen het stopzetten van de behandeling vanuit de behandelaar.
Anamnestisch De behandelvoorgeschiedenis kan al een belangrijke aanwijzing geven: meerdere langer durende behandelingen in het verleden, eigenlijk ononderbroken, met weinig tot geen resultaat. Maar nu komen ze bij jou, en jij bent door eerdere behandelaren of de huidige verwijzer speciaal aanbevolen voor hun problematiek. Eindelijk een therapeut die wel competent is! Het begin van de klachten, het ‘trauma’, wordt vaak ‘als bekend verondersteld’ blijkens de attitude van de cliënt, en eerder terloops dan nadrukkelijk benoemd, niet echt in verband gebracht met het actuele leed waarvan de cliënt verlost hoopt te worden. De ondraaglijkheid van dat leed wordt wel sterk benadrukt. Attitude De cliënt lijdt, en jij bent de deskundige die hem/ haar daarvan af moet helpen. De cliënt zal meewerken aan alles dat jij, de deskundige, voorstelt. Geholpen kunnen worden heeft een heel grote waarde voor de cliënt, dus hij/ zij zal zich maximaal inzetten en verwacht dat ook van jou. Aanvullend psychodiagnostisch onderzoek Dit voegt in de regel weinig toe aan de al bestaande klinische indruk met betrekking tot toestandsbeeld en persoonlijkheidsstructuur. Verloop behandeling Ondanks het feit dat de cliënt deelneemt aan alles wat voorgesteld is, wordt gaandeweg duidelijk dat niets ‘beklijft’. Er is geen leercurve. De klachten worden niet echt minder. Voor de cliënt reden om de therapeut op het uitblijven van resultaten van de therapie aan te spreken: de cliënt heeft méér nodig! En de therapeut, als competente
67 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
Essentieel voor de behandeling is de juiste diagnose, hier opgevat als de werkhypothese die de therapeut hanteert om te bepalen welke interventies ingezet worden. Wat zijn dan de diagnostische clues die kunnen wijzen op verbittering?
Vanuit de praktijk
Praktijk
Theo Maagdenberg Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
68
deskundige, moet daarvoor zorgen. Want de cliënt kan het niet weten, die is immers niet deskundig, en doet er al alles aan om beter te worden. Daarmee definieert de cliënt het als een competentie-issue bij de therapeut. Tegelijk klampt de cliënt zich volledig vast aan de therapeut. De therapeut vraagt zich inmiddels vertwijfeld af hoe hij/ zij weer van deze cliënt verlost kan raken, maar gezien de uitgesproken positieve verwachtingen van de cliënt, die bovendien al bijna in paniek raakt als beëindigen van de behandeling ter sprake wordt gebracht, wordt verder gezocht naar nog niet geprobeerde behandelvormen, in de hoop dat die het heil gaan brengen. Tot een van de twee spelers, de therapeut of de cliënt, besluit dat dit echt geen zin meer heeft, en de behandeling gestaakt wordt, met of zonder doorverwijzing naar de volgende behandelaar. Met een grote kans dat dit dan echter door beide partijen als (weer) een negatieve ervaring beleefd wordt. Zijn deze cliënten wel te behandelen? Niet wanneer deze dynamiek niet onderkend wordt, denk ik. Maar ze zijn naar mijn idee – zoals ik hieronder uiteen zal zetten – wel te helpen, zodat behandeling in een later stadium wèl mogelijk wordt. Gezien de ernst van het beeld lijkt een therapeut aan te bevelen die de kunst van het (genezen door) niet-te-willen-genezen kan toepassen. Cliëntgerichte therapeuten past dit principe wellicht beter dan therapeuten uit andere, meer klachtgerichte, scholen. Voor mij biedt de diagnose ‘verbittering’ een kader waarbinnen ik deze mensen wel kan helpen.
Overwegingen Zoals hierboven al opgemerkt werd: de cliënt heeft geen hulpvraag, eerder poneert hij/ zij een claim. Die betreft niet de feiten van de oorspronkelijke gebeurtenis, maar gaat met name over ‘het (eigen) gelijk’ in wat omschreven kan worden als ‘de schuldvraag’. Door het stellen van een schuldvraag wordt het, zoals eerder aangegeven, interactioneel gemaakt. Wat kan de functie daarvan zijn? Verbittering kan mensen helpen pijnlijke gebeurtenis(sen) als ‘niet echt gebeurd’ op afstand te houden. Zolang de ‘schuldvraag’ niet opgelost kan en mag worden, zolang kan ook het ‘incident’ als zodanig niet ‘vastgesteld’ worden. Dan hoeft er noch bij het eigen, noch bij het aandeel van de ander te worden stilgestaan. De pijn daarvan wordt zo vermeden. Belangrijk lijkt ook dat er – behalve in globale en geanonimiseerde vorm – geen ‘schuldige’ aan het incident aangewezen kan worden. Want de ‘schuldige ander’ wordt ook beleefd als nodig, die mag ook weer niet beschadigd worden. Dit wordt ‘opgelost’ door in de patstelling van de verbittering te blijven. Door het poneren van de claim van het eigen gelijk van de cliënt wordt de therapeut medeverantwoordelijk gesteld voor (het bevestigen van) dat ‘gelijk’. Hiermee probeert de cliënt de therapeut als het ware tot bondgenoot te maken bij het onderhouden van de vermijding. Dit is in mijn ogen de eigenlijke ‘hulpvraag’ bij verbittering. In wezen een vraag naar nietbehandelen.
Merk op dat deze dynamiek overeenkomsten heeft met die bij eetstoornissen en verslavingen: door steeds maar met het afgeleide symptoom (bijvoorbeeld eten) bezig te zijn, wordt al het andere als het ware buiten het bewustzijn gehouden. Gezien de hardnekkigheid waarmee deze constructie in stand gehouden wordt, gaat het hier om een groot belang: het toelaten van de onderliggende gevoelens en feiten – met name de relationele aspecten ervan – wordt als te pijnlijk gepercipieerd, als ondraaglijk voor beide partijen. Immers, ook de andere partij wordt door middel van het verbitterd-zijn beschermd! Hier speelt loyaliteit dus ook een rol. Het bewerken van de verbittering kan helpen de vermeden pijnlijke realiteit terug in het bewustzijn te brengen.
69 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
Voor iedere behandeling geldt: het gaat pas iets opleveren als er sprake is van een gemeenschappelijke interpunctie. Die ontbreekt hier in eerste instantie. Om tot een gemeenschappelijke interpunctie te komen is het bij deze cliënten nodig om hun interpunctie te aanvaarden. Andersom gaat echt niet lukken. Dat impliceert dus, aangezien er in wezen, vanuit de onmacht van de cliënt, geen vraag naar behandeling is, dat de therapeut vooral niet moet willen behandelen! Er is wel een impliciete vraag naar erkenning van de rechtvaardigheid van de ‘claim’. De claim als zodanig, en de pijn waaruit deze voortkomt, kan ik als therapeut erkennen; de als ‘vanzelfsprekend’ gebrachte rechtvaardigheid ervan niet. Daarin schuilt juist mijn competentie: in dat ik weet dat dàt niet kan. Dit zal de cliënt in eerste instantie teleurstellen; maar hij/ zij ervaart tevens erkenning van zijn/ haar lijden. Want de claim heeft hoe dan ook betekenis. De erkenning dáárvan biedt een opening tot reëel contact, in plaats van het instrumentele contact dat uitvloeisel is van de ‘vaste rolverdeling’. En de cliënt kan gaan ervaren dat de therapeut inderdaad niet de juiste adressant voor zijn claim is. Vanuit dit reële contact, en met de erkenning van de rechtmatigheid van zijn pijn, maar ook van zijn loyaliteit naar de kwetsende partij, kan de woede wat getemperd raken, en kan er ruimte ontstaan om te kijken naar wat nu eigenlijk de kwetsende ervaring is geweest. Zo kan er, in tweede instantie, wel ruimte voor behandeling binnen bereik komen. De interpunctie verschuift, er kan een werkbare hulpvraag worden geformuleerd door de cliënt. Dan kan er een nieuwe doelstelling in het behandelplan geformuleerd worden. Of niet natuurlijk, ook dat is een legitieme optie. Dat de cliënt verkiest verbitterd te blijven. Maar dan kan de behandeling, vanuit respect voor die keuze, deze keer in goed overleg, afgesloten worden. Het benoemen van de mogelijkheid van verbittering kan al erg helpen een gemeenschappelijk kader op te zetten. Zeker als daarbij psycho-educatie gegeven wordt: de cliënt zal zijn behandelervaringen kunnen plaatsen, en de zinloosheid van het aanbieden van wéér andere behandelopties, zolang de verbittering aanwezig blijft, kunnen erkennen.
Vanuit de praktijk
Behandeling
Theo Maagdenberg Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
70
José is een vrouw van 37 jaar. Ze is aangemeld met depressieve klachten, die sedert een jaar aanwezig zijn. In het verleden is ze elders meermaals voor depressie behandeld. Deze behandelingen hadden wel tot een zekere stabilisatie geleid, maar de stemming was nooit zo geworden als ze gehoopt had. Ze heeft een opleiding op hbo-niveau, is echter sinds vijf jaar afgekeurd voor de arbeidsmarkt. Ze heeft een partner die wel werkt, er zijn geen kinderen. Na een verhuizing, bijna twee jaar geleden, woont ze in deze regio. Omdat haar depressieklachten weer verergeren zoekt ze hulp. In de intake wordt een recidiverende depressie vastgesteld. Gezien de voorgeschiedenis en de ernst van het gepresenteerde beeld, en omdat zij zich zeer gemotiveerd toont, wordt zij versneld van de wachtlijst in behandeling genomen, binnen het zorgprogramma Stemmingsstoornissen. Ze is blij dat haar behandeling kan beginnen. Hoewel het eerst een duidelijk en te overzien recidief van een depressie leek, blijkt de behandeling weerbarstiger. De behandelaar merkt dat steeds hetzelfde thema aangedragen wordt, namelijk de manier waarop ze arbeidsongeschikt is geraakt, maar dat zijn interventies geen zoden aan de dijk zetten: steeds is er een kwestie in de marge die cliënte van het behandelthema afleidt. Daarbij geeft ze aan dat de lijdensdruk toeneemt, en dat ze ‘er alles aan wil doen’ om beter te worden. In respons hierop wordt een behandeling in deeltijd toegevoegd, vanuit de gedachte dat daarmee een intensievere behandeling aangeboden kan worden. Zij zou zich dan aan de andere cliënten kunnen spiegelen, hetgeen het haar zou kunnen helpen – in combinatie met de individuele therapie – haar cognities ‘te herijken’. Cliënte geeft al vrij snel aan problemen met het aangeboden programma te hebben: dat sluit voor haar niet aan op haar problemen. Ze voelt zich vooral belast door de verhalen van de medecliënten. Dit helpt haar eerder achter- dan vooruit. Krijgt ze wel de goede behandeling?, vraagt ze zich af. In de teambespreking wordt geconcludeerd dat de persoonlijkheidskenmerken een veel grotere rol lijken te spelen dan eerst was ingeschat. Besloten wordt om cliënte over te dragen naar het zorgprogramma Persoonlijkheidsstoornissen. ‘Daar ben je beter op je plaats’, wordt haar gezegd. Bij de nieuwe behandelaar vraagt cliënte om een intensievere behandeling dan ze tot nu toe heeft gehad. Ze wil nu wel eens eindelijk resultaat zien, en ze is naar deze therapeut verwezen omdat dat daar wèl zou kunnen. Haar behandelgeschiedenis overziend besluit de therapeut daar niet in mee te gaan: het zou een voorspelbare herhaling van zetten worden die geen zin heeft. In plaats daarvan staat hij stil bij hoe de gang van zaken nu werkelijk geweest zou zijn, rond haar afgekeurd raken. Dan wordt duidelijk dat zij in de werksituatie gevangen is geraakt in eenzelfde dynamiek als er in het ouderlijk gezin speelde. Ze voelde zich door haar oudere broer, de oogappel van vader omdat hij goed kon leren, steeds gekleineerd, en de reactie van haar ouders was geweest dat ze ‘maar beter haar best moest doen.’ Dat had ze gedaan: met veel inzet had zij haar hbo-opleiding gedaan en werk gevonden, maar het was alsof dat voor haar ouders niets voorstelde. Haar broer was alles, zij werd, zo bleef het voelen, niet voor vol aangezien. Eenzelfde miskenning ervoer zij op haar werk.
Conclusie Bij stagnerende en frustrerende therapieën, met sterk claimende cliënten die maar niet beter worden, heeft het volgens mij zin om je af te vragen of er hier gesproken kan worden van een verbitterde cliënt. Verbittering lijkt een eigen dynamiek te hebben, waarbij – als dit niet wordt onderkend – de cliënt niet zal profiteren van de aangeboden behandeling, en de therapeut uitgeput zal raken.. Wordt de verbittering wel opgemerkt en geadresseerd, dan kan zich de mogelijkheid openen van het bespreekbaar mogen worden, en daarmee van het verwerken, van de pijn die ermee vermeden werd. De therapeut kan zo voorkomen in onmacht vast te lopen in het proces met de cliënt; voor de cliënt kan het een bevrijding betekenen uit een zeer langdurige impasse.
Correspondentieadres
[email protected] Noot 1
In: PSY nr. 5, 2012, pag.11.
71 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 52 2014/1
Doordat de therapeut bedacht was op de mogelijke verbittering, gezien de informatie van het verloop van de behandelingen tot nu toe, en de zowel eisende als afwerende opstelling van cliënte, is niet een zoveelste ‘herhaling van zetten’ aangegaan maar kon hij cliënte bejegenen op een manier waarbij zij zich – uiteindelijk, na heel veel weerstand – eindelijk serieus genomen kon gaan voelen. Ook in de therapie dreigde het patroon van haar leven zich steeds te herhalen. Een andere cliënt heeft deze draai niet kunnen maken. Het aanspreken op zijn eigen aandeel bleek te bedreigend in dit stadium. De status quo was voor hem blijkbaar nog te prefereren boven de onrust van het kijken naar waar hij nu werkelijk stond, en wat hij dan zou willen. Hij brak de behandeling af en ging zijn heil elders zoeken. Wel kon de behandeling regulier afgesloten worden, waarbij het repetitieve patroon met de dynamieken die daarin optreden wel is benoemd.
Vanuit de praktijk
Cliënte vindt het extreem moeilijk om deze informatie prijs te geven. Heel vaak wil ze het niet ‘over vroeger’ hebben, maar over de onheuse bejegening op haar werk, en wat daar aan onrecht aangericht is. Met veel volhouden van de therapeut kan ze uiteindelijk stilstaan bij het onvermogen van haar ouders om hun affectie voor haar, die er zeker geweest zal zijn, te uiten. Uiteindelijk wordt een reguliere psychotherapeutische behandeling mogelijk, waarbij zij de steeds op afstand gehouden depressieve belevingen emotioneel kan doorleven en verwerken.