Van wie is de school? Vergeleken met andere hoogopgeleide professionals hebben docenten decennialang in een ongunstige positie verkeerd. Maar de kansen voor de nieuwe generatie docenten zullen keren, voorspelt Hans Wansink. hans wansink De neerlandicus Frits van Oostrom, oud-president van de Akademie van Wetenschappen en de man achter de historische canon, sloeg enkele jaren geleden tijdens een debat in De Rode Hoed over de toestand in het onderwijs de spijker op zijn kop. Van Oostrom haalde Multatuli aan in zijn Max Havelaar: alleen het goede nieuws komt in het ambtelijk apparaat naar boven, zodat de koning denkt dat het wel goed zit in de koloniën. Van Oostrom reageerde op de toenmalige onderwijsminister Maria van der Hoeven (cda). Zij had zich verzet tegen het beeld van verloedering van het onderwijs. Maar aan het eind van de bijeenkomst nodigde zij alle aanwezigen uit misstanden aan haar door te geven, want ze wilde niet afhankelijk zijn van de zoetsappige officiële rapporten die ze dagelijks op haar bureau kreeg. Ad Verbrugge, de oprichter van Beter Onderwijs Nederland, ontpopte zich die zondag in De Rode Hoed als de Max Havelaar van het onderwijs. Als docent aan de Vrije Universiteit had hij het niveau van de eerstejaars achteruit zien Over de auteur Hans Wansink is redacteur van de Volkskrant. Hij is de auteur van het wbsrapport ‘Een school om te kiezen. Naar een actuele onderwijspolitiek’ uit 1992. Noten zie pagina 83 s & d 7 / 8 | 20 11
gaan, of het nu ging om exacte vakken, vreemde talen of geschiedenis. Het niveau van de opleiders en de leraren was omlaag gekelderd. Met examens werd op grote schaal gesjoemeld. Qua status stond de leraar volgens Verbrugge op dezelfde hoogte als de kelner. De mode van het ‘leren leren’ diende als excuus om leerlingen en studenten steeds minder les te geven. De bestedingsvrijheid van de schoolbesturen was een perverse prikkel om het aantal ‘contacturen’ tussen docent en leerling verder terug te schroeven. In plaats van de lessen kwamen de vergaderingen en het papierwerk. Verbrugge: ‘De overheid moet centrale eindexameneisen stellen aan alle typen onderwijs. En die eisen moeten door de inspectie worden bewaakt, in plaats van door de sector zelf. Nu is bijvoorbeeld de hbo-raad een slager die zijn eigen vlees keurt.’ Tientallen onderwijskrachten in de zaal bevestigden het verhaal. Van der Hoeven kon zich niet langer veroorloven stil te zitten. In het voorgezet onderwijs heeft ze de basisvorming en het studiehuis ontmanteld. Ze heeft maatregelen genomen tegen zeer zwakke scholen en tegen het gebrekkige reken- en taalonderwijs aan de lerarenopleidingen. Ze kondigde aan een landelijk examen voor het middelbaar beroepsonderwijs te willen invoeren. Ze hekelde de enorme bureaucratie en
79
van wa arde
verheffing
Hans Wansink Van wie is de school?
80
regeldrift van diezelfde, zelfstandig geworden schoolbesturen. Het kon niet verhinderen dat scholieren en studenten een nog nooit vertoonde protestactie organiseerden voor meer en beter ¬ dat wil zeggen: ouderwets ¬ onderwijs en tegen het ‘competentiegericht’ leren. De opstand tegen twintig jaar desinvesteren in het onderwijs kon niet langer door de politiek worden genegeerd. Mariëtte Hamer, woordvoerder onderwijs van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer, nam het initiatief voor een parlementair onderzoek naar de misstanden in het onderwijs. Hamer: ‘De politiek is verplicht te luisteren naar de onvrede. We moeten ons de vraag stellen: waarom slaat keer op keer de teleurstelling toe?’ Het antwoord kwam van de commissie-Dijsselbloem, in het in februari 2008 verschenen eindrapport Tijd voor onderwijs: ‘Er was, zeker ten tijde van de basisvorming en de tweede fase, sprake van een kleine en relatief gesloten beleidskring, met het ingestelde procesmanagement als middelpunt. In deze kring werden veel gelijkgestemde vernieuwers opgenomen. Kritische onderzoeken en adviezen werden nogal eens genegeerd.’1 Ria Bronneman-Helmers, die decennialang het onderwijsbeleid heeft geanalyseerd als medewerkster van het Sociaal en Cultureel Planbureau, concludeerde op basis van het rapportDijsselbloem dat er in het beleidsproces rond de onderwijsvernieuwingen duidelijk sprake was ‘van groepsdenken, van tunnelvisie en van fuikwerking’. Een gesloten politiek-bestuurlijke onderwijselite van bewindslieden, procesmanagers, ambtenaren, parlementariërs en bestuurders sloot zich niet alleen als een sekte af voor de rest van de onderwijswereld, maar informeerde ook de Tweede Kamer onvolledig en te laat. Het besluit het parlementaire onderzoek in te stellen is in ‘belangrijke mate’ te danken aan de ‘aanzwellende publicitaire druk’ van klokkenluiders en critici van buiten, constateerde Bronneman.� Anders gezegd: het onderwijsveld zelf is niet bij machte gebleken de onderwijscrisis onder woorden te brengen en te politiseren. Dat roept s & d 7 / 8 | 20 11
de vraag op van wie de school nu eigenlijk is. Hoe zit het krachtenveld dat op het onderwijs inwerkt in elkaar? Zolang het inzicht hierin ontbreekt, blijven we machteloos toekijken hoe de kwaliteit van het onderwijs verder afkalft. pedagogische driehoek In een onderwijsrapport dat ik in 1992 voor de wbs schreef, Een school om te kiezen. Naar een actuele onderwijspolitiek, heb ik dit krachtenveld omschreven als een pedagogische driehoek, waarin wereldverbeteraars, schoolmeesters en de ouders de krachten vormen. 3 Onderwijsvernieuwers zijn heel vaak wereldverbeteraars. Ze willen méér dan ‘goed en toegankelijk onderwijs’, ze zien onderwijs als instrument om hun maatschappelijke idealen te verwezenlijken, als middel om levensbeschouwelijke normen en waarden over te dragen. Onderwijspolitiek is dus altijd ‘geladen’ geweest met veel verder gaande doelstellingen. Aan de eisen die aan de school worden gesteld, herkent men de tijd-
Onderwijsvernieuwers zijn heel vaak wereldverbeteraars geest. Zo wilden de verlichte volksopvoeders uit de achttiende en negentiende eeuw onder het motto ‘kennis is deugd’ het onbeschaafde proletariaat verheffen tot oppassende staatsburgers. Het volk zelf was daar overigens maar matig over te spreken. De onderwijzer en de leraar hebben altijd een ambivalente houding gehad ten opzichte van deze algemeen-politieke dimensie van de onderwijspolitiek. Ze waren en zijn sterk gehecht aan hun professionele autonomie (‘wie niet zelf voor de klas heeft gestaan, heeft geen verstand van onderwijs’). Maar aan de andere kant hebben de onderwijsgevenden zichzelf van oudsher een pedagogische opdracht verleend. Deze opdracht vloeit enerzijds voort uit hun eigen visie op de rol van het onderwijs in de
Hans Wansink Van wie is de school? maatschappij (bijvoorbeeld verheffing van het volkskind) en anderzijds uit een zichzelf aangemeten verantwoordelijkheid jegens de opvoeding van de kinderen (bijvoorbeeld bestrijding van ‘achterlijke’ opvattingen van de ouders). Zowel ‘de politiek’ als de ouders zijn daarom als het ware de natuurlijke vijanden van de docent. De leraar claimt terecht respect voor zijn professie, allereerst van de ouders die hun kinderen aan hem en haar toevertrouwen. Directe bemoeienis van buitenstaanders is disfunctioneel, getuigt van wantrouwen jegens de docent en is een inbreuk op de privacy van de leerlingen. Maar de uitkomst van dat leerproces moet natuurlijk wel beoordeeld worden, in eerste instanties door collega’s en schoolleiding, in tweede instantie door de ouders en de overheid. De pedagogische driehoek wordt gecompleteerd door de ouders. In de schoolstrijd van de negentiende eeuw hebben ouders, aangevoerd door hun confessionele leidslieden, zich massaal verzet tegen de staatspedagogiek van een verlicht-liberale elite en tegen de achterstelling van het bijzonder onderwijs. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog keken de meeste ouders bovendien op tegen de onderwijsgevenden. Maar sinds twee generaties zijn de meester en de leraar van hun voetstuk gevallen. De ouders zijn vandaag de dag meestal net zo goed opgeleid als de docenten. Onder het motto ‘kennis is kapitaal’ zien zij het onderwijs als een investering in de toekomst van hun kinderen. Van oudsher zouden die kinderen liefst moeten klimmen op de maatschappelijke ladder, maar tegenwoordig regeert vooral bij hoogopgeleide ouders de angst voor sociale daling. De concurrenten op de arbeidsmarkt kunnen alleen worden verslagen door meer en hoger onderwijs. Zo verandert human capital van een absolute in een relatieve waarde: je moet andere onderwijsinvesteerders voor zien te blijven door extra (bij-)scholing, extra examenvakken, prestigieuze stages, dubbele masters en diploma’s van buitenlandse topuniversiteiten. De status van het beroep van leraar is gedaald, terwijl de ouders steeds mondiger en s & d 7 / 8 | 20 11
assertiever zijn geworden. Niettemin proberen de onderwijsverstrekkers (schoolbestuurders, overheid en docenten) de onderwijsconsumenten (ouders, leerlingen en studenten) zo klein mogelijk te houden. Dat heeft veel weg van een achterhoedegevecht. Het monopolie van de school op informatie is, als gevolg van de veelheid van massamedia en van het internet, verdwenen. Dit geldt ook voor de informatie over de school zelf: dankzij vasthoudende actie van dagblad Trouw in de jaren negentig kunnen (globale) resultaten van scholen in het voortgezet onderwijs worden gepubliceerd en met elkaar worden vergeleken. De verschuiving van het zwaartepunt in de pedagogische driehoek ten gunste van de ouders veroorzaakt een nieuwe dynamiek in het onderwijs, die door de onderwijsverstrekkers met gemengde gevoelens wordt bejegend. Zij willen ‘met rust gelaten worden’, maar druk van ouders om de school te dwingen zich te verantwoorden voor gebrek aan ambitie, wanprestaties en misstanden is geen overbodige luxe. 4 Van de druk die assertieve ouders op de schoolprestaties uitoefenen, profiteren niet alleen hun eigen kinderen. Het is van belang dat veeleisende ouders in het reguliere onderwijsstelsel tevredengesteld kunnen blijven worden. Anders gaan die ouders hun toevlucht zoeken in particulier onderwijs ¬ en gaan we de fatale weg op van een tweedeling tussen staatsonderwijs voor de armen en privaat onderwijs voor de rijken. een nieuw ethos De onderwijsvernieuwers, de docenten en de ouders hebben dus uiteenlopende agenda’s die ze op school willen verwezenlijken. Dit leidt tot rivaliserende onderwijsdoelstellingen. De ideologie van het ‘leren leren’, aangehangen door de sekte van onderwijsvernieuwers en -beleidsmakers die uiteindelijk door Dijsselbloem aan de schandpaal is genageld, gaat ervan uit dat leerlingen door het aanleren van vaardigheden (competenties) zelf kennis kunnen vergaren.
81
van wa arde
verheffing
Hans Wansink Van wie is de school?
82
Door een beroep te doen op hun nieuwsgierigheid en zelfstandigheid raken leerlingen beter gemotiveerd dan wanneer zij passief kennis van hun docent tot zich moeten nemen. Deze ideologie, waarin ‘het kind centraal staat’, is afkomstig uit de beweging van onderwijsvernieuwers als Maria Montessori en is in de jaren zeventig dominant geworden onder de beleidsmakers. ‘Leren leren’ betekent in de praktijk dat grote groepen leerlingen en studenten te lang aan hun lot worden overgelaten. Dat treft vooral kwetsbare leerlingen met weinig geschoolde en assertieve ouders. De begaafde leerlingen die de zelfstandigheid wel aankunnen, worden te weinig uitgedaagd alles uit de kast te halen wat ze in zich hebben. Het grote probleem is dat deze mankementen veel te laat aan de oppervlakte komen. Want ‘leren leren’ is natuurlijk heel gezellig. Langzame leerlingen kunnen in hun ‘eigen tempo’ werken en krijgen complimentjes van de leraar voor de kleine stapjes die ze gemaakt hebben. Snelle leerlingen die op woensdag hun taak af hebben, gaan donderdag en vrijdag lekker schaken, toneelspelen, internetten of ¬ desnoods ¬ een boek lezen. Iedereen blij, ook de leraar. Zolang er tenminste geen examens gemaakt hoeven te worden. Want dan komt natuurlijk de aap uit de mouw. Vandaar dat de ideologie van het ‘leren leren’ niet gediend is van verplichte toetsen, centrale eindexamens of toelatingsexamens. Die werden dan ook (grotendeels) vervangen door individuele dossiers en schoolonderzoeken. Scholen zijn niet verplicht aan de Cito-toets mee te doen. De onderwijsinspectie, tenslotte, kijkt naar het proces, niet naar het resultaat. Zo ontaardt ‘leren leren’ in verstoppertje spelen. Wat is nu de beste manier om de pedagogische driehoek optimaal te laten functioneren? Hoe krijgen we het heft in onderwijsland weer in handen? In de eerste plaats moet de overheid een evenwicht vinden tussen de rivaliserende doelstellingen, door centrale exameneisen vast te stellen voor alle schooltypen. Dit betekent s & d 7 / 8 | 20 11
dus een inperking van de uit de hand gelopen vrijheid van de schoolbesturen door de staat. Om het inzicht van de onderwijsgebruikers te vergroten zouden alle scholen en opleidingen jaarverslagen moeten publiceren met de gerealiseerde resultaten. Die jaarverslagen moeten door de inspectie worden goedgekeurd. Zo kunnen onderwijsgebruikers de scholen beter met elkaar vergelijken. De scholen en opleidingen kunnen vervolgens zelf bepalen hoe ze hun onderwijs inrichten. Zo’n zelfbewust beroepsethos is onder leraren lange tijd niet vanzelfsprekend geweest. Vergeleken met andere hoogopgeleide professionals hebben de docenten decennialang in een ongunstige positie verkeerd. Als gevolg van de daling van het kindertal is de arbeidsmarkt voor het onderwijs vanaf 1980 enorm gekrompen, terwijl er steeds meer carrièremogelijkheden in concurrerende sectoren kwamen. Dat leidde tot een enorme verstarring, weinig kansen voor jonge docenten en verzwakking van de lerarenopleidingen. Intussen veranderde de schoolbe-
De druk die de kinderen van migranten op het schoolwezen hebben gelegd, draagt bij aan de zwaarte van het beroep van leraar volking ingrijpend als gevolg van de migratiegolven en gezinsvorming door nieuwkomers. De druk die de kinderen van migranten op het schoolwezen hebben gelegd, is nauwelijks in kaart gebracht, maar draagt onmiskenbaar bij aan de zwaarte van het leraarschap. Maar de kansen voor een nieuwe generatie professionals in het onderwijs zijn gekeerd. Uit alle hoeken en gaten van de arbeidsmarkt zullen docenten gerekruteerd moeten worden om de plaatsen van de afzwaaiende babyboomers op te vullen. Tegelijkertijd voeren ouders, werkgevers en het selectiever wordende hoger onderwijs
Hans Wansink Van wie is de school? de druk op de politiek op om meer kwaliteit ¬ en meer financiële middelen ¬ te leveren. Dat biedt goede vooruitzichten voor een nieuwe generatie docenten, die zelfbewuster en tegelijker-
Noten 1 Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen, Tijd voor onderwijs, Den Haag 2008, p. 130. 2 Bronneman, pp. 306-307. Zij noemt oud-medewerkers van het Cito en de Onderwijsinspectie, hoogleraren die in het buitenland werkten (Jaap
tijd responsiever is dan de vorige. Een generatie die ook op meer waardering in de maatschappij kan rekenen, alleen al omdat scholen zullen moeten vechten om de goede docenten.
Dronkers), de serie artikelen in de Volkskrant ‘Heimwee naar de hbs’ uit 1998, de columns van Leo Prick in nrc Handelsblad en van Martin Sommer in de Volkskrant (gebundeld in: Onder onderwijzers, 2006) en het manifest van Ad en Marijke Verbrugge, ‘Het onderwijs verzuipt!’, in nrc Handelsblad van 12 juli 2006. 3 Hans Wansink, Een school om te
kiezen. Naar een actuele onderwijspolitiek, Amsterdam 1992, pp. 12-13. 4 Zie bijvoorbeeld het artikel van Jaap Dronkers in het aprilnummer van s&d waarin hij onder andere verhaalt hoe Karina Schaapman in 1998 het eerste proces over slecht onderwijs won.
83
s & d 7 / 8 | 20 11