de school is van iedereen
Robert Voorhamme
de school is van iedereen hoe het onderwijs anders kan werken met bijdragen van
Peter Adriaenssens Guy Tegenbos
voorwoord
Peter Adriaenssens 7 proloog
15
1 De school is van iedereen 21
2 Kies voor de papierloze school 35
3 Kies voor het publiek bekendmaken van schoolresultaten 53
4 Kies voor de buurtschool 67
5 Kies voor de thematische campus 79
6 Kies voor nooit meer zittenblijven 93
7 Kies voor een kwalificatie 103
8 Kies voor een school die geen eiland is 117
9 Kies voor lokale samenwerking 129 nawoord
Guy Tegenbos 141 bijlage 1
De kaart en het gebied 149 bijlage 2
Basisschool De Wereldreiziger brengt nieuwe onderwijsmethode in de praktijk 173
voorwoord Aan minderjarigen profileren we ons als toonbeelden van begrip en tolerantie. Het onderwijs lijkt op het eerste gezicht zo georganiseerd dat het tegemoetkomt aan alle potentiële problemen: er is buitengewoon onderwijs voor jongeren met allerhande noden, er is thuisonderwijs, er is inclusief onderwijs en ga zo maar door. En toch loopt het niet erg goed. Uit een onderzoek van het Steunpunt Studie- en Schoolloopbanen blijkt dat het aantal jongeren dat de school zonder diploma verlaat vandaag is toegenomen tot niet minder dan 14,5 procent. Slechts 58 procent van de leerlingen met een niet-Belgische achtergrond verlaat het onderwijs met een diploma of getuigschrift van het secundair onderwijs tegenover 82 procent van de autochtone leerlingen. En dit terwijl onderwijs de noodzakelijke hefboom is voor de verdere ontplooiing van iedere jongere en voor zijn deelname aan en integratie in onze samenleving. Wie uit de onderwijsboot valt, zal na zijn achttiende ernstige problemen ondervinden op de arbeidsmarkt. Wie wil werken moet aan bepaalde minimumnormen voldoen en de lat ligt voor vrijwel iedereen hoog. Je moet je taal goed beheersen, foutloos schrijven, nieuwe kennis kunnen memoriseren en assimileren. Je moet communicatief vaardig zijn en ook op het internet je weg kunnen vinden. In de beroepswereld heersen niet zelden de wetten van de jungle: er heerst een bikkelharde competitiesfeer en wat je ook doet, je weet nooit zeker of je enkele jaren later nog op dezelfde plaats zult werken. Flexibiliteit, weet je wel, het toverwoord. Al lang zijn we bezorgd over de vele jongeren die in het
7
onderwijs een plaats moeten vinden en die daar niet de beste instrumenten lijken te vinden om er zich met succes een weg te banen. Dat zou logischerwijs moeten leiden tot bijsturing, tot reflectie over alternatieve methodes en trajecten. Lange tijd ging het om een minderheidsgroep, maar dat is niet meer het geval. Ondanks het collectieve belang om het aantal uitvallers in te dijken, kost het blijkbaar veel moeite om het onderwijssysteem daadwerkelijk een andere wending te geven. Het aanbod aan ideeën is echter groot. Leertrajecten zouden in een ander tempo kunnen worden doorlopen. In het lager onderwijs zouden meer leerjaren kunnen worden aangeboden voor kinderen die dit nodig hebben. Het zou allemaal wat soepeler kunnen: voor het ene vak zit je samen met je leeftijdsgenootjes, voor het andere heb je meer tijd nodig en volg je de lessen op een ander niveau. Niet dat er op dit vlak nog geen inspanningen worden gedaan, er wordt al werk gemaakt van gelijke onderwijskansen, maar blijkbaar missen die het gewenste effect. Te veel kinderen en jongeren worden nu naar de therapeut verwezen, die hen na diagnose een ticket moet bezorgen dat hen opnieuw toelaat tot het reguliere onderwijstraject. De stapel documenten waarmee GON (geïntegreerd onderwijs) en andere statuten worden toegekend groeit, opdat leerlingen die op de rand balanceren toch in de pas kunnen blijven lopen. Heel vroeg al worden op die manier de uiteindelijke winnaars geselecteerd. Zij die het moeilijk hebben lopen al snel een achterstand op, of komen terecht in een vorm van aangepast onderwijs waar rekening wordt gehouden met ADHD, autisme, dyslexie, ‘storend’ gedrag, taalachterstand en ga zo maar door. Diagnoses worden gesteld, etiketten gekleefd en kinderen worden in een ‘geschikt’ hokje geparkeerd.
8
Van ver bekeken lijkt het kind aanvankelijk nog een beetje bij de hoofdmoot te behoren, maar zelden vindt het, zodra het in zijn hokje zit, nog aansluiting bij het gewone traject. Naarmate het kind ouder wordt, wordt de kloof met zijn leeftijdsgenootjes alsmaar groter en dieper. Al van bij de aanvang zijn ze op achtervolgen aangewezen. Zo ontstaat de groep van de echte verliezers, meestal nog onzichtbaar in de kleuterklas en de lagere school. Hun ouders hebben om allerlei redenen vaak te weinig zicht op wat er met hun kind precies aan de hand is: ze begrijpen de schooltaal niet, kennen het schoolsysteem niet of rekenen er te veel op dat de school de hele opvoeding van hun kind ter harte neemt, omdat ze de handen vol hebben met hun eigen problemen. Ze lijken de opvoeding van hun kinderen te verwaarlozen of ze geven er na vele jaren van vergeefse inspanningen de brui aan. Zo gebeurt het dat in gezinnen waar de zeepbel van lang gekoesterde verwachtingen uit elkaar spat, toekomstdromen, met de tijd veranderd in nachtmerries, uiteindelijk worden opgegeven. Wat de verliezer rest is een grote mond waarachter veel angst schuilt voor de wereld zoals die is. Robert Voorhamme stelt niet alleen vast, hij neemt ook de handschoen op. De cijfers waarvoor Antwerpen de ogen moet openen zijn onheilspellend. Een stroom jongeren zal een weg moeten vinden in het stadsonderwijs. Eerder dan te zeuren en verder te bouwen op het onderwijs dat we al kennen, onderzoekt hij ernstig waar het systeem tekortschiet. Hij ziet kansen om de stad in te schakelen als een laboratorium voor vernieuwing, wetende dat ook andere steden zich in een verdere fase zullen moeten aanpassen en uit de creativiteit van de grootstad inspiratie moeten kunnen putten. De voorstellen die hij in dit boek formuleert
9
raken elk aspect van de organisatie van ons onderwijs, van de gebouwen tot de in de klas gebruikte methodiek. Veel ideeën worden aangereikt met als drijfveer jongeren succesvol door het onderwijs te gidsen. Wat hij doet, is belangrijk. Hij tekent voor de jongere die in de stad woont een project van hoop uit. En dat maakt een duidelijk verschil uit. Jongeren zijn gevoelig voor de toekomst, zij zíjn de toekomst. Ze hebben vooruitzichten nodig om aan het leven zin en betekenis te geven. Wie hun toekomst doodt, bedreigt de inzet voor stad en land. Net in dat optimisme worden jongeren vandaag hard getroffen. Er komt tegenwoordig een generatie aan het woord die de toekomst te somber inziet. ‘Onze kinderen zullen hun best moeten doen om het nog even goed te hebben als wij.’ ‘Je mag er niet meer van uitgaan dat het pensioen voor de volgende generatie nog zo vanzelfsprekend zal zijn.’ ‘Nog tien jaar en ons land betekent niets meer in de wereld. Nieuwe economische grootmachten zoals China en India zullen alles bepalen en wij zullen moeten buigen.’ Met dergelijke onheilspellende uitspraken worden onze jongeren om de oren geslagen. Het zorgt voor een gevaarlijke kanteling. Voor het eerst ligt er geen dreiging in het verleden, maar in de toekomst. Merkwaardig, want er is geen enkele aanwijzing dat eerdere generaties succesvol in staat waren te voorspellen hoe het hun nakomelingen zou vergaan. We moeten voorzichtig zijn met doemdenken. Jongeren die alleen maar negatieve berichten horen over hun kansen op een zinvolle opleiding en straks op boeiend werk, verliezen hun hoop of worden cynisch, wat nog erger is. Hoeft het vanuit deze ingesteldheid te verbazen dat er jongeren zijn die inzetten op een weliswaar korte, maar toch ‘roemrijke’ carrière als
10
herrieschopper? Voor hen lijkt die misschien beter dan helemaal geen carrière. En in hun probleemgedrag treffen ze graag alles wat symbool staat voor welzijn: de school, het busvervoer, het nette plein, beleefdheid en respect. De jeugd heeft behoefte aan geloof in een toekomst, en daarvoor is ze afhankelijk van volwassen dromers. Daarom is dit boek zo belangrijk, daarom moeten veel meer burgers aan dit project participeren. ‘Aanpassen aan de nieuwe tijd’, zo noemt de schepen het. Ik lees met bewondering hoe hij zich bijschoolde en ideeën opdeed in de wereld van multimedia, sociologie en onderwijskunde. Ik wil hier nog iets aan toevoegen: hoe sterker binnen de scholen competenties worden opgebouwd, hoe groter de verantwoordelijkheid van iedereen die rond die scholen woont en van de betrokken ouders om een dragend netwerk rond de scholen te zwachtelen. Dat netwerk moet veiligheid helpen bieden aan de omgeving, structuur geven aan de jongeren en continuïteit aan de aanpak van thuis én school. Ouders die betrokken zijn bij wat op school gebeurt en bij de bezigheden van hun kind, reiken het naast een veilige haven ook een visie aan. Voor het kind worden collectieve waarden zichtbaar gemaakt, en ouders gebruiken ze als referentiepunten om de opvoeding toe te lichten. ‘Ik wil niet dat je iemand pest, wij vinden het erg dat mensen elkaar onderuit willen halen, we proberen erop te letten dat we dat thuis niet doen en we willen dat je dat zelf ook niet met anderen doet.’ Zoiets. Het is met warmte gezegd en toch duidelijk, en het verwijst naar de gemeenschappelijkheid, naar waarden die we met z’n allen delen omdat ze nu eenmaal menselijk zijn. Misschien moeten we de ontwikkeling van kinderen vaker als een collectief doel durven te zien, en niet uitsluitend als de taak van de school, het beleid of de
11
ouders. Te vaak zitten we met z’n allen alleen samen als er slecht nieuws is. We worden geconfronteerd met stijgende zelfmoordcijfers bij jongeren, een toename van het aantal kinderen met de diagnose autisme, groeiend probleemgedrag. Daaruit worden grote woorden en beloftes geboren: ‘de aanpak van…’, ‘de strijd tegen…’, ‘vrijgemaakte middelen voor…’. Dat is natuurlijk niet fout, maar iedereen beseft dat we te ver afdrijven. We concentreren ons op de vertakkingen van het probleem, maar we verliezen de gezondheid van de grote stam uit het oog. Wie wil mee zorgen voor de stam? In plaats van de opvoeding van het kind over te laten aan geknikker met bevoegdheden binnen de driehoek oudersschool-beleid, moeten we zoeken naar een eenheid in visie. We zijn voortdurend op zoek naar de beste afspraken opdat alle partijen zouden weten wat hen te doen staat. We vergaderen ons suf, en telkens weer komen dezelfde knelpunten naar voren: er is te weinig tijd om de nodige individuele aandacht aan een kind te geven, er zijn te lange wachtlijsten bij allerlei zorgorganisaties, ouders werken niet mee, leggen te veel druk op het kind of hebben opvoedingsondersteuning nodig die niet beschikbaar is, de directie meent dat het geen prioriteit is om op dit soort problemen in te gaan, omdat die buiten hun bevoegdheid of verantwoordelijkheid vallen. Heel wat kinderen die achter veel van deze dossiers schuilgaan, zouden meer baat hebben bij een aanpak die prioriteit geeft aan de vooruitgang van alle kinderen, bij een aanpak van de gemeenschappelijke knelpunten. De school moet opnieuw verankerd raken in een netwerk van ouders die zich verbonden voelen. Door leerkrachten de hand in de rug te houden en thuis en op straat dezelfde normen te hanteren, oefenen we solidariteit en
12
plaatsen we de jeugd op een bewustere manier in de gemeenschap, in een puzzel van mensen. We focussen op wat ons bindt, en niet langer op wat ons van elkaar onderscheidt. Robert Voorhamme schrijft in dit boek zijn puzzel bij elkaar. Vertrekkend vanuit de school als draaischijf waaromheen een bezielende spiraal kan groeien naar ieder thuis. Niets laat hij onaangeroerd. De lezer kan niet anders dan nu eens ja te knikken en dan weer nee te denken en zal ook eigen ideeën voelen opborrelen. De belangrijkste boodschap van dit boek is dat er behoefte is aan ideeën. Iedereen die bereid is een stukje van de puzzel te leveren, neemt de verantwoordelijkheid op om van het Antwerpse laboratorium een dynamisch verhaal te maken. We lossen het probleem van de duizenden aankomende jongeren in de stad niet op met een zoveelste keer meer van hetzelfde. Dat is een zekerheid. Wie durft samen met Voorhamme tegen het statische te duwen? Dit boek laat zien dat de toekomst van het welzijn van onze kinderen bij mensen ligt die het niet bij het oude laten, die hun nek uitsteken met een creatieve aanzet van ideeën, en stimuleren tot debat. Peter Adriaenssens Kinder- en jeugdpsychiater, hoofddocent KU Leuven
13
proloog We verwachten veel van ons onderwijs. De school moet onze kinderen een beloftevolle toekomst bieden. Het onderwijs lost deze verwachting echter niet in: vandaag mislukken te veel kinderen op school. Het aantal jongeren dat de school zonder diploma verlaat, neemt toe. Daardoor is de jeugdwerkloosheid onfatsoenlijk hoog, en dit terwijl de arbeidsmarkt om gekwalificeerd personeel schreeuwt. De vaststelling dat ons onderwijssysteem blokkeert, plaatst ons voor een van de grootste uitdagingen van onze hedendaagse samenleving en het baart mij zorgen dat hier onvoldoende prioriteit aan wordt gegeven. We debatteren over de kosten van de vergrijzing, over activeringsbeleid en concurrentievermogen, maar blijven blind voor de rol die het onderwijs daarin te vervullen heeft. Toen ik in 1973 afstudeerde als handelsingenieur, was ik de eerste in mijn familie die een universitair diploma behaalde. Hetzelfde gold voor veel van mijn generatiegenoten. Voor de eerste keer in de geschiedenis stootten arbeiderskinderen, jongens en meisjes, door naar de hogeschool of de universiteit. Dankzij het onderwijs heb ik, samen met heel wat leeftijdsgenoten, ongelooflijk veel kansen gekregen. Onze samenleving zou er vandaag zonder deze democratiseringsgolf heel anders uitzien. De opwaartse sociale mobiliteit die eruit voortvloeide was de motor van een enorme en gestage economische vooruitgang en vormde de sokkel van onze welvaartsstaat. Vandaag sputtert die motor. Het onderwijs zorgt nog nauwelijks voor opwaartse sociale vooruitgang. Kinderen
15
van goed opgeleide ouders redden zich meestal wel, maar voor kinderen van minder geschoolde ouders of kinderen uit kansarme gezinnen heeft het onderwijs zijn hefboomfunctie verloren. Ons onderwijs bevestigt de afkomst van het kind en slaagt er niet in alle kinderen gelijke kansen te bieden. Het gezin waarin je wordt geboren, bepaalt de kansen die je krijgt om je talenten te ontwikkelen. Het is sociaal onrechtvaardig en in een migratiesamenleving verspreidt de ongelijkheid zich zeer snel. Ook de beter opge leide ouders zijn vandaag onzeker over de kwaliteit van de school als die geleidelijk volstroomt met kinderen van immigranten. Ze vrezen dat de school, door de toenemende diversiteit, niet langer in staat is om kwaliteit te garanderen. Stilaan geloven ouders — zowel de kansrijke als kansarme — niet meer in de kracht van ons onderwijs. Als economist kan ik niet anders dan vaststellen dat de toegevoegde waarde van ons onderwijs afneemt. Welk bedrijf kan het zich nog veroorloven een stijgend percentage van zijn productie te verliezen? Dat is nu net wat in ons onderwijssysteem gebeurt. Het is dramatisch dat zoveel potentieel talent wordt verspild, terwijl we meer dan ooit dit talent nodig hebben. De voorbije negen jaar heb ik als schepen voor Onderwijs in Antwerpen van dichtbij meegemaakt hoezeer leerkrachten en schoolteams zelf met het systeem worstelen. Zij nemen initiatieven, tonen veel engagement en boeken nu en dan succes. Dat is goed en daar kunnen we uit leren. Maar ondanks de inspanningen is er geen echte trendbreuk. Ook schoolteams botsen op een vastgeroeste onderwijs organisatie en vinden geen antwoord op de toenemende heterogeniteit.
16
De verscheidenheid onder leerlingen is groot: hun cultureel-etnische afkomst, talenten en leerbehoeften zijn divers. Om tot een doeltreffender onderwijs te komen, waarbij elke leerling beter presteert, moeten we overschakelen van homogeen naar heterogeen onderwijs. Maar we durven niet te kiezen en hebben angst om platgetreden paden te verlaten. We sleutelen wel aan gelijke-kansenonderwijs, maar doen dat het liefst zonder het geweer van schouder te veranderen. Verandering boezemt angst in, zowel bij schoolteams als bij ouders. Toch zal er iets moeten gebeuren, want zonder duidelijke keuzes verliezen we de wedloop tegen de tijd. Het is onverantwoord om uit angst voor verandering jaar na jaar jongeren zonder diploma de arbeidsmarkt op te sturen of talenten onvoldoende te benutten. Bovendien weten we dat een hervorming pas na jaren resultaten oplevert. De tijd is er nu rijp voor. We bevinden ons op een kantelpunt in een samenleving waarin zich een aantal maatschappelijke keuzes opdringt. Een radicaal andere onderwijsaanpak vormt daarin een onmisbare schakel. In dit boek pleit ik voor een achttal duidelijke keuzes. Die zijn gebaseerd op mijn contacten met vele schoolteams, ouders, beleidsmensen en zogenaamde stakeholders van het onderwijs. Ze zijn uitgesproken maar daarom niet onhaalbaar, en ik wil ze zeker niet zomaar aan de schoolteams opleggen. Ik wil met scholen én ouders in dialoog gaan en hen overtuigen van de noodzaak van verandering. We hebben het recht om meer te eisen van ons onderwijs, maar we moeten scholen ook ondersteunen om er iets aan te doen. Elke keuze die ik voorstel wordt in een apart hoofdstuk belicht en geeft stof tot debat. Dat kan tot klaarheid leiden en op die manier aantonen welke richting ons onderwijs uit
17
moet. Zo’n breed maatschappelijk debat hebben we te lang gemist. Een meer doeltreffend onderwijs mag niet alleen de bekommernis van onderwijsmensen zijn. Ik raad de lezer aan ook de bijlagen te bekijken. De eerste bevat zeer confronterende kaarten, tabellen en grafieken inzake de prestaties van ons onderwijs. De tweede is een reportage over een Antwerpse basisschool met leerlingen van vijfenzeventig verschillende nationaliteiten en een groot aantal anderstalige nieuwkomers. De school slaagt er desondanks toch in prima resultaten neer te zetten en zelfs als eerste basisschool in Vlaanderen het Europese ESF-kwaliteitslabel te behalen. Dit boek gaat over keuzes die in het Vlaamse onderwijs gemaakt moeten worden. Toch vertrek ik geregeld vanuit de Antwerpse context, omdat ik hierover met kennis van zaken kan praten. Hoewel de uitdagingen in Antwerpen niet anders zijn dan elders in Vlaanderen, wordt mijn grootstad er in veel extremere mate en eerder mee geconfronteerd. Uit gesprekken met mijn collega’s uit Brussel, Gent, maar ook Amsterdam en New York blijkt overigens dat het hier om universele uitdagingen gaat. Daarom voel ik het als mijn plicht om het voortouw te nemen in het debat over de toekomst van ons onderwijs. Er is nog een andere reden waarom ik vanuit Antwerpen een noodkreet slaak. We worden in deze stad geconfronteerd met een demografische omslag die een spectaculaire verjonging van onze bevolking veroorzaakt. Op korte termijn zullen we veel scholen moeten bijbouwen. Dit is een ongelooflijke opportuniteit om tegelijkertijd na te denken over de school van de toekomst. We kunnen ons niet veroorloven om die kans te laten liggen.
18
Om dit boek te schrijven heb ik kunnen rekenen op vele vrijwillige gesprekspartners, zowel leerlingen als ouders, leerkrachten, mensen uit het bedrijfsleven, sociale organisa ties en onderwijsspecialisten. Ik wil hen hiervoor oprecht danken en ik hoop dat ze het debat mee zullen voeden. Daarnaast wil ik uiteraard Peter Adriaenssens en Guy Tegen bos danken, omdat zij als autoriteit in hun domein met hun bijdrage in dit boek duidelijk kleur bekennen en onderschrijven dat we het debat niet langer kunnen vermijden. Ten slotte, maar niet in het minst, ben ik mijn medewerkers Janine Meijer, Joke Cortens en Bram Wellens zeer erkentelijk. Zij waren midden in een heel drukke beleids periode nauw betrokken bij het tot stand komen van dit boek. Zonder hen was dit boek er niet gekomen. Als we veel van ons onderwijs willen verwachten, dan moeten we durven te gaan voor de school van de toekomst, de school van de eenentwintigste eeuw. Die school is van iedereen.
19
1 de school is van iedereen
Sinds enkele jaren staat het onderwijs in Vlaanderen voor een nieuwe uitdaging waarvan de impact nog niet overal is doorgedrongen. Vooral in de steden moeten er plots veel scholen worden bijgebouwd. Decennialang waren we gewend dat er op de school van onze eerste keuze voldoende plaats was. Vandaag is de zoektocht naar een school steeds vaker een stresserende bezigheid. Ouders vragen zich bezorgd af of er in de favoriete school nog wel plaats is voor hun kind. In een aantal steden staat de vrije schoolkeuze al onder druk. Prognoses laten zien dat er in Antwerpen tegen het jaar 2025 meer dan 26.000 extra kinderen in het basisonderwijs zullen komen. De laatste twee jaar is de groei nog groter dan verwacht en komen er jaarlijks in de basisschool, waaronder de kleuter- en de lagere school wordt verstaan, meer dan 1300 kinderen bij. Daarom zijn er in Antwerpen op zijn minst vijftig extra basisscholen nodig, of meer dan twintig hectare aan schoolgebouwen. Het zijn duizelingwekkende cijfers. Ook het secundair onderwijs zal binnen enkele jaren te maken krijgen met deze demografische golf. In andere steden, vooral in Brussel en in Gent, zien we overigens een soortgelijke evolutie.
21
Kinderen zonder school, het is geen optie. Laat dat buiten kijf staan. Daarom heeft capaciteitsverhoging prioriteit in het onderwijsbeleid van de komende jaren. Intussen werden op stedelijk niveau netoverschrijdende ‘taskforces’ of werkgroepen opgericht. Zij nemen initiatieven om de capaciteit van scholen spectaculair te doen groeien. In Antwerpen hebben we de voorbije drie jaar met alle onderwijsnetten samen in het basisonderwijs meer dan 4400 plaatsen gecreëerd en tal van bouwprogramma’s opgezet. We werken samen aan nieuwe rekruteringsprogramma’s voor meer dan 3500 leerkrachten die er in de komende tien jaar moeten bij komen. Het is een megaoperatie die we zonder twijfel tot een goed einde zullen brengen. Ook al is het een huzarenstuk voor de stad Antwerpen en de Vlaamse begroting. De inspanningen die dit vergt, bieden tegelijk ook perspectief. Als er zoveel nieuwe scholen en leerkrachten nodig zijn, dan verplicht ons dat immers na te denken over de school van de toekomst. Hoe ziet die school eruit? Hoe zal het onderwijs georganiseerd worden? Wat moeten we veranderen? Het zijn vragen waarvoor we niet rustig de tijd kunnen nemen. De bouwprogramma’s zijn al van start gegaan, dus staat de school van de toekomst al in de steigers. Als er keuzes voor verandering moeten worden gemaakt, dan moet dat nu gebeuren. Op die manier is de verrassende verjonging een geweldige opportuniteit om ons onderwijs te vernieuwen en doeltreffender te maken.
nefaste waterval Iedereen wil het beste voor zijn of haar kind en omdat we weten hoe belangrijk een goede opleiding voor de toekomst is, krijgt de school een bijzondere plek in ons leven. We zijn
22
niet zomaar bereid om daaraan te laten prutsen. Bovendien hebben we er meestal een uitgesproken mening over, aangezien we allemaal zelf op school hebben gezeten en we dus echte ervaringsdeskundigen zijn. Maar beantwoordt de school van destijds nog wel aan de behoeften van onze kinderen vandaag? Als je met ouders praat, blijkt dat de meesten best tevreden zijn over de school van hun kind. Ze zijn opgezet met de kwaliteit die schoolteams leveren. De grote vrijheid van onderwijs en de vrije schoolkeuze dragen er ongetwijfeld toe bij dat we vooralsnog de overtuiging hebben dat ons onderwijs in staat is iedereen de meest geschikte optie te bieden. Onderzoek gepubliceerd in het jaarlijkse rapport Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) bevestigt dit: de waardering voor het Vlaamse onderwijs is bijzonder groot. Ook internationaal gooien we hoge ogen. Op het vlak van wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid scoort Vlaan deren aanzienlijk beter dan de meeste OESO-landen en daar zijn we trots op. Er gaat misschien heel wat verkeerd in dit land, maar we hebben tenminste wel goede scholen en universiteiten. Wellicht is dit ook de reden waarom onderwijs tot nog toe in het grote debat over de toekomst van onze welvaartsstaat grotendeels buiten schot blijft. Maar is dat wel terecht? Terwijl de school an sich niet ter discussie wordt gesteld, groeit bij ouders en leerkrachten toch een aantal onzekerheden. Ze maken zich zorgen over de verwatering van de parate kennis en over de achteruitgang van de talenkennis in heel wat studierichtingen. Ze twijfelen of er toch niet meer aandacht moet zijn voor discipline en normbesef. Ze vragen zich af of de school wel tegemoet kan komen aan de bijzondere noden van een groeiend aantal kinderen. Vooral
23
in het secundair onderwijs worstelen heel wat ouders en leerlingen met het systeem van attestering en doorverwijzing. Ouders vrezen het beroepsonderwijs vanwege de kwa lijke reputatie. Ze klagen over een gebrek aan transparantie en informatie over de werkelijke talenten van hun kinderen, omdat schoolrapporten te weinig vertellen. Leerkrachten van hun kant kampen vaak met een gevoel van onbehagen. De administratieve druk is groot, er zijn veel zorgnoden, het aantal onhandelbare kinderen neemt toe en het contact met sommige ouders verloopt moeizaam. Veel leerkrachten zijn bovendien ontgoocheld over het resultaat dat zij bereiken en raken daardoor soms ontmoedigd. Dertig procent van de jonge leerkrachten haakt binnen de vijf jaar af en zoekt een andere baan. Sommige oudere leerkrachten worstelen met burn-outsymptomen, maar zien geen uitweg. En dan zijn er natuurlijk de leerlingen zelf. Veel jongeren gaan met tegenzin naar school en voelen zich niet begrepen door de leerkracht. Ze hebben de aansluiting met hun studierichting en met leeftijdsgenoten verloren en zijn de passie voor leren kwijt. Er moet dus wel iets aan de hand zijn. Het onderwijs dreigt zijn goede reputatie te verliezen. Maar waar loopt het mank? Als we de cijfers op een rijtje zetten, dan stellen we vast dat Vlaamse scholen uitstekende kwaliteit leveren voor wie slaagt. Leerlingen die goed presteren, leren op onze scholen veel. Maar tegelijk loopt 29 procent van de jongeren in het secundair onderwijs minstens één jaar vertraging op. In een stedelijke omgeving zoals die van Antwerpen ligt dat percentage nog hoger, daar gaat het al om 51 procent. In de lagere school ligt het percentage in de stad op 28 procent.
24
In vergelijking met andere landen is het aantal zittenblijvers in het Vlaamse onderwijs erg hoog, terwijl we toch weten dat zittenblijven vaak tot demotivatie leidt. Leerlingen met schoolse vertraging verlaten vaker dan anderen de school zonder diploma. Bijna 20 procent van de Antwerpse jongens stroomt ongekwalificeerd uit het secundair onderwijs. Hetzelfde geldt voor spijbelaars: in het Antwerpse beroepsonderwijs spijbelt 29 procent van de leerlingen, in het deeltijds beroepsonderwijs loopt dat op tot 59 procent. Ook bij spijbelen is demotivatie vaak de oorzaak. Deze cijfers geven aan dat er iets scheefloopt. Leerlingen die om een of andere reden struikelen, komen in een gevaarlijke waterval terecht, waardoor zij steeds verder afzakken naar onderwijsvormen waar geen oog meer is voor hun talenten. Op zich wijst dit al op een gebrek aan doeltreffendheid van ons onderwijs. We kunnen ons onmogelijk tevredenstellen met een systeem dat zo’n hoog percentage uitvallers voortbrengt. Het meest schrijnend is dat kinderen gewoon weg geen gelijke kansen hebben. Succes op school hangt grotendeels samen met de thuissituatie. De kaarten achteraan in dit boek spreken voor zich: naargelang de buurt waar de scholieren wonen, verschilt het risico op schoolse vertra ging, ongekwalificeerde uitstroom, spijbelen en doorverwijzing naar het beroepsonderwijs aanzienlijk. Voor kinderen uit kansarme buurten zijn er in ons onderwijs blijkbaar minder kansen weggelegd.
hogerop via onderwijs Kansarme kinderen, de zogenaamde GOK-leerlingen (Gelijke Onderwijs Kansen), komen uit gezinnen waar de ouders zelf laaggeschoold zijn of waar het gezin moet rondkomen
25
met een vervangingsinkomen. Velen van hen behoren tot immigrantenfamilies. GOK-kinderen maken in het leven een moeilijke start, aangezien ze uit een sociaaleconomisch zwak gezin komen. Op de schoolbanken zou dat nadeel moeten wegvallen: in de klas is iedereen gelijk en komt het op talent aan. Zo was het tijdens de grote democratiseringsgolf van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw voor arbeiderskinderen, maar zo is het blijkbaar vandaag niet meer. Ons onderwijssysteem slaagt er spijtig genoeg niet meer in om voor de verhoopte opwaartse sociale mobiliteit te zorgen. Het gezin waaruit je komt, bepaalt nu je succes op school en je slaagkansen in het hoger onderwijs of op de arbeidsmarkt. Voor een groot deel van onze jonge bevolking is dat faliekant. 40 procent van de leerlingen in het Antwerpse middelbaar onderwijs is van immigrantenorigine. Aan de universiteit in dezelfde stad is dat aandeel slechts 11 procent. De kans dat een autochtone student een universitaire opleiding met succes afrondt, is twee keer zo groot als die van een allochtone student. Op die manier is ons onderwijs geëvolueerd van een hefboom voor sociale vooruitgang naar een instrument van zelfbevestiging.
ongelijke wapens We kunnen leerkrachten niet verwijten dat ze de sociale kloof niet gedicht krijgen in de klas. Zij spannen zich meer dan ooit in om leerachterstand weg te werken en engageren zich voor meer gelijke kansen. Maar ze moeten strijden met ongelijke wapens. Zij proberen leerlingen te motiveren in een traditioneel onderwijssysteem, maar dat lukt niet. Deels komt dat door de samenstelling van de groep leerlin-
26
gen, maar deels ook doordat het traditionele onderwijssysteem haaks staat op de leefwereld van de jongeren. Zij worden er niet door aangesproken. Er zijn talrijke voorbeelden van Antwerpse scholen waar wordt gewerkt aan innovatieve projecten die zijn gericht op het vermijden van ongekwalificeerde uitstroom. Deze scholen worden in Vlaanderen als voorloper beschouwd. In het Vlaamse onderwijslandschap wordt zelfs gesproken van het Antwerpse model: stad en scholen brengen samen alles in kaart en de neuzen staan in dezelfde richting. Er wordt heel veel kennis en ervaring uitgewisseld over de gren zen van de zuilen heen, maar het is ontluisterend om te zien hoe de leerkrachten een strijd voeren die ze nooit kunnen winnen, gewoon omdat zij niet over de juiste wapens beschikken. Het systeem waarin ze moeten werken is voorbijgestreefd: ze moeten aan de hand van één handboek minstens twintig jonge individuen boeien die allemaal andere noden en talenten hebben. Sommigen vragen extra zorg door bijvoorbeeld ADHD, leerstoornissen, hoogbegaafdheid of taalachterstand. Het systeem is onvoldoende in staat om rekening te houden met verschillen en het motiveert te weinig. Je kunt niet verwachten dat een leerkracht op deze manier de aanwezige talenten kan ontdekken en ontwikkelen. Ook voor de leerlingen uit meer kansrijke milieus is dit een bedreiging. Beter erkennen en stimuleren van individuele talenten betekent voor hen meer stimuli en motivatie om juiste studiekeuzes te maken. Wie ergens door gepassioneerd is, krijgt goesting om verder te leren. Voor veel ouders klinkt dit wellicht als muziek in de oren. Waar schiet het huidige onderwijssysteem dan precies te kort? Om de kern van het probleem duidelijk te maken is het spook van de concentratieschool een goede illustratie.
27
het spook van de concentratieschool Op zich is het begrip ‘concentratieschool’ heel vaag. Voor sommige ouders gaat het om scholen waar meer dan de helft van de kinderen uit immigrantenfamilies komt. Anderen spreken al van een concentratieschool als twintig procent van de kinderen gekleurd is. ‘Witte scholen’ worden daarentegen zelden concentratiescholen genoemd. Veel ouders van de blanke en zelfs gekleurde middenklasse ervaren de concentratieschool als een dilemma. Ze durven er niet voor te kiezen, omdat ze bang zijn dat het onderwijsniveau er lager is. Ze vrezen dat de spagaat tussen hun kinderen en de anderstaligen te groot is om overbrugd te worden. Ook al zouden ze het liefst voor een buurtschool kiezen, toch wijken ze uit op zoek naar meer zekerheid. Het mijden van de concentratieschool bewijst dat een grote groep ouders niet echt gelooft dat onze zo geprezen scholen in staat zijn om met zeer heterogene leerlingengroepen degelijke resultaten neer te zetten. Dit is in een wereld die steeds diverser wordt geen prettig vooruitzicht. Als dit een juiste vaststelling is, dan geeft ze aanleiding tot een vlijmscherpe en fundamentele kritiek op ons onderwijssysteem. We verwachten immers dat toekomstgericht onderwijs juist in staat is om maximaal te differentiëren en zo betere resultaten te boeken voor iedereen. Als we de ongekwalificeerde uitstroom willen terugdringen en als we op een scherpere manier talenten willen aanboren, dan kan dit slechts door beter maatwerk te leveren in het leerproces. De driejaarlijkse onderzoeken van de OESO, die de onderwijsprestaties van een zeventigtal landen met elkaar vergelijkt, bevestigen dat het precies daaraan ontbreekt.
28
Als we ons afvragen hoe de school van de toekomst eruit moet zien, dan is het antwoord dat ze perfect moet weten om te gaan met heterogeniteit en tegelijkertijd toch topkwaliteit moet leveren. Met zulke scholen zou ons onderwijs gewapend zijn om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan en twijfels bij ouders weg te nemen.
durf te kiezen Een school van de toekomst organiseren betekent dat we een radicale transformatie op gang moeten brengen, zowel bij schoolteams als bij leerlingen. De leerkracht vóór de klas zal een leercoach ín de klas worden. De werkkaften en handboeken worden vervangen door laptops en tablets en in plaats van allemaal met dezelfde snelheid te leren, zal geleerd worden in eigen tempo. Is zoiets haalbaar? Eigenlijk hebben we geen keuze. Onderwijs moet opnieuw de rol opnemen die het in de vorige eeuw zo vanzelfsprekend had: die van ultieme kansenschepper. Onze samenleving heeft daar behoefte aan en kan dat ook het best erkennen door onderwijs de plaats te geven die het toekomt. Het is alleen jammer dat bij de actuele discussie over de toekomst van onze sociale welvaartsstaat de rol van kansenschepper te weinig in beeld komt. In nogal wat beleidsverklaringen heeft men de mond vol van een adequater activeringsbeleid. Onze werkzaamheidsgraad ligt te laag, wat het evenwicht in ons sociaal systeem van bijdragen en uitkeringen ondermijnt. Dus vertalen we dit in maatregelen die werkzoekenden moeten opleiden, aansporen en sanctioneren. Of in plannen om werkenden langer aan de slag te houden. Vaak gaat het om redelijk dure programma’s met matige efficiëntie. Op zich is er niets mis
29
met een doorgedreven activeringsbeleid, ware het niet dat er nauwelijks aandacht is voor wat voorafgaat: de school! Een correcte studiekeuze, gebaseerd op aanwezige talenten, en een schoolse kwalificatie zijn de beste waarborgen voor een actieve en geslaagde loopbaan. Het is de efficiëntste en goedkoopste vorm van activeringsbeleid. Omgekeerd betekent mislukken of verkeerde keuzes op school dikwijls levenslange problemen. Achteraf is het veel moeilijker én duurder om dat te herstellen. Onze werkloosheidscijfers tonen dit overduidelijk aan. De werkzaamheidsgraad van de laaggeschoolde bevolking tussen 25 en 64 jaar is nauwelijks 53 procent en is minder dan het Europese gemiddelde, dat met 56 procent al aan de lage kant is. Hoe komt het dan dat onze scholen nog steeds zoveel ongekwalificeerde of slecht gekwalificeerde mensen afleveren, terwijl het onderwijs toch de sociale zekerheid van de toekomst is? Dit is een eerste reden waarom we behoefte hebben aan doeltreffender onderwijs. Vlaanderen wil bij de economische topregio’s van de wereld behoren. Als we onze welvaartsstaat overeind willen houden, is er geen andere keuze. Daarom kiest Vlaanderen voor een economische ontwikkeling gebaseerd op creativiteit en innovatie. Dat betekent meer investeren in onderzoek en ontwikkeling en in een nieuw industrieel beleid. Op zich is dit uitstekend, ware het niet dat we daarvoor te expliciet rekenen op de vanzelfsprekende kwaliteit van onze human resources. We gaan ervan uit dat we de talenten bij al onze kinderen weten te ontsluiten. Talenten voor alle niveaus en voor een ruime waaier van activiteiten. Quod non. Met te veel ongekwalificeerde uitstroom uit de scholen dreigt een toenemende schaarste op de arbeidsmarkt en worden we minder aantrekkelijk voor investeerders in de
30
nieuwe economie. In Europa staan we op de tweede plaats inzake krapte op de arbeidsmarkt, ondanks de relatief hoge werkloosheid. We kunnen ons simpelweg niet veroorloven met talenten te morsen. Ook om deze reden is een doeltreffender onderwijs noodzakelijk. Wie China bezocht, kan het getuigen: de fenomenale economische groei van het land zou onmogelijk zijn zonder de sterke gedrevenheid van de Chinezen zelf. Waar halen zij de motivatie die bij ons dikwijls ontbreekt? Het antwoord is simpel: als er voldoende kansen zijn om op te klimmen in de samenleving, dan voelt iedereen zich aangesproken die kansen te grijpen. Zeker jonge mensen. Niet voor niets wordt in veel Aziatische groeilanden zoveel aandacht besteed aan de prestaties in en van het onderwijs. Naarmate de ontwikkeling van een regio of land toeneemt, is onderwijs veruit de belangrijkste hefboom voor opwaartse sociale mobiliteit en voor emancipatie. Wordt die rol gebrekkig ingevuld, dan dreigt stagnatie omdat op zijn minst een deel van de jongeren niet meer echt in zijn kansen gelooft. En dus verliezen ze hun hoop op vooruitgang. Aangezien we een gemotiveerde bevolking willen die opnieuw gelooft in een toekomstperspectief van vooruitgang, hebben we behoefte aan een doeltreffender onderwijs. We leven steeds meer in een uitgesproken immigratiesamenleving. Antwerpen telt meer nationaliteiten dan New York. Op zich is daar niets mis mee. Integendeel, alleen al om demografische redenen hebben we proportioneel meer mensen op actieve leeftijd nodig. De kwestie is veeleer of we de immigratie zo kunnen beheren dat ze voldoende veelzijdig is. Landen als Canada en Australië bewijzen dat het in een uitgesproken internationale economie een voordeel kan zijn over een internationale arbeidsmarkt te be-
31
schikken. Mensen van elders kunnen onze ondernemingen helpen om elders markten te ontwikkelen. Maar een absolute voorwaarde — zelfs voor een goed beheerde immigratie — is dat migratie gepaard gaat met een gestroomlijnd integratieproces. Vanzelfsprekend wordt er dan in de eerste plaats op het onderwijs gerekend. Zeker in steden waar de immigratie zich concentreert, moet het onderwijs gewapend zijn om met heterogene leerlingengroepen om te gaan zonder dat dat ten koste gaat van kwaliteit en resultaten. Als dat niet lukt, dan stapelen we verloren generaties op die ons sociaal systeem eerder belasten dan versterken. En eerlijk gezegd: tot nog toe lukt dat niet zo best. Het percentage immigratiejongeren dat met succes doorstroomt naar het hoger onderwijs ligt veel lager dan wat we zouden mogen verwachten. Om ons beter als immigratiesamenleving te organiseren, moeten we kunnen steunen op een doeltreffender onderwijs. En ten slotte is levenslang leren tegenwoordig vanzelfsprekend geworden. Het stopt niet meer bij het behalen van een diploma. Evolutie in beroepsspecifieke competenties is een fundamenteel kenmerk van hedendaagse ondernemingen en organisaties geworden. Jobs roteren en evolueren veel sneller dan de duur van een loopbaan. De steeds snellere technologische vernieuwing maakt dit onvermijdelijk. Vroeger werd dit opgelost door afdankingen met in het beste geval brugpensioen op vroege leeftijd. Menselijke roofbouw die maatschappelijk onaanvaardbaar is en vandaag trouwens ook onbetaalbaar, als we ons sociaal model tenminste willen handhaven. Ook jongeren ervaren snel dat eenmaal aan het werk het leren niet ophoudt. Toch mer ken we dat in te veel gevallen een slechte leerervaring op school voor weinig motivatie zorgt om nadien nog extra
32
opleidingen te volgen. Gebrek aan succesvolle ervaringen leidt vaak tot faalangst en vermijdingsgedrag. Dat is vooral vervelend voor de betrokkene, of hij nu werknemer of ondernemer is. Maar het is ook een hele uitdaging voor de samenleving. Het is een flessenhals die we ons niet kunnen veroorloven. Werken aan een mentaliteit die positief staat tegenover leren, op elk niveau, bij iedereen, is een noodzakelijke voorwaarde om met zijn allen te kunnen blijven vooruitgaan. Ook de motivatie om levenslang te leren ligt in een doeltreffender onderwijs. We hebben dus geen keuze. We moeten ervoor gaan, want de tijd dringt, niet alleen omdat we nieuwe scholen moeten bouwen, maar vooral omdat de samenleving op de school van de toekomst wacht.
radicaal haalbaar In dit boek worden rond acht thema’s concrete voorstellen samengebracht die naar de school van de toekomst kunnen leiden. Elk van deze voorstellen komt neer op een duidelijke en radicale keuze, maar is organisatorisch haalbaar. Bovendien vormen ze ook geen verkapt pleidooi om meer financiële middelen naar onderwijs te draineren. De bouw van scholen en de aanwinst van leerkrachten zullen op zich al om voldoende extra budgetten vragen. Een andere onderwijsorganisatie hoeft niet noodzakelijk meer te kosten. We kunnen beter doen door anders te doen. Essentieel is het uitgangspunt dat de veranderingen die worden voorgesteld niet van bovenaf worden opgelegd. Het verleden heeft bewezen dat hervormingen die niet gedragen worden door de basis, vanwege een gebrek aan engagement geen lang leven beschoren zijn.
33
Dit boek zet bakens uit. Het geeft de richting aan die we moeten kiezen als we in ons onderwijs meer kwaliteit en meer rechtvaardigheid wensen. De initiatieven zelf kunnen, in samenspraak met ouders en leerlingen, het best vanuit de schoolteams komen. Zij moeten wel kunnen rekenen op de steun van vele lokale partners en van de overheid. Dit boek is een pleidooi voor een onderwijsaanpak die leerkrachten weer plezier doet krijgen in hun baan, ouders opnieuw vertrouwen geeft en leerlingen een eerlijke kans biedt op een succesvolle schoolcarrière. Op die manier kan onderwijs opnieuw de logische hefboom van onze samenleving worden.
34
2 kies voor de papierloze school Elk kind moet op school een eigen laptop krijgen. Het onderwijs zal daarmee beter aansluiten bij de belevingswereld van het kind. Bovendien wordt het gemakkelijker om onderwijs op maat van elk kind te geven en in te spelen op de diversiteit in de klas.
De digitale wereld is niet meer uit ons leven weg te denken. Zowel op het werk als in onze vrije tijd gebruiken we dagelijks verschillende digitale toepassingen. ’s Morgens bij het ontbijt checken we op onze tablet of laptop het weer en eventuele files. Op het werk is de computer onmisbaar geworden. ’s Avonds onderhouden we onze sociale contacten via Facebook en andere sociale media. Als we met een vriend in het buitenland willen praten, dan zetten we Skype aan. Reisbureaus zijn niet meer nodig, want onze vakanties stippelen we zelf op het internet uit. Het bankfiliaal wordt nauwelijks nog bezocht, omdat we onze financiële administratie via e-banking regelen. En als we een nieuw boek of een cadeautje willen kopen, dan surfen we naar onze favoriete webshop.
35
Natuurlijk gebruikt niet iedereen alle digitale toepassingen even intensief, maar toch zijn er nog maar weinig mensen die zonder computer kunnen. Internet is zelfs een belangrijke rol gaan spelen in het leven van de generatie die niet met een computer is opgegroeid. Soms ging het wat aarzelend en met enige tegenzin en niet iedereen is er even handig mee, maar bijna niemand kan het zich vandaag nog veroorloven niets van internet en computers af te weten. De digitale wereld is langzaam ieders leven binnengeslopen. Voor jongeren is het internet een vanzelfsprekendheid. Zij hebben de digitale toepassingen op een heel natuurlijke manier in hun leven geïntegreerd. Het is voor hen een manier van denken en zijn geworden. De smartphone is een verlengstuk van hun identiteit en de tablet of de laptop is een onmisbaar instrument bij het onderhouden van vriendschappen. Niet alleen thuis, maar ook onderweg in de trein, de tram of de bus staan jongeren constant in verbinding met de rest van de wereld. Ze zijn zo vertrouwd met de toepassingen dat ze die ook gemakkelijk tegelijkertijd kunnen gebruiken. Ze volgen een film op de laptop en chatten op hetzelfde toestel met vrienden via Facebook. Het is opvallend dat ook zeer jonge kinderen op een heel natuurlijke manier kennismaken met de digitale wereld. Een tweejarige peuter die nog niet kan lezen en schrijven, maar wel op de computer door de vakantiefoto’s bladert is geen uitzondering. Hetzelfde geldt voor een kleuter die de smartphone van papa of mama pakt en daarop een spelletje begint te spelen. Toch komen deze digital natives op school meestal in een heel andere wereld terecht. Daar staat de computer in een apart lokaal, ook wel de computerklas genoemd. Het moet
36
voor kinderen van de basisschool, de kleuter- en lagere school dus, een bevreemdende ervaring zijn dat de computer, die thuis een intrinsiek onderdeel van hun leefwereld uitmaakt, op school nauwelijks een rol speelt. Voor scholieren van het secundair onderwijs zal dat gevoel nog veel sterker zijn. Zij leven van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in een digitale wereld, maar krijgen op school les van een leerkracht die een handboek gebruikt en papieren taken uitdeelt.
inspelen op de leefwereld Leerkrachten dreigen op die manier de aansluiting met de belevingswereld van het kind te verliezen. Scholen zijn een beetje wereldvreemd geworden, een reservaat van papier in een wereld van computers. Als een leerkracht de aandacht van jongeren wil vangen, dan zal dat moeten gebeuren op een manier die aansluit bij het spontane leergedrag van die jongeren. De overstap naar digitaal onderwijs is dan ook onvermijdelijk. Een in het onderwijs algemeen aanvaard uitgangspunt is dat de leerstof op een begrijpelijke en aantrekkelijke manier aan jongeren moet worden gepresenteerd, zodat ze er zelf mee aan de slag kunnen. Hoe kan een school vandaag nog aan ervaringsgericht leren doen als ze de digitale wereld buitensluit? Vroeg of laat zullen jongeren de indruk krijgen dat de school tijdverspilling is en dat ze buiten de schoolmuren meer en sneller kunnen leren. Dat gevaar mogen we niet lopen. Het is daarom tijd dat zowel basisscholen als secundaire scholen de omschakeling naar het digitale onderwijs maken. Het handboek moet vervangen worden door de laptop of de tablet. Het gebruik
37
van internet moet een vanzelfsprekend onderdeel van elke les en elke taak worden. De school moet haar angst voor de digitale wereld overwinnen. De belangrijkste troef van de digitale school is dat ze jongeren beter voorbereidt op de wereld waarin ze als volwassenen terechtkomen. Hoe kunnen jongeren uit de overvloed aan informatie waar je via het internet aan wordt blootgesteld een juiste selectie maken als ze dat op school nooit hebben geleerd? Het omgaan met en verwerken van informatie zal voor de actieve bevolking van vandaag en morgen steeds belangrijker worden. Het is een taak van de school van de eenentwintigste eeuw om jongeren die vaardigheid bij te brengen. Eigenlijk is de digitale wereld al lang in de papieren school binnengedrongen. Het is voor een leerkracht veel moeilijker geworden een spreekbeurt of een boekbespreking te beoordelen. De vraag of het slim kopieerwerk van het internet is of uit de eigen pen komt, is vaak lastig te beantwoorden. Dit bewijst ook dat jongeren het internet goed weten te gebruiken. Daarom is het beter om het internet niet als de vijand van het onderwijs te beschouwen, maar om het te integreren in de onderwijsmethode. Met andere woorden, geef leerlingen niet de opdracht een spreekbeurt te houden over het Romeinse Rijk, maar vraag hen er een filmpje over te maken en laat hen dat aan hun klasgenoten tonen.
talent krijgt meer kans Digitaal onderwijs opent de weg naar interactief onderwijs, waardoor er niet langer sprake is van eenrichtingsverkeer. De leerling krijgt een veel actievere rol in het leerproces: hij
38
zoekt tijdens de les informatie op het internet en geeft zo een eigen invulling aan het leerprogramma. Bovendien gebruikt de leerling op een natuurlijke wijze verschillende kennisbronnen en gaat hij zelf op zoek naar verschillende manieren waarop de stof wordt uitgelegd, waardoor het inzicht vergroot. Leerlingen begrijpen de stof immers sneller als die op velerlei manieren wordt aangereikt. Het is te vergelijken met een driedimensionale tekening. In eerste instantie zie je alleen puntjes, maar als je ‘anders’ kijkt, dan zie je een tekening en doemt er bijvoorbeeld een oude man met een baard op. Er is niets veranderd aan het blad papier, maar door met een andere blik te kijken, is het inzicht gekomen. Het verwerven van leerstof gebeurt op een vergelijkbare manier. Als volgens onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat een op de tien leerlingen betaalde bijles volgt, dan klopt er iets niet. Waarom helpt bijles vaak? Niet omdat het kind plots veel slimmer is geworden. Wel omdat tijdens shadow education de leerstof op een andere wijze wordt uitgelegd. Blended learning, of het combineren van verschillende onderwijstechnologieën, leertheoretische uitgangspunten en didactische strategieën, krijgt internationaal en ook in ons land steeds meer aanhang. In een papieren school is deze manier van lesgeven echter geen optie. Je kunt een leerling niet drie verschillende handboeken geven waarin de wiskundige problemen telkens weer anders worden uitgelegd. Leerkrachten kiezen het boek van een bepaalde onderwijsmethode omdat ze weten dat het gros van de leerlingen er goed mee overweg kan. In de digitale school kan men door individueel te werken en aparte lesroosters te maken wél aan blended learning doen. Een belangrijk extra voordeel van dit systeem is dat
39
de leerkracht door de geïndividualiseerde aanpak op een natuurlijke manier kan inspelen op de verschillende talenten en passies van de kinderen. Een leerling aanspreken op zijn talent is de kerntaak van een leerkracht. Als dit lukt, dan groeien het zelfvertrouwen en de motivatie van het kind, wat het algemene leerproces ten goede komt. Bovendien maakt de geïndividualiseerde aanpak talenten beter zichtbaar. Ouders weten vandaag vaak niet goed waar hun kind goed in is. Het spendeert veel tijd achter de computer, maar wat doet het daar precies? Het inspelen op de verschillende talenten van de leerlingen zorgt er ook voor dat diezelfde talenten duidelijker worden. Dit maakt de keuze voor vervolgonderwijs gemakkelijker en verhoogt de kans op succes.
differentiëren wordt gemakkelijker De digitale school stelt leerkrachten niet alleen in staat een beter zicht te krijgen op de talenten, ze maakt het ook mogelijk op het vlak van lesniveau te differentiëren. Veel leerkrachten worstelen vandaag met het niveauverschil in hun klas. Sommige leerlingen van de basisschool zijn heel taalvaardig en hebben het lezen en schrijven snel onder de knie, maar hebben het moeilijk met rekenen. Anderen zijn juist heel handig met cijfers, maar zijn minder snel met lezen. Toch krijgen ze vaak allemaal van dezelfde leerkracht les en moeten ze in min of meer hetzelfde tijdsbestek de leerstof meester worden. Natuurlijk, er wordt in veel scholen regelmatig in aparte groepjes gewerkt tijdens zogenaamde prikkeluren. Snelle leerlingen krijgen dan extra oefeningen, zodat ze zich niet gaan vervelen en gemotiveerd blijven. Intussen krijgt de
40
meester of juf de kans om leerlingen die wat meer tijd nodig hebben tijdens driluren intensiever te begeleiden. Leerkrachten kunnen echter niet lesgeven aan een groep kinderen waarvan het kennisniveau al te zeer verschilt. Het zou betekenen dat ze één op één begeleiding moeten geven en daarvoor ontbreekt de tijd en zijn de middelen te beperkt. In het huidige onderwijssysteem is het niet mogelijk elk kind een apart leertraject aan te bieden. Dan zouden leerkrachten elke week vijfentwintig lesroosters in elkaar moeten puzzelen en elke avond vijfentwintig verschillende toetsen moeten nakijken. Dat is niet doenbaar. Maar in de digitale school kan dit wel. In de meest ideale situatie heeft elk kind een eigen tablet. ’s Morgens kiest het een plek, logt in en kijkt op een groot digitaal bord in de centrale hal om te zien welk deel van zijn persoonlijke lesrooster hij die dag verder moet afwerken. Het persoonlijke lesrooster is ontwikkeld naar aanleiding van een test waarbij wordt gekeken naar sterke en zwakke punten. Zo wordt duidelijk wat de leerling goed kan en waarvoor hij extra begeleiding nodig heeft. De vorderingen van het kind worden door de leerkrachten nauwlettend gevolgd via een centraal computersysteem. Wie de leerstof nog niet helemaal beheerst, krijgt extra oefeningen, wordt intensiever door de leerkracht begeleid of krijgt de leerstof in een andere werkvorm. Het lesrooster van de leerling en dat van de leerkracht veranderen daarom dagelijks in functie van de vorderingen van het kind. Als je de taken met succes hebt afgewerkt, krijg je via het computersysteem toegang tot de volgende reeks opdrachten of lessen.
41
leraar wordt coach Digitaal onderwijs zorgt er ook voor dat leerlingen intensiever gaan samenwerken. Ze helpen elkaar bij het opzoeken van informatie op het internet of leggen elkaar leerstof uit. Onderzoek heeft al meermaals bewezen dat peer learning voor jongeren de meest relevante vorm van leren is. Ook buiten de school leren jongeren vooral van elkaar. De leerkracht is dan niet langer de almachtige bron van kennis, maar fungeert veeleer als de begeleider van het leerproces en als teamspeler. Zijn gezag hangt niet af van zijn positie, maar van zijn houding. In de digitale school werken leerkrachten altijd in een team. Ze zijn samen verantwoordelijk voor de leerwinst die een leerling in de verschillende vakken boekt. De nieuwe leraar is een coach die nauwgezet volgt waar elke leerling zich in het leerproces bevindt. Door de digitalisering heeft hij een beter en sneller zicht op wie het echt heeft begrepen en wie niet. Hij kan zijn aandacht vervolgens toespitsen op de groep die die aandacht het hardst nodig heeft. Het vereist andere vaardigheden en een aangepaste houding van de leerkracht. De dag dat een leerling de leerkracht moet uitleggen hoe een digitale toepassing werkt, zit er ongetwijfeld aan te komen. Jongeren zijn vaak zo intensief met IT bezig, dat ze op de oudere generatie een natuurlijke kennisvoorsprong hebben. En regelmatig zal een leerling het antwoord op een vraag sneller via het internet gevonden hebben dan dat de leerkracht het heeft kunnen formuleren. Maar daar is niets mis mee. Dit doet niets af aan de kwaliteiten van de onderwijzer. De tijd van de leerkracht als een wandelende encyclopedie is voorgoed voorbij. Een goede leerkracht van de een-
42
entwintigste eeuw is een leerkracht die elke leerling in zijn eigen tempo door het leerproces weet te coachen en de motivatie hoog houdt. Natuurlijk moet een leerkracht wiskunde zijn vak goed kennen, maar minstens even belangrijk is het talent om zijn leerlingen de passie voor wiskunde bij te brengen. De angst of weerstand van sommige leerkrachten om over te stappen naar een digitale manier van lesgeven is be grijpelijk, maar misschien toch wat onterecht. Ook in hun privéleven hebben veel leerkrachten al heel wat kennis over digitale toepassingen opgedaan. En als dat niet het geval is, moet er ondersteuning worden geboden. Leerkrachten zijn ook bang voor extra werklast. Ze zullen inderdaad in de eerste fase van de nieuwe digitale school een deel van hun tijd verliezen aan het zoeken naar het juiste aanbod van leerstof voor de verschillende niveaus van de leerlingen. Maar ze kunnen daarvoor ook steunen op collega’s en onderling kennis uitwisselen. Tegelijk zorgt de digitale manier van lesgeven ook voor veel minder administratieve taken, wat dan weer veel tijdwinst oplevert. Leraren mogen niet in de steek worden gelaten. Daarom is het belangrijk dat de ondersteunende pedagogische diensten de komende jaren investeren in het uitbouwen van een uitgebreid gamma van lesmateriaal voor het digitale onderwijs en de leerkrachten begeleiden bij de implementatie daarvan. De stedelijke onderwijsdiensten zullen in de toekomst meer moeten inzetten op het actief bijstaan van schoolteams bij de omschakeling naar de digitale school. Antwerpen ondersteunt scholen nu al netoverschrijdend inzake spijbelbeleid, de aanpak van risicojongeren, cultuur beleid etc. Het zou goed zijn mocht daar in de toekomst
43
ook de begeleiding van leerkrachten op het vlak van digitaal onderwijs bij komen. De omschakeling naar een digitale school vraagt ook een aanpassing van de lerarenopleiding. Er komt in het lesprogramma meer aandacht voor informatietechnologie en coachingvaardigheden. De snelheid waarmee kennis veroudert, vereist deze verandering. Het heeft daarom geen zin om een leerkracht in spe vol te pompen met theoretische kennis. Het is nuttiger hem te leren hoe hij zijn kennis kan actualiseren en hoe hij zijn leerlingen kan motiveren om hun talenten ten volle tot ontplooiing te brengen. Kinderen en jongeren hebben een natuurlijke honger naar kennis. Maar het hongergevoel verdwijnt als het nooit wordt gevoed. Toegang krijgen tot veel verschillende kennisbronnen moedigt jongeren aan om verder te leren en nog meer te willen weten. Als de school digitaliseert, zal ze ook beleidsmatig gemakkelijker gerund kunnen worden, doordat ze op een snellere en vollediger manier inzicht krijgt in de prestaties en vorderingen van de leerlingen. De vraag of de school haar doelstelling behaalt, is eenvoudiger te beantwoorden om dat de resultaten dankzij de digitalisering gemakkelijker te meten zijn.
digitaal onderwijs bestaat al In New York is de digitale school al werkelijkheid. In het project School of One, waar drie scholen aan meedoen, verschillen niet alleen de lespakketten en de snelheden waarmee leerlingen de stof verwerven. Ook de manier van lesgeven wordt afgestemd op de behoefte van elke individuele leerling. Er zijn leerlingen die in kleine groepjes les krijgen.
44
Anderen worden via het internet begeleid door een vir tuele juf of meester, of maken zelfstandig taken op de pc. Er zijn grote open ruimtes waar groepjes leerlingen werken en een leerkracht beschikbaar is, en er zijn kleine lokalen. School of One heeft hier bewust voor gekozen, omdat niet elke leermethode bij elk kind past. Sommige leerlingen leren het best in klassikaal verband, anderen krijgen de stof sneller onder de knie als ze die individueel uitgelegd krijgen of kunnen inoefenen op de laptop en weer een andere groep steekt het meest op van discussies met medeleerlingen. Voorlopig wordt de onderwijsvorm van School of One alleen bij wiskunde ingezet, maar de bedoeling is dat ook andere vakken in de toekomst met deze formule worden gegeven. Een voorbeeld is het vak geschiedenis. Veel leerlingen vinden dit vandaag saai, omdat ze weinig inbreng hebben en moeten luisteren naar het verhaal van de leerkracht. Digitaal onderwijs maakt het mogelijk om filmpjes over het onderwerp samen te stellen en de beelden af te wisselen met een interactieve quiz of een vragenlijst. Op die manier wordt de leerstof visueel aantrekkelijk voorgesteld en worden leerlingen uitgedaagd om echt iets met de leerstof te doen. Het project School of One is een groot succes. De leerwinst die wordt geboekt is aanzienlijk groter dan in scholen in New York waar nog op een traditionele manier wordt lesgegeven. Dit heeft alles te maken met het feit dat leerlingen het plezier in leren hebben teruggevonden. Ze worden nauwgezet gevolgd en op die manier meegezogen in het leerproces. Ze voelen zich bovendien meer gewaardeerd omdat ze aangesproken worden op hun talenten en interesses. Hierdoor gaan ze ’s morgens opnieuw enthousiast naar school.
45
Toen leerkrachten in een aantal New Yorkse concentratiescholen met veel leerproblemen werd gevraagd aan het project mee te werken, was slechts een handvol bereid. Diegenen die de stap durfden te zetten, zijn vandaag dolen thousiast. Ze zijn opgelucht dat ze niet langer te maken hebben met een groep gedemotiveerde leerlingen die de les saboteren. Ze moeten niet langer politieman spelen in hun eigen klas, maar houden zich opnieuw bezig met de kerntaak van elke leerkracht: het leren leren. De betrokken leerkrachten zijn helemaal opengebloeid en dat trekt andere collega’s over de streep om ook aan het project deel te nemen. Ook in Vlaanderen zet men stappen in dezelfde richting. Verschillende initiatieven en projecten hebben de drempel naar de digitale school verlaagd. Scholen doen dit uit eigen initiatief. Het is slechts een begin, maar de eerste aanzet is er en met de nodige steun kan het proces in een stroomversnelling komen. Een obstakel is wel dat er onvoldoende applicaties zijn om volledig te kunnen lesgeven. Om die nieuwe apps te ontwikkelen, zijn schooloverstijgende teams samengesteld. De leden van de werkgroepen komen samen rond één thema en bepalen welke content een app moet bevatten of ontwikkelen zelf nieuwe content. Uitgeverijen en ook IT-giganten als Apple en Microsoft zien kansen en staan te springen om aan deze ontwikkeling mee te werken. Een van de drie School of One-scholen werkt nauw samen met Google apps. De hele School of One-opzet wordt financieel en inhoudelijk zwaar ondersteund door wereldspelers als de Bill & Melinda Gates Foundation, Cisco Systems en J.P. Morgan.
46
Door de leerstof in verschillende apps aan te bieden, creëer je bouwstenen die het mogelijk maken om individuele leertrajecten op te zetten. Het idee van een leerplan dat elk jaar moet worden gevolgd, is met deze onderwijsvorm achterhaald. Het wordt mogelijk om per leerling te differen tiëren. Digitale leerplatformen zoals Smartschool, Blackboard en Moodle worden in het Vlaamse onderwijs al veelvuldig gebruikt, vooral in het secundair onderwijs. In deze elektronische leeromgevingen kunnen leerkrachten via een website informatie en leermethodes uitwisselen. Maar het is vooral het leertraject van de leerlingen zelf dat centraal staat. Ouders en leerlingen kunnen de site raadplegen om afspraken over school na te lezen of rapporten te raadplegen. Op de site zijn ook de elektronische agenda van de leerkracht en die van de leerling te vinden. De volgende stap is dat de agenda van de leerkracht aan die van de leerling wordt gekoppeld, zodat die — zoals bij School of One — in de elektronische agenda kan zien welke les hij volgens zijn persoonlijke ontwikkelingsplan moet volgen. Een platform zoals Klascement.be, waar leerkrachten lesvoorbereidingen en educatief materiaal uitwisselen, is baanbrekend voor de interactie tussen onderwijsprofes sionals. Maar de personeelsbezetting ervan is slechts een fractie van die van de pedagogische begeleidingsdiensten van de onderwijsnetten. Ook wat het engagement van grote privépartners betreft, hebben we nog een lange weg te gaan. De meer dan duizend leerkrachten die in 2011 de jaarlijkse ICT-Praktijkdag bijwoonden, tonen echter aan dat deze markt in de nabije toekomst alleen maar kan groeien.
47
de digitale school is goed voor creativiteit en sociale vaardigheden Critici vrezen dat de digitale school niet goed is voor de sociale ontwikkeling van het kind. Het tegendeel is waar. In een digitale school werken leerlingen veel intensiever samen, wat de ontwikkeling van hun sociale vaardigheden net ten goede komt. Ze moeten samen filmpjes maken, presentaties in elkaar zetten of in groep iets op het internet opzoeken. In een traditionele school is het vaak ieder voor zich en is de onderlinge concurrentie groot. Onderzoek heeft bovendien aangetoond dat er dankzij het samenwerken minder agressiviteit is in een digitale school. Sommigen zijn ook bang dat digitaal onderwijs de creativiteit van kinderen doodt. Maar het creatieve proces kan pas op gang komen als het gevoed wordt door nieuwe impulsen. Creativiteit komt niet uit het niets. Vooral in een digitale school worden er volop nieuwe impulsen aangereikt. Vroeger konden jongeren geen filmpjes maken en was er nog geen sprake van YouTube of eenvoudige monteerprogramma’s. Vandaag is er een hele nieuwe wereld ontstaan met innovatieve filmpjes die jongeren dankzij de nieuwe technologieën zelf hebben gemaakt. Organisaties als Piazza dell’Arte begeleiden leerlingen en scholen hierbij tijdens de lesuren. Hetzelfde geldt voor de muziek, die een belangrijke plaats inneemt in de leefwereld van jongeren. Dankzij muziekcentra als TRIX leren jongeren zelf muziek en beeld maken. De moderne toepassingen laten jongeren nieuwe muziekvormen ontdekken. Je kunt zelfs piano leren op een iPad. Als je de passie niet aanwakkert, dan kan die nooit hoog oplaaien.
48
Differentiatie in het onderwijs is ook nodig vanwege de verschillende achtergrond van de leerlingen. Onze samenleving wordt steeds diverser, vooral onder kinderen is de groeiende heterogeniteit opvallend. Verschil in afkomst, religie of levensovertuiging is niet meer weg te denken uit onze samenleving, of we dat nu leuk vinden of niet. Maar diversiteit, ook bij een groep leerlingen in de klas, hoeft geen zwakte te zijn. Het kan juist een sterkte zijn, op voorwaarde dat we er goed mee weten om te gaan. Goed kunnen omgaan met diversiteit is belangrijk voor elk kind, on geacht zijn afkomst, omdat het noodzakelijk is voor goed onderwijs. De instroom van een steeds groter wordende groep kinderen met een verschillende etnisch-culturele achtergrond noopt ons om onze lestechnieken en lesmaterialen aan te passen opdat ook zij op een goede manier onderwijs krijgen. We kunnen het ons als maatschappij niet veroorloven om deze kinderen, die vaak al een taalachterstand hebben, maar daarom niet minder intelligent zijn, aan hun lot over te laten. Bij het debat over inclusief onderwijs wordt te veel gefocust op slechts een deel van de leerlingen. We vinden het vanzelfsprekend dat er aangepast onderwijs is voor hoogbegaafden, voor kinderen met ADHD, dyslexie, autisme of een andere beperking. Maar een aparte onderwijsaanpak om bijvoorbeeld nieuwe bevolkingsgroepen te laten bijbenen in taal of het verschil tussen jongens en meisjes op een eigentijdse manier op te vangen, lijkt een brug te ver. Toch kan de digitale school een antwoord bieden met een gedifferentieerde aanpak voor álle kinderen. Het is de sleutel voor een goede omgang met heterogeniteit.
49
de papierloze school hoeft niet meer te kosten Er hangt natuurlijk een prijskaartje aan de digitale school. Maar de rekening is minder indrukwekkend dan vaak wordt beweerd. Er moet voor elk kind een tablet of laptop worden aangeschaft en in de school moet een netwerk worden geïnstalleerd. Er moeten IT-specialisten ter beschikking zijn om leerkrachten bij de omschakeling te begeleiden. Ook moet het schoolgebouw extra beveiligd worden tegen inbraak. Maar er kunnen met de papierloze school ook heel wat kosten worden bespaard. Zo is er bijvoorbeeld geen computerlokaal meer nodig. De kosten voor fotokopieën en handboeken, die in de loop der jaren stijgen, vallen weg. Bovendien zijn leerlingen dan verlost van de enorm zware boekentas die ze dagelijks naar school moeten sleuren en die niet zelden tot rugklachten leidt. Het is mogelijk voor de school de tablets tegen een flink gereduceerd tarief aan te bieden. Dit zou volgens experts al kunnen voor zo’n 50 euro per jaar. De tablet wordt dan de nieuwe boekentas. Door de leerlingen de tablet te laten kopen of ze een deel van de prijs te laten betalen, maak je hen er verantwoordelijk voor en zullen ze er beter zorg voor dragen. De nieuwe trend in het bedrijfsleven is trouwens ‘bring your own device’. Mensen moeten hun eigen tablet meenemen. Ook scholen kunnen zich volgens dit principe organi seren. Leerlingen die al een tablet hebben, kunnen die meenemen naar school om er daar op te werken. Een andere ontwikkeling is die van de cloud. De cloud-technologie maakt toepassingen goedkoper, doordat software sneller en laagdrempelig kan worden gedeeld. Als het over kostenbeheer-
50