Artikel in MAG1010 December 2004 Van ‘uurtje-factuurtje’ naar ‘up time’ garantie tegen vaste prijs Technisch onderhoud wordt Duurzaam onderhoud of ‘asset management’ Technisch onderhoud doe je er niet meer ‘zomaar even bij’. Niet als ondernemer in de industrie, niet als facilitair manager in de zorg of de utiliteit, en ook niet als installatieverantwoordelijke in de zin van de Arbo-wet. Door de ontwikkeling van nieuwe technologie en de integratie van verschillende technieken zijn installaties intelligent en complex geworden. De eigen technische dienst van een fabriek of instelling is zwaar geprofessionaliseerd. Of het onderhoud van de technische installaties is in zijn geheel of gedeeltelijk uitbesteed aan een daarin gespecialiseerd bedrijf. In dat laatste geval is er vaak een selectie gemaakt uit de verschillende onderdelen van het onderhoudsprogramma, waarvan een deel is uitbesteed. In ál deze gevallen moet je als opdrachtgever van wanten weten. Kortom, industrieel/technisch onderhoud is een volwassen en op zichzelf staande bedrijfstak geworden, met een eigen jargon. Het heet tegenwoordig ‘asset management’, oftewel het optimaal beschikbaar houden van kapitaalgoederen (machines en installaties), tegen zo laag mogelijke kosten. Terwijl vrijwel ieder product en iedere installatie in de techniek is genormaliseerd en gecertificeerd, is dat met het onderhoud ervan nog vrijwel niet het geval. Dat constateert vice -voorzitter Auke Hofstra van de Nederlandse Vereniging van Doelmatig Onderhoud (NVDO), die speciaal is belast met opleiding, certificatie en normalisatie. ‘Zijn’ vereniging is daarover dan ook in overleg met het Nederlands Normalisatieinstituut NEN in Delft. Daarnaast is Hofstra lid van de Europese normcommissie CEN-TC 319 die zich bezighoudt met opleidingseisen ten aanzien van technisch onderhoud. Ook vertegenwoordigt hij de NVDO in de EFNMS (European Federation of National Maintenance Societies), ofwel de Europese federatie van nationale verenigingen als de NVDO. Waarom is normalisatie van technisch onderhoud zo belangrijk? Auke Hofstra: “Normalisatie zorgt voor standaardisatie en dus voor efficiëntie. Het is gewoon handig, snel en goedkoop als een kabel in kabelschoenen van verschillende merken past. En als leidingen en appendages precies op elkaar aansluiten. Dat maakt ook het technisch onderhoud een stuk doelmatiger. Maar het technisch onderhoud zelf is ook een autonoom product geworden. En als een op zichzelf staand product is onderhoud niet of nauwelijks genormaliseerd.”
Maar waarom moet dat dan? “Doordat technisch onderhoud een product op zichzelf geworden is, kent het zijn eigen termen en begrippen. Er zijn tegenwoordig ook specifieke, gerichte opleidingen voor, op alle niveaus. Zelfs bij de engineering van een product of installatie moet al rekening worden gehouden met het toekomstig onderhoud. In die zin is onderhoud als product ook onderhevig aan innovatie, of zou dat moeten zijn. Dat alles vraagt om normalisatie van onderhoudstermen en -vormen, onderhoudsovereenkomsten en -documenten, controle en inspectie die daarbij horen, onderhoudsspecialisten en de certificatie daarvan, onderhoudsengineers zelfs. Bovendien, in complete installaties in industrie en utiliteit zijn allerlei traditionele vakdisciplines geïntegreerd: mechanica, elektronica, ICT, elektrotechniek en installatietechniek. Om de communicatie te vergemakkelijken en het geïntegreerde denken en ontwerpen mogelijk te maken, is normalisatie een voorwaarde. Kortom, normalisatie en standaardisatie zullen ook hier zorgen voor efficiëntie. En daar streven we nog altijd naar, we heten niet voor niets de Vereniging voor Doelmatig Onderhoud.” Schiphol Hofstra geeft een voorbeeld dat een beetje buiten de praktijk van het technisch onderhoud valt, maar dat wel het nodige duidelijk maakt: “Kijk naar Schiphol. Daar werken misschien wel tweeduizend bedrijven samen, allemaal binnen hun eigen specifieke vakdiscipline. Daarin is ieder voor zich goed. Maar de reiziger ervaart dat alles als één product: een prettige tijd van aankomst, verblijf en vertrek, waarin hij alles kan regelen dat geregeld moet worden. Zonder een strakke regie van bovenaf, niemand is de baas. Maar allemaal werken ze samen in het kader van hun gezamenlijke belang: die tevreden reiziger. Het loopt gesmeerd, maar dat kan alleen met heel duidelijke afspraken, standaardisatie. Zo moet je ook kijken naar modern onderhoud. Iedereen werkt samen, denkt geïntegreerd, en die tevreden reiziger is in dit geval de uitbesteder van het onderhoud. Die wil maar één ding: zijn installaties en zijn productie voor een zo hoog mogelijk percentage beschikbaar hebben (up time), tegen zo laag mogelijke kosten. ‘Asset management’ En daarmee zijn we bij modern ‘asset management’, dat zich laat omschrijven als optimaal beheer van de productiemiddelen waarvan de technische installaties deel uit maken. Dat richt zich op vragen als: Kiezen we voor geplande of ongeplande ‘down time’ van de installatie? Gaan we pas ingrijpen als er iets kapot is, en reservedelen en onderhoudspersoneel niet in de buurt zijn waardoor alles veel langer duurt (curatief onderhoud)? Of gaan we op geplande tijden (bijvoorbeeld
gedurende omsteltijd) zorgen dat allerlei vervangingsdelen en personeel paraat staan, om dan meteen ook maar het onderhoud te doen (preventief onderhoud). Wat kost meer: langere productiestilstand of (te) vroegtijdige vervanging van onderdelen? En zo moeten veel meer beslissingen worden genomen om de juiste balans tussen die uitersten te vinden. En wat kan dan blijken? Dat te veel onderhoud ook helemaal niet goed hoeft te zijn: niet qua kosten en ook niet qua beschikbaarheid van de installaties (zie het artikel daarover elders in deze MAG1010). NVDO De NVDO, zo vertelt Auke Hofstra, heeft al deze ontwikkelingen op de voet gevolgd, en haakt daar nu verder op in door onder meer het stimuleren van de normalisatie van onderhoud. De actieve vereniging onderscheidt zich verder van andere brancheorganisaties, doordat ze niet alleen de belangen van één partij behartigt, maar – en dat past goed bij normalisatie – die van álle partijen die belang hebben bij doelmatig onderhoud, of liever bij optimaal ‘asset management’. De 1400 leden tellende vereniging bestaat dan ook voor ieder een derde uit aanbieders van technisch onderhoud (waaronder veel daarin gespecialiseerde installatiebedrijven), uitbesteders van technisch onderhoud (de opdrachtgevers van de installateurs) en de adviseurs van beide partijen. Het bureau van de vereniging is ondergebracht in het prestigieuze Aluminiumcentrum in Houten, waarin de aluminiumindustrie zijn producten en diensten onder de aandacht brengt. De NVDO is overigens gericht op alle takken van industrie en utiliteit. Van oorsprong is het een vereniging van hoofden van technische diensten. De helft van de leden is nog altijd lid uit hoofde van die functie, de andere helft is lid als bedrijf. Markt technisch onderhoud Aan de hand van de geschiedenis van deze brancheorganisatie schetst Auke Hofstra de ontwikkeling en de huidige status van de markt voor technisch onderhoud. In de loop van de afgelopen decennia is het accent verschoven van onderhoud van gebouwen naar onderhoud van de technische installaties daarin. Die zijn veel belangrijker geworden. De installaties kennen een heel ander verouderingsproces dan gebouwen. Bovendien gaat dat proces gemiddeld drie keer sneller, wat vraagt om veel meer en heel ander onderhoud voor de instandhouding van de functionele staat. Daarnaast spelen allerlei maatschappelijke factoren een grote rol. Een theater is tegenwoordig een multifunctioneel gebouw, dat vraagt om heel andere installaties en dus ook heel ander onderhoudsmanagement. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld een ziekenhuis, waar de inzet van apparatuur en dus ook installaties een hoge vlucht heeft genomen. Bovendien is er
een verschuiving naar DuBo en DuBe ontstaan: duurzaam bouwen en duurzaam beheer. Tot slot zijn zoals eerder gezegd de toegepaste en geïntegreerde technieken complex en intelligent geworden. Moderne installaties hebben zich daardoor ontwikkeld tot kapitaalgoederen waarin zelfs meer wordt geïnvesteerd dan in het gebouw. Optimale inzet daarvan kan derhalve het complete verschil uitmaken tussen winst en verlies van een concern. Of tussen het al dan niet in stand kunnen houden van ‘non profit’ voorzieningen in bijvoorbeeld de zorg. De Sectie Onroerend Goed binnen de NVDO bestudeert deze fenomenen en verzorgt opleidingen en symposia .Naast deze sectie ontstond de Sectie Informatie en Kennis in Onderhoud (Sicon) ontwikkeld. Want alleen al om die optimale inzet van installaties tegen zo laag mogelijke kosten te bereiken, zijn de afgelopen jaren minstens dertig softwarepakketten op de markt gebracht. Sicon heeft dan ook een model gebouwd waaraan dergelijke softwarepakketten kunnen worden getoetst. Daarnaast geeft Sicon cursussen en helpt mee opleidingen in het reguliere onderwijs in te vullen. De elders in dit blad geciteerde Mark Haarman is zelfs afgestudeerd in technisch onderhoud aan de TU Delft. Wat dat betreft is ‘maintenance’ dus een serieus vak geworden. Ook Hofstra zelf geeft daarin les aan de Hogeschool van Utrecht. Uitbesteding Als derde is binnen de NVDO de Sectie Uitbesteding Technisch Onderhoud (Suto) ontstaan. Deze sectie is de afgelopen tien jaar steeds belangrijker geworden en vooral vanuit deze hoek klinkt de roep om normalisatie. Hofstra daarov er: “Sinds tien à vijftien jaar keren bedrijven terug naar hun ‘core business’.” Met een lach zegt hij: “Ze besteden datgene uit, waar ze zelf geen verstand van hebben.” Juist technisch onderhoud wordt daardoor steeds meer door derden en vierden gedaan. Hele technische diensten worden afgestoten en verzelfstandigd. Vervolgens gaan ze hun diensten niet meer alleen aanbieden aan het oorspronkelijke moederbedrijf, maar ook aan soortgelijke bedrijven. Daardoor kan verdere technische specialisatie worden opgebouwd en uitgebouwd, en kunnen kosten worden gespreid. Reparateur of onderhouder? Ook installatiebedrijven werpen zich steeds meer op die onderhouds- en innovatiemarkt. “Want installaties zijn zo ingewikkeld geworden dat ze maar beter kunnen worden onderhoud en door de bouwers daarvan”, zegt Hofstra. Dat zijn doorgaans de breed georiënteerde installatiebedrijven, die gewend zijn integraal met techniek bezig te zijn en samen te werken met anderen. “De productieleiding of de onderhoudsmanager wil niet drie verschillende onderhouds- en installatiebedrijven op allerlei verschillende tijdstippen over de vloer hebben.” Daarnaast zijn er ook nog de OEM-
onderhouders. Dat zijn de fabrikanten en importeurs van machines die deze ook bij voorkeur zelf onderhouden. Ook dat is voor de installatieverantwoordelijke weer een beslispunt extra: wat doen we zelf, wat besteden we uit en aan wie allemaal? Naast dit alles heb je dan ook nog wat Hofstra aanduidt als ‘de reparateurs’ en de ‘onderhouders’. De eerste komt opdraven als er een elektromotor of pomp kapot is. En dat kan hem niet vaak genoeg zijn, want hij denk in termen van ‘uurtjefactuurtje’. Hoe vaker opdraven hoe beter. De onderhoudsspecialist garandeert zijn opdrachtgever echter contractueel een bepaald percentage aan ‘up time’ van de productiemiddelen (en dus de installaties) tegen een vastgesteld bedrag. Hij zal zich dus afvragen hoe het komt dat die ene elektromotor of pomp zo vaak kapot gaat, en vooral hoe dat voorkomen kan worden. Daarmee komt tevens het duurzaam beheren (DuBe) van installaties in beeld. Auke Hofstra met nadruk daarover: “En dat heeft niets te maken met geitenwollen sokken, maar direct met bedrijfseconomisch goed functioneren.” Juist vanuit deze sectie van de NVDO komt de roep om normalisatie en certificering. Want gezien het enorme bedrijfseconomische belang van dit alles zal er in zogeheten ‘performance contracten’ tussen aanbieders en uitbesteders van technisch onderhoud heel veel moeten worden vastgelegd en gecontroleerd. De belangen zijn zo groot dat zelfs steeds vaker bonus/malusregelingen aan die contracten worden gekoppeld. “Onderhoud van installaties is hiermee dus niet meer alleen een technische, maar vooral ook een bedrijfskundige zaak geworden”, meent Hofstra. En dat zal de installateur die zich op deze markt begeeft zich terdege moeten realiseren. Maintenance master Op Europees niveau is binnen de EFMNS dan ook in ieder geval alvast een persoonscertificeringssysteem overeengekomen, dat voorziet in de (technisch breed opgeleide) onderhoudstechnicus, de onderhoudsengineer en de onderhoudsmanager. Aan de Hoge School Zeeland zijn de eerste examens daarin al afgenomen en in Utrecht is er zelfs een ‘maintenance’ masteropleiding. Deze leert onder meer integraal – en ook op het latere onderhoud gericht – ontwerpen vanuit minstens vier verschillende puur technische vakdisciplines, met inbegrip van veiligheid, energie en milieu. Bestaande regelgeving Wat volgens Hofstra als eerste door grote opdrachtgevers wordt uitbesteed is het preventieve beheer en onderhoud: “Voor het curatieve onderhoud, de spoedreparatie als er toch nog wat
kapot is, willen ze zelf nogal eens een storingsdienst in stand houden. Hoewel ook steeds meer gespecialiseerde onderhoudsbedrijven eigen storingsdiensten 7 maal 24 uur per week paraat hebben. Maar vooral in dat preventieve onderhoud is al vrij veel genormaliseerd en vastgelegd in wet- en regelgeving. Want daarbij spelen allerlei arbo-, milieu- en veiligheidszaken. Denk daarbij aan de Atex Richtlijnen, de Machine Richtlijnen, NEN 3140, NEN 3028 en de Scios- en Komo Instal certificeringen. Dat moet goed geregeld zijn, daarom wordt het als eerste uitbesteed. Nu moet echter alleen nog het onderhoud als product op zichzelf worden genormaliseerd: waar bestaat het uit, wie mag wat doen, hoe inspecteer je dat en wie houdt daarop het toezicht, hoe documenteer je dat allemaal? Het is goed al dit soort zaken met alle marktpartijen vast te leggen. In normen.”
Auke Hofstra is zelfstandig adviseur op het gebied van onderhoud en productie optimalisatie en docent bij de PT groep van de HvU. De kennis en ervaring heeft hij opgedaan in onderhoud en inspectie bij Shell En Akzo Nobel.