van Qoor 's Minialuur
- Engelsch Woordenhock
VAN GOOR'S MINIATUUR ENGELSCH WOORDENBOEK o
ENGELSCH-NEDERLANDSCH EN
NEDERLANDSCH - ENGELSCH
DER DE DRUK
G. B. VAN DOOR ZONEN - GOUDA
ABBREVIATIONS — VERKORTINGEN.
= adjective, bijvoeglijk naamwoord. adv. = adverb, bijivoord. Amer. = American, , Amerikaansch. conj. = conjunction, voegwoord. f. = feminine, vrouwelijk. fig. = figurative, figuurlijk. interj. = interjection, tusschenwerpsel. m. = masculine, mannelijk. rt. = neuter, onzijdig. num. = numeral, telwoord. p1. = plural, meervoud. prep. = preposition, voorzetsel. pron. = pronoun, voornaamwoord. subst. = substantive, zelfstandig naamwoord. v. = verb, werkwoord.
adj.
A a, een.
[teren. A. B. , candidaat in de let/ aback, terug, rugwaarts. abalienate, vervreemden. n /abandon, overlaten, opge/ abase, vernederen. [yen. "abash, beschamen. /abate, verminderen. abbess, abdis f. abbey, abdij f. abbot, abt nt. tabbreviation,verkorting .1. /abdicate, afstand doen. abed, to bed. /aberrance, afdwaling f. / aberration, afdwaling f. abet, ophitsen. abhor, verfoeien. abhorrence, afgrijzen n. abide (abode; abode), vertoeven; I — my time, ik wacht mijn tijd af.
bekwaamheid f. abject, verachtelijk. ablation, wegneming, zni/ vering ,f. [kunnen. table, bekwaam; to be —, able-bodied,goed gebouwd. ablution, afwassching f. ably, knap. behendig. abnegate, verloochenen. abnormal, onregelmatig, abnormaal. aboard, aan boord. abode, woning f, verblijf n; (v.) voorspellen. abodement, voorgevoel n. abolish. afschaffen. e. 3.
abolition, afschatling f. abominable, afschuwelijk. aborigines, oerbewoners,
inboorlingen.
abortion, miskraam f. abortive, mislukt; onvol-
dragen.
abound, overvloed hebben,
in overvloed zijn. about, ongeveer, omheen, behoorende; I have no money about me, ik heb Been geld bij mij. above, boven, mere dan. omhoog; above all, voora' above-mentioned, boven gemeld. abrasion, afschaving f. abeeast, naast elkander. abridge, verkorten. abridgment, verkortingf. abroad, van huis; buiten 'a lands. abrogate,afschaffen. abrupt, afgebroken, plotseabaceaa, zweer f. absence, afwezigheid; ver-
strooidheid f.
absent, afwezig; verstrooid; (v.) verwijderen. absent-minded,verstrooid. absolute, onbepaald, volstrekt; absolute power, onbeperkte macht. absoluteness, onbepaaldheid, onbeperkte macht f. absolution, vrOpraak aboolutory, vrtjsprekend.
J. 1
accusatory
absolve 2 absolve, vrijspreken. [pen. absorb, inzuigen, opslurabsorption, opslurping f. abstain, zicji onthouden. abstergent, zuiverea. abstinence, onthouding f. abstinent, matig. abstract, afgescheiden, af-
getrokken; tsilbst.) aftreksel, uittreksej n.
abstracted, afgetrokken,
afgezonderd.
abstraction, aftrekking f,
afgetrokken denkbeeld n.
abOruse, diepzinnig. absurd, ongerijmd. abundance, overvloed m. 'abuse, misbruik n, beleediging f; (v.) misbruiken. abusive, verkeerd. A. C., vO6r Christus. academy hooKeschool f. accede, toetreden. ' accelerate, verhaasten. accent, klemtoon m accentuate, nadruk leggen [op. accept, aannemen. acceptable, aannemelijk; aangenaam. acceptance, ontvangst f. acceptation, beteekenis f. access, toegang; aanval m. (van ziekte). [winst f. accession, toetreding, aanaccessory, bijkomend, me-
accommodable,
baar; toepasselijk.
bruik-
accommodate,geschikt;ge-
past; (v.) schikken, voegen.
accommodating, inschik-
kelijk.
accommodation, verdrag;
gemak n., [ding f.
accotnpanknent, begeleiaccompany, vergezellen.
aecomplice,medeplichtige. accomplish, volvoeren. accomplished, bedreven. accomplishment, voltooiing f; talent n. accord, eendracht f; (v.) vereffenen; vergunnen. accordance, overeenstemming f. [stig. accordingly, overeenkomaccoucheur,vroedmeester. account, rekening f; bericht; verslag n; (v.) rekenen. [delijk. accountable, verantwoor-
accountant, accountant,
komstig. accIaniation,toejuichingf. acclamatory, toejuichend. acclimatixe,aan 't klimaat gewenn en.
verificateur van boekhoudingen. bu - ' reau voor verificatie en controle van boekhoudingen. rekeaccount-current, ning-courant f. account-day, betaaldag 5n. accredit, gelooven,accrediacerue,aangrocien. [teeren. accumulation, ophooping f. [held f. accuracy, nauwkeurigaccursed, vervloekt. accusable, laakbaar. beschuldiaccusation, ging f.
acclivity, belling f.
accusatory,beschuldigend.
deplichtig.
accident, toeval,ongeval n. accidental, toevallig, bij-
accountancy - office,
accuse accuse. beschuldigen. accustom, gewennen. accustomed, gewoonlijk, [gewoon. ace, a. 7, ache, pijn f. achieve, uitvoeren. [drijf n. achievement, daad f, beacid, tour. acidity, zuurheid f. 4 acknowledge, bekennen; berichten. [tenis .f. acknowledgment, bekenacorn, eikel m. acoustics, gehoorleer f, klankvoortplanting f. acquaint, bekend maken [kennis f. met. acquaintance,bekendheid, acquiesce, berusten, toe[ming f. stemmen. acquiescence, toestemacquire, verkrijgen. acquisition, aanwinst f. • acquit, kwijten, ontslaan. acquittal, ontslag n, vrijspraak f. acquittance, kwitantie f. acrid, wrang. acrimonious, scherp. acrobat, kunstenmaker across, dwars, kruiselings. act, bedrijf n, handeling f; (v.) handelen, does. *option, handeling, daad f. actionary, aandeelhouder. active, werkzaam,bedrijvig. activity, werkzaamheid f. actor, tooneelspeler. actress, tooneelspeelster. actuality, werkelijkheid .f• acumen, scherpe punt; scherpzinnigheid f. acute, scherpzinnig. adapt, pasmaken,toepassen.
3
admission adaptation, toepassing f. adaptness, geschiktheid f. add, bijvoegen, optellen. addict, toewijden (zIch). addition, bijvoeging, toegift; optelling .f. additional, bijgevoegd. address, adres n; handigheid f; (v.) adresseeren, aanspreken. adept, ervaren man, ingewijde; (adj.) ervaren. adequate, evenredig, voldoende; (v.) evenredig maadhere, aanhangen. [ken. adherence,verkleefdheidf. adhesion, aankleving f. adjacent, aangrenzend. adjeetive,bijvoeglijk naamwoord n. adjoin, bijvoegen. j adourn, uitstellen. ad ournment, uitstel n. adjudge, toewijzen. adedgment, vonnis n. adjunct, aanhangsel a; helper, toegevoegde m. adjure, beweren, bevelen. adjust, vereffenen, in orde brengen. adjustment, vereffenitg f. adjutant, adjudant m. administer, beheeren. administration, bestuur, beheer n. administrator, beheerder, administrateur. [waardig. admirable, beWondereus• admiral, admititta admiration,bewtonderille. admirc,bewonderen. [ring. admiringly, met beworldeadmissible. aannernelijk. admission, toelating f.
admit admit, toestaan, aannemen admittance, toegang admonish, vermanen. admonitory, vermanend. getier n, moeite f; ado, much ado about nothing, veel geschreeuw en
weinig wol.
adolescence, jongelingschap f, jongelingsleeftijd m. adolescent, opwassend;
(subst.) jongeling.
adopt, aannemen. adoptive, aangenomen. adoration, aanbidding f. adore, aanbidden. [laag. adorn, versieren. adown, bier beneden, adrift, drtjvend, vlot. adroit, behendig.
adraitneee,behendigheidf. adulation, vleierij f. adult, volwassene. adulterate, overspel bedrijven. adulteress, overspeelster. advance, vordering f, voortgang in; voorschot n; (v.) voorwaarts brengen, verhaasten. [ring f. advancement, bevordeadvantage, voordeel. voor-
recht n; (v.) bevoordeelen.
advantageous, voordeelig. adventure, avontuur n;
(v.) wagen.
adventurous, gewaagd. adverb, bijwoord n. adversary, tegenstander. adverse, strijdig met. adversity, tegenspoed m. advert, letten op. [tie f. advertisement, adverten-
4
affray advertising . pillar rectamezuil f. [advies n. advice, bericht n, raad m, advisable, raadzaam. advise, raden, berichten.
advieedly,welberaden, met
opzet. advocaat m. aerial, wat van de lucht
is, luchtig.
aeronaut, luchtschipper.
aeroplane,vllegmachine f. aesthetiee,schoonheideleer afar, ver, in de verte. [f. affability,vriendelijkheidf. affair, zaak f; gevecht n. affect, werken op, aandden, bewegen; veinzen. affectation,gemaaktheid affected, aangedaan, ge-
roerd; gemaakt.
affection,toegenegenheldf. affectionate, liefhebbend,
toegenegen.
alliance, verloving f; (v.)
plechtig beloven. affidavit, beeedigde verklaring f. affiliation, aanneming als kind, echting f. affinity verwantschap affirm, bevestigen, bekrach , ti gen. affirmative, bevestigend. affix, toevoegsel n. afflict, bedroeven, kwellen, verdrukken. [ling f. affliction, droefheid, kwelaffluence, toevloed; overvloed tn, Weelde f. affluxion, toevloeiing f. afford, verschaffen, geven, affray, kloppartij f, oploop in.
affright ging f.
afield, op het veld. afire, in brand. afloat, vlot, drijvend; on. afoot, te voet. [vast. afore, voor, te voren. aforchand, vroeger, vooraf. aforesaid, voornoemd. afraid, bevreesd, vervaard. afresh, opnieuw, wederom. afront, tegenover. after, daarna, later,nadat. after-all, ten slotte. afternoon, namiddag m. afterpains, naweeen n (pl.) after-season sale, oprui-
ming f.
afterward, naderhand. again, weder,herhaaldelij k. against, tegen, aan. agape, met open mond. age, eeuw f; leeftijd m. aged, oud, bejaard. agency, agentschap n. agent, agent. [ping f. agglomeration,tmmenhooaggrandize, vergrooten. aggravate, verzwaren, ver-
bitteren.
[geheel n.
aggregate, verzameling f, aggress, aanvallen. aggression, aanval m. aggressive, strijdlustig. aggrieve, bedroeven, kwel-
len, benadeelen.
alchemist
5
affright, schrik f. affront, hoon, beleedi-
[gen.
aghast, door schrik bevanagile, gauw, handig, vlug. agio, opgeld n, agio Irt agitate, bewegen, veront-
rus ten.
agitation, beroering f. agitator, stokebrand m.
agnail, nijnagel at. ago, geleden. agonize, met den dood
worstelen, folteren.
agony, angst, doodsstrij d agree, overeenkomen, toe-
stemmen.
agreeable, overeenkom-
stig; aangenaam. [gelijk n.
agreement, verdrag, veragriculture, landbouw 711 aground, aan den grond,
gestrand.
aguish, koortsig, huiverig. ahead, vooruit, vooraan. aid, hulp f; (v.) helpen, bij-
sta an.
[doen, schorten,
(v.) On ail, ongemak aim, oogmerk n; (v.) mikair, lucht; melodie f. [ken. airiness, luchtigheid f. air-pump, luchtpomp f. airship, luchtschip n. air-tight, luchtdicht. airy, luchtig, vroolijk. Aix-la-Chapelle, Aken. ajar, op een kier. akimbo, in de zijde; with his arms akimbo, met zijne armen in de zijden.
akin, vermaagschapt, veralaek, helaasl [want. alacrity, wakkerheid f. alarm, alarm n, schrik at. alarming, verontrustend. alarm-clock, wekker m. alas, helaasl albatross, albatros m.
albiao,albino,blanke neger. Albion, Engeland. album, album n. albumen, eiwit n. alchemist, goudmaker, alchimist.
alcove alcove, alkoof f. abler, elzeboom rn . aide rman,wethouder,sehe. ale, bier n. [pen. ales, aan lij. alert, wakker, vlug. alga (pl. algae), zeewier n. algebra, algebra f. alias, anders genoemd. alibi,aanwezigheid,f elders, alien, vreemd. [alibi n. alienate, vervreemden. alight , opgestoken; (v.) uit-, afstijgen; neerstrijken. aliment, voedsel n. alimentary, voedend. alimentation, onderhoud n, vceding f. alimony, onderhoud n. alive, levend. all, geheel, gansch; all one, eveneens; all of us, you, wij, gij alien; all the better, des to beter; all over, geheel en al. allay, bijleggen, matigen. allegation, aanhaling, verklaring f. allege, aanhalen, beweren. allegiance, getrouwheid f. allegory, zinnebeeld n. alleluia, hallelujah. alleviate. verzaehten. alley, steeg; laan f. all-hail, heil! alliance, verbond n. alligation, verbinding 1. alliteration, stafriim n. alloeation,toedeeling,aanallot, verloten. [spraak allotment, aandeel n, toe:erkennen. deeling f. allow, toestaan,bewill igen , allowance, toelating, ver•
always
6
gunning; toelage f; monthly allowance, maandgeld n. [grepen. alloy, allooi n. all right, alles in orde, beAll-saint'sday, Allerheili-
gen(dag), 1 Nov.
All-soule-day,Allerzielendag, 2 Nov. allude, op iets zinspelen. allure, aanloksel n; (v.) aanlokken, verleiden. allusion, zinspeling f. alluvial, aangeslibd. alluvium, aanslibbing f, aangeslibd land n. [binden. ally, bondgenoot; (v.) veralmanac, almanak m. almighty, almachtig; the Almighty, de Almaehtige. almond, amandel f. almost, bijna. aloft, omhoog, boven. alone, alleen. along, langs, in de lengte. aloof, op een a:stand, van verre, weg van. Alost, Aalst. aloud, overluid, hardop. aloes, beneden. already, reeds. also, insgelijks, ook. altar, altaar n. alter, veranderen, wijzigen. alterable, veranderlijk. altercation, twist m. alternate, afwisselend; (v.) afwisselen. [beurtelings. alternative, afwisselend, although, alhoewel, ofsehoon. altogether, altemaal. alum, aluin f. always, altijd.
lijk.
[warden.
amend, verbeteren; beter amendment, verbetering f, amendement a. amends, (pl.) schadeloosstelling, genoegdoening f. amenity, minzaaraheid f. amereemeut, geldboete j. americanism, Amerika-
nisme n.
[heid f. beminnelijk-
amiable, liefelijk, bemin-
nelijk. amicable, vriendelijk. amid(st), to midden van. amiss, verkeerd, mis. ammunition, krijgsvoor-
rand
animadversion
7
am am, l am, ik ben. it. 111., 't jaar der wereld. a. m. v(thr den middag. amalgamate, mengen. amass, ophoopeu. amaze, verbazen. amazement, verbazing amazon, amazone f. ambassador, gezant ambiguity, dubbelzinnigheld f. ambition, eerzucht ambler, telganger ambulance, ambulance f. ambulatory, wandelend. ambuscade, hioderlaag ameliorate, verbetcren. amenable, verantwoorde-
M.
[nestle
amnesty, vergiffenis, amamong(st), ender, tusschen.
uitbreiding f. [heid f. uitgestrektamplitude, amputation, afzetting f. amulet, amulet f, tailsamuse, verraaken. [man m. amusement, vernmak,tijdan, een, eene. [verdrijf n. anabaptist, wederdooper. analogous, overeenkom-
amplification,
stig. analogy, overeenkomst f. analysis, ontleding f. anarchy, regceringloosheld, anarchic .f. anathema, ban. vloek 111, anatomy, ontleedkunde f. ancestor, voorvader. ancestry, voorvaders (pl.) anchor, anker n. anchorage, ankerp laats .f,
ankergeld n. anchor - hold,ankergrondm. anchovy, ansjovis f. ancient, oud. anciently, van ouds. and, en. anecdote, anecdote f. anemone, anemoon f. aneroid, doos-barometer m. anew, opnieuw. angel, engel m. [loom m. anger, gramschap f, angina, keelgezwel a. angle, hock; hengel anglican, Anclikaansch. anglicism, Engelsche
spreekwijzef, anglicisme n.
amorous, verliefd. amount, bedrag, beloop amour, minnarij amphibious, tweeslachtig.
angry, toornig, boos. anguish, angst in, folteangular, hoekig. [ring f.
amphitheatre,amphitheaample, wijd, mint. [ter n.
animadversion, aatinler-
anight(s),'snachts,bij nacht. king, berisping
animal animal, dier n; (adj.) dier-
animate, bezielen. [lijk. animated, moedig, vurig, [moediging f. levendig. animation, bezieling, aananimosity, verbittering [wrok anix anije M. , enkel,m. ankle annalistjaarboekschrij v er. annals (pl ), jaarboeken,geschiedboeken n (pl.) [gen. annex, aanhechten, bijvoeannexation, bijvoeging f. annihilate, vernietigen.
anniversary, verjaardag m. announce, aankondigen. annoy, kwellen, hinderen. annoying, vervelend, hin-
derlijk.
annual, jaarlijksch. [te f. annuity, jaargeld n, lijfrenannul, vernietigen. annular, ringvormig. annunciation, verkondiging f; Annunciationday, Maria Boodschap, 25 111aar t. anodyne, pij nstillend. anoint, zalven. anomalous, onregelmatig. anomaly, onregelmatiganon, aanstonds. [heid f.
anonymouo,naamloos,anoniem. another,een ander;nog een. answer , antwoord n; (v.) antwoorden. [delijk. answerable, verantwoorant, mier f. antagonist, tege nstander. antartic, tot de zuidpoolstreken behoorende. anteeedent,voorafgaand.U. anteehamber,wachtkainer
8
apologetic antedate, vroeger dagtee-
kenen.
[zondvloed.
autediluvian,van v66r den
anterior,voorafgaand,vroeger. Nang m. • anthem, koorzang, ant-hill, mierennest n. anthracite, anthraciet n. anticipate, voorkomen. anticipation,voorgevoel n. antidote, tegengift n. antipathy, tegenzin m, antipathie f. antipode, tegenvoeter m. antiquarian, oudheidkenantiquary, oud. [nen antique, voorwerp n uit
oudheid; (adj.) ouderwetsch.
antiquity, oudheid f, antithesis, tegenstellingf. Antwerp, Antwerpen. anvil, aanbeeld n. anxiety,angst m,begeerte f. anxious, bezorgd, verlan-
gend.
any, eenig; een, iemand, nog; any one, any body,
iemand, een ieder.
apace, snel, vine. apart, afzonderlij k. apartment, vertrek n. apathetic, ongevoelig. apathy, ongevoeligheid f. ape, natipen; (subst.)nativer. apeak, steil, loodrecht. a perient, purgeeren d. aperture, opening!. apex, punt f, top m. aphony, sprakeloosheid aphorism, leerspreuk f. apiece, het stuk, per stuk. apocrypha (pl.), apocriefe
boeken n (pl.)
apologetic, verdedigend.
pologue
9
apologue, leerfabcl f. apology, verdediging, verschooning f. apoplexy, beroerte f. apostate, afvallige.
apostle,godsgezant.apostel. apostolic, apostolisch. apostrophe, aanspraak f; afkappingsteeken n. appal, verschrikken, ontstellen. [Ling f. apparel, gewaad n, uitrusapparent, blijkbaar, duidelijk. [spook n. apparition, verschijuingf, appeal, beroep, appêl n. appear, verschijnen; sehijnen. [schijn as. appearanee,verschijningf, appease, bevredigen. appellant, appellant. appellation, benaming f,
naam m.
appendage, aanhangsel n. appendant aanhangend. appendix, bijvoegsel n. appertain, toebehooren. appetible, begeerlijk. [in. appetite, begeertef, eetlust applaude, toejuichen. applause, toejuiching f. apple, aprel applicant, sollicitant. application, aanwending, toepassing f. applicatory, toepassend. apply, opleggen, toepassen. appoint, bepalen, benoe-
men.
[spraak
appointment, bepaling,afapposite, voegzaam,gepast. apposition, bkj voeging f. appraise, schatten, waar-
de ereu.
archduke appreciate, waardeeren. appreciation, waardee-
ring f.
[ten.
apprehend, aanvallen, vat• apprehensible,bevattelijk. apprentice, leerjongen. apprenticeship,leertijd m. apprise, beriehten. approach, nadering f, toe-
gang m;(v.Maderen,gelijken. a pproaehable,genaakbaar. approbation, goedkeuring f; on approbation, op [schikken. melt. appropriate, toeeigenen; approval, goedkeuring f. approve, goedkeuren. erenna : adperz.,!r enagtee,;;nrie :raedn, approximation, benade-
ring f.
apricot, abrikoos f. apron, sehort,voorschoot n. apt, bekwaam, geschikt. aptitude, bekwaamheid f. aquatical, in 't water
levend. aqueduct, waterleidingf. Arab, Arabier. [bane. arable, ploegbaar, bebouwat biter, scheidsrechter. arbitrable, willekeurig. arbitrate, beslissen, uitspraak doen. arbour, pried n. arc, boog m, segment n. arcade, bong m; winkelga[lerij f. arch, aarts.... archaism,verouderd woord
of uitdrukking. archangel, aartsengel 771. archbishop, aartsbissehop. archdueheas,aartshertogin archduke, aartshertog.
archetype
10
archetype, oorspronkelijk
voorbeeld n. archipelago, archipel m. architect, bouwmeester. architecture,bouwkundef. archives (pl.), archieven n
(p1.), archief n. archivist, archivaris m. archway, bong, gewelfde arctic, noordelijk. [gang m. ardent, vurig, hartstochte-
ardour,hitte ver m.[lij k. arduous, sten. are; we are, wij zijn. arena, strijdperklgraveel n. areometer, vochtweger m. argent, zilverwit. [len. argil, potaardef. argue, betwisten, redekaveargnntent, bewijsgrond M. arid, dor, bar. aridity, dorheid, droogte f. aright, recht, wel. arise (arose; arisen), op-
staan, ontstaan. aristocracy, aristocratic f. arithmetic, rekenkunst f. ark, ark f. arm, arm; inborn m, golf f; (v.) wapenen. [ting f. armament, krijgstoerusarm-chair, leuningstoel armistice,wapenstilstandm armlet,armbandm;areapjen. armour, wapenrusting f.
arm-pit, oboe! m. wapens n (pl.), arms wapenschild n. arm's lenght,artnslengte f. arnty, Leger aroma, geur 711. around, rondom.
aroume,opwekken, [roepen. arraigu,voor ecn rechtbank
ascension
arrange, schikkcn, zich —. arrangement, schikking, regeling f. arrant, berucht, vermaard. array, slagorde, pracht f; (v.) schikken, versieren.
arrear,achterstallige schuld f; in arrears, ten achtearrest, arrest n. [ren. arrival, aankomst f. arrogant, aanmatigend. arrow, pij1 m. arsonal,tuighuis,arsenaal n. arsenic, rattenkruit n. arson, brandstichting f. art, kunst, kunstgreep f. artery, slagader f. artesian, a rtesi sch. artful, kunstig, listig. artichoke, artisjok f. article, lidwoord; artikel n. articulate, duidelijk nitspreken, bepalen. artifice, kunst, streek f. artificial, kunstig, kunstmatig. [lerie f. artillery, geschut n; artilartisan, handwerksman. “ritisnt,kunstenaar,kunstenaartistic, kunstvol. [res. artless, kunsteloos. as. zoo als, gelijk; as for, as to, wat betreft; as it were, orn zoo to zeggen; as soon as, zoodra als; as yet, nag; as though, as if, alsof. ascend, opstijgen. ascendable, heklimbaar. ascendant, meerderheid f,
overwicht n. ascendency, invloed ascension, oprijzing; melvaart f.
ascertain ascertain, verzekeren. ascetic, kluizenaar. ascribe, toeschrijven. ash, esch m. ashamed, beschaamd. ashes, (pl.) asch f. ashore, aan land, aan wal. aside, ter zijde, aan eene ask, vragen. [z ij de. askew, van ter zijde,scheef. aslant, schuins. asleep, in slaal, aslope, schuins, hellend. asparagus, aspersie f. aspect, gezicht n,aanblik m. asphalt, asphalt n. asperse. besprenkelen; be-
lastercn, bezwalken. aspirate, met vollen adem
uitspreken. aspiration, verlangen a; sterke uitspraak f. aspire, trachten, streven. ass, ezel m. [len.
assail, aanranden, aanvalassassin, moordenaar. assassinate, vermoorden. assault, aanval, storm m. assay, proef f, toets m;
(v.) beproeven, toetsen. assembly, vergadering f. assent, toestemming f; (v.)
toestemmen, instemmen. assert, handhaven, bevesassertive, stellig. [tigers. assess, sehatten, belasten. assets.(pl.) nagelaten goede-
ren; het te goed (op een koopmansrekening),creditn. aaaidaity,gestadige ijver nt; assiduities, (pl) voortdurende beleefdheden f (pl.) assiduous, naarstig. [len. assign, aanwijzeu, aanstel-
11
at
assignation, aanwijzing f. assimilate, gelijk makes;
opnemen van voedingsmiddelen. assist, helpen, bijwonen. assistance,biistand m , hulp associable, gezellig. [f. associate, metgezel, mak-
ker, vennoot m.
assonant, gelijkluidend. assort, uitzoeken,sorteeren. assortment, sorteering f. assuage, verzachten, leni-
gen.
assuasive, verzaehtend. assume, aannemen, aan-
matigen. assumption, aanneming,
onderstelling; hemelvaartf. verzekering; driestheid; assurantie .f. assuredly, voorzeker. asterisk, sterretje n. (*) astern, van achteren. asthma, aarnborstigheid astonish, verbazen;verwonderen. [ontzetting f. astonishment, verbazing, astray, verdwaald. [beens. astride, schrijlings, wijdastringent,samentrekkend. astrology, sterrenwichela[dige. rij f. astronomer, sterrenkunastute, scherpzinnig, slow. asunder, bijzonder. asylum, sehuilplaats .f. at, tot, te, in, van, bij,aan, naar, om, over; at first, iu het eerst; at the very first, in het begin; at break of day, met het krieken van den dag; at present, your 't tegen assurance,
ate
12
avenue
woordige; at most, op zijn auction, vendutie f. meest; at length, einde- auctioneer, vendumeester. [lijk. audacious, stout,vermetel. ate, at. atheism, godloochening f. audacity, vermetelheid f. athlete, athleet m. [land. audible, hoorbaar. audience, gehoor n. tehuis; in eigen at home, auditory, gehoorzaal f athwart, overdwars. toehoorders m (pl.) atmoaphere,dampkring in. auditrees, toehoorster f. atom, stofje, atoom n. atone, boeten. [welling/. aught, lets. bijvoegsel n; (v.) augment, atonement, boete, ververmeerderen. [ring f. atop, boven op. augmentation,vermeerdeatrabilious, zwartgallig. atrocity, afgrijselijkheid f. august, verheven, groot. August, Augustus. atrophy, uittering f. attach,vastmaken, hechten. aunt, tante f. attachment, verknocht- aureola, stralenkrans nt. held f; aanhangsel n; gijze- auricular, van het oor. attack, aanval m. [ling f. auspice, voorteeken n; bescherming f. attain, bereiken. [ging J.attaint, vlek, beschuldi- auspicious, gunstig. attempt, onderneming f, austere, streng, stuursch. aanslag m; (v.) trachten, on- Austria, Oostenrijk. [tiek. attead,oppassen.[dernemen. mut h ea tie(a1).echt ,authenattendance, opmerkzaam- author, schepper, voortbrenger, schnj ver heid, bediening f; geleide, authoress, schrijfster. U. gevolg n. authorixation,machtiging attendant, oppasser ilt attention, oplettendheidf. authority,gezag n,machtf. attenuate, verciannen, dun autocar, automobiel m. autocrat, alleenheerscher. worden; verzwakken. attest, betuigen, getuigen. autography, eigen handschrift n; overdruk m. attic, zolderkamer f; (adj.) autumn, herfst m. attisch. attire, versieren, optooien. auxiliary, hulp...; helper. avail, baat f, nut a; (v.) attitude, houding f. baten. [geldig. attorney, procureur available, nuttig, dienstig, attract, aantrekken. attraction, aantrekkelijk- avalanche, lawine f. held; aantrekkingskracht f, avarice, gierigheid f. avaricious, gierig. attribute, toeschrij ven. attrition, fijnwrij ving; Ave-Mary, Ave-Maria. avenge, wreken. wroeging f. donkorbruin. avenue, lean f. auburn,
aver aver, betuigen, verzekeren. average, schade, averij f;
(adv.) gemiddeld.
averse, afkeerig. aversion, afkeer, haat m. aviation, vliegkunst f. aviator, bestuurder eener
vliegmachine,aviateur,vliegenter.
avidity, begeerigheid f. avocation, roeping f. avoid, vermijden. avow, bekennett. avowal, bekentenis f.
await,verwachten,wachten. awake (awoke; awoke),
wekken; (adv.) wakker, ontwaakt.
awaken, wekken. [kennen. award, uitspraak f; (v.)toeaware, op zijn hoede, geaway, weg, voort. [waar. awe, ontzag n, vreesf; (v.)
ontzetten.
awful, ontzagwekkend. awhile, voor eenigen tijd. awkward, onbandig,lomp.
awl, els (prIem) I.
awning, dekzeil, scherm n. awry, scheef, krom, aceaxe, bin f. [keerd. axiom, axioma n. axle, as f. azure, hemelsblauw.
13
ballast baby's bottle, zuigilesch f. bachelor, ongehuwd man, vrijgezel m. back, rug m; (adv.) terug
achterwaarts; (v.) doen teruggaan.
backbite (backbit; backbitten), lasteren. backbone, ruggegraat f. backdoor, achterdeur f. backgammon, triktak n. back pedalling brake, terugtraprem f. backrootn, achterkamer f. backside, achterzkIde f. backward,aehterhjk,traag. hackwardness,traagheidf. backyard, achterplaats f. bacon, rookspek n. bad, kwaad, slecht, ziek. bade, beval, zeide. [ken badge, insigne n; (v.) merbadger, das m (dice). badly, kwalijk, slecht, erg. badness, slechtheid f. baffle, overbluffen verijdebag, zak m, tasch :f. [len. bag-pipe, doedelzak m. bail, borgtocht f. bailiff, baljuw bait, lokaas n; vervcrbake, bakken. [aching f. bakehouse, bakkerij f. baker, bakker m. baking, baksel n. balance, balans f, even-
wicht n; (v.) overwegen.
B. A., candidaat in de let-
babble, gebabbel n. [teren. baby, kind a. baby-hoed, kindschheid f. baby-linen, gemaakt kin-
dergoed n.
balcony, balkon n. bald, kaal, bald-pate, kaalkop m. bale, baal; ellende f. ball, balm & n. ballad, ballade f. ballast, ballast nt.
ballet
bandy,wisselen,wedijveren.
bane, verderf; vergif n. bang, bons f. banish, verbannen. bank, oever m; bank .f. bankbill, banknoot f. bankrupt, bankroet n. banner, banier, vaan f. bannisters , (pl.) (trap)leubaptism, doop m. [ning f. baptist, doopsgezinde. baptistery, doopvont f. baptize, doopen. bar, sluitboom m; tralie;
rechtbank; herberg; staaff.
barbarism, woestheid •. barbarous, barbaarsch. barbel, barbeel (visch) m. barber, barbier bare, naakt, kaal. bareboned, zeer mager. barefaced, onbeschaamd. barefoot, barrevoets. bareheaded, blootshoofds. barely, enkel, ternauwerbargain, koopje n. [hood. bar - iron, staafijzer n. bark, bast m, schors f; (v.)
blaffen; schillen.
,bar-keeper, tapper in.
bathing-tub
14
ballot, ballet n. balloon, ballon m. ballot, loting f; (v.) ballobalm, balsem an. (teeren. Baltic Sea, Oostzee f. balustrade, leuniug f. bamboo, bamboes n. ban, ban an. hanana,pisang f.[n;band m. band, betide f,• muziekkorps bandage, verband n. bandit, bandiet band master,kapelmeester. bandoleer, bandelier an.
barley, gerst f. [juffrouw. berm, gist 1. bar - maid, kellnerin,buffetbarn, schuur f. barn - floor, dorschvloer m. barometer, weerglas n. barracks, (pl.) kazerne f. barrel, vat n;geweerloop m. barrel - organ, draaiorgel n. barren, dor, bar. barricade, barricade f; (v.)
versperren.
barrier, slagboom m. barrister, advocaat m. barrow, berrie f, kruiwa-
gen an.
barter, ruilhandel m. basalt, basalt n.
base, slecht, laag. base - hearted, laaghartig. basely , op een lage wijze. base - minded, laaghartig. bashful , bloode, bedeesd. basil, schuinte f. basin, bekken, Bassin n. basis (pl. bases), basis f. basket, korf m, mand f. basket-ball,korfbal(spel) n. basket - box, reismand f. bass, bas; zander (visch), snoekbaars m. bass - relief, basrelief n. bass - viol, violoncel f. bastard, bastaard m. bat, vleermuis; kolf f, slagbout n. [viaasch. Batayian,Bataafseh, Batabatch, baksel n; troep m, partij f. bate, afkorten,verminderen. hateful, twistziek. bath, bad n; —keeper,badbathe, baden. [meeeter. bathing-tub, badkuip f.
batiste)
15
beef
dulden; to bear witness, batist(e), batist a. getuigen. battalion, bat.on n.. hatter, beslag n (eieren beard, baard; weerhaak M. beardless, baardeloos. battery, batter,. [..). bearing, bctrekkiug, vet, battle, veldnlag m. bonding f; gethiig a. battledore, raket a. bear-skin, berenvel n. Bavaria, Beieren. beast, beest a. bawd, koppelaar(ster). beastly, beestachtig. bawdy, liederl,k,onkuiseli. beat (heat; beaten), klopbawl, sehreeowen, tieren. pen, afros., verslaan; to bay, baai; ruimte; verlegenbeat the streets, door de heid f; (v.) ...Isla... straten slenteren; to beat bay-horse, von (paard) so. down, afdingen. bayonet, bajonet as, beatification, zaligverklabazar, bazar so. ring .f. It. C., v6Or J. C. he (was; been), zijn, we- beatify, zaligmaken. Zen; to be let, te hour; to beatitude, zaligbeid f. beau (pl. haat*, pronker, be sold, te koop. fat. • beach, strand a, never m.f beacon, bask, lichtbaak f. beautiful, schoon, fraai. beauty, schoonheid f. bead, kraal f.f beaver, bey, m. beadle, pedel m.. becalm, bedaren. beads, (pl.) rozenkrans m. because, omdat. beagle, beak (hood) m. because of, wegens. beak, as,avel n,. beam,stutbalk; disselboom; beco.. ..e.....; beco straal m; (v.) stralen. [lend. me), worden; beta... beamy, met horens; tar.- becoming, voegzaam, netbean, boon f; French bed, bed n; bedding f. Oes. bedaub, besmeren. [a. bean, snij1,30n f. bed-clothes,(pl.)beddegoed heanpod, peulschil f. bear, beer m; (v.) (bore; bedbangings,(pl.)gordijnen borne), dragen, verdragen; a (pl•) voortbrengen; to bear a bedridden, bedlegerig. part, deel hebben; to bear bed - room, nlaapkamer f. away, belialen; to bear bedspread, beddesprei f. neerdrukken; to bed - tick, beddetijk f. down, bear off, wegvoeren, af- bed-time, bedtijd m. bear the bed..., bestuiven. wenden; to charge, bekostigen; to bee, bij f. bear against, het boofd 1 beech, bettk(ebom) so. to hear back, : beef (pl. beeves), on so; bieden; wijken; to bear with, , ruudvleeseh a.
beefsteak
gebeuren.
befit, betamen. befool, bedotten. [af. before, voor, boven. beforehand, vooruit, voorbeforetime, voorheen. befriend, begunstigen. beg, bedelen, bidden, smee-
ken, verzoeken.
beggar, bedelaar•versoeker.
beggarly,armoedig.[ginnen begin (began; begun) bebeginner, beginner. begone, ga weg. begrease, besmeren. beguile, bedriegen. behalf, nut, voordeel n; in behalf of, ten gunste van. behave one's self, zich gedragen. behaviour, gedrag n. behind, achter. [achterlijk. behindhand, achterstallig; behold (beheld; beheld),
aanschouwen.
behoof, nut, gemak n. beho(o)ve, behooren, be-
tamen.
[zijnde.
being, bestaan, wezen n;(v.) belated, v erlaat. belay, vastsjorren; belege-
ren, belagen.
belch. uitbraken. belfry, klokketoren Belgian, Belgisch. Belgium, Belgic.
bereave
16
beef-steak, biefstuk beehive, bijenkorf been, geweest. beer, bier n. beet, beetwortel m. beetle, kever; kakkerlak; stamper, heiblok a. befell (befell; befallen),
belief, geloof n. believe, geloov en. belike, waarschijnlij k bell, bel, klok, schel f. belle, schoone vrouw. belligerent,00rlogvoerend. bellow, bulken, loeien. bellows, (pl.) blaasbalg m. bell-pull, schellekoord n . bell-punch, kniptang
voor tramkaartjes.
bells, (pl.) rammelaar m. belly, buik f. belly-ache, buikpijn f. belly-band, buikriem m. belong, behouren. beloved, bemind; beminde. below, beneden, omlaag. belt,gordel m;(v.)omgorden. bemoan, beweenen. bench, rechtbank f. bend, bocht, bulging f; (v.) (bent; bent) buigen, krombendable, buigzaam. [men. beneath, beneden. benediction, zegening f. benefaction, weldaad f. benefactor, weldoener. benefactress, weldoenster. beneficent, weldadig. benefit, voordeel n.
benefit-play,benefice-voor[held f. stelling f. benevolence, welwillendbenevolent, welwillend. bengal-lights, (pl.) bengaalsch vuur n. [ging f. bent, bulging, helling; neibenumb, verkleumen. bequeath, nalaten. bequest, legaat n.
bereave (bereft, bereft or bereaved, bereaved),
berooven.
bereavement
17
bereavement, beroovingf. Berlin, Berlin. herr, , bes f. berth, hut, kooi f. beseech (besought; besought), smeeken. beside, naast, bij. besides, bovendien. besiege, belegeren, besmear, besrneren. bosom, bezem ni. besot, verzot maken. bespeak (bespoke; bespoken), bespreken, bestellen. bespoke department, maatafdeeling f in cen winbest, best. [kel. bestain, bevlekken. bestial, dierlijk. best iality,beestachtigheidf. bestow, geven, schenken. bestowal, gift f. bestride (bestrode; bestridden), oversehrijden. bet, weddenschap f. bethink, bedenken, overbetimes, bij tijds. [wegen. betray, verraden. betrayal, verraad n. betroth, verloven, onder[trouwen. better, bet,. [schen. bettor, wedder. between, betwixt, tusbevelled edge i schuinekant beverage, drank m. [m. bewail, betreuren. beware, beware', beware of, pas op (noon). bewilder, verbijsteren. bewitch, betooveren, beyond, boven, buiten. bib, slabbetje n. bibacious, drankzuehtig. bible, bijbel
e. 3.
bird biblical, bijbelsch. [each. bibliothecary, bibliothebid (bad[e]; bidden), bevelen, noodigen; to bid goodmorning,farewell, goeden morgen wenschen, vaarwel zeggen. bide, afwachten, vcrdragen. bier, lijkbaar f. bifurcated, tweetandig. bifurcation, vertakking A tweesprong nt.
big, dik, groot, mato, bigamy, tv4ewijverij f. big-bodied, zwaarlijvig. bigot, dweper; (adj.) schijnheilig. bigotry, schijnheiligheid bilateral, tweezijdig. bilberry, boschbes f. bile, gal f. bilious, galachtlg. bill, snavel m; rekening f;
aanplakbiljet; recept; wetsontwerp n; bill of exchange, wisselbrief m;
bill of lading, cognossement n, zeevrachtbrief so; bill of fare, spijslijst f. bill-book, ivisselboek n. bill-broker, makelaar in billet, briefje n. [wissels. billiards, biljartspel n. billiard-table, biljart n. bill-sticker, aanplakker m. bin, least, kist f,trog,bak nt. bind (bound; bound), bin-
den, inbinden.
bindery, boekbinderij f. binocle, verrekijker nt. biography, levensbeschrijving f. birch, beck m; strafroede f. bird, vogel
2
bird-cage
mel, koekjestrommel f.
bishop, bisschop. bissextile, schrikkeljaar n. bit, beet m, s tuk; gebit n. bitch, teef f. bite, beet m; Av.) (bit; bit[ten]), bijtes?
bitter.bitter,scherp. [ver f.
bitters, (pl.) bitter n, jenebivouac, bivak n. II. L., candidaat in de rech[ten. black, zwart. Mao kamoor, moriaan. black-beetle, kakkerlak m. blackberry, braam f. blackbird, meerl f. black-board, schoolbord n blacken, zwart maken. black-friar, Dominikaner. blackguard, deugniet m. blacking, schoensmeer n. blacklead, potlood is. black-lcg,bedrieger; onder[worst f. krui per m. blackpudding, bloedblacksmith, grofsmid. bladder, blaar f. [blad n. blade, lemmet; schouderblamable, berispelijk. blameless, onberispelijk. blanch, wit maken. bland, zachtzinnig. blandish, vleien. blank, blanco; (subst.) leem-
te, opening f.
blanket, wollen deken f. blaspheme, vloeken.
blouse
18
bird-cage, vogelkooi f. bird's-eye, in vogelvlucht. birth, geboorte f. birth-mark, moedervlek birth-place, geboorteplaats [f. biscuit, beschuit f. biscuit-box, beschuittrom-
blaapbemy.,godslasteringf. blast, rukwind m; geschal n. blast-furnace,ameltovennt. blasting-oil, nitro-glyceri-
ne f.
[men, flikkeren.
blaze, vlam f; (v.) vlamblazon, blazoen n. bleach, bleeken. [rij f. bleach-works (pl.),bleekebleak, bleek, guur; (subst.)
bliek (visch) f.
bleakness, giturheid f. bleat, blaten. [den. bleed (bled; bled), bloe• blemish, smet, klad f. blench, afschrikken; terug-
bIend,vermengen. [deinzen. bless, zegenen. blew, blies. [blind. blind, zonneblind n; (adj.) blindly, blindelings. blindness, blindheid f. blink, gluren, knipoogen. bliss, zaligheid f. blissful, zalig. blister, trekpleister f. bloat. opzwellen. bloater, bokking f. block, blok n; (v.) inaluiten. blockade, blokkeering f. blockhead, domkop m. blockhouse, blokhuis n. blood, bloed n; verwantschap f; (v.) aderlaten. blood• horse, volbloed m. bloodthirsty, bloeddorstig. bloody, b loedig. bloom, bloesem;bloei m;(v.) bloomy ,bloeiend. [bloeien. blossom, bloesem m. blot, klad, vlek, inktvlek f; (v.) bekladden. [pier n. blotting-paper, vloeipablouse, kiel, blouse f.
blow 19 slag so; ramp; windvlaag f; (v.)(blew;blown), blazer, waaien. blue, blauw. [kous f. blue-stocking, blauwbluff, opgeblazen, ruw; geblunder, tinter in. [trouw. blunderhead, domkop in. blunt, bet, lomp, dom; (v.) verstompen. blush, blos f; (v.) blozen. blusterous, razend. 11. M., candidaat in de medicijnen. [wild zwijn n. boar, mannetjes-varken; board,plank f; kost m;boord boarder, kostganger m. [n. boarding-house, famil iepension n. board-wages, kostgeld n. boast, pocherij f; (v.) po[chen. boat, boot f. boating,spelevaren[techtm. boating-excursion, bootbodice, korset n. bodkin ,haarspeld,rij gpen f. lichaam, lijf is; vereeniging f. body-guard, lijfwacht f. bogus, onecht, nagenaankt. Bohemian, Bohemien, Boboil, koken. [heemsch. boiler, kookketel m. [botch. Bois-le-Due, 's Hertogenboisterous, onstuimig. hold, koen, vriimoedig. boldfaced, onbeschaamd. bolster, peluw f; kompres 7t. [delen. bolt, grendel m; (v.) grenbomb, born f. bombastic, hoogdrav end. boosbazin, bombazijn o. blow,
bomb-proof, bornvri.j.
bOSF.
band as, verboud obligatie f; bon in. bone, been n, grant f. [a hone-dust, beenderenmec bonfire, vreugdevuur n. bonnet, mats f. bonny, aardi ,, , hupsch. bony, beenachtig. book, boek n; (v.) boaeu kaartjes koopen; to bool, for A, een kaartje koopez naar A; to book in ad vance (seats), (plaatsen bespreken. book-binder, boekbinder. bookbinders-shop, bock. binderij f. book-case, boekenkast f, booking-olfice, plaatskaar tenbureau n. book-keeper, boekhouder book-seller, boekverkoo. per. E. book-stall, boekenstalletjf boom stijging f v. prijzen boon, geschenk n, gunstf boot, laars f. boot-jack,laarzenknech t m, boot-lace, schoenveter m, bond,
boot-polish,schoen-cremef
boots, schoenpoetser; hubsknecht (in een hOtel). booty, buit f. border, rand m, grens f; (v.) begrenzen. bore, boor f; tervelend, lastig mensch. bore-cole, boerenkool f. born, geboren. borne, gedragen. borough, gehucht n. borrow, borgen, leenen bosom, boezem in. [van. born, best are",
botanist botanist, krnidkenner in. botanize, botaniseeren. both, beide; zoowel als, bother, plagen, kwellen. bottle, fiesch f. bottom, grond, bodem m. bottomless, bodemloos. bought, kocht; gekocht. bound, grens f, landpaal m;
(adv.) bestemd (your).
boundary, scheidpaal m,
grens f.
boundless, grenzenloos. bounteous, milddadig. bounty, gift, mildheid f. bow, boog;strijkstok m;buiging f, groet m; (v.) buigen. bowels (pl.), ingewand,bart bower, pried n; but f. C.• bowl, schaal, kom f; (v.)
den bat werpen. bow-net, fuik f. bowsprit, boegspriet m. bow-window, uitstekend venster n. [loge f. box, Boos, kist, koffer; bus; boy, jongen. boyhood, jongenstijd m. brabble, ruzie f. brace, paar, koppel n. brace-band, bretel f. bracelet, armband m. brackish, brak (water). braggart, snoeshaan m. braid, vlecht f. brain, brein 21,hersenen(pl.) brain-sick, krankzinnig. brake, rem f; (v.) remmen. bran, zemelen f (pl.) branch, tak m. [kel f. brand, brandmerk a; fakbrand-goose, wilds ganef • brand-new, fonkelnieuw. brandy, cognac in.
20
bride-man
brass, geel koper n. brassard, armband nt. brave, trotseeren. bravery, moed m. brawny, gespierd. bray, balken. brazen, onbeschaamd. breach, breuk f.
bread, brood n. bread•basket,broodmandf.
breadth breedte f. break, break; , rust ,f; (v.) (broke broken), breken
afbreken.
breaker, breekijzer a. breakfast, ontbijt a. breakwater, golfbreker m;
strandhoofd n.
bream, brasem m. breast, burst f. breath, adem m, luchtje,
windje a.
breathe, ademen. breech, achterste n;broekf. breeches, (pl.) broek f. breed (bred; bred), telen,
aanfokken.
breeder, fokker in. breeze, koelte f.
breezy, winderig. [m. (pl.) brethren, (pl.) broederen brevity, kortheid brew, brouwen. brewer, brouwer bribe, omkoopen. bribery, omkooping f. brick, baksteen m. brick-dust, steengruis n. brick-work, metselwerk n. bridal, bruiloft f. bride, bruidf. bridegroom, bruidegom m. bride-maid, bruidsmeisje n. bride-mau, bruidsjorikerm.
bridewell bridewell, tuchthuis it. bridge, brug f; (ook) snort whistspel. bridle. toorn, teugel nt. brief, kart, bekuopt. bright, glinsterend, fielder. brighten, ophelderen. brilliancy, glans, glued in. brilliant, schitterend. brim, rand, boord brimstone, zwavel f. brine, pekel f, zilt water rt. bring (brought; brought), brengen; halen. briny, zout. brisk, levendig, vurig. bristle, borstel so. British, Engelsch. brittle, broos. [,roach, broche; priem f. broad, breed, wijd, grof. broad•brimmed,breed van bruaden,verbreeden. [rand. brocade, goudlaken broil, tumult n; (v.) rootbroke, brak. [teren. broken, gebroken. broker, makelaar nt. bronze, brunt a. brood, broedsel n. brook, beck f. rm. broom, berm, hei f; bezem broom - stick, bezemstok nt, broth, bouillon ns. brother, broeder. Ff. brotherhood,broederschap brother-in-law, zwager m. brought, bracht; gebracht. brow, wenkbrauw f. brown, bruin. Bruges, Brugge. (knew.. bruise, kneuzing f; (v.) brumal, winterachtig. brunt, geweld n, schok so.
21
bull's - eye brush, boritel ni, kwast f; (v.) afborstelen. brush-wood,kreupelhouta. Brussels, Brussel. Brussels sprouts, (pl.) Brusselsche spruitjes n (pl.) brutal, dierlijk, onbeschoft. brute, woestaard; (adj.) dierlijk, woest. bubble,bobbel,waterblaasf. buck,loogf;bok nz. [mandf. buck - basket, vuile - goedsbucket, emmer buckle, gespf; (v.) gespen. buckskin, bukskin n. buck-wheat, boekweit f. bud, knop m . budget. begrooting f. buff, buffelleer, zeemleer n. buffalo, buffel M. buffer, buffer nt, buffet, buffet n. hug, wandluis bug - bear, bullebak in. buggy, zeker Relit rijtuig n met &in paard. bugle, jachthoren m. [wen. build (built; built), boobuilding, gebouw n. bulb, bloembol m. bulge,zwellen,uitzetten[saf. bulk,onktrek m,grootte,masbulk-head, beschot bulky, dik, grout, wichtig. bull, stier In; pauselijke bul f; John Bull, spotnaam der Engelschen. bull - dog, bulhond:m. bullet, kogel m. bulletin, bulletin it. bull - fight, stierengevecht n. bullock, jonge os m. bull's - eye, luchtgat; hut , venster a (schip); de root
bully ( van een schictschij f). bully, grootapreker, twistzoeker bulwark, bolwerk n. bump, opzwelling, buil f. bumpkin, lomperd m. bun, krentenbroodje n. bunch, bos, tros m. bungalow, landhuis n in Engelsch-Indie. buoy, boci, ton f. buoyancy,drijfvermogen n; luchthartigbeid f. burden, last m, vracht f. burdensome, lastig. burgher, burger m. burglar, inbreker m. [ter. burgomaster, burgemeesburgundy, bourgogne(wijn) burial, begrafenis f. [m. burlesque,boertige stijl m. burly, opgeblazen, etoer. burn, brandwonde f; (v.) (burnt, burnt or burned; burned) branden, verbranden. burning-glass,brandglasn. burnish, polijsten. burr, brouwen met de r. burst, gerucht n; barst m, scheur • f; (v.)(burst;hurst), bersten. bury, bedekken, begraven. huah ,struik m , krenpelbosch bushel, schepel n. [n. bushranger, ontsnapte gabusily ,druk,bezig [leiboef. business, bezig,heid, zaakf. buss, luide kus, klapzoen m. bust, borstbeeld n. bustle, gewoel a. busy, bezig, druk. busy-body, bemoeial M. but, maar, behalve.
cadence
22
butcher. slaver yn. [f. butchery, vleeschhouwerij butler, bottelier m. butt, doel, mikpunt n. butter, boter f. butter-boat, sauskom f. butter-fly, vlinder M. butterine, margarine f. butter-milk, karnemelk f. button, kuop; knoop m. button-hole, knoopsgat n. button-hook, knoopenhaakje n. [pen. buy (bought;bought),koobuzz, gonzen. by, door, bij; by heart, van buiten; by the boat, met de boot; day by day, dag aan dag; by the way, A. propos! one by one, een voor een; by sea, over zee; by far, verreweg; by no means, geenszins; by and by., straks; by the by, tusschen twee haakjes. by-stander,toesehouwer
C cab, huurrijtuigje as. cabbage, kool f. [de •f. cabbage-lettuce,kropsalacabby, huurkoetsier tn. cabin, hut, kajuit f. cabin-boy, kajuitsjongen. cabinet, !cabinet n. cable, kabel m. • cabman, koetsier. cackle, gekakel n. cad, ploert m. cadaver, lijk n. cadence, toonval M.
cadet cadet, cadet; vrijw illiger ?a. cage, kooi f. cake, koek m & f. calamity, ramp f. calcarious, kalkachtig. calculate, berekenen. calculation, berekening ,f. caldron, ketel m. calendar, kalender m. calf (pl. calves),Ictlf; kalfscalibre, kaliber a. [leer n. calico, katoen a. calk, kalefateren,breeuwen. call,roep at,geroep;bez,oek n; (v.) roepen, benoenten, bezoeken; to call for, vragen, eischen. [kunst f. calligraphy, schoonsichrijfcalling, roepingf,beroep n. callous, vereelt. callow, vederloos, kaal. calm, kalmtef; (v.)bedaren. calumniate, lasteren. calumny, laster ht . Calvary, krnisberg nt. Caltinist, Calvinist. came, kwam. camel, kameel cameo, camee f. camomile, kamille f. camp, kamp n; (v.) legeren. campaign, veldtocht a. camphor. kamfer .f.
can,kan,kroesf;(v.)(could),
kunnen. [gracht f. canal, kanaal n, vaart, canary, kanarievogel m. cancel, uitschrappen. cancellation, floorschrapcancer, kanker nt. [ping f. cancerous, kankerachtig. candidate, candideat m. candle, kaars .f. [f. Candlemas, Maria lichtmis
23
capstan
candlestick, kandelaar, blaker in. [ten. candy, kandij f; (v.) konfijcane, riet n, rotting m. canicular - days,(pl.)honda.
dagen at (pl.) cannibal, menscheneter m. eannon,kanon n; carambole cannoneer, kanonnier. [f. canoe, kano f, schuitje n. canon. kerkregel m. canonization, heiligver-
klaring
f.
canopy, troonhemel cant, femeltaal; huichelarij f. [tine ,f. canteen, veldflesch; cancanter, korte galop m. cantharide,S paanache vlieg canticle, lofzang m. [f. canton, kanton n; (v.) kan-
tonneeren. canvas, zeildoek n. canvass, kuipen, werven. caoutchouc,gom - elaatiekn. cap, pet, kap f. capable, bekwaam. capacity, bekwaamheid,be-
vattelijkheid
f.
cape. nelerine f. [nie f. Cape - Colony, Kaapkolo-
caper,kaper an;kaperschip n. Cape - Town, Kaapstad. capillary, haarfijn. capital, kapitaal n; hoofdstad; hoofdletter f; (adj.) hoofdzakelijk, halsstraffelijk. capitulation, capitulatie f. capoe, kapok f. capon, kapoen m. caprice, gril f. [slaan. Capsize, omkantelen, omcapstan,
kaapstander
capsule
24
capsule, capsule f. [tein. captain, hoofdman, kapicaptious, misleidend. captivation, gevangenne-
mint, betoovering f.
captive, gevangene in & f. captivity,gevangensehap f. capture, roof ns, vangst f. car, kar f, wagen m. carabine, karabijn f. carat, karaat a. caravan, karavaan f. carbon, koolstoff. [puistf. carbuncle, karbonkel nt, carcass, karkas,geraamte n. card, ;speel)kaart f; naam-
kaartje
[punt n.
cardinal-point, hoofdcard-table, speeltafeltje n. care, zorg, moeite f; (v.)
zorgen, zich bekornmeren.
career, loopbaan f. careful, zorgvuldig. careless, zorgeloos. caress, liefkoozing f; (v.1
liefkoozen.
cargo, lading f. caricature, caricatuur f,
spotbeeld n.
caries, beeneter m. carmine, karmijn n. carnage, bloedbad n. carnival, carnaval n. carol, lied n, zang carp, karper m. carpenter, tim me rman. carpet, tapijt n. carpet-bag, reiszak zn.
carrtage,wagen,wagg,on m, rijtuig n.
carrion, kreng carrot, wortel tit, peen f. carry, dragen; to carry off, wegvoeren.
catch
cart, kar f, wagen tn. cart-house, wagenloods f. cartilage, kraakbeen n. cart-load, wagenvracht f. cartoon, plaat f, die een
geheele bladzijde vult.
cartridge-box, patroon. tasch f. cart-wright, wagenmaker. carve, graveeren; houtsnijcascade, waterval in. [den. case, dons, kist f; dek n;
koker nt; geval n.
casement, klein venster n. cash, gereed geld n; kas f. cashbook, kasboek n. cashier, kassier m. cashmere, cachernir n. cash-price, prijs A contant cask, vat n; helm tn. [m. cast, worp; stempel nz, afgietsel n; (v.) (cast; cast), werpen; to cast away, wegwerpen; to cast out, wegjagen. [ten f (pl.) castanets (pl.), castagnetcasta way, verworpeling. castigation, kastijding f. casting, gietsel n. cast-iron, gegoten ijzer n. castle, kasteel n. castor-oil, wonderolie f. castration, ontmanning f. casual, toevallig. casualty, Coeval; sterfgecat, kat f. [val n. catalogue, catalogue nt. cataract, waterval m; staar f
op het oog.
catarrh, zinking f. catastrophe, ramp; ontknooping f.
catch,vangst f;(v.)(caught; caught),vangen,betrappen.
catch-word
25
catch-word,wachtwoord n. catechize, catechiseeren. catechism, catechismus en. categorical, uitdrukkelijk. category, k iasse, orde f. cater, proviandeeren. caterer. spijsverzorger vi. caterpillar, rugs f. cathedral. dcrnkerk f. Catlic lie, Katholiek. [stelling f• cattle, vee it. cattle-show, veetentooncauliflower, bloerukool causal, oorzakelijk. cause, oorzaak, reden f; (v.) veroorzaken. caustic, brandmiddel n. cauterize, uitbranden. caution, borgtocht (v.) w aarschuw en. cautious, voorzichtig. cavalcade, ruitertroep cavalier, ruiter, ridder. cavalry, ruiterij f. ! v.) uithollen. cave, hol cavern, spelonk f, hol n. caviar, kaviaar f. cavil, haarklooverij f; (v.) [vitten. cavity, holte f. cease, eindigeu. ceaseless, onophcudelijk. cedar, ceder m. cede, afstaan, toegeven. ceiling, plafond n, zoldering f. celebrate, vieren. • celebrated, beroemd. celebrity, beroemdheid .f. celerity, spoed nt. celery, selderij f. [en. celestial, hemelsch. celibacy, ongehuw de slant cell, eel f. cellar, kelder eec.
chancellor
cellular, cellulair. cense, belasting f, cijns ret. censer, reukvat, wierookvat n. [ter. censor, censor, zedenmeescensure, kritiek, censuur f. census, volkstelliug f. centenary, honderdjarig. centralize, centraliseeren. centre, middelpunt n. • century, eeuw f. cerebral, tot de hersenen behoorende. ceremonial, ceremonieel. ceremony, plechtigheid f. certain, zeker, gewis. certificate, certiticaat n. certify, verzekeren. cessation, stilstand 711, cession, afstand nt. [sarren. chafe, verhitten, opwinden, chafer, Itever tn. chaff, kaf chafing•dish, komfoor n. chain a kettingm;(v.)ketenen. clpair, zetel, draagstoel m. chairman, voorzitter m. (v.) witten. chalk, krijt chalky, krijtachtig. challenge, uitdaging f. chamber, kamer, zaal f; chamber of commerce, kamer van koophandel. chamois, genie f. chamois-leather, gemsleder n. champ, kauwen, knagen. champagne, champagne!. champignon, eetbare paddenstoel champion, kampioen nt. chance, toeval n, kans f; , v.) gebenren. chancellor, kauselier
chancery
26
chancery, kanselarij .f. change, verandering f; (v.) verwisselen; to change carriages, overstappen (trein). changeable, veranderlijk. channel, waterloop m, kanaal n. chaos, chaos m. chaotic, verward. chap, kwant, knaap m. chapel, kapel, kerk f. chaperon, geleidster f. chaplain, kapelaan m. chaplet, rozenkrans m. chapped lips (hands), (pl.) sprimr,ende lippen, (handen) (pl). chapter, hoofdstuk n. character, n letter f; karakter n. characterize, kenmerken. charcoal, houtskool f. charge, plicht; lading; beschuldiging f; aanval m; (v.) beladen; beschuldigen; aanvallen. charitable, liefdadig. charity. liefdadigheid f. charlatan, kwakzalver. charm,betoovering f;(v.)becharmi ag,bekoorlijk[koren chart, zeekaart f. charter, charter, patent n. charterer, bevrachter. char - woman, werkvrouw. chasm, kloof, ruimte f. chassis, chassis, raam n, onderstel n van een auto. chaste, kuisch. chastisement,kastijding f. chastity, kuischheid .f. chat,gepraat n;(v.)keuvelen. chatter, snappen, kakelen.
childhood
chatty, praatziek. cheap, goedkoop. [driegen. cheat, bedrog n; (v.) becheck, tegenspoed nt; geruit boot n; bon, assignatie f; (v.) beteugelen. check-boak,checkboekje n. checkmate, schaakmat. cheek, Wang; brutaliteit f. cheer, gastmaal n; vreugde; toejuiching f; (v.) verheugen, toejuichen. cheerful, vroolijk. cheese, kaas f. cheese-market,kaasmarkt [per. f. cheese - monger, kaaskoochemist, scheikundige;apo[theek f. theker. shop, apochemist's cherish, koesteren. cherry, kers /. cherub, engel, cherub m. chervil, kervel f. chess, schaakspel n; to play at chess. schaken. chess-board,schaakbord n. chest,kist f,koffer m;borstf. chestnut, kastanje; afge• zaagde grap f. chew, kauwen; to chew tobacco, pruimen. chicane, vitterij f. chicken, kuiken n. chide (chid; chidden), beknorren, kijven. chief,voornaamste,opperate; hoofd, aanvoerder; commender in chief, opperbevelhebber. chiefly, voornamelijk. chieftain, opperhoofd n. child (pl.children), kind n. childhood, kindschheid f.
childish
27
circumstantial
childish, kinderachtig. ' chosen, uitverkoren. chill, koude; huivering .1, christening, doop m. christian, christen; (adj.) (adj.) koud, kil. christelijk. chidl(i ► ness ,koude,rilling ,f. C.• christian name,doopnaauk: chime, klokkenspel n. Christmas, Kerstmis fic chimera, hersenschim f. chimney, schoorsteen in; chronic disease, slepende ziekte f. lampeglas n. chimney - sweeper,schoor- chronicle, kroniek f. chronicler, kroniekschrijsteenveger. ver nt. chin, kin f. China, China; porselein n. chronology,tijdrekening f. chin - cough, kinkhoest m. chronometer, tijdmeter m. chine, ruggegraat f. chrysalis(pl.chrysalides), Chinese, Chinees, Chine, pop f van een insect.. chubby, poezelig, mollig. Zen; (adj.) Chineesch. chuckle, streelen. chink, spleet, kloof f. chump, klomp tn. chip, spaander chipper, liefelijk, aange- church, kcrk f. chippy, katterig. [naam. church-yard, kerkhof n. churl, vrek, lomperd m. chirp, tjil pen . churn, karn f. [teeken n. chisel, beitel chivalry, ridderlijkheid f. eicatrix(pheicatrices),litetcatrize, heelen. chock, schok, aanval cigar, signar f. chock-full, stampvol. cigaret, sigaret f. chocolate, chocolade f. cinder, sintel m. choice, kens f. cinnamon, kaneel m & a.. choicely, uitgelezen. cipher, cijfer n. [schap choir, koor n (kerk). choke, verstikken,krenken. circle, cirkel m; Bezel circuit,omloop m;tourneef choke-damp, mijngas n. rend; (subst.. circular, choleric, oploopend. circulaire f. choose (chose; chosen), [redetwisten. circular - letter, krediet.) kiezen. M. hakken; brief [bi]jet n . chop, cotelet f; (v.) chophouse, gaarkeuken ,f. circular-ticket, rondreiscirculation, omloop m. chopper, hakmes n. hak- circumcision,besuijdingf. chopping - block, circumference, omtrek m. blok n. circumflex, omgebogen. choral, koraal & n. cireumjacent, omliggend. chord, snaar; koorde f. circumstance, ornstandig. cherist(er). koorzanger. . heid .f. [dig. chorus, koor n (tooneel). circumstantial, omstanchorus-girl, koriste f.
circus circus, paardespel n. cistern, regenbak nt. citation, dagvaarding; aan. haling f. cite, dagvaarden; aanhalen. citizen, burger in. city, groote stad f. civic, burgerlij k. civil, beleefd, beschaafil. civilization, beschaving f. civility, beleefdheid f. clad, gekleed. claim, eisch m; (v.) eischen. claimant, eischer. clam, kleven, lijmen. clammy, kleverig. clamorous, schreeuwend. clamour. geroep, getier n. clamp, kiamp m; (v.) opklampen. clan, stam rn, geslacht n. clande%tine, verborgen. clang, gekletter n. clap, klappen, slaan; toejuiclapper. klopper M. [chen. claret, Bordeauxln M. clarify, klaar word en, zuiveren. [ken, stooten. clash, geriukel n; (v.) klinclasp, slot n; omhelzing f; (v.) sluiten; omhelzen. class, klasse f. classic, classiek. classify, rangschikken. clatter, klateren. clause, clausule f. clavicle, sleutelbeen n. claw, klauw m , schaar f. clay, klei f. [reinigen. clean, schoon, rein; (v.) cleaning, schoonmaak f. cleanly, zindelijk. clean shaven, glad geschoren. circus,
cloud
28
clear, helder; (v.) ophelde-
ren; vereffenen. •
clearly, klaarblijkelijk. cleave (cleaved, cleaved; or cleft, cleft), klooven.
c I e m ency,goederti erenheid clergy, geestelijkheld f. Cf. clergyman, geestelijke 7n. clerical, geestelijk. clerk, klerk m. clever, knap. Cleves, Kleef. click, getik n. client, clitint nt. cliff, klip f; afgrond climate, luchtstreek f.
cl imati se,acelimatiseeren. climax . opklimming f. climb, klimmen. clinch, toesluiten, klinken. cling (clung; clung), aauhangen. [pen. clip, knijper m; (v.) knipcloak, mantel m. clock, klok f. clod, kluit, aardkluit f. clod-hopper,boerenkinkel.
cl og,belemmeren.overladen. cloggy, hinderlijk. close, slot, rustpunt n; (adj.) dicht, nauw, dompig, somber; (v.) sluiten, mndigen. closely, dicht, innig. close-stool, stilletje n. closet, privaat n, plee f. closure, aluiting f. . cloth, laken, 'Innen n. clothe (clad, clad; or
clothed;clothed),kleeden. clothes, kleederen n (pl.) clothes-basket, linnen-
mind f.
clothing, kleeding f. cloud, wolk f.
cloudy cloud y ,
29
bewolkt, nevelig. clove, kruidnagel cloven, geapleten. clover, klaver f. club, knuppel rn; club f; klaveren (kaartspel). clubroom, societeit cluck, klokken. clump, klomp in. clumsy, lump. cluster, tros, troep m. clutch, greep f, klauw m; (v .) grij pen. co, compagnie, compagnon. coach, koets, diligence f. coach-house, koetshuis n. coach-man, livrelkoetsier. co-active, medewerkend. coadjutor, ambtgenoot tn. coagulate, stollen, strem[men. coal, kool f. coal bricks, (pl.)briketten f (p1.) coal-heaver, kolendrager. coalition, vereeniging f. coal-pit, kolenmijn f. coal-scoop, kolenschop f. coal-scuttle, kolenbak m. coarse, grof, ruw. coast, knot f; (v.) langs de [tel m. bust varen. coat, jas, bedekkingf, mancoat of arms, wapeuschild coax, vleien. [n. cobweb, spinneweb a. cork, haan; windwijzer cockade, kokarde f. cock-chafer. meikever m. eock-fight,hanengevecht n. cock-horse. stokpaard it. cockle-stairs,wenteltrapf• cockney, geboren Londenaar. cockroach, kakkerlak
collateral cock'rn•comb, hanekam ni. cocksure, zeer zeker. cockswain, bootsman. cocoa, cacao f. cocoa-nut, kokosnoot f. code.wetboek, reglement n. cod-fish, kabeljauw codger, vrek in. codling, stoofappel cod-liver-oil, levertraan.f. coerce,dwingen,afdwing,en. coercion, dwang m. coeval, even oud; tijdgecoffee, koffief. [noot van. coffee-bean, koffieboon f. coffee-pot, koffiekan 1. coffee,, -koffer m, geldkistf. coffin, doodkist f; peperhuis cog,tand m Oar) een rad). [n. cogency, overredingskracht cogent, dringend. [f. cogitate, overpeinzen. cognate, verwant. [rad n. cog-wheel, kamrad, tandcohabit, samenwonen. coheir, mede-erfgenaam. cohere, samenkleven. coherence, samenhang m. coil, kronkeling; rank; indnctierol; drukte f. coin, munt f, geld n. coinage, geldmuntingf. coincidence. overeenstemcoke, coke(s)f (pl.) [mini f. cold, koude, verkoudheidf; (adj.) koud. coleseed, koolzaad a. colic, koliek, buikpijn f. collaborate,samenwericen. collapse, inzenvallen; (subst.) 'intoning f. coll a r,boordje n i halsbandn• collate, vergelijken. collateral, zijaelingseb.
collation collation, vergelijking f. colleague, amb tgeuoot. collection, verzameling f. collective, gezamenlijk. college, college n. [hond collie, Schotsche herderscolliery, kolenhandel m. collision, botsing f. collogue, samenspannen. colloquy, samenspraak f. collude, samenspannen. collusion, verstandhouding Cologne, Keulen. U. colonel, kolonel 'colonial, koloniaal. colonist, kolonist m. colonnade, zuilenrij f. colossal, kolossaal. colour, kleur; vlag colt, veulen n. column, zuil, kolom comb, kam m; honigraat combination, verbinding,
vereeniging; hemdbroek f.
combine, vereenigen. combustible, verbrandbaar. [verwarring f. combustion, verbranding; come (came; come), ko-
men, verschijnen,ontstaan;
to coote at, bereiken; to come of, afstammen. comedian, tooneelspeler. comedy, blijspel a. comely, bevallig. comestible, eetbaar. comet, komeet f. comfort, troost m; gemak n; welgesteldheid f; (v.) v ertroosten.
comfortable, behaaglijk. comic, geestig. coming, komst f. command, bevel, gezag a;
30
compartment
(v.) bevelen, overzien. commander, bevelhebber. commemorable, gedenkwaardig. commence, beginnen. commend, aanprijzen. commendable, loffelijk. commensurate,evenredig. comment, uitlegging
(v.) uitleggen. [keer n.
commerce, handel m, ver(minim ingle, vermengen. commiserable, deernis-
waardig. [lijden n. commiseration, medecommissary, commissaris. Commission, last,lastbrief m; volmacht; commissie f. commit, bedrijven, aanbe.
velen; gevangen zetten; verpanden. [tor m.
committee, comitd n; curacommodity, gemak n.[zee. commodore, kapitein ter common, gemeen, gewoon. common-place, alledaags. commons (pl.), burgerstand nt. common-sense, gezond
verstand n. [nebest n.
commonwealth, gemee-
cotomotion,opschuddingf. communicate,mededeelen. community, gemeenschap commute, verwisselen. [f. compact, verdrag, beding a; ',adj.) vast, beknopt. companion, metgezel. company, gezelschap n, compagnie f. compare, v ergelij ken. comparison,vergelijkingf. compartment, afdeeling, coupe f.
compass 31 compass, omtrek in; kompas n; (v.} omvatten; over-
leggen. compasses, (pl.) passer in.. compassion, medelijden compassionate, medelijdend.
compatible, beEtaanha,ar. compeer, makker compel, dwingen. compend, kort begrip compendious, beknopt. vergoecompensation, ding f. compete., mededingen. cocapecouce,bevoegdheidl. competent, toereikend. mededincompetition,
ging
competitive examination,vergelijkondexaroenn.
compilation,verzameliugl. compile, v erzamelen. complacence, —coney,
voldoening; insehikkelijk-
complain, klagen. [held f. complaint, kiaclit f. complaisant. voorkomend.
complement,aanvullingf complete, volledig; (v.) voltooien. completion, voltooiing f.
complex, ingewikkeld. complexion, gentoe&gesteidlieid; gelaatskleur f. compliant, insehikkelijk. complication, verwikkelivg tgitg f. compliment, pliehtplecomplimeotal, hoffeltjk.
complot, samenzwering f. comply, voldoen R., beraster' in. component,sainetistellend.
concern (.0mport,overeensteramen.
compose,satuenstenen; be-
vredigen; componeeren.
composedly, bedaard. composer, samensteller;
eomponist. composite, sansengesteld. composition, sarnenstelling f,opstel n,compositie f. composure, kalmte f. compound, satnenstel, mengsel n; (v.) mengen-, comprehend, bevatten, begrist pen. comprehension, begrip n; oravang m. compress, compres a; (v.) samendrukken. compression, samen drukking; beknoptheid f. comprise, bevatten. overeencompromise, komst, sehikking eompromit, beloven,waarborgen; in gevaar breugen. compulsion, dwang c ompulsory, dwingend;gedwongen, verolieht. compunction, wroeging compute, berekenen. comrade, kameraad. [te f. concave, hol; (subst.) hotconceal, verbergen, ver-
zw ij gen .
Even.
concede, toestaan, toegeconceit, waan ne, verbeelding f; lava' nt. conceitless, onbezonnen. conceive, begrijpen. concentration, sainentrekking f. conception, begrip n, 'pee-
ning; ontvangenis
concern, zcosk, onderne-
concerning
congeal
32
ming f; belang n; (v.) betreffen, raken. concerning, betreffende. concert, ov ereenstemming f; concert n. concertina, harmonica f. concession, vergunning f. conciliate, verzoenen. concise, beknopt, kort. conclude, besluiten, beslissen. [volgtrekking f. conclusion, besluit n, geconcord, eendracht f. concordant, overeenstemmend. [menloop nt. concourse, toevloed, saconcrete, samengegroeid, samengesteld, concreet; (v.) samengroeien, samenvoegen. concubine, bijzit f. concur, samenloopen. concurrent, samenwer[ling f. kend. concussion, schok m, trilcondemn, veroordeelen. condemnation, veroordeeling f. Cf. condensation, verdichting condescending, inschikkelijk, hoffelijk. condign, verdiend. condiment, toekruid n. condition, toestand m; voorwaarde f. conditioned, bedongen. condolatory, van rouwbeklag. condolence, rouwbeklag n. conducive, bevorderlitik. conduct, gedrag n; leading f; middel n; (v.) geleiden, aanvoeren. conductor, geleider; con-
ducteur (tram, omnibus). cone, keg el m. confect ; bonbon m. confection, suikergoed a,' kontituur f. confectioner, suikerbakker m. [(adj.) verbonden. confederate, bondgenoot; confederation, b ondgenootschap n. confer, opdragen,verleenen, beraadslagen. conference, onderhoud n, . samenkomst f. confess, belijden, bekennen, biechten. confidant, vertrouweling. confidence, vertrouwen n. c onfidential,vertmuwelijk. confine , grens f, uiterste
n; (v.)bepalen; opsluiten; grenzcn.
confined, bepaald. confirm, bevestigen, be[klaren. krachtigen. confiscate, verbeurd ververbeurdc onfiacati on, [m. klaring f. conflagration,zware brand conflict, botsing f. [f. confluence, samenvloeiing conform, overeenkomstig. confound, verwarren. confounded, verward, be-
schaamd ;duivelschl [gehapt'.
confraternity, broederconfront, tegen elkander stellen. [tie, vergelij king f. confrontation, confrontaconfuse, verwarren, vet.-
bij steren.
confusedly, verward. confute, weerleggen. congeal, stollen, bevriezen•
conversion conversion,bekeering,conversie; onizetting f. convert, bekeerling m &f. convertible, veranderbaar. convex, bolrond. convey, vervoeren. conveyance, vervoer convict,veroordeelde M & f. conviction,sehuldigverkla-
ring; overtnig,ing f. convince, overtuigen. rf. convocation,bijeenroeping convoke, bijeet,roepen. convoy, geleiden. rf. convulsion, stuiptrekking cook, keukenmeid, kok; (v.) koken. cookery, kookkunst f. cool, koel, onverschillig. cooler, koelvat n. coolie, koelie m. [king f. co-operation, samenwerco-ordinate,nevengeschikt copartner, deelhebber m. copious, overvloedig. copper, koper; kopergeld n; (pop.) politie-agent. copper. smith, koperslager copy, afschrift n. Ent. copy-book, sehrijfboek n. copying-press, copieerpees f . copy-right, kopierecht n. coquet, behaagziek. coral, koraal n & f. cord, koord, snoer n. cordage, touvvwerk n. cordial, hartsterkend; hartelijk. cordiality, ba.rtelijkheid.f. cork, kurk f & m. rm. cork - screw, kurketrekker corn, koren, gnu.; astercorner, hoelt M. [cog '4.
35
council corner - sent, hoekplaats f.
cornechoren m;peperhuis n. cornfield, korenveld n. corn-tratle,korenhandel m. coronation, kenning 1. coroner, lijkschouwer m. corporal, 'korporaal; (adj.) lichamelijk. , [Th. corporation, genootschap corps, korps n. corpse, lijk n. [held f. corpulence, zwaarlijvigcorrect, vvrbeteren, berispen; (adj.) precies, juist. correction, verbetering f. correspondence, overeenkOmst f, ontgang m; briefwisseling f. corroborate, versterken. corrode, invreten. corrosive, invretend. corrugation, rimpelingf. corrupt, bedorven, veil. corruption, bederf n; omkooping f. cornet, corset n. cosmetic, schnonheidsmiddel n, cosmetiek f. cosmographer, wereldbeschrbver. [ger,cosmopoliet. cosmopoliten, wereldnurcost prijs M; nitgave; schade f; (v.) (cost; coat), kosten. costive hardlijvig. haat.. costly, kost , Cosy, gezellig, behaaglijk; (subst.) theetnuts f. cot, hut, kooi f. cottage hut; villa I. e.itton,katoett n. ' couch rnstbed n. cough, hoest m; (v.)hoesten. could, kon. . [ring). council, raad m (vergade-
counsel counsel, raad m, overleg n.
36
counsellor, raadsheer. count, graaf m; (v.) tellen, rekenen. countenance,voorkoinenn, begunstiging f; (v.) steunen. counter, Ache n; rekenaar m; toonbank f. [valsch. counterfeit, nagemaakt, countermand, tegenbevet n. counterpane, beddespreif. counterpart, tegenpartij f. counter-view, keerzijdef. countess, gravin f. countless, talloos. country,landstreekf,land n. country-life, landleven country-squire, landjoncounty, graafschap n. [ker. couple, pitar n. couplet, couplet n. courage, moed m. courageous, moedig. courier, renbode m. course, loop, gang, wedloop; stroom m. courser, renpaard n. court, hof n; rechtbank f. court-card, pop f (in 't kaartspel), prentkaart f. courteous, beleefd. courtesy, hoffelijkheid f. courtier, hoveling m. court-martial, krijgsraad in. [pleister f. court-plaster, Engelsche court-yard,binnenplaatsf. cousin, neef m, nicht f. covenant, verdrag n. cover, deksel a; begunstiging f; omslag rn; (tafel). co uv ert vs. [kleed n. coverlet, deksprei f, dek-
creation covet, begeeren, hunkeren. covetous, begeerig. cow, koe f.
coward, lafaard nt. coy, zedig, preutsch. crab, krab ,f. crack, krak, barst m, zwakhoofd n; snoever m; (adj.) voortreffelijk, kranig; (v.) kraken, breken. eracknel, krakeling f, bros beschuitje n. [list f. cradle, wieg f. craft, handwerk n; kunst, craftiness, bedrevenheid, [eten. listigheid f. cram, inproppen, gulzig cramp, kramp; kram f; (adj.) krom, knoestig. cramp-iron, kram f. cranberry, roode (veen-) boschbes f. erank,woordenspel n; handvat n; (adj.) rank, gezond. crape, krip, fibers a. crapulence, roes m, over[kroet lading f. crash, gekras, geraaa; bancrass, dik, prof, lomp. crater, krater m. crave, smeeken; hunkeren. craven, lafaard m; (adj.) la fhartig. crawfish, rivierkreeft m. crawl, kruipen, sluipen. crayon, teekenkrijt n. craze, kneuzen, breken; (subst.) manic f. crazy, krankzinnig. creak, kraken, piepen. cream, room in. crease, kreuk, vouw; kris f. create, scheppen. creation, schepping f.
culminate
37
creature creature,
schepsel n; aan-
hanger m. credence, geloof credentials (pl.),
geloofsbrieven m (p1.) credible, geloofwaardig. credit, geloof, aanzien n. credulous, lichtgeloovig. creed, geloofsbelijdenis f. creek, kreek f. creep (crept; crept). krui[ding f. pen. lijkverbrancremation, crescent, halve maan.f. crest, kam m, kuif ,f. cretaceous, krijtachtig. crew, scheepsvolk n. crib, krib, but f, stal in. cricket, krekel m; cricket n (mpel). cricketer, crick etspeler m. cried, riep; geroepen. crier, oniroe; er 711. crime, nuisdaad . 1. criminal, misdadiger. crimson, karmozi..in a. cringe, lage vleierij f. cripple, kreupel. crisis, toppunt n, crisis f. crisp, kroes, broos; (v.)
krullen.
critic, beoordeelaar in. critical, hacheliik• criticize, beoordeelen.
crockery.grof aardewerk n. crocodile, krokodil crocus. krolcus tn. crook, kromte, bocht f. crop, oogst; krop in; (v.)
plukken, oogsten. cross,kruis n;droefheid.f,lii den n; (adj.) dwars,verkeerd. croosing,kruisstraat f,wegovergang; doorkruising f.
crossroad, dwarsweg nt. crouch. neerbuigen, krui-
pen.[paard; kroep f (ziekte). croup, kruis n van een crow, kraai f; gekraai n; (v.) kraaien, snoeven. crowd, gedrang n, menigte crown, kroon, kruin f. Cf. crucial, krniswijze; streng. crucifix, kruisbeeld n. crucifixion, kruisiging f. crude, rauw, onrijp. cruel, wreed. cruet, olie- en azijnstel n. cruise, kruisen. cruiser, kruiser nt, [m. crumb, kruimel f. crumb - brush, tafelschuier crumple. kreuken. [m. knarsen. crunch, crush, verplettering f,sehok crush - hat, klak(hoed) m. crush - room, foyer m, kof-
fiekamer f (in schouwburgen). crust, korst, schaal f. crutch, kruk cry, geroep, geschreeuw n; (v.) (cried; cried), schree
wen, weenen, roepen. crystal, kristal n. cub, jong n, welp cube, la-0ms in.
n.
cuckoo. koekoek m.
cucumber. komkommer f. cudgel, knuppel in. cue, antwoord it; staart m;
(b iljart)queue f. manchet; oorviig f; (v.) slaan. vechten.
cuff,
cuirass, harna9 n. culinary, van de keuken. culminate, het toppunt
bereiken.
culmination culmination,
damsel
38 hoogste
stand at, culpable, schuldig.
culprit, schuldige m &
f.
cultivate, bouwen, aan-
kweeken, beschav en.
cultivation, beschaving,
aankweeking f.' culture, akkerbouw m; beschaving f. cumbersome, hinderlijk. cumin, komijn m. cumulate, ophoopen. cunning, handig, listig. cup, beker, kelk m; kopje n. cup - board, huishoudkast f; kabinetje n. cupidity, begeerlijkheid f. cupola, koepel m (dak). curable, geneeslijk. curate, hulppredikant m. curative,genezend.[earism. curator, cueator;bibliothecurb, kinketting f.
curb-atone,randsteen,trottoirband nt. curtly, geronnen, dik. eure,genezingf;(v.)genezen. curiosity, nieuwsgierigheid,zeldzaamheid f.[zaam. curious, nieuwsgierig,zeldcurl. krul, kronkeling f;(v.) krullen, kronkelen. curl - tongs, (pl.) krulijzer n. currant, aalbes f. currency, gangbaarheid, circulatie f. current, stroom. loop m. cureic,ragont(metkerrie)m. curry - comb, roskam m. curse, vloek m, plane f. cursive, vloeiend. [ten. curtail, inkorten,kortstaarcurtain, gordijn n.
eurvation, buiging, krom-
ming
f.
curve, bocht f; (v.) bulgen. cushion, kussen n; biljart-
band m.
custard, eiervlade f. custody, hechtenis f. En,
CUStom,gewoontef,gebruik customary, gewoonlijk. customer, klant. custom-house, douane-
kantoor n. cot, suede f, houw in; manicsel n, snit m; (v.) (cut; cut), snijden, afnemen. cutlass, hartsvanger cutlet, kotelet f. cutter, coupeur cycle, rijwiel n; kringloop cylinder, cylinder mt. tin.
llnder-fall-desk, cylin-
dyerbureau n.
dadd, daddy. pa, maderlief. dagger, dolk m;kruisje a, t.
daily, dagelijks. dainty, lekker, verlekkerd; kieskeurig; (subst.) lekkerdairy, melkerij f. .Enij f. daisy, madeliefje n. daily, dartelen, atoeien. damage, schade f, nadeel n; vergoeding f. damask, damast n. damn, vloeken, verdoemen. damnation, verdoemenisf. damp, damp, nevel vochtigheid f; (adj.) suchtig, neerslachtig. dacasel,deerntjejuffertje a.
dance
39
dance, dans ni; (v.) dansen.
dancer,danser m,danseres f. dandelion, paardeubloem, molsla f.
dandy, modegek m. danger, gevaar n. dangerous, gevaarlijk. dangle, beogelen. dare, durven, trotseeren. dare - devil, waaghals m. daring, onversaagd. dark, duister, donker. darken, verdonkeren. darling, lieveling 111, darn, stopper'. dart, pij1 m, werpspies f. dash, slag, stoot m;
slaan, brcken. dash - board, spatbord n. dashing, haastig. date, dagteekening; dadel f. daub, kladstuk n; (v.) be-
smeren, kladschilderen. dauby, vlakkerig. daughter, dochter. daughter-in-law, schoon-
dochter. dauntless,onverschrokken. dawdle, beuzelen, zeuren. dawn, dageraad day, 'fag m, daglicht n. daybook, dagboek n. daybreak, dageraad m. day - nursery, kinderbe-
waarplaats f. dazzle, verblinden.
D. D., doctor in de theologic. deacon, diaken m. dead, dood, doodsch. dead ,ity, vervallen stud!. deadly, doodelijk. deaf, doof. deal (dealt; dealt), deelen,
decorate ronddeelen, handelen; geven (speelkaarten). dear, lief, dierbaar, dour; oh dear, och he I death, dood m. death-bed, sterfbed n. debase, vernederen; vervalschen. debate, beredeneeren, betwisten. [ven. debauch, verleiden, bederdebauchee, lichtmis m. debenture, schuldbekentenis f. debilitate, verzwakken. zwakte f. debit, debiteeren. debonair,heusch,minutata. debt, schuld f. debtor, schuldenaar m. decadence, verval n. decay, verval n, afneming f. decease, overlijden n. deceit, bedrog n, list f. deceive, bedriegen, mis-
leiden. December, December.' decency, betamelijkheid f. decennial, tienjarig. decent, betamelijk. deception, bedrog n. decide, beslissen, bepalen. decision, beslissing f. decisive, beslissend. [dragen. deck, dek n. declaim, opzeggen, voordeclaration, verklaring f. declare, verklaren. declination, af helling;ver-
buiging f.
[ren.
decline, vervallen; wetgedeclivity, afhelling f. decompose, ontbinden. decorate, versieren.
decoration
40
decoration, versiering; ridderorde f. decorous, welvoegelijk. decorum, welvoegelijkheid decoy, lokken. decrease, vermindering f.
decree, raadsbesluit, gebod n; (v.) verordenen. decrepit, afgeleefd. decry, laken; uitkrijten. dedicate, toewijden. dedication, toewijding, opdeduce, afleiden. [dracht f. deduct, aftrekken. deed, daad, acte f. deem, oordeelen, meenen. deep, diep; diepzinnig. deer,(pl. deer), wild hert n. defalcate, snoeien; verduisteren. defamation, eerrooving f. defame, onteereu, lasteren. default, gebrek, verzuim n. defeat, nederlaag, vernietidefect, gebrek n. [ging f. defection, afval m. defend, verdedigen. defense, verdediging, bescherming f. defer, uitstellen, dralen. deference, eerbied m, achtin g f. deferential, eerbiedig. If. defiance, uitdaging, tarting deficient, gebrekkig. defile, engte .f; defile n; (v.) besmetten, onteeren. definable, bepaalbaar. define, bepalen, deflni e eren. definite, bepaald, begrensd. deflect, afwijken, buigen. deform, mismaken, schenden. deformity,mismaaktheidf.
deluge
defraud ,verkorten, ontroodefray, vrijhouden. [yen. defrayment, beKostiging f. deft, handig, vaardig. defunct, overleden(e). defy (defied; defied), trotseeren. degeneracy, ontaarding f. degradation, degradatie, verlaging; ontaarding f. degree, graad, stand m. deification, vergoding f. deign, zich verwaardigen. deity, godheid f. dejected, neerslachtig. delay, uitstel n; (v.) uitstellen, ophouden. delectable, verrtikkelijk. delectation, genot n. delegate, gemachtigde. delegation, afvaardiging f. deleterious, schadelijk. I)elf, Delftsch aardewerk n. deliberate, voorzichtig, bedaard opzettelijk. deliberation, overleg n,beraadslagin,g f. [heid delicacy, Iekkernij; kieschdelicate, lekker; kiesch. delicious, heerlijk. delight, lust m, genot n; (v.) verheugen, bekoren. delimit, afbakenen. delineate, schetsen. delinquency, plichtverzuim n, overtreding f. delinquent. schuldige. delirious, ijlhoofdig. deliver, bevrijden; overhandigen. [levering f. deliverance, verlossing; delude, bedriegen. deluge, zondvloed m, overstrooming f.
delusion delusion, bedrog a, misslag nt, dwaling f. demagogue ,volksleider m. demand, vraag f, eisch m;
(v.) vragen, eischen. demarcation, afpaling f. demean, behandelen, zich gedragen. [drag a. meanour, handing f;gedemerit, wangedrag n. demise, overdracht f; overlijden n. demission, afstand m; overdracht f. democracy, volksreveering demolish, afbreken, slot-
de
demolition,aloopin*T.Iren. demonstrate, bewijzen. demonstration, bewijs,
betoog a.
[ren. demoralize, demoraliseedemur, weifeling f, uitstel a; (v.) aarzelen. demure(ly),sternmig,zedig. den, kooi f; 1101 7, denial, ontkenning, ver-
loachening f. Denmark, Denemarken. denominate, noemen, betitelen. [zest. denote, aanduiden, aanwijdenounce, aankondigen, veroordeelen, beschuldigen. denouncement, aanklacht dense, dicht, dik. dental, tot de tanden behoorende. dentist, tandarts m. denudation. ontblooting f. denude. onthlooten. denunciate, aanklagen. deny (denied; denied),
ontkennen.
deodorise, ontsmetten.
derogatory
41
depart, vertrekken. department, werkkring m;
departement n. departure, vertrek n. depend, afhangen; vertrou
wen. dependent, afhan kelijk. depict, afechilderen. [a. depilatory, onthaarrniddel deplorable, jammerlijk. deplore, beweenen. deploy, ontplooien. depopulate, ontvolken. deportation, deportatie f. deposal, afzetting f. depose, afzetten; getuige-
nis afleggen. deposit, storting f. depot, wankel m, depot n. depravation, bederf n. depravity, verbastering; losbandigheid f. [afkeuren. deprecate, afbidden; streng depreciate, Bering achten;
in waarde dalen. [deringf. depredation, roof m, plundepress, drukken, neer-
slachtig maken. depression,drukking,neerslachtigheid f. deprivation, berooving f; [heid f. verlies n. depth, diepte; diepzinnigdeputotion,afvaardiging f. deputy, afgevaardigde m. derange, storen,verwarren. derelict, verlaten, onbe-
heerd. dereliction, verzaking f, deride, uitlachen. [ting f. derision, hoon m, bespotderive, afleiden,afstammen. derogate, benadeelen. derogatory, verkortend.
devolve
42
derrick derrick, hefkraan f. descant, redevoering f;
destruction, vernieling,
zing m. [men.
desultory, onsamenhandetach, losmaken; deta-
descend, afdalen, afstamdescendant, afstammeling. describe, beschrijven.
de veription,beschrijving f. descry, bespieden. desert, woest; (subst.) woes-
tijn f; (v.) verlaten, deserteeren. deserter, deserteur m. deserve, verdienen; zich
verdienstelijk deserving, verdienstelijk. deaiderate,begeeren,noodig hebben; het geniis voelen. design, plan n, bedoeling f. desipient, dwaas, speelsch. desire, begeerte f; (v.) ver-
desiroua,begeerig. [langen. desist, afstaan. [tig. desk. lessenaar m. Aeaolate,eenzaam,mistroosdesolation, verwoesting f. (v.) despair, wanhoop wanhopen. [loos. 'desperate, wanhopig, radedespicable, verachtelijk. despise, verachten. despite,verachtingf;haatm. despoil, plunderen. despoliation, berooving f. despond. wanhopen. despot, dwingeland m. dessert,dessert,nagerecht n. dessicate, opdrogen. destination,bestemmingf. destiny, bestemming f,
noodlot n.
[stokes.
destitute, ontbloot, verdestroy, vernielen, verdel-
gen.
verdclging f.
[gend.
cheeren. [detachement n. detachment, losmaking f; detail, bijzonderbeid f. detain, ophouden, gevangen houden. [pen. detect, ontdekken, betrapdetention, gevangenzetdeter, afschrikken. [ting deteriorate, verergeren, bedery en. determinate,bepaald,vast. determination, besluit a. determine, bepalen, be-
aluiten; eindigen. detest, verfoeien. dethrone, onttronen. detonate, ontploffen. detonation, ontploffing f. detort, verwringeu. detour, omweg m. detract, onttrekken;
trekken; lasteren. detraction, lastering f. detriment,schadef,nadeeln. detrition, afslijting f. deuce, twee (op dobbelstee-
en speelkaarten); nen drommel, duivel m. devastation,verwoestingf. develop, ontvouwen, ont-
deviate,afwijken[wikkelen. device, oogmerk n, list; ziispreuk devil, duivel; loopjongen devilish, duivelsch. devious, afwijkend. devise, verzinnen, uitden[ken. devoid, ontbloot. devolve, overbrengen, doen overgaan, tebeurtvallen.
devote
director,
43
devote, wijden. devotee, feinelaar tn. devotion, tocwij ding, gods-
vrucht f. devour, verslinden.
devout, vroona. dew, dauw m. dew - drop, dauwdroppel m. dexter, rechtsch. de - terity, behendigheid f. diabetes, suikerziekte f. diabolic, duiveisch. diagram, meetkundige guur f, ontwerp n. dial, zonnewijzer m. dialeet,tongval m,dialect n. dialogue, sarnenspraak f. diameter, middellijn f. diamond, diamant m; ruiten in 't kaartspel). diapharmua,doorsehijnend. diaphragm, middelrif diarrhoea, buikloop m. diary, riagboek n. dice , dobbelsteenen m (P 1 .); (v.) dobbelen. dictate, gebod n, inspraak f; (v.) voorzeggen,dieteeren. dictator, dictator m. diction, voordracht f. did, deed, liet. didactic, onderwijzend. diddle,wankelen; bedotten. die (pl. dice), dobbelsteen m; (v.) sterven. died, stierf; gestorven. diet, levensregel m; dieet n. differ, verschillen. difference, verschil n. different, vergehillend. difficult, moeilijk. diffident, schroomvallig. diffraction, breking f van diffuse, verspreiden. [licht.
dig (dog; dug), graven; ti
dig down, onderwijnen. digest, verteren, verduwen digestion, vertering f. digging, nakinvverk n. [n digit. vingerbreedtef; cijfe dignified, verheven. dignitary, waardigheidsbe
kleeder m. dignity, waardigheid f. digress, afwijken. [wal on dike, sloot f; dijk, steenet dilapidation, verval n
verwaarloozingf. dilatation, uitzetting f.
uitbreiden,uitzetten dilatory, traag, vadsig. dilemma, dilemma n, tee.
legenheid f.
[vlijt f
diligence, naarstigheid dilute, verdnnnen, vet,
zwakken; (adj.) verdund. diluvial, diluviaansch. dirn duister, dot suf; (v.' verduisteren. dimension, afmeting f. diminish, verminderen, dimness , duisterheid , dot heid f. dimple, (wang)kailtje n. din, geraas n. dine, eten, dineeren. dining - car, restauratiewa• gen m. dining - room, eetzaal f. dinner, middagmaal n. slip. indoopen; to dip into, sigh bemoeien; duiken. diploma, diploma n. diplomatic. diplomatisch. dipInmat(ist), diplomaat. direct, rechtstreeks(ch). direction,richtingf;bewind directory, adresboek n. [n.
dirge dirge, lijkzang m. dirigible, bestuurbaar. dirt, slijk, vuil n; (v.) bevui[len. dirty, veil, laag.
disgraceful
44
discommend, berispen. discomposure, ontsteltenis, wanorde f. [binden. disconnect, scheiden, ontdisconsolate, troosteloos. discontent, misnoegen n. discontinue, staken, af-
disable,onbekwaam waken. disabuse, ontgoochelen. disadvantage, nadeel n. disaffected, misnoegd. disagree, verschillen, on[naam. eens zijn. onaangedisagreeable, disagreeable* (pl.), onaangenaamheden f (pl.) disappear, verdwijnen.
discord, tweedracht f; wandiscordant, oneenig; wan-
disappoint, taeurstellen. disappointment, teleur[ring f. stelling f. afkeudisapprobation, disarray, wanorde f; (v.) in
discourtesy, onbeleefdheid discovery, ontdekking f. discredit, slechte naam m;
wanorde brengen; ontklee-
disaster, ramp f. [den. disavow, ontkennen, loo-
chenen.
disavowal, loochening f. disbelief, ongeloof n. disburden, ontlasten. disburse, voorschieten. discard, afdanken; ecartee-
diseern i onderscheiden,[ren. discerning, oordeelkundig. discharge, ontslag n,kwijtschelding; losbranding; betaling f; (v.) ontslaan, ontheffen; losbranden; kwijtschelden; vrijspreken. disciple, leerling m. [lijk. disciplinary, krijgstuchtedisclose, onthullen; zich openen. disclosure, onthulling f. discolour, verkleuren. discomfiture, nederlaag f. discomfort, neerslachtigheid f, iced n.
breken. [klank m. luidend.
discount, disconto n. discourage, ontmoedigen. discourse, redevoering
gesprek n. [f.
(v.) niet gelooven, onteeren. discreditable , onteerend. iden; bediscreet, bescle
leidvol. discrete, afv,escheiden. diseretion,bescheidenheid; [den. beleid n. digeriminate onderschei discursory. beredeneerd. discuss, onderzoeken, beredeneeren. [denwisseling f. discussion, discussie,woordisdain, versmaden. disease, ziekte, kwaal f. diseased, ziek. disembarkation, ontscheping, landing f. disembarrass, ontlasten. disembroil, ontwarren. disengage, scheiden; ontslaan, vrijlaten. disfavour, ongenade f. disfigure, mismaken,scben[de f. den. disgrace, ongenade, schandisgraceful, schandelijk.
disguise
45
disguise, vermomming f. disgust,walgingf;aPkeer m; (v.) walgen. disgusting, walgelijk. dish, schotel m, schaal f, gerecht n; (v.) opdisschen. dish-cloth, vaatdoek m. dishearten, ontmoedigen. dishonest, oneerlijk. dishonour, oneer f; (v.) onteeren; een wissel niet betalen. dish- water, vaatwater n. disinclination,tegenzin m. disinfect, ontsmetten. disinherit, onterven. disinterested, belangeloos. disjunct, afgezonderd. disk, werpschijf; schijf f. dislike, afkeer, weerzin dislocate, ontwrichten. dislocation, verplaatsing; [zen. ontwrichting f. dislodge, verjagen; verhuidisloyal, ontrouw. dismal, ijselijk, droevig. dismay,sehrik m,verslagendismiss, afdanken. [heidf. dismissal, dismission, afzetting f, ontsla• n. disnatured, ontaard. ongehoordisobedient, [overtreden. swim. disobey, niet gehoorzamen, disoblige, mishagen. disorder,wanorde; kwaal f; [zedelijk. (v.) verwarren. disorderly, onordelijk; ondisown, verloochenen. dispel, uitdrijven, verban[vrijstelling f. nen. dispensation, ontheffing, dispense, uitdeelen, ontslaan van, veroorloven.
distance disperse, verstrooien. displace, verplaatsen, ontnemen. display, vertooning f; (v.) vertoonen. displeasure, mishagen n. displode, ontploffen. disposal, bestier n, beschikking f; (v.) schikken, beschikken. disposition, beschikking, regeling f; aard m. [f. dispossession,onteigening dispraise,misprijzen,laken. disproportion, wannerhoudivg f. dispute, twist m, geschil n, (v.) betwisten. disqualify,onbekwaam maken; een bevoegdheid (tot, to) ontnemen. disregard, minachting f. disrepute, kwade naam dissatisfy, ontevreden madissect, ontleden. [ken. dissemble, verhelen; veinzen. [tweedracht f. dissension, verdeeldheid, dissent, verschil n in gevoelen. dissenter, afgescheidene (van de Eng. staatskerk). [f. dissertation, verhandeling dissimulation, veinzerij f. dissipate, verstrooien, ver-
kwisten.
dissipation, verkwisting f. dissoluble, oplosbaar. dissolute, ongebonden, los. dissolve, oplossen, ontbin-
den, smelten. dissonance, wanklank tn. dissuade, afraden.
distanoe,afstand,eerbied
distant
46
distant, afgelegen, verwijdistaste, tegenzin m. [derd. distil,afdruipen;distilleeren. distiller, distillateur m. distinct, onderscheiden, afgezonderd; duidelijk. distinction, onderscheid; aanzien n, onderscheidin g f. distinguish,onderaeheiden. distinguished, aanzienlij k. distort, verwringen, verdraaien. distract, afleiden (de aandacht), in de war brengen. distraction, afleiding; verbijstering f. distraint, beslag n (op goederen). [held f. distress, ellende, benauwddistribution, uitdeeling f. distrust, wantrouwen n. disturb, verstoren. disturbance, verstoring f. disuse, onbruik n. disvalue,geriug§ehatting (v.) geringschatten. ditch, sloot, greppel f. divan,divan m;rookkamerf. dive, duiken; navorsehen. diverge, uiteenloopen, afwij ken. divers, verscheidene. diversion, afleiding f, vermaak n. [ken. divert, afwenden; vermadiverting. vermakelijk. divest, ontblooten. divide, deelen, scheiden. dividend, uitdeeling f, dividend n. [spellen. divine, goddelijk; (v.) veerdivinity, godheid f. divisible, deelbaar. isle/. division, verdeeling f, divi-
doom
divorce, echtscheidiug f. divulge, verspreiden, verkondigen. [nen. dizzy, duizelig; onbezondo (did; done), doen, verrichten; to do away, verwijderen, wegdoen; to do off,uittrekkenoto do over, herhalen; do pray! doe het alsjeblieft. Damn. docile, zachtzinnig, leerdocility, volgzaamheid f. dock-yard, werf f. doctor, doctor, dokter m. doctrine, leer f, leerstel.eel n. [document n. document, bewijsbrief m, dodge, ter zijde springen, behendig ontwljken. Esehelm m. does, doet. dog, hond m; mannetje n; dog-cart, dogkar f. dog-cheap, spotgoedkoop. dogged, koppig. dogma, leerstuk n. doing, daad f, bedrijf n. dole, aahnoes f. doleful, droevig. do-little, nietsdoener m. doll, pop f. dolorous, piinlijk. dolphin, dolfijn m. domestic, dienstbode f; (adj.) huiselijk. woonstede f. dominate, overheerschen. dominion, heerschappij f, gebied n. donation, gift f. done, gedaan; gaar; gefopt. donkey, ezel m. don't, ddo nut, doe (bet) niet, laat het. doom, vonnis, lot n.
door
dressing-gown
47
door, deur f. door-keeper, portier dormitory, slaapvertrek n. dorsal, dat tot den rug be[hoort. dose, dosis f. dotage, kindsheid f. dotation, begiftiging f. double, duplikaat n; (adj.)
dubbel; bedrieglijk; (v.) verdubbelen, vouwen. koeter[houden n. waalsch n. double-entry,dubbel boekdoublet, wambuis n. doubt, twijfel, argwaan m; (v.) twijfelen, mistrouwen. doubtful, twijfelachtig. dough, deeg n. dove, duif f. dovetail, zwaluwstaart (als houtverbinding). dowager, douairibre f. down, dons; duin n; (adv.) beneden, neder; (v.) vernederen, afdalen. downcast, neerslachtig. downfall, instorting f. downstairs, (naar) beneden. de trap af. downward, n ederwaartn. downy, donzig, donsachtig. doze, sluimeren, dutten. dozen, dozijn n. dozy, slaperig. drab, vaal. draffy, drabbig. [wissel en. draft, trek m, achets f; double-Dutch,
drag,haakm;(v.)sleepen,trekdrag-net, sleepnet n. [ken. dragon, drank dragoon, dragonder m. drain, verlaat n, sluis f; vidroog maken,afwatereo. drama, tooneelstuk n.
dramatist, tooneeldichter. [perie drank, dronk. drapery, lakenweverij; dra , drastic, geweldig. draught, teugf, trek, haa];. wised tocht f. [a. draught - horse , trekpaaill draughts ipl.),'damspel a. draughtsman, damschtiff. draw (drew; drawn),,
trekken, sleepen; teekenen; to draw from, ontleeneu. aan; to draw in, lukriM, pen; to draw off, weg. voeren; to draw on. i very oorzaken. [schaduwzucle draw-back, hinderpaal draw - bridge,ophaalbrug drawer, lade f. drawers (pl.),onderbroekf.' • drawing, teekening f. drawing-room, ontvang,
[a•
kamer j.
dray-horse, sleeperspaard,. dread,ontzetting,vreet4 f;(V.)i dreadful,vreeselijk[vreezen. dreadnought,
onversaaga0,
m; root siapchip n. dr,am, drow ot; deeililtgli, or ( drea int; drea ed ;drea ineit).011.13d rea ry, selij dredge, sleepnein, dreg f. dredging - machine, baggermachine f. [grondsop n. dregs (pl ), droesem trt; drench, slok, drank m. dress, kleeding f; (v.) klee-
den; bereiden:
dresser, aanrechtbank dressing - ease,
kapdoos f.
dressing-glass, toiletspiegel nt. [PT. ► A dressing-gown, morgen-
dressing-shield
48
duplicity
drunkard, dronkaard m. dry, droog, dorstig; onvermengd; (v.) (dried• dried), dryly. droogjes. [drogen. dry-nurse, baker .f. dry- swine,niet-zoete wijn m. dubious, twijfelachtig. ducal, hertogelij k. duchess, hertogin f. duchy, hertogdom duck, eendvogel m. duckling, jonge eend f. ductile, inschikkelijk, hasdelbaar. dudgeon, dolk; wrevel tn. due, recht n, eisch, plicht m; (adj.) behoorlijk, verschuldigd. due-hill, schuldbekentenis, promesse f. kwijlen. koetsier, b[e'setu r umr: duel, tweegevecht n. z ri zle, motregenen. dug, uier m. roll, nar, snaak m; (adj.) duke, hertog 7n. snaaksch; (v.) schertsen. dull, dom, loom. [rig. ronish, vadsig. [gen. duly, behoorlijk, nauwkeucoop, kwijnen, laten han- dumb, atom, sprakeloos. op, druppel m; oorbel f; dumb- waiter, stomme ti knecht m. (v.) laten vallen. dummy, stomme; blinde waterzucht f. dross, seluim n; uitschot n. m (bij het kaartspel); kosdrought, t1roogtef;dorst m. tuumpop f. dump, droefgeestigheid f. drover, veedruver m. drown, vearinken, over- dun, schuldeischer m; (adj.) donkerbruin; (v.) manen. stroomen. drowsiness, vadsigheid f. dunce, lomperd, domoor m. dune, duin n. drowsy, slaperig. dung, meat m; (v.) mesten. drub, afrossen. dungcart, mestkar f. /trudge, zwoegen. dungeon, kerker m. drug, drogerij f. dupe, bedrogene; (v.) bedruggist, drogist nt. driegen. [plicaat a. Mum, trom f; (v.) trommelen. (delsreiziger m. duplicate, afschrift, dudrismmer, tamboer; han- duplicity, dubbelhartigheld f. irunk(en), dronken.
drossing-shield,sousbrasm. dressing-table, kaptafelf. dress-suit, (heeren)rokkostuum n. dressly,pronkziek,smaakvol. drift, aandrift f, geweld n; • bui f; drifts of ice (pl.), ijsechotsen f (pl.) drill, boor; exercitie f. drink, drank m; (v.)(drank; drunk), drinken. drip, druipen, nederdruppelen. dripping-pan, braadpan f. drive, rite n; dri,jfjacht f; (v.) (drove; driven), drijven, indrijven; voeren, vervolgen. speeksel ni; (v.)
r;
durable
effects
49
durable, duurzaam. dure, duren. during, gedurende. dusk, schemering f; (adj.) (blister. dust, etof n; (v.) afstoffen. dust•coat, stofmantel m. duster, stofdoek; stofrnantel m. dust-man, stadsreiniger m. dust pan, vuilnisbak m. Butelt, Nederlandsch. Dutchman, Nederlander. duty, plicht, dienst m. dwarf, dwerg m. dwell (dwelt; dwelt), wonen, verblijven. dwelling, wooing f. dwindle, vervallen, ontaarden. [kleuren. dye, verf, kleur f; (v.) dynamite, dynamiet n. nasty, stamhuis
ease, rust f. zernak
(v.) verlichten. east, oosten n. Easter, Paschen f. eastern, oostersch. *easy, gemakkelijk, ougedwongen. welgesteld. easy •-chair, fauteuil, gemai stoel m. eat ate; eaten), eten. [f. eating-house, gaarkeuken eaves-dropper, luistervink ebb, ebbe f. [m & f. ebony, ebbenhout n. ebriety, dronkenschap f. eccentric, zonderling. ecclesiastic, geestelijke m; (adj.) geestelijk. echo, echo f. eclipse, verduistering f. economic, haishoudelijk,
spaarzaam. economist, huishoudku.n• dige, economist
E each, elk, ieder. each other, elkattder. eager, vurig, onstuimig. eagle, arend m. eagre, springvloed m. ear, oor n; aar f. earl, graaf m. early, vroeg. earn, verdienen. earnest, crust nt. ear-ring, oorbel f. earth, aarde f; zrund, earthensvare,ssrdewerk n. earthly, aardsch. earth-quake, aardbevingf. earth", aardachtig,aardsch.
e.
econonty,spaarzaamheid f. ecstasy, verrukking f. eddy, draaikolk f; dwarreIwind. m. [scherpen, women. ed ge, s uede, acherptef; (v.) edible, eetbaar. edict, afkondiging f, edict edifice, gebouw, gesticht edify,stichten,gesticht wor• edition, uitgaaf f. [den. editor, redacteur m. education, opvoeding f.
eel, aal, paling m.
efface, uitwisschen.
effect, uitwerksel, gevolg effective, krachtig, werk. dadig. eliects(pl.), goederen it (p1.), bezittingen f (p1.); fondsen (O.)
4
effectual
50
effectual, krachtdadig, van kracht. effeminate, verwijfd. effervesce, gisten, opbrui[leefd. men. effete, onvruchtbaar, afgeefficacious, werkdadig. efficient, werkend, krachtdadig. effigy, afbeeldsel n. effluence, uitvloeisel n effort, poging,inspanningf. effrontery, onbesehaamdheld f. [boezeming f. effusion, uitstorting, ontegg, ei n. egg-cup, eterdopje n. egg-shell, eierschaal f. eglantine, egelantier m. egoism, baatzucht f. egotism, eigenliefde f. egret, reiger m; reigerveer Egypt. Egypte. eight(h), acht(ste). eighteen(th), achttien(de). eighthy, tachtig. either, een van beide, ceder; of, als, ook niet. Lf. ejaculation, ontboezeming eject, uitslaan (vlammen); nitwerpen. elaborate, bearbeid, doorelapse, verloopen. [wrocht. elastic, veerkrachtig. elate,opgeblazen;opgewekt. elbow, elleboog m; bocht f. elbow-chair. armstoel elder, oudere, ouderling 271. elderly, oudachtig. elder-tree, vlierboom m. eldest, oudste. elect. uitverkoren; (v.) kiezen, verkiezen. election, verkiezing f.
embellish electricity, electriciteit I. electrify, electriseeren. elegance, sierlijkheid f. elegy, treurzang m. element, element n. elephant, olifant m. elevate, verheven; (v.1 opheffen, verheffen. elevator, hefkraan, lift f; graanzuiger m. eleven(th), elf(del. elicit . aan het licht brengen, ontdekken. Cf. el igibility,verkiesbaarheid eliminate, uitwerpen, ter zijde stellen, uitschakelen. elixir, bitter n. Cf. ellipse, ovaal n; weglating elm, elm, cep m. elope, wegloopen. elopement, schaking f. eloquent, welsprekend. else, anders. elsewhere, elders. elucidate, ophelderen. elude, ontwijken. elusive, ontwijkend. emaciation,vermagering.f. emanate, voortkomen; uitvloeien. emancipate,bevrijden,vrijmaken; gelijk stellen. emasculate, ontzenuwen; ontmannen. embalm, balsemen. embank, indijken, dempen. embankment, indijking, [schepen. kale f. embargo, beslag n op embark, inschepen. i embarrass, belemmeren. embarrassment, verlegen[fraaien. held f embellish, versieren, ver-
embers (pl.), asch f, sin-
tels m (pl.) [verduisteren. embezzle, ontvreemden, embitter, velbitteren. emblem, zinnebee]d n. embolden, aanmoedigen. embossment, gedreven
embottle,bottelen.Cwerk n. embrace, omhelzen. embrasure, schietgat n. embrocate, inwrijven. [n. embrocation. wrij fin iddel embroidery. borduurwerk [n. embroil, verwarren. embryo, kiem f. emerald, smaragd m & n. emerge, orrijzen,opduiken. emetic, braakmiddel is.
emigrant, landverhuizer m. emigrate, uitwijken. eminence, hoogte:eminen-
tie f.
engender
51
embers
[spieder m.
emissary, zendeling; ver emission, uitzending;
gaaf f. emit, uitzenden, uitgeven. emolument, emolument,
voordeeltje n. emotion, ontroering f. emperor, keizer m. [m.
emphania.klemtcon,nadruk empire, (keizer)rijk n.
empiric, proefondervinde-
lijk. [(v.) bezigen. employ. gebruik; anibt n;
empluzmeut, bezig- heid f. employment-bureau, a, beidsbeurs f. empoison, vergiftigen, empress, keizerin f. [gen. empty, ledig, ijdel; (v.) lediemulate, w edijveren. emulgent, bloedzuiverend. enable, in staat stellen.
enact, vaststellen. enamel, email n, brand-
[f.
verf f.
encampment, legerp1aats enchain, boeien. [koren. enchant. betooveren; beenchantment, betoovering enclose, insluiten. enclosure, ombeining f. encore, terugroepen (op
het tooneel). ontmoeting; schermutseling f; (v.) outmoeten. encourage, aanmoedigen. encroach, inLreuk makes, indringen. encumber, belemmeren:
encounter,
encumbrance,
ring f, last m.
hamme-
end, erode; doel n;uitslag m. endamage, beschadigen. endanger, in gevaar been-
gen.
[beproeven.
endeavour. paging f; (v.) endive, andijvie f.
endorse, endosseeren. [ten. endow, begiftigen, toerusendue, bekleeden, voorzien. endurance, lijdzaamheidf. enemy, vijand m. energy, kracht, zielskracht enervate, ontzenuwen. enfeeble, verzwakken. enforce, afdwingen; seesterken. enforcement, dwang m. enfranchise, bevrijden. engage, verbinden,
werven. engagement, verplichting; verloving f; gevecht n. engaging,innemend. engender, voortbrengen,
engine engine, werktuig a, ma locomotieff. engineer, ingenieur; geniesoItlaat m. engird, omngorden. England, ♦ ngetaud. [man. lEngliahanian, Engels.engorge, opslokken. -engrave omgraved; engraven), graveeren. engraving, plaat,gravuref. enhance, verhoogen, verZWit ren. enignaatical,raadselachtig. en uin, opleggen, gelasten. enjoy, geuieten. [w;kkelen. enlarge, vergrooteu, ontenlighten, verlichten. enlist, aanwerven. enliven, opvroolijken. -ennoble, veredelen, adelen. enormity, nuitengewoonheid f; gruwel sn; een on[ijselijk. gehoord iets. enormous, buitengemeen, enough, genoeg. enrage, vertoornen. enrapture, verrukken. enrich, verrijken. enrol(I), inschrijven. -enshrine, wegsluiten. ensign, vaandel a, slag f; [gen. vaandrig ns. enslave, is slavernij bren•ensue, volgen. -entangle, verwarren. enter, binnentredeu, Sanvaarden. enterprise, waagstuk a; (v.) onderneinen, pollen. entertain, onthalen; onde rhoude it, voeden. entertaining, vermakelijk, onderhoudend.
52
equestrian
enthusiasm, geestdrift f. entice,verlokken,verleiden. entire(ly), geheel, gaaf. entitle,benoemen,betitelen. entrails ( pl.), ingewanden n (p1.) Cm• entrance, ingang, toegang entrance - ticket, entreebiljet entrap, verstrikken. entreat, bidden, smeeken. entrench, verschansen. entry, 'twang m; voorgerecht a; boeking f. enumerate, optellen, as. 'neaten., samenva.tten. enunciate, uiten. envelop, ontwikkelen. envelope, enveloppe omslag as. envenom, vergiftigen. enviable, beuijdeuswaard.1 environ, ouaringen. [f (p1.) environs (pl.), omstreken envoy, gezant m. envy, 'Ad, ns; (v.) benijden. epilepsy, vallende ziekte epilogue, epiloog slotrede episcopal, bisscho ppelijk. episode, voorval It. epistle, brief as. epitaph, grafschrift a. epitome, kort begrip 'a. epoch, tijdperk n, [mig. equable, genjk, gelijkvorequal, gelijke; (adj.) gelkjk, zelfde, onverischillig; (v.) evenaren. equanimous,gelijkmoedig. equation, vergelijkiug, equatie f. equator, evenaar as. equestrian, miter nt;
equestrian statue
53
paard zittend. equestrian statue, miteratandbeeld n. equilibration, evenwicht equinox, nachtevening f. equip, uitdossen. epuipment. uitrusting f. equitable. billijk. equity. billiildreid f. equivalent, gelijkwaardig. (adj.)
to
equivocal, dubbehinnig. eradiate, uitstralen. eradication. ontworteling erase, uitschral pc n. ere, eer, voordat. erect, rechtop; (v.) oprieh-
rf
ten, bonwen. eremite, kluizet ear In. Erin, Iceland. ermine, hermelijn m & n. erode, wegvreten. erotic, liefdedieht n. err, dol., dwalen. errand, boodschap errant, dolend. ongeregeld. erroneous. dwalend, ver-
error,dwaling.teil .f.[keerd. eructation. oprispipg f. eruption, nitbarsting f. escapade. uitspattirt f. escape. ontsnap; ing f;( v.) ontvluchten. escort. gewapend geleide n. esoteric all.gebeimizir nit°. especial. bijzonder. [der. especially : in het bijzoncaw, bespieden. esquire, WelEdele beer. essay, proef, peeing f; (v.) iteproeven, essa3 eeren. essence, encore,, vlucktige olie f. essertial, wezenlijk. establish, (be)vestige n.
every other day
slant; rang m; bezitting; plantage f. esteem, eating f. e.timate, sobatting. weardecring f; (v.) achatten, waardeeren. eat ;val. zomerseh. Dn. estuary. wijde riviermond etch. etsen. etching, ets f. eternal. eeuwig. eternity, eeuwigheid f. ether, zuivere lucht f, ether m. ethic, zedenkundig. etiolate, verhleeken. etymology. woordatleiding eulogist. lofredenaar eulogy, lofrede .f. euplion,.,welluidendheid f. European,Europeeseh; EurOpeetin. evacuate, evaeueeren, nitwerpen, 'cozen, ontruimen. evade, ontwiiken. evangelisch. cyanid, flauw. kwijnend. evaporate, uitwasemen, ver dampen. [vluchtf. n, ontvluehting. at-. eve, a'ond m; avond vs:SOF een feest. even, gelijk, effen; (adv.)+ zelfs. evening, avondistond) m. event. gebeurtenis f. eventual, gebeurlijk. eeuwig. ever. colt, estate,
rf.
everlastirg i eeowigdurend. every, ieder. elk.
eves. iedereen. ever7d07. alledatweb. every other day, om
anderen dag.
den
every where
5 4
every where, overal. evidence, bewijs n. evident. klaarblijkelijk. evil, kwaad n, kwaal f; (adj.) kwaad, rampspoedig. evincible, bewijsbaar. evoke, oproepen. evolution, ontwikkeling, evolutie f. evulsion, uitrukking f. ewer, lampetkan f. exact, nauwkeurig, stipt. exactitude, nauwkeurigheid f. exaggerate, overdrij yen. exaltation, verheffing, geestdrift f. exalted, verheven,grootsch. examination, examen, oncl,rzoek n. [hooren. examine, ondersoeken,verexample. voorbeeld n. exasperate, verbitteren, tergen. excavate, uithollen. exceed. overtreffen. exceeding, uitnemend. excel, overtreffen, uitmunten. excellence, voortreffelijkheid; excellentie f. except. behalve. exception. uitzondering f. excerpt, uittreksel n. excess, overdaad f. exchange,wisseling;beursf; (v.) ruilen. exchequer, schatkist f. excise, accijns ra. excision, afsnijding, nitsnijding; verdelging f. excitation, aansporing f. excite, aansporen, opwekexclaim, uitroepen. [ken.
exonerate exclude, uitsl ui ten . exclusive, uitsluitend, exelusief. excogitate, uitdenken. excommunication, ban; kerkban nt. excrement, titwerpsel a. excretion, loosing f. exculpate, vrijpleiten. excursion, afwijking f; uitstapje excuse, verontschuldiging f; (v.) vergeven. execrable. verfoeilijk. execute, uit-, volvoeren. verrichting, execution, executie f. exemplary, voorbeeldig. verklaren door exemplify, voorbeelden. exemption, vrijstelling f. oefening; liexercise, chaamsbeweging f; (v.)oefenen, uitoefenen, exercee[nen. ren. exert. aanwenden, inspanexertion, inspanning f. exhale,uitwasemen.verdam exhaust. uitputten. [pen. exhibit, bewijsstuk n; stalling f; (v.) tentoonstellen. exhibition,tentoonstelling exhilarate, o pv roolijken. exhort, v ermanen. exhumation, opgraving f. exhume. opgraven, aan het licht brengen. [eischte exigence, behoefte f, vet. exile, ballingschap f. exist, zijn, bestaan. (zij) vertrekt; exit, hij (subst.) uitgang in. [heffen. exonerate, ontlasten, out-
exorbitance
55
extremity
exorbitance, buitensporig export, uitvoer m. exotic, uitheemsch. [held/ expose, uitstallen; blootexpand, uitspreiden, ontstellen. v erwij ten, luiken; uitzetten. expostulate, expanse, uitgestrektheid f; ernstig vermanen. express, bode; sneltrein nt; uitspansel n. (adj.) opzettelijk; (v.) nitexpatiate, uitweiden. drukken. expatriate, het vaderland express delivery, exverlaten. presse bestellifig f. expeet,verwachten. [hoopf. expectation, verwachting, expression, ultdrukkingf. expectorate, spuweu,slijm expropriate, outeigenen. expulsion, uitdrijving f. opgeven. expedience, gepastheid f. exquisite, uitgelezen, kenexpedient, redmiddel n; exsection,uitsnijdingf.[rig. extant,bestaande,aanwezig. (adj.) voegzaam, dienstig. expedition, vaardigheid f; extemporize, voor de vuist spreken, improviseespoed; krUgstocht m. extend, uitstrekken. [ren. expel, uitdrij ven. expend, uitgeven, besteden. extensibility, rekbaarheid expense, onkosten m (pl.), extension,uitbreidingf. [f. extent, uitgestrektheid f, uitgaaf f. [zachten, omvang expensive, kostbaar. m. experience,ondervindingf; extenuate,verzwakken;ver• circum(v.) ondervinden,beproeven. extenuating stancespl.), verzachtende experienced, ervaren, omstandigheden f (p1.) experiment, proef f. expert, bedreven; (subst.) exterior, uitwendig. deskundige m. exterminate, uitroeien. expiate, boeten. external, uitwendig. expiration, uitademing f; extinct, uitgedoofd; nageafloop, vervaltijd m. storven. explain, uitleggen. extinguish, uitblusschen. explanation, verklaringf. extinguisher, doofpot explicable, verklaarbaar. extirpate, uitroeien. extol, verheffen, prijzen. explicative, ophelderend. explicit, duidelijk, stellig. extort, afpersen„afdwingen. explode, terugdrijven; nit- extract, uittrekken (tanbarsten. den). Cwoos. extraordinary, buitengeexploi t,daad f,wapenfeit a. extravagant, buitenaporig. exploration, on demoking f. [derzoeken. extreme, uiterste, einde, uiteinde n. [ate nood explore, navorschen, onextremity, niterste a„uiterexplosion, uitbarsting f.
extricate extricate, loswikkelen. exuberant, welig, over-
vloedig. estalceration,uitzweringf. exult, juichen. eye. oog n. eyebrow, wenkbranw f. eye-glass, lorgnet n. eyelash, wimper f. eyelid, ooglid n. eye-witness, ooggetuige m.
fable, fabel f. fabricate, bouwen. fabrication, vervaardiging f, bouw m. fabulous, fabelaehtig. facade, voorgevel vn. face, gezicht n; vootzijde f; achljn m; etoutbeid f; (v.)
het hcofd bieden; front mak en.
face-ague. aangezichtspijn faceth us.boert ig.klue htig. facilitate, verliebten.
faeing,tegetover. [sehriftw. facsimile, nagebootat fact. daad f; felt n; wearfaction, partij f. [held f. factious. muitziek. nagemaakt, factory, factorij, fabriek f. faculty,vetmogen n;machtf. fade. mat, kleurloos; (v.) verwelken. fagged, uitgeput. fail. miesen, mislukken, bezwijmen: babkroet gaan. failure, gebrek; faillisse"[lent n; mislukking f.
56
farther
fain, gaarne, begetrig. faint, zwak, moedeloos. faint-hearted. lathartig. fair, sehoon, blond;gunstig, fair . fee f. [eerlijk. faith, geloof n, trouw f. falcon, yolk tn. fall, val nt; dalingf; waterval: ondergang in; (y.) (fell; fallen). vallen, dalen; eneuvelen. fallacious, bedrieglijk. fallacy,dwaalbegrip n,drogfallible, feilbaar. frede f. falling-sickness, vallende vaaltood. [ziektef. rstraffen. fah,. valech. falsify, vervalsehen, logenfalter, stanuelen, etotteren. a. gerneht f; foam fame. familiar, gemeenzaam. [n. family, fanuilief. huirgezin famine, hongerenood famous, beroemd. fan, waaier; blaasbalg m. fanatic. dweper fanciful. grillig. fancy, verbeeldingskrachtf; der kbeeld n; (v.) zieh verbeelden. [bazaar tn. fancy fair, liefdadig beidentaatie, hereenechimmig, grillig. fantasy, verbedding f. far, verre, van Terre. farce, klucht f. fare, vraeht f; boat tn; (v.) zieh bevinden, varen. farewell, vaarwel. farm, boerderij f. farmer, Landman farrier, hoefsmid far•oought, vergezocht. farther, vender.
farthest j1
57
farthest. relate. F. A. S., lid der
roaatschappij voor kunst.. betooveren, boeien. fashion, wijze, mode f; fats°. n; (v.) votmen. fashionable, naar de mode. fast. TIASTVII, (adj.) vast, gehecht; zeer bald, snel. fasten, vastmalcen. fastidious, lastig, kieschkeutig. [baar. fat, vet, vleezig, dik;vruchtfatal, noodlottig. fate, nocdlot; lot n. father. vader m. fatherhood. vaderteliap at. fascinate,
father-in-la•,schoonvader fathom. NtidErn rn. [m. fatigable, veimceibaar. fatigue, vennoeienis f; (v.)
vermceien. fatness. vetbeid f. fatuity, dwaasbeid f. faucet, kraal] f (der *water-
leiding). fault, font, schuld f. favour, groat; begunstiging (v.) begunstigen; in f; favour. ten behoeve. favourable, gunstig; vrien-
delijk.
[ling tn.
favourite, gunsteling,lievefawner, vleier, streeler m. fear. vrees f, angst 7n; (v.) fettaible,Coenlijk. Evreezen. feast, fecal, gaatmaal n. feat, daad f, feit n. feather. rider, pilau f. feature, gelaatattek m. feast, ontrafelen (Now). febrile, koottsig. February, Febtuari.
testa/
feculent. troebel. [1fecundity, vrtiehtbaatheid federation, verbond n.
fee, loon, salaris a, fool (v.) betalen, buten.
I;
feeble, zwak. [vueden. ferd,vofdse] (v.)(fed;fed)., feeding bottle,zuiglieschf. feel (felt; felt), voelen, ge-
feeling, gevoel n. [roelen. feet (ph). voelen m (ph.) veinzen. feint, valsch. felicitate, gelukwentehtn. felicity. gelukzaligheid f. fell, vel n, hold f; (adj.) fel, 'screed; (v.) yell.. fellow, mat m;lid n;tnaam kerel m. [mensal m. tellow-creature, mcciefelluwohip.gemeentchapf. telly, velg f (rad). felon, booswicbt m. [daad f. felony, snoodbeid, balsmisfelt, vilt n. [welijk. fetn.11e,wijfje n; (adj.) vroufewinitv, vrouwelijkheid, verwijhibeid f. fen, moeras, veep n. fence. tchutting f; (v.1 ombeinen, verdedig.. ochermen. [kunst f. fencirg,ornheining;t•ebern, fend, afweren; steunen. ferment. fiat, giating f. fern, varen f. ferocious, vroest, wfeed. ferruginous. ijzerhoudend. ferry, veer n. ferr-boat, veerpont fertile, vruchtbaar. fervent. driftig, vurig. fervour. ijver m, drill f. festal, feestelijk.
festival
58
festival, feest n. festoon, krans m; festoen n. fetch, behendigheid f; (v.) hales, brengen. fetter, kluister f. feudal, leenroerig. fever, koorts f. few,weinig;in few,kortom. fibre, vezel f. fibrous, vezelachtig. fickle, wuft. fiction, verdichtsel n. fictitious, verdicht, denkbeeldig. fiddler, vioolspeler m. fiddlestick, strijkstok m. fidelity, getrouwheid f. fie, fdei field, veld n; slag m. field-glasses (pl.), veldkijker m. fiend, booze geest m. fierce, wild, woedend. fifer, pijper m. fifteen, vijftien. fifth, vijfde. fifty, vijftig. . fig, vijg f. fight, gevecht n, strijd (a.) (fought; fought), vechten. figure, figuur f & n, gedaante f; (v.) vormen, afbeelden. filament, vezeltje n. filbert, hazelnoot f. file, vijl f; gelid n; dread m; (v:) vijien; rangschikken. filial, kinderlijk. fill, vullen, verzadigen. fillipeen, philippine f. film, viles n; film f. filter, filter m, zee? f;(v.)tuifil th,vuil n.tveren,filtreeren, filtration, filtreering f.
fix fin, vin f. final, laatste, doudelijk. finch, vink m. find (found; found), vinden, aantreffen. fine, mooi, fijn; (v.) beboeten; zuiveren. finger, vinger m. [metje n. finger-glass, vingerkomfinger-post, handwijzer_ts. finical, kieskeurig. finish, eindigen, voltooien; (subst.) voltooiing f, eindpeal m. finlike, vinvormig. fir, denueboom m. fire, vuur n; hitte f;ijver m; Iv.) verbranden,losbranden. fire-brigade, brandweer f. fire-engine, brandspuit f. fire-man, brandweerman. fire-screen, vuurscherm a. fire-wood, brandhout n. firkin, vaatje n. firm,firmaf;(adj.)vast,hecht. firmament, uitspan,e1 n. firmly, vast, krachtig. first, eerst, ten eerste. first-class, first-rate, eerste klasse, van de beste firth, zee-arm m. [snort. firm, schatkist f. fish, visch m of f. fish. bone, great f. fisherman, visscher fish-woman, vischvrouw. fissure, kloof, spleet f. fist, vuist f. fistula, fistel f. fit, vlaag f; (adj.) bekwaam, geschikt; (v.) pawn, voefitly, geschikt, goed. [gen. five, vijf. [vaststellen. fix, vastmaken; vestigen,
fizz fine. gesis n.
fly
59
flabby, zacht, week. flag, slag f; vloersteen m. flagellation, geeseling f. flageolet, fluitje n. flagrant, blakend, heet. flake, sink. schilfer, vonk f; flake of ice, ijsschots f. praatje n,leugeo f. flame, slam f. Flanders, Vlaanderen. flank, zijde; flank f. flannel, flanel n. flap, lapje a, slip f; (v.) klapwieken, fladderen. flare, flikkeren. flash, glans, flikkering f; (v.) schitteren, uitbarsten. flat, plat;smakeloos;eenvouflat-iron, strijkijzer n. [dig. flatter, vleien, streelen. flatulent, opgeblazen, winGaunt, pronken. [derig. flavour, geur, smaak m. flaw, barst m, kloof f. flax, alas a. flaxen, vlassig, blond. flay, villen. flea, vloo f. flee (fled; fled), vluchten. floese,schapevacht f;vlies n. fleet,vloot tf; inham m,kreek f;(v.)voorbijsnellen. [heidf. fleetness, vlugheid, snelFlemish, Vlaamsch. flesh, vleesch n. flexi(b)le, buisczaam. flexion, verbuiging f. flight, vlucht f, loop 14. flimsy, voddig, dun. flinch, terugdeinzen. fling, wore m; (v.) (flung; flung), smkjten, achteruitslaan.
flint, keisteen, vuursteen en. flinty,keiachtig,steenachtig. flirt, flirt, zwier m; coquette scherts f; (v.) flirten, voor coquette spelen. flirtation, niet gemeende hofmakerij f. flitter-mouse, vleermuis f. float, slot n; golf f; (v.) drijven, dobberen. floating bridge, schip-
brugf.
flock, kudde; vlok f. flog, geeselen. flood. vloed, stroom an. floodgate, sluis f. floor, vloer m; verdiepingf. floral, bloemen betreffende. florescence, bloeitijd.bloei florid,blozend;bloemrijklm florin, gulden m. florist, bloemist m. flounder, bot if (vetch). flour. blow f, ineel n. flourish, glans m; krul f; (v.) bloeien,• versieren. flow, aloed; overvloed m; (v.) vloeien, overvloeien. flower, bloem f. flower-pot, bloempot m. fluctuate,golven,dobberen. flue, dons, pluis n. fluent(ly), vloeiend. [baar. fluid, vloeistoff; (adj.)aloeiflush, toevloed m; blot (adj.) krachtvol, frisch; (v.) blozen; scbitteren. Flushing, Vlissingen. flute, fluit; groef f. [ten. flutter,fladderen; verontruttfluxion. vloeiing,zinking f. fly, vlieg; onrust f; weerhaan at; (v.) (flew; flown), vliegen; ontvluchten.
foal
60
formal
waadbare plaats f; (v.) doomaden. fore. your, vooruit. forebode, voorspellen. forecast. toorspelling f;
foal, vtulen n. [men. foam, achuira ti; (v.) schuifodder. veevoeder foe, vijatid 771. [gras n. fog, mist. nevel m; foil. scheimdegen m; teleur-
ford,
foist, onderschuiven. fold, vouw; kudde
forefather, voorvader. fore-feeling, voorgevoel n. forefinger, It ijavinger in. forefront, voorgevel m. forego (forewent; foregone), verlaten, opgeven. forehead, voorhoofd a; on-
stelling f; (v.) verijdelen.
f; (v.)
vouwen. folding-chair,vouwatoel m. foliage, lommt r a. folk-lore, volksoverleveringen f (pl.) follow, volgen. folly, dwaasheid f. [hitsen. foment, ;warm) betten;aanfond, ingenomen, verzot. fondly, teeder. food, voedsel n. [driegen. fool, zot. dwaas; (v.) befoolish, dwaas. foot j•1. feet). tort m. foot-bridge, vlonder m. footman, livreiknecht m. foot-path, voetpad n. foot-stool, voet. nbankje n. foppish, ijdel. fatterig. for. want. tin, voor; for all, uiettegenstsande; for shame, foci; for fear, uit trees; for Intuit of,
bij gebrek sat.
forage, fourage f, voeder n. foramina..., met gaten. forbear (forbore; forborne), nalaten,verdragen,
geduld hebben. forbid (forbad[e]; forbid[den]), verbieden, ver-
hoeden. kracht, macht f, geweld a; (v.) dwingen. (pl.), krijgsmacht f.
force.
forces
(v.) (forecast; forecast),
beramen.
beschaamdbeid f. foreigner. vreemdeling foreign-office„departement van buitenlandschezaken. foreknowledge, voorken1111 foreman,meesterkneeht m. foremost, voorste. forenoon. vt ormiddag foresay, voorzeggen. forest, boech, woud n. forester, houtvester 711. foretaste, voorsmaak m. forethought, voorzorg f. foretoken, vomteeken foret er,alto, s.voor eeuwig. forfeit, boete f. pond n; (v.) verbeuren, seheuden. forge,smedetij f;(v.)sn , edeu. forgery, .midswe,k a; tervalsebing f. [vergeten. forget (forgot;forgotlen), forget•me-not, vergeet-
mijnietje n.iveni,vtigeven. forgive (forgave; forgik , vork f. forking, w,geuknoop rt. forlorn, verJoren, veflaten. for m,vorm m;gedaantejeest formal, formeel, atellig: [f.
formation
61
fresco
fox chase, fox•hunting, formation, vorming f. vossenjacht f. [-dee! n. former, eerste. vroeger. formicary, mierenhoop in. fraction, breuk f; onder• fractious, krit,big, twistformidable, geducht. fracture breuk f. [ziek. fornication, overspel n. forsake (forsook; for- fragile, broos, teer. saken), verzaken,verlaten. fragnaent,brok,fragment n. forswear (forswore; for- fragrant,geurig,welriekend. frail, vijgenkorf m; (adj.) sworn), aftweren. broos, vergankelijk. tot...wearer, tneineedige. frame, bouw, vorm t*; fort, sterkte f, fort n. lichaatn; raam n; lijst f forth, voor, vooruit, snorts. (schilderij;. forthwith, aanstonds. fortification,versterking France, Frankrijk. f. voorrecht; toefranchise, cooed m,kracht fortitude, viuchtsoord; stemrecht a. fortnight, veertien dagen. frangible, breekbas.r. fortress, vesting f. frank(17), openhartig. fortuitous, toevallhr• frantic, krankzinnig, dol. fortunate(ly), gelukkig. fortune, geluk; fortuity n. fraternal, broederlijk. fortune.teller,waarzegster fraud, bedrog n, list f; bedrieger m. fo.ty, Peertig. forward(s), vroeg, voorba• fraught, bevracht; vol,rijk. rig, voortvarend; vooruit, fray, krakeel, gevechtn;(v.) verschrikken, uitrafelen. voorwaarts. foster, kweeken, opvoeden. freak. gril, kuur f. foster-brother, zoogbroe- freckle, sproet f• [der f. free, vrij, oprecht; gratis; der m. (v.) bevrijden. foster-mother, pleegmoefoul, vuil, onzuiver, ongun- freedom, vrijheid; onthefstig. fing f, vrijdom m. found,gieten(rnetaal); stick- freemason, vrijmetselattr. ten,found (verleden deelw. freeness, openhartigheid f. free-ochool,armenscnoolf. van to find), gevonden. foundation, grondslag m, freeze (froze; frozen), vriezen, bevriezen. stichting f. freight, vracht, lading f. foundery, gieterij f. fount(ain)-pen, vulpenne. French. Fransch. french-bean, snijboon f. m. 'louder frenzy, waanzin fountain, fontein f. frequent, gedurig, four(th), vier(de). frequented, veel bazoeht. fourteen, veertien. frequently, dikwubs. fowl, gevogelte n. fresco, muurechildering f. fox, vos; booze kwant m.
fresh
fury
62
fresh, frisch, versch. fret, gisting f; (v.) knagen; afslij ten; kwetsen. friar, monnik m. fricasnee,gefruit vleesch n. friction, wrijving f. Friday, Vrijdag. friend, vriend m,vriendin f. fright, schrik m. fright(css), verschrikken. frigid, koud, koel. frigorific, koudmakend. fringe, franje f. frieper, uitdrager m. Frisian, Fries(ch). friskful, dartel. fritter, beignet f; (v.) brokkelen, klein snijden. frivolity, beuzelachtigheid frivolous, ijdel. Cf. friz(z), kroeskop m;(v.)krulfrock, jurk, japon f. [len. frock-coat, gekleede jas f. frog, kikvorsch m. frolic, dwassheid, grap from,van buiten at, van uit. front, voorhoofd; front n; gev el m. front-box, frontloge f. frontier, grens f. frontispiece, voorgeyel m; titelplaat f. frost, vorst f; ijzel m. [m. frost-nail, ijsnagel.kalkoen frosty, vriezend, koud. froth, schuimen. [zien. frown, fronsen, stuursch frozen, be v roren. fructify, vrucht dragen. frugal, matig, spaarzaam. fruit, vrucht f. fruit-grove, boomgaard m . fruition. genot n. fruit-woman,fruitvrouwf.
frustate, verijdelen; (adj.) tnialukt. fry,baksel n; school f;zwerm m; (v.) bakken, braden. frying-pan, braadpan f. fudge, gezwets n, bluf m. fuel, brandst of f. fugitive,vluchteling m & f. fulfil, vervullen. fulguration, weerlicht n. full, voile mast f; toppunt n, (adj.) vol, verzadigd, volkomen. full-grown, volwassen. fulm inant, donderend, fulmination,banblikzemm. fulsome, walglijk. fumble, frommelen. fume, rooken, dampen. fun, klucht, grap f. function, beroep a; bediefund, fonds n. • [ning f. fundament, grondslag m. funerat, begrafer.is fungous, sponsachtig. fungus, paddenstoel m. funicula r railway, babelspoorvveg m. funnel, trechter m; pijp f. funny, kluchtig. [ren. fur, bout n. furbish, polijsten; bruineefurcation, vertakking f. furious, woedend. furnace, fornuis n. [zien. furnish, verschaffen, voorfurniture, uitrusting f; huisraad, ameublement n. furred, met boot gevoerd of gerand. furrow, voor, groef f. further, verder; 4v.) bevorfurtive, heimelijk. [deren. fury, woede f.
furze
63
furze, brem f. fuse, smelten. fusion, samensmelting f. fuss, opsehudding f, rumoer fussy, druk, opzichtig. [n. fuss, besc himmelen. fusty, duf. futility, beuzelacht igheid f. future, teekomst f.
gaby, sukkel m. gad-fly, horzel f. [panden. gage, onderpand n; ;v.) vergaggle, snateren. gaiety, vroolijkheid f. gain, winst f, voordeel ft; (v.) winnen, verwerven. gainsay, tegenspreken. gait, gang, tred m; pad n. gaiter, slobkous P. gale, koelte;vroolijke bui f. gall, gal, bitterheid f. gallant, dapper, sierlijk; galant, hoffelijk. [lanterie f. gallantry, dapperheid; gagallery. galerij f, gang m, schellinkje n. [peeren. gallop, galop m; (v.) galopgallows (pl.), galg f.rf (pl.) gallowses (n1.), bretels gamble, dobbelen. game, ape]; wild n; jacht f. gammon, gerookte ham; leugen f. gang, ploeg f werklieden. gang-board, loopplank f. gangway, pad n (tusschen zitplaatsen), doorgang m. gaol, gevangenis 1. gap, gat n, opening f.
genealogy
gape, geeuw m; (v.) gapen. garb, gewaad n, kleedingf. garden, tuin m. garden-party,tuinpartij gargarh,m, gorgeldrank m. gargle, gorgelen. garland, bloemenkrans m. garlic, knoflook n. [ding f. garment, gewaad n, kleegarnish, versiersel n; (v.) versieren. garret, vliering f. [zoen garrisnn,bezetting f,garnigarrulous, praatziek. garter, kouseband m. gaseous, gasachtig. gash, suede f, jaap tn. [gen. gasp,snik m;(v.)snikken,hijgartronomer,lekkerbek so. gasworka(pl.).gasfabriek gate, poort f, hek n. gateway, poort f. gather,vergaderen,plukken. gaudy, opzichtig, aanstellerig. galulge, peilen, metes; (subst.) maat f, diepgang m; spoorwijdte ff. gauntlet,lange handschoem gave, gat gay, vroolijk, levendig. gaze, staren. [.. gear, gareel, tuig, tandrad gear-ease, kettingkast f ,flets). gearing, stel tandraderem tot het overhrengen van beweging. geese (pl.), ganzen f (pl.) elly, gelei f. Rem, kleinood gender, geslacht n; (v.) telen, paren. [stamboom m. genealogy,gealachtkundef.
general general, generaal m; (adj.)
alge ineen.
generation, geslacht n. generosity, edelmoedig-
heid, mildbeid f.
genial, opgewekt. genital, geslachts.... genteel, bevallig, sierlijk. gentle, zacht, vreedzaain,
64
gloat
ginger-ale, gemberbier n. ginger-bread, gemberkoek tn. [te f.
gipsy , zigeuner m; brunetgird (girt; girt or girded), omgorden; smaden. girdle, Fordel m. girl, meisje
girth, buikrieln; omvang tn.
(man, heer m. gentleman, fatsoenlijk gentlewoman, beschaafde vrouw, dame. gentty, deftige stand m. genuine, echt, oprecht. genus, geslacht n. [d. geography, aardrijkskun e geometry, meetkunde f. germ, kiem f, oorspron oorsprong tn G erman, Dnitscher. Germany, Duitschland.
give (gave; given), geven, leveren, bewerken; to give way, wijken. gizzard, krop m, maag f. glaciate, bevriezen. glacier, gletscher m. glad, blij de, verheugd. gladden, • verheugen, vet, glaive, zwaard n. [blOden. glamour, betoovering f. glance, flikkering f; oog-
germinate, ontkieuien. gesticulation, gebarenspel n. [ding f. gesture, gebaar n, houget (got; got or gotten),
gland, klier f. [aanblikken. glandulous, klierachtig. glare, glans; aanblik tn. glass, gla.s n; spiegel; ver-
tam.
krijgen, winnen, laten. glaspetllyopookachtig,doods-
gherkin, augurk f. [bleek. ghost, geest In, spook n. giant, rens m. gibe, boon, smaad rit; (v.)
hoonen, scbimpen,
gibus, klak (hoed) M giddy, duizelig,onbertnnen. gift, gift f, geschenk n. gigantic, reusachtig. guggle, lachen, griuniken.
vergulden. Cf.
gill, kieuw f; ravijn n; beek Billy-flower,nagelbloem f. gimp, buordsel n. gin, strik nt; jenever f. ginger, gember f.
opslag
nt;
(v.1 schitteren,
• rekijker; zandlooper m.
glasses (pl.) bril f. glass works (pl.) glasblazertj f. glassy, glazig, broos. glaze, verglaassel n. glazier, glazenmaker gleans, straal m,schittering glean, nalezen, opzamelen. glee, vroolijkheidf, lied n. glen, dal n, vallei.f. glib. glibberig; welbeglide, glijden. [spreakt. glimmer, schemeren. tts. glimpse,lichtstraal; schija glister, glinsteren. glitter, glans, luister
(v.) flikkeren.
[zien.
gloat, hartstochtelijk s.aa-
globe
ballon m (van een lamp). globular. bolvormig. gloom, duisterheid, zwaarmoedigheid f. gloomy, duister, treurig. glorify, verheerlijken. glory, roem 711, heerlijkheid; ijdelheid f. gloss, glans m; uitlegging f; (v.) glanzen; uitleggen. glossary,verklarende woordenlijst f. glove, handschoen m. glow, hitte f, gloed in; (v.) gloeien, glue, lijm f; (v.) kleven. glut, overladen. glutton, gulzigaard nt. gnash, knarsen. gnat, mug .1. gnaw, (af)knagen. gnome, kabouter m. go, het gaan, opgewektheid f; (v.) (went; gone), gaan, vertrekken, gangbaar zijn, luiden; to go astray, [de) n. dwalen, goal, merkpaal m; doel(eingoat, geit f. go-hetsvoon,berniddelaarm. goblet, beker m. god - mother, petemoei f. godsend, buitenkausje n. going, gang M; vertrek n; stap m; zwangerschapf. gold, goad a. [m. golden rule, gulden regel goloshes (pl.), overschoenen rn (pl.). gondola, gondel gone, gegaan; verloopen, verloren, weg. good. goed, welzijn, nut n;
e. 3.
grant
65
globe, aardbol; bal 7n;
(adj.)
geschilzt, gunstig.
good bye, vaarwel. goodish, goedig, tarnelijk. good morning, goeden
morgen. good night, goeden avond. good sense, gezond ver-
stand n. goose (pl. geese). gans f. gooseberry, kruisbes f. gore, geronnen blued n. gorge, strut an, keel f; (v.)
inzwelgen, volprovpen. gorgeous, prachtig, kostegory,bebloed,bloedig. [16k. gospel, evangelic n. gossamer (pl.), herfstdraden m (pl.). gossip, gepraat, gebabbel. n; vriend, boor Ca ; (v.) babgot, kreeg,gekregen. [belen gout, jicht f. govern, regeeren. besturen. government, bestuur n. gown, toga; japon f. grace, genade; ganst, bevalligheid f. gradation, grand m. grade, graad, rang /a. gradual, kerkgezang n; (adv.) tea ‘slewijge. graft, enten. grain, graan, koren n;graankorrel f; grein; weetsel n. grained, ruig, grof. gramineous. grasachtiggrammar, spraakkunst grand, grootsch, voornaam. grand child, klcinkind a. grand - fa ther.grootvaderm. grange, boerderij; schuur f. granite. graniet n. granny, grootje n. grant, vergunning f, verlof
5
grantee
66
n; (v.( toestaan, erkennen. grantee, concessionaris m. granulation, korreling f. grape, druif f. grapple, vastkiampen. grasp, greep f; (v.) grijpen. grass, gran 71. grass-hopper, sprinkhaan grate,•traltewerk 74, rooster m;(v.)writjven,kwetsen,knargrateful, dankbaar. [sen. grater, rasp f. [looning f. gratification, genot n, begratis, gratis, kosteloos. gratitude, dankbaarheid f. gratuity, fooitje n, grati[m. ficatie f. gratulation. gelukwensch grave, graf n; (adj.) sternmig, ernstig; zwaar; (v.) graveerrn; begraven. [m. grave - digger, doodscraver gravel,Itiezelzand;graveel n. grave - yard, kerkhof n. ff. gravitation, zwaartekracht gravity, gewicht n; deftigheid; zwaartekracht .f. gravy, vleeschnat n, jus f gray, grijs. grauw. graze, grazen, weiden;schaven, even aanraken. grazier, vetweider m. grease, vet, smeer n; (v.) smeren; omkoopen. great, gros, groot, lang. great - grand father, overgrootvader m. great grandson, achterkleinzoon m. Greece, Griekenland. greedy, gulzig, gretig. Greek, Griek. [noozel. green, groen; oririj, ongreengage,groene pruim f.
grudge green-grocer,groenboerm. greenhorn, groen, baar, nieuweling m. greet, groeten. grey, grief,droefheid f;hartzeer a. grievance, grief f. grill, gebraden vleesch n; (v.) rooster., restauratiezaal grins, grimmig, barsch. grimace, grimas f. grin, grijnzen, lachen. grind (ground: ground); males, slijpen. grindstone, slijpsteen m. grip, greep f; houvast n. gripe, nu pen, grij pen;buikhebben; woekeren. grit, gort f; steengruis n. grizzle, ezel, languor m. groan, gekreun, gesteun ft: grocer, kruidenier m. groin, lies f. groom, stalknecht gross, gros n, twaalf dortin; (adj.) dik, groot, grof;bruto. grotesque,belachelijk,griigrot(to), grot f. [lig. ground,grond;akkerm; oorzaak grondtoon m. ground-goor,gelijkvloers(verdieping). [sel grounds (pl.),grondsop,zakgroup, groep f. grouse, kothaan grove, boschje n. grow (grew; grown), groeien, voortbrengen. growl, gebrul n; srauw m. growth, groei, wasdom m. gruh,opgraven,ontwortelen. grudge, wrok, haat m; (v.) benijden, misgunnen.
gruel
67
gruel, gortwater n. gruff, norsch. grumble, morren, knorren. grundy, booze, kwaadsprekende wereld f. guarantee, waarborg m; (v.) waarborgen. guard,wacht,beschutting f; conducteur(spoorweg);stootkant m; (v.) hoeden, bewaren. . Guenter*, Gelderland. guess, gissing f; (v.) rodeo, guest, gast m. [gissen. guidance, leiding f. guide, gids m; (v.) leiden. guide - hook, reisgids no. stadhuis n in Londen, guile,bedrog n,valsehheidf. guilt, schuld; misdaad f. guilt, schuldig. wijze, manierf;voorkouaen n. guitar. gitaar f. gulf, afgrond m, kolk f,zecboezem m. gull, zeetneeuw gully, ;coot. gent f. gulp, slob m. gum, gom f; ta.ndvleesch n. gun, kanon, geweer n. gurgle,gorizelenonurrnelen. gush, t•itstr000ning„ uitbarsting f; (v.) gudsen. gust, smaak In; vlaag f. gusto, smaak m, neiging gut, dorm, bulk m. gutter, gout, groef f. guttural, tot de keel behoorende. [(fig.). guy, vogelverschrikker m
hand fed
habit, gewoonte f; gewaad; karakter n; (v.) kleeden. habitable, bewoonbaar. habitation, wooing f. habitual, gewoonlijk. hack, hakmea n,mestvorkf. hackney, rijtuigraard n. hackney-man, huurkoet had, had gehad. [sier m. haddock, achelvioch trt. haft, heft, handvat n. haggard, wild, woest; bleek en mager er uitziend. Hague (The), den Haag. hail, bagel at; hell ! hail - shower, hagelbui f. hair, hoar a. hair-curler, krultang f. hairdresser , hopper m. hole, gezond,kloek. half, helftf; (adj.) half. [m. half - brother,halve broeder halibut, heilbotf. [hal f. hall, voorhuis n; vestibule; hallow. wijden, heiligen. hall .porter, portier m. hallucination, WaatIVOOTstelling,zinsbegoocheling halt, hinken, aarzelen, halt [waken. ham, ham f. hamlet, gehucht n. hammer, hamer nt. hammock, hangmat f. hamper, hinderen. band, hand ,f; wijzer m; schrift n; werkman m; (v.) toereiken; all hands, *Ile hens; band over head, pals over kop. hand - fed, met de death grootgebracht.
handicap handicap. voorgift f. handicraft, handwerk n. handkerchief, zakdoek handle, handvat, hengseln. handsome, mooi, fraai. hand - strap. handing f (in trams). [Th. hand-writing, handschrift hang (hang; hung or hanged), hangen, rusten, [hangsel n. steunen. hanging, het hangen; behangnail, nijnagel m. hanker, hunkeren. hansom (cab), hansom, rijtuig n met koetsier achterop. haply, misschien. happen, gebeuren, happy, gelukkig. harangue, aanspraak f. harass, kwellen, afmatten. harbour, haven, schuilplaats f. hard, hard, streng,moeilijk, sterk; hard by, dicht hard - hearted,hardvochtig. hardly, nauwelijks. hardship, ongemak a. hardy, gehard, koen. hare, haas ns. hark, luisteren; luigter ! harm, kwaad n; schade f; (v.) kwetsen, benadeelen. harmonious, well uidend. harmonize, overeenstemmen.[ming,eensgezindheidf. harmony, overeenstemharness, harnas; paarden[tuig harp, harp f. harpoon, harpoen nt. harrier,brak m(jachthond), harsh, hard. row. harvest, oogst m.
68
heal
hash, gehakt (vleesch) a. hasp, beugel m. haste, haast f, spoed 712. haste(n). haasten, spoeden. hat, hoed m. [doos f. hatbox, hat - case, hoede hatch, luik; broedsel n; (v.) broeden; beramen. hatchel, hekelen, plagen. hatchet, handbijl f. hate, hatred, haat m. hatter, hoedenmaker nt. haughty, hoogmoedig, trotsch. haul, trekken, *deepen. haulm, stroo a; halm tn. haunch,lendestuk a,boutm. haunt, bezoeken, kwellen (van spoken). have (had; had), hebben, bezitten; have a care, pas op. [verwoesten. havoc, verwoesting f; (v.) hawk, havik; bedrieger m. hawthorn, hagedoorn m. hay, hooi a. hay - cock, hooiberg hay - fever, hooikoorts f. hazard, toeval n, bans f; • (v.) wagen. haze, damp, mist nt. hazel. nut, hazelnoot f. hazy, nevelig. head, hoofd a; leiding f; hoofdeneind n van een bed; top; oorsprong m; schuim op bier. head - ache, hoofdpijn f. header, hoofd a, aanvoerder Tn. [keloos. headlong, blindelings, roehead or tail,kruis of munt. heady, driftig, onstuimig. heal, heelen, genezen.
health
69
health, gezondheid.f,heil a. healthy, gezond. heap, hoop, stapel heat- (heard; heard), hoo-
ren, toeluisteren.
hearken, luisteren. hearse, lijkkoets .f. hpart, hart, gemoed n;kern; kracht f, mood 7i1; middel-
punt
7t.
[wekken.
hearten, bemoedigen, ophearth, haard f. heat, hitte, drift f, toorn
al; (v.) verhitten, verwarmen; aanvuren. heath, beide f. heath - cock, korhaan heathen, hoiden m. heather, heideplant f. h eave, opheffen, doen zvvellen; hijgen; to heave a sigh, zuchten. heaven, hetnel m. heavy, zwaar;zwaarmoedig. Hebrew, lIebreeuwsch. hectic, teringachtig. hedge, heg, haag f. hedge - hogsegel at. heed, oplettendheid, behoedzaamheid f; (v.) acht
geven op. heel, Kiel m, hak f. height, hoogte, verhevenheld f; toppunt n, crisis f. heinous, snood. heir, erfgenaarn m. held, hield. holix,sehroef - ,spiraallijn.f. hell, hel f.
helmet,helm,stormhoed in. help, hulp f; (v.) helpen; verruijden. hemorrhoids (pl.), aambeien f (pl.).
higgle hemp, hennep m, werk hen, kip, hen f. [(touw). hence, van nu af. henceforth, voortaan. her (pron.), haar. herb, kruid n. herd, kudde f; herder nt. herflbuok, rundveestain-
bock n.
here, bier, allure. hereabout(s), hieromtrent. hereafter, hierna(maals). hereby, hierbij, bij doze. hereditary, erfelijk. heredity, erfelijkheid f. hereof, hiervan. hereon, hierop. heresy, ketterij f, herewith, hiermede. heritage,erfdeeln,erfenisf. hermeticlal), luehtdieht. hermit, kluizenaar m. hernia, break f. heroic, heldhaftig. heron, 'Tiger m. herring, haring m;pickled herring, pekelharing m; red herring, bokking m. hers, van haar, het hare. hesitate, aarzelen. heterogeneous, ongelijk-
moortig. hew (hewed; hewn), hon-
wen, hakken. hiatus, gaping f. Hibernia, Ireland. hiccough, hicettp,hikken. hide, huid vel n; (v.) (hid; hidden), verb,-
Ten, schuilen. hideous, afschuwelijk, af-
zichtelijk. schuilplaats f. higgle, rondventen.
high
70
high, hoop, verheven,machtig; sterk; luid. highlander, hooglander m. high - life, groote wereld f. highwayman, struikroover m. hilarity, vroolijkheid f. hill, heuvel, hoop m. hilt, gevest, hecht n. himself, zichzelf. hind, achterst. achter.... hinder, hinderen, beletten, hindmost, achterste. hinge, hengsel,scharnier n. hinny, muildier n; (v.) hinhint, wenk m. [niken. hip, heup f. h ip•hath, zitbad n. h ippopmamns,nijlpaard n. hire, huur f, loon 21; (v.) harm. hirsute, ruig, harig, ruw. his, zijn; his own, zijn eigen. ruittluiten, sissen. hiss, gesis, gefiuit n; (v.) historian, geschiedschrijver m. [verhaal n. history, geschiedenis f. hit, kans f, toeval n, tref ni; (v.) (hit; hit), slaan, [heen. treffen. hither, aan deze zijde, bierhitherto, tot hiertoe. hive, bijenkorf tn. hoarse, heesch, schor. hoary, grijs, wit (van haar); beschimraeld. [bakken. hoax, foppen, een poets hobble. strompelen. [n. hobby - horse, stokpaardje hockey, snort kolfspel n. hodgepodge, hutspot f. hoe, schoffel f. hog, varken n.
hook hoiden, stoeien. hoist, h ij schen. hold, handvat, houvast n; hoede f; steun scheepsruim n; (v.) (held; held), houden, achten; duren; aankleven; to hold a place, een ambt bekleeden. hole, gat, hot n, kuil; moeielijkheid f. holiday, vacantiedag m. holidays (pl.), vacantie f. holiness, heiligheid f. hollow, holte f, afgrond at; (adj.) hot; geveinsd. holly, hoist m. holy, heilig, gewijd. holy - water, wijwater a. stille week f v66r Paschen. homage, hulde f. home, huis n, haardstede f; at home, to huis. homeborn, homebred, inl andsch. [dig. homely. , huiselijk, eenvouhome-ineknear,heimwee n. homespun, vigengesponnen; lomp. homeward, hniswaarts. homicide, doodslag m. homogeneity, gelijkslachtigherd f. honest, eerlijk, eerbaar. honey, honing m. honey-comh,honingruati. honey-moon, wittebroods[lie ,f. weken f (pl.). honey - suckle, kamperfoehonorary, eery ol,honorair. honour, eer, waardigheidf. hood, kap f. hoof, hoer m. hook, vischhaak m; kram
hook-pin
71
f; Iokaas n; (v.) haken, verstrikken. hook - pin. haakbout f. hoop, hoepel m. im• hooping - cough, ItinIthoemt hop, springen, huppeleu; (subst.) hop f. hope, hoop f; (v.) hopen. horizontal, horizontaal. horn, hoorn; voelhoorn m. hornet, horzel f. [lijk. horrible, sehrikkeli,Pc, iisehorrid, afschuwelijk, vervaarlijk. [schuw m. horror, huivering f, afhorse, paard u; bok horseback; on horseback, to paard. horse - hoy. staljongen m. horse - dealer, paardenkoo.
per m.
[kracht f.
horse - power. paarden). horse - shoe, hoefijzer n. hortation, vertnaning f. hose, kou'; slangf (brand-
spuit).
[breide goederen.
hosier, winkelier m in ge. hosiery, gebreid goed a. hospitable, gastvrij• hospital, ziekenhuis host, heir, leger n; gnatlieer; Bast m. hot, beet, warm, vurig'• hotchpot(ch), hutspot f. hot - house, broeikas f. hound, hood hour, uur n. [geslacht house. huffs n, woningl; household, huisgezin a;
(adj.) huishoudelijk. house - keeping, huishouding f. house-maid, werkmeid f. house - rent, huishuur f.
hurry hovel, but f, kot n.
hover, fladaeren, zweven. how, hoe. [wel. however, nietternin, evenhuwl, gehuil, gejank nhowsoever, hoe ook. hub, naaf f (wiel). hubbub, opschudding J. huckster, nitventen. huddle, wanorde f; (v.) opeenhoopen, verwarren. huffish, verwaand, trotsch. hug, omhelzingf; (v.) in de amen drukken, liefkoozen. it mge,zeer groot,v ervaar) hull, schil f, dop m; hulk f; (v.) schillen; dobberen. human, menschelijk. humanity, menschheid, menschlievendheid f. humanly, menschelijk. hunthle,00trnoedig,nederig. humbug, bedrog n, opsnijderij f. humid, vochtig. [diging f. humiliation, verootrnoe*hummock, hoogte f, henveltje n. humor, vocht n; gemoedsgesteldheid f; luim, gril f. humorous, 1 uimig, geestig. hump - hack, bochel m. hundred, honderd. hung, Mug. Iltungarian,diongaar(sch). hunger, honger m. [gerd. hunger. starved, Ili tgehoohunt, jn.cht f; (v.) jagen. huntsmanliger m. hurdle. horde f. hurl, werpen, slingeren. hurricane, orkaan m. hurry, haast f;gewoel n;(v.)
haasten, voortsleepen; ijlen.
72
hurt hurt, kwaad n, wond; schade f; (vi) kwetsen. husband, echtgenoot tn. hush, stil! zwijg husk, schif f, bolster m. hustle, dringen, drukken. hydrocele, waterbreuk f. hydrography, beschrij ving kennis f der zee. hydrophobia,watervreesf. hygiene, gezondheidsleerf. hymn, lofzanF m. , inaorieladLe.: .z wra hypoch ondria igheid hypochondriaclalIszwaarhypocrisy, huichelarij f. hysterie(a1), hysterisch.
I I, ik. ice - bound, ingevroren, ice - cream, roomijs n. icicle, ijskegel tn. idea, denkbeeld, begrip n. ideal, ideaal n. [ging f. identification.vereenzelviidentify, zijn identiteit bewijzen, vereenzelvigen. idiom, taaleigen n. idiot, onnoozel mensch n. idle, lui, ledig; ijdel. idol, afgod nt. idolatry, afgoderij f. idyl(l), idylle f. I. E., verk. voor: dat is to if, indien, of. [zeggen. ignition, ontsteking f. iguoble,onedel,schandelijk. ignominy,sehande,oneerf. ignorant, onwetend.
immigration
kwaad, ziek; ongelukkig. illegal, onwettig. illegible, onleesbaar. illegitimate, onecht. ill - fated, ongelukkig. illicit, ongeoorloofd. onbegrensd. ill - meaning, kwalijk gezind. ill - natured, kwaadaardig. illness, ongesteldheid, sickte f. illogical, onberedeneerd. illuminate , verlichten. rog n, begooilltiaion, bed cheling f. illustrate, opluisteren; 11lustreeren (met platen). illustrated post-card, pren tbriefkaart f. illustrious , doorluchtig, beroemd. image, beeld n, beeltenis f. imaginary, ingebeeld. imagine, zich verbeelden. imbecile, zwak van geest of lichaam, dom. imbibe , inzuigen. imbroglio , verwarde hoop imbue, doordringen. [tn. imitation, navolging, nabootsing f. immaculate, onbevleltt. immunent,onafscheidelijk. immaterial, onstoffelijk. immature, onrijp, onvolkomen. [haat% immeasurable, onmeetimmediate, onmiddellijk. immemorial, onheuglijk. immense, onmetelijk. immerge. indompelen. immigration, landverhuizing, vestigiug f.
imminent
impromptu
73
imminent, dreigend, nakend. [heid f. immobility,onbeweeglijk immoderate, onmatig. immodest, onbescheiden, onkiesch. immoral, zedeloos. immortal, onsterfelijk. !immovable, onbeweeglijk. immunity, vrijstelling, On vatbaarheid .f. onveranderlijkheid .f. [uitganil. verergeren, achterimparity, ongelijkheid f. impart, meedeelen, toe. staan, geven. rmpartial. onpartijdig• impassable,onbegaanbaar. impassible, ongevoelig- ,onverschillig. impatient, ongeduldig. impeachment, beschuldiging . f. impeccable, vlekkeloos. impede, verhinderen, beletten. impediment. beletsel impel, aandrijven. ondoorimpenetrable, ondoordringgrondelijk, baar; dont, bot. imperative, gebiedend. imperceptible, oninerkbaar. imperfect, onvolmaakt. imperial, keizerlijk. imperil, in gevaar brengen. imperishable, onvergan[dringbaar. kelijk. ondoorimpermeable, impersonal,onpersoonlijk. impertinent, ongepast, onbesehaamd.
°laverstoorbaar. impetuous, onstuimig. impetus, aandrift, vaart f. goddeloosheid f. impious, uneerbiedig, profaan. implacable, onverzoenlijk. implant, zaaien; inprenten. impletion, veiling. volheid implicate. inwikkelen. [f. implicit, daaronder begrepen, onvoorwaardelijk. implore, afsmeeken. imply , behelzen, bevatten. impolite, onbeleefd. import, ingevoerde waarf, f,gewieht n importance, belangrijk. importation, invoer m. importune, lastig vallen. impose, opleggen. impossible, onmogelijk. impost, helasting f. imposture, bedrog n. impotence, onmaeht .f. poverioli, verarmen. impracticable,ondoenlijk. imprecate, vervvensehen. impregnable,onneembaar, onwrikbaar. impregnate, bevruchten; verzadigen, doortrekken. impress, afdruksel a; stempeI; indruk m; (v.) indrukken,stempelen;doordringen. impression, indiuk m. imprint, drukken, stempelen. imprison. gevangen zetten. imperturbable,
improbable,onwaarschijn-
'kik . improbity, oneerlijkheidf.
impromptu,improvisatief.
improper improper, ongeschikt, on-
betamelij k. [spoedig.
74
incorrect inch, &Um 12.54 c.M.) incident, voorval n; (adj.)
improoperous, onvoorimprove, verbeteren, ver-
toevallig; behoorende tot. insnijding f.
sterken;vorderingen maken. improvement,verbetering improvident,zorgeloos. [f. imprudent, onvoorzicht ig. impudent, onbeschaamd. impulsion, aandrift f. impunity,straffeloosheid f. impure, onrein, onkuisch. impute, wijten, toeschrijvett. in, in, naar, bij, voor,tehnis.
incisor, snijtand incite,aunsporen,aanhitsen.
inability, cnvermOgen n. inacti ve, werkeloos. inadequate, onevenredig. inadmissible, onaanneme-
lijk, niet toelaatbaar. onvervreemdbaar. inanimate, levenloos. inapt, ongeschikt. [heid P. inattention, onoplettendinaudible, onhoorbaar. inauguration, inwijding, inhuldiging f. [baar. incalculable, onberekenincandescent gas, gasgloeilicht n. incandescent lamp, electrisch gloeilampje 71. incapable, onbekwaam. incarnation, vleeschwording, menschwording f. incautious, on voorzichtig. incendiary, brandstichter. incense, wierook 114; (v.) bewierooken; vertoornen, aanhitsen. incertitude,onzekerheid f. incessant, aanhoudend. incest, bloedschande f. inalienable ,
incivil; onbeleefd. [ging f. inclination, helline; netincline, neigen. overhellen.
include.insluiten,behelzen. including, ingesloten, in-
begrepen. inclusive,ingesloten. [nito. incognito,onbekend,incogincoherent, onsamenhan[baar. gend, verward. incombustible, onbrandincome, inkomen n, inkomsten f (p1.)• income-tax, inkomstenbelasting f. incommodity, ongemak n. incomparable, onvergelijkelijk. [bear. incompatible, onvereenigincompetent, onbevoegd. incomplete, onvolkonien. incomprehensible, onbegrijpelijk. incongruous, onhestaaitbaar, ongepast. inconsei nccinsequent, [nen. quent, ongerijmd. inconsiderate, onbezononvereeniginconsistent, bear; wispelturig. inconstant, oubestendig. inconsumable, onverteer[bear. baar. incontestable, onbetwistinconvenient, ongelegen, lastig. incorporation, inlijvingf . incorrect, onnauwkeurig.
incorrigible
75
incorrigible, onverbeterlijk. incorrup!ted),onbedorven. increase, aanwas m. toeneming A (v.) toenemen. incredible, ongeloofelijk. incredulous, ongeloovig. incriminate,beschuldigen. omkorsten; incrust(ate), inleggen. incubate, broeden, broeien. inculpable, onschuldig. incumbrance, belemmering f; lastpost M iucur,zich blootst ellen aan. incurable, ongeneeslijk. incursion, inval indebted, verschuldigd. indecent, onbetamelijk. Indecisive. besluiteloos. indeed, inderdaad. indefatigable, onvermoei[baar. baar. indefeasible, onvernietigindefectible, onvergankeindefinite,onbcpaald. [lijk. indelicate, onkiesch. indemnify,8chadeloos stel[ling f. len. indemnity, schadeloosstelindent, igkerving. lakeping f. [lijkheid 1. independence, onafhankeindestructible, onverwoestbaar. indeterminate, onbepaald. index,bladwijzer;wijsvinger nt; index expurgatory, index m der verboden boeken. Indian,Indisch,Indittftnsch; (subat.) Indier, Indiaan. indian-corn, maim f. indicate, aanwijzen.
inexplicable indictment, (akte van) beschuldiging f. indifferent. onverschillig. indigent, nooddruftig. indigestion, slechte spijsvertering f. king f. indignation, verontwaardi• indignity, smand m. indiscreet. onbescheiden. indispensable, onvermijdel ijk. noodzakelijk. indisposed, ongeschikt, ongeste d. [baar. indisputable, onbetwistindissoluble, onoplosbaar. indistinct, onduidelijk. individual, individu n; (adj.) op zich zelf staand; individueel. indivisible. ondeelbaar. indolent, traag, vadsig. indomitable, onte ► baar. in-door, bintienshuis. indubitable,ontwijfelbaar. induce, reopen. induct, inleiden,aanstellen. indulge, toegeven. indulgent, toegeeflijk. industry, naarstigheid, nij verheid f. inefficient, krachte]oos. inequality, ongelijklieid f. inequitable, onbillijk. inert, log, loom, bewegingloos. inestimable, onschatbaar. inevitable, onvermijdelijk. inexhaustible, onuitputtelijk. inexorable,onverbiddelijk. inexperience, onervarenheid f. inexpert,onbedreven.rbasr. inexplicable, onverklaar-
inextinguishable oubluschbaar. infallible, onfeil baar. infamy, laagheid, eerloosheid f. infancy, kindschheid f. infant•school, bewaar. school f. infatuation, vooringenomenheid; bedwelming f. infect, besmetten. infelicity, ongeluk a. infer, besluiten, een gevolgtrekking maker. inference, gevolgtrekking inferior, mindere, undergeschikte. infernal, helsch. infertile. onvruchtbaar. infest, verontrusten, kwellen. infidel, ongeloovige m & f. infinite, oneindig. ziekelijk. infirmary, ziekenhuis n. inflammation, outvlam ming, ohtsteking f. inflate, ophlazeu (luchtban (I). [onverzettelij k. inflexible, onbuigzaam,inflict, opleggen. influence, invloed m. influx, toevloed an. inform, o derrich ten. infmnality,onregelmatigDais f. heid f. infraction, inbreuk, scheninfringe, verbreken, overtreden. [men. infuse, ingieten; inboezeinfusion, ingieting f; aftreksel a. [nuftig. ingenious, vindingrijk,veringrate, ondankbare m &f. inextinguishable,
76
inordinate
ingratitude, ondankbaarheid f. ingredient, bestanddeel n. inhabit, bewonen. inhabitant, inwoner m.
inhale, inademen. inherence, aankleving f. inherit, erven. inhuman. onnienschelijk. inhume, begraven. onnavolghaar. iniquity. ougerechtigheid, on bil 1 ij k heid f. initial, begiuletter f. initiate. iowijden. initiative , initiatief a. [dig. inject, inspuiten. injudicious,onoordeelkuninjunction, bevel, gebod injure, benadeeleu, laste-
ren, krenken.
injury, hoon m, onrecht a. injustice, onrechtvaardig[held f. ink, inkt m. inkstand, inktkoker inlaid. ingelegd. inland, binnenlandsch. inmate, commensaal, kost
ganger m.
[ste.
inmost, binnenste, geheiminn, herberg f, logement
inna.vigahle,onbevaarbaar.
innermost, binnenste. inner-tube, binnenband 7n. inn-keepee, herbergier nt. innocence, onsehuld f.
innovate,veranderen, nienwigheden invoeren. innumerable, tallow, inoculate, eaten, inenten. inoffensive, onschadelijk. inopportune, ontijdig. inordinate, ongeregeld,
buitensporig.
inquest
77
inquest, onclerzoek qu ;eft: (1,,ongerustheidf. inquire, vragen, onderzoe[zoek n. ken. inquiry. verhoor, underinqui hive, nieuwsgierig. insane. krankzinnig. insatiable. onverzadelijk. inscription, opschrift n, titel ni. insecure, onveilig,onzeker. insensible, onge voe lig.. ge-
intercede houdend.
onmiddellijk.
instead, in plaats van. instep, wreef f (v. d. voet). instigate, aansporen, op-
hitsen.
[ten.
instil, indruppelen; inpreninstinct, instinct n; (adj.)
bezield.
[ten.
institute, instellen, stichinstruct. onderwi;zen; last instructi•ejeerrijkigeven. instrument, werktuig, in-
strument n. voelloos, insubordination, weerinsert, invoegen. spannigheid f. [lijk. u•t, /fo ra. I e, onv erdraagbinnen, biunenin. arglietig. insufficient, ontoereikend. insight, inzicht n. insular, eilandbewoner m. insii;nilicant,onbeduidend. insulator, isolator in. insincere, onoprecht. insult, beschimping f, hoon m; (v.) hoonen. insinuate, indringen; to [gelijk. verstaan seven. insupportable, on(ver)drainsinuation, toespeling f. i nmu ranee, verzekering, asinsipid , sulakeleos, lat. surautie f. insurgent, opstandeling nt. insist. aandringen. insociable, ongezellig. insurrection, opetand tn. onbeschaamd. integral, insolent, geheel, volledig, insoluble, onoplosbaar. integraal. integrity, oprechtheid, zuiinsolvent, onvermogend • verheid; integtiteit f. otn to betalen, insolvent. intellect, verstand a. insomnia, §lapeloosheid f. insomuch, in zooverre, intelligence, verstand a; [onderzoek a. verstamihouding; eendracht zoodat. inspection, bezichtigingf, intelligent. verstandig. [f. inspiration, inademing; intemperance, 011 matig[beoogen. held f. f. ingeving intend, zich voornemen, inspirit, bezielen. [held f. instability, onbestendigintense, geweldig, hevig. ingespaunen. instalment, installatie f. instance, aandrang m, vet.. intent, oogmerk, opzet n; (adj.) gehecht, aandachtig. zoek n; for instance, bij intercalate, inlasschen. voorbeeld. intercede, tusschenbeide instant, oogenblik n, lookornen. pende niaand f; (adj.) aaninseparable, onscheidbaar.
78
intercept intercept, onderacheppen. interdict, verbod n; schorsing f; (v.) verbieden, out-
zeggen. interest, belangstelling f, voordeel; gezag n; rente f,
interest in; (v .) belang [kend. atelier,
interesting, belangwek-
interfere, tusschenbeide komen, botsen. interference, bemiddeling f; hinderpaal m, botsing f. interim, tusschentijd interior, binnenste. interlocution, gesprek n, samenspraak f. intermediary, agent, tusschenpersoon m. intermediate, tusschenko-
mend, tusschen.
interminable, o neindig. intermittent, bij tusschen-
poozen.
[lijk.
internal, inwendig, innerinternational, internatio-
naal.
invective
(v.) ondervragen (door een journalist). intestine, inwendig. ingewanintestines [heid f. den n (pl.). gemeenzaamintimacy, boezemvriend intimate, (adj.) innerlijk, innig, intiem; (v.) to kennen geven. intimidate, vrees aanjagen. into, tot in, in. flijk. intolerable, onverdraagonverdraagintolerant, [aanheffen. zaain. intonate, Loon aangeven, intoxicant,giftig;dronkenmakend, opwindend. intractable ,onhandelbaar. intransmutable, onveran[sing f. derbaar. intrene.hment, verschanintrepid, onversaagd. intricate, ingewikkeld, ne[ge f; (v.) kuipen. telig. intrigue, kuiperij, intriintroduce, invoeren, bin-
nenvoeren, bekend maken.
interposal, berniddeling f. intrude, zich indringen. interpret, uitleggen, ver- intruder, indringer nt. klaren. intrust, toevertrouwen. intuition, innerlijke aaninterpreter, tolk m. schouwing, intuitie f. interrogation, ondervraintavist, dooreenvlechten. ging, vraag f. inundate, overstroomen. interrupt, in de rede valinvade, invallen, schenden. len, afbreken, storen. invalid, iuvalide in & f; intersect, doorsnijden. (adj.) niet geldend (in richinterval, tusschenruimte f, ten); zwak, krachteloos. tusschentijd m. invaluable, onschatbaar. intervene, verloopen; tusschenbeide kotnen, onver- invariable,onveranderlijk. invasion, vijandelijke inwachts voorvallen. val m. intervention,bemiddeling, invective. scheldwoord n; tusschenkomst f. (adj.) smadelijk, scheldend. interview, vraaggesprek n;
invent
jack-boots
79
invent,uitvinden,verzinnen inventory, inventaris 7n. inverse, omgekeerd. inversion, ornzetting 1. invest, bevestigen, beklee[schingl. den. flavorinvestigation, investment, bekleeding. insluiting; geldbeleggingf. inveterate, ingeworteld. invidious, hateliik. invigorate, kracht bijzet[lijk. ten, versterken. invincible, onoverwinneinviolAhle, onscher.dbaar. invitation, uitnoodiging f. invite, uitnoodigen;. verlokken. invocation, aanroeping .f. invoice, factuur f. [pen. invoke, inroepeu, aanroeinvoluntary, onwillekeurig. [vattrn; verwarren. involve, i nwikkel en. on, invulnerable, onkwetsinward, inwendig. [baar. irascible, oploornd. irate, toornig. ire, toorn gramschap Irish, Ierseh. irksome, ergerlijk. iron, Ozer; strijkijzer n. ironclad, pantserschip n. ironiseh. ironing - hoard, strijkplank iron - wire, ijzerdraad n. [deren. irony, ironie f. irradiate, stralen; ophelirrational, onredelijk. irreeoneilahle,onverzoenlijk. [baar. irredeemable, onafkoopirrefragabie, on t w ij felbaar.
irrefutable,
onweerleg-
baar.
irregular, onregelmatig. irremediable, onherstel-
baar. [pelijk. irreproachable, onberisirresistible, onweerstaan-
baar. irresolute, bealuiteloos. irresponsible, onverant-
woordelijk; onbetrouwbaar. irreverent, oneerbiedig. irrevocable, onherroepeirrigate, besproeien. [lijk. irritable, prikkelbaar. irritate, prikkelen, ver-
is, is.
[toornen.
island, eiland n. [den. isolate, afzonderen,afscheiissue, uitgang, uitslag m;
uiteinde n; uitvaardigingf; fontenel n; nakomelingsehap f; (v.) uitkomen, voortkomen. it, het, hij, zij; daar, er. Italian, Italiaansch. Italy, Italie. itch, schurft f; (v.) jeuken; haken, verlangep. item, alstnede, idem;(subst.) nieuwsbericht n. itinerary, reisboek n, reisitself, rich zelf. [kaartf. ivory, ivoor a; (adj.) ivoren. ivy, klitnop m & n.
J jack, laarzenknecht m; boer
(in 't kaartspel) m. jack - boots (pl.), waterlaarzen; rijglaarzeu f (pl.).
jacket
80
jacket, bnis, jekkertje n. ,jade, knol m; slet f; (v.) afjaggv, getand. Dagen. gevangenis f. jailer, cipier m. [drang n. jam, vruchtengelei f; gejamb, deurstijl January, Januari. Japanese, Japanees(ch). jar,tiesch.kruikAvvaugeluid jaundice, geelzuebt f. [a. Javanese, Javaan (sch). jaw, kaak; brutaliteit f. ralous,jaloersch,naijverig. Jeer, spotternij; beschimping f; (v.) spotten. jelly, gelei f. jemmy, breekijzer n. 4eopardous, gewaagd. jerk. stool, rub, stomp m. 4orkin, lederen wambuis 1E. ,jest, kwinkslag m,schertsf. jetty, havenhoofd a, pier f. Jew, jood m. jewel, juweel n. Jewess, jodin f. Jewish, Joodsch. jangle, gerinkel n. jingo, oorlogzuchtige Brit. job.karweif, baantje n; (v.) stooten; knoeien, speculeeTerl. [speculant tn. jobber, effectenhandelaar, 4. olunaster, stalhouder 4ocose, grappig. join, vereenigen, samenvoegen, verbinden. joint, vereenigd, gezamenlijk; (subst.)gewrichtachar„joist, balk m. [nier n. joke, scherts f, kwinkslag m; (v.) schertsen. jolly, vroolijk, lustig. jostle, dringen, hossen.
juvenile jourliall,dagboek;dagblad a. journalist, dagbladschrijver nt. journey, refs f. [mel. rye; by jove, bij den hejovial, vroolijk, juichend. itabilee,jubileum n; vreugde f. judge, recbter, beoordeelaar m; (v.) oordeelen, beslissen. judgment, oordecl, vonnis; verstand n. judicial, reehterlijk, gerechtelijk. [deelkundig. Judicious, verstandig, oorjug, kruik f; pot m. ,juggle, goochelen. price, sap n. julep, koeldrank m. July, Juli. [mengelmoes n. jumble, verwarring f, jump. springen, huppelen. junction, vereeniging f, vereenigingspunt n (van spoorlijnen;. juncture, voeg f, naad m; beslissend oogenblik a. June, Juni. jungle, oerwoud a, wilderjunior, de jongere. [nis f. uridical, gerechtelijk. (n. urisdiction. rechesgebied jurist, rechtsgeleerde rn, juror, gezworene in, jurylid n. jury, jury f. commissie f van beoordeeling. just, rechtvaardig. getrouw; (adj.) joist, even; just now, zoo even, no. justice,gerechtigheid,rechtvaardigheid, billi^jkheid f. justify, rechtvaardigen. juvenile, jeugdig.
j
K. B.
knot
81
K
kindle, ontsteken; opwek-
ken. kind(li)ness, welwillend-
K. B., ridder van de Bathkeel, kiel f. [orde. keen, scherp, vlijrnend,
bits. [gezicht.
keen - sighted, scherp van keep. bewaring. , horde f;
onderhoudn;(v.)(kept;kept) houden, bewaren, beschutten, onderhouden. keeper, bewaarder, opzichter, cipier; doeiver,lediger (voetbal. cricket). Drier f. keeping - room, hniskakeepsake, herinnering f, aandenken n. kennel, hondenhok a. kennel of hounds, koppel jachtlionden. kettle. ketel m. kettledrum, pauk f. key, sleutel; toe. M. key-hole, sieutelgat n. key-atone, sluitsteen nt. K. G.. ridder van den kou-
seband. kick, schop, trap m. kid, jonge grit f; geitenleer; kind n. (pl.), glac6-handkidgl schoenen m (pl.). kidnapper, kinderdief m. kidney, nier f. kidney-bean, snuboon f. kill, dooden, slachten; doen bedaren. kilt, rokje a van de Bergsehotten. kin, maagschap, verwantschap f; bloedverwant. kind,soort f & n,geslacht n; (adj.) vriendelijk, weldadig.
e. 3.
heid„ goedheid, weldadigheid f. [soortig. kindred, verwant, gelijkking, boning; beer (in 't kaartspelj at. kingdom, koninkrijk n. kinsman, bloedverwant. kiss, kus, zoen m. kiss - me - quick, gluier m, voile f. kit, tobbe f, vaatje [m. kitchen, keuken f. kitchen-garden, moestniu kite, kiekendief; vlieger m. kilt le, kietelen.
knag, kwast, knoest m. knap, knappen, knetteren. knapsack, ransel, knapzak Ekaartspel) m. knave, schurk; boor (In 't knead, k ueden. knee, knie f. kneel, knielen. knell, doodsklok f. knew, wist, kon. knife, mes knife - board, slijpplank f. knife - grinder, scharenslijper ra. knife - rest. messenl egger m. knight, ridder m. [der al. knight - errant,dolende ridknit, breien, knoopen;fron-
knittle, koordje a. [sen. knitting - needle, breinaald knob, knobbel, knop m. [1. knock, slag, klop, klap en; (v.) slants, kloppen; to knock down, neervellen. knocker, klopper tn. knot, knoop; kwast us;
6
knotted
82
(v.) knoopen, verbinden. knotted, knoestig. know (kwew; kwown, ken nen,ve rstaan,weten. Cf. knowledge, kennis, kunde knuckle, knokkel m; scharnier n. r a fi e toes te 1 n. Icodak, kodak f. handfotoK. P., v.rk. v. Ridder van St. Patrick. [den Distel. K- T., verk. v. Ridder van
L etiket n; codicil n; band m, [n. laboratory, laboratorium laborious,werkzaam;moeitevol. labour, arbeid m; moeite f; (v.) arheiden, moeite geven, trachten. [partij f. labour- party, werkliedenlace, kant f, talon n, yeter m;!v.)omboorden,rijgen. lace-boot, rijglaars f. lacerate, verscheuren; wonden. lack, gebrek n, behoefte f; (v.) ontberen, ontbreken. lackey, lakei lactation, het zoogen. lad, knaap. jongen m. [den. ladder, ladder f. lade (laded; laden), belaladle, pollepel m. lady, dame, mevrouw f. lady-like, vrouwelijk,voor. naam, ale eerie dame. laggard. draler, talmer m. laic, leek m. [legerig. laid, gelegd; laid up, bed-
lass ake, weer n. amb, lam, lamsvleesch a. ame, verminkt, kreupel. ament, weeklacht f; (v.) weeklagen, betreuren. amp, lamp f. lampoon, schotschrift lamp-shade, lampekap f. lance, speer, lane f. lancet, lancet n. land, land n, bodem m; (v.) (aan,landen. landing, landing; landingsplaats f; trapportaal a. landlady, hospita, waar[bergier m. din f. landlord, huisheer; herlandscape, landschap n. land-tax, grondbelasting f. lane, landweg at; steep' f. language. taal, spraak f. languid, kwijnend. languish, smaehten, kwijlank, schraal, dun. [nen. lantern, lantaarn f. lap, schoot m; pand a; (v.) oplikken; overhangen. lap-dog, schoothondje a. lapidary, juwelier m. lapse,val, loop m,verloo.p a. lapwing, kievit m. larceny, diefstal m. larch, lariks m. lard, spek n, varkensreuzel f; (v.) lardeeren; mesten. large, ruim, grout. uitgestrekt; verziend; edel. lark, leeuwerik m. larynx, strottenhcofd a. lascivious, wuipsch: lash, zweepslag m; geeseling; wimper; schimprede f; (v.) geeselen. lass, meisje n, deems f.
lassitude lassitude, vermoeidheid f. last, Jaatst, jongstleden; (v.) duren; last night,
gisteravond m. latch, 'clink ,f. latchkey, huissleutel m. late. laat, to laat; gewezen,
wijlen. lately, onlangs, kortelings. latent, verborgen,verholen. lateral. zij delings(ch). lath, lat f. lather. ze , psop. schuim n. latitude, breedte f. latter, laatste (van twee),
pas gebeurd. lattice, traliewerk n. laudable, lofwaardig. laugh, gelach n, lach m; (v.) lachen , bespotten. laughing - stock, belachelijk voorwerp n, rivet f. laughter. gelach n. launch, van stapel loopen van ten schip. laandees., waschvrouw f. laurel, laurier, lauwer[toilet n. krans m. lavatory, waschvertrek n; lavender, lavendel lavish, verkwistend, kwistig; (v.) verkwisten. law, wet .f, recht n. lawn,grasperk;kamerdoekr. lawyer, rechtsgeleerde, ad-
vocaat in. max, loslijvig.; los, slap,laks. laxative, laxeerend. Lay, lied n; ligging; bezigheld f; (v.) (laid; laid),
leggen, plaatsen, doen bedaren; streven. layer, laag f. lay - figure, ledepop f.
83
legalize
layman, leek m. lazy, lui, vadsig. lead, lood n; voorband; leiding f; (v.) (led; led).
met lood bedekken; leiden, aanvoeren. [tikel n. leading-article, hoofdarlead-pencil, potlood
leaf (pl. leaven), blad n. league, verbond n. leak, lek m & n; (v.) lekken. lean, wager, schraal; (v.) (leant; leant or leaned; leaned), leunen; overhellen. leap, sprong m; (v.) (leapt; leapt or leaped; leaped) springen. leap - frog, haasje-over n. leap - year, schrikkeljaar learn, leeren, vernemen. lease, verhuren,verpachten. leant, kleioste, minste; at least, ten minste. leather, leder, leer n. leave, verlof; afscheid n; (v.) (left; left), nalaten, verlaten; vertrekken. leavesVpl.), bladeren n (pl.). lectiou, lezing f. lecture, lezing; berisping f. ledger, grootboek n. leech, bloedzuiger m. leek, prei f, leeringly,lonkend,glurend. lees,droesem m,grondsop n. lee - side. lijboord n. leeward, lijwaarts. left, linksch. [n (v1.). left - overs (pl.), kliekjes leg. been n, bout in, beenbedekking ,f. [tigers. wettig. legalize, legaliseeren, wet-
I egate
84
legate, legaat, gezant m. legation, gezantschap n. legging, slobkous f. legible, leesbaar. legislation, wetgeving f. legitimate, echt,wettig;(v.) echten, voor wettig verklaren. leisure, ledige tijd m; at leisure, op On gemak. leisurely, op zijn gemak. lemon, citroen 7n lemon-squash, „kwast"f. lend (lent; lent), leenen. length, lengte, verte duur m. lengthen, verleneen. lenient, toegevend,genadig. leaify. verzachten. lenitive, verzachtend (geneesmtddel lens (pl. lenses), lens f. lent, vastentijd m. lentil , linze f. leprosy, melaatschheid f. beschadiging, kneuzing f. less, minder. kleiner. lessen, verminderen. lesson, les f. lest, uit vrees dat. let, verhindering f, beletsel n; hour f; (v.) (let; let), laten, verhuren; let alone, laat stoat, lethargy, slaapziektef, letter, verhuurder; brief m; letter; beteekenis f. letter - balance, brievenweger m. letter - box, brievenbus f. lettuce, kropsalade f. levee, het opstaan; receptie f.
light level, vlak, waterpas; (v.) geltjk waken. lever, hefboom m. levity, wuftheid f. levy, heffing. werving f. lewd, ontuchtig, wulpsch. lexicon, woordenboek n. Leyden, Leiden. verantwoordelijkheid, verplichting f. liar, leugenaar m. libel, schot-,smaadschrift n. liberal, raild,vrij;vrijzinnig, libertine, lichtmis m;(adj.) ongebonden. liberty, vrijheid f. [ri,j f. library, bi iotheek.boekelihration, evenwicht n. license, verlof n, vrijheid, losbandigheid f; patent n. lichen, boommos n; huiduttslag m. lick, likken; slaan. lid, deksel; lid n. lie, leugen f; (v.) (lied; lied), liegen; (lay; lain), liggen, rusten, slapen. lieutenant, luitenant m. life, 'even n, levensduur m, levenswijze f. life - boat, reddingboot f. life - buoy, reddingboei f. life - insurance, levensverzekering f. life - preserver, zwerngordel; ploertendooder m. life - rent, lijfrente f. lift,last m,hulp;lift f,hijschtoestel n; (v.) heffen, tillen. ligament, band m. ligature, verband n. light, licht n; (adj.) licht, clog, lichtzinnig; (v.) verlichten, opsteken.
light-house
85
light-house, vuurtoren lightness, lichtheid, Ongheid, lichtvaardigheid f. weerlicht a. .bliksem an. lightning - conductor, bliksematieider m. houtachtig. lignite, bruinkool f. weergade, gelijke; liefde f (adv.) dergelijk, gelijkende, waarsehijulijk; (v.) houden van, behagen. likely, waarschijnlijk. likewise, desgelijks. Mac, lila, paars. lilacs (pl.), seringenf (pl.). lelief; lily of the valley, lelietje n der dalen. limaceous, slijmerig. limb, lid n; rand; tak 271. limber, buigzaam, lenig. lime, vogellijm; balk f; lindeboom in. [in. lime - hurner, kalkbrander limit, uiterste grens f; (v.) begrenzen. limp. zacht, lenig; (v.) hinhelder, klaar. [ken. line, revel in; hjn; streep; linie f; stam lineal, lijnrecht. linen, linnen n. liner, stoomboot (Van eene stoomvaartlijn) f. linger. dralen, talmen. linguist, taalkundige lining,voeringf;stootlap link, sehakel; toorts f; (v.) aaneenschakelen. linseed, lijnzaad n. linseed•cake, lijnkoek nt. lint, pluksel n. lion, leeuw
lobster ip, lip f; rand an. iquid, vloeistof f; (adj.) vioeibaar, vloeiend. iquidation, liquidatie, veretiening f. !quoit-, vocht ii; likeur f. tquorzee, zoethout n. isp, lispelen, stamelen. ist, lijst, rol f. isten, luisteren. itersl, letterlijk. iterator, letterkundige in. iterature, letterkunde, literatuur ,f. ithe, leuig. ithography, steendruk m. itigate, procedeeren. pleitziek, twistitter, draagbaar [ziek. ittle, weinigje, klein. ive, ] even , wonen, bestaan. ivelihood, kostwinningf. iveliness, levendigheid f. ively, levendig, vroolijk. iver, lever f. iver - colour, leverkleur f. ivery, livrei f. lijkkleurig. icin bestaan n. hagedis ,f L. D., doctor in de beide rechten. load, lading , vracht A (v.) (loaded; loaden), bev racht en . loaf (pl. loaves), brood a. loam, leem n. loan, leeuing f; (v.) leenen. loath, huiverig, afkeerig. loathe, walgen, verfoeien.. loathsome, walgelijk, verachtelijk. E.lobby, koffiekamer f, foyer lobster, zeekreeft m.
local local, plaatselijk, If. location, plaatsing, Jigging lock, slot n; sluis; lok f; (v.) sluiten. [mond) f. lock -jaw, klem in den lock - out, uitsluiting f. locomotive, dat van plaats
kan veranderen; (subst.) locomotief f. locust, sprinkhaan m.
locution, spreekwijze f. lodge, optrekje, huisje n; (v.) neerleggen, huisvesten. lodger, huurder m. lodging-house, hotel n [garni. loft, zolder m. lofty, verheven. blok hout; logboek n. logical , logisch. loin, lendestuk n. loiter, leuteren, talmen. loll, zich uitstrekken, leurnen. lonely, eenzaam. lang, langwijlig; long, long since, Mug geleden; (v.) to long for, verlangen naar. [met lang zicht. long - dated - bill, wissel m. longevity, hooge ouderdom longing, verlangen n. [m. longitude, geographische loot, loef f. [lengte f. look, gelaat, voorkoruen n, bilk m; (v.) kijken, zien, uitzien; to look for, •zoeken naar. looking - glass, spiegel m. look-out, uitkijk, wacht[post m. loop, lis, lus f. loop - hole, kijkgat n; vlucht f. ins, ruim, onsamenbangend; (v.) los maken, bevrijden.
lug
86
loquacious, praatzuchtig. lord, beer, meester; echt-
genoot; lord m. lorry, lorrie f, wagen m
op vier lags wielen. lose (lost; lost), verliezen,
het onderspit driven. loss, verlies, nadeel n , [heid f. schade f. lot, lot, deal n, hoeveellotion, wassching f. lottery, loterij f. louuge, luieren. lousier lauterfanter m. lounge - suit, colbert-kos-
tuum,wandelpak (itceren) louse (pl. lice), luis .f. love, liefde, genegenheid f;
(v.) beminnen. [heid f. loveliness, beminnelijklover, minnaar m.
low, laag, klein, arm, nederig. [derlanden (pl.). Low Countries (pl.), Nelower, lager, dieper; min-
der, geringer; (v.) lager maken, laten zakken; strijken; vernederen; norsch kij ken. lowering, somber, donker. lowness, laagte; neerslachloyal, getrouw. [tigheidf. I ozenge,ruit;borstcaramell. lubricity, glibberigheid, gladheid, onzekerheid f. lucerne, klavergras n, Fransche klaver f. lucid, helder,doorschijnend. luck, kans f, geluk n. [kig. lucky, voorspoedig, geluklucrative, voordeeli, lucubratory, nachtelijk. ludicrous, koddig, belachelug, trekken, sleepen. [lijk.
luggage in gaftge, bagage f.
87
luggage-office, bagage - bn-
reau n.
[jet n.
luggage-ticket,bagage-billugubrious, doodsch. lukewarm, lauw. lull, in slaap sussen, stillen. lumbago, spit n in den
rug). [bout n. lumber, romrnel =firm-tierluminary, hemellicht n. lump, stuk n; klomp m.
lunacy, krankzinnigheid f. lunatic, maanziek, krankzinnig. inlunchteon), tweede ontbijt lung, long f. lurch, slinderen. [bruin. lure, lokaas n. lurid, bleek, somber, vaallurk, tureen. saprij k, sappig. lush,
lusty,levenslustig,krachtig. lute, luit f. Cf. luxuriance, weelderigheid luxurious. weelderig, wel[lustig. lye, loog f. lynch - law, lynch-wet f. lyre, Tier f.
majority
maculation, bevlekkingf. maeule, tnisdruk n. mad, dot, razend. [f. madam, mevrouw,juffrouw madder, meekrap f. made, maakte; gemaakt. mode in Germany, in
Duitschland gemaakt. madhouse, gekkrnhnis n. magazine, magazijn; tijd-
schrift n. magic, tooverkunst f. magic lantern, toover-
Ian taarn f. magician, toovenaar m. magistracy, overheids-
ambt n.
[digheid f.
magnanimity, grootmoemagnetic, inagnetisch. magnifie,prachtig,heerlijk. magnificence, pracht f,
luister m. magnify, vergrooten;loven. magpie, ekster f. inahogany,mahoniehout n. maid, meid, maagd f. maiden, ongetrouwd meis-
je n. vrijster f; (adj.) maagdelijk. maiden - speech, recite re-
devoering f van een nieuwgekozen kamerlid.
M
maid - servant, dienstmeid mail, brievenmaal, brieven-
M. A., meester in de vrije
kunsten.
[fat m.
macaroni, macaroni f, macerate, afmatten; wee-
ken, losweeken. machinate, stneden, ont-
[machine f. werktuig n, machine, mackerel, makreel m. mackintosh, regenjas f. werpen.
post f. mail - coach, postkar f. maim, verminken.
main,voornaamste,hoofd.,.. maintain, handhaven, maize, ttkais f. [venheid f. majesty, majesteit, verhemajor. meerderjarig. meerderheid, majority, meerderjarigheid f.
majuscule 88 majuscule, hoofdletter f. make, maaksel a, vorm m, gedaante f; (v.) (made; made), maken, vormen;
doen; begrijpen; winnen. malady. ziekte .f. malaria. moeraskoorts f. Malay, Maleier; (adj.) Ma-
ieiseh. [mannelijk. male, mannetje n; tadj.) malelliction,vervicekingf. malefactor. boosdoener M. malevolent, kwaadwillig.
malice, kwaadaardigheid f. malign, ongunstig; (v.) kwaadspreken. malignity, boosaardigheid malleable, meedbaar. mallet, bouten burner m. malpractice, kwade prakmalt., mout n. [tijk f. maltreat, ruishandelen. malversation, bedrog n, misbruik n van vertrou- . wen. mammal, zoogdier n. man (pl. men), man,
mensch, knecht m; darnsehijf f. Dr (pl.).
manacles (pl.), handboeien manage, besturen, behan-
delen, ontzien; beheeren. manager. bestuurder m. mandate,
bevel, mandaatn.
mane, manenf (p1.) (paard).
marine manikin, ledepop f. manipulation, betasting f, bewerking f met de han-
ders. mankind, menschdom n. manly, niannelijk. manner, manier, wijze, gewoonte f. mannerly. welgemanierd. manners (p1.), zeden, manieren f (pl.), gedrag n. manoeuvre, manoeuvre f. manor. heerlijkheid f;
lundgoed n. man-servant, kuecht, be-
diende m. mansion, heereuhuis n. man-slaughter,manslagm. mantilla ,
manteltje n.
mantle. mantel m; (v.) be-
dekken, bemantelen. Ma nt le-piece, schoorsteenman tel nt. manual, handboek n. manufactory, fabriek f. manure, meat m. manuscript, handschrift n. many, menig, veel. map, kaart, Iandkaart f. mar, bederven ,beschadigen. maraud, stroopen. marble, warmer n; knikker m; (adj.) marmeren. marble-edged, gemarmerd
op snede.
mange, schurft f. mangle, mangel to. Cm. man-hater, menschen hater
March, Maart. march, optocht, marsch m;
manhood,mannelijkheid maniac, krankzinnige. ntanifoot, manifest n; vrachtbrief m; (adj.) openbaar, Maar. manifold, menigvuldig.
marchioness, mark iezin f. marchpane, marsepein f mare, merrie f. [8, a. margarine, margarine f. margin, rand, kant m. marine, marinier In; zee-
(v.) trekken, marcheeren.
mark
£9
macht f; (adj.) tot de zee behoorende. mark, merktecken; doe! n; (v.) merken, teekeuen; opletten; signaleeren. market, markt f; aftrek m. market-haeket,boodschap[ter tn. mand f. marksman, scherpschutmarl, merge! .f. marmalade, marmelade f marquis, markies ra. marriage, huwelijk n. marrow, merg n. marry, huwen, trouwen. marsh, moeras n. marshal, maarschalk martial, krijgshaftig,
[telares f.
martyr, martelaar ra, marmarvel, wonder a; (v.)-
zich verwondereu. masculine, mannelijk.
meadow match, Lucifer m, lont; par-
tij f; huwelijk n; wedstrijd m; stel n; (v.) paren, evenaren, het hoofd bieden, huwen. De snatch - box, lucifersdoosmatchless, weernaloos. mate, makker. helper in; (v.) evenaren, weerstaan. mater, murder f. material, stoffelijk. materials (p1.), grondstoffen f (pl.). maternal, moederlijk. mathematics, wiskunde f. matriculation, inschrijving .f. matrimony, huwelijk a. matrix, %I:inn nt; matrijs, baarmoeder f. matted, gevlochten. matter, stoff,voorwerp n; zaak f, ding n; etter m; bedrag 71; what is the matter? wat scheelt er aan? mattock, houweel n. mattress, matras . mature, rijp, gerijpt. maul, moker maw, pens, maagf, krop en. maxim, grondstelling f. May, Mei. [nen. may (might), molten, kunmay - he, misschien, mogelijk. may-hag, meikever m. may-flower, meidooru mayor, burgemeester at. mazard, kriek f, maze, doolhof nT verbijstering f; (v.) verbijsteren. M. 111., doctor iu de medi-
mash, mengelmoes; brouw[sel n. sel n. mask, masker; voorwendmason, steenhonwer; vrijmetselaar ni. masquerade, maskeradef. mass, mis f (R. K. kerk); masse f, hoop en. [bad n,. massacre, mooed in, bluedmass - hook, miaboek n. massive, massief. mast, mast m. master, meester, herr, bezitter m; Iv.) overmeesteren; verstaan. master-key, looper m. rn. masterpiece, meesterstuk mastery, meesterschap it. masticate, kauwen. me, mil. Ecij nen. mastiff, buldog in. I meadow, weide f. mat, mat f.
meager
merely
90
meager, mager, schraal. meal, meel n; maaltijd ?It mean, middel n, middel-
(v.) (met; mot),ontmoeten. meeting, ontmoeting, vergadering f.
weg m; (adj.) gering,slecht, inhalig; (v.) m e ant ; meant),meenen, bedoelen. meaning, meening, beteekenis f. means (p1.), middelen n (pl.), inkomsteu f (pl.),00rzaak f; by no moans, geenszins.
melancholy,zwaarrnoedigheid f;(adj.) somber, zwaar-
meantime, meanwhile,
in den) tusschentijd, intusschen. measles(pl.), mazelen (pl.). measurable, meetbaar. measure, maat f, maat-
regel m; (v.) meten. meat, vleesch n, spijs f; roast meat. gebraden vleesch; boiled meat, gekookt vleesch. mechanician, werktuig[kunde f. kundige m. mechanics (p1.1., werktuigMechlin, Mechelen. medal, medaille f. meddle, zich bemoeien, zich mengen (in). meddler, bemoeial m & f. mediaeval, middeleeuwsch. mediate, bemiddelen, bijleggen; (adj.) bemiddelend. medical, geneeskundig. medicine, geneesmiddel n. mediocre, middelmatig. meditate, overdenken. Mediterranean, Middellandsche zee f. medlar, mispel f. medullary, mergachtig. meek, zachtmoedig,g. edwee. meet, geschikt, gepast;
moedig.
meliorate, verbeteren. mellow, beursch, zacht;
(v.) beursch worden, rij pen. melodious, welluidend. melody, welluidendheid f. melon, meloen melt, smelten; verteederen, member. lid n, lidmaat n
(also at & f). membrane, vlies n. [dig. memorable, gedenkwaarmemorandum, notitie f. memorize. opteekenen, in
het geheugen prenten memory, geheugen n, her-
inneriug f. men (p1.), mannen (p1.). menace, dreigen. [lappen. mead,verbeteren,verstellen, mendacious, leugenachtig. mendicant, bedelaar tn. huisknecht m, dienstbodef;(adj.)dienstbaar. mensal, maandelijksch. mental, van den geest, zed.elijk, verstandelijk. mention, melding f, g'ewag a. [del behoorende. mercantile, tot den hanmercenary, huurling m; (adj. 1 veil, inhalig. merchant, koopman tn. merciful, barmhartig. mercury, kwikzilver a. mercy, genade f. mere, grens f; (adj.) looter, enkel. bloot. merely, alleen, slechts.
meridional
91
meridional, zuidelijk. merit, verdienste f. mermaid, meermin f. merriment, vreugde f. merry, vroolijk. [len m. merry - go - round,mallemomesh, maas .f. mess, gerecht n; bak m;
gemeenschappelijke tafel f (aan boord van een schip of in het leger); verwarring; knoeiboel f. message, boodsehap f. messeoger(•hoy), loopjongen, ehasseur m. metal, tnetaal It. metallist, metaalwerker m. metamorphosis, gedaanteverwisseling meter, meter m. methinks, nal) dunkt. method,stelseln,leerwijzef. metropolis, hoofdstad f. metropolitan, aartsbisBebop m. mettle, vuur n, moed 714. Meuse, Maas f. mew, zeemeeuw f; (v.) [m. miauwen. miasma., schadelijke damp mice (pl.), muizen f (pl.). irnicroscope,microscoopm. mid, midden, middelbaar. midday, middag m. middle, midden a. middle - aged, van middel-
baren leeftijd. midnight, middernacht m. midsea, voile zee f. midway, halfweg, midden. midwife, vroedvrouw f. might, ma.cht, kracht f;
vermogen n; (v.)mocht,kon. mighty, machtig.
minor migrate,verhuizen,trekken. mileh-cow, melkkoe f. mild, zacht, zachtaardig, coet; mild cigar, lichte mile, mijl f. [sigaar. militant , strijdend. strijdmilitie f. Dustig. milk, melk f; zo2:, sap a• mill, molen m; fabriek; spinnerij f. milleped, duizendpoot m. miller, molenaar m; mot f. millet, gierst f. [ster f. hoeden(op)maakmillinery ,
milt, milt, horn f. [bootsen. mimic, (met gebaren) usmimicry, mimiek, naboot.
sing f.
mince, fijn hakken; be-
wimpelen. [vleesch n. mince(d) - meat, gehakt
mince-pie, vleeschpastei f. mind, zielf, gemoed, ver-
stand n; p,eest, lust m; neiging, meening f; (v.) letten, luisteren, behartigen. mine, de mijne, het mijne. mine, mijn f. miner, mijnwerker m. mineral, delfstof f. mingle, mengsel n; (v.) mengen, verwarren. miniature, miniatuur. minimum, kleinste (hoeveelheid of deel). mining, mijnbouw m. minister, minister, gezant, geestelijke; (a.) bedienen, voorzien, bijdragen, deu kerkdienst verrichten. minor, minderjarige, onmondige m &f.
minority
92
minority, minderjarigheid, minderheid f. mint, count, kruizemunt f; (v.) munten. minuscule, klein, gering. minute, minuut f;kladbrief in; (adj.) klein,geriug;kleingeestig; (v.) aanteekeuen. vindloominute - glass, [zer nt. per Tn. minute - hand, minuutwijminutely,omstandig,nauwkeurig. miracle, wonder,mirakel n. mirage, luchtspiegeling f. mire, bemodderen. [ling f. mirror, spiegel m, aispiegemirth, vroolijkheid f. miry, beslijkt. [m. misadventure; rampspoed misalliance, m6alliance, ongelijk huwelijk misanthrope, menschen[stand a. hater m. misapprehension,misver. onvoegmisbecoming, [n. zaam, onbetamelijk. misbehaviour, wangedrag misbelief, dwaalgeloof n. miscalculate, misrekeneu. miscarry, mislukken, een miskraam krijgen. miscellaneous, gemengd, verschillend. mischance, ongeluk n. mischief, onheil, kwaad, nadeel n, moedwil mischievous, boosaardig. misconception, misvatting f, wanbegrip n. misconduct, wangedrag n. miscount, misrekenen. misdeed,misdaadf.[dragn. niisdemeanonr, wange-
misunderstand misdirect, verkeerd adresseeren. [misdoen. misdo(mistlid; misdone), miser, gierigaard m. miserable,ellendig. misery, ellende f. misfortune, rampspoed m. misguide, verkeerd leiden. misinterpret,verkeerd leggen. [deelen. misjudge, verkeerd beoormislead (misled; misled), misleiden, bed.ri , gen. mislike, mishagen. mismanage, kwalijk besturen. [heer n. mismanagement, vvanbemisorder, in wanorde brengen. misprint,drukfoutf;(v.)onnauwkeurig (niet volgens [halen. kopie) drukkee. misquote, verkeerd aanmisrule, wanordef,oproer, wanbestuur n. miss, mejnffrouw tvoor ongehuwde crouwen; (v.) missen, nalaten, verzuimen, missal, misboek n. missile, projectiel n. mission, sending, missie f. mist, mist, nevel m; (v.) benevelen. mistake, vergissing, dwaling; font f; (v.) (mistook; mistaken), misverstaan, zich vergissen. mister, mijnheer. [tak m. mistletoe, mistel, snaresmistress, juffrouw, mevrouw (v66r den familienaam v. gehuwdevrouwen). mistrustful, wantrouwig. misunderstand (misun-
misunderstanding misunderderotood; stood), misverstaan, ver-
keerd begrijpen. [vers t and n. misunderstanding, mismisuse, mistbruik n. mite, mijt; kleinigheid f. mitigate, verzachten, V lemix, mengen, vermengen. mixed - pickles (pl.), ge-
mengd zuur n,mixed pickles mixture, mengsel rt. [(pl.). mizzle, stofregenen. moan, gekerm,gejammer n. mob, grauw, gespuis n; (v.)
toetakclen. mobility, beweeglijklieid f. mock. spot 711; (adj.) zooge-
naamd, nagemaakt; (v.) bespot ten. mock - turtle - soup, (nagemaakte) schildpadsoep f. modal, van den vorm of de mode afhankelijk. mode. vorm m, wijze f. [tigen. model, model at. moderate, matig; N.) mamodern, hedendaagsch. modest, zedig, bescheiden. wijziging f. modish, modisch, fatterig,. modulation,stembuittingf. Mohammedan, Mohame-
moLot, vochtig. [daan(sch). nstoisten, bevochtigun. [n. moisture,klantheidf,vocht mole, mol m; havenhoofd [len. 'A; moedervlek f. molest, lastig vallen, kwel-
mollify,week maken.[(pl.). Moluccas (pl.), Molukken moment, oogenblik n. momentary. kortstondig,
een oogenblik durend.
morrow
93
momentous, gewichtig,
van belong. [chaal. monarchical), monarmoma.lery, klooster n. Monday, Maandar, in. monetary, MUM..., geldemoney, geld n. [lijk. money - changer, wisselaar monitory, vermanend. [m. monk, monnik m. monkey, sap monopoly, alleenhandelm. monotonous, eentonig. Mons. Bergen ( Belgic). monsoon, moesmon nt. monster, monster, gedrocht n. [afschuwelijk. monstrous,monsterachtig. monstrosity, gedrochtelijkbeid P. month. maand f. monthly, maandelijksch. monumental, monumenmood, aard m, luim.f. [taal. moon, moan f. moor, heide.f,veengrond m. mop, stokdweil f; scheef gezicht n; (v.) dweilen. naope, droomen, stiffen; (adj.) droomerig. moral. zedelijk. moraliser.zedenmeester naorbid,ziekelijk,ongezond. mordant, bijtmiddel n. more, grooter, me,. Moreover, daarenboven, morning, morgen, ochtend m. [quet-kostunm n. morning - coat, (heeren)jaemorocco, marokijn n. Morocco, Marokko. morose, gemelijk .knorrig. morrow; to morrow,
morgen.
morsel
stuk n. mortal, sterveling; (adj.)
sterfelijk, doodelijk. mortar, mortier m; mortel f (kalk). mortgage, hypotheek f. mortification, grievende
vernedering, dooding; tuchtiging f; koudvuur n. Moselle, Moezel(wijn) m. mosquito, muskiet m. mosquito - net, muskietennet n, klamboe f moss, mos;moeras n. [most. inossclad,mosegrown,bemost, meest, zeer, groot. mostly, meestendeels, moth, mot f. [ineestal. soother, moederf;mother of pearl, paarlemoer n. motion, beweging f; voorstel n, motie
munificent
94
morsel, beet m, brokje,
f.
motive, bewergreden f. motor. beweger m, drijfrad St, drij fkracht f;(v.) autoen,
tuffen. motor - car, automobiel f. mould, teelaarde f; grond m; schimmel f; vorm, giet-
vorm m ; karakter n; (v.) beschimmelen; vormen; gieten; kneden. mound, wal, dijk m. mount, berg m; ri,jpaard,
rijwiel n; (v.) bestijgen, beklimtnen; monteeren. mountain, berg m. mounted, bereden. mourn, rouwen, bet reuren. mourning, roues M. mouse (pl. mice), muis f. mouth, mond. muil; ingang 74, monding f.
mouth-piece, mondetuk n. movable, beweeglijk, be-
weegbaar. move, zich bewegen; een
voorstel doen; bewegen, in beweging brengen; vervoeren; opwekken. movement, beweging, aandoening f. mow, hooiberg m; (v.) {mowed• mown), maaien. M. P., Lid vau het ParleDICIIt. mr., mijnbeer (v66r een naam). [(v6Or een naam). mrs., mevrouw, juffrouw much, veel, zeer. [gom f. mucilage, slijm n;vloeibare muck - hill, mesthoop sit. mud, modder f, slijk n. mud - guard, spatbord n. muffle, dock, omslagm; (v.) inwikkelen. inbakeren. mulatto, mulat m. mulberry, moerbezie f. mule, muilezel m; spinmachine f; muiltje n. mullet, zeebarbeel m. multiform, veelvormig. multiple,veelvuldig;(subst.) veelvoud multiply, verinenigvuldigen, toenemen. multitude, tnenigte f. mum, stil!, sst! mumm, zich maskeren. mummify, balsemen. mummy, mummie f. mumpish, gemelijk. mundane, wereldsch. municipal, stedelijk, bur-
[bestuur n. gerlijk. municipality, gemeentemunificent, milddadig.
munition munition,krijgsvoorraadm.
nauseous
95
irn; m . ....4, Ike
big. [f
murde•, moord m. murky, duister, donker. murmur, zeinunnel n; (v.) morren, naurmelen. murrain, veepest f. muscle, spier; mussel f. spijker, nagel; klauw muse, zauggodin, mute; m; (v.) spijkeren. mijmering f; (v.) peinzen. mushroom, paddenstoel; nail-brush, nagelborstel tn. naive, ongekunsteld. parvenu music, muziek f. 1.. naked, naakt, bloot,kaal. name, DRAM In, aanzten n; musician. toonkunstenaar (a.) noemen, benoemen. musing, peinzend. name-plate, naambordje n. musky, muskusae'ntig. musliu,rnousselitief & nate- namesake, naamgenoot. mussel,mossel f.[teldoek n. -Namur, Names. must (must), moeten; nap, slaapje n; (v.) dutten, slapen. (masted; musted), doeu napkin, servet n. besehimmelen. napkin-ring, servetring nt. mustard, mosterd tn. muster.monstering;wapen- narrative, verhaal n;( adj.) verhalend. sehouwingf; (v.)monsteren. narrow, engte f; (adj.) eng, musty, besehitnmeld, muf. smal; karig, nauwkeurig. 'mutation, verandering f. narrows (pl.), zeeengte f. mute, atom, sprakeloos. mutilate,verminken,sehen- nasal, tot den news behoorende, door den neus geden sproken. mutineer, molter an. [rig. mutinous, muitziek, oproe- nasty, morsig, vuil. mutinyonuiterij f,oproer n; natal, van de geboorte, ge boorte (v.) aan het muiten titan. natation, zwemkunst mutter, mompelen, pruttelen; rommelen (van den nation, yolk n, static f. native, inboorling in. donker). natural, natuurlijk. mutton, sehapenvleesch n. inburgeren, naturalize, mutual, wederkeerig. wenaturaliseeren. derzijdsch. [muilband m. nature, natuur f, lard m, mull, bek, snuit; muzzle, naught, niets. ['wort f. my, mijn, mijne. naughty, ondeugend, stout. myopic, bijziend, k ortzieh[tig. nausea, misselijkheid, walmyrrh, mirre f. myself, raij zelf. ging f. nauseous, walglijk. mysterious, gebeimzinnig.
N
nautic(al)
night
96
nantic(a1 ► , tot de zeevaart
behoorende. naval, tot het aeewezen of
de scheepvaart behoorende, navel, navel m. [zee.... navigate, varen, bevaren. navvy, polderjongen, dok-
werker m. navy, marine, zeemacht f. nay, neen, wat meer is, ja zelfs. near, nabij, bijna, na verwant,dierbaar;gierig;nauwkeurig; linker; (v.) naderen. nearly, bijna. near-sighted, bijziend. neat, zindelijk, rein, zuiver. nebulous, nevelachtig. necessaries (pl.), behoeften, benoodigdheden f (pl.). n ecessary, noodzakelijk. necessity, nood m, noodzakelijkheid; behoeftigheid [f. neck, hall m. necklace, halssnoern. [m. necrosis, kanker, beeneter need, nood m; (v.) noodig hebben, behoeven. needle, naald f. [ker m. needle - case, naaldenkoneedless, onnoodig, noodeloos. [strekt. needs, noodzakelijk, voln efarious, gruwelijk. negative, ontkennend; (v.) ontkennen, verwerpen. neglect,verzuim n; (v.) verwaarloozen, minachten. negligent, nalatig, achteloos. negotiable,verhandelbaar. negress, negerin f. n egro, neger m. n eigh, hinniken.
neighbour. buurman m. neighbourhood, nabuurschap f. neither, geen van beide;
noch, ook niet. nephew, neef (zoon
van
broeder of zuster). nerve, zenuw, pees;
spierkracht;
nerf;
koelbloedig-
held f. [achtig. nervous, zenuw..., zenuwn ervy, sterk, gespierd. nest, nest n, roofnest n. n ot,net n; (adj.)zuiver,netto. nether, neder, onder, lager. Netherlands, Nederland. nettle, brandnetel f. n eural, tot de zenuwen be-
hoorende. neurosis, zenuwlijden n. neutral, onzijdig.
never, nooit, geenozins. nevertheless, niettemin,
niettegenstaande. new, nieuw, versch. newly, onlangs. news, tijding f, nieuws n,
bericht n. newspaper, k raut f. newspaper-stall, couranten-kiosk f. new - year, Nieuwjaar n„ next, naast, toekomend. next day, volgende dag nt. next - door, hier naast. nibble, knabbelen. nice, lekker, keurig; lief.
beminnelijk; kiesch; joist. nickname, bijnaam m. niece, nicht (dochter van
broeder of zuster). niggard, vrek 714. n igh, nabij,dicht bij; nauw. night, nacht, avond m;
night-dress last night, gisteravond;to Hilo, van avond; at night,
in (len nacht. night - dress, nachtgewaad. nightingale, nachtegaal m. nightmare, nachtmerrie f.
night-tabie,nachttafeltjen. nimble, vlug, lenig. Nimeguen, Nijmegen. nine, negen. nine-pins, kegelspel n. nineteen, negentlen. ninety, negentig. ninth, negende. [per nt.
nippers(pl.),nijptangf;knijnipple , 7A. nitre, salpeter n. no. geen; neen, niet. adel, adeldom m. nobleness, adel ,a, grootruoedigheid f. nobody, niemand. nocturnal, nachtelijk. nod, knik m; (v.) knikken. noise, geraas, getier n; (v.) getier maken, uitbazuinen. noisome, schadelijk, onge[naal. zond. nominal, in naam, nominominate, noemen, benoemen. nonage, minderjarigheid non-commissioned officer, onderofficier m. afgenon-conformity, scheidenheid f (van de Engelsche kerk). none, geen; niemand. nonsense, onzin non smoking compartment, coupe niet rooken. noon, middag m; hoogte f. noose, knoop, strik ni.
nor, noch, ook niet.
e. 3.
97
now
n ormal, normaal,geregeld. n orth, noorden n. northern, noordelijk. Norway, Noorwegen. Norwegian, Noorsch. nose, neus m; (v.) ruiken;
trotseeren; zijn neus in eens anders taken steken. nose-bag, mondzak, voederzak m (voor paarden). n osegay, ruiker m. n ostnigia,..heimwee n. nostril, neusgat n. not, niet. [zienlijk. notable, merkwaardig,aannotary, notaris m. n otation, aanteekening f. notch, keep, kerf f. note, merit, teeken n; toon m, noot; aanteekening f, briefje; aanzien n; (v.) opteekenen, aanduiden; of note, aanzienlijk. nothing, niets. notice, kennis, opmerking, oplettendheid f, bericht a. notification, kennisgeclog f. notion,begrip.denkbeeld n. notoriety, algemeene be. ruchtheid f. notorious, algemaen be. kend,berucht,klaarblijkalijk. no trumps, sans about. notwithstanding, niettegenstaande. nought, niet, niets. noun, naamwoord a. nourish, voeden, koesteren. novel, roman tn. n ovelist, romanschriiverm. novelty, nieuwigheid November, November, now, nu, toen.
7
9S
nowadays
obviate
nowadays, heden ten dage. owhere, nergens. noxious, schadelijk. nucleus, kern, pit .1. n udity, naaktheid f [m. nuisance. plaag f, overlast null, krachteloos, nietig. nullify, krachteloos ma-
obese, vet, hardlijvig. obey, gehoorzamen. object, voorwerp, doel n;
[stijfd.
obligee, obligatiehouder rn.
ken, vernietigen.
numb, gevoelloos, vernumber, getal, aantal
menigte; voetmaat f. numeration, telling f. numerous, talrijk. [treffende. nun, non f. nuptial, het huwelijk nuptials (pl.), bruiloft f nurse, min, baker, ziekenverplecgster f; (v.) verple-
(v.) tegenwerpen. objection, te•euwerping f. objective, objectief. obligation, verbintenis,
verplichting
f.
verplichtend; beleefd.[wijkend,zijdelingsch. oblique, scheef, schuin. afobliterate, uitwisschen, doorhalen. oblivion, vergetelheid f. obnoxious, onderhevig, blootgesteld; hatelijk;schadelijk.
obliging ,
[n.
obscene, liederlijk, vuii. obscure, duister;onbekend;
nurse - maid, kindermeisje. nursery, kinderkamer; be-
obsequies (pl.), lijkplech-
gen , zoo ge n.
waarschool; boomkweeke[schroef). rij f. nut, foot; moer f (van •een nut - cracker, notenkraker m. nut - meg, notemuskaat f. nutriment, voedsel n. nutritious, voedzaam. nutshell, notedop 171.
0 oak, elk m, eikenhout n. oar, roeiriem oasis, ease f. oath, eed, vloek m. oat - meal, havermeel n. oat ► , haver f.
obdurate,verhard,verstokt. obedient, gehoorzaam.
(v.) verduisteren. tigheden f (pl.). obsequious, opdringerig,
overbeleefd. observance, waarnetning;
naleving f.
[hecht.
observant, oplettend; geobservatory. sterrenwacht
f, observatorium n.
observing, oplettend. obsession, obsessie f. obsolete, verouderd, in on-
bruik. obstacle, hinderpaal is.
obstetries,p1.),verloskunde obstinate, hardnekkig. ubstruetion,verstopping f, beletsel n. obtain, verkrijgen. obtrude, opdringen. obvert, toekeeren. obviate, voorkomen, nit den weg ruimen.
obvious obvions,duidelijk,klaarblijoccasion, gelegeNheid; oorDegenheids.... zaak f. occasional, toevallig, geoccident, vvest en 77. occupant, bezitnemer, beWOner occupation, bezigheid f, bezitneming f. beroep occupy, bezitten; innernen;
bezetten; bezig zijn. occur, vourkumen; invallen; gebesren. ocean, oceaan m. o'clock, op de klok; v•hat o'clock is it ? hoe last is octave, octaaf n. [het ? Oetober,'October. [rende. ocular, tot het oog behooodd, oneven; zonderling; edig. odds (p1.), ongelijkheid f, verschil; voordeel o; meerderbeid; kans f. [welijk. odious. hatelijk, afschuodorife•ous, w elriekend, odour,reuk,geur iit. [geuric. of, van. off, ver van daan, er offend, beleedigen, schenden, overtreden, mishagen. offense, beleediging, misdaad f. offer, aanbod a; (v.) aanbieden, voorslaarn, ten oiler u.even• pogen. offerande (,offer a. office, ambt A, thrust m, bedieningf; plicht nt; godsdienstoefening f; kabinet, kantoor n. [m. ollice - chair, kantoorstoel officer,beambte,arn.btenaar,
99
opinion
dueler; deurwaarder official, arnbtelijk,ambts.... officiate, een a ►ubt waarnemen, dienst doen, den godsdienst verrichten. offspring, nakomelingofil(enl, dikwijls. [schap.f. ogle, lonk, weuk m. ogre, weerwolf, menschenoil, olie f. [eter oil - cake, lijnkoek 74. oily, olieachtig, zalvend. ointment, zalf f. old, oud, afgesleten. eld-maid, oude vrijster f. olfactory, tot den reuk behooreude. olijf f. omelet, eierstruif onheilspellen l. on fission, verzuim omnibus, omnibus m. omnipotent, almachtig. omnivorous, alles etend. on, op, aan, om, met, van, te; voort, verder; on the left, links. [plotseling. onee,eens,eentnital;at once, one, eCII, iemand, men; one another, elkander. onerous, lastig. [slechts. onion, lli m. only, eenigste,eenig;alleen, oozy, slukerig. opaque, ondoorsehijnend, clonker. open, open, bekend, Wont , rondborstig; astir; (v.) ope nen, uitleggen. opera - glass, tooneelkij ker operate, werkerhopereeren. operetta, operette f. opinion, nreening f, gevoelen
oppilation
100
oppilation, verstopping f. opponent, bestrijder, tegenstander m; (adj.) tegenstrevend. opportunism, opportunis• me n, het gebruik maken can de omstandigheden ten bate eener partij met ver• taking van de beginselen. opportunity, gelsgenheid f; gunstig oogenblik n. oppose. tegeustellen, weerstaan, tegenwerpingen ma[genovergesteld. ken. opposite, tegenstrijdig, te• opposition, tegenstaud m, oppositie f. oppress, onderdrukken. optic, gezichtskundig, optisch. optimism, optimisme n. option, keus f, recht of vrijheid van kiezen, voorkeur f. opulence, overvloed or, of; or else, of wel. an. [ders. oracle, orakel a. orange, sinaasappel on; (adj.) oranje. orator,redenaarm.[bolrond. orbicular, cirkelvormig, orbit, baan; oogholte f. orchard, boomgaard m. orchestra, orkest 71. ordain, bevelen; verordenen; tot priester wijden. ordeal, beproeving f, godsgericht a. order, orde, sehikking; order; klasse f; (v.) regelen, besturen, bevelen, bestellen; tot priester wijdeu; to order in advance, vooruitbestellen.
otter
orderly, oppasser; straatreiniger in; (adj.) geregeld, rustig. [regel on. ordinance, voorschrift ordinary, gewooute; gaarkeuken f; maaltijd m; (adj.) gewoon. ordination, verordening ordonnance, schikking f. ore, erts, oer n. [orgel n. organ, werktuig; orgaan; organ frinder,orgeldraaier [no. organic, organisch. organize, organiseeren. orgy, slemppartij f. oosten n. orient, oriental, oosterling; (adj.) oostolijk. orifice, opening f, mond m. origin, oorsprong m, be[heid f. gin n. originality,00rspronkelijkoriginate, voortbrengen;afkomstig z(jn. [(v.) tooien. ornament, versiersel n; orphan, wees f & tn. orphanage, weeshuis n. orthodox, rechtzinnig. slingering, oscillation, schommeling f. oscitant, geeuwend; traag. osier, wilgeteenf;rijsboUtu. osseous, beenig, beenachtig. [verharden. ossify, tot been worden, Ostend, Ostende. [delijk. ostensible, blijkbaar, duiostentation, praelvertoo• nine f. ostrich, struisvogel no. other, ander, no een. otherwhere, elders. otherwise, anders, anders[tins. otter, otter m.
ought
101
ought, lets; (v.) (ought),
moeten, behooren, passen, noodig zijn. our, ons, onze. ours, de onze, het onze. ourself, one zelf. ousel, merel ,f. out, uit, buiten, afwezig; out and out,door en door. outbreak, uitbarsting f. outcast, verworpeling, balling nt; (adj.) vogelvrij. outdoor, buitenshuis.
outfit, uitrusting, f. outgrow (outgrew, outgrown), er uit groeien. out - guard, voorpost in. outlast, langer duren. outlaw, vogelvrij verklaarde, M. rf (pl.).
ou tlay, uitgaven, kosten
outlet, uitgang, uitweg M. o utline. omtrek m;schets f. outlook, uitkijk in; schildwacht f. ontntost, buitenste n. outpost, buitenpost f. outrage, smaad,hoon m;(v.)
beleedigen,geweld aandoen. outright, dadelijk; volko.
men, openlijk. outroot, uitroeien. outside, buitenzijde; (adv.)
buiten. outsider, buitenstaander,
outsider. [lijk. outward, uitwendig, niteroutward -journey, heen-
reis f . out-wit, verschalken. out - worn, afgesleten, oval, eirond, ovaal. ovation, hulde, ovatie f. oven, oven in.
overture
over, boven, over, door,
voorbij. overbalance, overwicht a. overhearing,aanmatigend. overboard, overboord. overcharge, overladen. overcome (overcame; overcome), overwini.en,
overkomen;(adj.)overstelpt, verward. overdo (overdid; overdone), afmatten, te gaar
koken. overeat (overate; overeaten), te veel eten. overhear (overheard; overheard), bij toeval of
door verrassing hooren, vangen, afluisteren. overland, overland. overleap, overspringen. overliver, langst levende. overlook, over 't hoofd
zien.
[yen.
overmaster, overmeesteoverpower, overdtelpen,
overweldigen. overrate, overschatten. overact (overact; ove ► set), omverwerpen, om-
slaan. overshoe, overschoen m. oversight, opzicht, over-
zicht n, vergissing f. oversleep, (zich) verslapen. overt, open, opeubaar. overtalce(overtook;overtaken), inhalen, overval-
len. • overtax, te zwaar belasten. overthrow (overthrew; overthrown), omverwer-
pen. overture, ouverture, inlei-
overweight
102
thing f; voorstel, aanbod n. overweight, overwicht n. overwhelming. overstelti,ervvork,ui tput ten. [pend. overworn, uitgeput; ver-
sleten. owe, schuldig zijn, to danowl, nil m. [ken hebben. own, eigen; (v.) bezitten. owner, eigenaar m. fix, os Tit. Order, oester f•
pantile
pain. pijn. moeite f. painful, painstaking, nauwgeZet,
werkzaam. paint, verf f, blanketsel n. painting, schilderltunst;
schilderij f. pair, paar n. pair of nut - crackers, no-
tenkraker 7n. palace, paleis n. palate, verhemelte n . palaver, bespreking .f.
pale,paalni;omheining;grens f, omtrek m;(adj.)bleek,dof. palisade, palissadeering f. pall, doodkleed n; staatsiepace, stap, pas m. pacific, vreedzaam, stil. pacify, bevredigen, stillen. pack, pak 71, last in; (v.) inpakken; pack of cards,
spel n kaarten. package, verpakking f,
pakgoed n.
packet, pakje, pakket 7t; pakketboot f. pack - thread. palttouw Tu.
pact, verdrag, verbond n. pad, voetpad, kussen; opvulsel n. paddle, paraai f; plat n. can een wapen; (v.) pla.ssen, pagaaien. paddock, perk, kamp n. padlock, hangslot n. pagan, heiden cc; (adj.) heidensch. page, page m, livreiknechtje n; bladzijde f; (c.) pagineeren. pageant. pracht; maskerade f, gekostumeerd tuinpail, emmer rn [feest
mantel m; (v.) met een mantel bedekken; verzadigen; verschalen. [mantelen. palliate, verzachten; bepallid, bleek.• palm, palm; palmboom m. palpable, tastbaar. [hart). palpitate, kloppen (van het palmy, verlanaming f.
palter. uitvluchten zoeken.
paltry, artnzalig. , ellendig. pamper, overvoeide)ren. pamphlet. vlugschrift n. pan, pan, smeltpan f; hoofd
n, bol; poel pancake, pannekoek en. pander, koppelaar m. panderago, koppelarij f. pane, glasruit f. panel, paneel naamrol f
(der jury).
,
pang, pun, foiteringfAngst m; (v.) pijnigen, kwellen. panic, panische schrik 7a. panorama, panorama n.
panmy,driekleUrigviooltjen. pantile, dakpan, nokpan f.
partridge panting 103 pare, schillen, besnoeien. ranting, hartklopping f. pantomime. pantomime f. pantry, provisiekarner pap, tepel ni, borst; pap f;
luitenkansjes n (pl.). papacy, pausdom a. papal, pauselijk. paper, papier n; krant; verhandeling f; (v.) behangen paper-hinder, paperfastener, papierhechter m. paper - kniro, vouwbeen paper - rolls (pl.), papier
[pier n. Louder eind. paper - weight, presse - paPaPPY• par, part ; at par, it part; above par, haven part; below par, beneden part. parable, gelijkenis, para• nel f. parachute, valscherm n. parade, vertooning; praal; parade; openbare wandelplaats f; (v.) pronken met. paradise, paradijs n. paragraph, paragraaf (§),f. parallel, vergelijking f; (adj.) evenredig, overeenkomstig. paralysis, verlamming f. paralytic, lam. [ste n. paramount,opperste,hoogparaphrase,omschriivingf• parasite, woekerplant f,
woekerdier n.
parasol, zonnescherm n. parcel, deel, stuk; pakje n; partij f. [schroeien.
parch,verdrogen,verzengen, parchment, perkament n. pardon, vergiffenis, genade f; (v.) vergeven. pardonable, vergeeflijk.
parents (pl.), ouders (pl.'. parget, pleisteren,
teren.
parimh,kerspel n;parochie f. Parisian, Parijsch. parity, gelijkheid f. park, park n. parliament, parlement n. parlour, huiskanaer f. parlour - maid, kamermeid. .f, tweede meisje parody, liarodie f. parrakeet, parkiet 7}1. parrot, papegaai in. parry, afweren, pareeren. parsimonious, gierig kaparaley, peterselie f. parson, predikant 7H. Wirt. deel, aandeel a; tijde; partij f; streek in; rol f;
(v.) deelen, schiften, scheiden; verlaten. parts (pl.), plicht m, be• kwaamlieid f. partake (partook; partaken), deelnemen. partial, gedeeltelijk, een-
zijdig, partijdig.
[nernen.
participate, deelen, deelparticle, deeltje,greintje n. particular, bijzonder, af-
nauwkeurig; zonderlijk; moeilijk; (subst.) bijzonderheid f. parting, scheiding f. partisan, partijganger; bevelhebber m. partition, deeling, verde, ling, scheiding f, beschot n. partly, gedeeltelijk. partner, makker; deelge-
noot, compagnon tn. partridge, patrijs nt.
party
104
peat
party, partij f; gezelschap
patent, openbaar, gebreve-
party-coloured, boot. pass, enge weg, bergpas, doorgang m; gesteldheid f;
paternal, vaderlijk. path, pad a, weg m. pathetic, aandoenlijk. pathos, roerende, verheven
a; deelnemer; aanhang m.
reispas m; (v.) voorbijgaan; gebeuren, gaan door; maken; does; to pass by, voorbijgaan. passable, gaugbaar; beraanbaar. passage, passagr f. doorgang m; doorreis f; overtocht m; vracht f; plaats f nit een boek; val passenger, passagier m. passer-by (pl. passersby), voorbij ganFer passing, voorbkjgang, loop m; (adj.) voorbijgaand. passion, iijden n, hartstocht m, drift; genegenheld f. passive, lijdelijk, lijdend. pass-key, looper m. passport, pas m. past, verleden,voorbij,over. paste, deeg n; pap f; (v.; plakken. pasteboard, bordpapier n. pastil(le,, pastille f. pastime, ti,)dverdrijf pastor, herder, leeraar pastry, gebak a. paeture,weidef;(v.)weiden. pasty, pastei f; (adj.) deeg-
achtig.
pat, tikje, klapje a; (adj.)
var. pas, stipt; (v.) tikken, kloppen. patch, lap ni; moesje, strikje n (tan een kleed); strook f lands. patchwork, lapwerk a.
treed; (subst.) patent a.
stijl m, pathos n.
pathway, voetpad a. patience. geduld n. patrimony, vaderlijk erf-
deel, erfgoed n. [triot us.
patriot, vaderlander, papatrol, patrouille f; (v.) de
ronde does.
patron, begunstiger, patenon; beschermheilige in. patronize, begunstigen,be-
schermen.
[staid a.
pattern, model, patroon, paunch, pens f, buik In. pauper, arme, bedeelde. pause, rust f, stilstand m. pavement, plaveisel a, straat f, trottoir a. pavilion,tentf,paviljoen.n. paw, pobt, klauw m. pawn, pion m In 't schaak-
spel); pand n; (v.) verpanden. [houder
pawnbroker, pandhuispay, loon a, betaling, soldij f; (v.) (paid; paid), betalen, beloonen. payment,betaling /,loon is. pea, erwt f. peace, vrede, rust I. peach, perrik f. • peacock, pauw m. peak, spits. punt f, top m. pear, peer f. pearl, parch f. peasant, boer, landman pea-soup, erwtensoep f. peat, turf f.
pebble
105
perfidious
pebble, kiezelsteen m. pen-name, letterkundige peccant, zondig, slecht. schuilnaam m. [7. peck, pikken. ['t land. pennant, pennon, wimpel peculation, beatelingf van penny (p1. pennies, aanpeculiar, btjzonder, eigengevende _het aantal geldaardig. stukken'' en pence. aanpecuniary, geldelijk. gevende „het geldelijk bedrag") stuiver in. pedal, voetklavier,pedaal a; penny-dreadful, goedkoo(v.) fietsen. pedant, schoo]vos; pedant. Pe sensatieroman rn. peddle, rondventen. penny -wise, zuinig op niepedestal, voetstuk tigheden. pedestrian, voetganger pension, jaarwedde f, penpedigree, geslachtsboom men a; to pension ow, pedlar, marskramer pensionneeren. peel, schil f. pensive, peinzend; zwaarpeep, glurende bilk m. moedig. peep-hole, kijkgat n. penurious, karig, gierig. peer. edelmau, pair m. penury, behoeftigheid, arpeerage, pairschap n,hooge moede f. [(pron.) men. adel m. people, yolk n; lieden; peerless, weergaloos. Pepper, PePer f. peevish, lichtgeraakt, kor. pepper-box, peperbus f. zelig. [hank m. peppermint, pepermunt f. peg, kleerenhnak, kapstokper, door. bij, met, per. pelt, yacht, huid f; slag m. perambulator, kinderwapen, pen, veder f; hoender- pereeive,bemerken.[gen m. hok n;schaapskooi f;perk n. perceptible, bemerkbaar. penal. strafbaar, straf... perception, gewaarworpenal-laws (p1.), strafwetding, waarneming f. ten f (pl.). perch, baars m; roede f; penalty, boete, strat f. rek n. pencil, potlood, penseel n. perchance, misschien. pending, hangende, onbe- percolator, filter m. slist; (conj.) terwijl. percussion, slag, stoot, pendulum, clinger m van schok m. [gang in. een nurwerk. perdition, verderf n,onderpenetrate, doordringen, peregrine, zwervend. doorgronden. peremptory, afdoend, be• peninsula, schiereiland n. slissend. penitence, boete f, be- perennial, het geheelejaar rouw n. durend, voortdurend. [men. penitentiary, verbeterhuis perfect, volmaakt, volko; (adj.) boetvaardig; perfidious, trouweloos.
perforate
106
perforate. doorboren. perform, volvoeren, nakomen; komedie spelen. performance, uitvoering [m. f; voortbrengsel yr. perfume, reukwerk n, geur perfumer, parfumeur teZ. perhaps, misschien. peril. gevaar n. perimeter, omtrek m . period, tijdperk n, atloop in; omloop nt eener planeet; volzin periode f. periodical, geregeld wederkomend, periodiek. periphery, omtrek nt. perish, vergaan, to gronde ;man. omkomen. perishable, vergankelijk. peristaltic, wormsgewijze. periwig, prink f. perjury, meineed m. permanent, duurzaam. permeation,doordringingf permission, vergunning f. permit, verlof, paspoort n; (v.) veroorloven. pernicious, verderfelijk. perpendicular, loodrecht. perpetual, onophoudelijk, eeuwig. perpetuate, vereeuwigen. perplex, verward, onthutst. perquisite, fool f, emolument n. persecute, ver vol gen. perseverance,volhardingf. Persian, Perzisch. persist, v olhard en . person, persoon m & f. personal, persoonlijk, per[verbeelding f. ounce!. personification,persoonsverschiet; perspective,
philosophy
perspectief; vooruitzicht n. perspicacious. scherpziend. perspicuous, klaar, duideperapire,uitwasemeu,zweepermaade, overreden. [ten. persuasive, overredend. pert, levendig; neuswijs. pertain, behooren,aangaan. pertinent, behoorlijk, ge[ontrusting f. schikt. perturbation,storing, Terperusal, nauwkeurige lezing f. [schen in. pervade,doordringen,heerperverse, onbandelbaar; verdorven; knorrig. pervert, afvallige nt c4c f; (v.) verdraaien, veranderen; eerleiden. pest, pest; plaag f. pestilence, pestziekte, pest pet, gemelijkheid; needling f; (v.) vertroetelen. petal, bloemblaadje a. petition, smeekschrift petrify, versteenen, petroleum, petroleum f. petticoat, vrouwenonderrok m. pettifoggery, rechtsver , draaiing, beunhazerij f. petty, klein, Bering. petulant, grillig, lastig. pew. kerkbank f. [beeld pewter, tin a. phantom, spook, droomphase, voorkomen n,schijn(rest alte f. ph easant, fazant philanthropy, menschenliefde f. philosopher, wijsgeer m. philosophy,wijsbegeerte f.
phlegm phiegtn,koeliteidf,tleginan. photograph, portret n, phrase, volzin nt, spreekw it ) ze f. phthisis, longtering f. physician, geneesheer 771. pick, puntige hairier in. houweel n; keuze;opbrengst .f; (v.) uitkiezen; plukken; oprapen; prikken. pickaninny, negerkind n. pickle, pekel f, zuur n. [in. pick - pocket, znkkenroller [' ► enie. buitenpartijtje n. picture, schilderij, beeltenis f. [bock n. picture - book, prentenpicturesque. sehilderachpi e,tal rt,pastei;ekstecf.[tig. piece, stuk daad f; voorbeeld n. pierce, doorboren; coerce. vroomheid f. pig, varken n; staaf f. pigeon, duff f. [je n. pigeon - hole, loketje, yakpigmy, dwerg m.. ira• pike, pick; gaffel f; snoek pile, stapel; paal groote Morn .f; (v.) ophoopen. pilgrim, pelgrim al. pill, pit f. pillage, plundering f. pillar, pilaar m, zuil .f. pillar - box, brievenbus f. sehandpaal lii. oorkussen pil low-ea.e,kussensloopf. pilot, loods, Kids m. pin. speld; pin f; (v.) vastspelden. pinafore. slabbetje a. pincers (pl.), nijptang f. pinch, kneep f; angst in;
107
place
Sauifje a; (V.) knijpeu; vrekkig leven. pine,pijnboom,pijnappel pine'apple, almas f. pinion, uiterste puntf van een vleugel; vleugel on. wick ,f; houtje n; acmboei rondsel 7t; (v.) kortwie-
ken; boeien. pink, anjelier f; model n;
(adj.) bleekrood. pin-money, speldegeld n. pinnacle, toren; top Vt. pioneer, baanbreker nt. pious, godvrechtie,.. vroom. pipe , pijp, buffs; tluit; stems ark f. [pikant. piquant, stekelig, scherp, pique, pik, wrok In. Ent. pirate, zeeroover; letterdief
pistool f & n. piston, pompzuiger In; klep f, ventiel n. pit, knit, afgrond m; parterre f (in een schouw• burg); holte f; (v.) uitgra-
teekenen. pitch, pek; hoogte; graadf;
toestand m; (v.) pekken; be. vestigen; steken; werpen; zetten; stampen. pitchfork, hooivork f. piteous, erbarmelijk. pith, pit, kern f; merg n. pitiless, onbarmhartig. pittance, poetic eten; lief. dadigheidsgift; kleiue hoeveelhein f. p;ty, medelijden n. placable, verzoenlijk. placard, plakkaat n. place, pleats ruimte; , trekking f; (v. ) plaatsen; aanstellen.
placid
108
placid. vreedzaam. plagiary, letterdief m. plague, pest, plaag f. plaice, schol plaid, reisdekeu f. plain, vlakte f, slagveld n; (adj.) effen, eenvoudig, ongek unsteld, klaar, plaint, klaagtoon m, klacht plaintive, klagend. plan, ontw erp, plan n. planet, planeetf. [schets f. plauish, polijsten (metaal). plank, dikke plank f. plant, plant f, gewas n. plantation, beplanting; plantage f, plantsoen a. plashy, vol plassen. plaater,pleister f n,gipsn; (v.) bepleisteren. [door m. plasterer, water, stukaplastic, vormend-beeldend. plate, good of zilverwerk; bord; vaatwerk n. plate-rack, bordenrek a. platform, platte grond m; terras, perron n. inemelijk. plausible, schijnbaar; aanplay, spel, tooneelstuk n; speelruimte f; vermaak n; (v.) spelen; schertsen. playhouse, schouwburg m, theater n. plea, pleidooi, proses n. plead, pleiten, verdedigen. pleadings (pl.), pleidooi n. pleasant, aangenaam, bevallig. pleasantr, scherts,grap f. please, behagen, believen. pleasure,verrnaak n;wil m. pledge, pand n; gijzelaar; wont m; (v.) verpanden. plenary, volkomen.
point
plenty, rijkelijk, overvloedig. [king, pleuris f. pleurisy, borstvliesontstepliable, buigzaam. [baar. buigzaam, handelplight, staat, toestand m. plot, samenzweringf, komplot n; plekje n gronds; (v.) samenspannen. [m. plough, ploeg f; landbouw plover. pluvier f. pluck, ruk, trek; moed m. plucky, moedig, dapper, plum, pruim; rozijn f. plumage, vederen f (pl.). plumb, schietlood n. plume, pluim f, lauwer m; (v.) met vederen versieren; [l ig. plukken. plump, vet, vleezig. molplu utter, buit f, roof m; (v.) plunder.. [verlegenheid I. plunge,indompelingf;valm; plural, meervoud n. plush, pluis; pluche 74. ply, plooi, vouw; neiging f; (v.) behartigen, dringend verzoeken. P. NI na den middag.' poach, zacht koken; stelen. poacher, strooper tn. pocket, zak m; holte f. pbcket-handkerchief, zakdoek pock-marked, pokdalig. pod, dop nz, schil f, bast m. poem, gedicht n. poet, dichter rn. poetry,dichtkunst,poezie f. poignant, scherp, stekelig. poont,puntf & n,zaakf;doel n; kant m;kompasstreek;slip f; tijdstip n; staat m; eigenschap f; (v.) scherpen, punc-
pointsman
109
tueeren; richten; aanwijzen; to point out, aan[at. toonen. pointsman, wissel wach ter poise, gewicht, evenwicht a; (v.) wegen; in evenwicht poison, vergif n. [houden. poke, zak, buidel 7tt, stout m met de vuist; (v.) stooten, tasten, opsteken. poker, kachelpook m. polar, pool.... polar•bear, ijsbeer at. pole, pool f; paal; pole; disselboom m. polemics (0.), polemiek f, twistgeschrtjf police, politic f. policy, staatkunde; polls f. polish, politoersel a; beschaving (v.) polijsten; beschaven. polite, beschaafd, beleefd. politician staatsman politics (pl.), staatkundef. poll, achterhoofd n; lkjst; stembus f; (v.) toppen, snoeien; op de stemlijst [m. brengen, stemmen. pollard-willow, knotwilg poll-tax, hoofdgeld n. pollute, bezoedelen. poltroon, bloodaard m. polygamy, veelwijverij f. polypus, poliep f; vleezig nitwas n. romade,pommade f.[pel m. pomegranate. granaatappommel, zadelknop, degenknop m. pomp, pracht, praal f. pond, poel, v;jver m. ponder, overwegen, beraadslageu (over, on).
possess
ponderous,zwaar,krachtig. pontificate, pauselijke waardigheid .f. pontoon-bridge, pontonbrag, schipbrug f. pool, poel m, potspel is, inzet m; haussekliek f aan de beurs. poor, arm, behoeftig; dor. pope, Pans. poplar, populier rn. poppy, klaproos, papaver f. populace,grauw,gemeen popular, volksgezind, gemeenzaam, populate. porcelain, porselein n. porch, portaal; voorhof n. porcupine, stekelvarken a. pore, porie f. pork, varkensvleesch n. porous, poreus. porpoise, bruinvisch 7A porridge, pap;dikke soepf. port, haven; geschutspoort f; ingang nt; voorkomen a. portable, draagbaar. portal, poort f; portaal a. portentous,onheihpellend. porter, portier; kruier m; porter n (bier). portfolio, portefeuille .1. portion, aandeel, kindsgedeelte a, huwelijksgift f, uitzet n; (v.) uitdeelen, met een huwelijksgift bedeelen. portrait, portret n. portray, portretteeren, atbeelden. Portuguese,Portugees(ch). position, liggingf;toestand [positief. en; etelling f. positive, stellig, wezenlijk, possess, bezitten.
possessed possessed, bezeten; gek. posseser an, bent a, bent-
ting f. possible. mogelijk.
port, post f; postbode m; anabt n; paal rn; (v.) posten, posteeren, boeken. postage-stamp, postzegel postal-order,postwissel m. postcard, briefkaart f. poste restante, poste restante. posterior, later, volgend. posterity, nakomeling[nagelaten. sehaP f. posthumous, no den dood post-meridian, na den middag. post - ollice, postkantoor a. post - olliee - savings•bank,
postspaarbank f. post - paid, gefrankeerd. postpone, uitstellen. postulant, sollicitant postulate,stellen,zich aan-
matigen. posture,gestalte;houdingl.
pot,pot nt;kan f;tv .jinleggen. potable, drink baar. potato, aardappel potent, machtig, krachtig. potion, drank m (medieijn). pouch, beurs, tasch f; zak 'a; (v.) in den zak steken; opslokken. poulterer. poelier m. poultry, pluinigedierte n. pound, pond n; pond sterling; (v.) fijnatampen. pour. gieten, storten. poverty,atmoede,ellendef. powder, buskruit;poeder n. powder - box, poeierdoos power, rnacht f, gezag;ver-
110
predicament
mogen; talent n; mogendheld J. pox (pl.), de pokken (0.). practicable, doenlijk, nitvoerbaar, bruikbaar. practical, practisch. practice, oefening; peaktijk; gewoonte f; (v.) oefenen, toepassen. praise, lofspraakf; (v•)prij[peu.. zen, loven. prattle, gesnap a; (v.) sua ppraxis, praktijk f. pray, bidden, smeeken, verzoeken; (interj.) eilieve! prayer - book, gebedenboek n. [digen. preach, prediken; verkonpreamble,inleidingf, [Wk. precarious,onzeker,haeheprecaution, voorzorg f. precede, voorafgaan, v oorgaan. precedent, voorafgaand; (subst.) gezaghebbend voorbeeld, antecedent n. precept, voorsehrift n, stelregel nt. [m. precious, kostbaar. precipice, steilte f,afgrond .precipitate, overhaast, onbezonnen;(subst.)neerslagm; (v.) nederstorten, verhaasten, doen neerslaan. precise, juist, stint. preclude, uitsluiten, voor[taal. koinen. precocious.vroeg rijp,hruprecursor, voorlooper m. predecessor, voorganger„
voorouder m. [sehikking f. predestination, voorbepredicament, klasse; omstandigheid f; staat M.
predicate
prevent
111
predicate, gezegde n,predi- prescribe, voorschrijveu,
cant n; (v.) toekennen aan. predict, voorspellen. pr.► Election, voorliefde.f. predominance, overhand, heerschappij f. preemption, voorkoop In. preface, voorrede f. ',refer, verkienen ; verheifen,
bevorderen. preference, voorkeur j. prefix, voorvoegsel it. pregnant, zwanner,vruchtbaar. [schade f, nadeel a. prejudice, vooroordeel a; preliminary, inleidingf. prelude, voorspel n, inleiding f; (v.) preludeeren,
voorbereiden. premature, vroeg rij p; ontijdig, voorbarig. premeditate, vooraf overleggen. preinium,prijs m,premie f. preinonition,vooritfgaa.nde waarschuwing f. preoccupation, vroegere
bezitneming, vooringenotuenheid f, vooroordeel preordain, vooraf verordenen.
[ding f.
preparation, voorbereipreparatory, voorberei-
(lend, voorafgaand. prepare, voorbereiden. prepay, vooraf betalen. prepense, voorbedacht. overpreponderance, [nomenheid f. wicht n. prepossession, vooringepreposterosto, ongerij Ind. prerogative, voorrecht a. presav, voorteeken a. prescient, voorafwetend.
bevelen.
[recept
n
.
prescription, voorschrift, presence, tegenwoordigheid f; voorkoruen it. presence of mind, tegeu-
woordigheid van geest f.
present, tegenwoordig, op-
le ttend; (v.) voorstellen, aanbieden. vertoonen. presentation,yoorstelling, vertooning,aanbiedingf. [a. presentiment, voorgevoel presently, terstond,
[behoud n. preservation, bewaring:I; president, voorzitter at. gedrang n; press, pens
kleerkast; drukpers, de pers f; (v.) persen, uitdrukken, inprenten; haasten. [f.
pression, drukking, persing pressure drukking ,f, gewicht n; ' druk, draug en. presume, vermoeden, 'Lich inbeelden. presumptuous, verwaand. presupposal, voorouder[aanspraak f. stelling f. pretence, voorwendsel n; pretend, voorwenden, beweren. pretension, aanspraak f. preternatural, tegennatuurlijk, onnatuurlijk. pretext, voorwendsel pretty, lief, moot; tamelijk. prevail, de ocerliand hebben. prevalent, overwegend. prevaricate, zijn plicht verzaken; uitvluchten not:ken. [hinderer. prevent, voorkomen, ver-
previous
112
productive
voorafgaand;
privilege, voorrecht n; (v.)
prey, prooi f, butt m. price, prijs Ins waarde f. prick, vrik, ateek, prikkel;
privy, geheim, afgezonderd. prize, prijs m; belooning f;
angel m; mikpunt n; wroeging f; (v.) prikken, spitsen, aanaporen; grieven; mikken. (luister m. pride, hoogmoed, trots, priest, priester prig, fat; diet m. prim, netjes, vormelijk. primary, oorspronkelijk, create, voornaaniste. prime, begin n, dageraad primitive, atamwoord n; (adj.) oorspronkelijk. primrose, sieuteibloem f. prince, prins m.. [meal tn. prince consort. prius-geprincipal, hoofd n; hoofdpersoon, lastgever m; (adj.) voornaamst, hoofdzakelijk. principle, beginsel n. printonerk n;atempel m. & n; afdruk m; prent f; (v.)drukk en; inprenten. printed by, gedrukt door...
pro, VOOT. probable, waarachijnlijk. probation, bewije; exa-
previous,
voorloopig.
printing•ertablishment,
boekdrukkerij f.
printing-office, boekdrukkerij f. prior, kloostervoogd, prior
s; (adj.) vroeger, voorafgaande. prism, prisma te. prismatical, prismatiach. prison, gevangenis f. privacy, ahondering f. private, gemeen aoldaat et; (adj.) heimelijk, vertrouwebilk; ambteloos. (ring f. privation,berooving,ontbe,
bevoorrechten.
(v.) waardeeren. .
men n; proeftijd
probity, eerlijkheid f.. problem, vraagatuk n. procedure, liandelwijze f. proceed, voortgaan; ont-
staan; handelen; procedee-
ren. [d.elwijze f. proceeding,vordering,hanproceedings (pl.), proces-
verbaal,veralagn,proceduref.
process, voortgang m, vor-
dering f. loop m; haudelwijze, bewerking I; proces n. (cesaie f. procession, stoet m, proproclaim, afkondigen. proclivous, overhellend. procrastinate, uitatellen. procreation, voortplan.fing f. proctor, zaakwaarnemer procure, verachaffen, verkrijgen, bezorgeu, verooroaken. preen ress,koppelaarster f. prodigal, verkwister; (Mi.)
verkwistend. prodigy,wonder,mouster n. produce, opbrenget f; bedrag; product n; (v.) voortbrengen, opleveren, overleggen. product, voortbrengsel n; uitkomst f. productive, productief, voortbrengend, vruchtbaar.
profane
113
prosecute
prompter, souffleur m. deloos, wereldsch. prompter's box, 11011t. profess, belijden, verklafleurshokje n. ren; nitoefenen. promulgate, verkundigen. profession, bekentenis f; prone, gebogen, geneigd. beroep a; stand m. pronounce, uitspreken;besl issen. professor, belijder; hoogleeraar, professor m. [yen. pronunciation,uitsprsakf. proficient, in•ewijd,bedreproof, bewijs n; proef f; weerstandsvermogen n, onprofile, profiel a; otntrek as; vertikale doorsnede f. doordringbaarheid f; (adj.) beproefd, beschut. profit, whist f, voordeel n; { v.) bevorderen, nuttig ziju. proofs (pl.), schriftelijke 13ewkjsstukken n (pl.). profitable, voordeelig. prop, steunen, schoren. profligate, losbol m; (adj.) propagation, voortplan. ongebonden. ting, verspreiding f. proftmod,afgrond nt;dlepte; propel, voortdrijven. zee .f; (adj.) diep, grondig. propeller. voortdrijver ru, profuse, kwistig, verkwisstoombootschroef, luchttend. [stammelingen (pl.). schroef f. progeny, nageslacht n , afprogress, vordering f; (v.) propensity, neiging f. proper, eigen, eigenaardig., vorderen. geschikt, betamelijk. prohibition, verbod n. property, eigenschap, hoeproject, outwerp, plan n; (v.) ontwerpen. danigheid f, eigendom n. prolitic,vruchtbattr,vrucht- properties (pl.), tooneelbe[dradig. noodigdheden f (pl.). dragend- prophecy, voorspellingf. prolix, wijdloopig, Ian,prophesy, voorspellen. prologue, voorrede, inlet[stellen. propitiate, verzocnen, heding 1. vredigen. [stig. verlengen, prolong. prolongotion,verlengingf. propitious, genadig. gunpromincnt,vooruitstekend, proportion, verhouding f, gedeelte n. Cbod 91. [verward. uitstekentl. proposal, voorstel, aanpromiscuous, gemengd, proprietary, proprietor, promise, belofte f;(v.)beloeigenaar m. f:juistheid f. promiroory,belovend[ven. propriety, gepastheid, promontory, voorgebergte rt. Drunstigen. propulsion,voortdrijvingf. proscription,Yerbanningf. promote, bevorderen, beprompt, vaardig, spoedig, prose, proza n; (adj.) vervelend. contaut; (v.) inblazen, aanprosecute, vervolgen. sporen. profane, ontheiligeud, god-
e. 3.
8
prospect
114
prospect, verschiet, voornitzicht n; hoop f. [gen. prosper, slagen, begunstiprosperity, voorspoed rn. prostitute,zedelooze vrouw f; huurling m; (adj.) scnandelijk, veil; prostrate, uitgestrekt; nedeigeworpen; ootmoedig. protect, beschermen. protective, beschermend. protector, besehermer,proteeter ?It. protest, verklaring f, protest n; (v.) openlijk verklaren, betuigen, protesteeren. protestant. protestantsch. protract, veriengen, vertracen, voortzetten. protrude, uitsteken. protuberance, uitwas n, knobbel tn. proud, hoovaardig, fier, prachtig; loopsch; tochtig. proud flesh,wild vleesch n. prove, bewijzen,beproeven; ondervinden,blijken to On. proverb, spreuk f. Zlijk. proverbial, spreekwoordeprovide, verzorgen, verschatien, voorzien met. provided, mitt. [held. f. Providence, Voorzienigprovince, gewest n, provincie f. provision, voorziening, voorzorg f; voorraad m, provisie f. provisional, voorloopig. provocation. uitdaging f. provoke, uitdagen, aanhitsen, tarten, beleedigen. prow, voorsteven m. [lijk. proxinlitte,dicht,onmiddel-
pulp
proximity, nabijheid f. proxy, gevolmachtigde prude, preutsch meisje n, nuf f. prudent. voorzichtig. prudentials (pl.), voorzorgsmaatregelen m (pl.). prudish, preutscb. prune, pruim (gedroogd) .f. prurient, jeukend;wulpsch. Prussian, Ptuis(isch). psalter, psalmboek n. ptarmigan, hazelhoen n. puberty, huwbaarheid f. pubescent, huwbaar wordende. [openbaar,algemeen. public,• publiek n,• (adj.) publication, afkondiging, uitgave f. [kroeg f, public - house, herber,,, publicity. openbaarbeid f, publish, openbaar maken. afkondigen; u itgev en. publisher, uitgever m. pucker, vouw rimpel. In; (v.) kreuken, rimpelen, pudding,podding tn,worst f. puddly, modderig. pudicity, eerbaarheid f. puerile, kinderachtig. puff, geblaas n, rukwind; poeierkwast; bluf m; (v.) blazen, opvijzelen. pugilist, vuistvechter m. pugnacity, strijdlust puke, braken. pull, ruk, stoot m, teug; poging, teak f; invloed voordeel n; (v.) trekken, scheuren, plukken. pulley, katrol f. pullulation, kieming pulp. merg, vleesch n (van vruchten).
pulpit
pulpit, kansel m
115 ,
spreek-
gestoelte n. pulsatory, kloppend. pulse, polo, polsslag
peulv rucht f. pulverize, vergruizen, tot poeder stooten. pumice, puimsteen m. Pump, pomp f; dansschoen f; (v.) porupen; uitvragen. pumpkin, pompoen pun, woordspeling f. punch, priem, drevel; vuistslag; hansworst punctual,stipt,nauwkeurig. puncture, prik m, gaatje n. puntured tire, gesprongen
luchtband m. pungent, sc herp, grievend. punish, straffen, kastijden. punishment, atraf,boete f. puny, gering, klein, pup;py), jonge hood m. pupil, oogappel; leerling in puppet, pop, marionet f. puppet-show,poppenkastf. purblind, bijziend. gekocht purchase, koop
goed n; (v.) koopen,verkrij[gen. pure, zuiver, rein. purgative, zuiverend. purgatory, vagevnur reiniging, purification,
quadroon
purr, snorren,spinnen (katpurse, beurs f. [ten). purslane, postelein f. pursuant, volgens, inge-
v olge. [zetten. pursue, vervolgen, voortpurulence, ettering f.
purrey,verzorgen,voorzien. push, duw, aanval m; poging; krachtsinspanning f; (v.) duwen; voorthelpen; dringen. pusillanimous, kleinmoedig, bloohartig. puss, kat f; kind n. pustule, puistje n. pustuloun, puistig. put, drang, dwang m; (v.) (put; put), zetten, brengen; maken; doen; veroorzaken; to put away, wegleggen, ontslaan. putid, nietswaardigoelecht. put - off, uitvlucht f, uitstel n. [ontbinden. putrefy, verrotten, zich putrid, verrot, bedorven. putty, stopverf; tinasch; slobkous f. puzzle, verlegenheid f; (v.) verlegen maken, verbijste. pygmy. dwerg m. [ren. pyramid, piramide f.
zuivering f. purist, taalzuiveraar m. purl, ruischen, kabbelen. purloin, stelen,ontfutselen. purple, purper n. purport, inhoud; zin nti, quaek,kwakzalver.knoeier
Q
in; (v.) kwaken; knoeien; strekking f; (v.) behelzen. purpose, voornemen, oog- snoeven. meek n; (v.) vaststellen, quadrille, quadrille f. , quadroon, nit een blanke bedoelen. een mulattin geboren. purposely, met opzet.
quadruped
116
rabble
quadruped, viervoetig. question, vraag f; voorstel quadruple, viervoudig. n; interrellatie f; geschilquail, kwartel m; (v.) ver- punt; verhoor n. [tig. kwijnen, verwelken;strem- questionable, twkifelachmen; den moed benemen. quibble, spitsvondigheid; quaint, wonderbaar; slim; woordspeling quick, leven;levend vleesch schuw; gekunsteld, lief. a; groene plant f; (adj.) quake, beven, sidderen. quallification,bevoegdheid, levendig, vlug, snel, rad. eigenschap, beperking f. quicken, verlevendigen, qualify, bekwaam, bevoegd aanmoedigen, verhaasten. makes; wijzigen, matigen. quick-sighted, scherp van gezicbt. quality. hoedanigheid f; quick-silver, kwikailver it. aard; rang ra. quandary, verlegenheid f. quiddle, talrnen. quantity, hoeveelheid, me- quiescent, rustig, gernst. quiet, rust,vrede f;(adj.)rusnixie f. quarrel, twist m; graveer- tig, stil, gerust. [stekel tn. stilt f; glazenmakersdia- quill, schacht; achrijfpenf; mant m; (v.) twisten. quilt, bpvendeken .f. quarrelsome, twistziek. quince, kweepeer f. quarry. steengroe , re f. quit (quit,quit or quitted quarter, vierdedeel, kwar- quitted), verlaten, over tier n; stadswijk; land. laten, afstaan; loslaten, afstreek; lijfsgenade f; kwar- leggen, voldoen; (adj.) 'crib taal a. on tslagen [komen. quarter-day, betaaldag m. quite, geheel en al, trigquartermaster, kwartier- quittance, kwijtschelding, meester m. kwitantie f. quash, verbrijzelen. quiver, trillen. siddereu. quay. kade, gracht f. quiz, stank rit; raadsel it; queen, koniugin f; vrouw (v.) foppen, begluren. tin 't kaartspel). quota, aandeel n. queen-dowager,koningin- quotation, aanhaling f; weduwe f. [moeder f. prijs m (noteerinlg. queen-mother, koningin- quotidian, dagelijks(ch). queer, wonderlijk, roar. quench,blusschen,lesschen, bekoelen. uitdooven. querl, kronke ling f; (v.) kronkelen. query, vraar vraagtee- rabbet, groeve, spouting!. ken n. [zoek n. vraag f. rabbit, konijn n. quest, navorsching f, aan- rabble, grauw, janhagel n.
rabid
117,,
rabid, razend, woedend. rite, wedloop, wedren,loop tat, loopbaan f; wortel m; ran a; geur m; (v.) rennen, wedloopen, harddraven. rack, bagagenet; rad a; pijnbank telgang m;jacht • f (van wolken); zwerk n; iv.) pijnigen; stoomen; jagen (van de wolken). racket, raket, slagnet a. racy, geurig; levendig, pitradiance, glans tn. [fig radiate, straleu. radical, grondwoord n;vvortel m; grondstof f; (adj.) oorspronkel ijk; radikaal, radish, radijs f. [grondig. raft, houtvlot n. rag, lomp, for f. rage, woede, razernij f. ragout, ragout m. [inval rn. raid, rooftocht, vijandelijke rail, leuniug f; slagboom m; rail f;(v.)omrasteren;schimpen, lasteren. railing , traliewerk n; lenning; benchimping f. railroad, railway, spoor[station n. weg m. railway - stationmoorwegrain, regen m; (v.) regenen. rainbow, regenboog m . raise, optillen; verhoogen, opwekken, heffen; werven; bevorderen, aankweeken. raisin, rozijn f. rake, hark f; lichtmis nt; kielwater n; (v.) harken, verzamelen, zoeken, een los Leven leiden. rally, hereeniging f;signaal n „verzamelen"; iterate' n van krach ten; grove scherts
rape
(zich) verzamelen; [spotten. ram, ram 111. ramble, uitstapje a, wandeling • f; (v.) oinzwerven. ramify, zich vertakken. ramp, sprung nt. rampant, heerechend, gelaten, dartel• gereed urn een sprung to doen, op de achterste pooten staande. rancid, garstig, ranzig. rancour, boosaardigheid f, wrok m. rand, rand, zoom m. random, goed geluk, toeval n. range, rij f; zwerftocht m; ruimte f; dracht f van geschut a; omgang nt; Annul. a; (v.) rangschikken; overspringen; bangs gaan; dragen (van geschut). ranger, houtvester; spewhond rank, rang,graad nt;rij f, n; (adj.) welig, overdreven; prof; sterk smakend; (v.) op eene lijn plaatsen, in orde schikken. rankle, etteren, ontsteken; wrok koesteren, doorsnuffelen; ransack, pbunderen. i s m, bevrijransom, lospri vrtikoopen. ding f; (v.) rant, hoogdravende taal f. rap, slag; knip m; valsch muntatuk a; (v.) slaan, welt[Kitbag. rukken. roofzuchtig, rapacious, rape, roof at, gewelddadlge ontvoering, onteering f; raapzaad n; (v.) ontvoereu, onteeren. f;
rapid
118
[/. rapid, snel, slug. rapid*, stroomversnelling rapt, opgetogen. rapture, verrukking f. rare, zeldzaam, ongewoon; ijl, rauw.
rarity, zeldzaamheid f. rascal, schelm, schurk m. rase, schaven; uitschrap-
pen, doorhalen, geslecht worden, ineenstorten.
rash, huidttitslag m; (adj.)
overijld, onbezonnen.
rasp, rasp f; gekras n. raspberry, framboos f. rat, rat m; overlooper; onderkruiper m. rate, prtjs, koers, standaard, maatstaf m; betrekking f; graad m; belasting f; (v.)
schatten; berispen.
rate of exchange, wissel-
koers m. [melijk.
rather, liever, veeleer; tabekrachtiratification, [soen a. gisg f. ration, portie f, rantrational, redelijk, verstan-
dig.
rattle, geratel n; ratel m. rat-trap, rattenval f. ravage, verwoesting, plundering f. rave, ijlen, raaskallen. raven, mat f; (v.) verslinden, rooven. [m; gleuf f. ravine, ravijn n, holle weg raving, ijlend. razend. ravishment, ontweldlging; verrukking; verkrachtingf. raw, rauw, onrijp; onbedreven, ruw. ray, straal; rog m; (v.i stralen schieten.
recalcitrant
raze,doorhalen,uitkrabben. razor, scheermes n. razor-strop, scheerriem 14. reach, bereik, vermogen n;
omvang m; bekwaamheid f; (v.) bereiken, toereiken, uitstrekken. [genwerkingf. reaction, terugwerking, teread (read; read), lezen, raden, ontdekken. reading-book, leesboek n. ready. bereid, gereed, bereidwillig; slug, bij de hand; gemakkelijk; geree[n. delijk. ready-money, contant geld ready-to-wear clothing,
gemaakte kleeren n (p1.),
confectiekleeding f. real, wezenlijk, wear. realize, verwezenlijken, to gelde waken. realiseeren.
realm, rijk, koninkrijk n. ream, riem m (papier). reap, inoogsten, oogsten. rear, achterhoede f; ach-
terste n; (v.) oprichten, opsteken, opkweeken, steigeren. [nacht m.
rear-admiral, sehout-bijrear-guard. achterhoede f. reason, cede f, vernuft n,
billijkheid; reden; evenredigheid f; (v.) redeneeren, onderzoeken. rebaptism, wederdoop rebate, vermindering, kor[roerig. ting f. rebel, muiter m; (adj.) oprebound. terugstuiting weergalm m; (v.) weergalmen. [berispen. rebuke, berisping f; (v.) recalcitrant, weerspannig.
recall
119
recall, terngroeping P. recant, herroepen, terug-
treden, recapitulation, korte herhaling, samenvatting f. receipt. ontvangst; kwitantie f. receive, ontvangen, begrij -
pen; onthalen; helen. recent. versch, nieuw. reception, ontvangst f. receptacle, vergaarbak m,
5ewaarplaats f, rustoord n; opschortingf (van zaken);vacantie f. [vanger m. recipient, recipient, ontreciprocal, wederzljdsch. recital, voordracht; vertelreckiees,roekeloos. [ling f. . reckon, rekenen, schatten, houden voor.... reclaim, terugeischen, terugroepen; tam maken. reclamation, teruriordering,verbetering f. [rusten. recline, achterover leunen, recluse,kluizenaar m; (adj.) eenzaatn. [kennen. recognize, herkennen; errecoil, terugsprong; weerzin m. recollect, zich herinneren. recommendation, aanbeveling f. recompense, belooning f; (v.) beloonen, vergeldeu. reconcile, verwenen; bestnanbaar maken. record, gedenkschrift, register, archief, officieel afschrift; record n; ,v.) de herinnering bewaren van, registreeren, verrnelden. recess, rust
refectory
recover, herkrijgen, her-
stellen.
[ge
•
recreant, lafaard, afvallirecreate, herscheppen,
(zich) ontspannen. recruit, recruut nt; (v.) herstellen, aanwerven, recruteeren. reed fieation,foutherstel n. rectitude, oprechtheid f. rector, predikant; bestuurder, rector rn. recur, terugkomen; zijn toevlucht nemen. recurrent, terugkeerend. recusation, weigering,verweeping f. [zen. red, rood. redden, rood maken; bloreddition, teruggave f. redeem, loskoopen, vergoeden, boeten. redemption, verlossing f. red herring, bokking red-lead, menie f. redouble, verdubbelen, sterk aanwassen. redoubted, geducht. redress, herstel n, hulp f; (v.) verhelpen,reiresseeren. red-tapist, bureaucraat reduce, terugbrengen, verminderen, onderwerpen. reduction, herleiding, verkleining, reductie f. redundant, overtollig. reed. riet; mondstuk; fluitjen;weyerskamm. reed-plot, rietveld n. reef, blip f. rif n. reel, haspel, klos m (garen); zekere Schotsche dans m; waggelende gang m. refectory, eetzaal f.
refer
120
refer, verwijzen (tot iets),
in handen stellen (tot onderzoek en rapport); betrekking hebben op. referee. scheidsrechter, berichtsteller, referent m. reference, verwijzing f; iemand bij wien men inlichtingen krijgen kan; verslag references (pl.), inlichtingen f (pl.); getuigschrift refine, zuiveren, raffineeren; beschaven. reflect, terugwerpen, weerkaatsen; peinzen over. reflex, weerkaatsing f. reform, hervormen, verbeteren. refractory, weerspannig. refrain, refrein n. Cf.
refreshment,ververeching refrigeration,verkoelingf. refrigeratomeondensator
(in stoornmachines).
refuge, toevluchtf; vlucht-
heuvel m (op etraat).
refugee. uitgewekene, re•
fugië
refusal, weigering f. refuse, afslaan, weigeren. refutation.wederleggine f. regard, aehting f, eerbiecl m; betrekking f; (v.) be-
schouwen, hoogachten,acht geven, betreffen.
regenerate, wedergeboren. regent, regent m,regentes regiment, regiment n. region, landstreek f. register, register n, lijst f;
(v.) aanteekenen. registree-
[teekende brief m. ren. registered letter, aange-
remains
registration,lusehrijvingf•
verdriet, leedwezen [geld. n; (v.) betreuren. regular. regelmatig, gereregulation, regel cg,schik[petitie f. king f. rehearsal, herhalint, rereign, regeering f, rijk n. reimburse. terugbetalen. rein. teugel m. reinforce, versterken. releet, verwerpen. re oice, verheugenjuichen. re uvenate, verjongen. re apse, weer instorten. related, verwant. relation, verhaal n; verwantschap f, bloedverwant m. relative. betrekkelijk. relax, verslappen, ontspannen. [den of jachthonden. relay,relais n; verache paarrelease, ontslag n, verbalsing f; (v.) ontslaan, vet , lossen. [vermurwen. relent, bedaren, toegeven, relevant, toepasselij k. reliance, vertrouwen n. relic, overblijfsel a, relequie f. [aflossing I. relief, verlichting, hulp„ relieve, verlichten, opbeuren, aflossen. religion, godsdienst m. relinquish, verlaten; opgeven; &hien van. relish, smaken, smakelijk makes; genoegen sellePPen• reluctant, afkeerig, onwilrely, vertrouwen. [lig. remain, blij ven, overschieten. [len n (p1.). remains (pl.), overblijfseregret,
remark remark, opmerking f; (v.) opmerken. remarkable,merkwaardig. rensed7 geneesmiddel, hulpmiddel n. remember. zich herinneren, gedenken. [ring f. remembrance, herinneremind, indachtig maken, herinneren. [ring f. reminiscence, herinneremionion, verslapping, verflauwing f. remit, verzachten, kwijtachelden; remitteeren. remnant, overblijfeel n. remonstrance, vertoogn, vermaningf. remorse, wroeging f, berouw n. remote, ver, afgelegen. removal, verhuizing, verplaatsing; afzetting f. remove, graad m, bevordering f; (v.) verplaatsen, verhuizen;afdanken,wegnemen. remunerate, beloonen. rencounter, ontmoeting, schermutscling f. rend (rent; rent), scheuren, verscheuren. render, teruggave, overgave f; (v.) terug-, overgeven; bewijzen. renden-vonn,samenkomstf. renegade, afvallige m. renew, vernieuwen. renewal. vernieuwing f. renounce, afzien, laten varen, verzaken. renovation,vernieuwinz f. renown, vermaardheid f, l'OeM
rent, scheuring, hour, ren-
121
reprobation
te, pacht f; (v.) huren, pachten. [afstand en . renunciation, verzaking.f. repair, herstelling. reparatie f; toestand m; (v.) stellen; zich begeven. reparation, herstelling f. reparteeonedig antwoord n. ra pay (repaid; repaid , . terugbetalen. repeal, herroeping, intreltrepent, herhalen. [king f. repel, terugdrijven. repent, berouw hebben. repertory, repertoire n, magaztin repetition, herhaling, repetitie f. replete, vol, overladen. reply, antwoord n. [taald. reply paid, antwoord bereport, gerucht n. faam f; verslag; gebulder n; (v.) verslag doen, berichten, vertellen. reporter, verslaggever en. repose, uitrusten, toev ertrouwen, berusten. reprehensible, afkeurens, waardig. represent, vooratellen, vertegenwoordigen. representation, vooratelling, vertegenwoordiging.f. representative, vertegenwoordigend. (teugelen. repress, onderdrukken, bereprieve, uitstellen, op• schorten. reprimand, berisping f. reprisal, weerwraak f. reproach, verwi(t n. reprobation, verwerping, verdoeming f.
reproduce
122
reproduce, weder voorthrengen, namaken. [fen. reprove, berispen, bestrafrepublic. republiek f. repudiate, verwerpen, ver-
stoo te n afkeer, weerzin; tegenstand m. terugstooten, af[acht. schrikken. reputable, aanzienlijk,gereputation, goede naam request, verzoek, request [gen. a; v.) verzoeken. require, eischen, verlanrequisite, vereischt,noodig. requital, vergelding, weerwraak f requite, beloonen, vergelden; wrelien. [schaffen. rescind, vernietigen, afreseript, schriftelijk antwoord of bevel, bevelschrift n. rescue, ontzet n, redding f. research, onderzoek n, nasporing f; (v.) nasporen. resemblance, gelijkenist. resent, kwalijk nemen. resentful, haatdragend, gebelgd. reservation.voorbehoud n, terughouding, bewaring f. reserved. terughoudend. reside, wonen, resideeren. resident, bewoner, resident m; (adj.) woonachtig. resign, afstaan, berusten in. resigned, gelaten. resist, weerstaan. repugnance, repulse,
resistance. tegenstand m. resolute. beraden, knee. resolution, oplossing f,besluit n; standvastigheid ,f.
reticent
oplossen, besluiten, vast voornemen. resonant, weerklinkend. resort, samenloop, toevloed resound, weergalmen. [m. resource, hulp, toevlucht, bron f. reapeet,achtingf,eerbiedm. (v.) eeren, hoogachten, eerbiedigeu. betreffen. [dig. respectable, achtenswaarrespiration, ademhaling reapite,uitstel n.schorsingf. resplendent, glansrijk. responsible, verantwoordelijk. reot,rustf,slaap m;besluitn; rest f; . (v.) rusten; overblijven; steunen. restitution, teruggave f. restive, koppip, [ruggavef. restoration, herstel n; terestore, herstellen, teruggev en. [teugelen. restrain, terughouden; berestraint, beperking f, bedwan g n. restrict, beperken. restringent,stoppend (middel a). result, gevolg n; uitslag m; slotsom f; (v.) voortvloeien, uitldopen. resume, hernemen.
resolve,
resurreetion,opstandin
retail, verkoop in 't retain, onthouden,in dienst neenen; bezitten. retaliate, vergelden, betaald zet ten. retard,vertragen,uitstellen. retention, terughouding f; gehengen n. reticent, stilzwijgend.
retire
123
retire, terugnenien, terug-
trekken, heengaan. retraction, herroeping, intrekking f. retreat,terugtochtm,schuilplaats f; (v.) wijken. retrenchment, verschansing; afsnijding f. retribution,belooning,ver[herstellen. gelding f. retrieve, terugbekomen, retrospective, terugwerkend. return, terugkomst; teruggave; belooning f; verslag. n; (v.) terugkeeren; teruegeven; vergelden; berichten. [jet n. return-ticket, retourbilreunion, hereeniging f. reveal. openbaren, ontsluieren. revelation, openbaring f. revenge, wraak .f. revenue, inkornsten f (pl.).
rink - (roller) - skate ken; renonceeren (kaart-
revolt, opstand uc. [spel). revolution. omloop ;omwentelin, f. [draaien.
revolve,terugwentelen;omreward, vergelden; beloonen. Rhenish Irvine,rijnwijn rhubarb, rabarber f. rib, rib f. ribbon, lint n. rice, rijst f. rich, rijk; overvloedig, [ziek te f. vruchtbaar. rickets (p1.), Engelsche rid (of), bevrijd (van). riddle, zi ften; on traadselen. ride, rit m. toertje n; Iv-) (rode; ridden), rijden. ridge. hoogte; bergketen f; (v.) met een rug makers; rimpelen. ridiculous, belachelijk. riding - breeches (p1.), rijbroek .f. reverberation, terugkaatrifle,b uks f, geweer [groet sing. f. rift, spleet, scheur .f. reverence, eerbewijs n, right, recht n; billijkheid f; reverend, eerwaarde. rechterkant m; (adj.) eerreversal, herroeping, verlijk, billijk, geschikt, waar; (v.( recht doers; to be nietiging f. right, gelijk hebben. reverse, vernietigen, omkeeren; (subst.) keerzijde f. righteous, rechtvaardig. revert, terugkeeren, terug- rigid, gestreng. rigorous,streng,straf,hard. vallen. rill, beck f. review, overzicht; tijdschriftn;revue.wapenschou- rim, rand nt, velg f. monf; (v.) overzten, rind, schors f, bast m. wing ring,ring m;circusn;renbaan steren; recenseeren. revile,smaden,beschimpen. f; klokgelui n; (v.) (rang; rung), lniden,weergalmen. revise, herzien. ring-leader. belhamel ni. revival, herleving, wederrolrink-(roller)-skate, oplevingf. schaats f. revoke, herroepen, intrek-
rinse
ruin
124
rinse, omspoelen. riot, oproer a, muiterij f. rip, opfnrij ten, tornen. ripe, njp; (v.) r;jpen. rise, opstaan n;rijzing•bron fi (v.) (rose; risen), op-
rijzen, opkomen, wassen, zwellen, :deb verheffen.
rising, stijging f; °wand nt; gezwel a. fivagen. risk, kans f; gevaar n; (v.) rivage, oever nt. rival, mededinger, mede-
minnaar
river, rivier f. rivet, klinknagel nt. road, weg, rijweg m. roar, gebrul, geloei n; (v.)
brullen, loeien.
roast, gebraad n; (v.) bra-
den. roost eren. robber, dief, roover m. robe, robe f. tabbaard m; vrouwenkieed n. ' robust, sterk, gespierd. reek ; rots f, gesteente rocking-chair, schomruelrod,roede f,st af m. [stoel nt. rodent, knaagdier n. roe, ree; vischkuit f. rogue, schurk, schelm tn. roll, roll.. wentelen. roller-skating, het rolschaatsenrijden. Roman, Romein: Romeinsch, Roomsch. romance, romance f , verdicht verhaal n. romp, wilde meid f; wild spel (v.) stoeien, mallen. roof; dak; vethemelte; gewelf n. [zaak f. room, Imitate; homer; corroot, wortel; oorsproug
rope, touw, koord n. rope-dancer, koorddanver rose, coos; rozenkleur f. rosette, rout f. rote, gewoonte, sleur f. rotten, verrot. bedorven. rough, row, wrong, borsch. round,bol m; routine:rondreis; voile laag f; (adj.)rond; (v.) afronden, rondloopen. rouse, opwekken, opjagen, opstaan. rout, gedrang n; omloop m; algemeene viucht f; (v.) verslaan, verstrooien. rove, otnzwerven. row„ rij f; roeitocht m; ge. tier; standje a; (v.) roeien. rowdy, ruwe, twistzieke kerel m. [tieme rovalty, koningscliap; tanruin. wrijvingf; hinderuaal; schimpscheut //Li (v.) wrijyen, schuren; hinderen. rubberolijpeteen;robberm; rubber. caoutchouc n.; India rubher,gomelastiek n. rubbish, puin; uitschot a; prullen a (pl.). rubicund, roodachtig. ruhrie, rubriek j. [puist inar, robijn; blos tn; roode rudder, roer a. rude, ruw, grof, streng;
boerach, onbeschaafd.
rudiment, beginsel a. ruff, plooi, plooikraag f; hoogmoed tn. [barbaarsch. ruffian, woestaard m; (adj.) rug,reisdekenf,haardkleed je n. rugged, ruig,hobbelig,ruw. ruin, val nt, verderf n,ruine
puinhoop
711.;
(v.) ver-
▪
rule
salt-cellar
125
woesten, to gronde richten.
S
rule, regel bestuur n;
duimatok m; (v.) regelen, regeeren. [niaal f. ruler, heerscher nt; ruminant, herkauweud dier a; (adj.) herkauwend. rumination, herkauwing;
overdenking f. foruroeren. rummage, doorsnuffelen, rumour, gerocht a; (v.) , uitstrooien. verspreiden rumpsteak, biefatuk a. run, loop m. bestorming f; gang m, vaart f; uitstapje a; slag n (van menschen); (v.) (ran; run), loopen, rennen; druipen, lekken; vloeien; luiden. runaway, vluchteling m. rundle,sport;rolf;rondseln. rupture,breuk,scheuring f; (v ) breken. rural, landelijk. ruse, krijgslist .f. ru.h,bies;benzeling;vaartf; schok m, bestorming f; bui. tengewone vraag f mt.; (v.) instui v en,rennen,v oortstu wen . [scheepsbeschnit n. rusk, licht, wet. beschuit; Russia. Itusland. ruistie,boer m;lomp meusch a; (adj.) boersch, laudelijk; ongekunsteld. rustle, ritselen. rustproof. roestvrij. ru .ty,roestig,beschinumeld. rut, wagenspoor rye, rogge f. ryebread, roggebrood
sabre, sabel f. sack, zak bestorming. plundering f, roof' m; (v.)
plunderen. sacrament,
sacrament,
Avoudmaal to). sacred, heilig, gewijd aan, •ftorifice,offerandef,slachtoffer n; (v.) opofferen. sacrilege. heiligschennis f, kerkroof tn. sad, treurig, somber. saddle, zadel m & a; stet in, lendestuk n; (v.)zadelen. safe, brandkast;vliegenkast (adj.) vellig, frisch eti f; gezond. safe - guard, vrijgeleide (v.) bescherinen. [ring f. safety, veiligheid, hewssafety - belt, reddiuggordel nt. [schrander. sagacious, vernuftig, sago, sago f. sail. zeil; schip n; zeiltocht mi (v.) miles, doorklieven. sailor, matroos ss. saint, slut, heilige. [wil sake, duel a; beweegredenf; salad, salade f. . 1% lary,hezoldigi ugf,loon a. sale. verkooping f. saliva , speeksel n. bleek, vuilgeel. s almon, zalm na. salon qu-trout,zalmforel f. saloon, zaal f, salon a. salsify, schorseneer f.
salt, tout; vernuft so, geestigheid•f. salt-cellar, zoutvaatje
saltpetre
126
saltpetre, salpeter n. salubrity, heilzaamheid f. salutary, heilzaam. salutation, groet m,begroe[n. ting f. salvage,bergingf,bergloon salvation,zaligmaking„red[ger n. ding f. salvation-army, heilslesalve, zalf f. same, zelfde, genoemde. sample, staal, monster n. sanatory, genezend. sanctimonious, schij nhe i 1 i g. sanction, bekrachtiging f; (v.)bevestigen,bekrachtigen. sanctuary. heiligdom n. sand, zand 71. sand-glass, zandlooper m. scud-paper,schuurpapiern. sandwich, belegd sneetje brood n, sandwich n. sane, gezond van verstand. sanguine,volbloedig,sterk, vurig, hoopvol. sanity, gezondheid f. Santa-Claus, St. Nikolaas. amp, sap n; mungang m. sapience, wijsheid f. Dn. sardine, sardine f. sash-buckle, ceintuurgesp satchel, zakje n, boekentasch f. sat iate,verzadigen. [gingf. satiety, volheid, verzadisatin, satijn n. satisfaction, voldoeningf. satisfactory, voldoende. saturable, verzadigbaar. saturate, verzadigen. Saturday, Zaterdag sauce, sans; onbeschaamdheld f.
scarp
sauce-boat, sauskom f. saucer, schoteltje n. saucy, onbeschaamd. saunter, sleuteren. sausage, saucijs f. savage, wild, wreed. save, redden, behoeden; besparen, bezulnigen. saving, behoudens,behalve. Saviour, Zaligmaker m. savory, boonenkruid n. savour, smaak, geur m; (v.) smaken, rieken. savoury, smpkelijk, geurig. saw, zaag f; zag (v. see). saw dust, zaagsel n. Saxony, Saksen. say (said; said), zeggen. scabby, schurftig. scaffold, schavot n. [zeer n. scald, bran dwonde f;hoofd f; rnaatscale, staf m; schilfer f; (fish.), schub f. EP.n f. scalp, hoofdhuid; hersenscaly, schubbig, schilferig. scandal, ergernis, schande laster m. scandalous, ergerlijk. scanty, bekrompen, zuinig, gierig. scare-goat, zondebok m. scar, litteeken n, schram; klip f; (v.) schrammen. scarce, schaarsch. scarcely, nauwelijks. scare, plotselinge schrik m; (v.) verschrikken. vogelverscare-crow, schrikker m. scarf, sjaal, lange das f. scarlet, scharlakenrood. scarp, schuinte f; schouderriem in, sjerp f.
scatter
127
scatter, strooien, versprei-
den, verijdelen. scavenger, straatveger scene, tooneel, scherru n. scenery, tooneel, natuurtooneel n; mise-en-scene f. verscent, reuk, geur volging f, spoor n; (v.) rui-
ken (het wild). sceptic, twijfelaar at. sceptre, schepter m. schedule, cedel, lijst f. Scheldt, Schelde .1. scheme, ontwerp n, schets f, voornemen schism, scheuring f. [m. scholar, leerling; geleerde school, school f; (v.) onderwijzen, vermanen. [de f. science, wetenschap, kunscientific, wetenschappelijk. [sore, schwa f. scissors, a pair of *cisscoffer, spotter Yll. scold, feeks f; (v.) kijven,
scltelden, uitschelden. scoop, schop, spatel f;
hoosvat it; (v.) ledigen, uithoozen. scoop - wheel, scheprad a. scope, doelwit it; ruin.te; vrijheid f. [gen. scorch, schroeien, verzen-
scoreher,snelloopend paard onbesuisd wielrijder score, rekening f, gelag n; keep; reden f; twintigtal (v.) inkerven; opteeken; nen; op noten zetten. scoria, metaalslak f. scorn, versnaading f. scorpion, schorpioen scot, aandeel n,schatting f. Scotch, Schotsch.
scrutiny
Scotchman, Schot
meoundrel,fielt;deugniet scour, schuren; zuiveren; doorloopen, varen langs; nauwkeurig onderzoeken. scourge, zweepf, geesel in, plaag f; (v.)' geeselen, teis[reur tn. teren. scout, verkenner, éclaiscowl, zuur gezicht n. scramble, gegrabbel it; (v.) klauteren, grabbelen. scrap, brokje; uitknipsel n. scrape, verlegenheid,moeilijkheid f; gekras n; schram f; (v.) schrobben; schrapen; uitkrabben, afkrabben. scratch, schratn, streep ,f; gekrabuel n;kleine pruik scream, gil m; (v.) gillen. screen, scherm, schut n; grove zeef f; (v.) beschutten ; ziften. screw, schroef; schroefboot f; vrek it; loon drang us; (v.) schroeven, knellen. screw - driver, schroevendraaier screw -jack,dommekraehtf. scribble, krabbelschrift a;
;v.) krabbelen, kladden. scribe, sehrijver m. [ling f'. scrimmage, schermutsescrip, nota f, bewijs n van,
stotting, voorloopige obligatie f. scriptural, schriftuurlijk. Scripture, H. Schrift f. scrofulous, klierachtig. scrub, arbeider, stumper;
(v.) schrobben, zwoegen. scrupulous, nauwgezet;
schroomvallig. scrutiny, nauwkeurig on-
scuffle
128
see-saw
derzoek n; stemopnemingf. secession. scheiding, verscuffle , verwarde worste- wkidering f. [sluiten. ling f, haudgeween n; (v.) seclude, afzonderen. nitsecond, getuige in 8Lf;(adj.) worstelen. tweede, ander; (v.) bijstaan, scull, roeiriem 111. Ulcer m. ondersteunen. Ebijkomend. *culler, roeiboot f, wriksecondary, ondergetyphikt, sculptor, beeldhouwer beeldhouw- second-hand,tweedehands. sculpture, secret, geheim n; (adj.) kunst f, beeldwerk a. verborgen, eenzaam. scum. schuitu n; (v.) afsecretary, secretaris; mischuirnen. [den. nister 74. [ coil. scurfy, schurftig. scurrilous, laag. gemeen, secrete, verbergen, afacheiscurvy, scheurbuik f; (adj.) sect, secte, gezindheid f. sectarian, aanhanger m iaag. geineen. eener sekte. scuttle, platte wand f; kosection, verdeeling, afdee. lenbak nt; dakluik ling; d3orsnede f. sea, zee, golf f; at sea, secular, wereldlijk; Onter zee. maal in een eeuw voorkosea-gate, hooge en lange mend; (subst.) leek, wereldgolf; zeesluis; sluisdeur f. lijk priester 2n. sea-gull, zeemeeuw secure, vrki, zeker (van, sea-hog, bruiuvisch m. of); atellig; (v.) beveiligen, seal, zegel n; rob In; (v.) beschermen, verzekeren. verzegelen; ijken. sedate, bezadigd, rustig. sealing-wax, lak sedative, verzachtend,pijnseal-ring, zegelring stillend. [plaats blijvend. seal-skin, robbevel seam, zoom m; (v.) zoomen. sedentary, zittend, op den sedge, Legge f (waterplant). sear, schroeien, branden. sediment, grondsop n, search, onderzoek n; (v.) droesem m. Cf. aieken, navorschen. peilen. oproer n, muiterij search-light, zoeklicht n. seduce, verleiden. sea-sickness, zeeziekte f. reason, seizoen n; jaarge- sedulous, naarstig, ijverig. tijde n; toebereiding f; Iv.) see (saw; seen), zien, kijken; begrijpen; geleiden; toebereiden, kraiden; rip zorg dragen; bezoekeu. worden; drag.. (lege.. seasonable, geschikt, ge- seed, zaad n; (v.) zaad achieten, bezaaien. scat, zitting f; zetel m; verblijf n; bril f (privaat); seek (sought; sought), zoeken, trachten. v.) zetten, vestigen. secede. zich terugtrekken, seem, schij nen. see-raw, wip f. zich afscheiden.
seethe
seethe (seethed; seethed
or sod;sodden),zieden,kose5ment, segment n. [ken. seize, vatten, grijpen, in
beslag nemen. seizure, bezitneming; beslagleggipg f; aangehaald
goed n; aanval seldom, zenden; zeldzaam. select, uitgekozen, keurig;
(v.) uitkiezen. [zelf. self, zelf; one's self, zich self confidence, zelfvertrouwen rt. [Wing self- denial, zelfverloocheselfish, zelfzuchtig. self- made, door zich zel-
129
settle
sentry - boa, schilderhuisj e separable, scheidbaar. La separate, afzonderlijk; (v.)
scheiden, afzouderen. sepia, sepia f, inktvisch nt. September, September.
beptic(a1), rotting bevorderend. sepulchre, grafstede f. sequel, vervolg, gevolg sequence, reeks f. sequestration, afzonde-
ring, beslaglegging, segues• tratie f. [muziek f. serenade, serenade, avond .serene, helder, kalm, doorluchtig.
ven iets geworden. sergeant, sergeant; deursell, bedrog n, boete f; (v.) waarder; hoofdagent van (sold; sold), verkoopen. politic m. semaphore, seinpaal, se- series, reeks, eerie f. mafoor m. serious, ernstig, plechtig; seminary, kweekschool f, gevaarlu k. seminarie n. sermon, preek, leerrede, senator, raadsheer m. vermaning f. [ker m. send (sent; sent), zenden. serpent, slang f; voetzoesenile,den ouderdom eigen. servant, bediende nt, senior, ouder, oudste. serve, iiienen, bedienen, sennight, acht dagen. baten, voorzien van. service, dienst m, dienstsensation,gewaarwording, baarheid f, nut; servies n; opwinding f, opzien n. sense, zin m, gevoel, bekerkdienst m. set' at; rede, beteekenis f; serviceable, dienstig. (v.) waarnemen, begrijpen. servile, slaafsch, kruipend. sensible, gevoelig, merk- session, zitting f. baar, verstandig, vatbaar. sees - pool, zinkput sensitive, fijngevoelig, set, stel, service n; bende; [lijk. lichtgeraakt. partij f; spel n; stek f; iensual,zinnelijk,vleeschespan •n; (adj.) gezet, belentence, vonnis n; zinpaald, rechtmatig; (v.)(set; spreuk f; volzin m. set), zetten, plaatsen, be,enciment•gewaarwording f, gevoel n, meening f. lentry,schildwacht,post
e.
palen, schikken; stollen. settle, vestigen; doen be-
dares, doen zinken; kla-
9
settlement
130
mu; bepalen, vereffenen. settlement, vestiging; vereffening; kolonie, volkplanting f; jaargeld n. seven, zeven. seventeen, zeventien. seventh, zevende. seventy, zeventig. several, verscheiden. severe, streng, hard. sew (sewed;sewn),naaien. sewage, rioolslijk n. sewer, riool n; naaister f. sewing - machine, naaimachine f. sex, geslacht a. sekse f. sex ton,koster;doodgraverm. shabby, kaal, haveloos. shackle, boeien, kluisteren. shad, elft tn. shade, schaduw; schim; kap f; acherm n; lommer a; schakeering f; (v.) be-
schaduwen; beschermen. shadow, schaduw, schim f;
schijn m. shady, beschaduwd; dub-
belzinnig; verkeerd. shaft, schacht; pijl m; pijp f; lamoen-berrichoom m. shag, pluis f; shag, snort
tabak; (adj.) ruig. shake, schok; triller (munick); handdruk m; (v.) (shook; shaken), schudden, beven. shake hands, handdruk m. shaky,gebarsten (van hout), slapjes, trillerig. shall (should), zal, zullen. shallop, sloep_f. shallow, ondiep, oppervlakkig; onnoozel. sham, spotternij f, bedrog,
sheer
voorwendsel n; (adj.) voorgewend; . (v.) bedriegen, misleiden. shame, schaamte, schande f; (v.) beschamen. [gepast. shameful, schandelijk, onsham - fight, spiegelgevecht shamrock, klaverblad n [n. shank, scheenbeen, beenstuk n. shape, gedaante f, vorm, aara m;leestf; (v.)(shaped; shaped or shapen)., vormen, inrichten, passen. share, deel, sanded n; ploegschaar f; (v.) deelen. shark, haai; gauwdief m. sharp, scherp, spits,streng; scherpzinnig; bijtend. sharp - shootgr, scherpschutter m. [strooien. shatter, verbrijzelen, Tershave (shaved; shaved or shaven), scheren; schayen; bedriegen. shaving - soap,scheerzeep f. shawl, s;aal f. she, iij; (subat.) wijfje n. sheaf, school f, bundel shear (shore; shorn),
afsnijden, maaien; (schapen) scheren. shears (pl.), groote schaar f (voor gras of schapen). sheath, scheede f. shed (shed; shed), vergieten, storten; verspreiden, afwerpen. shed, loods f. sheep (pl. sheep), schaap n. sheepskin, schapevel n. sheer, zuiver, rein; (adj.) plotseling; (v.) gieren, afwijken.
sheet
131
sheet, beddelaken n; vel a papier; vlakte f; schoot so (van een zcil). shelf, plank .f, bord n, plaat; klip f. shell, schil f, bolster. dop m; granaat f; (v.) schillen, pellen; bombardeeren. shelter, schunplaats; bescherming f; (v.) beschermen, schuilen. shepherd, herder m. sherry , sherry,f,Spaansche wijn m. schild n; stootkant (aan vrouwenrok); be:cherming f; (v.) beschermen. shift, verandering f, hulpiniddel list f; vrouwenhernd n; ploeg f werklieden; laag f; (v.) scheiden, schiften; zich verkleeden, zich behelpen. shiftless, onbehalpen. shilling, schelling m, Engelsch geldstuk = 60 Nederlandsche center, shimmer, schemering f; (v.) seherneren. shin, acheen f (been). shine, schijn, luister; zoont; voorliefde f; neschijn (v.) (shone; shone), seltijnen, uitblinken. shin - plaster, (Amer.) pa. pieren geld n. ship, schip n; (v.)inschepen. ship - load, scheepslading f. shipment, inscheping f. ship - owner, reeder m. shipwreck, schipbreuk f, wrak n. [Schap n. shire, (Engelsch) graaf.
show
shirk, ontduiken. [hemd n. shirt, manshernd n, overshiver, stukje n, schilfer f; (v.) arm stukken breken; rillen, sidderen. shoal, ondiep, verzand; (v.) Konen. Nolen; wemelen. shock. aehok; strijd m; (v.) schokken; beleedigeu; walgen. [stootelijk. shocking, stuitend, aanshoe, schoen m; hoefijzer n. shoe - blacking, schoensmeer shoe - lace, schoenveter nt. shoot;sehoot;vuilnishoop m; spruitje n; big f; (v.) (shot; shot), schisten; afschaven; nitbotten; opgroeien. shooting-star, vallende ster f. shop, winkel m,• (v.) winkelen, inkoopen doen. shopkeeper, winkelier m. shore, kust f, never; scut m; (v.) schoren. whort,kort,beknopt,schraal. short - circuiting, kortsluiting f. shorten,verkorten,vermin(kortziehtig. deren. bijziend, short - sighted, shot. schot; gelag;schroot n; .(scherp)sehutter nt. shot-silk, changeautzijdef. should, zoude, behoorde. shoulder, sehouder a, schoft f; schoor m. shout, geroep. gejuich n; (v.) juichen, uitjouwen. shove, atoot, duw tn. shovel, schop show, vertooning, tentoonstelling f; schijn m; voor-
shower
132
komen n; (v.) showed; shown),. toonen, aauwijzen, schijnen. shower, regenbui f; drom, vloed m; (v.) begieten, stortregenen.
show-room,uitstalkamerf. show-sheet, proefvel n. oho w-windovv,uitstalven-
ster n.
showy, prachtig, pralend. shrapnel, granaatkartetsf. shrewd, loos, slow, schran. shrewish, twistziek. [der. shriek, gil, schreeuw m; shrift, biecht f. [(v.)gillen. shrill, schel, snerpend. shrimp, garnaal f. shrine, relequienkastje; al-
simper
side, zijde f, kant m; partij f; iadj.) zijdelingsch;
(v.) partij kiezen your.
side - board, buffetkast f. side - scene, coulisse f. sideways, sidewise, siege, belegeringf, beleg n. sieve, zeef f. sift, siften, nitpluizen. sigh, zucht f; (v.) zuchten. sight, gezicht n, vertooning f, gezichtspunt sight - seeing, het bezoeken
van bezienswaardigheden.
sign, teeken, inerk n; wenk m; onderteekening f; (v.)
toonen, onderteekenen.
taar; heiligdom n.
shrink (shrank; shrunk),
signal, teeken, twin n. signal-box, seinhuis n. signal•man, seinhuiswach-
ineenkrimpen, terugdeinzea, huiveren.
signature, onderteekening
shrivel, verschrompelen. shroud, doodkleed; be-
schutsel n; (v.) in een doodkleed wikkelen; bedekken. shrub, struck, heester m. shrug, de schouders ophalen. shudder, huiveren, rillen. shuffle, geschuifel n; (v.) dooreenschudden, wasschen (kaarten); mengen; draaien; schuifelen. shun,vermijden,ontvlieden. shut (shut; shut), aluiten,
op,luiten. versperren;(adj.) dicht, vrij.
shy, schuw, beschroomd;
iv.) schuw worden.
siccation, verdroging f. sick, ziek, misselijk. .sickle, sikkel f.
ter, seiner m.
f;
teeken n.
sign - hoard, uithangbord a. significance, beteekenis f;
Ifewicht n. signify, beduiden, to ken[hangbord n. nen geven. sign - post, wegwijzer m;uitstilzwijgen a; silence, zwijgl, stil char! [zacht. silent, stil. silk, zijde f; (adj.) zijden; silky, zijdeachtig, zacht. sill, voetstuk n; drempel In; kozijn silly, onnoozel, dwaas. silver, zilver n; (adj.) zilverachtig. silverware, tafelzilver n. similar, dergelijk, gelijksoortig. [lack m. simper, grimlach, domme
simple
133
simple, artsenijkruid n; (adj.) enkel, eenvoudig. simplicity, eenvoud m, onnoozelheid [sen. simulate, veinzen, nabootsimultafteoutd,gelijktijdig. sin, zonde f. since, sedert, Binds. sincere, oprecht. sinew, zenuw; kracht f. sing (sang; sung), zingers, bezingen. singe, zengen, schroeien. iiinger,zanger m,zangeres f. single, eenvoudig, enkel; ongehuwd. [houden n,. pingle entry, enkel bocksingular. enkelvoudig, bijzonder, zonderling. sinister, linker; ongelukkig, onheilspellend. sink, gootsteen m, riool n, zinkput nt; (v.) (sank; sunk), zinken, zakken; verminderen; doen zakken; aehterhouden, vergeten. sinking-fund, amortisatiekas f. [resf. sinner, zondaar m, zonda• •inuotto,bochtig,kronkelig. sip, teugje n; (v.) opslurpen. sir hear, mijnheer; titel (baronet of knight). siren, sirene, verleidster f; misthoorn rn. sirloin, runder-lendestuk n. sirup, stroopf. sister, zuster f. [ter f. sister-in. law, schoonzussit (sal.; sat), zitten; broeden; zitting houden; passen. site, Egging f; plekje; bouwterrein n. situated, gelegen.
slate-pencil
situation, ligging f; toestand m; betrekking f. six, zes. sixteen, zestien. sixth, zesde. sixty, zestig. size, grootte f, °inv.; Ts; formaat n; witkalk f; (v.) meten, van pas maken; Liken; witten. skate, sehaats f. [baan .1% skating - rink, rolschaatsenskeleton, geraamte nochets skotch,schetsf,omtrekra.[f. skiff, bootje n. skill, kennis, bedrevenheid, [men. vaardigheid f. skim, afschuimen, afrooskin, huid f, eel n. skinny, broodmager. skip, sprong in; (v.) springen, huppelen. skirmi•h,schermutselingf. skirt, slip f, pand n; kant m; grens f; vrouwenrok nt; (v.) omzoomen. skitsseherts ,f; dartel meisskittle, kegel m. skull, sehedel m. sky, lueht f, uitspansel n. sky - lark, leeuwerik m. slab, modder f; mannerplaat f; (adj.) dik, kleverig. slack, slap, los, traag; (v.) verslappen; buvteren. slake, lesscheu, blusschen. slander, laster m; (v.) las[volkstaal f. teren. slang, kunsttaal; pla tte slant, schuin, schuinsch. slanting, hellend, schuins. slash, suede, jaap f. slate, lei f. slate-pencil, griffel
slater
134
slater, leidekker m.
slattern, slons, morsebel f. slaughter, slachting f, bloedbad n; (v.) slachten, vermoorden. slave, slaaf m, slavin slavery, slavernij f. slavey, mead-alleen f. slay (slew; dooden, sledge,slede,ar f. [slachten. *jeep, siaap f; (v.) (slept; slept), slapen. sleeper, slaper; dwarsligger ,spoorbaan) m. sleeping-partner, stille [kend. vennoot m. sleepy, slaperig; slaapweksleet, sneeuwen of hagelen sleere,mouw f. [met regen. sleigh, slede. ar f. [lig. slender, dun, rank; armzaslice, sneetje, schijfje n. slide, glijbaan f; hellend vlak n; schuif f; ventiel n; lawinef; (v.) (slid; slid or sliddes), glijden, glippen, laten slippen. slight, versmading f; ;adj.) dun, light, onbeduidend; (v.) versmaden. • slim, dun, schraal; gering. slime, slijk;slijm;asphalt n. sling, slinger, slag; hefboom; zwaai; draagband m; (v.) (slung; slung), sliugeren; wer pen. slip, vergissing; stek f; reepje n; drukproef; helling f; kinderjurkje n, onderrok m; (v.) slippen, glijden;sluipen;ontsnappen. slipper, pantoffel, slof f. slip-of-the-pen, verschrijving f.
smelt
slippery,glibberig,onzeker. slip-shelter, vluchtheuvel slit, schen', spied f. [m. sloop, sloep f. slop, plas m; spoeling f; vuil water n; (v.) plassen. slope, schuinte, helling f; (v.) hellen. [pend. sloping, hellend; aflootoilet-emtaer m. sloth, luiheid f. slouch, lompe vleugel; logge gang m. [put m. slough, modderpoel, zinksloven, morspot m. slow, traag, loom; achterlijk, saai. [taal. slug, slak f, klomp m me.' sluggard, luia;.rd sluice, sluisf,sluiswater n. slumber, sluimeringf; (v.) sluimeren. slur, veeg m, smet, schen& vlek f; verbindingsteeken re (moo.); (v.) bemorsen, slepen (muz.). slush, slijk n. sly, listig, sluw. small, klein, gering, weinig; kleingeestig. [f (pl.). small-pox, kinderpokken smart, pijnlijk; levendig, vlug, knap; bijdehand; (v.) smarten, lijden; boeten. smash, smak, slag m; bankroet n (v.) breken, verbrijzelen. smear, vlek f, vette veeg m; (v.) besmeren, bezoedelen. smell, reuk, geur m; (v.) (smelt;smelt or smelled; smelled), rieken. smelt, spiering in.
smile
135
solicit
smile, glitnlachje n; (v.) snout, snuit m; tuit f. glinalacheu. snow, sneeuw f; (v.) sneeusmite (smote; smitten), Well. treffen; bekoren; botsen. snow - man, sneeuwpop f. smith, srnid m. snub, afbreken; bestraffen, smithy, srnederij. smidsef. terecht wijzen. smoke, rooken; uithloppen• snuff, snuff f, snuitsel n; (robot.) rook m; sigaar f. (v.) (op)snuiven, snuiten, smoking, smoking (jasje); snug, dicta, gezellig. het rooken. so, duo, zoodanig, zulk. smooth, glad; vloeiend; soak, weeken, inzuigen.
vleiend ; (v.) glad of vlak opslurpen. makes, verzachten. soap, zeep f. ther, dikke rook m; soap-suds (pl.), zeepsop n. onderdrukking f; ver - soar, hoop vliegen, zich seizures, smeulen. verheffen. smoulder, sineulen. sob, snik in; (v.) snikken. smug, netjes, opgesmukt, sober, matig; veestandig; smuggle, smokkelen. sociable, gezellig. [ernstig. smut, roet, koolzwart n; social - democrat, sociaalv uiligheid f. democraat m. snail, huisjesslak f. society, waatschappij; uitsnake, slang J. gaande wereld f;gezelschap; snap, breken, een slag ge- genootschap n. ven; happen; snauwen; sock, sok; vilten binnenzool (adj.) slug, plotseling. socket, pij p, kas,holte f. [f. snap - shot, ongericht schot soft, sul, sukkel in; (adj.) n; moment-opname f (pho- zacht, malsch; zoetsappig. to). [strikken. soften, verzachten, verweesnare, strik m; (v.) ver- kelijken; bevredigen. snarl,knorren;verwikkelen. soil, land n, grond m; vuisnatch, ruk, beet m; bewe- ligheid f; (v.) bezoedelen. King f; (v.) rukken, grij pen; sojourn,tijdelijk verblijf n. verrassen; happen. solace, vertroosten, versneak, gluiper in; (v.) slui - sold, verkocht. [lichten. pen, kruipen. [ting f. solder, soldeersel n ; (v.) sneer, hoon m, bespot- soldeeren. sneeze, niezen, proesten. soldier, soldaat m. sniff, opsnuiven; . snuffelen. sole, tool f; voet m; tong f snipe, snip f; onnoozele (zeevisch); (adj.) eenig, albloed m leen. snob, ploert m. solemn, plechtig, statig. snooze, dutje, slaapje n. solicit. verzoeken, bidden, smo
snore,
snorken, ronken.
dingen naar.
136
solicitor
solicitor, procureur, nota-
ris m.
[dig, degelijk.
solid, vast. massief; gronsoliloquy, alleenspraak f. solitary, eenzaam. solitude, eenzaamheid soluble, ontbindbaar, op-
losbaar.
• [binding f.
solution. oplossing; outsolve, oplo”en, ontbinden. solvent, in staat om to be-
talen.
[ongeveer.
some, eenige, sommige;
somebody, iemand. somehow,op een of andere something, iets. [wijze. sometimes, somtijds. somewhere, ergens. son, zoom m. song. sang m, lied n. schoonzoon m. sonorous, helderklinkend,
welluidend. soon, spoedig,vroeg.gaarne. soot. roet n. [genaam. south, waar, getrouw; aan-
soothe, verzachten, vleien. soporific, slaapmiddel n. soprano, sopraan f. sorbet, ijswater It met vruchtensap, sorbet n. sorcery, tooverij f. sordid, laag; gierig;gemeen. sore , pijnlijke pick, zweer pijnlijk, hevig; f; strafbaar. sorrow, droefbeid, smart f. sorry, bedroefd; armzali.g; I am sorry, bet spijt sort, Boort; wijze f; paar n; (v.) schikken; uitkiezen; sorteeren. ant, zot; zuiplap m. soul, ziel m.
spawn
sound, geluid a, klank m;
zeeengte; sondeernaald f; (adj.) gezond, gaaf; (v.) klinken; peilen; sondeeren. soundness, gezondheid f. soup, soep f. soup-tureen , soepterrinef. sour, zuur, 'bitter, gemelijk; (v.) verzuren. souree,bron f,00rsprong tn. sour-krout, zuurkool f. south, zuiden n. southern, zuidelijk. sovereign, souverein m; goudstuk f 12 waard. sow, zeug f; (v.) (sowed; sown or sowed), zaaien. space, wijdte, ruirate f; tijd m. spacious, ruim,uitgestrekt. spade, schop f; schoppen (in het kaartspel). Spain, Spanje. span, span f; korte duur m; spanning f van een boog of brug; (v.) spannen. spangle, loovertje n. Spaniard, Spanjaard m. spaniel, patrushond m. 14rpanish, Spaansch. spar,. spar, spriet nt; bokspartij f; woordentwist m. spare, schraal, spaarzaam; wat overgebleven is, Mickje n; (v.) sparen; missen. spark, vonk, sprank f; minnaar trt. sparrow, musch f. sparrow-grass, asperge sparse, dun gezaaid, ul. spasm, kramp f. spatter, bespatten, bekladdr , spa.' vischkuit f.
speak
137
spoken
speak (spoke; spoken), spill, val in; stortbuif; (v.) spreken;zegyen;uitdrukken. (spilt; spilt), storten, verspeaker, Spreker, Voor- gieten (be. bloed). zitter van het Lagerhuis m. spin (span; spun), spinspear, speer f. [tend. nen; vlieten, vloeien. special. bijzonder. uitmun- spinage, spinazie f. specially, in 't bijzonder. spinal, ruggegraats.... specialty, specialitelt .f. sp5ndle, spil, as f. specie, gemunt geld n. sp!ne,ruggegraat f,doorn m. specify, in bijzonderheden spinster, jonge dochter, vermelden. [tje n. oude vrijster f. specimen, proef f, staal- spiral, spiraal f; (adj.) specious, schoonschijnend. spiraalvormig, kronkelend. speck, smet, blaam f; (v.) spiration, ademing f. bevlekken; stippen. spire, spiraallljn f; top as; spectacle, schouwspel n. spits f (van een toren). spectacles (pl.), bril f. geest m, ziel f; spectator, toeschouwer m. moed m; (v.) bezielen, aanspectre, spook a, ver- sporen. schijning f. [speculatie f. spirituous, geestrijk,sterk. speculation, bespiegeling; spit, braadspit n; landspeech, spraak; redevoe- tong f; (v.) spnwen. ring f. [haast f. spite, split f, wrevel m; speed, spoed, voortgang rn , (v.) krenken, vertoornen. speed-limit, snelheids- spittle, speeksel n. grews f. splash, plassen, spatten, spell, betoovering; beurt; bemodderen. karwei f; tijdverloop n; (v.) splash-hoard, spatbord n. (spelt; spelt), spellen; be- spleen,milt,gemelijkheidf. tooveren. splendid, prachtig, luisterspend (spent; spent), uitrk) k. geven, besteden. splice, splitsen (twee einspendthrift, verkwister m. den touw samenvlechten); sphere, steer; globe f; gehuwen, trou wen. led n. splint, spalk .f, splinter m. spice, specerij, kruiderij f; split (split; npllit),splijten. zwerm m; (v.) kruiden. splutter, gedruts, gewoel n. spicery, specerijen f (pl.); soil p : roof, buit m; (v.) het pikante. [zichtig. (s poiled; spoiled or spicy, gekruid, pikant; op- spoilt; berooven spider, spin f.' van, vernielen- bederven. spike, aar; spijl f; lange spoke, sprak; (subst.) speek spijker m; (v.) spijkeren, f (van een wiel). vernagelen. ! spoken, gesproken.
I
spoliation
138
ageogation,berooving,plunf sponge, spons f; klaplooper m; (v.) sponsen, afwisschen. sponsor, borg; doopvader m; doopmoeder f. spontaneous, vrij willig, ongedwongen, spontaan. spoon, lepel;kolfstok;sul m. spoon-meat, meelspijs, pap f. sporadic, bier en daar voorkomend, verspreid. sport, spel, vermaak n; scherts; sport f. sportive, vroolijk, dartel; genoegliA. spot, spat, ylek, , blaam f;
t,T i e c tt ne
;(valibueii
geven; snapper. spotted,gevlekt,gespikkeld. s pouse,echtgenoot(e) m & f. spout, spuit, pijp, tuit f; lommerd m; (v.) spuiten; declameeren; in den lommerd sprat, sprot f. [zetten. spray, schuim; takje; boo(v.) quetje; spuitje n; sproeien. spread (spread; spread),
spreiden, verspreiden, strooien; dekken. sp rightful, opgewekt. spring, bronf,00rsprong m;
veer; veerkracht; lente; fonteinf;(v.)(sprang;sprung), springen; (uit)spruiten,ont[stofregenen. staan. sprinkle, besprenkelen, sprout, spruit, loot f. spruce, netjes, knap. spunk, zwam, tonder; ver-
stack
molmd hoot n. [looper m. spur, spoor f; prikkel; uitspurious, onecht, vervalscht. [achten. spurn, wer„schoppen, verT.? 1 obe;:iniggiiiesdPet).n squabble, ruzie f. squab-pie, pastei f van schapenvleesch, uien en appelen. [der n. squadron, eskadron, eskasqualid, morsig, vuil. squall, gil m, luid geschreeuw n; rukwind m. squander,verkwisten,doorbrengen. square, vierkant; plein n; rust f; winkelhaak; regelmaat m; (adj.) eerlijk, oprecht; (v.)vereffenen,passen. squash, kueuzen, tot pulp maker. squeak, geschreeuw, gepiep n; haarbreedtef;(v.)schreeuwen, piepen. squeal, gekerm, gejank n. squeamish, zwak van maag; kieskeurig. squeeze, persing; omhelzing; afpersing f; (v.) drukken, uitpersen; omhelzen. squint, scheel, loensch. squire, schildknaap, landed el man m. squirrel,eekhoorntje n. [m. squirt, spuit f,(water)straal stab, doorsteken, steken. stability, duurzaamheid f. stable, stal m; (adj.) vast, bestendig, stabiel. stack, stapel m; mijt f; rot n (geweren); een heele boel m.
staff
139
stali,staf,steun m,schacht f; vers n; notenbalk nt. stag, herr n. stage, steiger m; tooneel; station n; pleisterplaats.f; dagmarsch m. Cf• stage - box, schouwburgloge stage-manager,regisseurm stagger, waggelen, twijfelen. [stilstand komen. stagnate, stilstaan, tot stain,schandvlek,schande f; (v.)bezoedelen,onteeren;verven. [n• stained-glass,gekleurd glas stair, trede .f, trap nz. stair•carpet, traplooper m. stair-ease, trap f. stake, staak ; inzet. prijs m; (v.) inzetten, in de waagschaal stellen; ompalen. stale, oud, oudbakken, verachaald; ;subst.) lokaas n. stall, stal In; kraam; toonbank f. stalls (pl.), stalks (pl.). st.allio n, (dek)hengst ni. stalwart, forsch, krachtig; (subst.) st.oere kerel nt. stammer, stamelen, stotteren. stamp, stempel m; merkteeken n; postzegel n; Arent f; snort f & n; voetstamp m; ;v.) stampen, stampeoeten; stempelen. stanch, stelpen, stremmen; (adj.) sterk, hecht. stand, stand, stilstand m, standplaatsf; tegenstand m; stelling ,f; (v.) (stood; stood), staan, blijven; volharden, stand houden. standard, standaard nt;v1ar,
steadfast
f; maatstaf m; allooi stander - by, ornstander,toe-
schouwer m. staple, stapel m; markt f;
(adj.) vastgesteld. star, isterf, gesternte; ster-
retje (.) n. starch. stijfsel f; (adj.) stijf;
(v.) stijven. stare, starende blik m; (v.) [ding f. aanstaren. starling,spreeuw m;paalgorstart, beweging; ontsteltenis f, schrik m; vertrek; begin n; (v.) opspringdn, opschrikken, vertr,kken. startle, v e rschrik ken. starvation, gebrek 71; hongerdood m. [lijden. starve, verhongeren,gebrek state, Staat, luister m; (v.) opgeven, vaststellen. stately, statig, glansrijk. statement, staat m; opgaaf f; bericht a. station, standplaats; post f; rang m; station n. stationary, stilstaand,vast. stationery, schrijfbehoeften f (pl.) (winkel m in). station - master, stationchef m. statuary, beeldhouwkunst beeldhouwer m. stature, gestalte f. statute, instelling, wet f. stay, verblijf n; stilstand m;
stutsel n; (v.) blijven, logeeren; sluiten, ophouden. stays (pl.), keurslijf,
kor-
set n. [dienen, vervangen. stead, stede, plaats f; (v.) steadfast, standvastig, 011wrikbaar.
steady
store
140
steady, vast, bestendig. steak, render-, varkenslap-
sting, prikkel, angel m; (v.) (stung; stung), steken,
steal (stole;stolen),stelen, stealthy, tersluiks. steam, stoom m, uitwaseming f; (v.) atoomen. steamer, stoomboot f. steam-tram, stoomtram f. steel, staal n; (adj.) stalen,
stingy, vrekkig, inhalig. stink, stank m; (v.) (stank; stunk), etinken. stipend, wedde, bezoldiging stipulate, bedingen, .over-
je, sneetje n. [sluipen.
van staal. [(adj.) steil. steep,afgrond m;indoopsel a; steeple, spitse toren m. steeple-chase, wedren m met hin d ern issen. steer, sturen, richten. oteerage,stourmanskunsif. stem, stam; steeg; stengel as; loot f; boeg m. step,trap m;trede f;voetstap
m; (v.) stappen, treden.
step-child, stiefki nd n. sterile, onvruchtbaar, dor. stern, achtersteven; Spiegel
etc vedore,stuwadoor m. [n. stew,stooff;gestoofd vleesch n; (v.) stoven. steward, hofmeester, bottelier, scheepskellner m. stick, stok m; staaf f; (v.) (stuck; stuck), kleven; steken, insteken; vastzitten, blijven steken; zich hechten. stiff, stijf, onbuigzaam. stifle, smoren, onderdrukken. [schandvlek f. stigma, brandmerk n; stile, deuratijl; overstap m. still, stil, zacht; (v.) stillen, kalmeeren; distilleeren; (adv.) nog steeds, nog. stilt, stelt f. [sporen. stimulate, prikkelen, aan-
kwetsen, grieven.
eenkomen. sti r,geraas n,opwindi ngf; .( v.) bewegen, opwinden, op mjn. stirrup, stijgbeugel m. stitch, steek f (in de zijde); voor f; (v.) stikken, (in)naaien. stoat, hermelijn n & m. stock, stam m; blok n;domkop m; fonds, kapitaal n; veestapel; voorraad m; (v.) voorzien, voorraad opdoen. stock-broker, makelaar m in effecten. stock-exchange, beers f. stock-fish, stokvisch m & f. stocking, kous f. stoker, stoker m. stolid, dom, ongevoelig. stomach, maagf, eetlust m. stone, steep m; pit; nier f; graveel n. stone-deaf, etokdoof. stony, ateenachtig; hardvochtig. stood, stood, geataan. stool, tabouretje, krukje n; afgang m. [doen hellen. stoop, bukken, buiFen, stop, beletsel n, stoornis f; einde n; klep f, toets m; leesteeken n; (v.) stuiten, beletten, stoppen. store,overvloed,voorraad m; pakhuis n; (v.) voorzien, uitrusten.
stork
141
stroll
strengthen, versterken. stork, ooievaar m. storm, storm, aanval m; strenuous, vurig, ijverig. stress, nadruk nt, kletn, (v.) bestormen.
story, geschiedenis f, verkracht, macht f; gewicht a. stretch, haal, sprookje n. uitgestrektheid; kracht, strekking A (v.) stout, stout, sterk bier ti; (adj.) stout, dapper. rekken, uitstrekken. stretcher, draagbaar f. stove, kachel f. straddle, wijdbeens staan, strew (strewed; strewn), wijdbeens loopen. . (be)strooien. straggle, dwalen, zwerven. stricken, geslagen, getrofstraight, recht. eng, steak; fen, bedroefd. terstond, dadelijk. strict, nauwkeurig, strikt. straight on, recht door. stride, schrede f, afgemeinspanning, verrekten stap m; (v.) (strode; strain, king; afkomst; neiging f; stridden), schrijden, stapspreektrant m; schrijfwijze pen. f; (v.) doorzijgen, inspan- strident, krassend,krakend. strife, wedijver, strijd m. nen. verrekken. eng, nauw, moeistrike, slag m; werkstaking strait, lijk; (subst.) straat f tusf, (a.) (struck; struck or stricken), slaan; munten; schen twee zeeen; aeriestrijken, stooten; verbazen; genheid f. inslaan; werkstaken. straits (pl.), verlegenheid; f. treffend. striking, zee6ngte, straat strand, strand n; streng f string, koord n; snaar, pees f; (a.) (strung; strung), (touw). snoeren, rijgen, met ban•t range,vreemd,zonderling. den of snaren voorzien. stranger, vreemdeling m. stringent, strikt, bindend. strangle, worgen, onder[beklemd. string - instrument, strijk• drukken. instrument n. strangulated, ingesnoerd, stringy, vezelig, stokkig. strap, (schouder)riem m. strip, strookje, galon n; stratagem, (krijgs)list f. (v.) ontkleeden; afstroopen. straw, stroo n. stripe., streep, striem; kleur strawberry, aardbezie f. f; slag m. straw - hat, stroohoed m.strive (strove; striven), stray, afdwalen, verdwalen. pogen, worstelen, strijden, streak, streep f. [men. strev en. stream,stroom lri; (vOstroostroke, slag. trek m; streep; street, straat f. liefkoozing f; (v.) streelen, otreei - arab,straatjongenm• strijken. [teren. strength, sterkte, kracht, stroll, wandelingf;(v.)81enmacht f.
strong
142
strong, sterk, machtig,
Sink, vurig. strong-hold,sterkte f. strop, scheerriem m. structure, bouw m; schikking f; burcht m. struggle, strijd, worste-
ling f; (v.) pogen, worstelen.
stubborn, hardnekkig, kop-
stud, knop; paal m; overhemdsknoorje n; stoete[de M. rij f. student, student. geleerwtudied,geleerd,bestudeerd. studious, vl ij tig,leergierig. study, studie; studeerkamer f; gepeins n; (v,.) stn. deeren, bepeinzen. stuff, stof n; (v.) volstoppen. [waken. stultify, gek, not, dwaas stumble, struikeien,strompelen; een bok schieten. stump, boomstronk m; stump m (cricketpaaltje). stun, bedwelmen, verdooven, verbazen. stunning, verbazerd. stunt, in den groei belemmeren. stupefaction, bedwelming, verdoov ing f. verbazend stupendous, •root, kolossaal. stupid, dom, lomp. gevoelloosheid, stupor, stornme verbazing f. • sturdy, forsch, stoer. sturgeon, steur m. sty, varkenshok, kot n. style, stij1 m. stylish, naar de (laatste)
mode, chic.
subvention
suave, met aangename ma-
nieren, vriendelijk. subaltern , ondergeschikte. subdue, ten ender beengen, overwinnen, temmen. subject, onderdaan m; onderwerp; subject n; de ikheid f; (adj.) onderworpen, onderhevig; (v.) onderwerpen, blootstellen. subjective, subjectief. subjugate, onderwerpen. sublime, hoog, verheven. wubmweine.onderzeeboot f. sub in erge,onderdomp elen. • ubmiwwion,onderwerping submit, onderwerpen. Cf. subordinate, ondergeschikt, onderhoorig. suborn, omkoopen. subscribe, onderteekenen, inteekenen. [teekenaar subscriber, abonne, insubscription, onderteekening, inteekening f. subsequent, opvolgend, achtereenvolgend. subsidiary, behulpzaam, [broodwinning f. subs ► estance, bestaan n, substance, zelfstandighei d, stof substitute, plaatsvervanger m; (v.) in de plaats stellen, substitueeren. subterfuge, uitvlucht f. subterranean, onderCspitsvondig. aardsch. subtile, fijn, ij1;sluw,listig; subtle, fijn, listig. subtract, aftrekken, verminderen. suburb, voorstad f. subvention, subsidie f.
subvert
143
subvert, omkeeren, om-
werpen. succeed, opvolgen, slagen. success, geluk n; uitkomst f; voorspoed m. successor, opvolger, nasuccinct, bondig. [iaat m. succour, bijstaan, helpen. succulent, sappig. succumb, bezwij ken. such, zoodanig, zulk, zoo. suck, zog n, melk f; (v.)
zuigen. sucking-pig,speenvarken a. suckle, zoogen, zuigen. suckling, zuigeling m & f. sudden, onverwaehts, plotseling. suds (pl.), zeepsop n. suffer, lijden, toelaten, gestrait worden. suffice, genoeg zijn, voldoefide zijn. sufficient, voldoende. suffix, achtervoegsel n. suffocate, verstikken. smoren. suffrage, stem f, stemrecht n; goedkeuring f. ouffragette,kiesrechtvrouw sugar, sulker f. Cf. sugar-basin, suikerpot 711. sugar-refinery, suikerraffinaderij f. [ren. suggest, ingeven, influistesuggestion, ingeving, saggestic f. suicide, zelfmoord; zelfmoordenaar m. suit, rechtsgeding, verzoekschrift, aanzoek n; opeenvolging; kleur f; pak n kleeren; stel (a.) Pas sen , inrichten, schikken.
superior suitable, voegzaam, over-
eenkomstig. suite, • gevolg n, stoet m; aerie f; stel n. [naar suitor, verzoeker; minsulk, pruilen. sulky, licht rijtuigje n your 66n persoon; (adj.) pruilend, gemelijk; aehterlijk van gruel. sullen, gemelijk. sulphur, zwavel f. sultry, zwoel, drukkend. sum, SODA f; inhoud m; toppunt n. summary, kort begrip n. summer, zomer; hoofdbalk m. summit, top m, kruin f. summon, dagvaarden, oproepen. [ding f. summons (pl.), dagvaar•umptuary, de kosten of uitgaven betreffende. sumptuous, weelderig. sun, zon f; zonneschijn sun - blind, zonneblind n. Sunday, Zondag m. sunder, scheiden,verdeelen. sun dial , zonnewijzer m. sundry, verscheiden. sunrise, zonsopgang sunset, zonsondergang m. sup, slokje, drupje n; (v. ) soupeeren. superb, prachtig. superficial, oppervlakkig. superfine, allerfijnst. superfluous, overtolliK• superintend, het toezicht hebben op, controleeren. superior, upper, opperst, bovenst, boven, hooger, beter, verhevener.
superiority
sustain
144
'superiority, meerderheid, voortreffelijkheid f; voor-
rang nt. superlative, overtreffend, zeer groot, ongemeen. supernumerary, boven het bepaalde getal, overtompleet;(subst.)figurant m. supernatural, bovennatuurlijk. supersede, opschorten, krachteloos waken, vervangen. superstition, bijgeloof n. supervenient, bejkomend. supervisor, opzichter, inspecteur m. supine, achteroverliggend; onverschillig, traag. supper, avondeten n. supplant, den voet lichten, verdringen. supple, zacht, lenig; onderdanig, buigzaam. supplement, aanvulling f, bij voegsel n. suppliant, smeekeling. ro; (adj.) smeekend. su pplication,smeekbede f. supply, versterking f, onderstand, voorraad nt; (v.) verzorgen, voorzien, atmvullen. support, onderstenning f, onderstand m; (v.) helpen, onderhouden,ondersteunen; verdragen. supportable, draaglijk. supposal, onderstelling f. suppose, veronderstellen, [bed win gen . vermoeden. suppress, onderdrukken, suppurate, etteren. supremacy, oppermacht f.
supreme,
ttiterste.
allerhoogste,
surcharge, overlading f. sure, zeker, veilig. surf, branding f (der zee). surface, oppervlakte f. surfeit, overlading f van
de maag; (v.) zich overeten.
surge, stortzee f. surgeon, heelmeester nt. surly, norsch, somber. surmise, vermoeden a,
waan m; (v.) vermoeden.
surmount, overwinnen, to
boven komen. surname, bijnaam m. surpass,overtreffen. [gift f. surplus, overschot n, toesurprise, verrassing, verwondering f; (v.) verrassen. surrender, overgaaf surrogate, plaatsvervanger surround, omringen. • [m.
survey, overzicht n, opneming f; omslag nt; (v.) overzien, bezichtigen; meten (land). survival, overleving f; langst overgeblevene m & f. susceptibility, vatbaarheid, tijngevoeligheid f. suspect, verdacht; twijfelachtig; iv.) wantrouwen, verdenken, argwaan koesteren. suspend, ophangen; opschorten, schorsen. suspense, twijfel m, onzekerheid f; uitstel n; (adj.) hangend, onzeker. suspicion, achterdocht f, argwaan 'm. sustain, onderhonden, ondersteunen, verdragen.
sustenance sustenance, onderhoud levensmiddelen 'A pl.). suture, naad nt. [ ►akeren. swaddle, zwachtelen, inswagger, snoeven. swallow, zwaluw f; slok in; keelgat n; (v.) inzwel-
gen. slikken. swamp, moeras swan, ZWaall M. swarm, zwerm nt; (v.)
zwermen, weluelen. swarthy, getaand, bruin.
sway, zwaai m; heerschappij f; overwicht n; (v.) zwaaien; beheersehen. swear (swore; sworn),
zweren, hei:edigen, vloeken. sweat (sweat; sweat or sweated; sweate41),zwee-
ten; zwoegen; uitzuigeti. Sweden, Zweden.
sweep,veeg;orntrek;sehoorsteenveger m; (v.) (swept; swept), wegvegen; voortjagen, voorbijsnellen. sweet, zoet, liefelijk. sweet - bread, zwezerik m. sweeten, zoet makes; verzkehten. sweet - heart, geliefde f. sweetmeat, zoetigheid f; snoepgoed n. .swell, zwelling f; pronker m; (v.) (s•elled; swollen or •weilled),onzwellen;toenemen; zich verhoovaardigen. swelter, smoren van hitte, verdrogen, versehroeien. swift, snel, vaardig. swim, zwemblaas f; (v.) (Nwant; swum), zwemmen; drijven,
e. 3.
tabouret
145
swindle, zwendelen, opswine, zwijn n. (lichten. swine - bread, truffel .f. swing, sehommel; stoot;
invloed m; onbeperkte vrijheidf;(v.)(swiang;swaing), sehommelen, zwaaien. swing - bridge, draaibrug.f. swipe, pompzwengel, puthaak M. Swiss, Zwitsersch. switch, teentje n; roede f; wissel m. switch - back, rutschbaan, montagne russe f. swizzle. stick,zuigrietje a. swoon, bezwijmiug f; (v.) bezwijnaen. sword, zwaard n, Babel f. syllable, lettergreep f. symbol, zinnebeeld, teeken n. sy an metrical ,symmetrisch. •ympathy, medegevoel symptona,verachijnsel,ziekteteeken n. [raad m. syndicate, syndicaat n, synopsis, kort overzicht n. syringe, spuit f. syrup, slroop f. system, stelsel n.
T table, tafel 1; tafeteel 0;
tabel I; register a; bindwijzer m. table-cloth, tafellaken it. table-spoon, eetlepel in. tablet, tablet n, nlak f. tabouret, stoeltje a, tabouret f.
taciturn
telegraph
146
taciturn, stil, zwijgend. tackle, tuig n; takel m. tact, takt; slag as. tactics (pl.), taktiek f. tail, smart; sleep m; gevolg
target, schild n; sehiettariff, tarief n. [sehijf f. tarnish,bezoeth.len,dof toatarry, toeven, dralen. [ken. tart, vruchtentaart f. tartness, wrangheid f. n; wind n van eeu jas. task, taak f; (v.) proevem. tailor, kleermaker m. taint, vlek, besmetting, tassel, kwast m, franje f; leeslint n. blaam f; (v.) bederven, aan• taste, anaaak m;kenteekeu n. steken; bezoedelen. take (took; taken),nemen, tasteful, smaakvol. vatten, grijpen; ontvangen, taster, proever m; proefglaasje n; kaasboor f. verkiijgen; bezigen; zich begeven; take care, pas tattle, kabbeleu. [tal n. tattoo, tatoueeren. op. tale, verhaal; sprookje; ge- taunt, schimp, boon m; (adj.) zeer hong; (v.) betalent, begaafdheid f, ta- schimpen, hoonen. lent n. talk, gesnap, gerucht n; tavern, herberg f. tawny, taankleurig. (v.) praten, spreken. tax, belasting; aware teak f. talkative, spraakzaam. taxation, belasting, schattall, lang, hoop:. [tint' f. tall o w, tall, f, hard vet n. tea, thee f. tally,kerfstok m;weergadef. teach (taught; taught), onderwijzen, leeren. tante, tam, gedwee; (v.) teacher, onderwijzer m. temmen. tan, run, gerualen eiken- tea-cosy, theemuts f. team, tonal m; span;elftal n. scCors f; (v.) looieu. tsingible,tastbaar,voelbaar. tea - pot, theepot f. tank, waterbak at, reser- tear, traan m; scheur f,torn tanner. looter m. [voir n. - m; (v.) (tore; torn), scheureu, trekkeu; razen. tap, kraaii f, tap m; gelag- 'miner, tapper') f; (v.) op- tease, kwellen; kamn;en,
stekes'; aftappen; tikken.
kaarden.
tape, lint, band n; papier- tea-urn, theestoof f. strook f. • technical, technisch. [tig. taper, waskaarsje, racht- tedious, vervelend,verdrielichtje n;(v.)spits toeloopen. teem, wemelen van, overtapestry, geweven behang- vloeien van.
sel n; (v.) behangeu. teren.
teeth (pl.), tanden nt (pl.).
teetotaler, afachaffer, geheelonthouder nt. [latig. telegraph, telegraaf f; (v.) telegrafeeren.
tape - worm, lintworm nt. tar, teer n; matrons rn; (v.)
tardy, traag, langzaam, na-
telephone
147
theatre
(adj.) stijf, strak,gespanuen. tell (told; told), zeggen, tension, spanning; inspanmug f. vertellen; tellen; bevelen. tent, tent; tampon f. tell m e, zeg tentacle, vangarm, voeltemerity, vermetelheid f. [draad tiende. tenth, temper, aard m, (aim, geaardheid, matigheid f; (v.) tenuous, tijn, dun, t iji. [matigheid f. tepid, lauw. matigen. tempuranee,gematigdheid; ti term, grens; uitdrukking; voorwaarde f; terinijn m; temperate, matig,bedaard. temperature, temperatuur gerechtszittiug f; collegetijd; voet in; maandstonden [f. tempest, orkaan us. [digen. temple, tempel m; slaap f (p1.). (van het hoofd) so. [lijk. terminate, begrenzen; temporal, tijdelijk,wereld- termite, witte mier, terf. terras n. [tniet temporize, dralen, zich terrace, naar den tijd schikken, I terrestrial, aardsch. [bekoring f. terrible, verachrikkelijk. draaien. verzoeking, terrify, verschrikkeu. temptation, [dedigbaar. territory, gebied n, landten, tien. tenable, houdbaar, ver- streek f. tenacious, kleverig; tAai; terror, schrik m, ontzetting vasthoudenil, hardnekkig. f; schrikbeeld n. [pittig. tenant, pachter, huurderm. terse, sierlijk en beknopt, test, toetssteen in; beproetench, zeelt f. viug f. tend, strekken, zich rich- ten; vergezellen; verzorgen, testament, testament n. [diening f. test - examination, overoppassen. gaogsexamen n. [a. tendance, oppassing, be- tendency, neiging, strek- testimonial, getuigschrift testimony, getuigenis king f. bewijs n. tender, oppasser; tender 711; aanbieding, offerte f; in- testy, kuorrig, gemelijk. schrijvingsbiljet n; kadj.) text, inhoud, tekst textile, geweven (stof f). teeder, zacht, malsch. texture, weasel n. tendon, pees f. [ken. than, dan. tendril, hechtrank f. thank, dank m; (v.) (be)dantenebrous, duister. thanks, dank u. [welk. kauser, waning. tenement, pachthoeve f. [stelling f. that, dat, die, welke, bettenet, leerstuk n , grond- thaw, dooi nt, (v.) dooieu. the, de, het, den. tenon, pin f. theatre, tooneel n; sChouw.tenor, tenor nt. burg nz. tense, tijd m (grammatica);
telephone, telefoan f.
148
theatre-glasses theatre-glasses
(pl.), too-
neelkiiker m. thee, U, jou. theft, diefstal m. their, hun, haar. them, hen, hun, haar. then, torn, dan, alsdan, vervolgens. thence, sedert dies, van daar, daarvoor. Erie f. theory, bespiegeling, theothere, daar, aldaar, er. there-about, daaromtrent. therefore,daarom,derhalve. thermometer, warmteme. these, deze. [ter m. thews, spier; spierkracht f. they, zij, degenen. thick, dikte f; doinkop m; (adj.) dik,dicht;troebel;mistig; overvloedig;dof;intiem. thicket, kreupelboseh n. thief (pl. thieves), dief m. thigh, dij f. thimble, viugerhoed m. thin,dun,mager;sehaars(ch), ijl, doorzichtig. thine, de (het) uwe. • thing, ding it, zaak f. think (thought; thought),
denken, bedenken; viuden, aehten, zich verbeelden. n. n.
third, derde; derde deel thirst, dorst nt,verlangen thirteen, dertien.
thirty, dertig. this, dit, deze. thistle, distel .f. thither, daarheen. [m. shorn, doors, stekel; angel thorough, volumakt, volthose, die, diegeneu. [ledig. thou, Gij, U. [doch. though,alhoewel,ofschoon,
thwart
dacht, gedacht; (subst.) gedachte, overweging f, gevoelen n. thousand, duizend. thrall, slaaf m. thrash, dorschen, afrossen. thread, draad rn, garen it. thread - bare, kaal, verslethreat, bedreigiug f. [ten. threaten, (be)dreigen. three, drie. threshold, drempel m. thrice, driemaal. [spoed thrift, zuinigheid f; voorthrill, drilboor,rilling f ;(v.) boren, doorboren; trillen. thrilling, trillend, huiverend. thought,
thrive (throve; thriven),
gedijen, groeien, toenemen. theoat,keelf,strot;ingaugnt. throb, (hart)klopping
(v.) kloppen. throne, troon m. throng,gedrang a4nenigtef. throttle, luchtptjp, keel; stooraklepf; (v.)verstik ken, through, door. [worgen. through - carriage, doorgaand (spoorweg)rijtuig a. through-train, tiourgaande treiu nt. throw, worp; slag m; (v.) (threw; thrown),werpen, gooien; spinnen; steunen, MS ten. thrust (throat; thrust),
stooten, dringen, steken; indringen. thumb, duim m. [deren. thunder; donder m; (v.)donThursday, Donderda$ nt. thus, dus, alzoo, zoo. amen. thwart, kruisen, dwarsboo-
thy
1 49
thy, nw, uwe.
tick, krediet n; tijk;bondenof schapenluis f; getik n. ticket, briefje, lootje, toegangsbevvijs„spoorkaartje n. tid..,getij a; vloed,stroom m. tithngs (p1.), tijding f, nieuws n. tie, band. kn.p m, Istrik)das f; verbindingsteeken n; verbindingsbalk f (muziek); (v.)binden weerhouden. [n. tiger,tijger m;livreiknechtje tight, dicht, vast, gespannen, compact; tighten, spannen, rekken, nartw waken. tigress. tijgerin f. tile, dakpan f; tegel m. till. dat, totdat, tot aan; (subst.) geldlade f. akkerbouw m. tilt, hulf, regentent f, zeil n; stoot to; belling .1; iv.) met Pen zeil overdekken; schuin houden; stooten; kepi eren. I ;tuber, timmerhout n;stam at; boschrijk land, woad a. time, tijd nt; (total n;maat f. time-table,spoorweglijstf; almanak at. [bedeesd. bloods. vreesachtig, timorous. vreesachtig. tin, tin; blik; geld a. tincture, verf, tinetnur f; denkbeeld n; (v.) kleuren, doortrekken. tin - foil, bladtin n. tinge. kleur, verff ; gcur m; (v.) kleuren, verven. tingle. rinkelen, klinken. tint, tint f; (v.) tinten. tiny, heel klein, teer,zw ak.
told
tip. punt f, top m; fool; inlichting ft (v.) beslaan; een
wenk geven. tipsy, hesehonken. tiptoe, punt f der teenen. tiptop, de hoogste grand m,
het beste. [val m. tirade, tirade f, hevige uit-
tire, band of hoepel m (om een wiel); vermoeienis f; (v.) vermoeien, afmatten. tired , vermoeid. tiresome, vervelend. tissue, gaud- of zilverlaken, weefsel n. tithe, tiende n (belasting). title, titel nt, reeht n. titulary, titularis m. to, te, tot, aan, naar, tegen, in, tot aan, voor, bij; in vergelijking van. toad, pad, padde f. toast. geroosterd brood n; toost, heildronk at; (v.)roosteren; een toost instellen. tobacco, tabak f. [kel m. tobacco-41.0p, sigarenwinto-dav, heden, vandaag. waggelen. toddy, cognac at met warm water en sulker. toe. teen nt. toga, toga f. together,tezatnen,tegelijk. toggery, plunje f toil, zware arbeid m; moeite f; (v.) werken, vermoeien. toilet, kaptafel f; toilet n. toilet - requisites (pl.), toilethenoodigdheden f (pl.). token, teeken,aandenken n. told. zeide, gezegd (van to tell).
trace tolerable 150 tolerable, draagiijk, rede- torpid, stijf,verstijfd,traag. f. rm. verstijving torpor, ink. tolerant, verdraagzaam.
toll, tol m, schattingf; gelui n; (v.) luiden. toll - bar, tolhek n.
toll-gatheror,tolgaarderm. tomato, tomaat f. tomb, tombe, grafstede f. tome, boekdeel n. to - morrow, morgen. tone, toon, klank m; veerkracht f. tongs (pl.), tang f. tongue, tong; taal; landtow.; f; klepel tonic, veerkrachtig, versterkend; (subst.) versterkend geneesmiddel n. to - night, van avond. tonsil, (keeljamandel f. too, ook, te, al te. [n. took, nam. tool. gereedschap, werktuig tooth (pl. teeth), tand m. tooth - ache, tandpijn, kiespijn f. C.. tooth - brush, tandenborstel tooth-powder, tandpoeder n. top, top, hernel;tol m;kruin; oppervlakte; mars f; toppunt; voornaamste n; ;v.) overtreffen, bedelAcen; langer zijn; toppen. [f (p1.). top - boots (pl.), kaplaarzen toper, zuiplap m. topic, onderwerp; uitwen-
dig geneesmiddel n. topsy - turvy,onderstboven. torch, toorts f. torment, foltering, kwel-
ling, plaag, pijn f. [f. torpodoovatermijn,torpedo
torrent, vloed, bergstroorn torrid, verzengd, brandend. torsion, verdraaiing .f. tortoise. sehildpad f & n. tortoise - shell,schildpad n. tortuous, gekronkeld, ge-
draaid. torture, foltering,pijniging f; (v.) folteren, kwellen. toss, het werpen; wedgooi
stout m; (v.) werpen, slingeren, sullen, verontrusten. total, geheel, gansch. totter, waggelen. touch,gevoel n,aanrakingf;
toets; toon m; aandoentng f; verwijt n; zweem m; (v.) aanraken, voelen; aanroeren; grenzen; toetsen, touch - stone, toetssteen nt: tough, taai. tour.reis.f,toer m;pruikje n. tourist, reiziger, toeristm. tournament, tournooi,wa-
penfeest n. tow, sleepen, boegseeren. toward(s),naar toe, tegen,
jegens, omtrent, om. towed - house - hoat, trek-
schuit f.
towel, handdoek m. [rek n. towel - horse, handdoekentower, toren,burcht m,kas-
teel n; (v.) beheersChen, zich verheffen. town, stud town hall, stadhuis a. town - weighing - house,
[(v.) spelen. stadswaag f. toy,speelgoed n;beuzelingf; trace, voetspoor n;strengf; (v.) nasporen, schetsen.
151
track track, voet-, wa,,,poor; merkteeken a; koers m; (v.)
het spoor volgen, sleepen. track - clearer. baanruimer
m (aan locomotieven). traet,uitgestrektheid,mt reek; ly,ochurt,, verhandeling f. trartion.trekking,tractie.f. trade, handel in; ambacht, beroep n; (v.) bandelen. trade-mark,handelsmerkn. tradesman. winkelier;
handwerksman m. trade - union, (arbeiders)-
vakvereeniging
f.
trade - wind, passaat tradition, overlevering f. traduce, lasteren, smaden. traffic, koophandel m; ver-
keer n. tragedy, treurspel n. trail, sleep m, spoor n;staart
m; (v.) sleepen. train,trein,stoet m,gevolgn; sleep in; reeks mpoortrein m; (vi onderwijzen, oefe[ter m. se n, driller. trainer, africhter,drilmeestraining, oefening, africht raitor,verrader m. [tin;; f. tram, tram f. tramp, gestamp n; landlooper m. trample, vertreden. tranquillity, kalrate f. transact. verrichten, doen; onderhandelen. transcend, overtreffen. transcribe, overschrijven. transfer, overdracht f; transport n; v.) overbrengen; afdrukken. transfer - paper, overdrukpapier n.
treat
transform, van gedaante
veranderen, herleiden. overtreden, sehenden, zondigen. transient,vergankelijk. [m. transit, doorgang. doorvoer doorvoertransit - trade, [plaatsen. handel m. translate, vertalen, vertransmit, overzenden, overhandigen. transmute, veranderen. doorschijtransparant, [mini f. nend. uitwasetranspiration, transplantation, verplanting f. verrukking, transport, geestvervoering.f;trausport n:(v.)verrukken,overvoeren; transporteeren. [zweeten.
transgress,
transude,doorsijpelen;doortrap, sal, strik m.hinderlaag f; (v.) verstrikken. [a.
traps( pl. ),ba gagef; „boeltje" trash, uitschot, afval n;vodden n (p1.); (v.) snoeien; onderdrukken. travel, reizen, trekken. traverse, middelschot n; dwarsbalk in; uitvlucht f; (v.) kruisen, dwaraboomen, traverseeren. trawl, sleepnet n. trawler, vischkotter tray, schenkblad n. treacherous, verraderlijk. treacle, stroop f. tread,gang m,schrede f;stap m; (v.) (trod; trodden). trappen, betreden. treason, verraad n. treasure, schat m. treat, onthaal n; traktatie
treatment
truncheon
152
f; (v.) onthalen; handelen;
onderhandelen (met,with). treatment, behandeling, handelwijze f. treaty, verdrag, tractaat n. tree, boom m. tremble, bey., rilleu. tremendous, vreeselijk,geducht. tremulous, sidderend. trench, gracht, greppel; loopgraaf f; (v.) graven, versehansen. trespass, overtreding, zonde f; t v.) overtreden. tress, haarlok, ♦ lecht trial, proef f; verhoor n. triangle, drrehoek m. tribe, stain m, geslacht n. tribulation, aware beproeving f, verdriet n. tribune, tribuun m; fraanderij f; sPreekgestoelte n.
tri - chromotypie,driekleu-
rendruk m. trick, streek, gran f; trek,
slag m; kunstje n; (v.) bedotten; opschikken. benzeling f; snort trifle, van plombieres; (v.) dartelen, v.erbeuzelen. trill, triller f; (v.) trillen, trillers maken. trim, kleeding f, opsehik, toestand m; (adj.) net, kenrig; (v.) in orde brengen; opsieren; uitrasten (ern schip). trinket, kleinood n. trip. struikeling f, val m; getrippel n; voetlichting f; uitstapje n; (v.) struikelen; trippelen; een reisje doen; ern font begaan; betrap-
pen; een beentje lichten. tripe,darmen m (pl.),pensf. triple, drievoudig. trite, versleten;alledaagsch. triumph, zegepraal f; (v.) zegevieren. trivet, drievoet trivial, alledaagsch, plat. troll, lied n, roudzang m; rolwagentje a. trolley rolwagentje n. troop, troep m, bende f; es' trooper,ruiter m.[cadron n. trophy, zegeteeken n. tropic, keerkring m. tropie(a1), tropisch. trot, draf m; (v.) draven. trotter. draver; schapepoot m. trouble., onrust; moeite f; last m; verdriet n; (v.) storen, verontrusten, kwellen. troublesome, lastig. trough, trog, bak m. trousers (pl.), broek f. trout. forel f. trowel, troffel m. truant, leeglooper, straatslijper m; (adj.) lui. truce. wapenstilstand m. truck, ruiling f; wiel n; blokwagen m; (v.) ruilen. truculent, woest, ruw. trudge, to voet gaan, zich met moeite voortsleepen. true. waar, echt, oprecht. truffle, truffel f. truly, waarlijk, inderdaad. trump, troefkaart f; kranige kerel m; (v.) troeven, aantijgen. [roeper m. trumpet,trompetf,scheepstruncheon, knuppel; naaar-
schalksstaf m.
trundle
153
trundle, rolwagentje n; (v.) rollers. trunk, holler; romp, stam; snuit blaaspijp trust, vertrouwen, krediet; sanvertrouwd pand n; vereeniging f van personen orn het monopolie to verkrijgen; (v.) vertrouwen, nigh verlaten op. op krediet geven. [machtigde m. trustee, beheerder, gevoltruot•orth., ,betrouwbaar. trusty, getrouw, bepr,efd. truth., waarheid, oprechtheid f. try (tried; tried), beproe ven, passes, toetsen, on- derzoeken; pores. tub, tobbe, badkuip • ; vat n. tube, buis, pijp bereulosis,tu bereuloFef. tuberous. knobbelig. Tuesday, Misting so. tufsteen m. to tuft, bosje n, kuif f. tug, rak, haal m; sieepboot (v.) rukken, hales. • tulip, tulp tumble, buiteling f; (v.) buitelen. [zondor coot. tumbler,buitelaar 771;g1:18 In mefaction, tumour, gezwel n. tumult, oproer n, oploop 717 tune, tom' m,, melodie gezang n; gestemdhetd v.) stemmen, rieuria, tunnel,trechter m.pijp;tun-
twirl
turf, node; turf; renbaan f. mrgent, gezwollen.
turgid. opgeblazen. turkey, kalkoen Turkseh. turmoil, kwelling, onrust f; rumoer 4; (v.) kwellen. turn, wending. bocht; verordering; neiging; gedaante; draaibank; poets; boort f; zenuwschok m; (v.) draaien, keeren, wooden (bv. de oogen); veranderen; worden. turn - bridge, draaibrug f. turnip, raap f, knol m. turnpike, tolhek, d•aaibruit 0: wenteltrau f. turn - table, draaischijf f (spoorweg). turpentine, terpentijr: .f. turtle, tortelduif; zeesehild tusk, slagtand m. [pad tutor,voogd; leermeester hi; v.) onderwijzen; berispen. tweedle, zacht behandelen, streelen, lokken. t welfth, twaalfde. twelve, twqalf. wentv, twintig. t wiee, tweemaal. twi g , takje n; (v .) snapper. twilight, schemering twin, tweeting m & f. twine, getw ij rid garen , toow n; kronkeling f; (v.) twijnen; omhelzen. twinge, stork m; kneep; wroeging f; (v.) knijpen, stoker. turban tulhand 77, feel f. twinkle, oogenblik n, oog turbid, truebel. drabbig- turbot, tarbot f. [ntoerig. weak m; (v.) knipoogea. turbulent, onstuienig, ru- twirl, sortie draaiing f; (v.) rondtollen. tureen, (soep)terrine •
twist
154
twimt,(ineen)draaiin,s,, ,kronkeling; vlecht f; saner n; (v.) draaien, vlechten.kronkelen (om). twitch, ruk m; zenuwtrekking f; (v.) rukken. twitter, gekweel, getjilp; gegichel n; (v.) kweelen; two, twee. [gichelen. type, type, zinnebeeld; afdruksel n; (v.) drukken, typen. Ice f. typo - writer, schrij f mac hin o um, tiranniek. t tyre. lucntband m. tyre-cover, boitenband in.
ubiquity, alomtegenwoor-
digheid udder , uier m. ugly, lee lijk. ulcer, zweer f, gezwel n. ulster, 'ulster in; lange losse overjas f. ulterior, aan gene zijde gelegen, verde, taltimate,laatste. ululation, gehuil n (van
Lon den). umbrage. inflamer n, [f. .f; argwaan m. umbrella, parapin, parasol umpire, onpartijdige seheidsrechter m. unabated, onvernainderd, onverflauwd. rvermogendunable, onbekwaam, onUnanimity, eenstemmigheid f. unanimous, eenstemmig.
uncouth
unappeasable, onverzoen-
lijk. unapproachable,
naakbaar.
onge-
[schikt.
unapt, onbekwaam, onge-
untaware(*), niet lettend op, onverwachts, onverhoeds. [sluiten. unbar, ontgrendeleu, ontunheloyed, onbemind. unbiassed, onpartijdig. unceasing. onophoudelijk. uncertain, onzeker, veranderlijk, twijfelmoedig. unchain. ontketenen. unchangeable, onveranunchamte,onkuisch[derlijk. uncivil. onbeleefd. uncivilized, onbeschaafd. unclad. ongekleed. uncle, oom m. unclean, onrein, vuil. unclose,ontsluiten,openen. uncombed, onzekamd. uncomfortable, ongemak-
kelijk, troosteloos. uncommon, ongemeen,on-
gewoon. unconcealed, onverholen. unconcerned, onbekom-
merd, belangeloos. onvoorwaardelijk. unconfined, onbeperkt. unconformity, ongelijkvormigheid [onkundig• unconscious, onbewust, unconstitutional, ongroudwettig. [gen. unconotrained,ongedwonunconoumed, onverteerd. uncontested, onbetwist. uncork. ontkurken. uncouth, vreemd, zonder-
unconditional,
155
uncover
unicorn
ling; onhandig, onhebbelijk. [blooten. uncover, ontdekken, ontusaction, zalving f, oliesel n. [tig. unctuous, zalfachtig, vetuncultivated, onbebouwd. undaunted, onvereaagd, onvervchrokken. undeceive, ontgoochelen. undecided, onvast, weifelend. undefended, onverdedigd. undefiled, onbevlekt. undeniable, onloochenboar. [minder. under, onder, in, beneden, underdone, ongaar.
openen, losmaken; ontbinden; vernietigen, verderven ; otigedaan sunken, ongeldig maken. undress, huisgewaad, klein tenor n. undue, onbehoorlijk. undulate, (doers) golven, kabbelen; (adj.) golvend. uneasy, ongerust, ongemakkelijk, lastig, gedwongen. unemployable, vverkloos. unemployed, ongebruikt, werkeloos. unequal(ly), ongelijk. uneven, uneven, ongelijk, [bluschbaar. onetren.
undergo (underwent; undergone), ondergaan. unclergraduate,studentm. underground, onder-
'inextinguishable, onuitunfailing, onieilbaar. unfair, ongeoorloold,onop-
aardsch, ondergrondsch. underneath, ender, be-
neden. understand (understoodundergtood), verstaan,be-
grijpen, vernemen. understanding.verstandn,
kennis; vchikking verstandig, ervaren.
(adj.)
undertake (undertook; onderneundertaken),
men, aanwenden; Borg blijven. underwear, ondergoed n. under wood,struikgewas n. underwriter, onderteeke-
naar; assuradeur m. undesired, ongewenscht. undigestible, onverteer-
baar. undue ruined, onverholen. undo (undid; undone),
remit, oneerlijk,niet zuiver. uniagbionable, niet naar
de mode, zonder behoorlijkun vorm. unfatigued, onvermoeid. unfeigned, ongeveinsd. onvruchtbaar. unfit, ongeschikt, onbe-
kwaant, onzepast. unfold, ontvonwen, nit -
spreiden; ontdekken, outhullen. unfortunate, ongelukkig. ungatinly,onbevallig. ,lonap. ungallant, onhotfelijk. ungracious, goddeloos; on-
aa.rdig, onhenseh.
ungrateful, ondankbaar. unguent, zalf f. unhandy, onhandig, unhappy, ongelukkig. unheard of, ongehoord. unicorn, eenhoorn rn.
uniform
156
uniform, uniform n; (adj.)
eenvormig, eenparig. uninformed. niet angelic ht. union, vereeniging f, verbond n; verbinding; unie f. unique,eenig,ongedvenaard. unisonous, gelijkluidend. unit, eenheid f. nite. (zich` vereenigen, toetreden, samengroeien. United States of North America (The), de Ver-
eenigde Staten van NoordAmerika. [stemming f. unity, eenheid, overeen • universal, algemeen. universe, heelal n. university, hoogeschool f.
onbillijk. unknown, onbekend. unlawful, onwettig. unlearn. afieeren. unless, tenzij, indien niet. unlike, verschillend van,
niet gelij tend. wilikely,onwaarschijnlijk. unlimited, onbeperkt. unmar , ie41, ongetrouwd. u ntamk. ontmaskeren. unmettsurable, onmeteI ijk. unmerited, onverdiend. unmoved. onbewogen, mist tura!, onnatuurlijk. ontaard. [zoldigd. unpaid, onbetaald, onbeunpleasant. onaangenaam, onbehaaglijk. unprejudiced, onbevooroordeeld. u nproya red, onvoorbereid. unquiet,onzerust,onrustig. unreasonable, onredelijk.
upstairs
unscrupulous., gewetenunseen, ongezien. Clons• unshrmkable, unskilled, onbedreven. unskilled labourer, 108 werkman m. unsolid, onvast. unsound, ongezond, niet
gaaf, bedorven, bedrieglijk. unsteady, ongestadig, wis-
pelturig.
[lig.
unsure, onzeker, wisselvaluntil, totdat, voordat; until then, tot dien tijd toe. unto, tot, aan, tot aan. untrue,onwaar.trouvveloos. unusual, ongewoon. unveil, ontsluieren. unwell, ongesteld. up, op; boven, toe, bij, flit; up and down, op en neer; up to. tot aan. [den. upbraid, verwijten, sma-
uphill, moeilijk, zwaar. uphold (upheld; upheld),
onderstennen, ophouden, staande houden. upholsterer, stoffeerder m. uplift, optillen, opbeffen. Upon, op, aan, omtrent,
nabij, ter, bij.
[hoogst.
upper. opper, boven, over, bovenst, uppermost,
hoogst. [ken. upraise, oprichten, opwekuprear, oprichten, opbeuren. rrecht. upright, rechtstandig; opuproar, oproer a. upset (upset; upset), omverstooten; overeindzetten; overstuur brengen. [yen. upstairs, boven, nose bo.
upstart
157
upstart, parvenu nt; (v.)
opspringen. up stream, stroornop. upward(s), opwaarts, op. urbane,hoffelijk,beschitafd. urchin, egel; dreumes,
deugniet m. urge, aandringen, aansporen, dringend verzoeken. urgent, dringend. urn, urn; (stem)bus f. UM, ons, aan ons. U. S., Vereenigde Staten. usage. gebruik a, gewoonte; behandeling f. usance, gebruik, koopuiansgebruik n; interest ht. use, gebruik, nut n, gewoonte, oefening f; (v.) gebruiken, gewennen; bejegenen; plegen. useful, nuttig. usher, portier, ceremoniemeester; bode, deurwaarder; ondertneester m; (v.) I inleiden, aanmelden. Ito ual,ge Urn i kel ijk,gewoon. usurer, woekeraar m usurp, overweldigeu. utensil, gereedschap, werktuig n. utility, nut n, nuttigheid .f. utmost, niterste, hoogate utter, volslagen, geheel, uiterst; (v.) uiten, uitspreken, verspreiden. utterance, niting, sPraak; voordracht
vacancy, ledigheid; le-
vanguard
dige ruimte; vacature f. vaeant, ledig, onbezet. vacate, ledig makes; vernietigen; afstaud doen. vacation, vacantie.; vernietiging f; afstand m. vaccinate, inenten. vacillate, wankelen, wei-
felen. vacuum, ledige ruimte f;
(adj.) luchtledig. vacuum-brake,luelitremf. vacuum-cleaner, stofzui-
►er in. va2.ahond,landlooper,zwerver m; (v.) onazwervend. vagrant. landlooper, zwer-
ver in; (adj.) zwervend. vague, snag, onbepaald. vain, vergeelsch, vruchteloos, ijdel; in vain, to ver-
gee fsch. vale, dal n, vallei f. valiant, dapper. valid, krachtig; deugdelijk;
bindend. validity, borscht, bondigbeid. geldigheid f.
valley, dal n, valleit. valour, dapperheid f. valuable, kostbaar. valuation, schatting, waardeering value. waarde ,f, prijs m; (v.) waardeeren, schatten. valve.klep f;deurviengel at. vampire, sampler m. van, -wan; huifkar ,f; go, derenwageu 7a; voorhoede f; (v.) wannen. Vandalisme a. vane, vaantje as, weerhaau m, vizier n. vanguard, voorhoede f.
vanilla
158
vanilla, vanille f. vanish, verdwij nen. vaulty, ijdelheid,verwaandheid f. [wederleggen. vanquish, overwinnen; vantage,voordeel n.winstf. vapid, flauw,laf;verschaald. vapaur,da;up,wasem m;(v.) verdanapen; snoeven. variable, veranderlijk. variance, verschil n, oneeni, heid f. variation, verandering, afwijking f, geschil a. variegated, kakelbont. variety, verscheldenheid, verandering, afwisseling variola,kinderpokkenApl.). various, verscheiden. varnish, vernis, lak .11,; ( v.; vernissen, verlakken. varsity, universiteit vary, veranderen, afwisselen, afwijken. vase, vacs f; vat n. vaseline, vaseliu e vast, uitgestrekte vlakte f; oceaan rn;onmetelijkheid f. vat, vat n, kuip f. vault, gewelf, hol n, kelder; aprong m; (v.) verwelven, voltigeeren. vaunt, gepoch n, grootspraak (v.) pochen. veal, kalfsvleesch n. veal-cutlet, kalfscotelet f. veer, vieren; omwenden. vegetableliplant f,gewas n, groente f;(adj.)plantaardig. vegetarian, veKetarier tn. vegetation,plantengroei m; hevigheid, vehemence, drift f. vehement, hevig.
verge
vehicle, voertuig, rijtuig n. veil, sluier m, (v.) sluiereu, bewimpelen. vein, (bloed)ader; luim f. velleity, krachteloote wil velocity. snelheid f. [at. velvet, unwed n. volvetee n.katoenfluweel a. venal, veil, oinkoopbaar; slagaderiijk. vend, verkoopen. veneer, ingelegd hout n; dun laagje n ter versiering; uiterlijk vertoon n;(v.) in waken. leggen, venerable, eerwaardig. vengeance, wraak f. venial, vergeeflijk. venison, wildbraad n. venom, venijn, vergif n. venomous, giftig,vergiftig. vent, lnchtgat, laadgat n; lucht f; verkoop m;(v.)lucht waken, ruchtbaar waken. ventilate, lucht geven; opneren; wannen. C.ventriloquist, buikspreker venture,waagstuk n,kans f; [vend. v.) waxen. waarheidlieveracious, veranda, veranda; stoep f. veg.!), werkwoord n. [lijk. verbal, raondeling, woordeverbatim, woord voor (velend. wooed. verbose, woordenrijk, ververdant, groen, bloeiend. verdict, uitspraak f, vonnis n. verdigris,kopergroen a- rtfverdure,groen n,groeuheid verge, roede, epil f; staf rn; rechtsgebied n; grasrand m; (v.) Kellen, greneen (aan).
verify
159
violence
vergelijken, veri- vial, fleschje n, fool f. viand, spijs f, gerecht n. fieeren. verily, waarlijk, voorwaar. vibrate, slingeren. trillen. vicar, plaatsvervanger, vivermicelli, vermicelli f. earls 'In, vermin, ongedierte n. vicarage, pastorie f. vernacular, inlaudsch, invice,ondeugd; schroeff; onheenasch. der-,plaatsvervangend,vice, vernal, tot de lente, tot viceroy, onderkoning m. de jeugd behoorend. versatile, veranderlijk, vicinity, buurt, nabijheid virioua,slecht, ondeugend, buigzaum, veelzijdig. [wisselvalligheid if verse, poezie f; versregel M boos. vicissitude, verandering versed, ervaren, bedreven. victim, slachtoffer n. versify, berijmen, verzen maken. [haal n; lezing f. victor, overwinnaar version, overzetting f; ver- vietory,overwinning,zegef. victual, van mondbehoefvereua, tegen. , voorzien,proviandeeren. vertex. toppunt, zenith a.ten victuals (pl.), levensmidvertical, loodrecht. [weten. delen n (pl.). verve, geestdrift f. very, (adj.) waar, eat; videlmet, viz, nameluk,te vie,mededingen,wedij veren. (adv.) zees. Vienna. Weenen. vespers (pl.), vesper f. view, uitzicht; onderzoek vessel, vat; schip n. bezichtiging f; duel n; (v.) vent, kleed, burs, vest a; (v.) beschouwen. bekleeden, in het bezit vigilant, waakzaam. stollen; beleggen. vertu', vestaalsche maagd vigorous. sterk, krachtig. vile, slecht, verachtelijk, .f; (ad).) kuisch, eerbaar. vilify,hoonen,smaden.[laag. vestiary, vestiaire, bleedkamer f. fo. village, dorm, gehucht n. vestibule, voorhuis,portaal villain, lijfeigene; hoer; schelm m. vestige, voetstap m,spoor n. handhaven, vindicate, vestment, (mis)gewaad n. rechtvaardigen; voor zich vestry, kerkeraad in; saopeischen. cristie f. vindictive, wraakgierig. vesture, kleedinp; f. vine, wijnstok,wijngaard m. veteran, veteraan m; (adj. , oud, beproefd, ervaren. vinegar, azijn vineyard, wijngaard veterinarian, veearts m violation, achending, invex, platen, ergeren, ver breuk, verkrachting f. drietig zijn. [ling f. violence, geweld n, hevigvexation, ergernis, kvvelheid f. viaduct, viaduct f.
violent
woedend.
violet. viooltje a; (adj.) vio-
letkleurig, pears. viool f.
gaafd, gezongen;mondeling. vocalist, zanger(es). vocation, roeping f. vociferate, luid roepen,
schreeuwen.
viper, adder f. virago, helleveeg f. virgin, maagdelijk, ongevirile, mannelijk. [rept. virtual, innerlijk, vermo-
gend.
virtue, deugd, kracht, dap-
perheid f.
voyage
160
violent, geweldig, hevig,
[ventjnig.
kwaadaardig, virulent, visage, gezicht, gelaat n. viscount, burggraaf m. viscous, kleverig. visible, zichtbaar,blijkbaar.
droorugezicht, visioen n. visit, bezoek n inspectief; (v.) bezoeken, 'bezichtigen. visiting-card, visitekaartje n. visitor, bezoeker m & f. visitor's room, logeerkamer f. vista , uitzicht, verschiet n. vital,tot het leven dienend, levens .... ; onontbeerlijk. vitiate, bederven,schenden. vitreous,glazen.giasachtig. verglazing f. vituperate, uitschelden, vitten. [levendig. levenskrachtig, vivacious, endigheid f. vivacity, lev vivid, levendig, helder, realistisch. [zielen. vivify, verlevendigeu, bevixen, helleveeg, leeks f. vie, namelijk, to weten. vocabulary,woordenlijst f. vocal, met eeu stem be-
vogue, twang m, mode f. voice, stem, spraak f; (v.)
afkondigen, stemmen. void, ledige ruimtef; (adj).
ledig, nietig, ontbloot (van, of); (v.)ledigen,vernietigen. volatile, vluchtig, vervliegend; grillig. volcanic, vulkanisch. volcano, vulkaan volley, vlucht f; salvo n; hagelbui f; (v.) afschieten, losbarsten. voluble, woordenrijk. volume, papierrol f; volume n; massa f; boekdeel n. voluminous, omvangrijk. voluntary, vrijwillig. volunteer, vrijwilliger m; (v.) vrijwillig dienen, vrijwillig ondernemen, aanbievoluptuous,wellustig.[den. vomit, braakmiddel, breaksel a; (v.) braken. voracious, gulzig, vraat[relwind m. zuchtig. vortex, draaikolk f; dwarvotary, volgeling; vereerder 2a. vote, stem f; (v.) stemmen. vouch, getuigenis f & a, waarborg f; (v.) getuigen, bevestigen; instaan (voor). vouchsafe, itch verwaardigen, verleenen, toestaan. vow, gelofte f, eed m; (v.) beloven, eene gelofte doen. voyage, zeereis f; (v.) bereizen, bevaren.
vulgar
161
vulgar, algemeen, gewoon,
grof, yolks.... vulnerable, kwetsbaar. vulture, gier nt.
warfare
ontwaken, waken, wekken, opwekken. walk, wandeling, wandelplaats f; gang m; gedrag n; (v.) loopen; spoken; wandelen; doen stappen. walking cane, walkingstick, wandelstok 7n. walking-gentleman, ti-
wade, wader), doorwaden. wafer, ouwel m; wafel f. waft, voeren, drijven; een
rein geven; (subst.) wenk ni; noodvlag f; drijvend lichaam n wog, spotvogel nz; (v.) schudden; kwispelen. wager, weddenschapf; (v.) verwedden. wage. (pl.), loon n, huur f. wage - work, loonarbeid waggon, yrachtwagen, wagon m. wagtail, kwikstaartje n. waif, daklooze m & f; onbeheerd, verlaten goed n. wail, weeklacht f; (v.) weeklagen, beweenen. waiatocosat,houten beschot a, lambrizeering f. waist, middel; keurslijf, korset; rniddeldek n. waistcoat, vest n. wait, hinderlaag; beloering f; (v.) wachten; vergezellen, oppassen. waiter, kellner, oppasser, stommeknecht m; presenteerblad n. [mer 5. waiting-room, wachtkawaitress'. kellnerin f. wake, heilige avond so; kielwater n; (v.) (woke; woke or waked;waked),
e. 3.
gurant tn. wall, muur m. [Waalsch. Walloon, Waal; (adj.) wallow, tuimeling, wenteling f; (v.) wentelen. wall-paper, behangse 1papier n. wan, bleek, flets. [staf m. wand, roede f, (sooner-) wander, zwerven, dolen; raaskallen, Wen. wandering, ornzwerving; afdwaling f; (adj.) zwervend, onvast. :vervallen. wane, afnerneu (der maani; want, gebrek n, behoeflef geniis n; (v.) behoeven, moeten; wenschen, missen. wanton, lichtmis m, zedelooze vrouw f; ijdel mensch n; (adj.) wulpsch;• brooddronken; (,)spelen,stoeien. war, oorlog m; (v.) oorlog warble, kweelen. [voeren. ward, wacht, bescherming; wijk; gevangenschap f; pupil m & minderjarigheid, voogdijschap f; (v.) bewaken, bescherruen. warden. opziener,voogd rn. wardrobe, kleerenkast 5. ware, waar f; earthen ware, aardewerk n. warehouse, pakhuis n. warfare, krijgsdieiast m.
11
warily
162
warily, voorzichtig. [f. wariness, behoedzaamheid warm, warm; vurig; prikkelbaar; gegoed;(v.)verwarwarmth. warmte f. [men. warn, waarschuwen, bekend maken. war-office, departement ,van oorlog n. [trekken. warp, krimpen. kromwarrant, volmacht f; proces-verbaal n; bevel n tot inhechtenisneming; bevoegdheid f; waarborg m; (v.) betuigen,machtigen,bevestigen,waarborgen[loftef. warranty. waarborg m, bewarrior, krijgsman m. wart, wrat f, knoest m. wary, omzichtig, behoedzaam. was, was (van to be, zijn). wash, watch; spoeling f; toiletwater n; waterverf f; zweem m; (v.) wasschen; bespoelen. [kom f. vsash-hand-basin, wascb, wash-leather, teem, zeemleer n. wash-stand, waschtafel f. wasp f. wassailer, drinkebroer m. waste. verwoesting, vermindering; wildernis f; verlies n; (adj.) verwoest; onbebonwd, ongebezigd;(v.) verkw isten; v erwoesten, kwijnen. waste-hook, kladboek n. waste-paper,scheurpapier; misdruk n. watch, wacht, waakzaamheid f; horloge n; (v.) bewaken, bespieden.
wean
watch-case, horlogekas f. watchful, waakzaam. watch-maker, horlogemaker m. water, water n; (v.) besproeien, water geven; watertanden; drenken. water-bottle, waterkan, karat' f. [a. water-gruel, gerstewater watering-place, wed n, plaats f waar men water inneetnt; ba.dplaats f. watering-pot, gieter m. water-jug, lampetkan f. waterman,schuitevoerder, veerman m. water-mark,watermerk n. water-proof, waterdicht. water-tight, waterdicht. water-tub, waterkuip f. water-work, waterwerk n; teekeuing f in waterverf. wave, golf; de zee f; gewuif n; (v.) goleen; wuiven, wenken; afwijzen. waver, wapperen; aarzelen, [wei felend. weifelen. wavering, , besluiteloos, wax, was n; (v.) (waxed; waxed or waxen),met was bestrijken, wassen; toenemen. wax-candle, waskaars way, weg m, richting f; kant m; manier, handelwijze f. waylay (waylaid; waylaid), belagen, beloeren. wayward, eigenzinnig. we. wij. weak. zwak. wealth,rijkdom,weIstandm. wean, spenen, afwennen.
weapon
163
weapon, wapen n. wear, dracht, mode; slittag.e f; (V.) (wore; worn), rrn gen, verslijten; wennen; uitputten. weary, moede, mat; (v.) vermoeien, afmatten. weasel, wezel f. weather, weder n; (v.) aan de lucht blootstellen. [m. weather-cock, weerhaan weave (wove, wove or wove, woven), seven. web, web, weefsel; vlies n
voor het oog. web-foot, zwemvoet m. wed, trouwen, huwen. wedding, bruiloft f. wedding-gift, huwelijkscadeau ot. Cm. wedding-ring, trouwring wedge, wig f; (v.) klooven, een wig insteken; invoegen, beletnmeren. wedlock, huwelijk n. Wednesday, Woensdag m. weed, onkruid; gewaad n; tabak f; (v.) wieden. week, week f. weekly, weekblad n; iadj.) wekelijksch. [nen. weep (wept; wept), weeweigh, wegen; overwegen. weighing - house, waag f. weight, gewicht n. weighty, gewiehtig. weird, noodlot n; betoovering f; (adj.) onheilspellend. welcome, welkomst f,on thaul n; (v.) verwelkomen, gest vrij bejegenen. welfare, welvaart f, voorspoed m.
wherry
well, wel, bron
f; (adj.)
gezond; (adv.) goed, zeer; (v.) wellen, doen opzwellen. uitstorten. well being, welzijn n. well - bred, welopgevoed. well - done, hoed!, bravo! well - to - do, welgesteld. Welshman, inwoner van Wales. [lichtekooi f. wench, meisje n, meld, went, ging. were, waren, ware. west, westen n. western, westelijk, west.... wet, vocht It; borrel m; (adj.) nat, vochtig; (v.) nat maken; bedrinken. wet - nurse, nun f. whale, walvisch whale - bone, balein n & f. wharf, kaai, werf f. what, wat, dat, welke, hetgeen. [wat ook. whatever, hoedanig ook, wheat. tarwe f. wheedle, flikflooien,vleien. wheel, wiel, rad n; wagon m; omdraaiing f; (v.) kruien, draaien, voortrollen. [gen m. wheel - harrow, kruiwawheeze, hijgen, snuiven; (subst.) nieuwtje n. whelp, welp n. when, wanneer, toen als. whence, vanwaar, waaruit. whenever, wanneer ook.
where, waar, alwaar,waarbeen; no where, nergens. whereabouts), waarom-
trent .
wherry, roeischuitje n,
roeiboot f.
whet
whet, wetter], slijpen; op-
wekken, prikkelen. whether, welk van beide; of, hetzij. 'whetstone, wetsteen m. whey, wei .1 (van melk). which, welk(e), wie, wat. whiff, aderntocht; haal m; lichte roeiboot f; (v.) nitbitten. while, whill,pt,wijl,poosf; (conj. & prp.) terwijl, middelerwijl. whim, aril, kuur f; windas n; kaapstander m. whimper, grienen. whimsical, grillig. so hine, gehuil, gekerm n. whip, zweep; molenwiek f; (v.) geeselen, tuchtigen; dorschen• takelen; wippen. whirl, draai; wervelwind m; (v.) omsnorren, ronddwarrelen. draaitol; draaimolen m. whirlpool, draaikolk f; rnaalstroom m. whirlwind, wervelwind m. whisk, borstel; kleine bezeal; roornklopper; hals• doek m; (v.) stollen, afborstelen; klutsen. whiskers), bakkebaard m. whisper, gefluister n; wenk nt; (v.) fluisteren. whist, whist n. whistle, fluiten, huilen (van den wind); suizen. ziertje, weinigje n. white, blanke m & f; (adj.) wit, b lank. white - lead, loodwit n. whitewash, witkalk f;
164
will
(v.) witten; (fig.) schoon wasschen; vereffenen. whither, werwaarts, waarheen. [maandag m. Whitmonday, PilasterWhitsuntide, Pinksteren. whittle, knipmes n;omslagdock m; (v.) snijdeu, snip. peren. [gels). whiz, finites. snorren (kowho, wie, die. whoever, wie ook. whole, geheel. wholesale, groothandel m. wholesome, gezond, heilzaam. whomsoever, wien ook. whoop, geroep, (krijgs)geschreeuw n. [hoest m. whooping - cough, kinkwhere, zedelooze vrouw whose, wiens, welks. whosoever, wie ook. why, waarom, wel, nu. wick, pit, kous f (eener lamp.) [boostuird ig. wicked, froddeloos, slecht; wicket, deurtje, poortje n. wicket. gate, sluithek so. wide, wijd, ruim, breed. widow, weduwe f. widower, weduwnaar m. width, wijdte, breedte f. wield, zwaaien, hanteeren, voeren. wife (pl. wives), vrouw f. wig, pruik f. [wow. wild, wildernisf; (adj.)wild, wild lire,roos f( huidziekte). wile, list f, kunstprreep moedwillig, voorbedacht, halsstarrig. wiliness, listigheid f. will, wil m, test ament n;
willing
wonder
165
(v.) (would), willen, wen-
schen, genegen zijn. willing, gewillig. willow, wilg m. [licht n. `will o 'the - wisp, dwaallistig, win (won; won), winnen; krijgen, vermeesteren. wince, terugdeinzen,ineenkrimpen. winch, dommekracht,lierf. wind, wind, 'Elden], m; maagstreets f; (v.) (wound; wound), winden, draaien, wikkelen. wind - fall, afgewaaid ooft; buitenkansje n. winding,kromming,boehtf. winding - stairs (pl.), wenteltrap f. Dustrument n .
wisdom, wijsheid f. wise, wijze, manierf; (adj.)
wijs, voorziehtig. wish, wensch m, begeerte f;
(v.) wensehen, verlangen. wisp, witch bundel m. wistful, peinzend; droof-
geestig. [geestige zet wit, vernuft n;geestig man; witch, heks f; oudeugend
nest n; (v.) betooveren. witching, betooverend. with, met, mede, bij, van,
door. withdraw (withdrew; withdrawn), terugtrek-
ken, on ttrekken. withdrawal,
terugtrek-
king; intrekking f. wit her,vorwelken,kwijnen.
windmolen m. window, venster, raam n. window - pane, veneer.
(withheld; withheld), weerhouden. within, van binnen,in huis. without, zonder, buiten, nit, van buiten; tenzij.
window - sill, vensterbank windy, winderig. wine, wijn m. tvine-cask, wijnvat wine-list, wijnkaart f.
withstand ( withstood; withstood), weerstaan. witless, onverstandig. witness, getuige m & f; getuigenia f & n; oorkondef;
Wind. instrument.
wing,vleugel m,wiek;vlucht f; (v.) vliegen. wink, knipoogje n; (v.) wenken, knipoogjes geven. winner, winner zn. winning, winst f, gewin n; (adj.) inuemend. winter, winter m; (v.) overwinteren. wipe; veep, uitbrander m; (v.) vegen; afwisschen. wire, metaaldraad m & n.
'wireless
telegraphy,
draadlooze telegrafie f.
withhold
(v.) getuigen, bijwonen. witty, geestig, schrander. wives (pl.), vrouwen f (pl.). wizard, toovenaar rn woe, wee n, ellende f. woe - begone, in ellende
gedompeld, naargeestig.
wolf (pl. wolves), wolf tu. woman (pl. women), [hater m. vrouw f. woman-hater, vrouwenwomanlike, womanly.
vrouwelijk, ala een vrouw. wonder, wonder n,verwon-
wont
166
Bering f; (v.) zich verwonderen, nieuwsgierig zijn. wont, gewoonte f. won't (will not), wil niet. woo, vrijen, aanzoek (Wen. wood, hoot; bosch n. ibm• woodcarving, houtsnijkunst f. wooden, houten, van hout. wooing, het vrijen. wool, wol f. woolly, wollig. [to n. word, woord, bericht, motwork, werk n, arbeid bezigheid f; (v.) (worked; worked or wrought; wrought), werken, veroorzaken; borduren; drijyen. [kwaamheid f. workmanship, werk n,beworld, wereld f. worldly, wereldsch. worm, worm; schroefdraad m; wroeging f. worm - eaten, wormstekig. worry, kwelling, onrust f; (v.) kwellen; verecheuren. worse, erger, slechter. worship,aanbidding f,eeredienst m; (v.) aanbidden, vereeren. worst, slechtste, ergste. worsted, sajet n. wort, kruid;ongegist bier n. worth, waarde, verdienste f; (adj.) waard. worthy, held, nitmnntend man m; (adj.) deugdzaam, achtenswaardig. would, wilde, zoude. would - he, zoogenaamd, voorgewend. [den. wound, wood f; (v.) wonwounded, gewond.
wry
woven, geweven (van to [(v.) kijven. weave). wrangle,twist m;krakeel n; wrap, inpakken, oprollen. wrapper, omslag m. [f. wrath, toorn m, gramschap wreak, wraak f. wreath,kransm;guirlandef. wreathe, bekransen, strewgelen. wreck, wrak,gestrand schip n; strandvonderij vergaan, stranden. wrench, verstniking, verwringingfochroevedraaier, Engelsche sleutel (v.) verdraaien, verwringen. wrest, verdraaiing; list f (v.) ontwringen, atpersen; wrestle, worstelingsf; (v.. worstelen. Ern) wretch,rampzalige,sebelin. wretched, ellendig, armzalig. wriggle, wriemelen, kronkelen; draaieu, kuipea. .right, werkman,maker m. wring (wrung; wrung), wringers, knellen. wrinkle, rimpel m. wrist, pole m. writ, geschrift; bevel n. write (wrote; written), schrijven. writer, schrijver m. writhe, (zich) draaien, verdraaien,wringen.[schrift n. writing, geschrift, opw ri ti ng - table,schrij ftafelf. wrong, ongelijk n, rlisvatting f; (adj.) kwaad, verkeerd. wrought, gewrooht. wry, scheef, verdraaid.
yacht
167
yacht, jacht ti Yankee, Amerikaan m. yard, plaatm f, erf n; Engel-
sche el i0.91439 M.); ra f. yarn, garen, sajet, draad;
lang uitgerekt verhaal n. yawl, jol (boot) f ; (v.) huilen (van honden), schreeuwen. [wen. yawn, gaping f; (v.) geeuye, gijlieden. year, jaar n. yearling, eenjarig, jarig. yearn, smachten, reikhalzen, verlangen. yeast, gist f. yell, huilen, gillen. yellow, geel. yelp, keffen, janken. yeoman, heereboer; landyes, ja. [weercavalcrist yesterday, gisteren. yet, nog, vooralsnog; not yet. ncg vier. y ield, ;Oaten, overlaten, vergunnen,toegeven,zwichten. yoke, juk, span n; (v.) ver-
zoological
eenigen, ender het juk brengen. yolk, eierdooier M yonder, Binder. yore, nude tijd m. you, gij, young, jong. your, uw. yours, de (het) uwe. yourself, u, gij zelf.
youth, jeugd f; jongeling m. yule( - tide), Kersttijd m.
zeal, ijver m, geestdrift f. Zealand, Zeeland. zealot, ijveraar, dweper m. zealous, ij verig. zephyr, zacht windje n; [zefir zero, nul f. zest, oranjeschil ,f; lekkere smaak, geur M.; (v.l in stukjes suijden, geurig waken. zinc, zink n. zone,luchtstreelif;gordel m. zoological, dierkundig, zoOlogisch.
A aaien, to stroke, to caress. sal, m eel. &Lathes, f currant. aalmoen, f alms, charity. Aalst, Alost. aambei, f haemorrhoid,
anrnhorotig, asthmatic. 'tan, to, at, ire , on, upon,
near, against, of. aanbeeld, n anvil. [bell). aanbellen, to ring (the aanbesteding, f contract,
[mend. aanhevelen, to recomamsbeveling, f recommen[ship. dation. aanbidden,to adore,to woraanbieden, to offer, to pre[aspect. sent. aanblik, m look, sight, aanbod, n offer, tender. aanhouw, raising (build. ings). construction, building (ship3). aanhranden, to burn . aanbreken, to dawn, to cut (a loaf), to touch (a bag of money); aftnhreken a van den dag, daybreak. [votion. aandacht, f attention, deaandeel, n share, portion; quota. [holder. aandeellmuder, m shareaandenken, n recollection, keepsake. aandienen, to announce, to introduce. public tender.
aandoen, to put on; to
cause; to affect, to move. aandoening, f emotion. aandoenlijk, touching. arandrang, m pressure; met aandrang, earnestly. ft, f instigation, im-
pulse, instinct.
aandringen, to press on,
to insist upon, to urge. aanduiden, to signify, to
indicate. Ranee.), together, con-
nected, successively. aaneensehakeling, f con-
catenation.
[to, as for.
aangaande, concerning, as amageboren, innate, in-
born, natural, native. aangetiaan,affected,moved aangekomen, arrived. aapgelegeolbeid, f object of care; concern, affair. agreeable, aangenaam,
pleasant.
[adoptive.
aangenomen. accepted; aangeteekende brief, m
registered letter. anngeven, to pass; to mention, to give notice. aangezieht, n face, coun[ague. tenance. aangezirhtspiju, f facesangezien, since, whereas, [entry. considering. aangifte, f declaration, aanarenzend, adjacent, contiguous.
aangrijpen
aanschijn
170
aangrijpen , to attach, to seize , to clutch; to affect, to move. aangroei, m growth, augmentation. aanhalig, sweet, winning. aanhaling, f (van goederen) seizure; (van woorden) quotation. aanhalingateeken, a inverted comma, quotation [followers. mark. aanhang, m faction, party, aanhanger, m adherent, follower, partisan. aanhangsel, n appendix, supplement. [tached (to). aanhankelijk,adlierent,ataanhef, m intonation, be-
ginning. aanhoudend, continual,
incessant; persevering. aanhouding, f seizure
(goods); detention (ship); arrestation (persons). aankijken, to look at. aanklacht, f accusation, charge. [impeach. nanklagen, to accuse of, to aanklceden, to dress, to attire. aankloppen, to knock, to beat, to rap at the door. aanknoopingspunt, n point of contact. [come. aankomen, to arrive, to aankomat, f arrival. aankondiging, f advertisement, announcement. aankoop, m purchase. aankweeken, to cultivate. aanlanden, to land, to arrive. aanleg, m plan, aim,design;
natural disposition, appli[stage. cation. aanlegplaata, f landingaanleiding, f inducement, occasion, cause, motive. aanlokkelijk, alluring. aanloop, m start. aanmaak, m fabrication. aanmaning, f admonition, Eons. exhortation. aanmatigend, presumptuaamneltien (leich), to present one's self. aanmerkelijk, considerable, important. aanmerking, f observation, note, consideration. aanminnig, lovely. aanmoediging, f encouragement. aannemelijk, acceptable. aannemen, to accept; to adopt (as child); to assume, to suppose. aannemen!, Waiter! aannemer, m contractor, builder, aanpamsen, to try on. aanplakhiljet, n placard, [plantation. poster. aanplant, m planting, aanprijzen, to recommend. aanraden, to advise. aanraken, to touch. aanranding, f assailing. aanreehthank, f dresser. aanreiken, to reach, to
hand, to pass.
aanroepen, to invoke
(God's name), to call for (a person), to hail (a ship), [to furnish. to fetch. aanachaffen, to procure, aantschijn, n appearance,
aanschouwelijk
aanzienlijk
171
face, countenance, brow. aanschouvvelijk, visible,
obvious, illustrated. aanschrijving, f written
order, summons. aanslag, m attempt; taxation, assessment (tax). aansluiten, to connect, to join; (telefoniseh) to put on to; (van treineu) to correspond. [junction. annsluiting, f connection, aanspannen, to harness, to put to. aanspoelen,to drift ashore. aansporing, f incitement, stimulation. aanspraak, f speech, address, harangue; claim; right. aansprakelijk, responsible, answerable, liable aanstaande, next, follow[rations (pl.). ing. aanstalten, f (pl.) prepaaanotekelijk, infectuous, contagious, catching. aansteken, to light (a lamp), to kindle (a fire), to infect (of diseases). aanstelling, f nomination, commission, appointment. aanstond., immediately,
presently, anon. aanstont,m shock, scandal, aanial, n number. aantasten, to lay hold of,
to touch;to attack,to assail. aanteekenboehje, a notebook, memorandum. aanteekening, f record, note, annotation; (wedlock) publication of the banns.
aantocht, m approach, ad-
[demonstrate. aantoonen, to show; to aantreffen, to meet (with), to find, to light on, to come across. aantrekkelijk, attractive. aantrekking, f attraction. aanvaarden, to accept, [fit. to take possession. m attack, charge, aanvallig, amiable, lovely, charming. aan vang,m beginning,commeneement. vance.
aanvaukelijk,(adj.)initial,
commencing; )sdv.) in the beginning, at first. [nate. aanverwant, related, cogaanvoer, m supply, import. aanvoerder,m commander,
chief, leader.
[quest.
aanvraag, f demand, reaanvulling, f filling, sup-
plying.
[stimulate.
aanvuren, to incite, to aanwakkeren, to animate;
to increase.
[crease.
nanwas, m growth, inaanwenden, to use, to em-
ploy, to apply.
aanvvensel, n habit. aanvverving, f enlistment,
recruiting.
[present.
aanwezig, living,in being, aanvvijzon, to show, to
indicate, to point out, to [indication. refer to. aansvijzing, .f instruction, aanwinst, f gain, acquisition. aanzegging, f information. aanzienlijk, considerable, important, distinguished.
aanzoek
172
aanzoek, n request, soli-
citation. [pay oft'. aanzuiveren, to settle, to sap, nu monkey, ape. aar, f ear (of corn); vein
(blood). aard, m kind, nature. aardappel, m potato. aardappelmeel, n potato-
flour.
aardbeving, f earthquake. aardbezie, ,f strawberry. aarde. earth; ground,
mould. [ware, crockery. aardewerh, n earthenaardig,pretty,nice,pleasant. aardrijkakundige, m geographer. [ly, worldly. aardsch, terrestrial, earthaa rtshiaschop, m archbishop. aartsengel, m archangel. aartshertog, m archduke. aartsvader, m patriarch. a.arzelen, to hesitate, to waver. [(in cards) ace. ass, n bait, food; carrion; ahees, n ulcer. abdij, f abbey. abdis, f abbess. ahnormaal, abnormal. abonne, m & f subscriber, ahonnement, n seasonticket; subscription ;to). abrikoos, f apricot. aht, m abbot. abuts, n mistake, error. academie, f university, college; academy. accijna, m excise. accompagneeren, to accompany. accoord, done!, correct!; (subst.) n chord (in music).
acte
acht, eight (8); (subst.)
heed. care, attention.
f
achthaar, venerable. achteloos, careless, negli-
gent.
[to mind.
achten, to esteem, to value, achter, behind, after. achterblijven, to stay be-
hind.
[slum(s).
achterhuurt,f back - street, achterdeur, f back•door. achterdocht, .f suspicion. achtereenvolgens, succes-
sively. [ground. achtergrond, m backachterhalingjovertakins, aehterhoede, f rear guard. achterhoudend, reserved,
close. achterlap,m (eener schoen)
heel-piece. [hind, to omit. achterlaten, to leave beachterlijf,n hind part,back-
side; (insects) abdomen. achterlijk, backward. achtermiddag, ni afternoon. achterna, after, behind. achterneef,mgreat nephew. achterover, backward. achterstallig, in arrears. achterste, n backside, backpart (of any thing); (adj.) hind(er)most. achteruitgang, m backdoor; (verval) decay. [fix. achtervoegsel, n affix, sufachtervolgen, to prosecute, to pursue. achtervvege, aside. achting, f regard, esteem. achtste, eighth. achttien, eighteen. [ficate. acte, f deed, diploma, certi-
acteur
173
acteur, m actor, player. aactie, f share, action; lawaetief, active. [suit. actrice, f actress. stdder,f viper. adel, an nobility. :Weimar, m eagle. adelborst, nt midshipman. adellijk, noble; (van wild) [high. adenz, m breath. :Weaken, to breathe. ader, f vein; (slagader)
artery.
aderlating, f bleeding. aderspat, f varix. adjudant, in adjutant. administrateur, 711 admi-
nistrator, trustee. adatiraal, m admiral. n direction (of a letter); address, petition. adreshoek, n directory. adreskaart, f card, tag. advertentie, f advertise[went. n advice. advocaat, in barrister(-at law), solicitor, lawyer. advocatenhorrel, rn egg[nog. at, off, down. afbeelding, f picture, por-
trait; representation. afhetaling, f (full) pay-
ment.
afblijven, to let alone, to
leave; to keep one's hands afborstelen,to brush. [off. aihraak, f rubbish. afbreken, to demolish; to interrupt. afhreuk, f damage. [off. afhrokkeling, f crumbling afdak, n pent-house, shed. afdalen, to descend. [miss. afdauken,to disbaud,to dis-
afIceurenswaardig
afdeeling, f division, sec-
tion; paragraphs.
abate in buying, to bargain; to haggle.
afdingen, to
afdoend, decisive. aldragen, to wear out
(clothes); to pay off (money). [oft. afdrogen,to dry up,to wipe afdruk,m impression, copy. asIdwaling, f deviation. aldwingen,to extort (from). &Cliche, a placard, poster. *fruit, f carriage (of a gun)• afgeleefd, decrepit.
afuelege.., distant, remote. afgeleid woord, n deriva[hausteul tive. wearied, exafgemat, afgenseteo, a•getrokken, abstruse, ab-
stract. [delegate. afgevaardigde, in deputy,
afgezangd,trite,hackneyed. a fgezant, at ambassador, messenger. EIY• afgezooderd,separate,lont...afgifte, f delivery. afgod, nt idol. afgrijselijk, horrible. afgrijzen, n horror. afgrond, m abyss, gulf,
precipice.
afgunst, envy, jealousy. alhalen, to fetch down
(off); to see at (the station!; to strip (beds).
afhankelijk, dependent. afkeer, at aversion, anti-
pathy, dislike.
condemn. to disapprove;to refuse(milit.).
ufkearen, to
afkeurenswaardig,reprehensible.
afkeuring
174
afkeuring, f disapproba-
tion, disapproval. afkoelen, to cool. afkornst, f descent, birth. afkondigen, to proclaim,
[ing off. to publish. afkoop, m redemption,buyalleeren, to unlearn; to
cure of. affeggen, to lay down, to
leave off; to pay (a visit). &Heiden, to lead from (the
right way); to deduce, to derive. atlevering, f delivery (van goederen);(tijdschriften.boeken) number, part. [end. afloop, m expiration, issue, alloosing,f relief,discharge. afluisteren, to overhear. afmaken, to finish,to complete, to settle; to weary, to dispatch. afmarsch, m marching off. afmatten, to tire,to harass. afmeting, f measurement, dimension. afnemen, to take away, off; to clear the table (na bet eten); to wipe off, to dust, to free, to release, to deliver (een last); to abate, to diminish, to decline ( verminderen). afpassen, to measure, to square; to give exact afpersen, to extort. [change. afraden, to dissuade. afranselen, to thrash. afrastering, f railing. afreis, f departure. afrekenen, to settle. afrekening, f settlement, liquidation.
afspraak
afriehten, to train. to
coach (for examination); to break (a horse). Afrikaan(sehl, African. afronden, to round, to
make round. afsehaafsel, n shavings. afsehaffen, to abolish, to abrogate; to do away. afsehaffer, m teetotaler,
tem perance- man. afseheid, n discharge, dis-
missal, departure, leave. afreheiden, to separate, to
sever from, to disjoin; to secrete (stoffen); to disconnect. [well- visi t. afseheidshezoek, n fareafachepen, to rid one's self of. afscheuren, to tear off. aUchilferen, to scale, to whittle. [ings afsehra(a)psel, n scrapalr•chrift, n copy, duplicate, transcript; voor eensluidend afsehrift, a true copy. afsehrik, m horror. afschuieren, to brush off. afsehuvv, m abomination, horror, aversion. afslaan, to parry,to knock, to beat off (the enemy); to reject, to decline. to refuse; to fall, to go down (prices). afalager, m auctioneer. afsluiten, to shut (up), to lock; to settle (accounts). afsnauwen, to snarl at. afspiegeling, f reflection. afspraak, f agreement, appointment, engagement.
afspreken 1 75 afzondering afspreken (speak af; afgesproken), to agree, to
appoint. afstnan (stood af; afgestaan),to desist.toabdicate,
to yield. [dant, offspring. afstammeling, m descenafstand, m distance; re-
signation, abdication. afsterven, to die, to expire. afstijgen, to alight, to dis-
mount, to descend. afstooten, to push, to re-
pel, to repulse. alostuiten, to rebound. aftakelen,to unrig (a ship). afteekenen, to draw, to
delineate; to verify (passport). [off. aftocht, m retreat;marching aftreden, to go away, to
deviate from,to resign,to reaftrek.msale,dernand. [tire. aftrekken, to deduct, to sub(s)tract; to resign; to go away. [tore. afteeksel, n extract, tineaftroeven, to trump. afvaardigen. to despatch (a messenger(, to return (a member of Parliament), to depute. afvaart, f departure, start. afval, n & us refuse. parings, offal. shreds, windfall; forsaking; defection, apostasy. afvallen, to fall down, to fall away (ziekea); to decay; to abandon, to forsake one. afva 11 ig(e), apostatical, unfaithful; (subst.) m & f apostate, renegade. afvegen, to wipe (off).
afvoer,m conveyance,trans-
port. [escape-pipe, outlet.
afvoerbuis, f waste-pipe, afwaehten, to wait or stay
for, to abide, to await. afwaehting, f expectation. afwassehen, to wash. afwatering, f drainage, draining. afweer, m defence. ftfwenden, to turn aside, to turn away. to divert (attention), to invert (danger). [self of (a habit . alwennen, to break one's afweren, to keep off, from, to prevent, to parry (a afwezig, absent. [blow); afwijken, to deviate (from a path), to decline (needle of a compass), to digress, to diverge. aiwkiking, f deflection, declination, divergence, deviation. [tion, denial. arwkizing , .f refusal, rejecafwitimelend, alternative; (adv.) alternately. by turns. afwisseling, f change, variation. afzeggen, to countermand. afzenden (condi af; &agezonden), to send off,away; afzet, m sale. [to despatch. afzetten, to cut off, to am-
putate (a limb); to set out, to put off, to fleece (a person); to sell (goods), to dismiss (an official); to fence off (a square). afzetterij. f swindling. safziehtelijk, ugly, hideous. afzondering, f separation, retirement, isolation.
afzonderlijlc afzotaderlijk, separate, private, apart. agaten, agatine, agaty. agent, m agent, transactor. agent van politie,mpoliceman,conatable,(pop.)copper. agentschap, 'A agency. n air, seeming. askant, m onion. akeiig, dreary,dull,gloomy, sad. akker, in field. akkoord, n chord (music); agreement, arrangement. al, alle, (adj. & num.) all, every, already, rather; though, although, even if, even though. alarm, n alarm. allaasten, alabaster. alhatros, us albatross. albunt,n album,scrap-book. alchimist, m alchemist. alcohol, in alcohol. aldaar, there,at that place. Md.., thus, this way, in this manner. algebraisch, algebraic(al). common(ly), a 4,Temeen, univereal(ly), general(ly); (subst.) n public. a ihier, here, at this place. alhoewel, although. an..., alias, otherwise. : ► liama, f paragraph. alkoof, f alcove, recess. alledaagsch, daily, every day, quotidian; ordinary. stale, trivial, trite. alleen, alone, single. alleenheerscher, in absolute monarch, autocrat. alleenspraak, f monologue, soliloquy.
176
anibt
allemaal, all; altogether, mere, sheer. [green. allengs, gradually, by deallerhande of all sorts, all kinds of.' Allerheiligen(dag). in AllSaintsday, All Hallows. allerwegen, every where. alles, all, every thing. alleszins, in every respect. allooi, n alloy, standard, quality. almachtig, almighty. almanac, m almanac, calendar. [rose. alpenroos, f mountainalphabetiech,alphabetical. al., as, when, like, if. aloof , as if. alt, f counter-tenor, alto; altist. altaar, n altar. altlaans, at least, anyway. altijd, always, ever. aluin, f alum. alvorens, before, until. alwaar, where, at which place, alwetend, omniscient; she Alvvetende, the Omniscient. aim)°, (adv.) thus, so, in this manner, consequently; (conj.) because, whereas, since, therefore. amandel, f almand; (in de keel) tonsil. amazons, f amazon. asnhacht, n trade, handicraft, profession, business, [nical school. calling. amhachtsochool, f techamhaseade, f embassy. ambt, n employment,place,
ambteloos
177
charge, duty;(kerkelijk)digambteloor, private. [nity. ambtenaar, m clerk, officer, functionary. ambtgempot, •1. colleague. unbbt.halve, officially. amechtig, panting for [inent. breath. a memleme nt, n amendAmeriiksmn(sch), American. amenblement,In furniture. ammoniak. in ammonia. H III SI (Node, f amnesty. amortisatie, f sinking. amusant, amusinz. ananas,fpihe-apple.ananas. unarchie, f anarchy. ander, other, another. anderhalf, one and a half. ander•, oti.erwise, else, anderszin•, otherwise. andijvie, f endive. anekdote, f anecdote. anemoon, f anemone,
windflower. angel , m sting (wesp), hook (vischhaak). angst, m anxiety, anguish, mai)• m anise. [agony. anjelier, f pink. anker, n anchor. ankerboei, f buoy. annexatie, f annexation. annonce, f advertisement. anoniem anon} moua. ansjovis,i ' anchovy. anthraciet, n anthracite, [aversion. blind coal. antipathie, f antipathy, Antwerpen, Antwerp. antwoord, n answer,reply. antwoord betaald, reply paid.
e. 3.
arrest
apostel. m apostle. apotheek.f chemist's shop. apothelker, in chemist. appel, n appeal,call,muster. Appel. in apple. appelmoe•, n apple sauce. applauds. n applause. April. April. Arahier, 711 Arablian). &Obeid, m labour,work,toil. arbeider, m labourer, me-
chanic, workman. arbeidobeurs, f employ-
ment - bureau.
[energy.
arbeidsvermogen, n arbeidzaanb, laborious, in-
dustrious. arbitrage, f arbitration. archief, is archives (pl.). archive!, m archipelago. architect, in architect. arendsblik, m eagle's eye. argeloos, innocent, harm-
less; unwary. arglint, f malice, malici-
ousness, craft. argwaan, m suspicion. ari•tocratisch, aristocraark, f ark. arm, sour, indigent, needy; ( subst.) m arm; tak)
branch; (handvat) handle; ;van een balans) power. armband. m bracelet. armhe•tunr, n board of
guardians. armoede, f poverty, need. arm•toel, m arm•chair. a rnzzalig,pitiful,n3iserable. aronskelk, m arum. arren, to sleigh. arre•lede, ar, f sleigh. arrest, n arrest; execution, seizure.
12
arrestant arrestant, m prisoner. arrondissement, n die. ar•ennal, a arsenal. [trict. artikel, a article, head,
clause; (koopwaar) commodity, line. artillerie, f artillery. a rtisjok, f artichoke. artist, at artist. arts, ta physician, doctor. as, f axle, axle-tree (rijtuig); axis (der aarde). gulch, f ashes; (van een sigaar) ash. asehbak, m ash-pan. asehman, m dustman. asperge, f asparagus. asphalt, n asphalt. assuradeur, rn insurer, underwriter. assurantie,f insurance,assurance (of life or property). aster, f aster, starwort. asthnaatiseh,asthrnatic(a1). atelier, n studio, workshop
of an artist. atlas, .f atlas.
[rie(al). atmosferiseh, atmospheatoom, a atom. attest, a certificate, attestation. audiZotie, f audience. augurk, f gherkin. Augustus, August. aureool, n aureole. auteur, m author. autoenobiel, m motorcar. antorisatie, f authorization . avereehts, wrong, awkward, preposterously. averij, f average, damage. aviatear, m aviator. aviatiek, f aviation.
badhuis
178
avond, m evening, night. avondblad, n evening pa-
[Lord's supper.
per.
avondmaal, a supper; the avonturier, sa adventurer. axioms, n axiom. Aziatisch, Asiatic. azijn, m vinegar. azuren, azured, sky blue.
B baai, f bay. baai(en). of baize, baize. baak, f beacon. baal, f bale, bag (of meal). baan f path, way, road,
track,' orbit (eener planeet); breadth (japon). baantje, a lucrative place,
berth. [sweeper. baativeger, m scavenger, baansvaehter, m signal-
man. baar, f wave, billow; bier;
(draagbaar) ingot,bar; (nieuweling) newcomer, greenhorn. [een sleutel). baard, m beard; bit (van boars, m perch.
m master, foreman. haat, f profit, benefit. baatzuelitig, selfish, co-
vetous. babbelaar, in tattler,
terer, chatter-box.
chat-
baboe, f native nurse. hacil, m bacillus. bad, a bath, baden, to bathe; (subst.) a
bathing. [blishment badhuis, a bathing-esta-
badkuip
179
barones
badkuip, f bathing-tub. balsem, m balm, balsam. badplamts.fwatering - place, balstarig, obstinate, cross. bathing - place. bamboo, n bamboo. bagage,fluggage;(Amerik.) ban, m excommunication,
baggage.
[office.
interdict; jurisdiction.
hagage-bureau, n luggage- kanaal, trite, commonbagagenet, n rack. place, trivial. bagage - reru, a luggage- band, m & n band, tie,
ticket. [van. bagage-wagen, m luggage-
cord, hoop, binding, girdle; cushion (biljart).
bagatel, a trifle. bandelier, m shoulder-belt, bagger, f mud, dredgings. bandoleer. bak, en bowl, hod, basin, bandeloos, undisciplined. bandiet, m bandit, ruflian. boot (of a coach), mess. bakboord, n larboard. bane, to level, to pave. baker, f dry nurse. [place. bang, afraid, fearful. bakermat, f cradle, birth- bonier, f banner. bakkebaard, m whisker*. bank, f (zit-) bench, seat; bakken (balite; gebak - (kerk-) pew; (school-) form; ken), to bake. to fry. (geld- ) bank. bakker, no baker. bankbiljet, n banknote. baksel, n batch. banket, n banquet; feast. bakateen, m brick. banket - bakker, m pastrybakviechje, n bread-and- bankieron banker. [cook. butter miss. bankpapier, n paper-curhal, m ball, bowl. rency. [(adj.) bankrupt, balans, f balance, balance- hankroet, a bankruptcy; sheet; state of assets. barmen (banale; gebanbaldadig, wanton. nen), to banish, to exile, balein, a & f whale-bone; to expel; to exorcise (kwade
baleens.
:4-eesten).
balie,f bar, tub,balustrade. banvloek, m anathema. balk. m beam, joist; rafter bar, barren, severe, rude. barak, f barrack. (roof); bar (music). balkon, sr. balcony (tram); barbaarsch, barbarous. platform; dress-circle (thea- barhier, m barber. [forth. [ter). bare, to bear, to bring ballade, f ball ad barkas, f launch. ballast, an ballast. ballet - danseres, f balle- harnshartig,merciful,com-
rina,ballet-girl. [nishment.
passionate.
ballingsehap. f exile, ba - barnsteen, a amber. ballon, no balloon; globe barometer, m barometer. [vote by ballot. baron, m baron. (lamp). balloteeren, to ballot, to barones, f baroness.
barrevoets
bedwelming
18 0
harrevoets, barefooted. barricade. f barricade. harsch, blunt, gruff. Karst, m burst, crack. barsten (horst or barstte; gebarsten), to burst, to
dacht), to consider, to weight, to invent. bedenking, f reflection, remarks (pl.), observation. bederf, n corruption, depravation, spoiling.
crack. [lone.
bederven (bedierf; bedorven), to corrupt, to
has, f bass, bass-viol, viobasis, m basis, base. bast. m bark, rind (of a
tree); cod, shell. bastaard, m bastard, ille-
gitimate child. baton, to avail. hatist, n cambric, lawn. hatterij, f battery. havinan, m baboon. bazaar, f bazar. l► azelen, to babble. to dote. haznin,f bassoon, trumpet. beambte, m functionary,
[reply. beantvvoording,f answer, behoeten. to llne.to mulct. bed, n bed; to bed. in bed. bedaard, composed, calm, sedate. [circumspect. bedachtzaam, cautious, hedanken, to thank. to return thanks; to decline, to refuse; to dismiss. heddelaken, n sheet. heddeaprei, f bedspread. bedding,,f bed; layer. hede, f prayer, petition. hedeelde, pauper, almsman. hedeesd, timid, bashful. bedekken, to cover,to conceal. bedekt, covered, hidden; latent, occult. secret. bedelaar, m beggar. hedenkelijk, critical. hedenken (bedacht; be-
spoil, to deprave, to blot. bedevaart, f pilgrimage. bediende,m servant,waiter. bedienen, to serve, to at-
tend, to wait upon. bedingen (bedong; bedongen), to stipulate, to
bargain fur.
[up.
bedlegerig,bed-ridden,laidbedoeling, f aim, design,
intention. bedrag, n amount, rate. bedreiging, f threat, me-
nace. bedreven, skilled. expert. hedriegen (bedroog, bedrogen), to deceive, to
cheat, to defraud, to trick. bedrieglijk , deceitful,frau-
dulent. bedrijf, n action,
deed; bu-
siness; act (of play). hedrijven (bedreef; bedreven), to commit. hedrijvig, active, busy.
hedroefd, sad, sorrowful, sorry, pitiful. liedrog, n deception, cheat. bedrukt, sad, dejected. beducht, afraid, apprehensive. bed Wang, n restraint, subjection; in bedwanghouden, to keep under control. [perplexity. bedwelming, f stunning,
bedwingen
1 81
bedwingen(hed•ong;bedwongen), to constrain,
behoefte
begin, n beginning, com-
mencement; opening, ori-
to subdue, to restrain. bei;edigd, sworn in, con-
firmed by oath. beck, f brook, rill. heeld, n image, statue; figure; metaphor. [statuary. beeldhouwer, ns sculptor, beeldspraak, f figurative language, metaphorical expression. beeltenis, f image, representation. portrait, effigy. been a (pl. heenen), leg, shank; (pl. beenderen), bone. heenbreuk, f fracture. beeineteronearies,cariosity. beer, m bear; (zwijn) boar; (dam) coffer-dam, mould, mole, pier. n beast; brute. beestnehtig,bestial,beastly. beet, f bite (of animals), sting (of snakes), bit. heetje, n little, little-bit, some, somewhat. beetwortel, m beetroot. befaamd, notorious, noted, [talented. famous. begaafd, gifted, endowed, hegaanhaar,passable,prac[greedy, eager. ticable. begeerig,desirous,covetous, beg,Teleiden, to accompany, to escort, to convoy. begeven ;begat . ; begeven), to dispose of, to confer, to abandon; rich begeven, to go, to resort,
i to repair, to enter into. begieten (begoot; begoten), to water.
hg4innen ( hego.; be" gonnen), to begin, to commence. heginsel, /1. principle, el, ment. [yard, burial-place. begranfplaktto, f churchbegrafeniu, f burial, interment, funeral. hegreined,limited,bonnded. hegrijpelijk, conceivable, clear. hegrij pen (begreep; begrepen), to understand,
to comprehend,to conceive. beg rip, n idea, conception,
notion. apprehension. begrooting, f estimation.
budget. [to propitiate.
begunstigen, to favour, behaagriek, coquettish. hehaard, hairy, hirsute. hehagen, to please, to
like; (subst.) n pleasure. behalf., to get, to obtain,
to win. hehalve, except, besides. hehandelen, to treat, to
handle. [upholsterer.
behanger, 771. paper hanger, behangsel, n hangings,
wall-paper, tapestry. beheer, n management, direction, administration. beheerschen, to rule, to govern. [clever, lehendig,dexterous,handy , hehept, subject, liable to. hehoeden, to guard, to de-
fend. [tious.
hehoedzaam.prudent.cau hehoefte, f want, need.
behoeftig
182
behoeftig, indigent, poor. behooren, to belong to; (moeten) to ought to. hehoorlijk, becoming, fit. hehoud. n preservation, conservation. [but. hehoudens, safe, except, behulpzaam, helpful. behuwdbroeder,mbrotherbeide, both. [- in-law. Beieren, Bavaria. Ileier(ach), Bavarian. beitel, m chisel. bejaard, aged, old. bejammaren, to bewail. bejegenen, to use, to treat. hek,mbill,beak (van een vogel); muzzle (van een hoed). bekeering, f conversion, reform. bekend, known, acquainted with, intimate, notorious, public. bekende, acquaintance. bekendmaking, f announcement, publication. bekentenia, f confession, acknowledgement, avowal. baker, m goblet, cup, bekeuren, to summon. bekijken (hekeek; hekeken), to look at. bekken, n basin; pelvis. beklaagde, m & f defendant, accused. [miseration. beklag, n complaint, combeklagenovvaardig, lamentable, pitiful. bekleeden, to clothe, to array; to wainscot (met bout); to invest, to hold an office. bekliirnming, f ascent, mounting, escalade,
beleedigend beklonken, settled, arranged. [brief. heknopt, succinct, concise, bekocht, to be cheated. bekoelen, to cool, to refrigerate. bekomon (beksvam; bekomen), to get,to receive; to recover. [easy. bekommerd, anxious, un.bekommeren, to trouble (about), to be anxious about. [ciency, fill. bekomet, f satiety, suffibekoorlijk, charming. bekorten, to shorten, to abridge. bekostigen, to defray. bekrachtigen, to confirm, to ratify. bekrompen, narrow, scanty, poorly, sorrily beksvanni, fit.capable,able. bel, f bell; bubble. belachelijk, ridiculous. beladen, to load. belong, n importance, concern, interest. bellangelooa, disinterested. belanghehbende, m &f party concerned. belangrijk, important. helangstelling, f concern, interest, affection. belasten, to charge, to burden, to load, to lay taxes upon. belasting, f burden; tax. belaating-biljet, n bill of taxes. beleedigen, to offend, to hurt, to injure, to insult. beleedigend, offensive, injurious.
beleefd
heleefd,
183 polite,
courteous. heleening,
civil,
f pawn, mort-
heleg, n siege.
[gage.
heleggen, to cover; to lace;
to invest (money). [facings. belegsel, n lace,trimmings, beleid, n skill, tact. heleninsering, f hind(e) , ance, impediment. [staticheletsel, n hindrance, obheletten, to hinder, to prevent,to impede,to obstruct. Bela, Belgisch, Belgian. BelgW, Belgium. belhamel, m ringleader. he' levels, to please, to oblige; (subst.) n pleasure. belijden (beleed; beleglen), to avow, to con[fess. heIllen, to ring. belofte, f promise. heloonen, to reward, to
recompense. helloop„ n amount; contour, shape. beloven, to promise. helust op, longing for. belvedere, f belvedere. bemanning, f crew, garrison. [observe. hemerken, to perceive, to bemiddeld, well off, wealthy, rich. bemiddeling, f mediation. bemired, loved, beloved. beminnelijk, lovely, amiberninnen, to love. [able. bemoeial, m busy - body. hemoeien (zich), to meddle, to interfere. bemoeienis,f interference, [prejudice. meddling. benadeelen, to hurt, to
bereid
claim, to seize; to approximate (number, value). [don. benaming, f denominabeamed, perplexed, critical. benauvvd, anxious, uneasy; narrow; short-breathed. bends, f band, troop. beneden, below, beneath, under, down, down-stairs. benedenste, lowest,undermost. [minded. benepen, perplexed;narrow henevens, with, besides, including. [gal light. Bengaalsch vuur, n Benbengel, m clapper (of a bell); naughty boy. [vious. benijden,to envy, to be enbenoeming,f appointment, preferment. benoodigdheid, f want, necessity; necessaries. benul, n understanding, notion. [tine. beoefening, f study, pracheoogen, to aim at. heoordeelen,to judge, to criticize. [definite, distinct. bepaald, fixed,determinate, bepaling, f limitation; determination, stipulation. beperken, to limit, to [cajole. bound. hepraten, to persuade, to heproeven, to try, to essay, to attempt. beraad, n consideration, [deliberate. deliberation. beraadslagen, to debate,to bereden, mounted. benaderen, to
beredeneeren, to discuss. herald, ready, prepared,
disposed, willing.
bereids
184
[ing. bereids, already. bereidwillig, ready, willhereik, it reach, capacity, [to arrive at. power. hereiken,to reach,to attain, berekenen, to calculate. berg, m mountain, mount. itergachtiv„,, mountainous. bergaf, downhill. bergketen, f chain, ridge of mountains. borgop,uphill. [storehouse. bergplaata, f depository, bericht, n advice, account, (official; return, information, intelligence. berichtgever,m informant, reporter. berijdhtmr,practicable (wegen);mariageable (paarden). berin, f she-bear, [curable. herispelijk, blamable, eel, hark, m birch. Berlijn, Berlin. heron. m berm. famous, reheroemd, nowned, celebrated. beroep, n calling, profession, trade, busine,s. [sv. beroerd, miserable. beroerte, f apoplexy, nilherokkenen, to cause. heroofd, deprived, robbed. berooid,indigent;wretched, [trition. desperate. heron w, it repentance, conherrie, f barrow. bersten (horst; gehorsten). to burst, to crack. berueht, notorious; noted. bertmting, f resignation. hes, if berry. Dished. heachaafd,polite, civil, pobe.ehaamd, ashamed.
besloten
hesehadigd, damaged. heachadiging, f damage. beischaving. f civilization. bemeheid, a answer, word; information; paper. heacheeden, discreet. heachermen, to defend, [protector. to protect. besehermheer, m patron, beachieten ibesehoot;hesehoten), to ftre at or upon, to cannonade, to bombard. beachijnen(beaeheen;be Nehe”..) , to shine upon. heachikhaar, at one's disposal. available. besehikking, f disposal. b nimbi m m el d, mouldy. hesehinapen, to mock. hesehonken, intoxicated, [granted. drunk, tipsy. beachoren, allotted, beaehot, n partition; wainDion. scot. besehouvring,fcontemplahemehrijiren (heachreet; beschreven), to write upon; to describe. besehrijving, f description. beachroomd, timid, timorbemehuit. f biscuit. Cow, beachuldigen, to accuse, to charge with. [notion. beset, n idea, conception, healag, n bands; ferrule, horseshoe, clasps; (deer.") batter; paste; (beslagneming) seizure. healiseend, decisive. bealommering, f encumbrance. [vate (company I. bealoten, determined; pri-
besluit
185
betooveren
n resolution, decree, decision.
hestendig. permanent,last-
besluiteloos, irresolute. besluiten 1,..3011not; heslotetal, to resolve, to
hestijgen (hesteeg; bemlegen), to ascend, to
bewluit y
determine. hesmettelijk, contagious. besmetting, f contagion,
infection. besniplenis.f circumcision. besparen, to economize. hespeuren, to perceive. bespietleti, to spy. bespoetligen,to accelerate. hespottelijk, ridiculous.
1pe•rotte, to mock, to ridicule. beftpreken (hesprak; he*pretreat), to speak about,
to talk over; (plaatsen) to book seats, to reserve (in advance). besprosien, to water, to [served seat. irrigate. besproken pleats, f rebessensap, f currant-juice. best, best, excellent (bestottil; be. kteststata staan). to be, to exist. bestand, a treaty. truce;
(adj.) proof (against). bestandtleel, a element, ingredient. hesteolett, to spend. to use. bestek, n plan, compass; draft. hesteleti (bestal; bestelen), to rob. [ink; - house. bestelkantoor, n forwardhesteller, m postman, let-
ter-carrier; porter. [orderI•eatelling, ,t commission, bestemtning, f (place of) destination.
ing, durable. climb up (a mountain); to mount ja throne, a horse). bestormen, to storm. to
assail; to harass. bestoven, dusty. bestrAlien, to punish (for). hestrating, f paving, pa-
vement. hestriklen (heatreed; he. •Iretlen), to fight,to con-
test, to dispute. bestrijken (hestreek; he. streken), to spread over,
to besmear; to enfilade. bestrooien, to strew. hestutleeren, to study. hesturen,to govern,to rule. n government,
sway, role; direction, administration. [master. betwalmeester, m paybotalen, to pay. betiding, f payment. betttmelijk, decent, be -
coming. [imply, to mean. beteelcenen, to siznify, to beteekenis.f signification,
meaning; importance. 'refer, better; peter make, to improve, to cure. bete...chap, f amendment,
convalescence. [check. beteugele, to bridle, to beteutertl, fluttered. [pate. betichten, to accuse, to imbetonating, f buoys (pl.). hetoogen, to demonstrate,
to argue. hetooveren, to bewitch, to
charm, to enchant.
betooverend
186
hetooverend, witching. hetrappen, to catch, to [regarding. surprise. bet reffende, concerning, betrekkelijk, relative. hetrekking, f relation, condition, situation, place. betreuren, to lament, to bewail,to deplore,to regret. betrokken, sad, gloomy, cloudy, overcast; betrokken zijn,to be concerned betrouwbear,reliable. [in. hetuigen,to testify, to protest, to attest. hetwijfelen,to doubt.[test. het wistento dispute,to conheugel, m ring,iron-collar. beuk, m beech. [nen heul, m hangman, executiobeur., f purse; (gebouw) exchange; (studiebeurs) scholarship. beuraeh, overripe, mellow. heurt, f turn. [by turns. heurtelinge, alternately, beuzelisehtig, frivolous, beuzeling, f trifle. bevaerbear, navigable. bevallen (beviel; hevallen), to be confined, to be delivered of a child; (behagen) to please. [ful. bevalleg, charming., gracebevangen, benumbed (with cold),overcome (with sleep), overwhelmed (with fear). bevettelijk, intelligent, clear. bevetten, to comprise, to contain; begrij pen) to comprehend, to understand. heveiligen, to secure, to safeguard.
bewaarschool
bevel, a order, command. bevelen (bevel; bevolen), to order, t o command. bevelhebber,mcommander. beven, to ahake,to tremble, to shiver. Never, m beaver, castor. bevestigen, to confirm, to affirm. bevestigend, affirmative. bevinden (zieb) (beyond; bevonden), to be, to feel; to find oneself. bevochtigen, to wet, to moisten. [lified. hevoegd, competent, quabevolking, f population. bevolkt, populous. bevooroordeeld, prejudiced, prepossessed. [lege. bevoorrechten, to privibevorderen, to advance, to promote. to forward. bevorderlijk, serviceable (for), profitable. bevraehten, to freight. bey rage r, to inquire after. bevredigend, satisfactory. bevreemding, f surprise, amazement, wonder. beyreesd, afraid, fearful. bevriend, intimate. bevriezen (heyroor; beyroren),, to freeze, to Ever, to release. congeal. hevrijden, to free, to delibevruchten, to fecundate, [nurse. to impregnate. beweakater, f watcher, bevvearder,mkeeper,guardian. CrYbeweerpleeta, f depositsbesvaarsehool, f infantschool.
bewaken
187
bewaken, to watch, to guard, to tend. bewapening. f arms, armament; arming. . beware., to keep, to preserve; to save, to spare. beweegbaar, movable. heweeglijk, movable,fidgety, sprightly. beweegreden, f motive. heweenen, to bemoan. bewcgen (bewoog; hewogen), to move; to stir; (overhalen) to persuade. beweren, to assert, to maintain. hewerking,fworkmanahip, operation, manipulation. bewije, a proof, evidence; mark, title. bewijzen (beweeo; bewezen), to prove, to evince, to show. bewind, n direction, administration, government. bewogen, affected, moved. bewolkt, cloudy, overcast. bewonderen, to admire. hewonen, to inhabit, to dwell in, to live in. hewoording, f words, expressions, terms (pl.). hewust, conscious (of), aware k of). bewnotel000,uneonseious. n knowledge. bezadigyi, composed,sedate. hezem, m broom; besom. beset, covered, decorated; (bezig) occupied. hezetene, m & f possessed. bezetten.to occupy,to take, [garrison. to invest. besetting, f occupation;
bidden
beziehtigen, to view, to 'wawa, to look into. hezield,animated, inspired. bezienowaardig, worth seeing. hezig, busy, occupied. hezigheid, f business, occupation. [dregs. hez in keel, n seditnent,lees, bezinning, f reflection; bezit, a possession. [senses. bezitting, f possession; estate. [haunted. bezocht, visited; punished, hezoedelen, to defile, to stain, to pollute. bezoek, a visit, call. bespoken (hezocht; hezocht), to pay a visit, to see. bezoeker. m visitor, guest. bezoldigiug, f pay ; wages, [ous. salary. hozorgol, solicitous, anxibezniniging, f economy. hezwaar, n scruple, difficulty, objection. hezwaorlijk,difficult,hard. hezweet, covered with sweat; sweaty. hezweren (hezwoer; beswore's), to swear, to conjure, to exorcise; to beseech. to entreat. bezwijken (bezweek,hezweken), to sink (under), to sink down, to give way, to succumb (to), to yield, [swoon. to die (of). bezwijming, f fainting fit, hibberen, to shiver. bibliotheek, f library. bidden (bad; geheden), to pray, to entreat.
biecht
188
binnenplaats
biecht, f confession, shrift. bijansisak, m relish, tinge. bsechtvader, m confessor. bijstaan, to help, to assist, bieden (hood; gelsoden), to aid. [relief. hijostand, m assistance, aid; to offer, to present. hipster, confused, at sea; hiersttak, m rumpsteak. (zeer) exceedingly. bier, n ale, beer. hijt, f gap (in the ice). bierbrouwer, m brewer. hierhuis, n ale-house. bitten (beet; gebeten), to bite. [castic. hie., f rush; facing' (.n big, f young pig. [clothes). bijtend, biting, sharp, sarf bee; (prep. & adv.) by, hiitijdr, betimes, early. with, among, near, about, bijval, m approbation. apat, on, to, in, of. [view. plause. [wages. hipedoelling,f by-eud,by- bkiverdienst e, f additional bijbel, m bible. [payment. biivoegen, to add, to join, hijbetaling, f additional to annex. bijhlad, n supplement. bijvoegsell, x supplement, hipehansi, smart, quick. accessory, appendix. hijdelsandsch paard, n bijwonen, to be present near horse. at, to assist, to attend. bijdrage, f contribution, bijzaak, f secondary thing. hijziend, short-sighted, subvention; article. near-sighted, myopic. bijeen, together. n presence. hijeenkonsat, f meeting, assemblage, assembly. biy.onder, particular.pecubijeenroepen, to call toliar, special, separate. gether, to convoke. bil, f backside; buttock, hijeenzanselen, to collect. rump (cows). bkienkorf, m bee-hive. biljart, a billiard-table. hijgaand,inclosed,annexed. biljarten, to play at bilbijgeloof, n superstition. liards. hiljrt, n note, bill, ticket. hijgensamd, surnamed. hijkonastig, accidental. billijk. just, right. hinsien (bond;gebonden), bill, f axe, hatchet. to bind, to tie. hipage, f additional piece or document. [commodate. hintitouvr, n string. bijleggen, to add, to ac- binnen, within, in, into, inward, inside. n Is, almost, nearly. hijnassm, m surname, nick- hinnesshand, m inner-tube. [lery. hinnenkant, m inside. name. bijouterie'in f (pl.), jewel- binnenlandsch, inland, interior, civil, intestine (war, bijachriftot inscription, device, motto, postcript. troubles). domestic. [court. bijslag, m increase. binnenplaats, f inner-
binnensmonds Iiinnenornonda,
bloei
189 within
one's teeth. binnenste,n inmost,inside. hinnenzak,minside-pocket. binoele, f theatre-glasses lini•dom, is diocese. [(pl.). m bishop. ► is.chopref k . episcopal. bits, harsh, sh arp, bitter, f bitters; (adj.1 bitter, grievous. Itlaadje, n leaf, sheet.• bloom, blame, blemish. hlaar, f blister, blaze. bloat, f bladder; bobble. blaaabalg, m pair of bel[instrument. lows. blausinatrument, n windMad, n (pl. bladeren) leaf, (pl. bladen) sheet, plate, blade (of an oar), tray (for glasses; newspaper. blatlerloos, leafless. Itiadgund, n gold - leaf. bladzijde,.f page. [stick. Mallen, to bark. Maker, m (flat-)candleblaneo; in blanett, in blank. [blank. blank, white, clean, fair, blanketftel, n paint, rouge, cosmetic. Mitten, to bleat. blatiw, blue. InlauwItone,fblne - stocking. blanwzmar, a Prussic acid. blazon ueblazen),
to blow; to sound (the trumpet). blazoen, n coat of arms, Week, pale, faint. [blazon. bleekerij. f bleach-house. bleekzucht, f chlorosis, green-sickness.
blei, f bleak, blay, whitebl eu, timid. [bait. blij, glad, joyful.
n token, mark, proof. blijkbaar,apparant,visible. blijken (bleek; gebleken), to appear, to be
n comedy. [dent. bliiven (bleef; gebleven),
to stay, to remain; to continue, to last. bIiivend, permanent, durable, lasting. hlik,m glance,look,glimpse. n tin. hlikiken), tin. Milt/tem, in lightning. blikatt ►nalleider, an lightning-conductor. blikolager, en tintnan. blind, blind; (sabot.) n shutter. blindetnannetje apelen,
to play at blindman's blinken (Monk; geblonk e n), to shine, to glitter. blued, n blood. ItIoellartntsetle,f anaemia. bloeddoratig,bloodthirsty. bloeden, to bleed. bloedig, bloody. bluedartwing, f henatop-
tysis, spitting of blood. bloodstaunching.
bloetlatelpend,
bloedverwant, m & f
relation. relative, kinsman. hluedvin, / boil. furuncle. bloodworot, f black pudding. bloethuizer, m leech. bloedzuiverand, depura[bloom. tive. m efflorescence, bloei,
bloeien
190
bloeien, to bloom, to flou-
rish.
hloent, f flower, blossom;
flour (of meal).
bloembol, at bulb. bloemennteisje, a flowerbloemist, m florist. [girl. bloemkool, f cauli-flower. bloemlezing, f anthology.
1610enapot, m flowerpot. bloesem,m blossom,bloom. blok, a block,log (of wood), billet, pig (of iron). blokhuts, a blockhouse. blokkerren, to blockade, to block up. Mom, f flour. blond, fair, light, flaxen. bloot, naked, bare; mere. blootahoofds, bareheaded. blob, to blush (of embarrassment); bloom (of health). blouse, f blouse. blozen, to blush. blufferon braggart,boaster, swaggerer. blusechsn, to extingrish. boeht, f bend, curve; bay;
— a (slechte waar) trash, bad stuff.
bod, a offer, bid. bode, m messenger; ser-
vant, usher.
bodem, m bottom, ground,
soil; territory; ship. hoedel, m estate, possession, household-goods. boef, m knave, rogue. boeg, m bow, prow. [buoy. boef, f shackle, handcuff; boei end„ interesting. bock, a book; quire (paper). boekbinder,m bookbinder. boekdeel, n volume.
bolvormig
boekdrukken, n printing. boekenkast, f book-case. boekhandeltsar, to book-
seller. [lug, entry.
boekhouden, book-keepboekhouder, to book-
keeper.
boekvveit, f buck-wheat. m as great deal. boemelen,to knock about. hoemeltrein,nt slow-train. botnder, to scrubbingbatsmen, to scrub. [brush. hoenwas, n wax. boar, to peasant, country-
man, farmer; knave (at cards).
boerderij, f farm. boerin, f country-woman,
farmer's wife.
boersch, rustic, clownish. boert, f jest. pleasantry,
joke.
[floe, forfeit.
boete, f penitence, penalty, boatels, to atone,to expiate. boettseeren, to model. boezelaar, to apron. boezem, to bosom; breast. bnezenavriend, m bosom-
friend.
hoezeroen, n frock, shirt. bolfen, to have luck. Hohemen, Bohemia. hok, m (he-(goat; box (rij-
tuig); crab, horse (schraag); rest (biljart); blunder, mistake (foot). bokaal, f beaker, cup. hoicking, to red herring. hol, bloated,puffed (cheeks); swollen; convex; (subst.) to ball, globe (of a lamp); crown (of a hat); bulb. balvormig, globulous.
bolwerk
191
bolwerk, in, bulwark, wall. bons, f bomb, shell. bornijs, n shell-ice. bon. f ticket. [sweets. bonbons (pl.), sweetmeat, bond, no alliance, league,
confederation. [derate. bondgenoot, m ally, confe -
bondig, solid, firm, valid. bent. n fur; (adj.) spotted, variegated, party-coloured, motley; mixed. bontwerker, m furrier. bondschop, f message, errand. bong, in bow; curve, arch, bend,segment (of an circle). boons, m tree; (staak) pole, bar; beam, boom. boonsgssard, m orchard. boonskweeker, m nursery[man. boon, f bean. hoonenkrnid, n savory. boor, f gimlet, drill; kaasboor) taster. boord, la border, brim, skirt. bank, seam; — n boordje, n collar. [board. boordsel. n edging, facing. boos, wicked, evil, angry. boosnaedig, malicious. hooswiebt, so wretch, vilboot, f boat. [lain. bootsman, in boatswain. boottocht, m boating-ex./11'MM, bord, n plate, trencher; !schoolbord) board. bordenesk, n plate-rack, dresser. bordpopier, n pasteboard. bordnren, to embroider. boron, to bore, to perforate, to pierce.
bovennatuurlijk
born, m pledge, bail.surety. borrel, m dram. drop, nip. burst, f breast, chest, bo-
som; brisket (of birds).
borstbeeld, a bust.
borstel, m brush; bristle. borstelen, to brush. borstplaat, f hard - bake !sugar), sugar - cake. borstrok, m undervest. horstmlies, n pleura. borstwerisg, f parapet. bos, m bunch, bundle, truss, tuft. hooch. n wood, forest. bosehbes, f bilberry. beschwaeht•r, m forester, Ramie, Bosnia. [ranger. hot, f flounder (fish); (adj.) blunt (knife), stupid (men). boter. f butter. beterham, f piece of bread and butter. [boat. hots.rwlootje. n butterbotheid, f bluntness, stupidity. basing,/ collision, shock. bottelier,mbutler,steward. bottine, f boot, halfboot. bond, bold. bouffant., f comforter. bouillon.m broth.beef-tea. bout, m bolt, pin;leg,shoul-
der, quarter (of mutton). boutje, n drumstick, pinion
(of fowls); leg (of mutton). bouw en. to build; to till,
to plough (land). [eq.
bouwvallig, decayed, rick-
bore., above, upon, over, up, up-stairs. bovenal, above all. bovenbuis, n flat. [tural. bovennatuurlijk,superna-
bovenlip bovenlip, f upper - lip.
192
broche
breedvoerig, ample.
bewenataande,above-men- breekbaar, fragile, brittle. breekij•er, n crow-bar, tinned. jemmy. bavenate, uppermost. breiea, to knit (stockings). braadpan, f frying-pan. breia, n brain, intellect. ',reef, honest, virtuous. braakmiddel, n emetic, breinaald, f knittingneedle. vomit. breken (brak; gebrobream, / blackberry. ken), to break, to snap, to bracelet, m bracelet. forfeit, to violate. [brine. header (braadde; gebraden), to roast (on a spit), brew, f broom; pickle, to fry (in a pan), to broil brengen (bracht; gebracht), to bring, to take, (on a gridiron). to carry, to conduct. brak, brackish. briny. brakes, to vomit; (vlas) to bres, f breach. bretels. f (pl.) braces, susbreak. penders. gallowses (pl.l. brancard, m stretcher. brand, m fire, combustion, break, f breaking, rupture (between friends); fracture burning, conflagration. (leg. arm); hernia lintes• brandassurautie, f fireinsurance. tines);fraction(arithmeties). brander, to burn,to brand; brenkband, m truss. to curl (hair), to cauterize brevet, n patent, warrant. (a wound). [burner. brief, in letter. briefkaart, f post-card. brander, in distiller; ( gas) briefwisseling, f corresbrandewijn, m brandy. pondence. brandhout. n fire-wood. brier, f breeze. branding,f surf, breakers. brandkaat,f fire-proof-box, brievenbesteller, nt post[pillar- box. man. safe. [stigma. brandmerk, n brand, brievenbus, f letter-box, brandnetel, f (stinging). briev•nweger, m letterbalance. nettle. [bution, extortion. brandschatting, f contri- brigade,/ brigade. [ding. brandspuit, f fire - engine. Brij, f porridge, hasty-pudbrandstichter, m incen- brik, f brig (schip); break [brick. ( rij tuig). keamistef, f fuel. [diary. briket, f briquette. coalbrand weer, f fire-brigade. bril, f (pair of) spectacles; hrandwonde, f burn. seat (water-closet). brasem, in bream. brilalaag f hooded snake. breed, broad, large, wide. Diritsch, British. breedsprakig, prolix. breedte,fbreadth,latitude. broche, f brooch.
brochure brochure, ,1 brochure. broeder, nt brother. broedwel, n brood, hatch.
broeiest, to hatch,to brood. broeikaw, f hot - house. brook, f (pair of) trousers. brok(je), n piece, bit, morsel, lump, fragment. brommen, to hum, to [source. grumble. bron, f spring, fountain, brows, n bronze. brood, n bread; loaf. brooddronken, wanton. broodwinner i m breadwinhro(0)., frail, brittle. [nor. bro.' vver, is brewer. brag, f bridge; bridge-deck (on a steamer). bruid, f bride. bruidegoncon bridegroom. bruikbaar, fit for use,
useful, serviceable. n (free) loon. f wedding-party, Isruin,bro wn,bay. [nuptials. bruineeren, to burnish. bruinvisch, lit porpoise. bruise.", to foam, to froth, to ferment. brunet', to roar. Bruswel, Brussels. brutaal, impudent, saucy. brut°, gross. budget, n budget. buffel, at buffalo. buffer, is buffer. buffet, 7L bar, buffet; (kart) [maid. side-board. buffet -juffrouw, f barbut, f shower; (grit) freak. bruikleen,
but en (boot;; gehogen),
to bend, to bow.
e. 3.
193
burgerkleeren
f bow, courtesy; (of a lady) curtsey.
bulging,
huigzaarn, flexible. buik, is belly. huikpiju, f belly-ache. Isikopreker, is ventrilo-
quist.
[peritonitis.
buikvliesontsteking, buil, f bruise, bomb. huffs, f tube, pipe, conduit;
n jacket. hnit, us booty., spoil, prize. huitelen, to tumble. buiten, without, out, out-
side, besides, except; van buiten, by heart. huitenhand, is tyre - coverhuitengewoon, extraordi.
nary. [good luck. buitenkanwje. n windfall, fin iten ha n se h , foreign,
exotic.
[open - air.
buitenluebt,f country air, huitenop, outside. bid enplaute, f country-
seat, villa. buitennporig,extravagant. Ibuitenste,outside,outmost. bukken, to stoop, to bow, butts, f rifle. [to yield. bulderen, to bluster, to
roar (wind). bulletin, is bulletin. bult, m Ittmeh„hump(bwek)• bundel, m bundle. bonder, is hectare. bureht. us castle. bureau, n writing-desk; of-
fice. [master, mayor. burg emeeoter, m burgoburger, rn, citizen, com-
moner, civilian. burgerkleeren; in hurgerkleeren, in mufti.
13
burgerlijk, vulgar. burgeroorlog,m civil war. hurggraaf, m burggrave, bus, f box, urn. [viscount. buskruit. a gunpowder. huslichting, f collection. huste, f bust. huur. m & f neighbour. buurt, f neighbourhood.
quarter. [hood, hamlet.
buurtochap, f neighbour-
C f cocoa. cachemir, n cashmere. cachet, a seal, signet. cadeau, n present. cadet, m cadet. café, in coffee-house, café. candidaat, m candidate; [catch. bachelor. canon, m canon; (muziek) cantine, f canteen. caoutchoue,fcaoutchouc,
Cacao,
India-rubber, rubber.
capsule, f capsule. caranabole. f cannon. carbolsuur,ncarbolic acid. cargadoor, m shipbroker. caricatuur, f caricature. carnaval, n carnival. casino, n casino. caustic. f appeal. catalogus, in catalogue. catechisatie, f bible
lessons.
clienteele
19 4
burgerlijk
categoric, f category. cavalerie, f cavalry. ceder, m cedar. ceel, f schedule. ceintuur, f sash, scarf,belt.
cel, f cell. cellulair, cellular. cement, a cement, censuur, f censure. [weight. cent, m cent. centenaar, In hundredcentraskI, central. centrale (electrische) f
power-station.
ceremonieel, n ceremony. certilicaat, n certificate. cervelaatworst,faftveloy. champagne, f champagne. cham pignon, m mush-
room
[silk.
ehangeant zijde, f shotchaos, m chaos. chauffeur, m chauffeur,
mechanician, driver.
chef, m chief, head, leader. chemieus, m chemist. Chinees(ch), Chinese. chloroform, f chloroform. chocolade, f chocolate. christelijk, christian. chronisch, chronical. chrysanthemum, f chry-
santhemum. eichorei,fsuccory,chicory. cider, m cider. eijfer, n cipher, figure. cipher, m jailer.
circa, about.
circulaire. f circular. circus. m & n circus, ring. cirkel, m circle. citaat, n quotation. citadel, f citadel, fortress. cider, f cithern, cittern. eitroen, m lemon, citron. elericaal clerica. n; b lock l clienteele, f clientage,
custom(ers).
195
cocarde
cocarde, f cockade. cognac, In cognac, brandy. cognossement, a bill of
lading. collecte, .f collection. collega, nt colleague. college, n college, board,
club; lecture; class.
colporteeren, to hawk
about.
[der.
commandanton cornrnancommie., nt clerk. [sary. commissaris, m commiscommissionnair,m agent. compagnie, f company. compagnon, m partner. compleet, complete. compliment, n. compli-
ment. componist, ni composer. eomipOtc, I stewed fruit. concert, n concert. concierge, nt hall- porter,
beadle.
conclusie, f conclusion. can...rent, rn competitor,
rival.
conditie, f condition. condoleeren, to condole
(with). conducteur, guard (on a
railway(; conductor (on an omnibus or tramcar(, confectie, f ready-to-wear clothing, confection. c ontituren, confectionery; preserved, stewed fruits, comfits. •ongre•, n congress. consequentie, f conicquentness. conservatief.convervative. ronstructiefconstruction, structure.
cycloon
consulaat, n consulship,
consulate.
consult, n consultation.
consumptie, f consumption. [cash. contant, ready money, contra, contra, versus, against. [band. contrabande, f contracontract, n contract. contrast, a contrast. [tion. contributie, f contribucoutroleeren, to control. coquet, coquettish. correspondentie,f correspondence, corset, n corset, stays (pl.). costuum, n costume, suit of clothes; fancy-dress (at a ball). cotelet, f cutlet, chop. coulisse, f side-scene, sidewing. coupk, f compartment; (rijtuig) brougham. coupC niet rooken, nonsmoking compartment. coupeur, m cutter. couplet, n stanza; (of 2 lines) couplet. coupon,/ coupon;dividendwarrant, check. courant, f newspaper, gazette. [paper-boy. courantenjongen,mnewscouvert,n cover, envelope. crediteeren, to credit. crimineel, criminal.
crisis, f crisis. criticus , m critic. [tion. f culture, cultivacurateele, f guardianship. cursor, m COOTS, cycloon, m cyclone.
cylinderbureau
196
cylinderbureau, n cylinder-fall-desk. cyniach, cynical.
D D-train, m corridor-vestibuled-train. [exploit. daad, f deed, act, action, daagsch, daily. daar, (adv.) there; (conj.) as, since, because, whereas. daarhij, thereat. daardoor, thereby, by that [besides. means. daarenboven, moreover, daarentegen, on the other hand, on the contrary. daarom, therefore, for that [purpose; reason. daartoe, therefore, for that dadel, f date. dadelijk, direct.immediate. Bader. m doer, author; dedag, as day. [linquent. dagblad, n daily paper, newspaper. dagboek. n journal, diary. dagelijks(ch), every day; daily, quotidian. [break. dageraad, in dawn, daydaglicht, n day-light. daglooner.m day-labourer. dagmarsch, as stage. dagteekenen, to date. dagvaarding,f summons, [writ. dahlia, f dahlia. Bak, n roof. dakgoot, f gutter. dakpan, f tile. dakvennter, n dormer-window, garret-window.
deelbaar
dal, n valley, vale, dale. dalen,to descend,to decline. dam, m dam, dike, mole. damast, n damask. dambard, n draught-board. dame, f lady. damhert, n fallow-deer. darnmen, to play at [smoke. draughts. damp. as vapour, steam, dampkring,nt atmosphere. , draughtsman. damischijf,f Ban. then. therefore. [ful. dank, as thanks. dankbaar, thankful, gratedank-je, thanks. daps, m dance. danser(e.), m (f) dancer. danomeerter, as dancing[pumps (pl.). master. dannaehoenen, m (pl.) dapper, valiant, brave, gal[lant. darm, m gut. dartel, sportive, wanton, [cloth, cravat. playful. das, as badger; — f neckdat, that, which. dateeren, to date. datum, m date, datum. dauw, as dew. [ball, to pill. de. the. deballoteeran, to blackdebat, n debate, discussion. dehet, n debts. debiet, n sale, custom. debuui, a debut, first appearance. December, December. decimeter, m decimetre. decree*, n decree. deeg, n dough, paste. deal, n part, portion, share, volume; f deal, board; deelhaar,divisible. [plank.
deelen
197
dichtheid
deelen, to divide, to share, departement an oorto participate. log, n war-office. tieelgenoot, at partaker, deposit°, n deposit. shareholder, partner. depot, n deposit; branchdeelnensing. f participa- establishment. [the rails. tion; pity. interest. derailleeren, to run off deela, partly, what whith. tlerde, third. deemoedot hurnility,meek- deren, to hurt, to harm. Hecatomb, Danish. [ness. dergelijk,such,like,similar. deernia, f commiseration. derbalve, therefore, condefect, n defect, deficiency; sequently. so. (adj.) defective. dertien, thirteen. deficit, n deficit. dertig, thirty. defile, a march past. derwaarts, thither. deftig, grave, dignified, deserteeren. to desert
stately. portly. (one's colours), to rat. cle•kundg(e), expert. (lege., m sword. [rollers. deaniettemin, neverthedeining, f ground-swell, desnoods, if need be. [less. dek, a cover, bed-clothes; dessert, n dessert. cloth; deck. [dean. destips, at (the) that time. deficits, m blanket; (overste) [ty. detail , n detail(s). dekke n , to cover, to dengd,f virtue, good quailclothe; to lay (the table); deugtielijk, valid, solid. to protect. deugdzaam, honest, vir[(kind) urchin. deksel, n cover, lid. tuous. deuguiet, m rogue, rascal; dekstroo. a thatch. steak. .f dent, cavity. delfstol. f mineral. delven (doll; gedolreta), denntje, n air, tune. dear, f door. to dig, to scoop. deurwaarder, m usher, demi - saison,fspring - oversheriff's officer. coat. devies, n device, motto. dempen, to fill up; to smother (a riot); to deaden doze, this, these. [very. dezelfde, the same, the sounds). den, m fir, fir-tree. diaken, m deacon,almoner, Denemarken, Denmark. sidesman. denkbaar, imaginable. diamant, m diamond. diarrhee, f diarrhoea. denkbeeld, a idea, notion. denken (daelst;gedaeht), dieht, dense, compact,close, massive, thick (botch). to think, to ponder. diehter, m poet. denkwilze, f opinion. departement, n depart- diehterlijk, poetic(al). [ty. dichtheid, f density,solidiment, office. degelijk, worthy, solid.
dictee
to wait on.
dienst, m service. [mestic. dienstbode, f servant, dodienatig, serviceable, good. dienstplichtig, liable to
service.
dienstvaardig,serviceable. diensvolgens, therefore,
accordingly.
diep, deep, profound, low. diepgang, m draught. dieplood, n sounding-line,
sounding-lead.
diepte, f depth. [atrium. diepzinnig, profound, abdier, n animal, beast. dierbaar, dear, beloved. dierenbescherrning, f
(society for the) prevention of cruelty to animals.
dierentuin, in zoological
gardens.
dierkunde, f zoology. dierlijk, animal, brutal,
brutish.
dominee
198
dieter, n dictation. die, that, those,which,who; dieet, n diet. [it. diet, m thief. diefstal, m theft, robbery. dienaar, m servant. dienen, to serve, to attend,
[lantern.
dievenlantaarn, f dark f thigh.
dijk, m dike, bank, dam. slik, thick, big, bulky. f thickness, bigness. dik wipe, often,frequently.
dilettant(e),m(f)dilettante, dineeren,to dine.[amateur. ding, n thing. matter,affair. Dinsdag, m Tuesday. diphteritiss, f uiphteria. diploma, n certificate.
diplomaat,nt diplomat(ist).
director, mannt table, board. [ager. disconto, n discount. disselboom, m pole. di stel, f thistle. diatilleeren, to distil. d istincticf, a badge. d ;strict, n district. di t, this. divan, In divan. dividend, n dividend. clobbelen, to play at dice, to gamble. dobbelsteen, m die. [tuate. slobber, M float. dobberen, to float, to fluedoch, but, yet, still; howdochter, f daughter. [ever. doctor, in doctor. document, n document. doedelzak, M bagpipe. clock, in & a cloth, linen. doel, n aim, mark, goal; purpose, object. doelmatig, appropriate. doeltrelfend, efficient. doen (deed; gedaan), to do, to perform, to make. doenlijk, feasible, practicable. [faint (van kleur). dot, dull (geluid); dead, dog, in mastiff. dok, n dock. dokter, m physician,doctor. dol, mad, furious. slolfijn, m dolphin. [silly. dolk, in dagger. dom, stupid, dull, blunt, domein, n domain, territory; (kroon-) crownland. domicilie, n domicile. dominee,m clergyman, minister.
directeur,
M
domkerk jack.
' [immerse.
dompelen, to plunge, to donatenr, m donor. Bonder, m thunder, roar
(of cannon). Illonderdag, m Thursday. donker, dark, duskly); deep dons, n down. [(kleuren). dood, to death, decease. doodelijk, mortal, deadly. dooden, to kill, to slay, to
mortify (the flesh); to curb. doodgraver, m grave-digdoodkist, f coffin. [ger. dont...angst, m agony,
pangs of death. doodsch, dead, lonely,pale.
dood.hoofd, n skull. doodstraf, f capital punish-
ment.
doorzetten
199
deftkerk, f cathedral. dommekraeht, f screw-
[of death.
doodstrijd,m agony, pangs doodvonnis, n sentence of [death. doof, deaf, dnofpot, m fire-extin-
guisher. iloofstom, deaf and dumb. doni, m thaw. dooien, to thaw. [maze. donier, m yolk. doolhof, m (n) labyrinth;
doop,mbaptism,christening. doopen, to baptize, to [Mennonite. christen. doopsgerinde, m baptist. doopvont, f baptismal door, by. through. [font. doorboren, to pierce. to stab. [breaking of dikes. doorbrnak, f rupture, doorbrengen, to pass, to spend, to dissipate. doordneht,dnly considered.
doordringen, to penetrate,to permeate,to imbue. dnoreen, pell-mell. doorgsan, to pass through, to walk on, to go on. doorgaand (spoorvvez).
rijt nig, n through-car[usually. riage. donrgaans, commouly, doorgang. m passage. doorgronden, to search
into a subject, to penetrate, to get to the bottom of a thing. doorkneed, versed in, con-
versant with. doorloopend, continuous. dnorluchtig, illustrious. doorn, m thorn, prickle. doornhaag, f thorn-hedge. doorschijnend, trans-
parent. doorsehrapp en. to scratch
out, to strike out. palpable, evident. donronede, f section. donrotann, to endure, to stiffer. dnorsteken, to pierce, to [energetic. stab. doortastend, resolute, doortoeht, m passage. doortrapt, sly, crafty. donrslaand,
doortrokkenampregnated. doorvner, m transit. doorvoerhandel, m tram-
sit( - trade). doorwaadbaar, fordable. doorweeken, to soak, to
steep. doorwrocht, elaborate. doorzetten, to push on,
to persevere.
doorzicht driftig 200 doorzicht, n penetration, draaischijf, f turn-table. understanding.
doorzien, to look through,
draak, m dragon. , slracht, f load, burden;
to penetrate, to look over.
dress, costume; range (of a
doorzoeken, to search,
draf, m trot. [gun). dragen (droeg; gedragen), to carry, to bear, to
to examine. door, .f box, case. slop, in shell (egg), husk, cover. dopervvt, f green pea. dor, barren. dry. damp, n village. slorseheis, to thrash. dorst, m thirst. sloe. m dress,garment,attire. dosis, f dosis, quantity. dot, m sucking-bag. douairiere, f dowager. douane, f custom-house. donane - beambte, m
tom-house-officer. douche, f shower-bath. clozijn, It dozen.
m thread, fibre, filament; wire (telegraph). draadlooze telegrafie, f
wireless telegraphy. draadnagel, m (wire - )tack. draagbaar,f litter, hand-
barrow; stretcher; (adj.) portable, bearable. draagbalk, m beam. .draagvermogen,nhearing-
power.
[coil.
draai, m turn; twist, bend, draaihrug, f swing-bridge. draaien, to turn, to twist,
to wind; to change, to trifle, to use shifts. draaierij, f shift. draaikolk, f whirlpool,
eddy.
[round.
draaimolen, as merry-godrattiorgel, n barrel- organ.
suffer; to reach. dragonder, m dragoon. Braless, to linger, to delay;
to loiter. slraniatisch, dramatical. m urgency, pressure. drank. m beverage, drink. drankje,n potion,medicine.
draperie,fdrapery,draping. drassig, swampy. droves). to trot. dreef, f alley, lane, drove. dreg, f grapnel, drag. dreigen, to threaten, to menace. drempel, m threshold. drenkeling, m drowned (drowning) person. drenken, to water, to drench. [place. drenkplaats, f wateringdressuur, f training. dreumes, m little fellow, urchin. •Ireon. m shake, rumble. dries three. driehoek, m triangle. driemaal, thrice, three times. [terly. driemaandelijks, guardriesprong, m junction. driest, bold, daring. drievoet, m trivet. drift, f passion, eagerness, haste; precipitation, drove, flight (ganzen). driftig, passionate.
drijfzand
201
drijfzand, n drift-sand. drijven (dreel;gedreven), to drive, to push; to float,
to swim. drillers, to drill. dringen (drong; gedrongen), to crowd, to throng,
to push; to urge. dringend, urgent, pressing. drinken (dronk; gedron[water. ken), to dribk. drinkwater, n drinkin, droefeuis, f sorrow, grief. droefgee.ti•, melancholy. droevig, sad, sorrowful,
dismal. drogen, to dry; to wipe. drogist, m druggist. drogrede, f sophism. dromedaria, m dromedary. drunk, m draught. dronkaard, m drunkard. dronken, drunk(en), tipsy,
intoxicated, inebriated. droog. dry. arid; dull. droogte, f drought; drydroom, m dream [ness. droombeeld, a vision, chimera. drooluen. to dream. droomerig, dreamy. droomgezieht, n vision. drop el, m drop. detail,/ grape. druipen (droop; gedropen), to drip, to drop. druiventros, m bunch of
grapes. druk, busy; (subst.) m
print(ing), edition,pressure, distress, affliction. drukfout, f misprint, erratum. [squeeze, to afflict. drukken, to print; to
dusdanig
drukkend, (warm) sultry. drukproef, f proof(-sheet). drukte, f noise, stir, busi-
ness, fuss. [ter. drukwerk, n printed matdruppel, m drop. dubbel, double. dubbel boekhouden,
doable entry. dubbelzinnig, ambiguous,
equivocal. duchtig. strong, sound. duelleeren,to fight a duel. duet, n duet. duf, musty, earthy. [tinct. duidelijk, plain,clear, dis-
duif, f pigeon, dove. duig, f stave. duiker, m diver; floodgate.
duim, sn thumb; inch. dui matok, m rule. duin, n dune (zee); down. duinhelm, m sedge.
duinter, dark, obscure, gloomy, dim; mysterious. duiaternia, f darkness. Duitach(er), German. Duitachland, Germany. duivel, m devil. duiveloch, devilish, diabolical. duizelig, dizzy, giddy. duizend, thousand. duldeloos, unbearable. (Widen, to bear, to suffer, to endure. dun, thin, slight, small. dunk, m opinion. dunael, n lettuce. duplikaat, a duplicate. Buren, to last, to remain. durven, to dare. due, thus, so, therefore. dusdanig, such.
dutje, n nap. duur, m duration;(adj.)dear,
[ing.
expensive, costly.
dnurzanns, durable, last. duw, m push. dwaalbegrip, n false no-
[wisp.
tion.
dwaallicht, n will o'the dwaalspoor,nwrong track. dwaas, fool. dwalen, to wander, to err. d siva ng, m compulsion, con-
straint.
eerelid
202
dutje
[labour.
dwangarbeid, m forced dwarlwind, in whirlwind. dwar., cross; peevish. dsvaradrijver, In thwarter. dwarsligger, m sleeper. dwarastrant,f cross-street. dweepziek, fanatical. dwell, f mop, swab. dweperij, f fanaticism; bigotry. dwerg, m dwarf, pigmy. dwingeland, nt tyrant. dvvingen (dwong; gedsvongen), to constrain,
to compel, to force.
edelgesteente, n precious stone, gem, jewel. edelman, 74 nobleman. edelmoedigheid, f gene[rosity. eed. In oath. eedbreuk, f perjury. eekhoren, m squirrel. eelt, n callosity. een, a, an. one. eend, f duck. [a duck. eendebout, in leg (wing; of eendekker, st monoplane. eendracht, f concord,
union. [unanimity.
eenheid, f unit, unity, eenig, sole, single, only,
any,some,several.[measure.
eenigermate, in some, eenigszins, somewhat. eenkennig, shy, timid. eenmaal, once. eenmaal, andermaal, derdemeal, going, going, eenoogig, one-eyed. [gone. eenpnrig, unanimous.
ei,npersoons, one-bedded (cabin); single (bedstead). eens, one, one day.
eensgezind, unanimous,
harmonious,
eb, f ebb, ebb-tide. ebbenhout. n ebony. echo, f echo. 1. eeht, In marriage; (adj.) le-
gitimate, authentic.
echthreuk, f adultery. echtelijk, conjugal, echter, yet, however. echtgenoot(e), m (f) hus-
band; wife.
echtscheiding, f divorce. edel, noble, generous.
eensklaps, soddenly, eentonig. monotonous. eenvormig, uniform.
eenvoudig, simple, plain.
eenzanm, solitary, lonely. eenzelvig, solitary, self
contained.
eenzijdig,partial,one- sided. ear, -before, ere, sooner,
rather; (subst.) f honour.
eerbanr, modest, honest. eerbied, m respect. [rather. eerder, sooner, before,
eerelid,nhonorary member.
eerepoort
203
eerepoort, f triumphal [honour. arch. eergevoel, n sense of cergierig, ambitious. eergisteren, the day before yesterday. eerlijk, honest, fair. eerloos, infamous. eerat, first, just; firstly, directly. eerstdaags, one of these eertijds, formerly. [days. eervol, honourable. eervvaardig, honourable, reverend. eerzneht, f ambition. cellular, eatable. eetkamer, f dining-room. eetlnet,ma.p_petite,stomach. eetzaal, f dining-room. eeuw. f century, age. eeutvig, eternal, perpetual. effect, is effect (of light); [stocks (pl.). success. pl.) funds, effecten, n m effectenhandelaar, [grave. stock-broker, effen, smooth, even, plain, egel, m hedge-hog. eg(ge), f harrow. ego:erne, n egotism. Egyptenaar, Egyptian. ei, n (pl. eieren), egg. ei ! ah, indeed, pray I eierdopje, n egg-cup. eierklopper, m egg-whisk. eigen,own,peculiar,proper. eigennar,m owner,proprieeigenaardig.peculiar. [toe. eigenbaat, f self-interest. eigendom, m & a proper. • ty, possession. eigendnnkelijk,arbitrary. eigenlijk, proper, true.
engagement
eigennaam, m proper name. eigenschap, f attribute (of God); property (of bodies); quality,nature (of persons). eigentwaan,m self-conceit. eigenzinnig, wayward, eik, In oak. [wilful. eikel, m acorn. eiland, n island, isle. elude, n end, extremity, termination. eindelijk, finally, at last. eindeloos, endless,infinite. eindigen, to end, to finish. eiech, m demand, claim. ekster, f magpie. eksteroog, n corn. el, f ell, yard (English). elastiek, a elastic. elders, elsewhere. electriciteit, f electricity. elegant, elegant, stylish. element, n element. elf, eleven. elfde, eleventh. elft, m shad. elk, every, each. [another. elkander, each other, one elleboog, m elbow. ellende, misery. ellendelmg, m wretch. ellips, f ellipse. els, m alder(tree); — j awl. email, n enamel. emballage, f packing, embaling. entailer, nt pail, bucket. emploze, m employe. en, an. energie, f energy. eag, narrow, strait, tight. engagement, f engagement, match.
engel
expres
204
engel, m angel.
ervaren, experienced, ex-
engelnehtig., angelic. Engeland, England. Enge hie h, English. Engelsehe ziekte, f ric-
pert, skilful. [practise. ervaring, f experience, erven, to herit. erwt, f pea. each, m ash (tree). eskader, n squadron. eskadron, a squadron, asp, m asp-tree. [troop. Ctainge, f show; showwindow. eten (at; gegeten), to eat. etiket, a label. etiquette, f etiquette. ets, f etching. etter, m matter, pus. alai, n case. Europeesela, European. euvel, n evil; (adj.) bad, evangelic, n gospel. [evil. even, even, equal(ly). evenaar, m equator. evenals, (just) as. [match. evenaren, to equal, to evenbeeld, a image; likeness. [the same. eveneeno, the same, all evenredig, proportionate. evenveel, as much. evenvvel, however. evenvvieht, n equilibrium
kets. engte, f strait;defile. enke1,71t ankle; (adj.)single;
singly, merely, only. enkelvoudig, singular. entree-PAU... n ticket, pass, order. [admission. entree• prijs,mentrance - fee, entrepot, a bonding - ware-
house.
enveloppe, f envelope. rim, etc., and so an. epidemic, f epidemy. equipage, f cr e w ;e quip ag e er, there, of it. erbarming, f pity, com-
passion. [inony; ground. erf, n inheritance, patrierfelijk, hereditary. erfenis, f inheritance, he-
ritage.
erfgenaam,m & f he i r(ess). erfpacht, f quit-rent,
ground- rent. erfzonde, f original sin. erg, ill, bad, evil. ergena, somewhere, anyerger, worse. [where. ergerlijk, offensive, scan-
dalous. ergernis,f offence,scandal. erkennen,to acknowledge. erkentelijk, thankful,
grateful.
evenwijdig, parallel. evenzeer, as much, examen, n examination. excellentie, f excellency. exeentriek, n eccentric
gear; (adj.) eccentric, odd. n excuse.
eXeuU16,
exemplaar, a
copy, spe-
erker, ni oriel-window. ernst, m earnest(ness), zeal. ernstig, grave, serious,
exereeeren, to drill. expediteur, m forwarding
earnest. arts, n ore.
expres, on
cimen. agent.
[tionally.
purpose, inten-
expresse bestelling 205 expreascheatelling,f ex-
press delivery. exprestrein, m express. extra, extra, special. ezel, m ass, donkey.
fokker
fiche, n counter. filer, high-spirited. haughty.
feta, f cycle, bike.
Helmer, m cyclist. figurant, tn. supernumerary,
walking-gentleman. figunr, f & a figure, form,
faam, f fame, reputation. fabel, f fable, story. fabriek, f ;manu)factory;
works.
[mark.
fahriekamerk, n tradefactor, m factor; agent. factuur,.f invoice, bill. facultatief, optional. faculteit, f faculty. failliet, insolvent, broken,
bankrupt. fakkel, f torch, link. [liar. fillet., to fail. familiaar, informal, faini-
familie,f family,relations. fanfare, f fanfare, flourish. fantasie, f phantasy Jancy . fat, its swell. prig. fatimen, n fashion, workmanship; cut, shape. fatowenlijk, respectable, genteel, decent, becoming. fazant, m pheasant. Februari, February. fee, f fairy. f shrew, fixen. treat, is feast. festival. fee-atmaal, n banquet. feilbaar, fallible. [fact. feit, n fact, deed, matter of fel, fierce, sharp, violent. f eongratulaterm, resolute, firm. [tion. feuilleton, n serial - tale.
shape. fijn, fine, thin,pure,reflned, nice, delicate, sly, devout. fijngevoelig, delicate. filiaal, n branch-establishfilter, a colander. [ment. financieel, financial, peenfirma, f firm. [niary. firmant, m partner. Hotel, f fistula. flacon, rn scent-bottle. ftadderen. to flutter. flanel, is flannel (vest). flank, f flank, side. flauw, faint, weak; insipid, silly. flenaje, n thin pancake. flench, f bottle. [tray. fleaschebakje, n bottlenets, faded, pale. flikje, n chocolate-lozenge. flikkeren, to glitter, to [fast. sparkle. flunk, clever, lively, steadfloor., n crape; veil. fluisteren, to whisper. f flute. finite. (Hoot; gefloten), to whistle; to hiss. fluitje, vs whistle. finks, immediately,quickly. fluweel, n velvet. fnuiken, to clip the wings, to check. foedraal, n case, sheath. foci, fy!, for shame! fokker, ns breeder.
foltering
system.
foppen, to fool. forel, f trout. formaat, n size. formaliteit, f formality. formeel,formal,regular,set. formulier, n printed form,
formulary.
fornuis, n furnace, range. forseh, robust, strong. fort, n fort, fortress. fortuin, n fortune. fotografie,f photo(graphy). Courage, f forage. tout, f fault, mistake. foyer, m crush-room. fraai,pretty,handsome,fine,
nice.
framboos, f raspberry. franco, postpaid, carriage[paid. franje, f fringe. frankeeren, to pay the
postage, to prepay.
Frankrijk. France. Fransch, French. freule, f honourable miss. Frieseh, Frisian. frisch, fresh. friseerijzer, n curling[knit. tongs. fronsen, to wrinkle, to fruit, f Sr n fruit. fruityrouw,ftruit-women. fuik, f bow-net, trap. fuillen, to carouse. functie, f function. fundament, n foundation,
bottom.
gastmaal
206
foltering, f torture. fonds, a fund, stock,capital. fonkelen, to sparkle. bontein, f fountain. fool, f tip, gratuity. fooienstelsel, n tipping-
U ga, go. gaaf, sound, whole, entire. gaau (ging; gegaan), to
go, to walk, to move.
gaar, done; (fig.) clever. gaarne, willingly, readily. gading, f liking, choice. gal, I gall, bile; spleen. galant, courteous. galerij, f gallery;verandah. galg, f gallows, gibbet. galm, m sound, rebound. salon, n lace, trimming.
galop, m gallop.
gang, m gait, walk, course,
tack, way; alley, corridor.
gangbaar, current. gains, f goose (pl. geese). ganaeh, whole, all. ganzeleverpastei, f goose
liver pie.
gapen, to gape, to yawn. gaping, f gaping, yawning; chasm, gap. garantie, f warrant. garderobe, f ward-robe. gapen, n thread, yarn. garnaal, f shrimp. garneersel, n trimming. garnizoen, a garrison. n gas. gaelitter, m gas-litter. gargloeilieht, n incandes-
cent gas-light.
gaskraan,f cock. gaskroon, f gaselier. gaspit, f gas-burner. gala, m guest, visitor. gastheer, m host. gasthuis, n hospital. gastmaal, n feast, banquet.
gastoestel
207
gastoestel, n gasboiler. gastvrij, hospitable. gat, n hole, opening, gap. gauw, quick, swift, soon. gave, f gift; bounty; talent.
gazer, gauze, gauzy. gazon, n lawn. gearmd, arm-in-arm. gebaar, n gesture, action. gebabbel, n prattle,trattle. gebak, n pastry,sweetmeat. gebed, n prayer. geboente, n bones [tains. gebergte, n chain of moungebeuren, to happen, to
occur.
[currence. gebeurtenie, f event, ocgebied, n dominion. empire, territory, jurisdiction; sphere. gebiedend, imperious, imperative. gebit, a (set of) teeth; bit. gebloemd, flowered, flowery. [mandment, decree. gebod, n precept, comgeboorte,f birth, nativity. geboortedag, in birth-day. geboren, born. gebouw, n building, fabric. gebraad, a roast (meat). gebrek, n want, scarcity, defect. [ty. gebrekkig, defective. faulgebroedera (pl.) brothers gebroken, broken. [(pl.). gebruik, n use,usage.habit, custom, employment. gebruikelijk, usual, customary. [ploy. gebruiken, to use, to en, gedaan, done, finished. gedanute, f shape, form, figure.
geestelijke
gedaanteverwiaseling, f
metamorphosis, transformation. (opinion. gedaehte, f thought, idea, gedaehtenia, f memory,
remembrance.
gedeelte, n part, share. gedeeltelijk, partly. gedenkboek, n annals,
records (pl.). [to recollect. gedenken, to remember, gedeukteeken, tie monu-
ment.
[rable.
gedenkwaardig, memogedieht, n poem. gedienatig, serviceable. gedijen, to thrive, to
prosper. [guished. distingedrag, n behaviour, conduct, demeanour. gedrang, n crowd, throng, crush, pressure. gedruisch, n great noise , rattling, rush. geducht, formidable. geduld, n patience, resignation, forbearance. gedurende, during, for. gedurig, continual. [sive. gedwee, supple, submisgeel, yellow. geelzucht,f jaundice. geese, no, none, not any, [no means. not one. geensaina, not at all, by geese', m whip, scourge. great, in spirit, soul, mind, volatile, liquid; genius, [ardour. ghost, spectre. geeatdreft, f enthusiasm, geestelijk, spiritual, intellectual, ecclesiastic. geestelijke, in clergyman. gediatingeerd,
geestig
208 gelijkwaardig
geestig, witty. [energy. geestkraeht, f strength, geettsven,to gape,to yawn. gefluister, n whispering. gegeveno. n (pl.), data, communications (pl.), information. gegoed, well-to-do, gegrond, (well-)founded. gehakt, n minced meat. gehalte, n standard,quality. gehard, hardened, hardy. gehecht, attached ;to), [full. fond of. geheel, whole, all, entire, geheim, IL mystery; secret; (adj.) secret, bidden. geheimzinnig,mysterious. geheug,,en, n memory, remembrance. gehoest, n coughing. gehoor,n hearing;audience, auditory. gehoorzaam, obedient. gehueht, n hamlet. geit, f (she-)goat. gejaagd, agitated, nervous. gejuieh, n shouting, rejoicing. gek, nt fool, madman, buffoon; (adj.I foolish, mad. gekkenhuis, n mad-house. gekleede jas, m dress-coat. gekletter, n clashing, clattering. [glass. gekleurd glas, n stained geknoei, n bungling, daub(ing). gekreun,n groaning,moan. gekacheeren, to jest, to joke. gekunsteld, affected, stiff. g,laat, n face.countenance. gelach,nlaughter,laughing.
gelag, n share, score, scot. gelasten, to order, to rumgelaten, resigned. [mand. geld, a money, cash. [cial. geldelijk, pecuniary,finanGelderland, Guelders. geldgebrek, n want of money, penury. geld:1g, valid, available. geleden, past; ago, since. geleerd, learned. [man. geleorde,m scholar,learned gelegen, situated; convenient. gelegenheid, f opportunity, occasion. [melade. gelei, f jelly, jam, margeleide, n conveyance,guidonce, [lar. geleidelijk, orderly, regugelid, n joint,tank, file. geliefd, beloved, dear. geliefko.osd, favo(u)rite. gelieven, to please. gel ijk,similer, alike. equal; even, level, smooth; gelijk hebben, to be right. gelijken, to resemble, to be like, to be a likeness of. gelijkenia, f resemblance, likeness; parable. gelijkheid, f similarity, equality. gellijkluidend, true (to the original!; consonant. gelijkmatig, regular. gelijknamig,homonymous. gelijksoortig, similar, homogenous. gelijktijdig, contemporary, simultaneous. (on the) gelijkvloers, groundfioor. gelijkwaardig,equivalent.
gelinieerd
geoefend
209
gelinWerd, ruled. geloei,n bel lowing,roaring. geloftu, f vow, promise. gelouf,n faith.creed,belief. gelloofvvaardig, credible. gelooven, to believe; to
credit; to think, to be of opinion. gelooftig,faithful,believing gebtai, n ringing*. geluid, 'A sound, noise. gelulc, n happiness, luck, felicity, prosperity. gelukken, to succeed, to
prosper.
gemeenteraa41, f town-
council. [affable. gerneenzaorn, familiar, gemelijk, sullen, peevish.
gemeng.1, mixed, miscellaneous. gemeubileerd, furnished. gemiddeld. average. gem ift, n want. gemmed, in mind, heart. gems, f chamois. genaakbatur, accessible, genaomd, named, called. genade, f grace, favour, mercy. [stroke.
gellukkig, happy, lucky,
genadeftlag, nt finishing,
fortunate, successful. gelnkvvenach,m congratugelukzalig,blessed.[lation.
geneeftheer, nt physician. geneeakundig, medicinal,
gelukzoeker,madventurer. gemitakt, made; (fig.) af-
fected. gemftakte kleeren (pl.),
ready-to-wear clothing. geniftal, ni consort. gemak, n comfort, ease,
convenience, leisure. gemakkelijk, easy, con-
venient.
[easy chair.
gemakkelijke steel, nt gemaftkerd, masked. [rate. gematigd,moderate,tempegember; f ginger. gemherbier, in ginger ale. genieen, common, vulgar, ordinary, UMW, public,
familiar, low.
gemeen plant., f common.
place; expression. gemeenachap, f com-
munity, society. geineensehappelijk,com-
mon, joint.
[parish.
gemeente, f community,
e. 3.
merciful,gracious. medical.
[physic.
geneemmiddel,n medicine, genegen, inclined,disposed. generftal, nz general. genezen (genes; genezen), to cure, to recover. geniaol, ingenious. gen!e,n genius;engineering. i het geniep, ge w er; in
on the sly.
genieten (genoot; geneten), to enjoy. genietroepen, m (pl.) en-
gineer corps.
elY1-
genoeg, enough, sufficientgenoegdoening, f satis-
faction.
[light. genoegen, in pleasure, degenflernd, d ust mentioned, (above-)8a; . [company. genootftehap, n society, genot, 11, enjoyment, profit(s). genotvol, delightful. geoefend, trained, drilled.
14
geoorloofd
210
gestreng
geoorloofd, lawful, al- geschieden, to happen, to
[becoming. chance, to take place. gepast, fit, proper,suitable, geschiedenis, f history. gepeins, a musing, medi- gerchikt, apt, fit, able. geNchil, n difference, discation, pondering. pute. quarrel. [shriek. gepenrionneerd, retired. gepeupel, n populace,mob. geschreeuw, n cry, shout, geplombeerd, filled, stop- geschrift, a writing, writ, ped (tooth). document. gepromoveerd,graduated. geschut, n artillery, guns. gernakt, hit. touched; pi- gest., a hissing. qued, offended. [frame. geslacht, n generation, fagernamte, n skeleton; mily, race, sex. geslachtsunam,m familygamma, a noise, clamour. geraken, to come to, to name, patronymic. geslepen, sly, cunning. attain, to arrive, to get. gerecht, n (court of) jus- gesloten, shut, closed, conchided, settled. tice; tribunal, jurisdiction; course, dish, service. gesp, m buckle. [versation. gerechtelijkjudicial,legal. gesprek, a discourse, congerechtigd, authorized, gesprongen tuchtband, m punctured tyre. qualified, entitled. gerechtshof, n tribunal, gespuis, a rabble, scum. court of justice. [willing. gestaclig, continual, constant, steady. gereed. ready, prepared, gereedschap, n utensils, gestalts, f figure, shape, stature, size. instruments, tools (pl.). geregeld, regular, orderly, gesteente, n stone, rock. set, fixed. [comfortable. gestel, a structure, cong,;eriefelijk, struction, constitution. convenient, gering, mean. low, small. gesteld, set, situated, orgeringschatting, f dered; supposed. gesteldheid.f constitution, disdain. geritsel, n rustling. nature, temperature, congeronnen, curdled,clotted. dition, situation. gerstebrood, a barley- gesternte, n stars (pl.), bread. constellation. [noise, gesticht,n edifice, building, gerucht, n rumour, report, establishment. geruim, considerable; full. gestoelte,n tribune, chair. gerust, quiet. easy, calm. geruststellend, quieting, gestoffeerde kamer, f furnished room. comforting. gestreng, severe, harsh, geschapen, created. rigorous, rigid, austere. gescheuk, a present, gift. lowed.
getaand
211
getaand, tawny, tanned.
n number. getand, indented; toothed. getij, n tide. g„Tetroosten izieh), to bear
patiently, to put up with. get rou w, faithful, true, loyal; exact. getnige, yn & f witness, evidence. [witness. getuigen, to testify, to getuigenia, f & a testimony, witness, evidence. getuigaehrift,n certificate, testimonial. gen!, f channel, gully. geur, vs odour, perfume, scent, smell. [risk. gevaar, n danger, peril, gevaarlijk, dangerous, perilous. geval, n case,event,chance. gevangen, captive, impri[captive. soned. gevangene,m ,V,f prisoner, gevangeni, f prison, jail. gevangensehap, f captivity, imprisonment. gevat, seized, clever, smart. geveeht, n light, combat, action, engagement. geweined,dissembled,feigned, pretended. gevel, in front, facade. geven (gal; gegeven), to give, to bestow,to present with, to confer, to grant, to deliver, to deal cards). [able. gevest, n hilt. gevoegelijk. proper, suitgevoel, n feeling, sentiment, impression. gevoelen, n opinion, idea; to conceive, to feel.
gewild
g,:evoelig, sensible, sensi-
tive; tender-hearted. gevoellooa, insensible, in-
different.
[try.
gevogelte, n fowl, poutgevolg, n consequence,
train, retinue.
gevolgtreltking, f conse-
quence, deduction.
gevolmachtigde, nt pleni-
potentiary; attorney;proxy.
gevonden, found. gewaad, a garment, garb. gewaagd, hazardous,risky. gewaand, pretended,
gewaar, aware. [feigned. gewaarwording, f sensation, perception. gewag maken,to mention. gewa•, n crop; vegetable. geweer, n rifle, musket. gewei, n horns, antlers (pl.) (van een hert). geweld, n force, violence. gewelddadig, violent, forcible. [men t. gevveldig, violent, veliegewelf, n vault, arched roof. [hardened to. gewend, accustomed, gewenscht, wished-for, desirable. geweet, n region, province. geweten„ n conscience. geweten100., unscrupulous. [ex-. gevvezen, late, old, former, gewicht, n weight, importance. gewiehtig, weighty, ponderous, important. gewijd, consecrated. gewild, wished, wanted, in demand.
gemillig g evvi I lig , willing.
212
gevvis,certain,sure.Ecrowd. gewoel, n stir, bustle, gewoon, used, accustomed, common, usual. [usual. gewoonlijk, ordinary, gewoonte, f custom, use, habit. [lation. gewricht, n joint, articugewrocht, n production. gozag, n authority; power. gezagvoerder, m master (mariner); commander. gezamenlijk, collective; jointly, together. gezang, n hymn, song. gezant, m embassador. gezanteehap, n embassy. gezegde, n saying, expression. gezellig, sociable, social. gezelachap, n company, s ociety. gezet, corpulent, stout. gezicht,nsight,look;face;vision; prospect. [delusion. gezichtahedrog, n(optical) gezien, esteemed, regarded. gezin, n family, household. gezind, disposed. gezindte, n sect, church. gezocht, desired, in demand, sought after. gesond, healthy, wholesome, sound. [soundness. gezondheid, f health, gezmetera (pl.), sisters (pl.). gezvvel, n tumour. [man. gezworene, m juror, jurygide, m guide. gier, m vulture. gierig, avaricious, stingy. gierigaard, m miser, niggard.
glijden
gieten (coot; gegoten ) , to pour, to shed water; to cast (ijzer). gieter. m watering-pot. glieterij, f foundry. gietijzer, 21 cast-iron. gif(t), n poison, venom. gift, f gift; present; donaglj, you, thou, ye. [tion. giizelaar, m hostage. gilzeling, f imprisonment for debt. gil, m shriek, yell. Nor.. gild(e), n guild, corpora. gillen, to yell, to shriek. ginda(ch), you, yonder. n plaster of Paris), f giraffe. [gypsum. giro, f endorsement. giro-hank,f discount-bank. gissen, to guess, to congist, f yeast. [jecture. gisteren, yesterday. giat ring, ,f fermentation, sedition (of people). git, n jet. gitaar, f guitar. glacè handsehoenen, m (pl.), kid gloves ,,p1.). glad, smooth, polished; sleek; slippery (pavement); (fig.) cunning, sly. [yen. gladgeachoren, clean - shaglans, m lustre, brightness, splendour, brilliancy. glas, n glass, window-pane. glas - blazerij.fglass - works. glazen, glass. glazenbakje, n glass-tray. glazennsaker, m glazier. glaznur, n glazing. enamel. gl bbe rig , slippery. f slide. glijdon (gleed; gegleden),
glimlachen
graat
213
to glide, to slide, to slip. glimlachen, to smile. glimmen (glom; geglomtnen), to glimmer,
to glow, to shine. glinateren, to glitter, to
[gross. globaal, rough. in the gloed, m glow, flame, ardour, heat. [glow. gloeien, to be red-hot, to gloeikonaje, n incandescent mantle. gloeilamp, f glow-lamp. glooiend, sloping. glorierijk, glorious. gluiperig, sneaking. . gluren, to leer, to peep. goddel kik, divine. [godly. godtit,loos, impious, ungodenleer, f mythology. godgeleerdheid, f theoaudio, f goddess. [logygodlooehenaar, m atheist. gotledienat, rn religion. godulastering, f blasphemy. sparkle.
gotlyrueheig,pious,devout. trued, n (pi. goetleren),
clothes; linen; goods; estate, property; (adj.)good, fit, favourable. great, solid. goodaardig, good-natured, benign. goeden avond, good night. gouden morgen, good morning. goederentrein, m goodstrain, freight - train. goetterensvagen, m van. goedertieren, merciful, clement. [Friday. Goede Wrijdag. Good goedhartig, kind - hearted.
goodkeuren, to approve. goedkoop, chap. goedoehika, willingly, vo-
[cheerfully. luntarily. goetlamoeds, deliberately, golf.fwave,billow;bay,gulf. m breakwater. golfbreker, f undulation. gotta, f gum. gomelastiek, n Ioditt(n)
rubber, caoutchouc. gondel, f gondola. gonzen, to hum, to buzz. gooehelaar, in juggler,
conjurer.
[to fling.
gooien, to cast, to throw, gout, f gutter, drain. gootateen, m sink. gordel, m girdle, belt. gordijn, n curtain (over-);
bed-hangings (van een bed). gorgeldrank, m gargle,
gargarism. gore, f pearl-barley, groats. good, a gold. gotaddraad, m gold-wire. gouden, goldlen 1gouden bruiloft, f golden wedding. goudionid, nt goldsmith. goutlyiach, m goldfish. gouvernante, f governess. gouvernement, n government. [vernor. gonyerneur, m tutor, gograati,m degree,rank,grade. graaf, vt earl, count. graafaehap, n county, shire; earldom. [hungry. graag, eager, desirous, graagte, f appetite, eagerness. graan, n grain, corn. grant, f fish-bone.
grabbelen
214
grabbellen,to scramble for. graeht, f canal,ditchonoat; (de straat) quay. [pulchre. graf, Is grave, tomb, aegrafkelder, no vault, crypt. graggo,ngram.rphone)record.
gramofoonplaat,f(gramogrammatioa, f grammar. gramsehap.manger,wrath. granaat, f (born) grenade,
shell; (steen) garnet. graniet, n granite. grap, f jest; joke, fun. gen., n grass. [plot. grasperk, n lawn. grassgratie, f pardon, grace. gratis, gratis,gratuitous(ly), free. [n rabble, populace. grauw, gray, grey; (subst.) graved', n gravel. gravoeren, to engrave. graven (groef; gegravon), to dig. graveur, in engraver. gravin, f countess. graven, to graze. greep, m grip; handle, hilt. greintje, n grain. grenadier, no grenadier, [deal. grendel, no bolt. grenenhout, n fir, redf border, frontier,
confine, boundary, limit.
grenspaal, no landmark. grenzen, to border,to verge
(upon). [unlimited.
grenzenloos, boundless, greppel, f trench. [strong. gretig, eager, greedy, degrief, f grief; grievance.
Griesk(seh), Greek,Grecian. griesmeel, n semolina. grievend, grievous, offensive.
grondlegger
griezelig, shuddery, curdgritifelj slate-pencil. [ling. grille, f office. griller, m clerk (of the
court), secretary.
grijna, f grin, wry. grijnslach, no sneer, sar-
donic laugh.
grijpen (greep; gegrepen), to catch, to lay hold
of, to clutch.
grijo, gray, hoary. griisaard, m grey - beard. grit, f caprice, whim,fanry. grinimig, furious, grim,
angy.
grindvveg, m gravel-road. groef, f grave, channel;
groove, notch.
groei, m growth. graeien, to grow. groen, green; (subst.) m
novice, green one.
groenhoer,m green-grocer. groento, f vegetables; pot-
herbs, greens ;pl.). groep, f group, cluster, crowd. groat, m salutation, salute. grof, coarge(ly), rough(ly), rude(ly); thick, gross. grofvvild, n big game. grond, no ground, bottom; [ple. reason, cause. grondbegineel, a princigrondbelasting, f groundtax. grondeigenaar, no landholder, landed proprietor. grondgebied, n territory. grondog, thorough, profound, fundamen tal;(smaak ) earthy, muddy. grondlegger, m founder
grondslag
215
grondslag, at base, foun-
dation; element. [material. gronalstof. f element, raw grondvesten, to found, to lay the foundation. gronolvvet, f constitution. groat, great, large, tall, high, huge. groothoek. n ledger. Groot-Britanje, n GreatBritain. grootendeels, greatly. groothandelaar, TA wholesale dealer. groothertog,mgrand-duke. groothertogin, f grand-
duchess.
grootje, n grandam,granny. grootmoeder, f grand-
mother.
[mous.
grootmoedig, magnaniGroot-Nederland, n
Greater.Holland. grootsch, haughty, ma-
jestic.
[swaggerer.
grootspreker, m boaster, grootte, f greatness, size,
extent.
[father. grootvader, m grandgrow, n gross; mass, main grot, f grotto, cave. [body. gruis, n sand, gravel, (coal-)dust. grutten, f (pl.) groats (pl.). gruweldoad, f atrocity. gruvvelijk, abominable, horrible. [toon. guirlande, f garland, fem. gait, m urchin; rogue. gull, generous, liberal, cordial, open-hearted. gulden, m guilder, florin; (adj.) golden. gulzig, greedy, gluttonous.
hagel
gunnen, to grant; not gunat, f favour. [to envy. gunsteling, m favourite. gunstig, favourable, pro-
pitious. [rubber. gutta - percha, f Indiaaugur, bleak, raw, sharp. gymnasium, n Latin
grammar - school.
gymnalitiek,f gymnastics.
11 Haag; Den Haag, The haai, in shark. [Hague. hank, m hook, pole, fish.
hook, pick-lock. [work. haakwerk, a crochethaa I,m dash,stroke;draught. haan, m cock. hoar, (pron.) her, them, their; (subst.) n hair. haarhoratel,m hair - brush. hoard, m hearth. fire-side,
stove. haarkiooverij, 1 hairhaarspeld, f hair-pin.[cow). hams, m hare; chine (of a haasje-over, n leap - frog. hanst,f haste. speed, hurry;
(adv.) almost. nearly.. haasten (zilch), to hasten,
to make haste. haat m hatred, hate. haatdragend, revengeful,
vindictive.
[quenter.
habitué, m habitué, feehachêr, n force-meat,
hashed-meat. hachelipi, critical. hagedia, f lizard. hagedoorn. m hawthorn. hagel, m hail; small shot.
hak
216
f hoe, heel. haken, to hook; to make crochetwork; to aspire, to long, to hanker (naar, hakhout,ncopse.[after,for). hakkelen, to stammer, to stutter. [to hash,to mince. hakken, to chop, to hew, hakmer, n chopper. hal, ,f hall; (vleeschhal) shambles. [draw, to pull. halen, to fetch, to get; to half, half; half acht, half past seven. halibloed,m & f half-caste. halfhemdje, n (shirt)front. halfrond, n hemisphere. balm, m straw, stalk, blade. hal., m neck, throat; booby, simpleton. [stinate. hal..tarrig,headstrong,obhalleter, m halter. [halt. halt, halt; halt houden,to halter, m dumb - bell. halvemnan, f half-moon, ham, f ham. [crescent. m hammer, mallet. hand, f hand; de hand geven, to shake hands with. f nacle. handboei, f handcuff, mahandboek, n manual,handhanddoek, III towel. [book. handdoekenrekje,ntowelhorse. handdruk, M shake-hands. hands[, m trade,cornmerce, business. [dealer, trader. liandelaar, 7n merchant, handelbaar, tractable. handelen, to act, to behave; to trade, to deal, to negotiate.
hanglamp
handeling, f action, act. handeloberiehten, m(pl.), commercial advices (pl.). handelomerk,ntrademark. handeloreiziger, m CORI. mercial traveller, bagman. handelevloot, f merchantfleet, [proceeding. handelwijze, f behaviour, handgehaar, n gesture. handgeklap, a applause. handgeld,nearnest-money, bounty. rfightinic. handgemeen zijn, to be handhaven, to maintain, to uohold. handig, handy, clever, [hands. skilful, adroit. handkue, f kissing of handlanger, m assistant, [manual. helper. handleiding,f instruction, handschoen, m glove; gauntlet; met den handochoen trouwen, to marry by proxy. handochoentje, n proxywedded (young) lady. handschrift, n hand - writing, manuscript. handspiegel„ m handglass. handteekening, f signahsindwat, n handle. [cure. handvol, handful. handwerk, n trade, handicraft, business. handwerksman,marthsan. handwijzer. m finger - post. hanger (hing; gehangen), to hang, to suspend, to be pending. hangkast, f hanging-cupboard. [lamp. hanglamp, f suspended
hag ;gnat
drew, Punch, buffoon. hanteeren, to handle.
hap, m bit, morsel. papering, f hesitation, [eager. hitch. lbappig, snatching. greedy, hard, hard, tough, loud, [match. severe, violent. harddraverij, f trottinghardhandig, roughhanded. hardhoorig, dull; (thick, hard) of hearing. [stubborn. obstinate, hardnekkig, hard voehtig,hard-hearted. harig, hairy. haring, f herring. [gundi. haringsalade, f 8111M11 [buffoon. hark, .f rake. harlekijn, m harlequin, harmonica, concertina. harmonic, .f harmony. 'gamma, n cuirass, armour. harp, f harp. harpoen, m harpoon. harm, f & n resin. hart. n heart.mind,courage. hartelijk, hearty, cordial. harten, hearts; harten ass, ace of hearts.
hartig, savoury.
hartklopping, f heart-
beating, heart - throb. pathetic, [fection. hartstocht, an passion, afhartverscheurend, heartrending. barterer, n grief, sorrow. hatelijk, hateful, odious, malicious. hasten, to hate. hartroerend,
touching.
heerschappij
217
hangmat, f hammock. hangalot, 'a padlock. hansworst. m Merry•An-
have, f goods, property,
stock, fortune. [shabby. haveloos, poor, ragged, haven, f harbour, port, haven. havenhoofd, n pier, mole. haver, f oats (pl.). havermout, n oat-meal. havik, us hawk. hazardspel, a game of [filbert. chance, hazard. hazelnoot, f hazelnut, haeenwind, m grey - hound. hazepeper, f jugged hare. behhen Thad; gehad),
to have. [vetousness. hebencht, f avidity, cohecht, solid, firm. strong;
(subst.) n handle. heehten, to baste; to tack;
to attach.
[finement.
bechtenia,f custody, conheetumeter.m hectometre.
hrden, to - day, this day. hedendaage(ela), now - adays, modern. heel, whole, entire, sound. heelal, n universe. heelen, to cure, to heal. heelkundige, m surgeon. keen, away. been en weer, to and fro. heenguan, to go away. heenreis, f outward-journey, voyage out. beer, m Lord (God, Christ), lord, gentleman, master; (kaartspel) king. [farmer. heerehoer, m gentlemanheerenhnis, n manorhouse. mansion-house. heerlijk, noble, glorious. heerachappij,f dominion, power, empire.
heerschen
218
heerschen,to rule,to sway,
to be in vogue, to prevail.
heerschzucht,f ambition. heesch, hoarse. heester, m shrub. [eager. beet, hot, warm, sultry; heeten (heette; geheeten), to name, to call, to
give a name, to be named.
heethoofdig, hot-blooded. hefhoom. m levers heffen (hief; geheven),
to raise, to lift, to heave. heft, n handle. heg(ge), f hedge. heihlok, n rammer. hei(de), f heath, broom. heiden, m heathen, pagan. heien, to ram, to pile. hell, n welfare, bliss, salvation. m Saviour, Mesheilldronk, m toast,health. heilig, holy, saint. [lie. heiligdom, n sanctuary;reheilige, m saint, patron. Neil igsehennia„faacrilege. heilloos, nefarious, fatal. heilsleger, n salvation
army. [tion.
heilvvensch, m felicita-
heilzaam, salutary, salubrious. [tine. heimelijk, secret, clandesheimwee, n home-sickness. heinde en ver,far and near. heining, f fence, paling. hek, n fence, railing, gate. stile, bar. [aversion. hekel. m hackle; dislike, bekeldieht, n satire. licks, f witch, vixen. hel. f hell; (adj.) clear, shrill; blazing (vuur).
hengst
helnas, alas! held, m hero. heldenmoed, m heroism. helder, clear,bright;serene;
clean.
helderziend,clear - sighted. heldin, f heroine. helen, to receive (gestolen helft, f half. [goed). hellen, to incline, to lean,
to slope, to hang over.
hel I end, sloping. helling, f inclination, de-
clivity, slope; dock-yard.
helm, m helmet, casque. helmgras, n couch-grass. helmhoed, m sun-helmet,
topee.
helpen( hielp; geholpen),
to help, to assist, to aid, to succour, to be of use.
belsch. hellish, infernal. hem, him. [wen-) chemise. hemd, n shirt, shift; (vroukernel, m heaven(s), Pro-
vidence; firmament, sky; climate; tester (bed). hensellichaam, n heavenly (celestial) body. [azure. hemelshlauvv, sky - blue, hemelsch,celestial,heaven[zone. ly. hemelstreek, f climate, Hemelvaart, f Ascension (of J. C.); Maria Hemelvaart. Assumption of the Holy Virgin. Illemelvaartsdag, ' m Ascension-day,HolyThursday. hen, f hen; (pron.) them. hengel, m angling-rod. hengelen, to angle. henpsel, n hinge, handlehenget, m stallion.
219
hennep
hennep, m hemp. heraut, en herald. herberg, f inn, tavern, pu-
blic house. herbergier, m inn-keeper,
host, land-lord. herbergzaam, hospitable. herboren, regenerate. herdenken, to commemo-
rate, to remember, to reherder, m shepherd. [mind. herderin, f shepherdess. herderslied, n pastoral
song.
[tion.
berezamen, n re-examinalaerfst, m autumn. herfstdraden, m (pl.) gos-
samer, air - threads (pl.). horhaaldelijk, again and
again. herhalen, to repeat. to say
over again, to recapitulate. herhaling, f reiteration,
repetition.
herinnering, f remem-
brance, recollection.
herkauwend (flier n), ru-
minant.
herkennen, to recognize. herkssmst, f source, birth,
origin . herleiding, f reduction. herleven, to return to life, to revive. herlezing, f reading again, second reading. hermelijn, m & a ermine wit),stoat(rood). [to reply. hernemen, to take again; hernieuwing, f renewal. herroepen, to recall, to revoke, to repeal, to retract. [rate, to transform. herseheppen, to regene-
hiernaast
hersenen, f (p1.) brain(s). hersenpan, f skull. hersensehimmig, chime-
rical. [cussion of the brain. Isersensehudding, f conf hermenverweeking,
softening of the brain. herstel, n recovery, resto-
ration, remedy, redress. herstellen, to mend, to
re cov er,toredress[men ding. beratelling, f repairing, herstellingsoord,nhealthlaert, n deer, stag. [resort. hertog, m duke. hertogdom, n duchy. 'a-Hertogenbosch, Bois
le Due. hertogin, f duchess.[again. hertronwen, to marry hervorrude, m & f Dutch
protestant.
[(ation).
hervorming, f reformherwaarts, hither, this
way.
[to correct.
herzien,to rev iew,to revise, het, the, it, he, she. hetgeen, what, which. hetwelk, which, what. hetzij, either, or; whether. , joyful, pleasing; heuglijk
memorable.
[to agree.
heulen,to plot,to conspire; heap, f hip, haunch. heuseh, (adj.) courteous,
obliging; (adv.) really. heuvel, m hill. hevel, m siphon. [violent. hevig, vehement, fierce, Kiel, m heel. [annexed. bier. here.
hierhij, to this, enclosed, hierheen, hither. hiernaast, next door.
hiervan
220
hongersnood
hoeve, f farm. hiervan, hereof, of that. [many. hoeveel, how much, how hij, he. hoeveelbeid, f quantity. hijgen, to pant. hoesvel. although. hijoehen (heezeh; g hof, m garden; — n court. heathen), to hoist. hofdame,f maid of honour. hik, m hiccough. hoffelijk, courteous. hinde, f hind, roe. hinderers. to hinder, to im- hofhouding, f court, state. pede, to thwart, to incon- hofje, n almshouse; establishment for old people; venience. blind alley, court. hisiderlang, f ambush. hinderlijk, inconvenient, hofoneester, m steward. hofpredikeron court - chapannoying, troublesome. lain. hindernie. f obstacle. hofaltad, f residence. iiindoe, Hindu. holt, n kennel, sty, pen; hinken, to hop, to limp. dungeon. hinniken, to neigh. hol, n cavern, cave, den. hiatorizeli, historical. hollow, cavity; (adj.) holhit, m poney, nag tit. low, empty, concave. .f heat. Holland. Holland, the hobbelig, rugged, uneven. Netherlands. hobbelpaard,n cock - horse. hoe, how; hoe eer hoe Hollander, m Dutchman; de Hollanders,the Dutch. liever, the sooner the better; hoe langer hoe hoot, f milt, soft. roe, frill. erger, worse and worse; I hommel, m drone, humblehoe langer hoe sneer, bee. honop, f lump, big piece. more and more. hoed, m hat; bonnet for hoed, m dog. [capacity. hondenhok, n dog-hole, ladies). dog-kennel. hoedanigheid, f quality, honderd, hundred. hoede, f guard, care. honderdjarig, centenary. hoof, m hoof. honderdste, - hundredth. hoefijzer. a horse-shoe. hondoch, doggish, currish, hoefzmid, m farrier. [days (pl.). cynic. hook, m angle, corner,hook. Hoek van Holland, hondsdagen, m (pl.) cloghondadolheid, f hydroHook of Holland. Orel. phobia. hoekplaate, f corner-seat, hondsvot, m rascal, scounhoektand, nt eye-tooth. Hongaar(sch), Hungarian. hoen, n hen, fowl. [farm. Hongarije, Hungary. hoenderpark, n poultry honger, ra hunger.appetite. hoepel, m hoop. hongersnood, nt famine. hoest, m cough.
honij
brain'; chief, leader. hoofd...., principal, main,
cardinal. chief.
houtvesler
221
honig, m honey. honigraat, f honey - comb. hoofd, n head, sense,
[article.
hoofdartikel, n leadinghoofddeksel, n cap, bon-
net, hat etc. hoofdeneinde, n head. houfdgebouw, n principal
building. hoofdkussen. n pillow. hoofdkwartier, n head-
quarters (p1.). hoofdletter, f capital. hoofdoilieier, m field - offi[(f) head- teache r. cer. hooldonderwijzer(es), m hoofdpijn, f head - ache. hoofdatiad, f capital, me-
tropolis. hoofdatuk, n chapter. hoofdzaak, f main thing,
chief care, main point. hoofsch, courtly, court....,
ceremonious. hong, high, tall, lofty;
exalted. [esteem. hoovachting, ,f respect, hoogdravend, bombastic, stilted. [honourable. hoogedelgehoren, right hoogeerwaarde, right reverend. [priest. pontiff. hoogepriester, m highhoogerhand, right hand, precedency; authority. hoogesehooll, f uni[teemed. versity. hooggepeht, much eshooghartig, high-spirited. proud, haughty. [grandeur. hoogheid, f highness,
llooglander,mHighlander. hoogleeraar, m professor. hoogmoed, m pride. laoogte, f height, elevation, eminence; hill; alhooi, n hay. [titude. hooiberg, m hay-stack. boon, m outrage, scorn. hoop, m heap, pile, multitude, flock; — f hope. hoorhaar, audible. hooren, to hear. [spout. boos, f waterspout; windhop, f hop, hops (pl.). hopeloos, hopeless. hopen, to hope (op. for). Koren, m horn, bugle. horenblazer,m trumpeter. horizon(t), In horizon. horizontaal, horizontal. horloge, n watch. [case. horlogekas, f watchhorlogewijzer, m hand. horlogezakje, n fob. horrode, n wire-blind. hospita, f landlady. hospitaal, n hospital, in-
firmary. hotel, n hotel, inn. hotelhouder, m host, pro-
prietor. houden (hield; gehouden), to hold, to keep. to
contain, to fulfil, to take for. [air, carriage, attitude. houding, f countenance, hoot, n wood, timber.
houtnankap, m lumberexploitation. houten, wooden. houtskool, f charcoal. houtsnede, f wood - cut. houtvester, m forester,
ranger.
houtzaaginolen
222
houtzoagmoten, m sawmill. houvast, cramp-iron; hold. huu w, m cut, gash, cutting. houweel, n mattock, pickaxe. houwitoer. m howitzer. hoveling, m courtier. huiehelen, to dissemble, to feign, to play the hyhold, f skin, hide. [pocrite. huidig, this day, modern. huiduitolag, m eruption (of the skin). f coif, hood, awning, huig, f uvula. [tilt. huilen, to howl, to whine, to cry, to weep. [mily. hula, n house, home; fan domestic ani[tor. mal. huiadokter, m family - doehuiselijk,domestic. [dress. huisgewaad, n morning hniagezin, n family. huisheer. m landlord. huishouden, n household. huichondater, f housekeeper. Ibuishuur. f house-rent. huisjongen, as boy. huiakamer,fkeeping-room. huiskneeht, as servant; (in een hotel) boots. imiaondervvijzer, m private teacher. huisraad, n furniture. huisslentel, m latch - key. huiaveating, f lodging. hniavrouw, f wife, lady. huiswaarts, homeward. huiveriug. f shivers, shudder, reluctance. [rible. huiveringwekkend, hor-
ideaal
hulde, f homage. hulp,f aid, help.assistance. huipbehoevend,needy,inhuipelooa,helplesardigent. hul pm id del, n remedy, makeshift. [post-office. hul ppostkantoor,nbrandm holly. humeur, n humour, disposition, temper. humor, m humour. hun, their, them. hunkeren, to hanker for. huppelen, to hop, to skip. hupach, agreeable, pretty. huren, to hire, to rent. hut, f cottage, cabin. hutspot, f hodge-podge. huur, f wages, rent, hire, lease; service; to huur, to [tenant, farmer. let. bonnier, m lodger, renter, huurkoetaier, m hackney, coachman. huwelijk, n marriage, matrimony, weddin5, wedlock. [ding-gift. howelijkacadeau, n wedhuwelijksfeest, n wedding - feast, wedding-party. huvvelijkareisje, n wedding - trip. huwen, to marry. hunaar, m hussar. hyacint, m & f hyacinth. hypotheek, f mortgage, encumbrance. hysterisch, hystericial).
ideaal, n ideal.
idee
223
idee. f & n idea, notion. idioot, m idiot;(adj.)idiotic. intern, the same, ditto, do. ieder, every, each, every
one, every body, any one, any body. [body, one. ietnand, somebody, any iep(eboom), sin elm(treel. ler, Irishman. ietr, something, any thing. ;001, vain, useless, frivolous. [gage, to adjust. ijken, to seal, to stamp, to qt., thin, flimsy. Wen, to hasten, to hurry on, to speed; to rave, to kiting., hastily. [wander. n ice. ilobeer, m polar bear. ij.breker, m ice-breaker. ijaelijk, horrible, frightful. ijskast, f refrigerator, iceijskegell, 111 icicle. [safe. ijokeIder, m is house. ijver, Ut zeal, diligence, ardour. ijveraar, m zealot;stickler. kiverzuelit,fjealousy,envy. ifzel, lit glazed frost, rime. iAzer, n iron. lizeren, iron. ijzerdraad, n iron - wire. ijzergieterij, f iron - foun-
kizig, icy, appalling. [dry. Hz, I; ikzell, I myself. Music, illusion. .f illustration. :miner, indeed, nay. in, in. into, within, at,
against. [inhale. inademen, to breathe, to inbeelding,f imagination,
self-conceit. inbegrepen, including.
ingang
inbeslagneming,f seizure. inbinden, to bind; to re-
strain (oneself). inblazing, f instigation,
suggestion. inboedel, m furniture,
household-goods. inboezemen, to inspire,
to instil, to suggest. inboorling, m & f native. inborst,f character,tenaper. inlirasik,f burglary, housebreaking. inbreker, m burglar. inbreuk,f infraction.violadon, infringement. [quest. inconsequent, inconseineournnt, unmarketable. indaehtig, mindful. indeelen, to incorporate, to divide. inderdaad, indeed, really. Indiit, India. ;milieu, if, in case. indienen, to deliver in, to present. [Ionia]. ludiselvgaat, m Indian; coindividu, a individual. indompeling,f immersion. indringen, to intrude, to penetrate into. indringerig, intrusive. indruk, m impression. imlustrie, f industry. induetrieel, m manufacturer; (adj.) industrial. ineenzakken, to collapse. inenten, to inoculate; to vaccinate. infanterie,f infantrv,foot. inilnieteren, to whisper, to prompt, to suggest. informatie,f information. ingang, m entrance, entry.
ingebeeld
224
ingebeeld, imaginary; selfconceited. ingeboren, innate. ingelegd, mosaic, inlaid (vloer, tafel); preserved, pickled (yruchten, zuur). ingenieur, m engineer. ingenomen, taken, captivated; fond of. ingesloten, enclosed, inclusive, included. ingetogen,discreet,modest. ingeval, in case. ingeving, f suggestion. ingevolge, according (pursuant) to,in consequence of. ingevroren, ice- bound. ingewanden, n (pl.) bowels,entrails.intestines(pl.). ingewijd, adept, initiated. ingewikkeld, intricate. ingeworteld, inveterate. ingezetene, m & f inhabitant. [to the editor. ingezonden 'Auk, n letter ingraven, to dig in,to intrench, to bury. ingredienten, n (pl.) ingredi,nts, materials (pl.). inhalen, to fetch in, to draw in, to take in (zeilen); to inhale Ilucht); to gather (oogst); to regain Itijd.); to overtake (bij 't loopen, rijden). inhalig, greedy, covetous. inborn, m creek, bay. inheehtenianeming, f arrestation. inheernmel, native,domestic, indigenous. [capacity. inboud, m contents, tenor, inhnidigen, to inaugurate, to install.
inprenten
initiatief, n initiative. inkeping, f notch. [schip). inklaren, to clear (een inkomen, n income; revenue; (v.) to enter. [venue. i n ko mimic n,f(pl. )income,rei nkoop, m purchase. inknopeprija, m cost price. inkrimping, f shrinking in, dwindling, contraction. inlet, m ink. inktkoker, m ink-stand. inktvlek, f blot. inkwartieren, to billet. inkwartiering, f quarterinlander. m native. [ing. inlandsch, native, indigenous, inland, home.... inlassehen, to insert. inlog, m entrance money, stakes. inleiding, f introduction. inleveren, to deliver. inlevering, f delivery. inliehting, f information. inlijving, f incorporation. inmaakael, n pickles, preserves (pl.). [interference. inmenging, f meddling, innaiddelv, in the meantime, meanwhile, innemen, to take (in), to take medicine, to conquer (een stad); to charm, to captivate. innemend, charming. innen,to receive,to collect. innerlijk, inward, intern al. innig, earnest, fervent. inpakken, to pack, to pack up, to embale. inprenten, to imprint, to inculcate, to impress, to stamp.
i nrichten
225
inriehten, to settle, to ar-
range, to dispose, to adapt. inroepen, to call in, to
invoke. insehenken, to pour in. insehepen, to embark. insehikkelijk. complying,
indulgent, yielding. iirasehrijven, to inscribe,
to book, to enlist, to eninsect, n insect. [rol. insgelijks, likewise, in the same manner. insigne, n badge. inslapen, to fall asleep. inslikken, to swallow. insluitin^!, .f enclosure, investment, blockade. [smear. instneren, to grease, to insnijding, f incision. insolvent, insolvent. inspanning, f exertion. inspeeteur, nt inspector. inspectie, f inspection. f dictate (of the heart); inspiration. inspuiting, f injection. installatie, f installation. instandhoutling, f maintenance, preservation. instappen, to get in, to [establish. enter. instellen, to institute; to in•tenamen, to agree, to instinct,ninstinct.[consent. instorten,to pour in (into), to infuse; to fall down, to collapse,to relapse (zieken). instructie, f instruction. instrument, n instrument, tool. inteekenaar, at subscriber. inteekenlijst, f list of subscription.
e. 3.
inzegenen
integendeel, on the coninterest, nz interest. [trary. intiem, intimate. intoeht, m entry, entrance. intrek, m lodging. intrekken, to revoke. to
withdraw.
[plotter.
intrigant(e),ro VI intriguer, introdueeeren, to intro-
duce, to present.
[book.
introduetieboek, n guestintusschen, meanwhile. inval, m invasion; inroad;
sudden idea. invalide, f invalid. inventari•• m inventory. invitatie, f invitation. invlechten, to intertwine; t o interlard. [terest. invloed, sn influence, ininvoer, WI importation, im-
port. invoerreehten, n (pl.) im-
port duties, customs (pl.). invreten, to corrode. [sect. invullen, to full up, to ininwendig, inward,interior,
internal, inwardly. inwijding, f consecration,
initiation, inauguration. inwikkelen, to wrap up. inwilligen, to grant, to
[formation). agree. inwinnen, to gather (ininwisselen,togetchange(d) for. [ger, resident. inwoner,m inhabitant,lodinzage,f examination.perusal; ter inzage, on approval. inzamelen, to gather, to collect, to reap. inzegenen. to bless,to consecrate.
15
226
inzenden
juchtleer
inzenden, to send in, to ing; het is jammer, it is a pity. [piteous. insert. j miserable, inzicht, n insight, view.ammerlijk, inzien, to look into, to janken, to yelp. feel. to consider; mijns Jantje, n Jack shine jacket. Januari, January. inziens, in my opinion. inzonderheid, especially. Japanees, Japanese; Jap. inzufgen, to imbibe, to japon, f dress, gown. jarig, it is jarig; hi' suck in, to absorb. his birthday. iris, f iris, flower de luce. ironisch, ironical. has, f (frock-)coat. [mine. jasmijn, f jasmine, jessaisolator, m insulator. Javaan(sch), Javanese. Italiaan(ach), Italian. in, (pron.) you. ivoor, ivoren, ivory. 4egena, towards, to. jenever, f gin. jeugd, f youth. 1eugdig, youthful. jeuken„ to itch. Licht, f gout. a, yes; ja? is it (not)? jij, (pron.) you. pans, n year. 4aarhoeken, n (pl.) annals Jodin, f Jewess. j ►kkea, to jest, to joke, to 4aarfeest, n anniversary. l aarganipn complete year. lie, to tell a fib. jol,f jawl, skiff. Jaaractilltle), n season. jaarlijks(ch), yearly, an- jolig, jolly, merry. [nual. Jong, n young one, cub, J....cud, n date. whelp; (aaj.) young. juartelling, f era. jongeling, m youth, lad. jaarvvedde, f salary. jacht, f hunting, shooting; jongen, m boy, lad; (v.) to bring forth young ones. — n yacht (schip). [cence. jachtacte, f shooting-li- jongat, youngest, newest, latest. jacquet kostuum, n morlonkheer, m baronet. ning-coat. jagen ijaagde or joeg; go- jonkvrouvv, f younsc lady, lady, honourable miss. jaagd), to hunt. to chase; to drive.to pursue,to hurry. Jood, m Jew, Hebrew. ,you, thee, you. n jacket. ,journalist, m journalist. jakhals, m )ackal. jouw, your; (subst.) M jaloerseh, jealous. hooting. jaloezie, f jealousy; (conneblind) jalousie, venetian- jonswen, to hoot at. jubelen, tojubilate. (-blind). jammer, m misery, wail- juchtleer,n Russia leather.
J
juffrouw
22 7
juffrousv, f madam, mistress, miss, lady. juiohen, to shout (for joy), to triumph. • joist, just, exact. ink, n yoke; cross-beam. Juli, July. Juni, June. jurist, as barrister, lawyer. rk, f frock. Jury, f jury. jus, f gravy. justitie, f justice. juweel, n jewel. gem. juwelier, in jeweller.
K kaainian, m caiman. kaak, f jaw(bone). kaakje, n cake. kasti, bald, bare, naked; shabby kleederen). kaap, f cape, promontory. kaapstander, In capstan. kaars, f candle,taper(was-,; tallow-candle, dip (vet.). kaarsvet, a tallow. kaart, f card; chart (zee.); map (land.). kaarten, to play at cards. kaartje, a card, ticket. , kaartiegoter, f fortuneteller. kaas, f (pl. kazen) cheese. kaasmarkt, f cheesemarket. kaatospel, n tennis. kabbelen, to ripple. babel, m cable. kabeljauw, m cod(fish). kabinet, a cabinet, closet;
kamp
water-closet, W. C.; ministry, government. kabouter, as urchin, elf, kachel, f stove. [gnome. kadaster, n cadastre. bade, f quay, wharf. Bader, a cadre. kadetje, n roll. kaf, n chaff. kaffer, m kaffir. kart, f wrapper, cover. kajuit, f cabin, saloon. kakelen, to chatter, to cackle, to gabble. kak.,toe, .f cockatoo. kakkeriak, m cock-roach. black-beetle. [calf. kalf, n (p1. kalveren), kalfateren, to calk. kalfsgehakt,nwineed veal. kalfeleer, n calfl-leather). kalfsnier, n calf's kidney. kalfsvieeseh, n veal. kalfszwezerik, f sweetkaliber, a caliber. [bread. balk, f lime; plaster. kaikoen, m turkey (-cock, balm, calm, quiet. [-hen). kalmte, f calm, calmness. bans, m comb (hear.); crest (bane.); bridge (van een viool). [raising ships). kameel, m camel (also for kamenier, .f lady's maid. karner, f room, chamber. kameraad, m companion, comrade. [(waiting-)man. kanserdienaar, m valet, kanterweisje, n chambermaid (in hotels). kanafer, f camphor. kamille,f camomile. kamp, In combat, fight; — a camp, encampment.
kampanje
[suckle. kAmperfoelie, f honeykanapioen, m champion. kampreehter, en umpire. kamrad, a, cog-wheel. kan, f pot, mug, jug. kanaal, n channel, kanal. kanarievogol, m canarybird. kandelaar, m candlestick. kandidaat, m candidate. kandij, f candy. kaneel, f & n cinnamon. kanker, fa cancer, gangrene; canker (fig.). kannihaal, in cannibal. kano, f canoe. 'canon, n gun, cannon. imna, f chance, opportunity, prospect. kaneel, m pulpit. kanselaril, f chancery. kaneelier, en chancellor. karat, m border. edge; brink (van een afgrond); margin, lace. [to capsize. kantelen, to topple over, kanten, of lace. kanton. canton. kantoor, n office, study. kantoorbediende,m clerk. kantoorkrukje, n office[chair. stool. kantoorstoel, nt officekantteekening,f marginal note, gloss. kantwerk, n lace-work. hap, f cap, hood; cowl (van een monnik); top (laars). kapdoo., f toilet-box, dressing-case. finite!. f chapel; butterfly; (nauziek) band. panion.
kartets
228
kampanje, f coach, com-
kapelaan, m chaplain. kapelmeeeter, m band-
master. kaper, m privateer, shark. kapitaal, n capital, stock, kapitein, m captain. [fund. kaplaare, f top-boot. kapmee, n hatchet, chop[per. kapoen, m capon. kapok, f capoc. kapot, f capote, watch-
coat; (adj.) dead, broken in pieces. kappen, to chop, to mince,
to hew; to dress hair. kapper, en hair-dresser. kappertje. n caper. kapbel, n head-dress. kapopiegel, m toilet-glass. kapetok, m hallstand, peg'
hat-rack.
[grey friar.
kapneijner, m capuchin' kar, f cart; bike (cycle). karaat, n carat. karabijn, f carabine. karaf, f water-bottle; de-
canter (voor wijn). karakter, n character, Da-
ta re.
[teristic.
karakterietiek, charackaravaaa, f caravan. karhonade, f chop, cutlet. karhouw, as buffalo. kardinaal, m cardinal. kardoe., f cartridge. karig, niggard, scanty, karkaa, n carcass. [sparing. karmijn, n carmine. karnemelk, f bitter-milk. [cloth. karper, m carp. karpet, n carpet, floorkartel, n cartel;— m notch. kartets, f grape-shot, car-
tridge.
!carton
229
kermen
karton,n card-board,paste- kegel, us cone, skittle,nineboard. pin. 1.nrwate,.f riding whip. kegelhaan, f skittle-alley. Itarwei, f job, turn of kegelen,to play at skittles. work. [case. kegelvormag, conic(al). kaa.fcash;cup-board,shrine, kei(oteen),ntcobble(stone). kashoek, n cash-book. keizer, nt emperor. kashouder, m cashier. keizerin, f empress. kassier, m cashier; bill- kelder, m cellar. broker, banker. kelk, m cup, chalice; calyx kart, f cupboard, closet; (of flowers). kelner, m waiter. (kleer-) wardrobe. kastanje, f chestnut. kelnerin, f waitress. kaste, f caste. kenbaar, recognizable, nokasteel, n castle. torious, manifest. kastelein, as inn-keeper, kenmerk, n characteristic. kennelijk, known, notorilandlord. kaistijding,f chastisement. ous, evident. kennen, to know, to unkastoor, n castor, beaver. derstand; to be acquainted kat, f cat. kater, m male cat, tom-cat. with. katheoler,m cathedra, pulkennis, f knowledge, skill, acquaintance, information. katholiek, catholic. [pit. katoen, n cotton, calico. kennisgeving, f notice, [teristic. katrol, f pulley. information. kenteeken, nmark,charackatterig. seedy, catsick. kan•en, to chew, to maskentering, f turn, change. ticate. [lot, parcel. kerel, In fellow. chap. kavel ing, f parcelling out, kerfstok, m tally, score. kaviaar. f caviar(e). kerk, f church. kerkhank, f pew. kazemat, f casemate. kazerne, barracks (pl.). kerkboek, n prayer-book. keel, f throat. kerkelijk, ecclesiastical. keeldat, n gullet. kerker, m dungeon,prison. kerkeraad, as consistory. keel ontsteLing, f inflamkerkgenootsehar, n commation of the throat. munity. congregation. keep, f notch. keer, rit turn, tour, time, kerkhof, a church-yard. circuit. ;to stick at, kerksch, zealous in going to church, devout. keeren, to turn; to stop, keerkring, us tropic. kerktoren, so steeple. kerkvergaderingjsynod, keerAjole..f reverse, back. [to whine. keet. f shed, hut. council. kermen,tolament,to groan, Lefler', to yelp, to bawl.
kermis
kip
230
kermia, f fair. kern, f grain; kernel(noot);
stone (perzik); pith.
liernachtig, pithy, terse. kerrie, f curry(powder). kers, f cherry. keropel, n parish. [eve. Kerstnvond, m Christmaskeretgeechenk, n chriat-
mas-box. [carol. kerstlied, n Christmas. kersverech, quite fresh. kervel, f chervil. [boiler. ketel, m kettle, ca(u)ldron, keten, f chain. ketter, m heretic. [guard. ketting, m chain; watchkettingkaet, f gear-case. ken, f (billiard-)cue. keuken, f kitchen. [range. keukenfornuis,n kitchen. kenkenmeid,f cook-maid,
kitchen-maid. Keulen, Cologne. keur, f choice; selection; statute, ordinance. keuren, to try, to essay, to stamp; to censure, to think, to judge, to esteem. keurig, nice, exquisite.
keuring, f examination. keurvorst, M elector. keus, f choice, selection. keuvelen, to chat. kever, m beetle, chafer. kibbelarij, f squabble,
quarrel. [snap(shot).
k ieken, to kodak, to
kiekje, n snapshot. kiel, f blouse, smock-frock; (wig) wedge; ship. kielzog, n wake. kiem, f germ.
[ trier, f jar; op een trier,
kiee, f grinder, tooth. kiesch, nice, delicate. kiesgerechtigd, qualified
to vote.
[nice.
kieskeurig, dainty, overkieepijn, f tooth-ache. kieuvv, f gill. kievit, In lapwing. kiesel, n gravel, shingle. kiezen (komt; gekozen), to choose; to elect (as a
representative), to select. kiezer,m constituent,voter. kijk, m look, aspect.
kijken (keek; gekeken),
to look, to see, to peep. k ijk er, m looker-on,spectator; telescope; onera-glass.
kijven (keef; gekeven),to
klkken,tomutter.[quarrel. kikvorseh, to frog. kil, chilly. kilogram, n kilogram(me). kilometer, m kilometre. kim, f horizon. kin, f chin. king, f Peruvian bark. kind, n child, infant. baby. kinderaehtig. childish. kinderdief, m kidnapper. kinderkamer, / nursery. kinderlijk, childlike, innocent. kindermeid, f nursemaid. kinderpokken, f (pl.)
small-pox. [bulator.
kinderwagen. m peram-
kindech, childish, doting. kinine, f quinine. kinkel, m clown; bumpkin. kinketting, f curb. kinkhoest, m hoopinc. kiosk, f kiosk. [cough. kip, f hen.
kippenhok
231
kippenhok, n hen-house, hen-coop. kippevel,n(fig.)gOose-flesh. kippig, short-sighted, purblind. [coffin idoodkist). Mat, f chest, box, trunk; kit, f tankard, water-jug. kittig, smart, brisk. klaagrede, f lamentation, complaint. klanr, clear, manifest, eeldent;(gereed)ready.[obvious. klaarblijkelijk, evident, klaeht, f complaintaamenkind, f stain, blot. [tation. kladimek, n waste-book, memorandum. [bad work. kladvverk, n daubing, any kiagen, to complain (of). klak(hoed), m crush-hat. klnm, clammy, moist. klamp, en cleat, clamp. klank, m sound, accent, klant, m customer. [tone. klap, m slap, blow. klaphea, f gooseberry. klaplooper, m sponger. klippen, to smack, to clap. klapperhoom, m cocoanut-tree, cocoa-tree klappertanden; hij klap• pertand,bis teeth chatter. kloproos, f corn-poppy. klapatoel, m folding-chair. klapwieken, to clap the wings. [room. klasse, f class, form; classklatergoud, n tinsel,brassfoil. klanteren, to clamber. klauw, m claw,clutch,paw. klanwzeer, n blackleg. klaver, f clover, trefoil, shamrock; clubs; klave-
kleuter
ren ace, ace of clubs. klavier, n key-board. kleed, n (pl. kleederen) garment, coat, gown, dress. kleeden, to dress,to clothe. kleeding, f dress. [brush. kleerboratel, m clotheskleerenhanger,m clothespeg. kleerenkast, f ward-robe. kleermaker, m tailor. klei, f clay. klein, little, small. kleindoehter, f granddaughter. [minded. kleingeestig, narrowkleingeld, n change. kleinhandel,mretail-trade. kleinkind, n grand-child. kleinnioedig,low-spirited. kleinood, n jewel, trinket, kleintje,n little one. [gem. kleinzeerig, delicate, touchy. kleinzoon, m grand-son. klem, f catch, mantrap; (in den mond) lock-jaw; (kracht) force, energy. klemmen, to pinch, to clinch, to clasp. [elusive. klemmend, urgent, conklemtoon, m stress,accent. klep, f clapper, flap (of a pocket);plug,valve,stopper. klepel,m clapper (of a bell). klerk, m clerk, writer. kletsnat, wet through. kletapraat, f silly talk. kleur, f colour;complexion, blush. kleurling, m coloured man. kleuter, f & en little girl (boy).
kleverig
232
kleverig, sticky, viscous. kliek, f clique. [(Pl.). kliekjes, n (pl.) left-overs klier, f gland. klikken, to inform, to tell klimaat, n climate. [tales. klimmen (klom; geklommenl, to climb, to klimop, m & n ivy. [rise. f blade, sword. kliniek, f clinic. klink, f latch. klinken (klonk; geklonken), to sound, to ring; to touch (glasses); to rivet (nails). [brick. klinker, m vowel; (Steen) klinkklaar, mere, pure. klinknagel, m rivet(ing) nail. klip„ f crag, cliff. reef. kloek„ brave, stout. strong. klok, f bell, clock, glass, time.piece, receiver. klokhuis, n core (apple). klokslag, ?IL stroke. klomp, f lump; clog, wooden shoe. kl on t(er), f (m) clod, lump. kloof, f cleft, gap, chasm, chink, crevice. klooster, n monastery (mannen.); convent, nunnery (vrouwen-); cloister. kloosterling, m & f munk, nun. [(wood). klooven, to cleave, to chop kloppen, to knock, to tap. klopper, m knocker. klos,m bobbin,spindle;reel. klotsen, to beat, to dash. klucht, f farce, jest, fun. kluif, f pick; bone. kluis, f cell; safe-deposit.
knoeien
kluister. f fetter, chain. kluit, f clod, lump, kluiven (kloof; gekleven), to pick, to gnaw. kluizenaar, m hermit. klutzen, to beat up (eggs). kluvven, n clew. knaagdier, n rodent. knaap, m boy, lad, youth. knabbelen, to nibble. knagen, to gnaw. knak, m crack, blow, injury, damage. [report. knal, m clap, detonation, know. m era.. snap; ladj.) clever; handsome, tine. knapzak, m knapsack. knarsen, to gnash. knarsetanden, to gnash (grind) the teeth. knecht, m ( man-)servant. knedea, to knead. kneep, f pinch, nip, fold. knel, f gin, scrape. pinch. kneuzing, f bruise, contusion. knevel, m moustache; whiskers (van dieren). knevelarij, f extortion. knie, f knee. knielen, to kneel. kniezen, to grumble. knijpen (kneep; geknepen), to pinch. to oppress. knikken, to nod, to crack. knikkeren, to play at marbles. knip, so cut, clip, gin; fillip (met vinger en duim ► . knipmes, n clasp-knife. knipoogen, to wink, to blink. knobbel, m knob, knot. knoeien, to bungle, to
knoest
233
blunder (over one's work); to intrigue. knoest, 7n knot, knob. knoffook, n garlick. knokkel, m knucklebone. knoll, m turnip; bulb (van planten); hack, jade (oud paard). [ton; tie. knoop, m knot, bow, butk000penharakjeo. button. hook. knoopagat, n button-hole. hoop, m knob. pommel (of a saddle); head (of a stick), stud (of a cuff(; bud (of a flower), button (electric bell). [vial, morose. knorrig, grumbling, peeknot•, f cudgel. knotwilg,mpollard-willow. knot, m dunce, dolt. knoppel, m thick stick. knutaelaar, m trifler. koddig, droll, odd, funny. koe, f (pl. kooien) cow. hock, m cake. korklasakker, m confectioner, pastry-cook. [light. koekoek, m cuckoo; skyhoe!, cool, cold. [gerant. koeldrank, m julep, refrim coolie. koeltje, n breeze. koen, bold, daring. koepel, nt summer-house; dome, cupola. [nation. koepokinenting. f vaccikocrier, m courier. koera, m course, currency, rate. [nurse. koc•tereo, to cherish. to hoets., f coach, carriage; couch. [driver. koetsier, as coach-man,
lcomfoor
koevoet,mlever,bandspike. 'coffer, m box, trunk, coffer (for money); chest. koffie, f coffee. n coffee-house. koffiekan, f coffee-pot. kogel, m ball (geweer); bullet (kanon). kogelvrij, bullet-proof. kohier. n register, ledger. kok, m cook. kokarde,f cockade, badge. koken, to boil, to cook. koker, m case, sheath. kokkie,fnative cook,cooky. kokoonoot, f cocoa-nut. kolbak, m busby. kolen, f (pl.) coal(s). kolenbak, m coal-scuttle. kolenbrander.m charcoalburner. [coal trade. kolenhandel, m colliery, kolenachop, f coal-scoop, [station. coal-shovel. kolenatation, n coalingkolf..f bat. club; golf-stick; butt-end (geweer). kolibrie, m humming-bird. koliek, n & f colic. kolk..fgulf,abyss,whirlpool. kolom, f column. koloneli, m colonel. koloniaal, colonial. kolonie, f colony. settle[gigantic. ment. kollossmial, colossal, huge, komediant, nt comedian, [medy. actor. komealie.f play-house; cokomeet, f comet. komen (kwam; gekomen), to come, to arrive at. [brazier. komfoor, n chafing-dish,
komiek
234
komiek, comiclal), funny. ne. cumin. [cheese. k omijnekaas, f clovekomkotnmer,m cucumber. [er. kommit, f comma. kommandant.mcommandkommapunt.f semicolon. kommensaal, m boarder. kommer,mtrouble.sorrow. kommies, m clerk;(douane) custom-house-officer. kompas, a compass. komplot, n plot, intrigue. komst, f coming, arrival. kondsehappen, to inform. konfituren,ftpl.)preserves, preserved fruit. konijn, a rabbit. koning, m king. koningin, f queen. koningin-weduwe, queen.dowager. lioninklijk, royal. koninkrijk, n kingdom. konkelen, to plot, to inkonserf,aconserve. [trigue. konstahel, m constable. konterfeitsel. n counterkontrakt, a contract. [felt. konvooi, a convoy. [cage. kooif berth,hamtnock,bed; kookhoek, n cookery-book. koolf(pl.koolen),cabbage; (pl. kolen), coal. koolzaad, n rape-seed. Loon, f cheek. koopen (kocht; gekoeht), to buy, to purchase. koopje, n bargain. koopman, m merchant. k oop va order ,m merchantman; trading - ship. koopyroolv,ftrader,dealer. lioor,n chorus;(kerk - )choir.
korporaal
koord, n cord, string, rope. koorddanser, nt ropedancer. koorknaap. m chorister. koorts, f fever, ague. koortsthermometer, m clinical thermometer. koorzang, m choral. Lop, m head, pate; brains, sense; cup, dish. koper, n copper; rood koper, copper; geel koper, brass. koperdrand, m brass•wire. kopergroen, a verdigris. koperslager, m brazier. kopie, f copy, imitation. kopageren, to copy, to [press. transcribe. kopigerpers, f copyingkopie, a cup. koppel, m & n couple;brace belt (patrtjten); thong, Cress, bawd. (gordel). koppelaarster, f procukoppensneller, m headhunter. koppig, obstinate, stubborn; heady (van dranken). kopy, f manuscript, copy. Lorna). (zang) n choral; (koorknaap) m chorister; — f & n coral; bead. koran, m koran, alcoran. kordaat, bold, intrepid. koren. n corn, grain. korenbloem,' f cornflower, bluebottle. korensehuur f granary. korf, m basket,' hamper. korfhnl, a basket-ball. korhaan, as wood-cock. korist, m chorister. korporaal, nt corporal.
korps
233
burp., n corps; body. korrel, f grain. korrelig, granular. koraet, n (pair of( stays,
bodice. [wound). korat, f crust; scab (on a kort, shortIly), brief(13)• kortademig, asthmatic. kortheidahalve, for the sake of brevity. korting, f deduction, discount, abatement. [word. kortom, in short, in a kortaluiting, f short - circuiting. [short duration. kortatondig, short, of kortwieken, to clip the wings. [purblind. kortzichtig, near-sighted, korzelig, fretful, peevish. kost, m victuals,meat,food, board. ko.thaar, expensive, dear. kostelijk, costly,exquisite. kosteloos, gratis, gratuitous. [cost; (v.) to cost. koaten, m (pl.) expenses, buster, m sexton. kostganger, m boarder. koatachool, f boardingschool. kostuum,n suit (of clothes). koatwinner, to bread-winner. [hood. koatwinning, f livelikotelet, f chop. kotter, in cutter, trawler. koud, cold, frigid. koudefcold(ness),frigidity. koudelijk, chilly. koudvuur, n gangrene. koue,f stocking; een bons rnaken, to make a pile. kousehand, in garter.
krassen
konaje, n wick (of a lamp;;
(gasgloeilicht) incandescent mantle. bout, in talk, chat. kozak, m cossack. kozijn, n window-sill. kraus, m collar, cape (of a
coat); ruff. kraal, f crowkraakheen, n cartilage. kraal, f (koraal) bead; (vec-)
cattle-fold; village.
(dorp) kaffir-
kraam, f booth, stall; (be-
valling) childbed. [woman. kraamvrouw, f kraan, f tap, cock. krannvogel, m crane. krah, f crablfish). krahhelen, to scribble, to
scrawl. krach, m crash, slump. kraelkt, f strength, force. krachtdadig, efficacious kraehtel000, weak, im-
potent. krachtens, by virtue of. kraehtig, powerful, strong. . krakeling, m cracknell. kraken, to crack, to creak. kram, f cramp(-iron). kramp, f cramp, spasm. krampachtig, spasmodic,
convulsive. kranig, crack, clever. krankzinnig, crazy, mad. krankzinnige, m & Ittbran., m wreath. [maw. kransje, n club, circle. krant,f newapaper,gazette. krap, narrow(ly). tight(ly). kraa, m scratch; (adj.) hale,
vigorous, brisk. [scrape. krassen, to scratch, to
krater
236
krater, m crater. [name. krediet, n credit,faith,good kreeft,m lobster; cancer (in
den Dierenriem); crawfish; crayfish (zoetwater). kreek, f creek.
ke.eton cry, scream,shriek. kregelig, peevish, angry. krekel, m cricket. kreng, n carrion. krenken, to hurt, to offend, to injure. krent, f currant. krentebroodje, n bun. kreool, m creole. kreukelig, crumpled. kreunen, to whimper, to
groan. kreupel. cripple, lame. kreupelboseh, n thicket,
copse. [cot; cofferdam. kriblise), f manger; crib; krihbig, peevish, quarrel-
some. kriek, f black-cherry. krielhaan, m guinea cock. krijgen(kreeg;gekregen),
to get, to receive, to obtain. of war. krijgsgevangene, m prikrijg•haftig, martial, warlike. kriigolist, f stratagem. krijgaranti, m court - martial. [ cipline. krijgotueht,.f military dis kriAawet, f martial law. krijgsvretensebap, f military science (art). krijschen, to croak.to cry, to shriek, to scream. krijt, n chalk; crayon. krijten (kreet; gekreten),
to cry, to weep.
kruidenier
krimpen (kromp; gokrompen), to shrink; (van
koude —) to shiver with cold. krimpvisch,f live fish. krimpvrij, unshrinkable. kring, m circle, ring, cycle,
orb, halo, sphere. krinelen, to swarm, to
krip, n crape. [abound (in). kris, f creese. kristal, n crystal. [tique. kritiek, f criticism, crikroeg. f public-house. ta[vern. kroep, f croup. kroes, m cup. crucible; (adj.) woolly, curly. krokodil, as crocodile. krokus, m crocus. krom, curved. bend, wry. krominen (zieh), to bend, to wind, to cringe; to lie, to prostrate. kromming, f bend. curve. kronen, to crown. kroniek„ f chronicle. kroning, f coronation. krunitelen,to wrinkle, to meander (rivieren). kroon, f crown; chandelier, lustre. kroonprins,m prince royal. krona, n duck-weed, duck[offspring. meat. kroost, n children (pl.) , kroot, f beetroot. krop, at crop, neck. kropgezwel, n goitre. kropealade, f cabbagelettuce. knot, n den. hovel. kruid, a herb, simple (medicinal herb). kruidenier, la grocer.
kruidje-roer-mij-niet 237 kruidje-roer-mikniet, n
touch - me - not,
sensitive
kruidnagel,mclove.:plant. kruien, to carry on a
wheel-barrow; to drift (ijs). kruier, m porter. kruik, f atone bottle; kruimel, f crumb.[pitcher. kruhm, f crown, top. kruipen (kroop; gekropen), to creep, to crawl;
to be mean. kruia, n cross; crupper (van paarden);affliction,torment. kruieband, m postal wrapkrtai.beelld,ncrucifix. [per. kraal. .bee, f gooseberry. kruhrelings, across, crosswise. Ikrui•en, to cross;to cruise. kruhler, m cruiser. kruhriging, f crucifixion. krui•punt, n intersection; junction (spoorweg). kruhstoeht, m cruisade; cruise (of a ship). kruieweg, an cross-road. kruit, n igunipowder. hruiwagen, m wheel - bar row; (fig.) protection. kruk, f crutch (for cripples); handle, crank, wine i; 717 bungler, blunderer. kraal, f curl; shaving; (schrijf-) flourish. krulhaar, n curly hair. krultang, f hair•curler. kuhiek, cube; cubic. kuehen, to cough. kudde, f herd (vee); flock (schapen). huh-rein, to walk,to stroll. kuif, ,f tuft, crest, peak (of hair).
kwaadsprekend
kuiken, n chicken. kuil, m pit, hole, den. kuiltje, n dimple (in de kuip, f tub. [wang). kuiper, m cooper;intriguer. kuiperij, f cooper's trade
or workshop; intrigue. kuisch, chaste. knit, f roe, spawn; calf
(van het been). knit eehieten, to spawn. kundig, skilful, versed. kundigheden, AO.) know-
ledge,accomplishments(pl.). kunnen (kon; gekund),
to be able, can, may. kunat, f art, trick. kunothloens, f artificial flower. fres, f artist. kunetennar, 711 kunotenakunotgebit, n set of (arti-
ficial) teeth. kunotgreep, f artifice,
knack, trick. kunetig, artificial, clever. kun•tkenner, m connois-
seur, art-critic. kunstitnatig, artificially. kurassier, m cuirassier. kurk, n f cork. [screw. kurketrekker, m cork[(v.) to kiss. kus, m kiss. kusaen, n cushion, pillow; kuseeneloop,fpillow - case. knot, f coast, shore. kuetvaart, f coasting-trade. kuur.f whim.freak,caprice. kwaad, n evil, mischief;
(adj.) 'bad, ill, angry, dif[malicious. ficult. kwaadaardig, ill-natured, kwaadoehike,unwillingly. kwaadsprekend, slander-
ous, detracting.
kwaadwillig
lafaard
238
kwaadwillig, malevolent. kwaal. f disease, malady,
languish, to be dull (hankwipt, lost, gone, rid. [del).
kwajongen.rn
kwijten (zieh), (kweet; gekweten),to acquit one's self (van, of), to do, to
complaint, evil. mischievous naughty) boy. to croak (kikvorschen), to quack (eenden). kwaker, m quaker. kwakzalver, m quack, mountebank. charlatan. kwal. f sea-nettle. kwalijk, sick, ill, amiss; [meaning. hardly. kwaken,
gezind, kwalijk nemen, to
perform, to discharge. to behave. LcurYquick-silver, merkwikotaart, m wag-tail. kwikzalf, f blue ointment. kwinkslag, m pun, joke. kwhipeletaarten, to wag the tail. kwistig, lavish, prodigal.
kwik, n
ill-
take [barter. kwanselen, to truck, to kwart, n fourth (part), quarter; (muziek) crotchet. kwartaal, n quarter. kwartel, in quail. kwartier, n quarter (of an hour); region, district;quarsex, mercy. kwartje, n five pence. kwart, m brush (schilders-1; tassel (gordijn); knot (in Lout); fool, coxcomb; — f , citroen-) lemon-squash. kwee. f quince. k weekeling, m pupil,scholar, apprentice. kweekerij, f nursery. kweelen,to warble,to sing. kvvel. f spring, well. kwellen, to vex, to tease, [ter. to plague. kweatie, f question, matkvtetabaar, vulnerable. kwezel(aar), 1n saintly person, canter.
L
ill.
k•ipen,to drivel,toalaver. k•ijnen, to pine away, to
bed, layer, stratum, row; (adj.) low, base,mean, laaghartig, mean. [abject. laagte, f lowness, bottom,
fang, f
laakbaar,blamable.[valley. lean, f avenue. laars, f boot. [jack. laarzenkneeht, m bootlaat, late. self-conlaatdunkend, [ceited. laatst. last. laatstleden, last, ultimo. laboratorium, n laboratory. [to laugh (on), at). lachen(lachte;gelachen), 'webfoot, m hilarity. ladder, f ladder. lade,/ drawer, till. laden (Inadde; geladen),
to load, to lade, to charge, to freight; laden en losten, load and unload. lading, f cargo, charge, loading, shipment. laf, insipid, silly, cowardly. lafaard,m coward,poltroon.
lafenis
239
'armfl), f refreshment,comlager, lower,inferior. [fort. Lagerhuis, n House of Commons;(in Z.-Afr.)Lower lagune, f lagoon. [House. lark, n sealing wax. lakei, as lackey, footman. taken, n cloth; (bedde-) sheet; (v.) to blame. lakensch, (of) cloth. lakoniek, laconic(a1). lake, indolent. lam, n lamb; (adj.) lame, lamp, f lamp. [paralitic. lampeglas, n chimney. la n pekap, f lamp-shade, lampetkan, f water-jug, ewer. [basin. lam petkom,f (wash• hand-) lampion, f lampion. Chinese lantern. [chop. laniskotelet, f muttonlamovleesch, n lamb. lancet, n lancet. land, a country; land; ground, field. landauer, m landau. landlmw, as agriculture. landbouwer, to farmer. landeigenaar, m landholder, land-owner. landelijk, rustic, rural. landau, to land. landengte. f isthmus. la iiderijen, f (pl.) landed estates, grounds (pl.). [seat. la ndgoed,rt estate.countrylandingsbrug.f gang-way. landkaart. f map. landlooper, as vagabond, [geometer. tramp. landmeter, m surveyor, landschap,nprowince,landscape.
laten
landsman, as fellow-country-man. landstreek. f region. landverhulser, in emi[son. grant. landverraad. n high-trealanalvoogd, m governor. larndvveer, f territorial army. land weg, m country-road. hang, long, tall, high. langdradig, prolix, longwinded, tedious. langdurig,lasting,durable. langr, along. langwerpig, oblong. langsaam, slow, tardy. langramerhand, gradual[tient. ly, by degrees. lankrnoedig, clement, f lance. lantaarn, f lantern. sea lantaarnopsteker, lamp-lighter. lantaarnpaal,m lamp-post. lap. m patch, rag. lapje, n (vleesch) steak. larie, f nonsense, humbug. larve, f mask, grub (insecten); larva; tadpole (kikvorschen). lasschen, to join,to string. last, m load,burden,weight, charge, commission, order, command. 'aster, as slander, calumny. lastertong, f slanderous tongue, scandal-monger. lastgeefster, f lastgever, m principal. [nnying. laitig, troublesome, anlaatig vallen, to trouble. lat, f lath. laten (lief; gelateu), to
Latijn(sch)
240
let, to permit, to leave, to allow, to grant; to bid, to Latijn(sch), Latin. [order. laurier(hoom), rn laurel. 'maws lukewarm, tepid. lauwerkrans,- m (wreath of) laurels. [lava. lavastrootn, m torrent of laveeren, to tack; to prevaricate. lavenaent, n clyster. Inven,to refresh,to quench. lavendel, f lavender. lawaai, a noise, tumult. lawinc, f avalanche. Iaxeeren, to purge. lazaret, a lazaret(to). lectuur, f reading. ledekant, n bedstead,four[bers (pl.). poster. ledematen, n (pl.), memledepop, f lay-figure, ma[nikin. leder, n leather. le(d)eren, (of) leather. ledewater, n synovia. ledig, empty, void, idle; spare, unoccupied. ledige tijd, m leisure. lediglooper. m idler. leed,n harm,affliction,grief. leedwezen, n regret. leefregel, m regimen, diet, leeftijd, m age. lee{, zie leek, m layman, secular. leelijk, ugly. teem, n loam, clay. leeinte,f defect,chasm,gap. leenen, to lend (nat.), to borrow (van). leaning, f loan. leep, sly, cunning. leer, f doctrine,apprenticeleeraar, nt teacher. [ship.
lek
leerboek, n text-book. leeren, to learn; (onderwijzen) to teach. leering, f instruction. leerling, nt & f pupil, disciple. leerlooier, m tanner. leeratelling, f leerateln. dogma, system. leertijd, m apprenticeship. leerranna, studious, docile; instructive. leeabaar, legible, readable. leeabibliotheek,freadingrooms; circulating-library. leeagezelaehap,n readingleealint, n tassel. [club. leeot, f last, shape, form. leentromntel, f box of the reading-club. leeuw, m lion. leeuwenhek, M (plant) snapdragon. leeuwerik, m lark. leeuwin,f lioness. legant, n legacy, bequest; — nt legate. legatie,f embassy,legation. legende, f legend. [hare). Leger, n army; bed of a legerplaato, f camp. leggen, to lay, to put, to [place. 'eager, m layer. legioen, n legion. lei,/ slate. leiband, m leading-strings. leidekker, m slater. leiden, to lead, to guide, to conduct. leiding, f leading,conduct, direction, management. leidraad, vs guide. leidsel, a rein. lek, n leak; puncture
lekker
241
Licht
(luchtband); (adj.) leaky. lank, cool, cheeky. lekker, nice, dainty, deli- leunen, to lean (op, on). [tooth. 'coining, f rail, banisters, eious, sweet. lekkerbek,rnepicure,sweet - baluster; back of a chair. lekkeroki, f dainty. leuningatoel, in elbowlei. f lobe (our); gill. chair. lent, f device, motto. Lelia, f lily. lelietje n van dales, lily leuteren,to tattle,to loiter. leven, it life; noise,hubbub; of the valley. (v.) to life, to exist. lennmet, n blade. lende, f loin(s); reins. 'eyelid, alive, living. lendestuk, 7t loin; sirloin leyendig, lively; busy. [ling. levenlows, lifeless. of beef). [life. 'e.g. f dried or salt) cod- levensduur, in duration of lenge'', to lengthen. I evensgevarar, n dancer
leligte, f length, tallness, longitude. Ieliig, soft, pliant, supple. lenigen, to soften, to assuage, to meeken, to mi. tigate. to relieve. lens, .f lens; linch-pin. lens. f spring. I.pel , tin. spoon, ladle. lepra,.f leprosy. lea, f lesson. leasehen, to quench, to leaaenaar, en desk. [slake. 'et.'', it impediment; hurt. letten, to mind, to attend to; let op, pay attention. letter, f letter, character, lettergreep.fsyllable[type. letterkunde, f literature. ietterkundige, ns man of letters, literary man. letterlijk, to the letter I iteral( ly). letteralot, n combination padlock, letter-lock, tricklock. letterzetter,nt compositor. leugen, f lie. Doter,/ liar. leugenaar, un leugenaar-
e. 3.
(peril) of life.
[long.
levenolang, for life, livelevenalicht, n life. levenoluat,ntaeimal spirits. levenamiddelen, n (pl.)
provisions, victuals (pl.). levenoverzekering,f life-
insurance. assurance. levenewijze, f manner of
living, conduct. lever, f liver. leverancier, in furnisher,
supplier, purveyor. leveren, to deliver, to give,
to furnish, to purvey.
levertraan, f cod-liver-oil. lezen (laa; gelezen), to
read; to gather, to glean (korenaren). lazing, f reading, lecture. lino, f file (of letters). liberaal, liberal. liehaaan, n body, solid. lielanamedeel, n limb,
member.
[dily.
liehamelijk, corporal, bolieht,light(ly),easily,slight-
(1y), perhaps; clear, bright; (subst.) a light; candle. lu-
IG
lichtblauw
242
urinary; lichte isigaar, f mild cigar. ichtblanw, light-blue. ichten, to lift, to raise, to heave,to levy, to weigh ichter, m lighter.[(anker). ichtgeloovig, credulous. ichtgeraakt, touchy. ichtfevend, luminous. ichtmg, f levy; draft (leger); gathering(brievenbus). ichtmia, f candlemas; — . m libertine ichtrnod, pink. [of light. ichtatraal, m ray (beam) ichtzinnig, thoughtless, frivolous. id, n limb, member, joint idwoord, n article. ied, n song, hymn, lay, anthem. iederlijk, dissolute. ref, dear, beloved, pretty. iefdadig, charitable. ierde, f love; charity. iefelijk, charming, lovely. sweet. iefhehbend, affectionate. iefhebber, m amateur. iefje, n dear, love, sweetheart. iefkoozen, to caress. iegen (loog; gelogen), [to lie. ier, f lyre. [nia. Sea. f groin. iesbreuk, f inguinal herieveling, m & f darling, [pet. Sever, rather. ieve-vrouvren-bedstroo, a woodruff. iggen(lag;gelegen),to lie, to be situated, to be seated. igging, f situation, bedding.
linie
1 del ij k, tolerable, passive. Hitless (Seed; geleden), to suffer, to endure, to tolerate, to bear; (subst.) n suffering, distress. Iiidend, passive, suffering. Hider, m lijderes, /sufferer, patient. lijdzaam, patient. n body, waist, life. n bodice, stays. ent., f life-annuity. fvvacht, f body-guard. n corpse, dead body. m funeral serlijkkoeta, f hearse. [vice. lijklucht, f cadaverous smell. [tion. lijkrede, f funeral ora[(stem). f glue. lipnerig, gluey; drawling lien, f line; cord. rope-walk. lirbaan, f lkinkoek, m linseed-cake. f linseed-oil. Iiinrecht, straight. Fiat, f list, register; frame (schilderij); border, edge; cornish )bouwkunde). Neter, f thrush. lijoterbea, f service-berry. lijvig, voluminous, bulky. 1 incgo,rndoltish . goirdern
't
r
t
, likeur, f liqueur. likeuratelletje, n cellaret, spirit-stand. likken, to lick, to lap. c. lila. lila linziet,flimit;reserve-price. limonade, f lemonade. linde, f lime(-tree), linden. liniaal. f & n ruler. linie, f line.
linker
243
looierij
logement, n inn, hotel. linker, left. link., to, at the left; at logenstraffen, to give the lie, to belie. the left band, side. [ward. lioksch, left-handed, awk- logger, in lugger. logic., n lodging,chambers. linnen(goed), n linen. linnenmand, f clothes- logisch, logical. Ink, ,f lock, curl. basket. lokaal, n room. [railway. linnenmeid, f laundress. lint, n ribbon, riband,tape. lokaal-spoorweg, m light lokaas, a bait, decoy, allint worm, as tape-worm. linze, f lentil. lurement. loket, n ticket-office, paylip, f lip. box, booking-office. lippenzalf, f lip-salve. liquidatie, f liquidation, lokken, to decoy, to bait, to allure, to entice. adjustment, wind.-up. !Loch. n flag, flower-de-luce, lokwogel, Ift decoy-bird. [iris. lol, f fun, frolic, spree. lispelen, to lisp. list, f artifice, deceit, craft. lommer, a shade; foliage. listig, artful, cunning, sly. lommerd, as pawnbroker's shop. liter, m litre, liter. lomp, f rag, tatter; lump; literatuur, f literature. (adj.) clumsy, gross, big litteeken, n scar, cicatrice. insolent, rough. li•reikneeht. m liveryservant, footman. [local. London, London. !penal, n locality; (adj.) long. f lung. longtering, f phtisis, conlocomotief, f engine. sumption of the lungs. lodderig, lewd; sleepy,lazy. lonk, m glance, ogle. loef, f luff, weather-gage. lout, f match, lunt. loeuseh, squinting. loeren, to be upon the loochenen. to deny. hood, n lead; plummet. watch, to lurk. [worthy. loodgieter, ni plumber. lof. m praise. lollelijk, laudable, praise- loodrecht, perpendicular. lofrecie.f panegyric,eulogy. hoods, f shed, booth; — pilot. lolzang, rn hymn. [f log. log,heavy,unwieldy;(subst.) loodswezen. n pilotage. loodsrit, n white-lead. loghoek, a log-book. loge, f lodge (vrijmetse- loof„ so foliage, leaves. laars); private box (thea- loofhuttenfeest, n feast of the tabernacles. l°ge(.), ne & f guest. [ter). logeeren, to stay at, to long, f lye, buck. looien. to tan.' stop at; to put up at. f tanner's trade looierij, guestf log,eerkamer, tan •ho use. chamber.
lootn
244
loom, slow, heavy. dull; Ivan de inarkt) weak, unwilling. [ward. loon, n wages, salary; rel000rtrodaard, m rate of wages. loop, m course; running; race; barrel (geweer). loophaan, f career. geloopen), loopen to run, to flow. looper, in runner, racer; tsleutel) master-key. loopgraaf, f trench. loopjongen, m messenger, (time). soy. looppas, in double-quick loopplank, f gang-wax; (spoorwegrufoot-board tuig). Ion., cunning, crafty. loot, f shoot. loovertje, n spangle. ioozen, to emit, to void. tor, f rag, patch. lorgnot, it eye-glasses (pl.). Ior, loose, free, disengaged; changing; uncertain. loshandig, licentious. losharsting, f explosion. m libertine, rake. losbranding, f firing. losgeld, n ransom. losknoopen, to unbutton; to untie. loslijvig, loose, lax. lessen, to loosen; to fire; to unload; to unlade. lot, n fate, destiny, lot; ticket. to/sling, in conscript. loten, to ballot for, to draw lots. loterij, f lottery.
luister
lotgenoot(e), m (f) com panion in distress. lotgeval. n adventure. touter, pure, mere. [mend. loven, to praise, to con, lucht,f air, sky; smell. luchthallon, m balloon. luchtband, m tyre, pneu[meticlal). matic tire. luchtdieht, air-tight, herlochtoo,to air,to ventilate. luchtgat, n air-hole. luchthartig, light-hearted, [careless. merry. gay. luchtig, airy, light, thin; lueht kler, f air-valve. luehtledog, void of air, airless; — n vacuum. luehtpilp. f wind-pipe. luehtressiger, m aeronaut, balloonist. luchtrem.f vacuum-brake. luchtschip, n airship; b 43 . stuurhaar luehtsehip, [gambol. dirigible. luehtsprong, m caper, luehtstrerk, f climate, [zone. lonelier, f match. lui, lazy, idle, slothful; (subst. pi.) people. luiaard, m sluggard. luid. loud. luidkeels, aloud. luidruchtig. clamorous. luier, f swaddling-cloth. laifel, f penthouse. luik, n shutter. hatch. Inilak, m sluggard. luilekkerland, n fool's [price, freak. paradise. f humor, whim, ealuinsig, humorous. f louse. 1 ulster ! hear !
luister
245
majoor
Manntlag. m Monday. manmadlslael, n monthly (paper, periodical). moor, but; only, merely. manirsehalk, m marshal. Maori, m March. mans, f stich. Mans (De), The Meuse. mast, m mate, comrade, fellow; — f measure, time. mantglas, measure-glass. rnastregel, nt measure. mantscharpelijk, social. mantschappij, f society, company, partnership. mast slann, to beat time. ninatatiaf,m perch,standard. macaroni, macaroni. nsehine.fengine,machine. machinist,m engine-driver. anneht,f power, authoritymight; forc.,(s). [potent. machteloos.powerle.,imsmug, f stomach, gizzard msehtig,mighty.powerful. vogels); maw ;dieren); moehtiging, f authorizakinsman (bloedverwantl. made, f maggot. Dion. a daisy. monad, f maid(en), virgin. Madera, a Madeira. snuagdelijk, virginal, maidenly. [virginity. irn guzijn,nmascasine,storehouse, store-room. mnagdom, m maidenhood. mangkrump, f cardialsy. Imager, lean, meagre, thin, poor, barren. nusugsuur, ft heart-burn. maiden, to mow, to reap. magistrant. m magistrate. mogistratuur, f magistramonk, f making, fashion. cy. [stone. manksel,n making,fashion, shape. [ bag. magneet, m magnet, loadman!, a time; mail, letter- Mishomednanlach), Mahometan,Mahomedan.[Itny. maalatroons,m eddy,whirlmohoniehout, n mahogpool. [edition. f mail. m (eten) meal; ▪ repast; (suikercampagne) mail-edit ie, f colonial • f maize, Indian corn. crushing time (season). majestuens, majestic. mann, f moon. mnjoor, m major. maand, f month.
!ulster, m lustre,splendour. luisteren, to hear; to listen, to obey. luistereijk., glorious. luistervink,m eaves- dropf lute. [per. luitenant, m lieutenant. lukken, to succeed, to do. lummel, In clown, lout. f his, loop; (schoen) tag; in trams) hand-strap. lost, tn. desire delight. lusteloos, dejected, dull. lusten, to like, to have a mind. [lusty. lustig, cheerful, merry, luttel, little, few. luxe, f luxury. a lyreseh, lyric(al).
M
mak
246
mat
mannetje, a little man; mak, tame, gentle. male (van dieren). makelaar, m broker. maken, to make, to mane- manoeuvre,/ manoeuvre. facture, to fabricate, to manslag,m man•slaughter, cause, to produce, to com- mantel, m cloak, mantle. pose. mantelzak,mportmanteau, makker, m comrade, mate. carpet-bag. makreel, m mackerel. . mantilla, f mantilla. ssml, m model,mould,frame; massufaeturen.f(pl.)linen-
(adj.) foolish.
draper's wares,dry-goods.
I►laleier,Maleiseh,Malay. mareheeren, to march. malen, to grind, to turn; mare, f tidings, news, re-
port. [police. to rave, to dote; to be de- mareehausseaf mountedlirious. ...ding, f revery, musing, marentak, nt. mistletoe. dotage. [round. margarine, f margarine, mallemolen, ns merry-go- marina/. navy. [butterinc. malsoh, tender, soft, sweet, marieret, f puppet. mellow. [mam. marlatentster, f sutl er. mamaf mam(m)a,mammy, markies, m marquis. man, m man, husband. markiezin, f marchioness. manehet, f cuff. markt, f market. manehetknoop, m sleeve- marktprijs,mmarket-price. button, sleeve-link. marmalade, f marmalade. mend, f basket, hamper. marmer, n marble. mandaat,n mandate,order. marmeren, (of) marble. mandarijnije,n mandarin. marmot, f marmot. mantlian, to bathe. marokijn, n morocco-leamanege, f riding-school. marquise,/ awning. [then. manen, to dun (a debtor marsch, m march. for payment); (subst.) f (pl.) marsepein, a marchpane. mane of a horse). marskranzer, m pedlar, manesehijn,mmoon•ahine. hawker. [f martyr. mange', m mangle; (ge- martelaarmmartelares, breki n want. martelen, to torment, to manhaftig, manly,valiant. marter,mmarten. [torture. mania, f mania. masker, n mask, disguise. runnier, f manner, fashion. maskerade,/ masquerade, manifest, a manifest(&. pageant. manifestatie,f manifests- mamma, f maaa,crowd,lump. mank,lame,crippled. [tion. massage, f massage. mankeeren, to fail. mast, m mast, pole. mannelijk, manly, male, mat, f mat; (adj.) tired masculine. weary.
materialen
247
materialen, n (pl.) mate. rials (pl.). [stemiousmatig, sober, moderate, absuatigen, to temper, to moderate. matinCe,f morning-concert. maim, f mattress. matron., m sailor. mazelen.f(pl.)measles(pl.). maximum, n maximum. mechanisms, n mechanism. nsedaille, f medal. [locket. medallion, n medallion, made, also, likewise, with. medebrengen, to bring with, to cause. n ededeelen, to communicate, to inform. [cation. mededeeling, f communimededeelvaam, communicative; charitable. mededingen, to compete, to vie, to rival. [sion. mededoogen, n compasmeoleganso, to accompany; (fig.) to yield. nsedegevoel, n fellowfeeling; sympathy. [nant. medeklinker, m consomedelid. n fellow-member, medelijden, a pity. medelijdend, compassionate. [man. medemensch, m fellownaeoleminnotar, in rival. medepliehtige, m &f accomplice,abbettor[toseduce. medesleepen,to drag away; medevallen, to meet with unexpected success, to succeed beyond expectation. medewerking, f cooperation.
meikever
medeweten, a consciousness. medicijn.fmedicine,physic. mee...., zie made.... meegaande. yielding. meekrap, f madder navel, n meal, flour. meeldraad, 71L stamen. meenen, to mean, to intend,to suppose,to be of opimeaning, f opinion. [Ilion. meer, more; (subst.) n lake; loch (Scotland); lough (Ire[rior. land). meerdere, no & f supesneerderheitil, f majority, superiority. meerderjarig, of age. meerendeels, ostly. meermalen, frequently. meersehuim, n meerschaum. meervoud, n plural. mess, f titmouse, tomtit. meesmuilen, to sneer. meeet, most, greatest. meestal, mostly, generally. meester,m master,teac he r; owner. meesteres, f mistress. meesterknechtonforeman. meesterstuk,nmaster-piece meetbaar, measurable. meetkunde, f geometry . meeuw, f (sea-)gull. meewarig, compassionate. Mei, m May. meid, f maid-servant, girl; tweeds meld, parlour (house)-maid;meid•allleen, maid of all work, slavey. meidoorn, m hawthorn. meikever, no cock chafer,
may-bug.
meineed
24S
metselaar
meineed, at perjury.
menschenhater, m misan-
mejuffronsv, f madam (ge-
menschenkennis.fknow
n girl.
trouwd);miss(ongetrouwd); Mrs. (getrouwd; met den naam). melaatschheid, f leprosy. melancholiek, melancholy. [inform. melden, to mention; to melk, f milk. melkboer, m milk-man. melkgevend, lacteal, lactiferous. [milcher. snelkkoe, f milch-cow, melkspijs. f milk-food, spoon-meat. melkweg, as milky way. melodie;f melody. meloen, ni melon. men, one, they, we, people,
man, men, a body.
menage, f board. menagerie,/ menagerie. mengelmoes, n hodge-
podge, mixmax, medley.
mengen, to mix, to alloy; zich mengen in, to
meddle with.
mengsel, n mixture. menie, f red lead, minium. menig, many, several. menigte, f multitude,
crowd.
[frequent.
menigvuldig, manifold, manna,,, to drive, to guide. mensch, m man, woman,
person, body.
mensehdom, a mankind. mensehelijk, human. menschen, (p1.) people,
men (pl.).
menscheneter, m Canal.
bal,.man-eater.
thrope. man-hater. ledge of men.
menscbenschumr, misan-
thropic, unsociable. nnenschlievend, philanthropic, humane. mann, a bill of fare, menu. niennet, f menuette. mere!, f blackbird. merg, n marrow (in beenderen); pith. merge', f marl. meridiaan, m meridian. mark, a mark, sign, token, ticket, brand, hall-mark [vious (op metalen). merkbaar, percept i ble,obmerken,to mark, to stamp. merkvvaardig, remark[able. merrie, f mare. me., n knife. messenbak, m knife-tray. messenlegger, m kniferest. messenslijper, m grinder. messing, is brass. meat, m dung, manure. meathoop, m dung-hill. enestvork, f pitch-fork. snet,with,by,at,on,upon,of. metaal, n metal. metalen, metal, metallic. meteen,at once,at the same time. [to measure,to gauge. meten (mat; gemeten), meter, f (peettante) god-
mother; — m measurer, gauger; metre; (gas-)meter. metgezel, at companion, metbode,f method. [mate. metselaar, at brick-layer,
mason.
metselkalic
249
metselkalk, f mortar. metweisteen, m brick. metterdaad, in deed, in fact. [maker, joiner. meubeimaker, m cabinetmembels, n (pl.) furniture. menbileeren, to furnish, to fit up. anevrouw, f lady, madam, ladyship, my lady, mistress,Mrs. (voor den naaml. mianwen, to mew. middag. m now., midday. middageten, n dinner. middcl, n means, remedy; (middellijf) middle, waist. middeleeuwen, f (p1.) Middle Ages. [val. middeleen•sch, mediaenaiddelen,n (pl.)means(pl.). middelerwijl, meanwhile. Middellandsche Zee, f Mediterranean. f diameter. misidelmatig, middling, tolerable. middelmoot,fmiddle-slice. middelpunt, n centre. rniddeirif, n midriff. diaphragm. [medium. middelsourt i n middle-size, middeiweg, m mean between. midden, n middle, midst. middernaeht, f midnight. mier, f ant, emmet. mi(traiue, f megrims (pl.), [brow-ague. mm, me. nstiden (mend; genseden), to avoid, to shun. mijl, f mile (1609 metres), league (on land: *27, at sea 5700 metres). mijipaal, m mile-stone.
mirre
nsiAmeren,to muse,to dote. snip, my; (suing.) f mine. mipnent (ten),at my house. n choke-damp, mijnheer, sir, gentleman (wilder naam); Mr. (met den naam). mijnwerker, in miner. f mite (insect)i pile, mijter, m mitre. cheap. snikken, to aim (op, at). mikpunt, n mark, aim; laughing-stock. [gentle. mild, liberal, generous; milicien, m conscript, militair, military. militie, f militia. millioeso, million. milt, f spleen, milt. [art. animiek, f mimicry, mimic min, f (liefde) love; wetnurse; (adj.) meampoor(ly). aninachtend, disdainful. minder. less, inferior. minderheid, f inferiority. minderjarig, minor, under mineraal, mineral. [age • sninenr, m miner, sapper. miniatuur, miniature. minister, nt minister, secretary. ministerie, n ministry,department, Office. [council. ministerraad, m cabinetminnaar, m;lover. aninnares,f lover,mistresc minnehrief,..n love-letter. minnelijk, amicable, friendly. minnetjes, poorly. ...hastens, at least. minuet, f minute. minzaam, kind, affable. mirre, f myrrh.
mis
250
mis, f
mass; fair; (adj.)
ammo, wrong. mishoek, a missal. misbruik, n abuse. misdaad, f crime, felony. misdadiger, m criminal. miedrok, n waste-paper, macule.
misgreep, m fault, error. mishagen, n displeasure. mishandelen, to use ill,
to ill-treat.
miskennen, to misjudge. miskenning, f misappre-
ciation. [abortion.
miskraam, f miscarriage, misleiden, to deceive, to
impose on.
f deception, deceit. imposture. [to fail.
mislukken, to miscarry, inismaakt, deformed.
mi.noegd, discontent(ed). mispel , f medlar. imi.splaat.t, out of place, misrekening, f miscalculation. missehien, perhaps. misselijk, sick, squeamish; [to want. disgusting. missen, to miss, to fail, missive, f missive, letter. m mistake, error, blunder. [stumble. misstap, m false stap, mist, m mist (nevel); fog. misthoorn, m syren, foghorn. mistroostig. disconsolate. misverstand, n misunderstanding, error. [shapen. misvormd, deformed, mismitrailleur, m machinegun, maxim.
moeten
mit., provided, on con-
dition of,
mitsdien, therefore, con-
sequently. mobliel,movable;mobilized. mobiliseeren. to mobilize.
f mud. modderpoel, m slough,
quagmire.
[tide. mode, f fashion. modeartikel n fancy.armodel, n model, pattern. modern, modern, fashionable.
modiste, f modiste, dress-
maker; (hoeden) milliner. cooed, m courage, heart. moede, tired, fatigued, weary (of). [Allem moedeloos, dejected, spimoeder, f mother, matron. moederlijk, maternal, motherl y. moedertaal, f nativetongue. [mark. moederviek, f mole,birthmoedig, courageous, brave. moedwillig, petulantottucy, wilful, wanton. moeilijk, difficult, hard. moeite, f trouble, pains, labour, vexation. moor, f mother. dam (van dieren); nut (schrocf). moeras, n marsh, swamp. moerbezie, f mulberry. mom', n greens, pap, porridge. [mammy. moesje,n patch;(moedertje) moesson, TIS M01180011. moestuin, m kitchen-
garden.
moeten (moest; gentoeten), to must, to ought.
niozaiek
251
Moezelwijn Moezelwijn, m Moselle.
m muff. [sibly. ntogelijk, possible, nosmogen(mocht;gentooga),
to may, to have leave; to like. tasogendheid, f power. smoker, m maul, mallet . mol, at mole. molen, in mill. molenaar, m miller. molenateen,m mill-stone. molenwiek, f wing of a
moord. nt murder. moorddadig, murderous. anoordenaar, m murderer. mooraelt, moorish, mores-
que.
[(visch).
moot, f sliece, piece, fillet mop, m pug; — f brick,
little cake; (grap) joke.
mollig, plump, soft, chub-
mopneu•, m pug-nose. mopperen, to grumble. ntoraliteit, f morality. moreel, moral. [cherry. morel, f morel(lo), sour morgen, it acre (land); — m morning; van morgen,
n mould, dust. snolahoop, in mole-hill. molala, f dandelion.
morgendrankon morningmorgenrood, n dawn,
[by. mmolm,
at
nsolton, n swan-skin. Molukken, Moluccas. [ry. momentaneel, momentamoment-opname, f snap-
shot. [mumble. mompelen, to mutter, to monarehaal, monarchical. mond, at mouth, orifice;
entrance (haven.); estuary (rivier-). [provisions (pl.;. mondhehoeiten, f (pl.) mondeling, oral, verbal. mondig, of age. [rism. mondopoeling, f gargamoutIntak, n mouth-piece. monnik, m monk, friar. monocle, f quizzing-glass, monocle. [cipher. monogram, n monogram, monopolie, n monopoly. monater,nmonster,sample,
pattern. [to muster. monateren, to compare, monument, n monument. mooi,handsome,pretty,fine. Moor ,m moor,blackamoor.
this morning.
[drink.
aurora. moriaan, m blackamoor. morille, f morel. morren, to grumble. moradood, stone-dead. worsen, to make a mess,
to dirty. morsi,g, dirty, sluttish. mortier, m mortar.
mos, n moss. [sponge-cake. Moskoviach gebak, it mom', f mussel. mosterd, in mustard. mot. f moth. mode, f motion, vote. motor, m motor. motorfiets, f motor-cycle. motregen m drizzling rain. mottig, pock-marked.
motto, n motto, device. rnonaseerende wijn, nt
sparking wine. mottaaeline, f muslin.
moot, n malt. inwnw,.f sleeve. mozaiek, n mosaic (work).
mud
252
mud, n hectolitre. muf(fig), musty. snug, m gnat. muggenzifter, us caviller,
hair-splitter.
[slipper.
moil, in snout, mouth; metillezel, 'It mule. muilkort, m muzzle. muilpeer, f box on the ear, cuff, slap. mu is, f mouse. muisgrau yr, mouse-grey. mniten, to mutiny, to re-
volt, to rebel.
'limiter, m mutineer, rebel. muizenval, f mouse-trip. f dust, dirt; % adj.)
sandy, loose.
mulat(tin), m (f) mulatto. mumsselen, to munch. munarnie, f mummy. munilie, f (a- )munition. moat, f coin, money,mint. muntbiljet, n cash-note. muntstelisel, n monetary
system.
[of money. muntstuk, n coin, piece murmelen, to murmur, to purl. [low. murw, soft, tender, melmusch, f sparrow. museum., f musk. museum, n museum.
muskaatnoot, f nutmeg. suuskaatwijn,en muscadel. muskiet, m mosquito. mutatie, f mutation. mute, f cap; coif, bonnet;
busby (soldaten-).
moor, m wall. muse, f muse. muziek, f music. muziekzaal, f music - hall,
concert-room.
nabij
muzikaal, musical. snuzikant, M. musician. mystiek, f mysticism. mythe, f myth.
N n s, after; nigh, nearay;. naad, m seam, suture. n asal, f nave, nub. naaidoos, f work-box,
sewing-box, hussif.
naaien, to sew. naaimachine, f sewing-
machine. [needle-woman.
naaister, f seamstress, naakt, naked, bare. n aald, f needle; spire, obe-
lisk.
n aaldboons, at pine-tree. naaldenkoker, m needle-
case.
[nown.
naam, m name, noun, renaambordje,n name-plate. n aamgenoot,m & f name-
sake. [card. nasanknartje, a visitingnnamlijst, f index, nomenclature. naanswal, m case. [mimic. na*per, m imitator, ape, naar, to, for, according to, after; (adj.) dismal, poorly, paltry, insipid. naarmate,in proportion to. naarstig, diligent. n aast, next, nearest. n aaste, m & f neighbour, fellow-creature. nabestaande, m & f relation, relative. nabij, near, nigh, close to.
253
nabijgelegen nabijaelegen, adjacent.
nahijheidjvicinity,neighbourhood, proximity. Ernie. nahootnen,to imitate. to minahurig, neighbouring. nacht, in night. naehtegaall,m nightingale. nachtelijk, nightly, noc-
turnal.
[dress.
naehtgewand, n nightnachthemd, a night-shirt. nnehtleger, 7t lodging,bed. n achtlieht, n watch - light. n aehtruerrie.foight-m are. nnehtnantr, f night-cap.
nachttafeltje, a nightstand. n achtwacht, at watchman. n aehtzak, m toilet-bag. n odal., after. when. prejudice, hurt, notice.,
detriment. nadenken, n reflection. n adenkend, prudent,
thoughtful.
[further.
under, nearer, shorter, naderen, to approach, to
draw near, to get near. underhand, afterwards. nadoen, to imitate, to mimic. nadruk, an emphasis, stress. ungaan, to follow, to trace, to dog; to look over. nagel. Tit nail. nagelhloent.f na,gelhorstel,mnail-brunh. nagelolie„ f clove-oil. nagemaakt. counterfeit,
forged, false, mock.... nagenoeg, almost, nearly. nagereclat, a dessert. nagenlacht, n posterity,
issue.
nastreven .
matt'', calve, unaffected. [lousy, ingtinu. n a9ver, ni emulation, jeanapiar, It autumn. najagen, to pursue eagerlyi to covet. najouwen, to hoot after. nakijken, to look over (a paper); to revitie,to correct. n aklank, nr resound, echo. n akonieling, at & f descendant, off-spring. /minter., to leave (behind); (niet doen)to omit,to neglect nalatensehap, f inheritnalatig, negligent. [ante. isaleven, to live up to (a principle), to observe, to perform (a promise). naloopen, to pursue, to follow. namaakfaA), a imitation, counterfeit(ing), forgery. namaals, hereafter. namolijk, namely, viz (videlicet), to wit. namiddag, at afternoon. naphtha, f naphtha. n apraten,to repent,to echo. nor, in fool, jest,. narein,f nateissus,daffodil. n arekenen, to count or compute again, to reckon over again. nasehrift, n postcript. nanleep, m train, suit; consequences. [twau.:. narmaak, at after-taste, naenuffelen, to search, to scrutinize. naapeuren, to invest igate. nantaren, to eye, to gate (stare) after. [;ow. nantreven, to try, to fol-
nat
neushoren
254
oat, n wet, water, liquid, broth; (adj.) wet, moist,
nederwlijen (zieh), to re-
cline. [settlentent(kolonie).
n ationaal,nationalVamp. naturalieatie, f naturali-
nederzetting, f settling; n ee'', en cousin; nephew [(oomzegger). neen, no. zie neder.... dejected, neerelachtig,
natesurkundige, mnatural nasssurlijk, natural)ly), of
n egeeren, to cut (a pernegen, nine. negende, ninth. negentien, nineteen. negentig, ninety. neger, m negro. negerin, f negress. negerknaap, m negro-boy,
[temperament. zation. natuur, f nature, humour, natuurkunde, f physics [philosopher. (pl.). course.
[phenomenon.
natuurvereehijneel,
pow WV ' 71 narrow,tight,close; (adv.) narrowly, closely, strictly. nau wel j kr, scarcely.hardnausvgezet, punctual. nauswkeurig, exact, accu[rate. navel. m navel. navolgen, to imitate, to [to search into. follow. navorechen, to scrutinize, navraag, f inquiry,demand. nazaten, (pl.) posterity. nazien, to examine, to revise, to correct (exercises). neder, down, below. nederdalen, to descend. nederhalen, to pull, to fetch down; to lower, to strike (a sail). (to cower. nederhurken, to squat, nederig, humble, lowly. nederknielen, to kneel [throw. down. nederlaag, f defeat, overNederland, The Netherlands. Illiederlander,mDutehman. nederleggen, to lay down,
to abdicate.
nederetorten,to fall down. nedervellen,to cut (strike) down.
downcast.
[son).
n morning-dress,
undress.
negotie, f retail-trade. neiging, f inclination. nek, m neck. nemen (new; genonaen),
to take, to accept, to re-
nergena. nowhere. [ceive. nering, f commerce, retail-
trade. [keeper.
n eringdoendeon &f shop-
n nest, eyrie (roofnestel, m tag, lace. [vogel). n estelen, to nestle. neetvederen, f (pl.) first feathers (pl.). net, a net, caul; rack (in spoorwegcoupe); (adj.)neat, spruce. clean; (adv.) prenetel, f nettle. [cisely,just. n eteldoek, n muslin. netelig, thorny, critical. netjeo, neatly, nicely. netto, neat, net. neuriren, to hum. [shoe). n oun, m nose; point of (a n eusgat, n nostril. neushoren, m rhinoceros. nest,
neuslilank
255
neusklank, m nasal sound. neu•wija, pert, saucy. neutraal, neutral. nevelon fog, mist, haze. nevenbedoeling, f by-
view, by-purpose.
[to.
sevens, besides, next, close nevensgaande, enclosed,
annexed. [cousin. nicht, f niece (oomzegsterl; niemand, nobody, no one. flier, f kidney. nierstuk, a loin, sirloin, niet. not; niet sneer, no nietig, vain. paltry. [more. ssiets, nothing. nietswaardig, worthless. niettegenstaande, notwithstanding. niettenain, nevertheless. nieuw, new, fresh; novel; other. [viciate, new boy. nieuweling, m & f noeu werwe tech, modern, new-fashioned. ssieuvvigheid, f novelty, innovation, newness. nieuwjaar, n new-year. nieuwe, a news, tidings; [quisitive. intelligence nieuwagierig, curious, innlezen, to sneeze. nihilisme, n nihilism. nijd, m envy, grudge. nijging, f bow, curtsy. nsjIpaard, n hippopotamus. N ijmegen. n Nimeguen. nijnagel, m hang-nail, .14[sharp. nail. uijpend, nipping, intense, nijptang, f (pair of) pin[gent, laborious. cers. nil ver, industrious, diliniu verheid, f industry.
Noor
nikkel. n nickel. nista, f nymph. 'simmer, never. f niche. niveau, a level. [nor. noels ... noels, neither ... noehtans, yet. neverthe-
less. [to denominate. noemen, to name, to tall, noemenswaardig, worth
mentioning.
noemer, m denominator
(of a fraction). noenmaall. a lunch. noest, diligent, laborious. nog, yet, still, also, be-
sides, again, further. slogs, f nougat. nogmasils, once more. nok, f ridge, top. nommer, n number; size nun, f nun. [(gloves). nonactief, on half pay. nonsens,m nonsense,fiddle-
sticks. [tress, want. flood, m need, danger, disnoodileur. f (fire-)escape. nooddruftig, needy, indinoodeloom,needless. [gent. noodhulp, f char-woman, assistant. noodig, necessary, needful. noodlijdend, indigent. noodlot, n fate, destiny. noodlottig, fatal. noodrens, f safety-brake, danger-brake. [tress. noodaein, a signal of disnoodwendig, necessary, indispensable. noodzaken, to oblige, to compel, to constrain, to nooit, never. [force. Noor, M Norwegian.
noordelijk
256
noordel ijk . northern. noorderlicht, n aurora
borealis.
noordpool. f north-pole. oordtee, f North-Sea. Noorwegen, n Norway. noot, f nut; note. reopen, to induce, to spur. reopens, concerning. normaal, normal, average. norach, gruff, cross, surly, notn, f note, bill. [peevish. notaria, m notary. notedopon nut-shell. notemuakaftt, f nutmeg. notenkra ke r,m(pairof nutnode, f notion. [crackers. notitie, f note, list, me-
morandum; notice. notulen, f (pl.) minutes. November, nt November. nu, now, at present. noehter, fasting, sober, temperate. nuf, f conceited girl, prude. nuk,f freak, whim.caprice. nut, f naught, null, zero. Hummer, n number; size !gloves). nut, n use, profit, benefit. nutteloos, needless, useless; in vain. nottig, useful, profitable. nuttigen, to take.
0 (Daze, f oasis.
o-/teener, n (pl.) bandylegs (pl.). obli ¢ slid. f bond, consul. obaervatorium, n obser-
vatory.
omdat
oceans, m ocean. ochtend. nt morning. oehtendblad, n morningoetaaf, n octave. [paper. October, in October. octrooi. n patent. odeur, f odour, smell, per-
fume, scent. oefenen, to exercise, to
practise.
[tide.
oefening, f exercise, prac-
oer.n ore.ferruginons earth. oester, f oyster. oeaterput, m oyster-bed. oever, rn shore (van de zee); bank (van een rivier). of,' or, either, if, whether. offer, n offering, sacrifice. offerte, f offer. officieel, (Meier, m officer. otlicier van geaondheid, 'la army-surgeon. ofochoon. (al)though. oker, J ochre. okkeruoot, f walnut. °keel, m arm-pit, axil. okahoofd, n hogshead. one, f oil. [cruet(-stand). olio- en azijnatelletje, °Helsel. n unction. olieverf, f oil-colours. olifant, m elephant. olijf, f olive,
m elm. om, at, about, for, to, in order to, of, on; (voorbij) up, expired. omarmen, to embrace. omheren,to play at ombre. ombrengen, to kill. to dispatch. [to turn (up). onabuigen, to bend (down), omdat, - because, since, as.
omdraaien
237
omzet
oendraaien,toturn(about). onis3lerijving, f circa's, notelet, f omelet(te). locution, periphrase. (mignon, to go about; to onisingeling,f investment. converse with; to frequent. oinsloon, to beat down, onagaande; per °manmato overthrow, to turn over; de, by return of post. to throw on (a mantle). omgang, m procession;conornslachtig, prolix. ♦ ersation; rotation, circuit. musing, as hem, border; onigekeerd, turned about, ceremony, trouble; encum-
otherwise; (the) reverse.
onagelegeek, neighbouring. onigorden, to gird. °Animal, lit ceremony,
bustle, circuity. ombeen, (round) about. ousbeining, J enclosure. •inhelzen, to embrace. onihoog, aloft, on high. muhulgol,n wrapper,cover. ontkaatelen, to fall over, to topple over. omkeor, as change, turn; revolution. onakijicen, to look back. onikomen, to come about; (sterven) to perish. onikoupt,a, to bribe, to corrupt, to suborn (getuigen). omkooping, f bribery, corruption, subornation. mulaag, below,down stairs. onaliggend, cireumjacent. onilijoting,f frame( - work. oniloop, m revolution (of the earth); battlement, gallery. onkmezien; in een ona• mezien, in a trice. omnibus, vt omnibus, bus. onkrastering, f railing. omringen, to surround, to
environ, to encircle. onkroeper, at (town-)crier.
e. 3.
brance. omstander, m by-stander,
witness.
[minute.
oemstandig, circumstantial, omstandigheid, f circum-
stance, particularity.
onastreeks, about. ornstreken; de omstreken van, the surrounding,
of.
[(twine) about.
omkotrengelen, to tie omtrek, itt circumference,
environs, neighbourhood; contour, outline. oentrekken, to encompass. to sketch; to march about (round). omtrent, about, near(ly), respecting, with regard to. omvallen, to fall down. onzvang, m compass, circumference, extent; range (van de stem). onavatten, to span, to include, to embrace. onaver, down. [round. onivraag, f asking all omwalling, f circumvallation, walls (pl.). omweg, circuitous road, t ou round-a b shift. oniwenteling,frevolution,
rotation, change. otaiwirselen, to exchange. omset, as sale.
17
omzichtig
258
omziehtig, circumspect cautious. onizien, to look back (about); onizien naar, to mind, to take care of, to look for. ornzoomen, to seam, to edge, to hem, to border. an aangenaam, disagree[able. able. onaannemelijk,unacceptonaanzienlijk, inconsider[pleasant. able, low. onaardig, ungentle, ununachtzaann, inattentive, negligent, careless. onalgehroken, uninter[dent. rupted. 4Inaficankelijk, indepenonalacheidelijk, insepa[rested. rable. disinteonhaatznehtig, o(nbarsinhartig. merciless. onloedachtznam, inconsiderate. onhedeead, dauntless. unbedoreen, unspoiled; innocent. [unskilled. onbedre'sen,inexperienced, onbeduidend,insiguificant. onbed•ingbaar, untamable, invincible. onbegonnen work, n profitless work. onhegrenad, unlimited. onbegrijpelijk, inconceivable, incomprehensible. onbebeerd, without direction, unclaimed, derelict. onheholpen, awkward, clumsy. [indecent. onbehoorlijk improper, onbekend, unknown. o nbekende,m & f stranger.
onbeteekenend
onbekookt, inconsiderate, rash. [abundant. onbekrompen, unstinted, onbekwaam, incapable, unable. onhelangrijk a unimportant. onbeleefd, impolite, uncivil, rude. [unperceived. onhemerkt, unobserved, onbejsaald. unlimited, indefinite, infinitive. onheperkt, unlimited. onberaden, inconsiderate, rash, thoughtless. [able. onbereikbaar, unattainonberekenbanr, incalculable. onherispelijk, blameless. onbeschaatd, rude, unpolished. onheachaansd, impudent. onbeaeheiden, indiscreet. onbesehoft,insolent,blunt. onbeschrijfelijk. indescribable. [daunted. onbesehroomd, bold, noonbealist. undetermined. onbesproken, blameless. onbeataanbnar, inconsistent. onbeatelbare brief, no dead letter. [vague. onbest emd, undetermined, onbeetendig, unstable, inconstant. onbeauiad, rash, hotbrained, foolhardy. onbetaalbaar, invaluable; capital ;joke). onbetaalde rekening, f outstanding account. onbetamelijk, indecent, [cant. unbecoming. onbeteekenend, insignifi-
onbetwist
259
onderlegd
oohed wiat, undisputed,un- onderdaan, m subject. contested; [late, virgin. onderdanig, subject, subonbevlekt, pure; immacu- missive, obedient. onbevoegd, incompetent. onderdeel, n subdivision. onbevooroordeeld,unpre- onderdrukking, f oppresjudiced. siou. oakbevredigd, unsatisfied. oudereinde, n lower end. onbevreead, fearless. ondergaan, to go down; unguarded onbewaakt, (de zon) to set, to sink; to (moment); unprotected, not perish; to undergo,to suffer. ondergeachikt, subordiwatched. onbewe eglijk,immov able. nate, subaltern. onbewimpeld, open, un- ondergeteekend; ik ondergeteekende, I the disguised, frank. onbewolkt, unclouded. undersigned. onbewoonbaar, uninha- ondergoed, n underwear, bitable. under-garments (p1.). onbewoond, uninhabited. onderlkandeling, fnegotiaunconscious, tit,. *Dube waist, Non, under. unaware. [cant. onderhavig, this, in ques•ubenet, not occupied, va- onderhevig, subject,liable. onbezield, inanimate, life- onderhoorig, subordinate. less. [thoughtless. onderhoorigbeden, f (pl.) onhezonnen,ineonsiderate, dependencies (pl.). onhezorgd, careless, un- onderhoud,n maintenance, [sonable. sustenance; disconcerned. support, onbillijk, unjust, unrea- course, interview. onbrandbaar, incombus- onderhouden, to keep under, to keep in subjectible. tion; (gezin) to support; onbreekbaar, infrangible. (briefwisseling) to keep up; onbruik, a disuse. (praten) to entertain. [ing. onbruikbaar, unservice- [gratitude. onderhoudend, entertainable. ondank, M displeasure, in- onderkaak, f lower jaw. nndankbaar, ungrateful. onderkant, m bottom. ondanka, in spite of, not onderk in, f double chin. get • [during. onderkomen, to withstanding. ouder,under,down, among, shelter, to find a lodging; onderaardaeh, subterra- (subst.) a shelter, lodging. onderkoning, m vice-roy. wean. onderkruiper, m supplanouderarns, as fore-arm. ter; black-leg, rat. onderbroek, f (pair of) onderlegd, provided with drawers. clothes; capable; prepared. onderbuik, m abdomen.
onderlijf
260
onderliji, a lower part of
the body, belly, abdomen. onderling,rautual,between
(among) us. [lip. onderlip.f under-lip,lower ondernssjnen, to under-
mine, to sap; to injure (health). ondornemen, to undertake; to attempt,to venture. ondernensing, f undertaking, enterprise; (plantage) estate, plantation. onderollicier, 711 non - commissioned officer. onderpand, n pledge, guarantee, security. onderriebt, is instruction, information. ondermehatting, f undervaluation, slight, underestimation. [distinction. onderseheid, a difference, ondermeheiding, f distinc tion, [cept. onderseheppen, to interonderzehrift, a subscription; signature. onderahands, privately. onderataand, subjoined, at the bottom; de underataande rekening, the account hereunder. onderatand, in assistance, aid, support, relief. onderatboven, upside • down. sinderste, undermost. onderatelling, f supposition, hypothesis. onderateunen, to support. onderstenning,f support. onderteekenen, to subscribe, to sign.
onfeilbaar
ondertrouvv, as betroth-
ment, betrothal.
[while.
meanondertuesehen, onderwinding, f experience.
[tion. ondervraging, f examinaonderwerp,n su ject,topic. onderwerping, f subjection, submission. onderwijl, meanwhile, in the mean time. [tuition. onderwija, n instruction, onderwirter, m teacher, master. onderwijzerea, f femaleteacher, governess. onderzeoboot, f submarine, submersible. onderzeeftieb, submarine. onderzoek, a inquiry, investigation, examination. ondeugd, f vice, mischief. ondeugend, naughty, wicondiep, shallow. [ked. ondier, a monster, tyrant. ondoentijk, impracticable. ondoordringbaar, impenetrable. ondoorgrondelijk, unsearchable, impenetrable. ondoorzehijnend, opaque. ondraaglijk,intolerahle,insupportabfe [vocal, clear. ondubbelzinnig, unequi-
onduidelijk,unintelligible, indistinct, confused. oneeht, illegitimate, spuri-
ous, false, bastard. oneerlijk, dishonest. oneindtg, infinite. onervaren, inexperienced. oneven, uneven; odd( num-
bers). onfeilbaar, infallible.
ongaar
withstanding. [trodden. 4,flgelltansid, unbeaten, unongebouden, dissolute. ongedeerd, unhurt. totgedierte, n vermin; (v. menschen) rabble. ongoduld, n impatience. ongedurig,inconstant,rest-
less.
ongewoon
261
ongaar, underdone, raw. ongeneht, in spite of, not-
[strained, easy.
unconongedsvongen, onge:".venaard,unequalled. ongegrond, groundless.un-
justified. [unimpeded. ongshinderd, unhindered, ongehoord, unheard of. ongehoorzna ► , disobe-
dient. ongehuvwd, unmarried. ongekleed, undressed, un-
clothed. unconstrained, without affectation. ongeldeg, invalid. ongelegen, inconvenient, unseasonable. ongeletterd, illiterate. ongelijk, n, wrong, injury; ongelejk hohben, to be (in tke) wrong; (adj.) unequal, uneven. ongeloof, n unbelief, infidelity, disbelief. ongeloofelijk, incredible. past all belief. ongeloovige. m & f unbeliever, infidel. ongeluk,n misfortune (door de onistandigheden); unhappiness (gemoedstoestand); accident (ongelukkige gebeurteuis); ill-luck ongekunateld,
(toeval); hij ongeluk, unfortunately. ongelukkig, unhappy, unfortunate, unlucky. ongemak, n inconvenience, hardship, trouble. ongemakkelijk, difficult. ongemanierd, ill - man-
nered.
[extraordinary.
ongemeen, uncommon, ongemerkt, unperceived,
imperceptible; unmarked. ongenaakhaar, inacces-
sible. ongonade. f disgrace.
ongemserlijk, incurable. ongenegen, disinclined. ongenoegen,n displeasure; quarrel. [lawful. ongeoorloofd, illicit, unongepast, improper, unsuitable. ongereehtigheid, f injustice; ongareehtigheden, f (pl.) sins (pl.). ongeregeld, i rregular. ongerept, pure, undefiled. ongoriefelijk, inconve ougerijnid, aburd. [nient. ongeruat, uneasy. ongesehikt, unfit, incapable, inconvenient. on u i teunrett OndellI,Un V i olat ed, [well. ongeateld..indisposed. unongerteldheid, f indisposition. ongeatoord, undisturbed. ongetwejfeld. undoubtedly. [cident. ongeval, n misfortune, acongeveer, almost, about. ongewoon, unusual, uncommon, unused.
262
ongewoonte
ongewoonte, f disuse. ongezellig, unsociable. ongezocht, unsought. ongezond, unhealthy (kit-
maat); unwholesome (voeding); insalubrious.
ongunotig, unfavourable. onhandig, awkward, clum-
sy.
[nered.
pitable. •
[cable.
n itehh el ijk, rude,ill-manonheil, n calamity. onheilopeilend, ominous. onherhergzaam, inhosonherroepelijk, irrevoonherstelhaar, irretrie-
vable.
onheuglijk, immemorial. onheuseh. impolite. onhoudhaar, untenable. onjui.t,inaccurate;inexact,
erroneous.
onkie.ch, indelicate. onkosten, ni (pl.) charges,
expenses (p1.).
onkruid, n weeds (pl.). onkunde, f ignorance. onlang., lately, the other
day. [readable.
onleeshaar, illegible, unonlekker, seedy, chippy. onlooehenhaar, undeni -
able.
onlusten, m (pl.) comma-
tions, troubles
(p1.).
onmacht„ f impotence;
swoon, fainting-fit. onmatig, immoderate, in[pitiless. temperate.
onmeedoogend,merciless, onmenseh, n monster,
brute.
[tible.
onmerkhaar, imperceponmetelijk, immense.
onsamenhangend
onmiddellijk, immediate-
(1Y). [agreement. onmin, f discord, disonmisisanr, indispensable. onmiskenhaar, undeniable, evident. [impossibly. onmogelijk, impossible, onnadenkend, thoughtless. onnoosell, simple, silly. onomstootelijk, irrefragable. [sable. onontheerlijk, indispenonooglijk, unsightly. onophondelijk, incessant(1y), ceaseless. onoplettend, inattentive. onordelijk, disorderly, unruly. [sitive. onovergankelijk, intranonoverwinnelijk, invincible. onpartijdig, impartial. onpasselijk, indisposed, unwell. onpractisch, impractical. onraad, rn trouble, danger. onrecht, n injustice,wrong. onreehtmatig, unlawful, illegal. [unrighteous. onrechtvaardig, unjust, onredelijk, unreasonable, irrational. onregelmatig, irregular. onrein, unclean, impure. onrijp, unripe. onrust, f unrest, trouble, inquietness, commotion. onrnstharend, alarming. onrust.toker, m mar-all; agitator. ono, us,our;(subst.) at ounce, hectogram. [incoherent. onsamenhangend, loose,
onschadelijk
263
onsehadel ijk. harmless. onsebendbaar, inviolable. onsehuld. f innocence. onschuldig i innocent,guilt-
less, harmless. [loathsome. on•makelijk, unsavoury, onsterfelijk, immortal. austnimig, impetuous,tur-
bulent. ontaard, degenerate. (bothering, f want, priva-
tion, abstinence. onthijt, n breakfast. ontbijten, to breakfast. °fit:binding, f release, ACquittance, dissolution, solution. [deprived (of). ontbloot, destitute, devoid, oathoezemen,to unbosom. • ntholsteren, to shell; (fig.) to tench manners. onthreken, to want, to miss, to be wanting. ontcijferen, to decipher. • ntrIman, alarmed, frightened. ontdekking, f discovery. entdoen, to undo; rich ontdoen, to get rid of, to part with. [melt. • atdouien, to thaw, to omadtaiken, to avoid, to escape, to evade (a diffi[ravish. culty). onteeren. to dishonour, to onteigenen, to dispossess, to expropriate. [merable. ontelhaar, countless, hunto nterven, to disinherit. outevreden, discontented. ontferming, f pity, commiseration. ontginnen (outgun; ontgonnen), to clear, (bos-
onttnoeting
schen% to f tllow (land), to work (een ontgooehelen, to disillusion(izel, to undeceive. onthatal, a treat, entertainment, reception. ontheflinr„ f exemption, discharge, dispensation. oratheiliging, f profanation. [tion. onthoofding, f decapitaonthonden, to withhold, to keep from; to remember. onthouding, f abstinence. onthullen, to reveal, to inaugurate, to uncover. onthutst, confused. perplexed. [mature. ontijilig, untimely, preontkenning, f denial, negation. [bud, to germinate. ontkiemen. to shoot, to ontkleeden, to undress. ontknooping, f event. resolution (of a story, plot), catastrophe. ontkovnen, to escape. ontInding, f discharge. outlasting, f discharge, stool. ontleden, to dissect, to anatomize, to carve; ;cedekundig) to analize; (toolkundig) to parse. ontleedkande,f anatomy. ontleenen, to borrow, to derive (awn, from). ontluiken, to open, to expand, to blow. ontmaskeren, to unmask. ontmoedigen, to dis-
hearten, to discourage.
ontmoeting, f meeting,
encounter.
ontnemen
264
...linemen, to take away, to deprive. [ceive. ntnueliteren, to undeontoegankelijk, inaccesFible. [chargeable, not ontoerekenbaar„ ontploffing, f detonation, explosion. ntroerd, moved, troubled. ontroering, f trouble.emotion, perturbation. [late. ontrooatbaar, disconsontrouvr, f unfaithfulness,
infidelity; (adj.) disloyal, unfaithful. ontruiming, f evacuation. ent.ehoping, f disembarkment. [deface. ontsieren, to disfigure, to ontalaan, to discharge. to absolve, to dismiss, to remove. ontaiag, n discharge, release, acquittal. [reveal. ontaluieren, to unveil, to ontannetting,fdisinfection.
ontanapping, f escape. ontapanning, , relaxation. ontosporing,f getting (running) of the metals (rails), derailment. [teed. ontataan, to arise, to pro► ntateken, to broach, to kindle, to light. ontoteking, f kindling; inflammation, ignition. ontateld, alarmed. ontateltenia, f agitation, confusion. [tune. ontstentd, put out, out of ont•tentenis, f default. enttrekken, to withdraw, to withhold; zieh onttrekken non, to with-
onuitstaanbaar
draw from, to forsake. ontneht, f immorality, lewdness. (conceive. ontvangen, to receive, to ontvanger, m receiver, collector. [Hon. ontvangst, f receipt, recepontveinzen, to dissemble. ontvlambaar,inflammable. ontvluchting, f flight, escape. ontvoering. f abduction. ontvreetnd ng,f embezzlement. ontwaken (doe..), to awake, to get awake. ontwapenen, to disarm. ontwaren, to perceive, to discover. ontwerp, n project, plan. ontwijding, f profanation, desecration. ontwiyelbear, indubitable, doubtless. ontwijkend. evasive. ontwikkeling. f development, explanation. [tion. ontwriehting, f dislocaontzag, n awe. respect. ontzaglijk, awful, terrible, formidable. ontzeggen,to refuse,to forbid, to deny( een vermaak). ontzennvven, to unnerve; (een bewijs) to refute. ontzet, n relief, delivery. ontzettend, dreadful, terrible. [mate. ontzield, lifeless, inaniontzien, to respect, to fear, to spare. [ible. onuitputtelijk, inexhaustonnitataanbaar, insuffer-
able, intolerable.
onuitvoerbaar
265
onnitvoerbaftr, imprac-
onwettig
onverstansabaar,
[indecent.
ticable. onvast, unstable, unsolid. onvathaar, unimpressible. onveilig, unsafe. onverantvvoordelijk, in-
excusable, injustiliable. onverbeterlijk,
[able.
onvertogen, unbecoming. onvervaard, undaunted. onvervalacht, pure, ge-
nuine. [alienable. onvervreemdbaar, inonverwachts, unexpected-
(ly), sudden(ly). unawares.
onverbiddelijk, inexor -
onvervvijild, immediate.
intoleonverdraaglijk, rable, insupportable. onverdraagzaam, intolerant. onverdroten,indefatigable undimionverflauvvd, [able, eternal. nished.
onverzisdelijk. insatiable. onverzettellijk, unmovable, stubborn. onverzoenlijk, irrecon cilable, implacable, [for. onverzorgd, unprovided onvoegzaam, unfit, unsuitable, indecent. onvoldaan, unsatisfied. onvolkomen, imperfect. onvolledir., incomplete. onvoltooid, incomplete, imperfect, unfinished. onvoorwaardelijk, unconditional(ly). onvoorziehtig, imprudent. onvoorzien, unforeseen, [unkind. unprovided. onvriendelijk, unfriendly, onvrnehtbaar, unfruitful, barren. onwaar, untrue, false. onvvaardig, unworthy. onwaarhei4i, f untruth. onwaaratebijnlijk, improbable. [shaken. onvvankel ► aar, firm, unonweder, thunder - storm. irreonwederleghftar, futa'Ae. [siotable. onwederstaanbaar, irreonwelluidend, unliarmoonwetoml,ignorant.[nious.
onvergankelijk,imperishonvergeellijk, unpardon-
able. [forgotten. onvergetelijk, never to be anverhoetia , unawarea,un-
expectedly. onverholen„ unconcealed,
plain. [unlooked-for. onverhoopt. unexpected, onverklaarbaar,
[miscreant. onverlimat. m •ile wretch, onvermijdelijk, unavoidable. inevitable. onvermoeid, untired. onvermozen, n inability, impotence. onverricht. unperformed. onverriehter take, without effect. onveranagd, intrepid. onverschillig, indifferent. onversehrokken,intrepid, undaunted. ring. onverslijtbaar, everlastons.ersneden, uncut; unmixed (wijn enz.), pure.
onwettig,unlawful,illegal.
••
on
opbouwen
266
otiwus
wijs, unwise, foolish,
oorhelletje, n ear - drop,
ear-ring. m unwillingness. on willekeurig, involun-
tary.
[unshaken, firm. onwrilcbaur, unmovable, ooze, our; de ooze, ours. onzedelijk, immoral. onzeker, uncertain,unsafe. onzent; ten onzent, at
our house. onzijdig, impartial,neutral, onzinot nonsense. [neuter. onzindelijk, uncleanly,
dirty.
[frantic.
onzinnig, absurd, mad, onzniver, impure, unclean. oat, n fruit. ong, a eye. ongappel, m eye - ball,pupil. ougarte, in oculist. [cup. onghadje, n eye - bath, eye oogenhlik, n moment. ongenhlikkelijk, momen-
[rent. tary. appaoogensehouw, m inspection. [witness. ooggetuige, m & f eyeooghaar, n eye lash. oogholte, f orbit. ()nand, n oogluikenti, connivent. oogmerlc, n aim, intention. nova, in harvest, crop. oogaten, to reap, to gather, to harvest. oogwenk, m wink. not evaar, m stork. unit, ever. [well. onk, also, too, likewise, as oolijk, sly, roguish. nom, m uncle. [ear. our, 71, ear; handle; dog's
ongensichijnlijk,
oord, n place, country, re-
gion.
[tence, opinion.
oordeel, n judgment, seaoordeeleo, to judge (over,
of), to deem.
[judicious.
nordeelkundig, critical, norkonde,f rt.cord,charter,
deed, document. work...men, n pillow. norlelletje, n ear-lap, lobe of the ear. m wax. [law. norlogereeht, n martial oorlogesehip, n man - ofwar, battle-ship. ourlogaverklaring.fdecla-
ration of war. [rent,at war. onringvoerend, bellige-
oorlogzurchtig, warlike. oorpijn, f pain in the ear. oorsprong, m origin. rise. spring. [original. nortTronkelijk, native, oorwijg,f box on the ear. coorworm, m earwig. norznak, f cause, origin. (Jost, Oosten, East,Orient. Oostenrijk, n Austria. Ousterling, in Easterling. Onsterseh, oriental. Onst-IndiiI, East-India. onattnoesson, in east
monsoon, the hot season. Oostzee (De), The Baltic. ootmoed, in humility.
op, on, upon, at, in, about. ophellen, to ring up, to [put away. call up. ophergen, to pack up, to ophorrelen, to bubble up. ophouwen, to build, to edify.
opbrengst
267
opleiden
ophrengett,f produce,profit. opgeven, to give up, to opeenten, m (pl.) additio- yield; to resign; to set; to
nal percentage.
[lest.
mention.
°Hat, that; opdat niet, opgewckt, sprightly, gay. opdiencn, to serve up. opgewonden, excited. opdoen, to lay in (provi- opgraving, f exhumation, stone for the winter); to
digging up.
buy; to dish up. opgrosien, to grow up. opdracht, f dedication; opharilbrug,f draw - bridge. charge, mandate, commis- ophakker, m swaggerer. sion. [force upon. ophalen, to draw, to pull, opdringen, to obtrude, to to hoist; to shrug (one's ',Orogen, to dry up. shoulders); to gather (moopeen, together. opeenhooping, f a c en
lation; mass (of people). op cent, at once. opeenvolgend, successive. opeimehen, to summon. open, open, vacant, free. openbaar, public. oponharing, f revelation, man ifestat ion. opcaien, to open, to disclose, to explain. [hearted. openhartig- , frank, openopenlijk, open, public. opera, f opera. opera - kijker, rit theatreglasses (pl.). operatic, f operation. opereeren, to operate on a person). operetta f operetta. opfriasehen, to refresh. opgaaf, f account, statement, problem, exercise. opgaan, to go, to walk up, to ascend, to rise. opgehlazen, bloated, vain, conceited. opgeruinid, cheerful, gay. opgetogen, ravished,elated (van, 'with),
ney).
[to suspend.
ophangen, to hang (up); ophef, m fuss. opheffen, to lift up, to
raise; to extol; to abolish, to abrogate. ophelderen, to clear up,
to explain, to elucidate. opheldering, f explana-
tion, elucidation. ophijsehen, to hoist (up). ophitsen, to incite. ophooping.faccurnulation. ophonden, to hold up, to
stop (trains); to detain. opinnineliniver, m opium-
smoker. ophlaren, to clear up. ophonien, to come u ; to [rise. opkoniat, f rise. opkoopen, to engross, to
buy up, to forestall. opkweeken, to bring up,
to raise, to nurse, to edu[book,. cate. oplaag, f impression (of a opleggen, to lay on, to
impose, to inflict. opleasel,ntrimrning,facing. opleiden, to lead up, to bring up, to form, to train.
opleiding
268
opleiding, f education. opletten, to pay attention,
to observe, to mind. oplettendheid,f attentive-
ness, attention. opliehter, m cheat,sharper. oploop, m tumult, riot. oploopend, passionate. oplosbnar, (re)solvable,
(dis)soluble. oplosoing. f solution (of a problem. sum); explanation (of a difficulty). opmerkelijk. remarkable. op merking, f observation, attention. opmerkzaans, attentive. opmeting, f measurement, surveying. opnemen, to take up. opnienvv, anew, again. opoffering, f sacrifice. oponthoud n abode, stay; delay. oppnalien, to wait on. to take care of; to attend to. oppaasend, dutiful. oppaaser,rn aiter,servant; watcher. copper, upper,chief. ['nand. opperbewel, n chief-comopperen, to propose, to suggest. [leader. opperhoofd, n chief, head, opperhuid, f epidermis, scarf•skin, cuticle. [wee. oppermneht,f supreme po opperman, m hodman. oppervinklig, superficial. oppoetaen, to clean, to polish. [inflate. oppompen, (luchtband) to oprapen, to pick up, to take up.
opstand
oprerht, sincere, true. opriehten, to erect (a statue); to raise, to establish (a business); to found (a college). oprijlann, f avenue, drive. oprisping, f belch, eructation. [convocation, call. oproeping, f summoning, uproar, it insurrection. reoproerling, m rebel. [volt. oprollen, to roll up. [tor. opruier, m inciter, instigaoproimen, to put in order, to arrange, to clear. opruiming, f arranging; clearance.sale,after-seasonsale. [march (tegen,upon). oprukken, to advance, to opechieten, to grow up; to get on. opsehik,m finery,trappings. opachrift, n inscription. opachrijthoek(je), n notebook. [down. opaehrijven, to write opftehudding, f bustle, tumult, riot. opsieren, to trim,to adorn, to embellish. opslaan, to put up, to beat up, to pitch (a tent, camp); to store (goods). opelniten, to lock (shut) up, to confine. oprluiting, f confinement. opamukking, f finery, ornament. opanijder, TA boaster. opsporen. to discover, to trace, to find out. opatann, to get up, to rise [revolt. to revolt. opstand, m insurrection,
opstanding
269
opatanding, f resurrection. opsteken, to stick on; to
pocket; to light, to kindle. ()pate', n exercise, composi-
tion. [to mount. op.tijgen,to rise,to ascend; upatoken, to incite, to instigate. op.tootje, a riot. opatrijken, to iron; to pocket (money). opteekenen,to note down). optellen, to cast up, to optillen, to lift up. [add. •ptimionte, a optimism. optoeht, nt march, procession, train. [mer-house. optrekje, n cottage, sumopvallend, striking. c!Pvatting, f conception, idea, opinion. opvegen, to sweep, to dust. opvoeding,./ education. opvoedkonde, f pedagogism. [perform (a play). opvoeren, to carry up; to opvolgen, to follow, to succeed (to the throne); to obey (a command). opyouwen, to fold up. upvuleel, n stuffing. opwaarts, upward. opwaehten, to wait upon, to expect. [raise, to excite. opwekken, to awake, to opwekkend, exciting, stimulating. opaselling, f ebullition. opwinden, to wind up, to warp up; to incite, to stir up. opwinding, f incitement. opzadelen, to saddle. opzenden, to send up (on).
oudgast
opzet, as design, intention,
attempt. opzieht,n inspection.direc-
lion, regard, reference. op zieht, on approbation. opziohter, m overseer,
superintendent. opziehtig, gaudy, showy loud (of dress). opzien, to look up; (tegen) to fear, to dread. [(for). op.oeken, to seek, to look op.wellen, to swell, to inflate. orakel, n oracle. oranje, orange. orehulie, f orchid. orde, f order,rank,tnethod, disposition. [orderly. ordelijk, regular, in order, ordentelijk, decent, fair. order, f order, command. ordonnana, m orderly. orgaan, n organ. organiaatie,f organisation. orgel, n. organ. [grinder. orgeldraftier, m organorigineel,n character,origiorkaan, m hurricane. [nal. orkeet, n orchestra, band. 0.. IA ox. [ox-tongue. ogogetong, f neat's tongue, oasevleesch, n beef. otter, m otter. oud, old, aged, ancient. oudejaaraavond, m NewYear s eve. ouderdom, m (old) age. underling, m elder, parents (pl.). ()utters, ouderwetsch, old - fashion ed, ancient, antique. oudgast,m old-Indian, oldcolonial.
oudheid
overmacht
270
oudheid, f antiquity. oudheidkenner, m anti-
quarian.
oudoons, m great-uncle. ouch; van made, of old;
formerly.
oudtante, f .Teat-aunt. ou vert u re, f 'ov enure. ouwel, In wafer, host.
oven, m oven, furnace; (kalk-) kiln. over, over, beyond, by, about; opposite to, again; past; over en weer, to
and again,
overall. every where. overblijfsel, n remnazit,re-
mains, rest.
overblulfen, to disconcert. overhodig. superfluous. overhoord, overboard. overhrengen, to transfer,
to transport. [boor.
overbuur,mopposite neighov erdaasl, f excess, super-
fluity.
overgrootvader, m great-
grand-father. [precipitate.
overhaaateu, to hurry, to overhand./ upperhand; ma-
jority. [over, to deliver. overhandigen, to hand overheereeher, m ruler, tyrant. [don. overheerechingf dominaoverhead, f magistrate, government. overhellen, to incline, (naar, to), to hang over (to), to lean over (to). ow erlietud, a shirt, dressshirt. [stud. overhemdeknoopje, overhouden, to save (money); to have left. overigene, for the rest. overijlen, to hurry. owerjae, f over-coat. overkaut, m other-aide. overkomen, to overcome,
to surmount, to befall.
overdreven, exaggerated. overdruk, m reprint. overeenkomen„ to agree
overkomst, f visit,coraing. overland, by land. overlast, m importunity. overlaten, to leave, to let. overleden, deceased, late. overleg, a deliberation. overleven, to survive, to
to harmonize,to tally with. overeenkomet, f agree-
overleveren, to deliver. overlevering, f delivery,
overdekken, to cover. overdenking, f considera-
tion, reflection.
with a person, on a thing),
raent,conformity.congruity. overeenetemming,
agreement, harmony.
f
overerfelijk, hereditary. overgang, m transition;
crossing (spoorweg).
overgangeezansen,n test-
examination. overgave,
[livery.
/ surrender; de-
outlive.
tradition. a death, decease; (v.)(overleed;overleden), to die. overlaid, aloud. overmaat, f surplus, excess, superabundance. overmacht, f superior power, superiority. overlijden,
ovenneesteren
271
overmeesteren, to over-
power. overmoed, nt presump-
tion, rashness. overmorgen, the day
after to - morrow. overnaehten, to pass the night. [to adopt. overnemen, to take over, overpeinzing, f meditation. overplaataen, to transfer. •verprikkeling, f overexcitement. overreden, to persuade. overredingakracht, f power of nersuasion. overreikon, to haul over. o verrompeling surprise. overachatton, to overrate. oversehieten, to remain, to be left. overrehoen, ni overshoe, galosh. golosh. overachot, n remainder, rest, remnant, residue. overaehrijden, to surpass, to exceed. overachrijvan, to write out, to copy out. overallaan, to omit (a line), to pass over. overapannen, excited. overapel. a adultery. overatapkaartie, n correspondence-tic et. overatappen, to cross, to step over; to change (carriages). overate, m lieutenant-colonel; prior. overatelpen,to overwhelm. overotrooming, f inundation, flood.
paar
overtoeht, as passage. overtollig, superfluous. overtreding, f transgres-
sion, trespass, offence. overtrefien (overtrof; overtroffen), to surpass,
to excel.
[cover.
overtrek(ael), a case, overtuiging, f conviction. oveeval, in surprise. overvIoed, /A abundance,
plenty. overvragen, to ask too
much. to overcharge. overweg, n i (spoor) level-
crossing. Dion. overweging, f considersoverweldiger, 7n usurper. overwork, n extra-work. overwieht, n overweight, preponderance. [ror. overwinnaar, m conqueowerwinning, f victoryoverwinat, f surplus, gain, profit. overzeeach, trausmarin e. overzenden, to send over, to transmit. overzieht, is survey; short summary. overzien. to survey, to oversee, to look over. overzijde. f opposite (other) side. OZOn, n ozone.
p paal, in stake, pile, pole;
limit, border. paar, is pair, couple,
some; a few.
brace;
paard
paradijs
272
paard, n horse. paardedek, a horse-cloth. paardekracht, f horse-
power. [surgeon.
paardenarta, in veterinary paardenblocm, f dande-
lion.
paardenhaarot horse - hair. paardenkooper, et horse-
dealer. [trappings.
paardentuig, n heroes', paarlemoer, n mother of paare, violet. [pearl. paaretrevvija, two and two. Petaachvacantie,f Easter-
holidays (pl.). pacht, f rent. yachter, m farmer. pachthoeve, f farm. pad, n path. padde, f toad. paddenstoel, m toad-stool; (eetbare) mush-room. pafferig,puffy, sluggish. pagaai, f paddle. page, la page; (schildknaap) esquire. f page. pair, m peer. pak, n pack,bundle,burden, load; suit of clothes. pakdrrger, ea porter. pakhuie, n warehouse. pakje, a parcel, packet. pakken, to pack up, to heap up; (grupen) to seize; to apprehend (a thief). pakket, n packet, parcel. pakkethoot,f packet-boat. pakmand, f hamper. pal, m catch, click, peg; (adj.) firen(lY)• paleia, a palace. n palette, pallet.
paletot, f great-coat, palepalf'reuier, at groom. [tot. paling, la eel. paliaaade, f palisade. poljar, m clown, buffoon;
(stroobed) litter.
palm, f palm, decimeter; - 7n
palm-tree.
panallet, 71. pamphlet, libel. pan, f (fryinc-)pan. panel, n pawn, pledge, for-
feit, skirt; house.
pandjeshuis, ra pawn-
broker's shop.
paneel, a panel, wainscot. paniek,f paniach, panic. pannekoek, ?a pan - cake. pannehakkerij, f tile
works.
[con.
panopticum, n panoptipanorama, n panorama. pantalon, f trousers (pl.). panter, nt panther. pantoffel, f slipper. pa.ntontime,f pantomime,
dumb-show.
[cuirass.
panther, n breast-plate, panteerschip, n iron - clad. pap, f pap, porridge; poul-
tice, cataplasm.
f poppy. papegaat, at parrot. papier, it paper. papieren, paper. papierfabriek, f paper-
manufactory. [nees shop.
papierveinkel, m statiopapillot, f curl-paper. paplepel, in table-spoon. paraaf, f paraph, flourish;
initial letter.
parachute, f parachute. parade, f parade, show. paradija, n paradise.
paragraaf
273
paragraaf, f paragraph,
section. p.raplu,,f umbrella. pa.rassiet,rn parasite,toady. parasol, f sun-shade. pare!, f pearl. [pearl. parelsnoer, a mother of pareu, to couple, to match, to unite; to copulate. purism, n perfume. part, par; a part, at par. iparia, m & f pariah. parieeren, to wager,to bet. Parijs, Paris. [ground. park, n park, pleasurepacket, a bar, scrape; bench; parquet. parketvloer, f parquetry. parkiet, in parrakeet. parletuent, a parliament. paremantig, proud, conceited. [cheese. parnsecaan, f Parmesanparochie, f parish. parodist. f parody, skit. part, it part, portion, share; trick. [theater). parterre, n pit In een particulier, in private person;(adj).particular,private. partij, f party, faction; parcel, lot, match. part ijdig, partial. [tion. partituur, f score, partiparvenu, in upstart, mushroom. pas, ni pace, step, defile; pass, passport, dismissal; (adj.) scarce, hardly, just. Paschen, Easter, Passover. pAskvvil, a lampoon, paspasslood, aplum ► et. [quit. pasmunt, f change, small money.
e. 3.
peetooitt
past is pass(port). passit'Avvind,mtralle- wind passage, f passage; ( win-
kelgalerij) arcade.
passagier, ma passenger,
travelle.
passeeren, to pass (by;;
to happen, to occur. passementwerker,m lace-
maker.
passes, to fit, to become,
to suit, to try; to give exact change. passend, suitable, fit. gasper, ra (pair of) compaspaste', f pastry, pie. [sea. pastel, a pastel, coloured
crayon.
pastille, f pastil(le). pastoor, ra priest, pastor. pastorie, f parsonage,
manse, vicarage.
patent, a licence, patent. patient, m patient. satri4r, ma partridge. patriispoortfscuttle-port. patriot tirch, patriotic. patroon, it patron, master;
principal; n pattern, model; — j cartridge. [box. patroontaseh, f cartridgepatrouille, f patrol. batik, f kettle - drum. Pau, m Pope. DT. pausdoan, is papacy, popepauvw, ni peacock. [val. sauce, f pause, rest, interpaailjoen, n tent, pavilion. pedaal, n pedal. pedel, imm beadle. peen, f carrot. peer, f pear. pees, f tendon, string.
peetoum,
mil god-father.
13
peettante
274
psettante, f god-mother. peit, a gauge, water-mark. peillood, n plummet. peilschaal, f tide-gauge. peinnen, to meditate, to muse, to ponder (over,
upon).
pek or pik, n pitch. pekel, f pickle, brine. pekelharing, m pickled
[set-sin. pekelnonde, f old sin, clopelitrim,m pilgrim, palmer. pelikaan, m pelican. pellen, to peel. peloton, n platoon. pets, m fur-coat. pelterij, f fur. peluw, f •bolster, pillow on der het hoofd). pen, f pen, nib, quill. pendant, n match, pendant, companion-picture. herring.
pendule,felock,time-piece. pennehonder, as pen-
holder.
penneme., n pen-knife. p en ni ng,m penny, farthing;
medal. [surer. penningmeester, m treapens, f paunch, tripe. penseel, a pencil, brush. pcnsioen, n pension, retired pay. pension, n boarding-house. pcnsionneereu, to pension off. peper,f pepper. peperbus, f pepper-box. pepermunt, f peppermint. building. per, via, by. perceel, n plot, part;house, percent, n percent(age). percenten, 'A (pl.) royalty.
piepkuiken
perforeeren, to perforate. periodiek, periodical. perk, a park, bound, limit;
(bloem-) bed.
perkament, n parchment. permanent, permanent,
lasting, standing.
permissie, f permission,
furlough (your soldaten).
perron. a platform. perronkaartje,n platform[ticket. pers, f press. persen, to press, to squeeze,
to crowd, to urge.
personeel, n domestics,
servants, persons(p).), staff. persoon, m & r person, character. indivi ual. persoonlijk, personal(ly), [vista. in person. perrecetief, a perspective, permit, f peach. pessimistisch, pessimistic. pest, f plague, pest(ilence). pet, f cap. petekind, n god-child. peterselie, f parsley. petroleum, f petroleum. petrolenmlamp, f paraffin-lamp.
a
petrolessonstel,n oil-stove. pout, f husk, pod; shell-pea. peuteren, to fumble. Philippine, f fillipeeu. photograaf, m photo-
grapher.
phrase, f sentence. pianino, f (cottage-)piano. piano, f (grand) piano. pidjitten, to massage, to [mass. pielt,f pike. piepen, to chirp, to squeak.
piepkuiken, n spring _ 1 chicken, peeper.
pier
275
platteland
pier, f earth-worm; (ha- pittig, pithy. vendam) pier. [stinw-fish. Phiag, f plague; tease. pieierman, m weever, plaagziek, vexatious. pijjekker, m pea-jacket. plant, f plate; I wijxer-)dial ; m arrow, flash, bolt. (prent) engraving,print;(ondieptelshoal,shallow,sand3. m pillar, column. pNn, f pain, ache. plaatijzer, n sheet-iron. plants, f place, court, yard, pijnappel, m fir-cone. piAn(boona), m pine. stead; employment, office; passage (in een boek). pmniging. f torture. pilnlijk, painful. plaataliewija, it ticket. plaatabureau, n bookingpNnistillend, anodyne. office, box-office (theater). po le , f PiPe (orgel-, rook-); tube (buis); fife (fluit); plaataelijk, local. plaataen, to place, to put, stick (lak). to set; to invest (geld). pqpndop,m cover of a pipe. pi cant, piquant, pungent, plaatavervanger, nt substitute. risky. plafond, is ceiling. pikdonker, pitch dark. pitmen. to vex, to tease. piker, n piquet. plagiaat,n plag iary,plagiapikeur, at riding-master. plakkaat,n placard. [rim. pikken, to pick. plakken, to paste, to glue; pil, f pill. to stay long. ',attar, m pillar, pink, m little-finger; — f plan,n plan,scherne,project. fishing-boat, pink (vaar- planeet. f planet. plank, f plank, board,shelf. tuig); heifer (jonge koe). pinkaterhloena, f lady's plant, f plant. plantaardig, vegetable. smock, cuckoo-flower. riukrteren, Whitsuntide, plantage, f plantation, estate. [(in the ground). Pentecost (Joodsch). planten, to plant, to put pint, f pint. plantentuin, m botanic pioenromi, f peony. garden. pion, m pawn (at chess). planter, nt planter. pionler, at pioneer. n sapling, planp!ranaide, f pyramid. tation, grove. p!sang,f banana. piarehed,fdandelionmille- plan, m puddle, pool. piataehe, f cracker. [ped. plat, n flat, roof, platform: flatside;(adj.) flat,plain;(gepisiool, f & n pistol (wameen) vulgar,trivial,broad. pen); pistole (munt). pit, f kernel (vrucht); pip, plattegrond, m groundstone, marrow; pith; wick I plan; map (of the town). 1 platteland, n the country. (lamp).
plaveisel
276
plaveisel, n pavement. , plebs, n rabble, vulgar (common). pleehtig, solemn, stately. plechtstatig, stately, cere[brother. monious. pleegbroeder, m fosterpleet, n plated silver. plegen (plaeht), to use, to be accustomed; (pleegde; gepleegd), to commit, to [fence. perpetrate. pleidooi, n pleading, deplehs, n square, place. pleinter, f plaster; — [law, stucco (kalk). pleiten, to plead, to go to pleiterot pleader,barrister. ple(i)zier,n pleasure,favour. pleiziertrein,m excursion[train. plek, f spot. plempen, to fill up (with [hammer. earth etc.). plethamer, ni flattening plicht, In duty, obligation. plichtplegiug, f compliment, ceremony. plichtwerzuim, n negligence, prevarication. ploeg, an plough. ploert, m snob, cad; (studententaal) landlord. ploeteren, to drudge, to toil, to peg at. plombeeren, to lead, to stop (fill) a tooth. plombeersel,ndental-pulp. plomp, clownish, rude (subst.) plump; gross; as water-lily. plonzen, to plunge. plooi, f fold, wrinkle (in the forehead). plooihsar, pliable.
polderjongen
plots(eling), sudden, unexpected. pluehe, n plush, velveteen. plains, f plume, feather. pluimgedierte, n poultry. pluimptie, n compliment. pluis, I nap; flock. plukken to pluck, to gather; ' to plume; (antten) to fleece. pluksel, n lint. plumes's, ns whisk-broom. plunderen, to plunder. plunje, f clothes, togs (pl.), toggery. plus, plus. plumsanu•, about. pluviee, f plover. pochen, to boast, to brag. podagra, n podagra. podding, at pudding. poedel, as poodle; (misgooi) [prize. miss. poedelprijs, m consolation powder, en powder. poeierkwast, In powderpuff. pool, m marsh, pool, fen. poelier, nt poulterer. poem', f cat, puss. poets, f trick; prank. poetser,m polisher,cleaner. poetslsp,fpolishing-cloth. poezelig,chubby, dimpled. [I pl.). poetic. f poetry. poffertjes. n ipl.) fritters poging, _f endeavour, attempt, effort, trial. pokdslig, pock-pitted. poken, to toke. pokken, f (pl.) small-pox. polder, as polder, drained land. polderjongen, as navvy.
poleiniek
277
potentaat
polemiek..f polemics (p1.), populier, m poplar. controversy. porens, porous. rolen, Poland. porie, f pore. poliep, f polyp, polypus. porren, to awake, to rouse; polijsten, to polish, to to instigate, to poke. burnish. [hospital. porselein, n china - ware, polikliniek, f clinical porcelain. port, f postage; port. Pon., f policy. politic, f police. portaal, n landing; porch, politieagent.mpolice-man, portal. constable, bobby, copper. P°"efeuille,,f port - folio. politick, f politics (p1.); porternonnaie, f purse. (burgerkleeding.) mufti. portie, f portion, share. politoer, n polish. portier, M portier, hallpolka, f polka. porter; coach-door. pollepel, m ladle. portret, n portrait, phopolo, m pulse, wrist. [(pl.). to(graph). polsmofjes, n (pl.) mittens rortugees(ch),Portuguese. poisslag, m pulsation. pooeeren, to attitudinise. polsspringen, n pole - leap. positie, f position. polsotok, nt jumping-pole. positief, positive. pomerans, f tip, button. post, to post, office (betrekpoimUlacie, f pomatum, king); f post; post-office. pomp, f pump. [pomade. postbode, to letter-carrier. pompoen, m pumpkin, postduif, f carrier-pigeon. pond. n pound. [gourd. posteleiu, f purslane. ponjaArd, lit poniard. poste, (een brief) to post pout, f ferry-boat, wherry. a letter; (werkwilligen) to ponton, f pontoon. ratten. [tante. pools, nt poker. poste restante, poste res. pool. f pole. postkaantoor, 71, post-office. Pool, m Pole. [(way). postpakket.npostal parcel. poort, f door-way, gate- I postpapier, n note-paper. roo*, f while, pause, time. postaeriptum,n postscript. pout, m paw, foot, leg; — f postspaarbank, f post-
twig. pootig, robust, strong. pootje, n gout, podagra. pop, f doll (speelgoed);
office-savings-bank. postwissel,m postal order;
money-order. postzegel, m (postage - )
puppet; chrysalis, cocoon (van insecten). [throb. popelen, to quiver, to
pot, m pot, pint; (speelpot) poten, to plant (potatoes
poppenkast,fpuppet-show. populair, popular.
etc.); to set (fish). potentaat, m potentate.
stamp.
[stake.
potlood
278
potlood, n (lead)pencil; blacklead. [gish. potsierlijk, comic(al),wagpottenbakkerij. f pottery. poudre de riz, as pearl
rowder. pousse eafi, m liqueur. praaien, to hail (ships). praal.f pomp,magnificence. praalgraf, n mausoleum• praalzucht, f ostentation. praat. m talk, chat, tattle. praatzucht, f loquacity. pracht, f pomp, magnificence. [binding. prachtband, m luxurious praehtig, magnificent, splendid. practiseh, practical. praktijk. f practise. praktizijn, m practitioner. pralen, to parade, to brag, to boast. [prate. prat, proud. praten, to talk. to chat, to prauw, f Indian boat. precise, precise, exact. predicaat.n predicate;title. predikant, m clergyman, minister. prediker, m preacher; she Prediker, Ecclesiastes. preek, f sermon. preferent aandeel, n preference share. prei, f leek. prelaat, m prelate. premie, f premium, prize. Arent, f print, picture. prentbriefkaart, f pictorial post-card. [tray. present, present. presenteerblad, n salver, president, m president,
procedeeren
chairman, foreman of a jr.ry). [service). pressen, to press (into the presse-papier, f paperweight. [once. prestige, n prestige. intopret, f pleasure,fun,delight. pretendent, m pretender. prettig. amusing, pleasant. preutsch, prudish, demure. prevelen, to mutter. preventief, preventive. n bower, arbour. priem, M bodkin, spike. priester, m priest. pri,iken, to parade. prigs, m price, rate; prize, praise. prijscoura 'It, f pi icecurrent, price-list. prijovraag, f price-subject. pla svj ti io rn:indering„fprieeprijzen (press; geprc. zen), to praise, to commend. [citable. prikkelhaar, irritable, exprikkeldraad, n barbed wire. prikken, to prick, to sting. principaal, no master,principal, employer. prins, no prince. prinses, f princess. prins - gemaal, no princeconsort. prinsesseboonen, f (pl.) French beans (pl.). prisms, 71, prism. pri•matisch, prismatical. privaat, n privy; W(ater) C(loset); (adj.) private. probeeren, to try, to taste. proeedeeren, to go at
proces
quadraat
279
law with, to litigate. proza, a prose. proces, n law-suit, action. pruik, f w ig, peruke. proces.verbeal, n proceed - pruner), to pout, to sulk, ings, report.
[tion.
to be sulky.
[droogd).
proclatnatie, f proclama- pruim, f plum, prune (geprocureur, nt solicitor, at- pruimen,to chew (tobacco teensy. [duce. Pruis(ischl, Prussia, product, n product, pro- prul, n trifle, bauble. proof, f proof, trial, ex- prullenmand, f waste-
periment.
piper-hesket.
proefondervindelijk, ex - pruttelen, to grumble. (noviciate. psalm. m psalm. perimental. proeftijd,m apprenticeship, psalmboek, n psalter. pintlmtrezeng,n psalmody. proesten, to sneeze. publish, public. proeven, to taste, to try. profeet, in prophet. [ship. pudding, nt pudding. profeamoraat. a professor- pails, choice, excellent. proms!, n profile, side-view. puimsteen, at pumiceprogramme, n programstone. puha, n rubbish, ruins(pl.). (me), play - bill. proleterti;r,m proletarian. puist, ,f pimple, tumour. promotie, f promotion, pul, f jug, stone bottle. graduation. punaise, f drawing-pin. prompt, ready, prompt. punt, f & n point, top, tip; full stop (leesteeken). pronk, m show,osteutation. preoi,,f prey. puntig, pointed, sharp; exact, neat, spruce. stopple, stopper, f prep, stop; bung (van een vat); pupil, m & f pupil, ward. lump in de keel); pellet purgeeren, to purge one's
(van papier). propvol, chokeful. preseliet, in proselyte. ',rook, your health! prospectus, n prospectus. protectie, f protection, fa-
vouritism.
protest, n protest(ation). protocol, a protocol. proviand, f provision, vic-
tuals (pl.), stores (pl.). provincie, f province. provisiekamer, f pantry. provoost, nt provost,jailer; — f prison, jail.
self, to take a purge. pumper, n purple. put, m well, pit, hole. puthaak, m bucket-hook. puts, f bucket. putten, to draw. puur, pure, mere.
Q (zie ook kw.) quadraitt,nquadrate,square.
qualificatie
230
q ualificatie,fqualification, designation. [capacity. qualleteit, f quality; title, quantiteit, f quantity. queue,/ cue (biljart). quitantie, f receipt. quitte, quits.
R raad, m counsel, advice;
council, senate; (raadsheer) counsellor, senator.
raadhuia, n town-hall. raadplegen, to consult. raadael, n riddle, enigma. raadaelachtig, enigma-
tical, obscure.
raadzaam, advisable. raaf, f raven. raak, hit, touched. roam, n window, frame. raap,f turnip, rape. raapzaad, n rape-seed. rear, rare, strange, odd. raaskallen, to rave. rabarber, f rhubarb. rabat, n abatement, re-
duction.
ras
rafeleu, to unravel. raffinaderij, f sugar-refireg, n cobweb. Crv• f rail, metal. rak, n part, rack. parrel. rakelings, close by (to),
hard by.
raken, to hit, to touch, raket, n racket, battle-dare. rakker, m scoundrel. ram, m ram; Aries (zodiac). ramen, plan, to estimate. bo aim. ramenas, f horse-radish. naming, f estimate. rammelaar, m bells (pl.);
buck-rabbit.
ramp, f disaster, calamity. ram pzalig, wretched, raneune, f rancour,grudge, rand, m brim (hoed); mar-
gin ;bock); edge (tafel); brink (afgrond); skirt (bosch); verge.
rang, m rank, degree,grade. rangeeren,to shunt (spoor-
wagens). [ground.
rangeerterrein,nshuntingrangsebikking, f classifi
cation.
f branch, twig, tendril; (adj.) slender. frail, slim. [beating, drubbing.
ralsbijn, m rabbi, rabbin. rad, n wheel; (adj.) nimble,
rank,
raddraaier, m ring-leader. radeeren, to erase. radeermeaje, n eraser. radeloon , desperate. raden (vied; geraden), to
ranael, m knapsack; (slaag) ranselen, to drub. ransig, rancid. rantsoen, n ransom.
swift.
advise; to guess.
raderbaar,fbier on wheels. raderwerk, n wheel-work, radieaal, radical. [gear. radija, f radish.
rap, nimble, quick.
raken, to gather, to glean. rapport, a statement, re-
port; connection.
rariteit, f curiosity. ras, n race (menschen);
rasp
redevoering
281
breed (vee); (adj.) quick(ly), speedily, fast. rasp, f rasp, grater. raspaard, n blood-horse. rastervrerk, n lath-work. rat, if rat. rate , m rattle. [sonable. rat ioneel, rational, Tearattenkruid, n arsenic. rangy, raw, uncooked, hoarse (geluid). ravijn, n ravine. razend, raving, mad. razernij, f frenzy, rage. reactionnair, reaction ist; (adj.) reactionary. realisatie, f realisation. realisme, It realism. rebel, m rebel, mutineer. reeensem, m critic, re[tique. viewer. recensie, f criticism, crin recipe, prescription. receptie, f reception. rechercheur, m detective. recht, just, true; right, directly, straighti (subst.) n right, claim, title, justice, duty, custom. reehthank, f court of justice, tribunal. rechtens, in justice. rechter, m judge. rechterhand, f right hand. rechtgeloovig, orthodox. rechtmatig, lawful, legal, rechts, to the right. [just. rechtsch, right-handed. honest, rechtschapen, sincere. rechtsgeleerde, in lawyer. rechtsgeleerdheid, / jurisprudence.
rechtsom, right-turn. about rechtsomkeert,
turn.
[incorporation.
rechtspersoonlijkheid, f rechtspraak, f verdict,sen-
tence, jurisprudence. rechtstreek(sch), direct. rechtsvordering, f action, legal claim. rechtswege; van rechtsvvege, by right, according
the right. rechtuit, straight on. [just. rechtvaardig„ righteous, rechtvaardiging, f jus-
tification. [fender.
recidivist, m repeated ofreclame, f puff, advertise-
ment; (klacht) complaint, claim. reclameeren,to complain, [pillar. to claim. reclame - zniljadvertisingrecrunt, m recruit. [ship. recto...chap, it rectorreS u, (luggage.)ticket;
receipt.
redactenr, m editor. redden, to rescue, to save,
to retrieve. redding, f saving, rescue;
delivery, salvation. reddinghoot, f life - boat. rede, f speech, discourse;
reason. sense. [able. redelijk, tolerable, reasonredeloos, irrational, brute. reden, f reason, cause, moredenaar, m orator. [live. rederijker, m rhetorician,
member of a dramatic club. redetwist, m dispute, dis-
putation. [oration, address. redevoering, f speech,
redmiddel
282
redmiddel, n remedy, exroe. f roe, hind. [pedient. reebout, m haunch of ve-
nison. reede, f
road, roadstead.
reedier, nt ship-owner. reeds, already. reeks, f series, chain,ridge,
set; progression (wiskunde).
reep, m rope, stripe, string. reet, f
cleft, crack, split.
ref(e)rein, n burden of a
song, chorus.
regeeren, to rule, to go-
vern, to reign.
[reign.
regeering, f government, repel, m rule, maxim; line, regeling,fregulatiou. [row. regelmatig, regular. regen, m rain. regenachtig, rainy. regenbak, m cistern. regenboog, in rain-bow. regenbui, f shower (of
rain).
[mackintosh.
regenjas, f rain-coat, regent, m regent. regie, f administration; go-
vernment, monopoly; stagin5 (in een theater). regime, n regimen. regiment, n regiment. regisseur, m stage • Manag:er. register, n register, record; index (van een boek). reglement, n regulation, statue, rule, by-laws. rei, f row, chorus, dance. reiger, m heron. reiken, to reach,to extend. reik ha hien, to hunger for, to yearn. rein, pure, clean, chaste.
rendier
reinigen, to clean(se), to
purify. [voyage (zee.); trip. f journey (te land);
reisbenoodigdheden, f
(pl.) (pl.).
travellirg-requisites [money.
reisgeld, n travellingreisplan, n itinerary. reiswijzer, m travelling-
guide.
reizen, to travel, to voyage. reiziger, ni traveller. rek, n clothes-horse; roost, rekbaar, extensible. rekenen, to count, to reckon, to calculate; rakenen op, to rely upon. rekening, f bill, account,
reckoning.
rekening-courant, f ac-
count-current.
rekenkamer, f chamber
of accounts. rekenkundig,arithtnetical. rekenschap, f account. rekken, to stretch, to pro-
long, to lengthen.
rekstok, sil horizontal bar. rebuts, is account, story. reliquie, f relic. [very. rem, f brake. rembours, n cash on deliremise.f remittance;drawn
game; (loods) coach-house.
remonstrant(sch), remon-
strant.
remontoir, n stem-winder. remschoen, in skid. ren, m run, gallop, course. renbaan, f race-ground. renbode, M courier. n tryst, rendez-vouz,
trysting-place.
rendier, n reindeer.
rennen
rijschool
233
rennen, to run, to race. renpaard, a race-horse. relate, f interest, rent,
annuity, revenue. rentenier, m fund-holder,
independent-gentleman.
rheumatiek.f rheumatism. rib, f rib; (balk ► rafter. ribbestuk, n loin. rilabetje, a chop. riehel, f border, edge, rail. richten, to direct, to point,
rentmeester, m steward, to RIM. richting, f direction. treasurer. riclatsnoer, n line, rule,
repareeren, to repair. repetitie, .f repetition; re-
hearsal; trial-paper (op [tort, rejoinder. school , . repliek, f counter-plea, rereppen, to accelerate; (seemeld.) to mention. republiek, .f republic. republikein, m republican. request, a memorial petiresedo.fmignonette.i tion. reserve, reserve (troepen); reservation. reservoir, a tank, cistern. residentie, f royal resi dence; residency, province (India). rest, f rest, remnant, remainder. [nant. restant, n remainder, remreastaurant,n eating-house. restauratie, f restoration; renewal; eating-house, restaurant. [ning-car. restauratiovvagen, m diresultaat, n result, conseretour. n return. [quence. retourbiljet, is returnticket. reuk, in smell, odour, scent. rents, m giant. reusachtig, gigantic. reuzel, f lard. reveille, f reveille. revolutie, f revolurion. revue, f review.
example, model, guide. ridder, m knight. [valrous. ridderlijk, knightly, chiriots), m strap, girdle; oar
(roeiriem); ream (papier). riot, n reed, cane; thatch
[leton. ( sour daken). ▪ n reef, riff; carcass, siterij, f row, ridge, set, file. riihroek,f riding-breeches. ✓ijden (recd; gered en), to ride Ite paard); to drive is een rijtuig). rijden (reeg; geregen), to lace (stays); to string (beads); to file (papers). rijgschoen, ni lace-boot. ✓i1k, n empire, realm; (adj.) rich, wealthy, copious. rijkalow, is wealth, riches. ✓ilksdaalder, m rix - dollar. ruksdag, m diet. rajkskanselier, m Chancellor of the empire. rijlaa r e, f riding-boot. raja», m hoar-frost; — n [rhyme(vers). m Rhenish wine. rijp, in hoar-frost; (adj.) ripe, mature. rijpaard, n saddle-horse, (dames) palfrey. rijw, n birch, twig, sprig, osier, wicker. rijochool, f tiding-school.
rijst rijst, f rice.
284
ronddolen
roemruchtig, glorious, reriAstebrij, rice-milk. nowned. r9sttafelfrice-tahle,tiffin. roepen (riep; geroepen), ri1tuig, n carriage, coach. to call, to cry, to summon. ria•eg. m highroad, high- roeping,fcalling,vocation. n (bi)cycle. [way. roepstem, f call. rij svielberstell er,mcycle- roer, n rudder, helm. roerdomp, m bittern. repairer. rijzen (rees,• gerezen), roerganger, m helmsman. roerloos, motionless; withto (a)rise , to ferment. out a rudder. rijzig, tall, slim, slender. rifting, f rising, fermen- roes, as drunken fit, inebriation, infatuation. tation. rillen, to shiver (van, repeat. n rust. roesten, to rust. with), to shudder (at). roet, n saot. rimpel, to wrinkle, fold. roezig, bustling. ring, m ring, circle, roffej, m roll, tattoo. ringvinger, m ring-ringer. ringvormig, annular. rog, m thorn-back, ray. rinkeleo, to jingle, to rogge, f rye. rattle, to chink. rok, at dress-coat (heeren-); riooll, n sewer. petticoat, skirt(vrouwen-). rioolvvater, n sewage. rol, f roll, list, roller; risico, n risk. part, character (tooneel-). rit, m ride. [tain. rollade, f collared beef. ritmeester, m, cavalry-cap- rolletje, n caster, trundle. rolpens, f minced meat in ritrelen, to rustle. tripe. ritneel, ritual. rolsehaats, f roller-skate. rivier, f river. rivierkreeft, m cray-fish. rolselmatsenbaan, f skarots, in seal. ting-rink. rolsehaatsen rijden, to robber, m rubber. robijn, to ruby. [pectorate go rollerskating. roehelen, to spit, to ex- rolstoel, m trundle-chair. roe(de), f rod; (toover-) roman, nt novel. wand; yard, verge, deca- Romein, m Roman. rommel(zoo), m (f) medmetre; birch (straf-). ley, mishmash. roef, f cabin. romp, m trunk (lichaam); roeien, to row. carcass; hull (schip). roeiriem, roeispaan, f rend, round. oar, scull, paddle. rondborstig,candid,frank. roekelooc, rash, reckless, [praise. ronddolen, to rove (wanfoolhardy. roem, m glory, renown, der) about.
ronde
285
ronde, f round, rounds. rondhout, a round timber. rondons, roundabout. rondreis, f (circular) tour. rondreishiljet, n tourist-
ticket, circular-ticket. rondschrijven, lt circular. rondsel, n pinion. ronduit, frankly, plainly. ronken, to snore. rood, red. roodhorstje, n robin. roodekool, f •ed-cabbage. roodvonk, n scarlet fever. roof, f scab, scurf; — at
prey, booty, robbery. roofdier, 76 beast of prey. roolgierig, rapacious. roofvogel, m bird of prey. rooilijn, f lines. rook, 7n smoke. rookkanser, f smoking-
room. rookeou pe, f smoking-
compartment, ,sm okers". rooken, to smoke, rookvleeseh, a smoked
beef, bungbeef. ✓oom, in cream; (geslagen
room) whipped cream. roomseh, Roman, Roman
catholic. room., f rose; erysipelas, St.
Anthony's fire. wildfire (huidziekte); bull's eye lop de schijf). rooster, m gridiron; grate; list, synoptical table. roosteren,to broil, to roast. roover, m robber, pirate. ros, a steed, courser, horse. roskam, m curry-comb. ✓oaaig, ruddy, reddish. rot, a crew, set, gang;
ruim
file, squad (soldaten); (adj.) rotten, putrefied. rotonde, f rotunda. rots, f rock. rotsachtig, rocky. ...otter, to rot, to putrefy. rotting, f putrefaction; — m cane. route, f route, road. routine, f routine, regular habit. [tress, sadness. ✓ossar, m mourning, disreuwbeklag,n condolence. rousvflaers, n crape. rouvyko•p,msmart-money. ✓oya.11, liberal, handsome. royalist, m royalist. royeeren, to cancel, to strike off the list. rozemarijn, at rosemary. ✓ey.enkrams, m garland of rozet.frosette.[roses,rosary. rezijn, f raisin. [rubric. rtabriek, f head, column, racist's:tar, public, known,
manifest.
[berg).
rug, nt back; ridge (van een ruggegraat, f ba^k-bone,
spine.
[ward(s). ruggelings(els), backrugleuning, f back (of a un,msupport.Cchair). mien. to moult. ruif,.f , manger. ruig, hairy, shaggy. ruiken (rook; geroken),
to smell, to scent. ruiker.rn nosegay, bouquet. roil, at exchange, barter. rnilhandel,m, truck,barter. ruins, it hold (schip); nave
(kerk); vacuity, room; (adj.) large, wide, spacious, open; (adv.) above, beyond.
ruimschoots
286
ruinascboots, largely. ruisnte, f room, largeness; ruin, m gelding. [space. ream, f ruins (pl.). rui•ehen, to murmur. to
purl (rivier), to roar, (golven), to rustle (bladeren). ruit, f square, lozenge; rhomb (wiskunde); pane (Klan-). ruiten, diamond. [monde. ruiten hear, m king of dia. rui ter ,m horseman,trooper. ruiterlijk,chivalroue,plain,
free, open.
ruiterstandbeeld,aequestriau statue. ruk, nt pull, tug, jerk. rukken, to pull, to tug,
to tear, to jerk, to snatch.
rukreind, m gust of wind,
squall.
rum, f rum. [uproar. rumour, n clamour, noise, run, I tan. [cow, bull. rund, n horned beast, ox, runderrih,f cutlet of beef. rundweestamboekot herd-
book.
rundvleesch, a beef. rut.., f caterpillar. Itusland, Russia. Bus(oisch), Russian. rust, f rest; quiet, repose;
tranquillity.
rustlaank„ f couch. rnstdag, in day of rest, ho-
liday.
[to sleep.
rusten, to rest, to repose, rustig, quiet,. still,tranquil. rustverstorang, f disturb-
ance.
[raw.
ruse, rough, rude, rugged,
sainenraapsel
!mete, f quarrel, brawl,
squabble.
S saai, f serge; (adj.) dull,
tedious.
sabbat,m sabbath. *Abel, f sabre, sword. saholdier, n sable. sacrament, n sacrament. sacristie, f vestry. saltier, as sapphire. saffraan f saffron. sage, f legend, ' tradition. safomeel, n sago.powder. sajetitenl. worsted, Sakiser, Saksiseh, Saxon. saladebak, in salad-bowl. aalaniander,msalamandee. salaris,a salary,wages,pay. saldo, n balance. f sage-milk. salon, n drawing-room, sa-
loon.
[carriage.
salonwagen, m saloonsalpeter, n, saltpetre. salueeren, to salute. salvo, n volley, discharge. samen, together. [press. samendrukken, to cornsamenbang, m coherence,
connection.
samenkomst, f meeting,
assembly, association.
samenleving, f society;
cohabitation.
satnenloop, m concourse,
confluence, concurrence.
samenraapsel, a hodge-
podge, hotchpotch, rhap 'Jody, stew (of lies).
samenscholen
287
schandvlek
sansonseholen, to flock sehaamteloos, shameless. together, to band together. schism., n sheep (pl. sheep). seisaapherder,m shepherd. sansenseholing, f riot. samensmeiten to melt Belmar, f pair of scissors, together. [racy, plot. shears; (menigte) troop, ' crowd. samenspanning,f conspi[scanty. samenstellerm composer, sehaars(ch), scarceily), knifecompiler. [gent, costive. sehaarsliep, m samentrekkend, astrin- schaats, f skate. [grinder. biamenvattela, to resume, sehaatsen rijden, to skate. sehaeheraar, m barterer. to comprise. [join ,to unite. samenvoegen. to (C011)- sehacht, f shaft (mijn); leg (laars1; stem (pij1-). samenweefsel, n texture; stew (of lies). [Lion. sehade, f damage, loss, prejudice, harm. sameuwerkiirsg, f coo pera sehadelijk, disadvantagerameneweren, to conous, hurtful. spire. sanatorium, n sanatorium. achadelooastelling, f indemnification. sandaal, f sandal. sehaduw.f shade, shadow. sans-atout, no trumps. sap, a sap (planten); juice sehaduvvbeeld, a, silhouette. (vruchteu); gravy (vleesch). sehaften, to eat, to dish sappig, juicy. up, to provide with. sareastssels, sarcastic. sehakeering,f variegation. 'barren, to irritate, to achakel, f link, mesh. tease, to nag. schaken, to ravish, to salaasch, satanic. elope; to play at chess. satiju, n satin. sehaking, f elopement, rasatire, f satire, lampoon. vishing. saueijzebroodje, n sausehalk, m wag, rogue. sage-roll. schallen, to sound. sans, f /muse, gravy. sehamel, poor, indigent. sanskom, f sauce-boat. savoyekool, f savoy-cab- sehamen (zieh), to be [field. ashamed, to feel shame, to bage. shame (over, of). sawah, f (flooded) rice- sehamper, scornful. [shot. schaaf, f plane. *chunk, check; sehaak sehampsehot, n grazing n scandal, sehandaal, tapeless, to play at chess. shame, disgrace; scandalous . ehaakwat, check-mate. fellow. [infamy, scandal. orbital, f scale(s); pair of sehande, f shame,disgrace, scales; bowl, dish, shell. sehaaldier, n crustacean. sehandvlek, f stain, blemish, disgrace, stigma. sehaanate, f shame.
schans
288
achans, f redoubt, en-
trenchment. achapevacht, f fleece. aehapevel, a sheep - akin. achapewleesch, n mutton. achappelijk, tolerable.mo-
derate; pretty well, fairly. echo, f flounder. acharlaken, a scarlet. aeharnier, n hinge, joint. aehat, in treasure. achateren, to laugh aloud. eehatkamer, f treasury. achatkial, f exchequer. schatplichtig, tributary. achatrijk, very rich. achatten, to tax, to rate;
to value, to estimate. achattig, sweet, pretty. achaven, to plane; to graze schavot,n scaffold. [(wood). achavnit, in rascal, rogue. schedel, 172 skull. acheede.f sheathocabbard. acheef, wry, awry,slanting,
Scheel, squinting. [sloping. acheen, f shin. acheepagelegenheid• per ocheepagelcgenheid, by
ship.
[boy.
acheepajongen, as cabinselieepolading, f cargo,
ship - load.
acheepamacht, f navy. acheepatinimerswerf,
f
dock - yard. acheepavolk, n crew. acheepvaart,f navigation. acheermes, a razor. se heerrieon,m(razor - )strop. acheerwinkel, en barber's
shop. [soap. ocheerzeep, 3 shavingstelae:den scheidde; ge-
scliepen scheiden), to separate, to
sever, to part, to disjoin; to divorce.
acheiding, f separation, division, partition; divorce. acheidarechter, m arbiter;
umpire, referee.
acheikunde, f chemistry. ache., f bell; (adj.) shrill. Schelde, Scheldt. achelden (achold; geacholden), to call names,
to scold, to abuse, to revile; achelden •p, to rail at. [grim. scholia hoofdpijn, 3 me'wireless, to differ; to ail, LO want. achel f, f stack, rick (hooi). aehelkoord, n bell - pull.
string. achellen, to ring (the bell). sehellinkje n; op het sehellinkje, among the
gods.
[villain.
achelm, m rogue, knave, achelp, f shell. achelviach, m haddock. schema, n sketch, scheme, acheinerif, dim. [outline. •chemer(ing), m (f) twi-
light, dimness, dusk. schenden jachood; goachonden), to violate, to
damage; to maim, to disfigure, to profane. achenkblaadje, n tray. achenken (aehonk; geachonken), to pour; (ge-
yen) to give, to present. achenkkan, f tankard. achennia, f violation, rape. achepel, a bushel. [man. sochepen, us sheriff, alder-
scheppen
289
schillen
scheppen (schlep. ge- schieten (schoot; ge.0...pen),to create (courtschoten), to shoot, to [brasure. brengen); — (schepte; gedart, to cast. scheptl, to draw (up), to rchietgat, n loop-hole, emscoop. [scoop-wheel. schietkatoen,ngun-cotton. scheprad, n paddle-wheel, schietlund, n plummet. oollOpoel, II creature. schietschijf, f target. schietterrein. n shoutingschepter, m sceptre. scheren (schoor; geschorange. [sift;to curdle(melk(. ren), to shave (menschen); o chiften, to separate, to to shear (schapen); to cut. schijf, f sheave; (vleesch) slice, fillet; (dam-) man; ischerf, f sherd. (schiet-) target schema, n screen; fence; scene; curtain (tooneel). schijn, m shine, appearance, show, pretence. schermen s to fence. [tuish. ski, ochijndood, dead in apschermutselen, to pearance. ocherp, sharp, keen, acute. scherpen, to sharpen, to schijnen (schema; gesehenen), to shine, to apwhet. [shooter. pear, to seem, to look. reherpschutter, m sharp▪ i• nhefill ig, hypocritical. acherpzieud, sharpochi nsel,n light,splendour. sighted. ocherezinnig. acute, in- schi ken, to order, to ar-
gentous,
subtle, sharp
scherts,fjestjoke. witted. schets, f draught, sketch. scheteen, to sketch, to
draw, to delineate. schetteren, to resound; to
brag, to swagger.
[cleft.
lichens, f rent, slit, tear, scheurhuik, f scurvy. scheuren, to tear, to rend,
to crack.
[schism.
scheuring, f rupture, seheurkalender, m tear-
off- calendar.
[paper .
seheurpapier, a wasteschentie, n dash, little. schichtig, shy, skittish. ochielijk, sudden, prompt,
quick. schier, almost, pearl -v. aehiereiland, n peninsula.
e. 3.
range; to adjust, to manage, to direct, to suit. sehikking, f order, arrangement. disposition. e chil, f peel. schild, n shield, buckler. schilder, m painter. pictuschilderachtig, [box. resque. schilderhuisje. n sentryf painting, picchilderij, e [shield-bearer. ture. schildknane, m squire, schildpad,/ tortoise; (zee-) turtle; ;adj.) tortoise shell. ochildpadooep, f (mock) [centre. turtle - soup. o childwacht, m sentinel, f scale, scab. rchillen, to pare (appels); to peel (sinaasappels).
19
schotschrift
290
schiin
schim. f shadow, shade,
ghost. [— f mould.
schimmel, m gray horse; schimpen, to scoff (op,at), to taunt. [jest. schimpschent, f biting shin-bone. sehinkel, nt [(kerk). shank.
ship, vessel; nave schipbreuk, f shipwreck. sehiphrug, f bridge of boats, pontoon-bridge. schipper, m captain, skipper, bargeman. schitteren, to shine, to glitter, to sparkle. [bright. brillian t, schitterend, schoeisel, a shoeing. schoen, m shoe. schoener, nt schooner. schoenmaker, in shoemaker. [black. schoeopoetser, at shoeecho...moor, n blacking, boot-polish. schoenveter, nt shoe-lace. schoffel, f hoe. schoft, f shoulder; rump (dierl; — at knave. scamp. sehofttijd. m time to eat, resting-time. [cussion. schok, m shock, jolt; conachol, f plaice (visch); piece (aarde). n
scholier, m scholierster,
school-bop, school-girl, scholar.
schommel, In swing. schommelstoel, m rock-
ing-chair.
schoof, f sheaf. schooiier, in tramp. [ring). school, f school; shoal (haschoolbord, 71 black-board.
schoolmeester, m school-
master.
sehooloeh, scholastic. sehoon, clean, pure; fine,
handsome, beautiful.
schoondoehter,fdaughter-
[one.
in-law.
sehoone, f beauty, fair schoonheid, f beauty,fairnests. [cleaning. sehoonnusak, f (house-) schoonschrikver, m calli-
grapher.
[alluvion.
schoor, m prop, support; schoorsteen, m chimney
(-stackl;funnenstoomschip).
schoorsteennaantel,
chimney-piece,mantle-piece.
schoorsteenveger,
chimney-sweeper. sclmorvoetend,hesitatingly, unwillingly. schoot, in lap; bosom (van
een famine); bowels (der
aarde); sheet (van een zeil). schoothondje, n lap-dog. schootsvel, n leathern
apron. [kick (trap). schop,fshovel,spade,scoop; schoppenvrouvv, f queen sehor, hoarse. [of spades. schoren,to prop,tosupport. schorpioen, m scorpion. sohors, f bark. schorsen, to suspend. schorseneer, f salsidY,
scorzonera.
sehort, n apron, pinafore. sehot, n shot. Schot, at Scotch man). sehotel, m dish, plate. schoteltje (thee), n saucer. schots,f flake of ice. [poon. schotschrift, n libel, lam.
schouder
291
schouder, 172 shoulder. schouderhlad,s shoulder-
schuilen
ochrij we. (ochreef; geschrewen), to write. schrijver, ru writer,author;
blade. [admiral. [terror. . chout-bij-naeht, m rearclerk. o ehrik, 7A fright, dread, 7/7 theatre, schrikachtig, shy, timorplay-house. ous. schourv(ing),./ inspection. schrikkeljaar, n leap-year. ochousvopel, n spectacle, sight, scene. [prop. schrikk en (.chrok; geschrokken), to be frightschraag, f support, trestle, ened, to startle, to take schraal, thin, poor, scanty. schril. shrill. [fright. schraapzucht, f covetousness, [scrape. schrobbeering, f taunt, schrabben, to scratch, to scoulding. ochrobhen, to scrub, to f scratch. scour; to hog (vaartuig). schrander, witty, clever, ochroef, f screw. ingenious. schroefdraad, m worm schrap, f scratch. (thread) of itt screw. o chrapen, to scrape. ochroehnoer, f nut, fe. chrappen, to cross, to male-screw. [wrench.. erase, to cancel, to strike ochroefoleutel, m screwout. ✓ehroeien, to scorch, to o chrede. f pace,step,stride. ochre...weir, to cry, to cauterize. shout, to bawl. [bragger. . chroevedraaier,m screwjack, screw-driver. [sorely. ochreeuwer, in bawler, schromelijk.terrible;(adv.) schreien, to cry, to weep. sehroorn, m fear, scruple. ochriel, stingy. schroomvallig, timid, tiachrift, n writing, writ; writing-book. [writing. morous. ochriftelijk, written, in schroot, n grape-shot. [f u I . ochrij(de)lingo, astride, &chub, f scale. schuchter, coy,timid,bashstraddle-legged. schrijden (schreed; ge sehudden, to shake, to wag, to jolt; to shuffle sehreden), to stride, to straddle. [stationery. schuier, m brush. [(cards). ochriifbehoeften, f (pi.) schuieren, to brush. schrijinsachine, f typeschuif, f bolt (grendel); writer. [paper. slide (lantaarn); trap-door. writingsehuifelen, to shuffle. schrigpapier, a set... Wets, f authoress). o chuiflade, f drawer. schuilen (school; goschrilftafel, f writingscholen), to take shelter; desk. [cabinet-maker. sehrijusverker, m joiner, to lurk. schouwburg,
schuilhoek
292
schuilhoek, m lurking-
hole, hiding - place. schuilplaats,f shelter, re-
fuge, asylum.
[froth.
o chumna, n scum, foam, .ehuimen, to foam, to
froth, to skim.
schuimepaan, f skimmer. schuin(seh), slanting, slop-
ing, oblique. schuit, f bcat, barge. ✓ehuiven (seho,,f; geschoven(, to shove, to push; to smoke (opium). ✓ehuld,f debt (geld); fault, Lobligation. guilt. o couldbekentenis„f bond., schuldbelijdenie, f confession of guilt. o chuldeischer, m creditor. schuldenaar, so debtor. schuldig, guilty, culpable; owing, indebted. sehuldig zijn, to owe. • chuldvordering, f claim of a debt, demand. rehuren, to scour; (wrijven) to gall, to rub against. sehurft, f scurf (dieren); scab. scabies (schapen); itch (menschen); mange (paarden). • churk, m rascal,scoundrel. sehut(sel), n fence, screen. oehutsengel, m guardian sehutsluis, f lock. [angel. sehutter, m marksman; sa gittary (dierenriem). &chuffing, f fence, paling. [sand. eehuur, f barn. schutarzand, n scouringsehuw, shy, timid, bashful. schuvven,to shun,to avoid. • ectonde, f second.
sikkel
secretaris, m secretary,
recorder, clerk. recce, f sect. senile, f section; dissection. seders, since. aein, n signal. seinen, to give a signal, to telegraph, to wire. seinhuiswaehter, m [semaphore. seinpaal, m signal-post, seizoen, n season. f sex. f celery. • emiettech, semitic. seminarium, n sekninary. senaat, to senate. wensatie, f sensation, stir. September, m September. serenade, f serenade. serge, f serge. sergeant, m sergeant. aerie, f series. tiering, f lilac. [ture. ;fermate'', n sermon, lecserre, f conservatory, hothouse, green-house. servet, n napkin. servetring, m napkin - ring. service, n dinner-set, tealacer, f sphere. [set. sidderen, to quiver., to shudder. Lket. sieraad, n ornament, triosieren, to adorn, to decorate (met, with). sierlijk, neat, elegant. signor, f cigar. [shop. sigarenwinkel,m tobaccosigaret, f cigarette.. ✓ignaal, n signal. sijoje, n siskin. sat, m goat's beard. [hook. sikkel, f sickle, reaping-
▪
slenterett 293 simpel . impel, silly, simple,plain. slag, m stroke, blow, knock, ssnansappel, m orange. « hides, since. ...int, saint. m ;pl.) cinders slag. Sinterklasts, Santa Claus. sirene, f siren. airoop, f syrop, treacle. ',hose**, to hiss, to whiz. «jaal, f shawl. ▪ f chaise f sash. scarf. «jorren, to lash. [work. sjouwen, to drudge, to sjouwerman, m porter, jobber, dock-hand. akelet, n skeleton, carcass. sisal; m slave, bondman. slaafssehheid,.f servility. slang, f beating, blows, drubbing, thrashing. skean lisloeg; geslagen), to beat, to strike, to knock; to defeat (een leger). • Iaap, us sleep; temple (van het hoofd(. slaapbroek. f pyjamas, [compartment. pajamas. a !aspen.' pé, f sleepingalaapdrank, m narcotic, sleeping-draught. • laapkamer, f bed-room. alaapnioto,f night cap. slaapwagen, m sleeping[walking. car. slaapwandelen, n sleepalaapaiekte, f morbid drowsiness. • lahbetje, n bib. alachthank, f butchery, [slaughter. shambles. to kill, to • lachten, • laelster. in butcher. • lachtotier, re victim.
lash; clap (ionder-); loss, opportunity; battle, fight; — n kind, sort. slagader, f artery. slagboom, m barrier. alagen, to succeed. • inger, nt butcher. *slattern, f butcher's shop. slaghoeine, is percussionollagtand, m tusk. [cap. slagvaardig, ready for battle, quick at repartee. slagweld, is battle-field. f snail (met huisje); slug (zonder huisje(. slakes, to release, to slacken. r( bran dspui t I. .lanK,fserpentonake; hose • langenmensch, m & contortionist, serpent-man. * lank, slender. slaolie, f salad-oil. slap, slack, supple, flexible, loose, flabby; mild (toddy). • lapeloos, sleepless. slapeloosbeid,f sleeplessness, insomnia. slapen (sliep; [trade. to sleep, to rest. shavenbandel, m slavealavernij, f slavery. sleeht, bad, base, ill. Dish. slechten, to level,to demoslechts, only, merely, but. slede, f sledge. sleep. m train; retinue. aleepboot, f tug, tow-boat. sleeper, m sledge-man. slempern, f feasting,banqueting, slempinelk, f milk-tea. slenteren, to saunter, to loiter.
slepen
294
smachten
wlepen, to trail. to drag. slok, m draught. silent, f groove, channel, slokdarm, m gullet. notch; slot. [course. slobber', to swallow. sleur, f custom, common &Ions, f slut. sleaze', m key; regulator aloof, f drudge; apron. sloop, f pillow-case. (kachel)- clef (muziek). sleutelbloem, f primrose. sloopen, to demolish, to eleutelbor, m bunch of pull down. Sloot, f ditch. keys. [careless. slordig, sluttish, slovenly, sleutelgat, n key-hole.
slab, n mire, mud. slot, a lock; castle, strongMilk, n dirt, mud, mire. hold; clasp (bock); conch,. slijm, a slime, mucus, sion, settlement. [smith. phlegm. slotenmaker, m lockslijpen (sleep; gesle- slotkoers, m closing quopen), to whet, to grind, to tation. [ming up. slotsoin, f result, sumsharpen. slijpplank, f knife-board. slotvoegd. m castellan. slijpsteen, m whet-stone, sluieron veil; mask. sluikhandel, m smuggling. grind-stone. slItage, f wear and tear. slunuertng, f slumber.
sliiten (sleet; gesleten), sluipen (sloop; gesloto wear out, to consume; pony, to steal, to sneak. to retail. sluipmoord, m assassinssliperij, f ginshop. shag, f sluice, lock. [tion. slikken, to swallow. sluiswaehter, m lockslim, sly, cunning, crafty; sluitboom, m bar. [keeper. difficult. shaken (*loot; gesloten), to shut; to stop (de, ooren); stinger, m sling (wapen);
pendulum (klok); handle (pomp).
slingeren,to sling (a stone),
to toss, to dangle.
to lock (een slot); to close (een koop, een vergadering); to fit (een jas).
sluithek, n wicket-gate. slinken (slunk; Reston- sluiting, f shutting, lockken), to shrink, to dimi- (ing). [b oscis (insecten). nish, to decrease, to boil slurf, f trunk ,olifant); pro-
down. [ning(ly). slurp..., to lap, to sip. sliuks(ch), artful(ly), con- slow, sly, cunning, orafty. slip, f lappet, skirt, flap smand, m reproach, scorn. (jos); train. smack, tn taste, relish; [taste. fashion. slobkons, f gaiter, putty. *loop, f jolly-boat, sloop. smaakvol, elegant, in good slof, f baboosh, (old) slip- smaebten, to long, to PerAdj.)careless,negligent. pine (miser, after, for),
smadelipc
295
to languish (van, for). smadelijk, injurious. &made's, to injure, to disdain, to scorn. smak, m smacking of the lips; heavy fall; cast, throw. [ful. snsake I ijk, savoury tasteamaken, to taste (naar, of), to savour, to relish, small, narrow. [to please. smaldeel, n squadron. smalen, to scold, to rail (op, at). simaragd, m & n emerald. smart,/ pain, grief, sorrow. smeden, to forge, to weld; to divine (eon plan). f smithy, forge. smeedbaar, malleable. smeedijzer, n wrought iron. [tion. smeekbede, f supplicaanseeken, to supplicate, to implore. ' sneer, n grease, fat,tallow. smeerlap, m black-guard. smelten (smolt; gesmolten), to melt, to fuse; to smelt (metaal). smeltkroes, 714 crucible. smeren, to grease, to smear, to besmear, to oil. amerig, greasy;dirty;sordid. *met, f blemish, spot,stain; slur. [be hatching. smenlen, to smoulder, to amid, m smith. onside°, f smithy. smijten (•meet; 'cometen), to cast, to throw, to m muzzle. [fling. smoking, f dinner-jacket. emokkelaar, m smuggler.
snoever
smoorlijk, excessively. smoren, to smother, to stifle, to suppress. *snout, n fat, grease, lard. smullen, to feast, to ban[(strange) fish. quet. snaak, in wag, droll, odd snaar, f string, cord. snakken (Haar), to gasp, to desire, to long (for), to aspire. snauwen, to snarl (at). snavel, ntbill, beak,mouth. suede,/ cut; slice, rasher; edge, section. snedig, witty, ingenious. sneeuvv, f snow. sneeuvvjaeht.fsnow-drift. sneenvvpop, / snow-man. onel, swift, nimble, quick, fast. rapid. o nelheid,f swiftness,speed. snelbeidsgrens, f speed[stenography. limit. snelsehrift, n short-hand, sneltrein, m fast-train, exo nelvarend, fast. [press. avert, f pea-soup. [killed. oneuvelen, to perish, to be snibbig, snappish. snijboon, / French bean. snilden(sneed;geoneden), to cut, to carve (vleeech). ▪ m gasp, sob. snikken, to sob, to weep. snip, f snipe. snit, ns cut. snoeien, to lop, to prune. snoeimes, n pruning-knife. snook, as pike. onoeperij, f dainties (pl.). sourer, n string (kralen); [gerer. cord, (neck)lace. snoever, m boaster, swag.
296
snood
snood, mean, base sordid,
wicked.
snow, f moustache. snorken, to snore. snot, n mucus, snot. snotneus, m greenhorn,
brat.
Nina, f smelling, scent. anuffelen, to smell, to
ferret, to search. [wheeze.
snufje, a (nieuwigheid) snugger, witty, clever. snuff, f snuff. DPWsnuisterij, I knick-knacks souk, m snout (varken);
(olifant); trunk boscis (insecten).
pro-
snuiten(snoot;gesnoten), to blow (one's nose); to
snuff (candles).
o nniter, m pair of snuffers;
(fig.) odd fish.
sober, abstemious, sober. socialisme, a socialism. f club-(house(. soda-water, n soda-water. soap, f soup; broth. soepbord, n soup-plate. soepgroente, f pot-herbs. woepterrine.f soup - tureen. sues, f puff-cake; (suffer)
dotard. block-head.
sofa, f sofa. soirée. f evening-party. sok, f sock; (fig.) dotard. soldnat, m soldier. soldeeren, to solder. soldeer(sel), n solder. soldij, f pay.
. 01 War. r,conjo intly responBible, solidair.
solids, steady; trustworthy
(persons);safe(investments). solist, m soloist.
spanners
sollicitant, m candidate,
applicant. [blem.
sons, f sum, amount; prosoniber, melancholy, sad,
dark, gloomy.
sommige, some. somtijds, sometimes. soort, f & n sort, kind,
species.
[like.
soortgelijk, similar, such sop, n broth, sop. soprani's, f soprano, treble.. sorbet, n sorbet, sherbet. sorteeren, to (Ra)son. sortie, f (avondmantel)
o pera- cloak.
souffieur, m prompter. sonifieurshokje, n promp-
ter's box.
souper, n supper. souspied, m strap. sousbras,f dress-preserver,
dress-shield.
[morial.
souvenir, n keep-sake, mesouverein, m sovereign. spank, f lever, spar, spoke. opaander, m chip, shaving. Spaansch, Spanish. spaarbank,f savings-bank. spaarpot, as money-box. spaarzaamheid, f econo-
my, frugality.
spade, f spade. s p an , f span (hand " );--
team (ossen). [shavings. p.nen, (pl.), made of
4panjaard, tn Spaniard. pannen)opande;gempan •nen), to stretch (touw); to pinch; den haan spannen, to cock; strikkeu spanner', to lay snares; de kroon opannen, to
1
excel.
▪
spaiinend
297
spannend, exciting. spanning, f stretching, tension, oppression. spar, f spar, rafter spares. to spare, to save. sparrebnom, w, fir - tree. sparrenhout, n fir - wood. Spartaan(sch), Spartan. spartelen, to sprawl. spat, f spot, speckle. spatbord, n mud-guard. speeerij. f spices. specht, m wood-pecker. speciaml, special. • peeulatie, f speculation. *peek, f spoke (of a wheel). speeksel, n spittle, saliva. • peelbal, m play-thing. speeldoos, f musical box. speelgoed, n toys (pl.). speelhuis, a gamblinghouse. .peelruirnte f elbow play. room, scope, speelsch. playful. speeltafel, f card-table, [pig. gaming-table. speenvarken, n suckingapeer, f spear. opek, n bacon, pork. lard. spek•Inger,mpork-butcher. • pel, n play; game; sport; performance; acting; booth (tent); pack (of cards). • pold, f pin. speldekop,n. head of a pin. • peldengeld, n pin-money. rpeldenkussen, n pincushion. spelen, to play. to game, to sport. [nature); variety. f play, sport (of • pellen, to spell. spelonk, f cave(rn), den.
spitten
spenen, to wean, to ablactate; to deprive. sperwer,m sparrow-hawk. • peurbond,w blood-hound, sleuth-hound. spiv, f pin, peg, wedge. Spiegel, nb looking-glass, mirror. glass. spiegelei, n fried - egg. spi. egeiglas. • plate - glass. spier, f muscle (lichaam); shoot, blade (grave-). • piering, na smelt. spies, f spear, javelin, dart. m nail. ▪ f bar. ' opus. f food, meat; dish. op9skaart, f bill of fare. tops4overtering,f digestion. * pip, f spite, vexation,grief. • pig ten (speet; geopeten),to be sorry. [snappish. cross, spiptig, spiteful. sp.j.iging.f feeding. [new. spiltsplinternieuw,brandspil, f pivot, spindle, axis. spilziek, prodigal. spin, j spider. ✓pinazi e,f spinage,spinach. spinhuis, n house of cor[(van katten). rection. spinnen, to spin; to pur spinneweb, n cobweb. spion, m spy. spiraal, f spiral line. m spirit, alcohol. spit, n spit; lumbago, crick tin den rug). spits, .f n point, pinnacle; spire; ton, head; (adj.) pointed, sharp. spitsboef, lri rogue, rascal. spit•vondig, subtle. Conspitten, to dig. [ping.
•
spleet
spuiten
29 8
spleet,f cleft, chink. cre-
vice.
splijten (spleet; gespleten), to cleave, to slit, to split. splinter, m splinter. split, a slit. [divide. splitsen, to splice, to spoed! immediate. spoed, nt speed, haste. spoedbestelling, f rush
order, express delivery. opoedeisehend, urgent.
cpcedig,speedy,quick,soon. spoelen, to wash, to rinse. spoelkom, f slop-basin. spoken, to haunt. sponning, f rabbet; groove, spons, f sponge. [notch. spook, a ghost, apparition,
spraakkunst, f grammar. sprankzaam, loquacious,
talkative, talky.
spralteloos„ speechless, sprank, f spark. [dumb. spreekbuis, f speaking-
tube.
o preekkamer, f parlour;
consulting room (dokter [adage. enz.).
spreekwoord, n proverb, o preeuw, m starling. sprei, f bedspread, quilt. spreken (sprak; gesproken), to speak, to talk,
to say.
sprenkelen, to snrinkle. spreuk, f proverb, apho-
rism.
m yard, bowsprit.
haunting spirit. sp ringen (*prong; gespoor, f spur; n trace, - •prongen), to spring, to track, foot-step; road; prick leap, to jump; to blow up. (van een haas), railway, sprsngende lippen, f (pl.) rail. [motive. chappy lips (pl.). [rope, spoorslag, in incitement, springton w, n skipping spoortrein, m train. sprinkhann, m grass-hopspoorwnehter, m pointsper, locust. man, signal-man. [way. sproeien, to water. spoorweg,m rail-road, rail- sproeiwagen,mwater-eart. spoorwegrikulig, a rail. wproet, f freckle. [wood. way-carriage. sprokkel en, to gather dead spoorwijdte, f gauge. sprong, to leap, jump, sporen, to spur, to incite; spring; caper. to go (to travel) by rail- sprookje, n (nursery-)tale. sprot, f sprat. way. sport, f sport; rundle • prnit,f sprout, sprig. (stoell; rung (ladder). spruitjes, n ipl.) iBrussels) spot, m mockery, irony. sprouts. spotprent, f caricature. spuien, to let water • potprijo, m low price. through a sluice. *flatten, to mock, to scoff, spui e,fspout,squirt,syringe. spuiten (spoot;gespoten), to jeer (met, at). sprank, m speech,language. to spout; to squirt.
spuitgast
299
•puitz..t. 7,1, fire man. spuitwater, n soda-water. spu wen, to spit. [(gond). f bar (Ozer), ingot stank, as stake, pole. stoat, u sample, pattern; steel. [beats pills. staalpillen, f (pl.) chaly*tams (stand; gestaan),to stand; to be; (passen) to fit, staar, f cataract. [to suit. ...mart, In tail (dier); rear, train (leper). stoat, m state, condition, quality; (lijst) list, table. staathuishoudkunde, f political economy. staatle, n list, table. staatkunde, f staatseonrant, f official newspaper, Gazette. staatsie, f pomp, state, ceremony. staatsman, m statesman. staatssehuld,fnational(pustad,feity,town. [blic) debt. stadhnis, n town-hall. stadobestuur, a municipality. [weighing-house. stadsvraag, f towniota, In star, sceptre, crook (bimscho). [band. staftunzsek, f military *taken, to stop (betaling); to leave off, to suspend; to strike (week); to cease. stal, In stable, cow-house, stalen, (of) steel. [sty. stalhoudermlivery-stable. keeper. [to stable. ',Wien, to put in a stable, stalletje, a book-stall. stain, m stem; trunk, tree; (Yolks-) race, tribe.
steek
stamelen, to staiulner. stamhuis, a dynasty. stampen, to stamp,to ram; to pitch (eenszeeboot). stanapvoeten, to stamp (with the feet). stamisvol, crowded, chokeful. [station, situation. stand, as stand, position, standaard, m standard. standheeld, n statue. standje, a blowing-up, rebuke, scene, riot, row (in de straat). [place, station. standplaats, f standinxstanapuntot point of view. standvastig, constant. *tang,/ bar, pole;bridle-bit, stank, m stink, stench, bad slap, m step, pace. [smell. stapel, m pile, heap,staple. stocks. stappen, to step, to stalk. istapvoet, at a foot's pace, step by sten,pace for pace. star, stiff, fixed. staren, to stare (naar, at), to gaze at. [general. Staten-generaal, statesotatig, majestic, dignified; stately. station, n station. [master. stationehef, at stationstatistiek, f statistics. stave, to confirm. stearine, f stearin(e). stedelijk. municipal. stedeling, m & f towns(wo)man. steeds, always,continually, steedseh, townish. [still. steeg, f lane, alley. stock, m stitch (naaldwerk); point, prick (naald);
steekhoudend
300
stab (dolk); sting (wesp); pass, twitch (pijn); threecornered hat. steekhoudend, valid, [tilt. sound, consistent. steekspel, n tournament, steel, m stem (bloem); handle (handvat); shank (pijp, buis); helve (biji); oteen, m stone. [shaft. steenbakker, m brickmaker. oteendruk, m lithography. steengroeve,f stone-quarry. [as stone. steenhard, stony, as hard steenhouvver,m stone •cu tnteeniging,flapidation[ter. steenkool, f (pit-scoal. steenpuist, f boil. steiger, ns scaffold( ing); pier, jetty, landing-stage. steil, steep, precipitous. etch, f slip, sucker. otekeblind, stone-blind, stark-blind. stoke'. m sting, prickle. otekelbstars, m minnow, stickle-(prickle.)back. (fig.) stekelig, prickly; sneering. acrimonious. stekelvarken,n porcupine. sicken (stak; gestokesal, to sting, to prick, to stab, to smart, to pierce. stel, a set. atelen (total; gestolett to steal, to thieve, to ro , stellage, f scaffolding. *fence, to set, to place, to put, to compose. • tellig, positive. ✓telling, f theorem, problem; scaffolding.
stevig
stelpen,to staunch.to stop. stelsehroef, f adiusting • teleel, n system. [screw. system*. stelselmatig, [tical. f stilt. stem,/ voice, vote. atembiljet, n ballot-paper, voting paper. stemrnen, to vote (ten candidaat(; to tune (viool). stemmig, demure, modest. stemming,/ voting,tuning; frame of mind, humour. stempel, m mark, stamp, die; post-mark. stemvork, f tuning-fork. stengel, m stalk (planten), [stem. miter, f star. stereoseooponstereotcope. ster•bed, n death-bed. sterfelijk, mortal. sterile, f mortality. stork, strong, powerful. sterken, to strengthen. sterkte, f strength,fortress. sterrekers. f garden-cress. sterrenbeeld, n constellation. [my. sterrenkunde. f astronoaterrenvvichelaar, m as[asterisk (*)• trologer. n little star, sterretje, aterveling, m & f mortal. sterven (stierf; gest°, von), to die, to decease; to perish (van, with). steno, in prop, support. stennen, to support., to lean, to depend; (stemu) to groan. . tour, m sturgeon. steven , in prow, stem,head. stevenen, to steer. stevig, solid; firm, sturdy.
•▪
stichtelijk
stoornis
301
stichtelijk, edifying. stichten, to found, to es-
tablish, to edify. f foundation, [brother. edification. stepst ief broader, m &tier, m bull; Taurus (dierenriem). f pin, point; stiletto. stip', stiff, hard, strong. obstinate, rtijihooftlig, headstrong. f starch. s tajgbeugel, m stirrup.
stiehting,
stijgen (*term; gestegen),
to mount, to ascend, to [style, method. rise. stiji, m jamb, (door)post; stijven (steef; gesteven), to starch; !stijfde; gestijfd), to stiffen. stikken, to stitch; to stifle,
to choke, to suffocate, to [needle. be stifled. stiknnald, f stitchingstikstof, f nitrogen.
stil,still,ealro,silent. [elate. stillen, to quiet, to ellestilletje, n ciose•stool. stilleven, n still-life. stille vennoot,m sleepingpartner. swil.tamin, to stand still. stilstand, m caseation, stagnancy, stand,rest,truce. sake, f stillness, calm, silence. [turn. stilzsvijgend, silent, tacistinken (stunk; gestonken), to stink inane, of). stip, f point, dot (op de stippellijn, I dotted line. stipt, precise, punctual, stoeien, to romp. [exact.
rtoel, m chair. stoelgang, m stool. rtnep, f steps (voor een stoer, sturdy, stout. [huisl• stoat, m train, procession. stoeterij, f stud. stof, n dust, powder; —
f subject, matter, substance, material.
stofbril, f goggles. stoffeerder, II% upholsterer. stolen, to dust. stoffer, m dusting-brush, stilling, dusty. [duster. stofjas, f dust-coat. stofzuiger, m vacuum-
cleaner. sto'ioijnseh, stoic(al). cane, sink, m sti ck; stokdoof,stone deaf. [staff. &token, to make fire, to
burn; to incite, to stir. stokerij, f distillery. stokpaurdje, n hobby-
horse.
[rose-mellow.
stokroos, f holly-hock, stokviseh, m stock-fish. stollen, to congeal, to coa-
gulate.
stolp, f globe, glass bell. atom, dumb, mute, speech-
less, stupid.
[waiter.
stommekneeht, m dumbastommelen, to bustle.
stomp, nt (stout) push,kick; — f (overblijfsel) stump; (adj.) blunt, dull; obtuse. stout, f foot-warmer. stoofpan, f stewing-pan. Altoona, is steam. stoonsboot, f steamer. stoomketel,msteam-boiler.
otoom tram, / steam-tram. f disturbance.
stoornis,
stoot
302
striem
stoot,rn push,thurst(degen); stab (dolk); stroke (biljart).
straatorgelosbarrel-organ. strasatslijper, ns street-
stooten (stint; gestooten), to push, to thurst,
straatveger, m dustman. strati', f punishment, penal-
to hrt, to offend. stootkussen, n buffer. stop, f stopple, stopper (flesch); bung (vat); darn (in eon kous). stopflesch, f glass-jar. stopnauld,fdarning-needle. stoppel, ns stubble. •toppeu,to stop,to prevent; (herstellen) to mend, to [stipating. darn. stoppend, obstructive, constopplaats, f stopping stastopverf, f patty. i:tion. utopwoord, n expletive. stores), to disturb, to interrupt. [gale, blast. storm, m storm, tempest, stormachtig, stormy, tem[storm. pestuous. stormenderhand, by storthad, n shower-bath. stortbui, f shower (of rain). atorteu, to spill (milk); to shed (tears); to pour, to fall, to tumble, to plunge. storting, f payment, deposit. otortregen,m pouring rain. stotteren, to stutter, to stammer. stout, bold,daring;naughty. stoutmoedig, undaunted. stoven, to stew. straa1, m ray, beam; radius n of a circle). [arab. straat, f street. straatjongen, m streetstraatsautker, m paver.
lounger.
[scavenger.
tygadj.)severe,stern,strong. strafbaar, punishable; indictable (misdrijf). strafoefeuing,f execution. strafrecht, n penal law. strafredhter, sn criminal judge. strafwet, f penal law. strak, stiff, stretched,tight, [by, just now. rigid. straks, presently, by and stralen, to beam, to shine, to radiate (nit, from). stralenkrans, nt aureole, nimbus. strain, stiff, inflexible. strand, n beach, strand, [aground, shore. stranden, to strand, to run streak, m (list)trick,artitice; — f (strijking) stroke, dash; (landstreek) region. streelen, to stroke, to caress, to flatter. streep, f streak, stripe, stroke, dash, line. strekken, to stretch, to extend; to tend, to serve. strekking, f tendency, intention. strensmen, to congeal, to coagulate (blond); to curdle (melk); to stop. strong, f skein (of yarn), trace; (adj.) severe,rigorous. streven, to strive, to contend (ease, for), to aspire (near, to). striem, f wale, weal.
strijd
stuur
303
strijd, no fight, combat,
struggle,strive,coutention. •trijden (screed; gestreden), to war, to fight. strijdig, con trary, o pposite,
repugnant (met, to). strijdvraag, f question,
matter of dispute, controversy. [for strings. strijkeoneert, n concert strijken (streak; gestreken), to smooth; to iron,
to rub, to strike, to stroke, to Yield. stri)kijmer,nflat - (box - )iron. strijkje, n string - band. atrijkplank, f ironing-
board, strijkster, ironer. [stick. strijkotok, m bow, fiddlee t rik. f knot, snare; springe
(voor vogels); bow i,halsdas). strikken, to tie, to make
a knot, to lay snares. mtrikt, precise, str;ct,exact. stroef, rugged, rough. stronk, M stump, stalk. "'trot", n straw. stroohoed. on straw-hat. strooibiljet„ a handbill. strooien, to strew, to
scatter. strooipoeder, a powder
for (strewing on) wounds, lycopod i um ( pow der). * crook,/ s tri p,band,flounce. strooken, to agree (met. with). [current, torrent. stroom, na stream, river, stroomen, to stream, to flow. [pid. stroomversnelling, f raatroop, f treacle, syrup; (vruchten) molasses.
stroopen, to ravage, to
poach; (villen) to strip (the skin,, to skin. [poacher. "'trooper, m robber, stroozak,m straw-mattress. strop, m halter, rope; stock, "'trot, za throat. [collar. struik, m shrub, bush. struikelblok,n stumbling-
block. struikelen, to stumble. struikgewas, n shrubs. struikroover, zn highway-
man. struisvogel, no ostrich. studeeren, to study (op,
upon). studeerkamer, f study. student, m student, understudio, f study. [graduate. studiebeurs, f scholarship. studietijd, no college-days,
years of study. *tug, surly, morose. stuifineel, n pollen (of
flowers). stuip, f convulsion; freak. stuiptrekking, f convul-
sion, twitching. stuitend,offensive,shocking stuiven (stoof;gestoven),
to fly, to rush; to raise or make dust, to be dusty. miniver, m penny. sink, a piece, part, volume. mtukadoor, no plasterer. stukwerk, n piece-work. stumper, m poor fellow,
ninny. [to steer. aturen, to send; to direct; stut(sel), a prop, support,
stay. stuur, n helm, rudder,.
handlebar (of a bycicle).
stuurboord
304
stuurboord, n star-board. *Worms.), vs mate, coxswain. [sour. stoursch, stern, austere stuwen, to stow, to propel. subaltern, subaltern, inferior. subjeetief, subjective. sublimaat, n sublimate. subsidie, f subsidy, public [speed. grant. sucees, n success, good suf, dull, doting, giddy. suggestie, f suggestion. suiker, f sugar. suikerbakker, nt confectioner. sugar-baker. suikerbiet, f beetroot. suikerpot, m sugar-basin. •taikerraflinaderij,fsugarrefinery. snikerziekte, f diabetes. suite, f suite of rooms. suizen, to whiz; to buzz. sujet, n individual, fellow. sukade, f candied lemon peel. sukkelen, to loiter, to live poorly, to be ailing. sul, m simpleton, ninny. surplus, n surplus, excess. surrogaat, n substitute. surveillance, f superintendence, survey, watch, guard. [to calm, tc lull. suseen„ to huss, to appease, symbol:8mb, symbolic(a1). symmetrisch, symmetric(a1). [tic(a1). sympathiek, sympathesystrem, n system.
tam
T tam:, tough, viscous; niggard(ly), tenacious. tank, f task. *nale f language; speech. taalkenner, m linguist. taan, f tan. taankleurig, tawny. taart, f tart, pie. tabak, f tobacco. tabbaard, m gown, robe. tabel, f table, index. tabellarisch, tabular. tablet, n tablet; lozenge. tabouret, f tabouret,stool. tachtig, eighty. tachtigste, eightieth. tact, m tact, judgment. taf, f taffeta. tafel, f table, board. tafelbel, f table-bell. tafelkleed, n tafellaken, n table-cloth. tafelsilver, n silver-ware. tafereel, n picture, scene. taille, f waist, shape. take m bough, branch. takel, m pulley, tackle. takkenbos, In faggot. Asks, m badger-dog, basset. tal, n number. talen, to ask, to long (near, for). [*gent. talent, n talent, endowsoling, m teal. talk, f tallow. talloos, numberless. talmen, to loiter, to linger. talon, m talon; stock; counter-foil. talrijk, numerous. tans, tame, domestic.
tainarinde
305
tamarinde, f tamarind. tanthoer, in drummer. tamelijk, tolerable. tend, to tooth (pl. teeth);
notch (inkeping); cog (van een rad). tandart., m dentist. tandenborstel, en toothbrush. [pick. tandenstoker, m toothtandrad„ n cog-wheel. tandriadbann, f rack-railway. tandvIeeisch, n gums (pl.). tanen, to fade; to tan. tang, f (pair of) tongs; pincers, nippers. tanig, tawny. tante, f aunt. tap, m tap, spigot. tarit, n carpet, tapestry. taphoserie, f embroidery (-work). [trickling. tappelinga, in a stream, tapper, m alehouse-keeper, tavern-keeper. taptoe, f tattoo. tarhot, f turbot. tarief, n tariff, rate. tarten, to challenge, to tarwe, f wheat. [provoke. teach, f satchel, pouch, pocket, bag. tastbaar, palpable. tasten, to feel, to grope. taxeeren, to tax, to appraise, to value. te, at, to, by, in, on. technisch, technical. tfwder, tender. tea, f bitch; vixen. geek.u, n sign, mark, to-
ken, symptom.
teekenen, to mark, to
e. 3.
tegenstander sign, to draw, to delineate.
teekening, f drawing. teekenmeester, m draw-
ing-master. [mould. teelaarde, f black earth,
tech, f breed(ing), cultivation. [twig. teen, m toe; — f osier, tear, a St f tar. teerling, m die. cube. teerton, f tar-barrel. tegel, m tile. [at once. tegelijk, at the same time, tegemoetkoming, f in-
demnification.
tegen, against, to, towards. tegenbericht, n contrary
advice.
tegenbezoek, n visit is
return, reciprocal visit. tegeudeel, n contrary. tegengaan, to hinder, to oppose. [contrary. tegengesteld, opposite, tegeogif(t), n antidote. tegenhanger, M MUD t erpar t, contrast. tegeshouden, to hinder, to prevent, to check. tegenkanting, f opposi-
tion.
[tura'.
tegennatuurlijk, unnategenover, overagainst,
opposite.
tegenpartij, f adversary, opponent, other party. no are:oe no p, ptoos est ru g *ger agai nst, t egen sp o ed, ns adversity,
distress. ition.
tegenspraak, f contradictegenstand, m resistance,
opposition. CrY• tegenstander, m adrersa-
20
tegenstelling
306
tegenstelling, f opposition, contrast, antithesis. tegenstribbelen,to oppose, to strugge against. tegenstrijdig, contradic[pointed. tory. tegenvallen,_ to be disaptegenweer, f resistance. tegenwerking, f crossing, [don. thwarting. tegenvverping, f objecterantvieht, n counterweight. [wind; foul wind. tegenwind, nt unfavorable tegenwoordig, present; at present, now-a-days. tegenain, m antipathy, aversion, dislike. tehuis, at home. tell, f basin. [spoil. teisteress, to ravage, to tekort, n deficit,deficiency. tekst, ni text, passage (with printers); brevier. teksthoekje, n libretto. telefoneeren, to telephone. [nic apparatus. telefoontoestel,n telephotelegramfdraud, n telegraph-wire. telegrallst, ni telegrapher. telegrambesteller,m telegram-carrier. telen, to engender,to breed, to cultivate. [pointment. teleurstelling, f disaptelg. m &f descendant, offspring. [gait. telgang, In amble, ambling telkens, every moment, at every turn. 'ellen, to count,to number, to esteem. [numerator. teller, vs teller, counter;
terrein telwoord, n numeral. temerig, whining. temmer, m tamer,subduer. tempel, ni temple, church; fane (in poetry). tempelier, m, templar. temperament, n temperament, constitution. [cure. temperatuur, f temperatemperen, to temper, to allay. ten, at, to, per, in, at the; in the; ten prooi, a prey to; ten aerate, first. tender, nt tender. tenger, slender, slim. tenor, m tenor-singer. tent, f tent; awning (op een Bch's)). [play. tentoonspreiden to distentuonntelling,f' exhibitenue, f dress. [don, show. tenzij, unless. repel, m nipple. ter, at, to, In, into. at the. tereehtstelling, f execution. terechtwijning, f instruction, correction. reproof. Saran, to tar (touw); to feast; to waste away. tergen, to provoke, to irritate, to fret. tering, f expense; (sickle) consumption, phtisis. term, nt term, locution, expression; phrase. termijn, m term, day, part, instal( l)ment. terp, f mount, hill. terpentijn, f turpentine. terra., a terrace. terrain, n ground, plot, building-site.
terrine
307
tinnnerman
terrine, f tureen. theedoek, m tea-cloth. terstond, directly, imme- theetnuts, f tea-cosy. diately, at once. theestoof, f urn-stand. terug. back(ward). [back. theewater, n water for tea. terugdeinzen, to shrink theologiseh, theological. terugdrijven, to repel. theorie, f theory. [meter. teruggave, f restitution. thermometer, m thertnoteruggeven. to give back, thuis, (at) home. to return, to restore. tiehel, m tile, brick. terughoudend, reserved. lien, ten. terugkaataing, f reflectient!, n tithe.
tion, reverberation. terugkeeren, to return, to
tiende, tenth. [tithes. tiendrecht, n right to levy
turn back. tienjarig, decennial, of terugkomot, f return. ten years. terugroepen, to recall, to tieren, to thrive (gedijen); call back. I to rage (eaten). tierig, thriving. n tide. tip, at time, season; tense pedalling brake. (in grammar); ledige tijd, leisure, spare-time. terugwerkend, retroactijdelijk, temporary. tive. reacting. terwiji, while, whereas, tilde..., during. tijdig, early, timely. in the meanwhile. terzilde, aside. tijding,f tidings, news, interzijdestelling, f disretelligence. [gy. gard, slighting, putting tijdperk, n period. . tildrekening, f chronolo aside. (earthen) fire-pot. trudsehrift, n periodical f test, (paper), review. testament, n testament, tijdstip, n period, epoch. teug, f draught. [will. n period. teugei, m rein, bridle, curb. tiidverdrijf, n pastime, *cute., to prate, to prattle, [greet. recreation. to loiter. [together. Seven., at the same time, tijger(in), m If) tiger, titevergeef.. in vain, vainly. tijm, m thyme. tikken, to pat, to tick; tevreden, contentled). teweeglorengen, to cause, to type (write). to bring about. tillen, to lift. to heave. timmeren, to build, to than., now, at present. theater, n theatre. construct. timmerhout, a timber. thee, .f tea. theehlaadje, it tea-tray. timmerman, nt carpenter.
terugstootend, repulsive. terugtocht, m retreat. terugtraprent, f back-
tin
303
tin, n pewter, tin.
tinctuur, tincture.
toerist
toegeetlijk, indulgent,con-
descending. (devoted.
tinne, f pinnacle. tint, f tint, tinge, hue,
toegenegen, affectionate, toegevend, yielding, in-
shade, touch. tintelen, to sparkle (van, with); to tingle with cold. tip, m tip, top, peak, point. tirade, f tirade. tirailleur, m skirmisher. *iron, m tyrant. titel, m title. titelplaat, f frontispiece. titulair, titulary. tjilpen, to chirp. 'abbe, f tub. tohben. to toil, to drudge. inch, yet, for all, that, why, to be sure. tocht, m expedition, journey, march; ;wind;draught. tochttleur, f swing-door. toehtig, windy, draughty; ruttish. tuehiseherne, n screen. toe, to, on, towards, in addition; shut (gesloten). toebehooren, n appurtenance; furniture; (v.) to appertain, to belong. toebereiding, f prepara[tive. tion, seasoning. toebereidael, n preparetoebrengen, to contribute; to Juliet (een wondi. toedeeling, f allotment. toedoen, n aid, help, interference. toedraeht, f circumstance, particulars. toeilligenen, to appropiate, to assume, to ascribe. toegang, m access, avenue, entrance, admittance.
dulging. [makeweight. toegift, f addition, surplus. toehoorder(ea), in (f) auditor. torjuichen, to applaud. toejuiching, f applause, shout, cheer. [to ascribe. toekennen, to adjudge, toekijken, to look ou. toekomen, to belong, to be due to; to suffice, to have enough. toekosnst, f future. toekometig, future. toelage, f allowance, gratification. toelating, f permission, leave, admission,allowance, toeleg, m attempt, design, purpose. [elucidation. toeliehting, f explanation, toeloop, in concourse, crowd. toeluiateren, to listen. toe., then, at that time; when. toenadering, f approach; accomodation. [improve. toenemen, to increase, to toenmaalos. then. toeparaelijk, applicable, appropriate, suitable. toepaseing, f application. toer, m turn; journey. excursion; false hair; trick, sleight of hand. toereikend, euflicient(ly). toerekenhaar, accountable, responsible. [sionist. toerist, m tourist, excur-
toeroepen
sion, superintendence, inspection. toga, f gown, toga. toilet, is toilet; dressingtable; lavatory. toilletemmer, m slop-pail. (speelgoed) top; tol, m (schatting) tribute, toll; (invoerrecht) custom; duty. tolboom, in toll-bar, turnpike
cry to. [walk, drive. toertje, n tour, journey, toeruoting, f preparation, equipment. armament. toeocbietelijk, obliging,
affable. [spectator. toesehouwer,m looker on, toeonauwen, to snarl at. toespeliog, f allusion. toespija, f dessert. toespraak, f allocution,
address.
toongevend
309
toeroepen, to call to, to
tolgaarder,mtoll-gatherer. tolgeld, n toll, custom. tolk, mi nterpreter; mouth-
[to address.
tompreken, to speak to, toestaan, to permit, to
piece.
[house.
[tion. tnikan toor, n customallow, to grant. toestand, us state, situa- toilets, to spin a top. 'Locate!, m & it apparatus, tonsaat, f tomato. [to assent. tombe, f tomb. machine. toestemnaen, to consent, ton. f cask, barrel; tun; ton (mutt). toetakelen, to accoutre, toetreden, to join. [to rig. tong, f tongue; (viseh) sole, wet., ni touch; assay; test, tongval, m accent. dialect. tonnemaat, f tonnage. proof; key (piano). toetosteen, m touch-stone. tonounr, f tonsure. toeval, n accident, incident, tooiloel), m (n) ornament,
I
toewensehen, to wish. toewijding, f consecra-
finery, attire. Loom, m bridle, reins. too., M tune, tone, voice; [counter. (teen) toe. toonbank, f (shop-) toonbeeld, n model, paragon. tooneel, n stage, theatre, scene; seat (of war). tooneelkijker, rn theatreglasses.
tion; devotion; application ,tot een taak). Cassign•
tooneelopeeloter, f tooneelopeler, m actress,
toewijzen, to adjudge, to toezeggen, to promise. toezenden, to send, to
tooneelotuk, n play, dratoonen, to show, to indi-
event, toevallig, accidental, ca-
sual, by chance. toevloed,ni affluence. con-
fluence.
[course.
toevlucht, f refuge, re-
toevoegoel. n appendix, supplement. toevoer,m supply, imports.
transmit. toezicht, n care, supervi-
actor. [matic piece. cate, to demonstrate. . toongevend, leading.
toonkunstenaar
310
toonkunstenaar, m =Sidon, composer. toorn, m wrath, anger. toorts, f torch, link. toovenaar, m sorcerer, en-
chanter, magician, wizard. tooverheks, f witch. tooverlantaarn, f magic [winger). lantern. top, m top, summit; tip toppunt,nsummit,pinnacle. topz waar, top- heav y. tor, f beetle. toren, m tower; steeple (met eau spits). torenspits, f spire. torentje, 'a turret. tornen, to rip, to rend. tornooi, n joust, tourna[boat. ment, tilt. torpedo-boot, f torpedotorteliduif, f turtle-dove. tot, at, to, till, for. total, n total, sum, total totdat, till, until. [amount. tot en met, until and inclusive. totok, m full blooded European, pure Dutch (person). tansy, n rope, cord, string. touwslager,m rope-make, trying, slow, heavy, dull. traan, f train-oil, fish-oil; — nt tea, traehten, to endeavour, to try, to attempt. traditie, f tradition. traktaat, n treaty. traktement, n salary. [lis. tralie,f lattice, grate, treltram, f tramway, tram-car. trans, m pinnacle. transpireeren,to perspire.
treurwilg
transport, n transport. transporteeren, to trans-
fer, to transport. [thud. trant, m manner, way, me-
trap, m stair(s), stair-case; degree; step; kick. [rail. trapleuning, f banister, traplooper, m stair-carpet. trapsgewijze, gradually, by degrees. tras,n trass.tarrass,cement. treehter, nt funnel. trade, f step, pace; treadle (naaimachine). treden (trod; getreden),
to tread, to step, to walk. trot, as chance, accident, hap-hazard. treffen (trot; getroffen),
to hit, to strike; to meet. train, rn train;retinue,suite. treineondueteur, m (rail-
way-)guard. trek, m pull, tug; dash,
flourish; feature. trekdier,n, draught-animal. trekken (trok; getrokken). to draw, to pull, to
tug, to march. trekpleister, f vesicatory,
blister-plaster; (11g.) sweettrekpot, m tea-pot. [heart. treksehuit, f towed house-
boat. trekvaart, f canal. [sage. trekvogel, m bird of pastrend', f (bit) snaffle; (lus) [loop. Ores, f galloon. treurdieht, a elegy. [fort. treuren, to mourn (over, treurig, sad, mournful. treurspel, n tragedy. treurvvilg, in weeping-
willow.
treuzelen
linger. [form, gallery. tribune, f tribune, plattricot, a jersey, tights. triestig, gloomy, murky.
triip, n mock•velvet, tripe. triktrak, n backgammon. trifler., to tremble, to shiver, to quaver. trionnf, m triumph. [arch. triomfpoort, f triumphal trippelen, to trip along. truehel, muddy, troubled. troef, f trump(s). truef maken, to declare trumps. troop, at troop, troupe (acteurs); band. gang (roovers). troetelkind, n darling, minion, pet. truffel. m trowel. frog, in trough. trum(mel), f drum, box. trummelstnk,mdrum-stick trornmelvlies, n tympa-
num, drum of the ear. trumpet, f trumpet. tronie, f visage. phi.. troon, m throne. troonhemel, m canopy,
baldachin.
[sor.
troonopvolger. m succestroost, m comfort, conso-
lation.
[console.
troosten, to comfort, to trope., f trophy. tropiaeh, tropical. ten., m bunch (druiven);
cluster (vruchten); rope, hawser; baggage. trot., m pride, arrogance. trntseh, proud, haughty; lofty, majestical. [brave. trotseeren, to
tusschenpersoon
311
treuzelen, to loiter, to
defy, to
trottoir, it foot-way, side-
walk, pavement. trouvv, faithful, loyal,true, trusty; (subst.) f trust,
loyalty. fidelity, faith.
trouwdag, in wedding-day. trim welona, faithless, per-
fidious. trouwen, to marry. tronwens, indeed,forsooth. trouwring, no weddingtruffell, f truffle. [ring. tubereuloae.f tuberculosis. tueht, f discipline. tuchtelnus, undisciplined. tuehthui., n house of cor-
rection.
[punish.
tuehtigen, to chastise, to to fen, to mote. tuig, n tools, utensils (pl.);
(schip); tackle, rigging horse-trappings (pl.). tuimelen, to tumble. toin, as garden. tuinboon, f garden-beau. tuinbouvv, m horticulture. tuinhuia, n summer-house. tuinman, in gardener. tuit, f spout, socket. tulband, in turban; kind [of cake. tule, f tulle. tulp, f tulip. tunnel, f tunnel. turen, to stare, to gaze turf, f peat, turf. [(op, at).
Turk, m Turk. tussohen, between; betwixt; among of more than two). tuasehendek, 7a steerage. tuaachenkomst, f intervention. tusachenper000n, mac f
agent,medium,intcrmediary.
tusschenpoos pause.
'uitdrager
312
tusschenpoos, f interval,
[val, interstice.
tussehenruiinte, f intertusschensohot,n partition,
diaphragm.
tussehenstation, n inter-
mediate station; stoppingplace.
twistsiek,
quarrelsome.
contentious,
types, to type(write). typizeh, typical. typhus, m typhus(-fever),
typhoid fever.
typiste, f typewriter.
inssehentijds, at an un-
usual time, meanwhile.
U
tussehenvoegoel, n inser-
tion, interpolation.
tusschenwerpoel, n in-
terjection.
twaalf, twelve. twaalfde, twelfth. twee, two. tweede, second. tweedehands,senond.hand. tweedracht, f discord. tweegevseht, a duel. tweeledig, double. binary; binom ial; equivocal. tweeling, m & f twin. tweelingbroeder, m twin-
brother.
tweepersoons, for two,
double (bedstead), twobedded (room, cabin). tweeslachtig, amphibious, androgynous, t weesnijd end, two-edged. t weespalt, f discord. tweesprong.m bifurcation. t weeste nimig, for two m doubt. .[voices. twufelen, to doubt, to question (aan, of). twijfelnnoedig, irresolute. twjg, f twig. twintig, twenty.
twist, m strife, contention, quarrel. [cord. twistappel, m apple of dis-
u, you, thee. UE., you, your honour. ui, m onion; (grap) jokej est.
uier, m udder. tail, m owl. [head. uilskuiken , n ninny,block nit, out of, from. in, of,
by, for; (voorbij) out, done, expired.
uitharsting, f explosion;
(vulkaan) eruption.
uithetalen, to pay down. uhblazen, to blow out. uhblinken, to excel. uithouw, in jetty. uitbreiding, f enlarge-
ment, extension, spreading.
uitbreken, to break out. uitbroeden, to batch. to
brood; to concoct (wicked schemes).
uitbundig, exceeding(ly). uitdagen, to challenge, to
defy.
uitdeeling, f distribution. uitdenken, to devise, to
contrive.
uitdooven, to extinguish. uitdossen, to attire, to
trim out.
nitdrager, m second-hand
dealer, huckster.
uitdrogen
313
uitdrogen, to dry up, to
desiccate. [sitive, explicit. nitdrukkelijk, express.po-
uitdrukking,f expression, term. locution, emphasis. ssitduiden, to explain. uiteen, asunder. [different. niteenloopend, divergent; uiteenzetting, f explanation. uiteinde, n end, extremity. uiten, to utter, to express. uiterlijk, outward, external(ly), at the latest; (subst.) n exterior, (outward) appearance. Jai terrnate, excessively. uiterate, n extremity: (adj.) utmost, utter, last, extreme. uitgaaf, f expenditure, expense; edition, publication. uitgang, m outlet, issue. saitgehreid, extensive, prolix, vast. [wanton. saitgelaten, extravagant, saitgeleide doen, to show out. [picked (troepen). nitgolezen, chosen, select, uitgestorwen, extinct (die•
ren); deserted !vitiate). nitgeatrekt,extensive,wast. uitgever, m publisher.
uitgezonderd, except,save. uitglijden, to slip. u ithangbord,nsign(-board). uitheenaseh, foreign; exotic (planten); strange. uitholling, f excavation. uithongeren, to famish, to starve. uithuizig, from home. f uttering, saying. uitkeering, f payment.
uitrukken
uitkiezen, to choose, to
select.
[prospect.
uitkijk, ns look•out; view, uitkleeden, to undress. uitkonst.fresult,ehd,issue. uitlachen. to laugh at.
arida...lig, abroad. uitlating, f letting out,
omission, elision. m explanation. uitleggen, to save (geld);
to expose, to explain; to enlarge, to widen. uitiegging, f explanation,
interpretation. uitiekken, to transpire; to
become known. uitrukken, to allure, to
entice (tot, to).
[miss.
uitioven, to offer, to prouitmergelen, to exhaust.
uitnsuntend,excellent,emi[ceed;ng. nent. uitnesnend, excellent, exuitnoodiging, f invitation. uitoefenen, to practise,
to carry on. uitrukken, to unpack. uitplunderen, to pillage,
to sack. [protruding. uitpuilend, protuberant, uitputting, f exhaustion. uitreiken, to distribute. uitreiss, f outward journey, voyage out. [to compute. uitrekenen, to calculate, nitrekken, to stretch out, to lenghteu, to protract. uitroeiing, f extirpation. uitroep, m outcry, shout, exclamation. uitrukken, to pull out; to march (out, off); ruk nit! begone! get you gone,be off.
uitrusting
314
equipment, outfit. [leave off. uitscheiden, to stop, to uitscheldess, to abuse, to call names. uitochot, n disbursement (geld); trash, refuse; rabble, vulgar. uitalag, m issue, result; mouldiness; eruption, rash. uitaluiten, to exclude. ',villain:tend, exclusive. u i taut tj ter, m chucker out. uitsniiden, to CUt OUt, to carve out; to steal away. uitspanning, f recreation, relaxation; garden-restaurant. [sky. nitopansel, n firmament. u i truating,
uitaparen, to save. uitapatting, f dissipation. ui town.. k,f pronunciation;
sentence, verdict. [(out).
uitspreiden, to spread uitspruitael,n shoot,sprig. uitatallen, to expose for
sale. [window.
uitatalvenoter, n showu totapje, n excursion, trip. uitstappen, to step out,
to alight. [town.
uitatedig, absent, from uitateekael, n projecting
part. [cellent.
ssitstekensl, exceeding, exuitatel, n delay, respite. uitatellen, to delay, to
put off.
uitaterven, to become
extinct. to die out. uitatrekken, to stretch forth, to extend. uittarting, f defiance, provocation.
uitwijken
uitteren, to pine (waste)
away.
[marching out.
uittocht, m departure, uattrekken. to draw out,
to extract; to undress. nittreksel, n extract, epitome, excerpt. uitvaagsel, n scum, dregs (der maatschappij). uitvaardiging,fissue,pro-
clamation.
iquies (pl.).
uitvaart, f funeral obse-
uitval, in sally. [to wipe. uitvegen, to sweep out, uitverkocht, sold off, out of print. u itverkoop, m selling off, clearance-sale ;wind-u p-sal e. nitverkors-n, select, elect. uitvinding, f invention. aka-foe:eel, n consequence, emanation. uitvlucht, f make-shift. uitvoer, m export(ation). uitvoerbaar, practicable, feasible. [stantial. uitvoerig, ample, circumu itvoering, f performance. uitvorschen, to investigate, to find out. uitwas, n excrescence. uitwaseming, f evaporation, exhalation. u itwateren, to fall into,
to discharge itself. [dient.
uitweg, at evasion, capeuitweiden, to expatiate, to digress (over, into). uitwendig, outward, ex-
ternal.
uitwerking, f effect. uitwerpsel, n outcast, ex-
crement.
uitwijken, to emigrate; to
ttitwisschen
315
deviate, to give way, to make room. [wipe out. nitwisaciaen, to efface, to uitwiaselen, to exchange. uitwringen, to squeeze out. uitzet, m marriage-portion, dowry; outfit. [pansible. uitzetbaar, expansive, exuitrieht, n prospect, view. uitzooken, to select, to choose. uitzondering,f exception, exemption. uitruigen. to suck out. uitzuinigen, to economize. ..level, f lozenge, mottokiss. ultra, out-and-outer, ultraist; (adj.) extreme. unaniens, unanimous. unie, f union. uniform, f uniform, regimentals. [college. univeraiteit , f university, uur, n hour. uurwerk, n clock, watch. usv, thy, your.
V vaag, vague. visak, often, frequently. vital, sallow, ash-coloured. vaan(del), f (a) flag, ensign, colours. vaanvaandeldrager, drig,colour-bearer; ensign. vaardig,ready,quick,clever. vaart. f canal;(scheepvaart) nay igation;;snel held la peed. vaartuig, n vessel.
valldalisme
vaarsvater, n channel, fairway, passage. vaarwel, farewell. vans, f vase. vaatdoek, m dish-cloth. vacant. vacant. vaeantie, f holidays (pl.). vaeatie, f sitting. vaeeinatie, f vaccination. yacht, f fleece. vadem, m fathom. vadnr,nt father, dad (in de kindertaal). vaderland, n fatherland. vaderisindsliefde, f patriotism. vaderlijk, paternal. vaderschap, n paternity, fatherhood; autorship. vadsig, lazy, indolent. vagabond, m vagabond, tramp. vagevuur, n purgatory. yak, a place, space, partition; branch; (onderwijs) line; (zaken) trade. [union. vakvereeniging, f tradeval, m fall; trap (ratten-). valise, n port-manteau, carpet-bag. hand-bag. walk, m falcon, hawk. voile:, f valley, vale. vallen (viol; gevallen), to fall, to drop. [sickness. vallende ziekte, f falling valluik, n trap-door. valach, false, perfidious. valatrik, m snare, trap. vampier, nt vampire. van. of, from, with, by, for; (subst.) f family-name. vanavond, this night. vandaag, to day. vandaliame, n vandalism.
vangen
316
vangen (ving;gevangen), to catch, to seize. vangst, f catch, capture. f vanilla. 'waren, f fern; (v.) to navigate, to sail. varken, n pig, hog. swine. varkensreuz el, f suet. varkestavleesch, n pork. vaseline,/ vaseline. vast, fast, sure, fixed; firmsteadily, certainly, permanent. vastheraden, resolute. vasten, f lent. astenavond, m ShroveTuesday. vasthoudend, tenacious. vastleggen, to fasten; to moor (een schip). vaststellen, to determine, to establish, to fix. vat, n cask, barrel; tun, vessel; — nt grip, hold. vathaar, susceptible. vatten, to take, to catch, to seize. vazal, m vassal. vechten (vocht; gevochten), to fight. v.(d)er, f feather. [geon. vre, n cattle. veearts, m veterinary suryeerokker, nt cattlebreeder. veeg, ni wipe, gash. stroke, dash; slap (oor-); (adj.) fatal, ominous. veehoeder, m herdsman. veal, much, many; often, frequently. veelal, often, mostly. voeleer, rather. veeleischend, exacting.
veldtocht
veolowvattend, vast,comprehensive. veelvond, a multiple. vee I vuldig, manifold. veelvraat, m glutton. veeltvijverij,/ polygamy. veelzijdig, i ►any-sided,versatile (mind). veentarkt,f cattle-market. veen, n fen, peat-bog, turfmoor, peat. veenderij. f peat-land, veepest, f cattle•plague. veer, f feather (vogel); spring (horloge enz.); ferry, stat ion. veerkracht, f elasticity. veerma n . m ferry-man. veerschuit, f ferry-boat, veertien, fourteen. [cattle. veertig, forty. veestapel, m stock of vests, f feud, enmity. veeteelt, f breeding of [wipe (handen)cattle. vegesa, to sweep (vloer); to vegetarier, m vegetarian. veil, venal, mercenary. veilig, safe, secure. veiligheid, f safety, security. veiling, f public sale, auction. [feign. veinzen, to dissemble, to vel, is skin, hide; sheet veld, n field, [(paper). veld-artillerie, f fieldartillery. veldfleoch, f water-bottle. voldheer, nt general. DN.). veldkijker, mz field-glasses veldslag. nt battle. veldatoel. m camp-stool. veldtocht, m campaign.
veldwachter
317
veldvvachter, nt villagepoliceman. velen, to suffer, to endure. velg, m felly. rim. velijn, n satin paper. vellen, to fell (boomen); to couch (wapens); to pass judgment (vonnis); to judge (oordeel I. veudutie, f auction . Wenlin,
n venom.
venkel, f fennel. vennoot, In partner. vennootsehap, f partner. ship. company. venater, n window. [sill. venoterhank, f windowwenoterblind, n shutter. vensterruit, f (window - ) vent, is fellow,chap. [pane. venter, m hawker, huckster, pedlar. ventiel, n air-valve. ventilatie, f ventilation. ventilator, m ventilator. ver, far. distant, remote. veraehtelijk, despicable, [scorn. contemptible. veraehting, f contempt, verademing, f rest, rel ief. verafgelegen, remote. veranda, verandah. veranderen, to change, to [variable; fickle. alter. veranderlijk, changeable, verantwoordelijk,answerable, responsible, accountable. verantwoording.f responsibility, :account, justificaverbasiod,amtonished. [tion. verband, n engagement; dressing. bandage. [case. verbaadkist, f dressing.
verbolgen
verhandlinnen, n charpie. verhannen, to banish. to expel, to exile. [don. verbastering, f degeneraverhazond, astonishing, surprising. [astonishment. verbazing, f amazement, verheelding, f imagination. idea; conceit, conceitedness. [conceal. verbergen, to hide, to verheteren, to mend, to correct, to improve. verbeterhuis, n house of co rrection. verbetering,f amendment, correction, improvement. verheurdverklaring, f confiscation. verbieden (verbood; verbode's), to forbid, to prohibit (bij de wet), to interdict. verbijstering,f perplexity. verbinden (verbond; verbonden), to connect; to bind, to engage, to oblige; to dress. to bandage (een woad); sieh verbinden tot.to engage one's self to. verbinding, f connection; junction (van spoorwegen); union; binding, obligation. verbittering, f exasperation, inveteracy. verhlijden, to rejoice, to gladden. verblijf, n abode,residence, sojourn. verblind, blinded, dazzled. verhloemen, to dissemble, to palliate. [terdiction. verhod, n prohibition, is verbolgen, angry.incensed.
verbond
318
verdwijnen
verbondo, covenant,treaty, verdienstelijk, meritorious, deserving. , alliance, league. verborgen, secret, con- verdieping, f story, floor. verdierlijkt, brutish. cealed, hidden. verbonsven, to rebuild verdikking. f concentration; thickening. (hula); to cultivate, to grow (aardappels). [tion. vordoemenisjdamnation. verbranding, f combos. verdooven, to stupify, to benumb, to stun, to deafen. verbreeden, to enlarge, verdooving, f torpor, stuto broaden. [blast. verbreken, to break (be. por. verdooven, to wither, to lofte), to violate (eed). verbrijzelen, to crush, to verdooven, depraved, corsmash. Nation. rupt, perverse. verbreedering, f fraterni- verdraagzaam,forbearing verbrokkelen, to parcel; tolerant. Dation.. contract. to crumble. verdrag, 71 treaty; capit ►verbruik, n consumption, verdragen, to sutler, to bear, to endure. use. verdriet, n trouble, afflicverbruiker, ut consumer. verbuiging./ declension. tion, grief, sorrow. verdrieten(verdrootyververdaeht, suspicious. droten), to trouble, to verdagen, to defer, to ad- [tion. grieve. journ. verdamping, f evapora- verdrijven(verdreef;verdreven). to expel; to 'worded:gen, to defend. verdediging, f defence. pass (tijd). verdeeldheid.f dissension, verdrinken (verdronk; verdronken), to drown; discord, schism. verdeeling, f division, to spend on drink. verdrukking,f oppression. distribution. verdelging, f destruction. verduhbelen. to double. verduidelijking, f eluciverdenking, f suspicion. verder, farther, further, dation, explication. more. Won. verduistering, f obscuraverderf, n ruin, destruction, eclipse (non, maan); embezzlement (diefstal). verderfelij lc, pernicious, noxious. [don. verduvven, to digest; to verdiehteel, n fable, ticswallow (beleediging). verdwalen, to lose one's verdienen, to gain (geld), way, to deviate, to err. to earn Izijn brood), to deverdwijnen (verdsveen; serve (lof enz.), to merit. verdwenen),to disappear, verdienste i l merit, desert; wages, gain. to vanish.
veredeleu
319
veredelen, to ennoble. vereelt. callous. [unite, vereenigen, to join, to vereeniging,f union;elub. vereenvoudiging, f sim-
plification.
[tify. vereenzelvigen, to idenyereeren, to honour, to adore, to worship. vereenvvigen, to eternize; to immortalize. veraffening, f settlement, balance. [quirement. vereisehte, a requisite, reverergerein, to deteriorate, to grow worse. verf, f paint, colour, dye. verfijning, f refinement. verfkavaat, ns pa i n tingbrush. verfoeielijk, detestable. verfraaien, to embellish. verfrieeelaing, f refreshment. [dye-stuffs (pl.). verfatoffen, f (pl.) colours, vergaan (verging; vergaan), to perish, to be
wrecked (schip). [meeting. vergadering, f assembly, vergankelijk, transitory,
fleeting. [excusable. vergeeflijk, pardonable, vergeefa(ch), in vain; vain-
ly. [me-not. vergeet-mij-niet, f forgetvergelding, f requital, re-
turn.
vergeliik, a agreement. 1- ergelijken, to compare (met. with, to). vergelijkend examen, n
competitive examination. vergelijking, f compari-
vergen, to require. [son.
verhard
vergenoegd, contented,sa-
tisfied.
vergetelheid, f oblivion. vergeten (vergat; vergeten), to forget, to omit. vergeving,f pardon. vergovvissen, to ascertain. vergezelien,toaceompany. vergezielet, n prospect. vergieten (vergoot; vergoten), to shed, to spil. vergiet(test),n (f) strainer,
colander.
vergiffenia, f pardon, for-
giveness. [(of animals). vergif(t), n poison, venom vergiftigen, to envenom,
to poison.
vergisoing,f miztake,error. verglastaael, n enamel. vergoding,f idolizing,deifi-
cation. [tion.
vergoeding, f compensavergoelijken, to palliate. vergrijp, n offence; outrage
(on virtue).
vergrootglas, n magnify-
ing glass.
vergrooting, f enlarge-
ment, magnification. verguizen, to revile. verguldael, n gilding. vergunning, f permission. allowance, leave, grant; licence (to sell strong liquors). vergunninghouder, m licensed victualler. verhaal, n story, tale, relation, narrative. verhaaaten, to hasten. verhandeling, f treatise, essay. [rate. verhard, hardened, obdu-
verheerlijking
320
verkwikkeu
verheerlijking,fglorifica- verkenning, f reconnoit1011. tring, reconnaissance. erheffing, f exaltation, verkieslijk, preferable. elevation, increase. verkiezing, f choice; elecverhelen, to conceal. tion. verhemelte, a palate. verklaarbaar, explicable. verheugd, rejoiced. verklaren,to declare (war); verheven, exalted, lofty, to explain, to comment. sublime. verklaring, f declaration, verhindering.f hindrance, explanation. impediment, obstacle. verkleeden, to change verhit, heated. clothes, to dress up. verhoeden, to prevent. verkleefd, attached. verhongeren, to starve. verkleining, f dimunition; verhoogen, to heighten, disparagement, to exalt, to raise (prijzen); verkleumd, benumbed to advance, to promote in with cold. rang). [gatory- verklikker, m tell-tale. verhoor, n trial, interro- verknocht, attached (to). verhoovaardigen (rich), verknoeien, to spoil, to to pride one's self in, to bungle, to cobble. he proud. [relation. verkoeling.f refrigeration, verhouding, f proportion; cooling; chill (between perverhutavvagen, m furnisons). [to proclaim. ture-van, pantechnicon. verkondigen,to announce, vit,rhuizen, to remove. verkoop, m sale. f removal: verkoopen (verkocht; verhuren, to let (apartverkocht), to sell, to disments); to lease out, to pose of. [store. farm (land); to rent (a verkoophniz,n warehouse, house). verkorten, to abridge, to verijdelen, to frustrate. shorten, to abbreviate •s- erjaard, superannuated, (woorden). [birth-day. statute-run. verkouden, having a cold. verjaardag, at anniversary, verkoudheid, f cold. verjaargeachenk, tm birth- verkrachten, to violate, day - present. [to expel. to ravish, to deflower; to verjagen, to Chase away, transgress (a law). verjungen, to grow young verkrijgen (verkreeg; again, to rejuvenate. verkregen), to obtain, to verkalking, f calcination. acquire, to get. verkeer, a conversation; verkwijuen, to pine away, communication, traffic. to languish. [to comfort. verkeerd, wrong, bad. verkwikken, to refresh,
verkwistend
paralysis.
veriangen, to desire, to long (for), to want. verlaten (verliet; verlaten), to leave, to abandon. verleden, past,last. [grant. verleenen, to afford, to verlegen, perplexed,timid,
shopworn confounded; (koopwaar), stale (wijn). verleidelijk, seductive, alluring. , enticing. verleiding, f seduction. werlengen, to lenghten, to
prolong (bills).
verlevendigen, to enliven. verliehten, to light, to
illuminate; (verzachten) to relieve, to alleviate. verlichting, f lightning;i1lumination;ease,alleviation. iwerliefd, amorous; in love with ;op). verlie.,n loss; bereavement. •verliesen (verloor; verloran), to lose. verlof, n leave, permission,
furlough. [to deny.
verlooehenen,to disavow, verloochening, f denial. verloofde, m & f affianced,
fiance(e). [reilux.
verloOp, n decay, decline; verloren, vain, forlorn. verloskundig, obstetric. verlossen, to deliver, to redeem, to save, to free.
e. 3.
vermoeienis
321
verkwistend, lavish, prodrigal. verk vvisting,f prodigality. verlagen, to debase, to degrade; to reduce (prijzen). verlak, n varnish. verlamtning, f lameness,
verlossing, f deliverance, redemption;(bevalling) confinement. verloting, f raffle. verloving, f betrothal, en-
gagement.
verlustigen, to divert. vermaak, n delight,amusement. [nowned. vermaard, famous, revermagering, f emaciation. [admonish. vermanen, to exhort, to vermaning, f exhortation,
admonition.
[would-be.
vermeend, pretended, vermeerdering,f augmen-
tation, increase.
vermeesteren, to seize
(upon), to conquer.
vermelding, f mention. vermenging, f mixture. vermenigvuldigen, to
multiply.
[multiplicand.
verrnenigvuldigtal, n vermetel, bold, audacious. vermicelli, f vermicelli. vermijden(vermeed;vermeden), to avoid, to shun,
to escape.
vermindering, f dimtuti-
don, decrease, falling off (of the receipts). verminken, to maim, to mutilate. vermits, because, since, as. vermoedeilijk, apparent, probable presumptive. vermoeden, is suspicion, surmise; (v.) to suspect, to conjecture. [fatigued. vermoeid, weary, tired, vermoeienis, f weariness, fatigue.
21
vermogen
322
v ermogen,npower,faculi y, ability,. fortune, wealth. v ermogenebelasting, f property-tax. v ermolnid, mouldered. 1 ermomd, masked, disguised. [to kill. vermOorden, to murder, vermorzelen, to crush. vernauvving,f narrowing. ve rnedering,fhumiliation, abasement. vernemen (vernam; vernomen), to hear, to understand, to perceive, to learn. vernielen, to destroy vernietigen, to annihilate, to annul, to abolish. vernieuvven, to renew. vernienvving, f renovation, renewal, vernis, n varnish. vernuft, n wit, ingenuity. vernuftig,ingenious,witty. veronderetellen, to sup[injury. pose. verongelijking, f wrong, verongelukken„ to perish, to come to grief. verontreiniging, f sullying, pollution, defilement. verontrusten, to disquiet, to alarm. [cute, apology, verontsehuldiging, f exverontvvaardiging, f in[nation. dignation. veroordeeling, f condemveroorloven, to permit, to allow. veroorzaken, to cause. verootmoedigingf [lation. verordening, f arder,regu-
vers
verauderd, antiquated, out of use, out of date, obsolete (wooed); inveterate (gewoonte), veroveren, to conquer. verovering, f conquest. verpaebting.ffarming out. verpanden, to pawn; to pledge (one's word); to [sonification. mortgage. verpersoonlijking, f perverplaateen, to remove, to displace, to transpose. verpleegeter, f nurse. verplegen, to nurse, to verpleger,mnurse. [attend. verpletteren, to crush. to [to; bound. smash. verplieht,obliged,indebted verpliehting, f obligation. verpoozen, to take a rest, to repose, to pause verraad, n treason. verrader, m traitor. verraderlijk, treacherous. verrassing, f surprise. verregaand, extravagant, excessive. verrekijker, m telescope. verrekken, to dislocate (arm), to sprain (enkel); to strain (pole). verriehten, to do, to perform, to effect, to execute. verriehting.f performance, execution. verrijken, to enrich. verroeeten, to get rusty. verrotting, f putrefaction, verruilen, to exchange, to barter. [rapture. verrukking, f transport, Vera, n verse; strophe, couplet.
versch
verstaanbaar
323
♦ ersch. fresh, new, green;
veralaafa, addicted to,
verschaald, flat, dead,
verslaan (vereloeg; verslagoni, to slay, to beat,
new-laid (eggs).
stale (wijn). vorochaffen, to furnish,
to provide, to procure. to cheat. verschanning, f intrench-
ment, retrenchment (fort), bulwarks (schip). verbeheiden, divers, different, several, sundryanany; (subst.) n death, decease. verecheuren, to tear, so devour. [prospect. verschiet, 71, perspective, verschijnen (vermelkeen; vermelieuen), to appear. verschijmiel, n phenome-
non. verechill, n difference, dis-
parity, diversity, variety, distinction; (geschil) dispute, controversy. veraelkillend, different, various. yerechoonen, to excuse, to spare, to exempt; to put on clean linen. 711 &
f
outcast. verschrikkellijk,frightful,
dreadful, terrible. ver.chroeien, to scorch. versehrompelen, to shri-
vel. verrehuilen (verochool; verscholen), to hide, to
conceal. verschuldigd, obliged, in-
debted, due. verrieren, to adorn, to
decorate.
to defeat (een leger). verslag, n account, report,
verrethalkeil, to outwit,
verrehoppelling,
given to ;drinking).
return. verrilaggever, 771 reporter. veralopen (zich), to over-
sleep one's self. yea...slapping, f slackening. versleten, worn out,
threadbare. verslijten, to wear out, to
wear off; to decay. verelikken (rich),
to
choke one's self. veralinden, to devour. verioniachten,to be choked
(with), to languish, to pine away. [despise, to scorn. ver.maden, to disdain, to verainelten, to melt (ho-
tel.), to dissolve; to smelt (metaal). [tit-bit, relish. verenavering,f dainty - bit, veremellen, to accelerate. verenelling, f gear(ingi
van een rtjwiel). versuipperen, to snip;
to trifle away. versperring,f obstruction,
barricade. verepiedler, m spy, scout.
f dissipation,
waste. versplinteren, to splinter. verspreiden, to spread (gerneht); to scatter (yolk);
to disperse (menigte). verotitan (verotond; ver. atftan), to understand, to
comprehend. verAtitanhustr, intelligible.
verstand
324
verstand, n understanding,
judgment, intellect. verstandhouding, f intel-
ligence, correspondence. verstandig, sensible,
judicious. versteend, petrified; fossi-
le.
[by default.
verstek, n; hij verstek, versteld, perplexed; (her-
steld) mended, repaired. verstellen, to mend. versterken, to strengthen,
to fortify, to reinforce. verstijving, f benumbing,
stiffening. verrtikking,f suffocation. verstokt, obdurate. verstommen, to silence. verstompen, to stupefy,
to blunt. verstoord, vexed ,annoyed. verstootelinz, m & f
outcast.
[constipating.
verstoppend, obstructive, verstrekken, to procure,
to provide with. verstrooid, distracted, ab-
sent-minded; dispersed. verstniking,f sprain(ing). versuft, perplexed, doting. vertaalvverk, n transla-
tions (pl.). vertakking,f ramification. vertalen, to translate. verte, f distance. verteedeiren, to soften. vertegenwoordiger, m re-
presentative. [presentation. vertegentvoordiging-frevertellen, to tell, to re-
late (een verhaal). verteren, to spend, to con-
sume; to digest.
vervoegen
vertier, n traffic; sale,
custom. [stay. vertoeven, to tarry. to vertolking, f interpreta-
tion, translation. [tion. vertoog,n essay,demonstravertoou, n show. vertooning„ f show, spectacle, representation, scene, pageant. vertraging, f delay. vertrek, n departure; (kamer) room, apartment. vertroosting, f consolation. [(iat, trusty. vertrouwelijk, confident. vertrouwen, n confidence, trust, assurance, hope; (v.) to trust, to confide. vertvvijfelen, to despair. vervaardiger, m maker; author. [ful. vervaarlijk i frightful, awvervall, decay, decline; (fooien enz.) vails; (wissel) expiration. vervallen, to decay, to go to ruin; to expire. vervalsehing, f falsification, adulteration. vervanging, f relieving, substitution. [thous, dull. vervelond, tiresome, te• vervellen,to cast the skin. verven, to paint; to dye (kleeren); to stain (glas). verversehing, f refreshment. vervliegen, to evaporate. vervloeken, to (ac)eu.rse,
to execrate. vervoegen, to conjugate; zich vervoegen tot, to
apply to.
vervoeging
325
vervoeging,f conjugation. vervoer, n transport, con-
veyance. vervoering, f enthusiasm,
ecstasy; transport. vervolg, n continuation, sequel. vervoigen, to pursue, to persecute; (voortgaan) to continue. [consecutively. vervolgena, then, further, vervolging, f pursuit, pro[estranged. secution. vervreemd, alienated. vervroegd, anticipated; fixed at an earlier time. vervuild, foul, filthy, vervullen, to fulfil (Poorspelling); to occupy ;pleats); to perform (plight); to accomplish (teak). verwaand, presumptuous, conceited, pedantic. verwaardigen, to deign. verwaarloozing, f ne[tion. glect. 'werwachting, f expects verwant, allied, related [tangled. to, cognate. verward, confused, enverwarming, f warming, heating. verwarring, f confusion, entangling, perplexity. verweerd, weather-beaten, time-worn. [apology. verweergehrift, defence, verwekken, to raise, to excite. [come. verwelkomen, to welvervvelkt, withered, faded. vervvennen, to s oil, to fondle. [cation. verwennehing, f impre-
verzanielen Verwerpelijk, rejectable, objectionable.
verwerven (verwierf; verworven), to obtain,
to acquire. vervvezenlijken,to realize. verwijden, to widen, to
dilate
[taut.
verwiiderd, remote, disverwufd, effeminate. verwull, n delay. verwmt, a reproach, blame. verwtjten tverweet; verweten), to reproach, to
upbraid. verwijzing, f reference. verwilderd, haggard;wild,
weed-grown. verwisaelen, to exchange
(for); to confound. verwittigen,to inform (of). verwoed, frantic, furious. vervvoe•ten, to desolate,
to destroy. verwonden, to wound. verwonderen, to surprise, to astonish; vial verwonderen; to marvel, to wonder (over, at). [hurt. verwonding, f wound, verworpen, abject, vile;
thrown out. verwrongen, distorted. verzaehten, to soften, to
mitigate, to alleviate. verzaehtend, lenitive; mi-
tigating, extenuating (omstandigheden). [fled, filled. verzadigd, satiated, satisvernsken, to renounce, to forsake. verzakking, f sinking. verzamelen, to gather, to collect, to compile (ver-
326 halen); to rally (troepen). verzameling,f collection, compilation. verzanding,fsilt i shallow. verzegelen, to seal. verzeverzekeren keren van), to assure, to
ascertain, to secure; (leven) to insure . verzekoring, f assurance, security, custody, insurance (leven). verzekeringsmaatschap-
pij,
insurance-company.
verzending, f dispatch, ex-
portation.
verzendingskostenf (pl.) cost (charges) of transmis[sistance. sion. verzet, n opposition, re. verziend, presbyopic. verzinnen, to invent, to [fabrication. contrive. verzinsel, n contrivance, verzoek,nrequest,instance. verzoeken(verzoeht;verzochtl, to beg, to request;
to invite.
•
verzoeking, f temptation. verzneksehrift,a petition. verzoenen, to reconcile (rnet, to. with), to expiate. verzoening, f reconcilia-
tion, atonement. verzonken in gedachten, absorbed in thought. verzorging, f providing, verzot op, fond of. [care. verzuchting, f sighing,
sigh.
verzuitn, n neglect, negli-
gence, non-attendance (op school). [to debilitate. verzwakken, to weaken,
vijand
verzwaren, to make hea-
vier, to aggravate. verz welgen, to swallow. verzwering, f ulceration, festering. verzvvijgen (verzweeg; verzwegen), to conceal. vesper, f vespers (pl.). vest, n waistcoat. vestaalsch, vestal. vestiaire, f vestiary. vestibulea. hall, vestibule. vestigen, to establish, to
settle; to found.
[tress.
vesting, f stronghold, forveating - artillerie, f gar-
rison-artillery,siege-artille[pocket. ry. m waistcoatventzak, vet, n fat, grease, suet; (adj.) fat, plump, greasy. veter, m lace, shoe-string. vetkaars, f dip. vetaneaten, to fatten. vetvlek, f grease-spot. vettlen, n colt, foal, filly. vezel, f filament, fibre. vezel(acht)ig, fibrous, filamentarly). viadnet,f viaduct,archway. viearis, m vicar. vier(de), four(thl. vieren, to celebrate, to
keep holy (sabbat), to keep (Kerstrais); to veer, to ease [drangle. off (een touw). vierkant, n square, quaviersehotar, f tribunal,
court of justice. four-footed, viervoetig, quadruped. vies, nasty, loathsome; (kieschkeurig) particular. vijand, nt enemy, foe.
vijf
327
vijf, five. vijfde, fifth. vijftien, fifteen. viiftig, fifty.
f fig. f file. vijvcr, m pond.
vijsel, m mortar. m flayer, fiercer. villa, f villa,country-house. vilt(en), felt. vilthoed, nt felt hat. vin, f fin. vinden (vond;gevonden),
to find, to meet. vinding.finvention,finding. vindingrijk, inventive, in-
genious. winger, m finger. vingerdoekje, n doily. vingerhoed, m thimble. vingerkom, f finger-glass. wink, m finch. vionig, sharp, gruff, tart. violet, violet. violoncel. f violoncello. vionl, f violin, fiddle. viooltje, n violet, pansy. virtu3siteit, f virtuosity. visa), as fish. viachkuit, f spawn. vischlijn, f isinglass. vischtnarkt, f tish•market. vischschep, f slice. visehvangst, f fishing,
fishery. vischvrouw,f fish - woman. visitatie, f examination,
close search; (douane) customs inspection. visite, ,f visit, call. visitekaartje, a visiting[for). card. visschen, to fish (near,
vleklceloos
visscher, m fisher;•man). vitriool, n & f vitriol.
vitten, to find fault (op, with), to cavil (op, at). vitzucht, f censoriousness. viviseetie, f vivisection. whirr, m vizier; — tt visor, sight of a gun. [gust. vla, f custard. vlang, f fit, shower, storm, Vlaa.msch, Flemish. vlag, f flag, colours. vlak, n plane; (adj.) just, exactly, straight. vlakte, f plain, level, flat. f flame, blaze. vise, n flax. vlasaehtig, flaxen. vlaseig, flaxy. vlecht, f tress, braid. vleohten (vlecht; gevlochten), to twist, to
plait, to braid.
[work.
vlechtvverk, n twisted
vieermuis,f bat,rearmouse. vleesch, n flesh, meat (gekookt); pulp (van vruch[nal. ten). vieeschelijk, fleshly, carvieesehetend, carnivorous. vleeschhouvver, m but[knife. cher. vieesehmes, n carvingvleeschnat, a broth. vieeseitpen, f skewer. vleezig, fieshy,plump (dik); pulpy (van •ruchten). viegel, m flail; (fig.) lubber, [to cajole. clown, lout. vleien, to flatter, to coax, vlek, n hamlet, borough; — f spot, stain, blemish. vlekkeloos, spotless,stainless, pure.
v lekkenwater
328
v lekkenuater,nscouringvlerk, f wing. [water. vlet, f flat-bottomed boat. vleugel, m wing, pinion, vane; aisle (kerk). viengelpiano, f grand vlieg, f fly. [piano. vliegen (vloog; gevlogen), to fly. vliegenkast, f meat-safe. vlieger, m kite; (persoon) aviator. vliegkunst. f aviation. vliegmachine.f aeroplane, flying-machine. vlier, f elder. f garret. vlies, n film, membrane, tunicle, fleece. vliet, m brook, running water. [application. vl kit, f diligence, assiduity, vliitig, diligent, assiduous, indutrious. vlinder, m butterfly. 'Vlissingen, Flushing. vloed, m tide; flood, flux. vloeibaar, liquid, fluid. vloeien, to flow; to blot, to sink. [paper. vloeipapier, n blottingvloeistof, f liquid. [tion. vloek, m curse, maledicvloer. m floor. vloerkleed, n carpet. vlok, f flock (wol); flake (sneeuw); tuft (hear). vloo, f flea. [fluently. vloot, f fleet. -riot, it raft; (adj.) afloat; vlucht, f flight; bevy (leenwerikken, kwartels); covey (patrijzen). vluchteling, m fugitive.
voetstuk
vluchten,: to flee away, to flee. tier. vluchtheuvel, m slip-shelvluchtig, volatile, inconsiderate; fleeting. vlug, quick, nimble, brisk. vlugzout. n salt volatile. vocht, n fluid, liquid; humour. vochtig,moist,damp,humid. vod, n rag, trash, lumber. voeden, to feed, to nourish. voe(de)r, n' fodder, forage. voeding, f feeding, nourishing. [ment. nutrition. voedsel, n food, nourishvoecister, f nurse. [child. voedsterkind, n fostervoedzaam, nourishing, nutritive. voegwoord, n conjunction. voegzaam, suitable, beco[ceptible. ming, fit. voelbaar, palpable, pervoelen, to feel. voelhoorn, m feeler, antenna. [to carry (a war). voeren, to lead, to guide, voering, f lining. [man. voernman, m carrier,coachvoertuig.ncarriage,vehicle. voet, m foot, footing. voetangel, m man-trap. voetballen, to play (at). football. voetbank, f foot-stool. voetganger, m voetgangster, f walker, pedestrian. voetlicht, n foot - light. voetpad, n foot-path. voetepoor, n track. voetstap, m !foot-)step. voetstuk, n foot, pedestal.
voetval
329
voetval, in prostration. voetzoeker, m squib,
cracker. vogel, m bird. fowl. vogelkooi, f cage, aviary. m vogelversehrikker,
scare - crow; (fig.) guy. vogelvIneht, f bird's eye vogelvrij ,outlawed. [view. voile, f veil. vol, full, filled. vothloed. m blood horse;
(adj.) thorough-bred; (fig.) first-rate, zealous. volbrengen (volhraeht; volbraeht), to fulfil, to
voorbeeld
volledig, complete. volleerd, versed in. pro-
ficient.
vollemaan, f full moon. volmaakt, perfect. volmacht, f letter (power
of attorney, proxy. volmondig, plain, frank. volop, plenty (of). volelagen, fall, complete, volstrekt, absolute. voltall;g, complete. voltooiing, f completion,
accomplishment. voltrekkinv.f accomplish-
ment; execution. [length. voltaic in full. at full perform. vol. oering,f performance, [grown-up. fulfilment. (betaald) paid, received. full-grown, voldoende, satisfactory, volvvaraen, m sentence, period. sufficient. [payment. voldoenmg, f satisfaction; vondeling, m &f foundvoldongen, accomplished. ling. 'wonder, m plank-bridge voleindiging, .f finishing, accomplishment. [tary. vonk,fspark,sparkle,glearn. vonni•, n sentence, judgvolgeling, m follower, vovoogd. m guardian. rment. volgen. to follow, to come voogdki, f guardianship. after; to dog. volgeno, according to. voor, f furrow;(prep.& adv.) for, before. volgorde, f series; arran gevooraf, beforehand, prevolgzanno, docile. [ment. viously. [preceding. volharding,f perseverance, vooro fgaand. foregoing, tenacity (of purpose). vooral, especially, above volhonden, to keep up, to all things. persevere; to persist. voorhaat, f anticipation. yolk, n people, nation. volkomen, perfect, com- voorharig, rash, inconsiderate, [ted. volkrijk, populous. [plete. voorhedaeht, premeditavolksfeest,n national feast. voorbeding, n condition, volkalied, n national song. stipulation. voikestam, m tribe. voorheeld, n example, covolkavertegenwoordipy, pattern; bij you r ging, f representation of for instance. -beld, the people. voldaan, satisfied, content;
voorbeeldig 330 voorbeeldig, exemplary. voorbehoedmiddel, n
preservative. preventive. voorbehoud, a reserve,re-
servation. [tion. voorhereiding, f prepara-
voorbericht, n preface. voorhesehikking, f predestination. voorkii, beyond, past. voorbijgaand, transitory, transient. [by. voorhijganger, m passervomit ode, m precursor,harvoo rd at,before,ere. [binge, voordeel, a profit, gain, advantage. voordeelig, profitable. voordeeltje, n wind-fall. voordeur, f front-door. voordoen, to do first, to give an example. voordrae ht, f proposition; delivery; recitation; lecture. [place, as vet. -vooreerat, in the first voorgann, to precede, to go before, to set an example. [tory. voorgebergte, a promonvoorgevel,m (fore - )front. voorgevoel, n presentiment. voorgift, f handicap, odds. voorgrond, m fore-ground. voorhanden, (to be) in stock, in store, to be had. voorheen,formerly,before. voorhoede, f van-guard. voorhoofd, a forehead,
front. voorin, at the enttance,
in the fore-part. [s3ssed. vooringenomen, prepos.
voorrang voorjaar, n spring. voorkamer, f front-room,
parlour. voorkennis, f prescience,
fore-knowledge. voordeur, f preference. voorkomen, a appearance,
looks; (v.) to occur, to appear; (beletten) to prevent. voorkomend, obliging,
urbane. voorlezen. to read to. voorlichting, f informa-
tion, instruction, advice. voorliefde, f predilection. voorlooper,m fore-runner,
precursor. voorloopig, provisional,
for the time being. voormalig, former, late. voortniddag, m fore - noon. voornaam, m Christian
!•une; (adj.) distinguished, eminent. [cipal. voornaamste, chief, prin. voornaanavvoord, n pro-
noun. voornemen, to intend, to
purpose; (subst.) n purpose, intention. [tinned. vuornoemd, above - menvooroordeel, n prejudice. voorouderz, (pl.) ances-
tors (pl.). voorover, forward, prone,
bending forward. voorpost , m advanced guard, outpost. voorproef, f foretaste. voorraad,mprovision,store, stock. voorraadechuur, f ma• gazine, store-house. voorrang, at precedence.
voorrccht
voorzetsel
331
voorreeht, n privilege. voorrede, f preface. vooraehieten, to lend, to
advance. vooreehoot, a apron. voontehot, n advanced money. [above-mentioned. vooreehreven, aforesaid, vooraehrift, n copy, prescription, instruction. voorachrijven, to prescribe. voorshande, for the time being, for the moment, vooralag, m proposal. voorentstak, is fore-taste. voorsonijmee, n carvinZvoorepel,n prelude. [knife. oorspellen, to presage, to predict. [show, illusion. voorapiegeling, .f false voorrpoed, in prosperity. voorepraak,f advocacy;intercession; Ipersoon) advovooretad, .f suburb. [cate. vooretander, in defender,
partisan. voorate, foremost, first. vooratel, It proposal; problem. vooratellen, to propose, to present, to introduce. vooratelling, f idea,notion; representation (of a play). vooreteven, ,n stem. voort, forward, on, along; (terstond) quickly, directly. voortaan, henceforward,in future. voorthewegen, to mere forward, to propel. voorthrengen,to produce,
to bring forth, to breed. voortbrengssel, n product.
voortdrijven, to drive on. voortdurend,continual(ly). voorteeken, n presage, omen. voortgang. m progress. voortplanting, f propaga(of transmission tion, sound). [first-rate. voortrellrelijk, excellent, voorta, further, moreover, besides. [to multiply. voorttelen, to procreate, voortvarend, energetic, pushing, expeditious. voortvinchtig, fugitive, absconding. [carry on. voortzetten.to continue,to vooruit, before(hand). vooruitheetellen,to seder in advance. [payment. vooruithetstling, f prevooruitgang, m progress. vooruitetrevend, ambitious; progressive. vooruitzicht, n prospect. voorvader, m forefather,
ancestor. vnoml, n accident, event. voorvoegael, n prefix. voorwaar, indeed, truly. voorwaarde, f condition, stipulation. voorwaarte, forwards. voorwendeel, n pretence, [matter. pretext. voorwerp,n object,article, voorwetensehap, f foreknowledge, prescience. voorwiel, n fore-wheel. voorzanger, m precentor, chanter, clerk. voorzeker, certainly, to
be sure.
voorzetsel, n preposition.
voorzichtig
332
voorziehtig, prudent,careful, cautious. voorzichtig! look out! voorzien, to foresee (evil); to provide, to suppldy, to furnish with. [deuce. voorzienigheid, f provivoorzijde, f face, front. voorzitter, nt president, chairman. [far as. voorzoover, for all, in so voorzorg, f precaution, care. woos, spongy; enervated. vorderen, (vooruitgaan) to make progress; (eischen) to demand, to claim. voren (to), before,formerly. voresnstaand, mentioned before. vorig, former, late, last. work, f fork. worm, m form, shape; (gietvorm) mould; (plichtpleging) ceremony. worming, f formation, moulding, cultivation. worst, m prince; — f frost (het vriezen); ridge ;dak). vorntendom.nprincipality. vorstin, f princess. woo, m fox; sorrel horse. votum, n vote. votive, f fold, plait. vouvvbeen, n paper-knife. vouswen (vouwde; gewouvven), to fold. [chair. vouswstoel, m foldingwrong. f question, demand. vraagbaak. f oracle,guide. vraagstuk,n question, problem. [interrogation. vraagteeken, n point of vraatzuchtig, gluttonous.
Vrijdag
vracht, f fare, carriage; cargo, burden. [of lading. vrachtbrief, m invoice,bill vrachtgoed, n goods; als wraehtgoed, by slow freight. vrachtrijder, m carrier. vragen(vroeg;gevraagd), to ask, to beg, to request. vrede, f peace. vredeliewend, pacific. vredesverdrag„ n treaty of peace. [ful, quiet. v redig,vreedzaam,peacevreemd,strange(onbel, end); foreign (buitenlandsch); exotic (planten, boomen); alien; odd, queer (raar). vreemdeling, m strarger; vrees, f fear. [foreigner vreesarh t ig, fearful,timid. vreeselijk, dreadful, terrible. vrek. m miser, niggard. vrekkig, miserly, stingy. vreten (wrat; gevreten), to eat, to stuff. to gorge. vreugde, f joy, gladness. vreugdevunr, n bonfire. vriend, m friend. [affable. vriendelijk, kind, friendly, vriendin, f friend. wriendochap, f friendship. wriespunt,nfreeting-point. vriezen (vroor; gevrorens), to freeze. vrij, free, easy, liberal, loose; rather, goodly. vrijaf, it holiday, leave; day-off; evening-off. vrijbiljet, n pass, order; free-ticket. vrijbuiter, m buccaneer. Vrijdag, m Friday.
vrijcienker
333
vrijdenkeron free-thinker, sceptic. [woo. vrijen (met), to court, to vrijer, m suiter, wooer, lover. [duct. vrijgeleide, 22 safe-convrgg.vig , liberal. vrijgeeel, m bachelor. vrijhandel, m free-trade. vriAheid,f liberty,freedora. vrsikaart, f free-ticket. vrijlating, f release, manumission, emancipation. vrijmetrelaar, m free[to get off. mason. vriipleiteu, to plead free, vri4poatig, bold,iinpudent. vriAapraak, f acquittal. vrajatelling, f exemption. vriketer, f sweetheart, maid, spinster. vrijverklaren, to emancipate, to declare independent. vrijwaren, to warrant (tegen, from), to guarantee. vrijwillig, voluntary. vrij will iger, in volunteer. vrijzinnig, liberal. vroed, wise, prudent. vroedvrouw, f midwife. vroeg, early, timely. vroeger, formerly. vroegtijdig, early,betimes. vroolijk. naerry,gay,cheervroom, honest, pious. [ful. vrouw, f woman, wife, in 't kaartspel) spouse; queen. vrouwelijk, female, feminine, womanly. vrou wen hater,m womanhater, misogynist.
vuurwerk
vrueht, f fruit. vruchtbaarheid,ffertility. vruchtelooa, fruitless. vruehtengelei, f jam. vruchtenaap, n juice. vruehtgebruik, n usu-
fruct, life-interest. vuig, vile, sordid. vuil, dirty, nasty, obscene, smutty. vuilegoedamand, f soiled linen-basket. [rascal. vuilik, in nasty fellow, vuilnishak, m dust - bin. vuist, f fist, wrist. vulkaan, m volcano. vullen, to fill, to stuff (stoelen, vogels); to farce (gebraden ganzen). vulpenhouder, m fountain)-pen. vunzig, mouldy, musty. v uren, to lire (op, at). vurenhout, n
nr - wood.
vurig, fiery, fervent; ardent (liefde). vuur, n fire, flame. vuurgloed, en glare. vuurmaker, m fire - lighter. vuurpijI, m rocket. vuuraeherm, n fire-screen. vuurapuwend, volcanic, emitting fire. vuurateen. m flint. vuurtoren, m light-house. vuurvaat. fire-proof, incombustible. vutirwapen, n flre-arm• vuurwerk, n (display of) fire-works.
waadbaar
wanbeheer
334
waarop, upon which,
whereupon. [likely. waadbaar, fordable. waag, f weighing-house. waaghals, m, dare• devil. waagschaal, f balance; •
hazard; venture.
waaraehijnlijk, probable, waarsehowing,fwarning,
admonition. [of. waarvan, of which,wherewaarzegster, f fortune-
teller.
waaien (woei; gewaaid), waaier, m fan. [to blow. waakhond, m watchdog. waakzaarn, watchful, vi-
',yacht, f watch, guard. vvaehten, to wait, to stay. waehtkamer, f waiting-
gilant. [Walloon (persoou). Waal,/ Waal (rivier); — m waan, m delusion, fancy. vvaanwijo, presumptuous, self-conceited. vvaanzin, m insanity. witar, f ware, commodity, stuff;(adj.)true;(adv.)where. waarachtig, true. waarborg,m security,bail, warrant, guarantee. vvaarborgen, to secure, to warrant (tegen, from); to guarantee (tegen, of). waard, m host, landlord, inn-keeper; (adj. & adv.) dear, worthy; worth. waarde, f worth, value. waardeeren. to value, to esteem, to appreciate. waardig, worthy.
wachtwoord, n watch-
waardoor,bywhich(what). waarheen, whither,where. vvaarheid, f truth. waarin, in which,wherein. waarlijk, truly, indeed. waarmede, with which. waarmerk,n stamp, mark. vvaarna, after which. waarneming, f observa-
tion. waarom, why, wherefore.
room; guard - room. word, pass-word.
waden, to ford, to wade. seafel, f waffle, wafer. wagon, to venture, to ha-
zard, to risk; (subst.) m waggon, carriage, cart.
vvagenmaker, m cart-
wright, coachmaker. wagen.meer,neart-grease. wagenspoor, n cart-rut, [cartage. track. wagenvraeht, f cart-load, waggelen, to totter. wagon, an carriage (of a train). waken, to wake; to watch; (bij zieken) to sit up with. wakker, awake, vigilant, lusty, brisk. veal, m wall, rampart; shore, coast, bank. walgelijk, loathsome. walgen, to loathe, to be disgusted. walmen,tosteam,to smoke. wahi, f waltz; (rol) rollingwalwisch, m whale. [mill. wan, f winnow. wanbegrip, n false notjon. wanbeheer, n mismanagement.
wanbetaling
335
wanbetaling, f non - paywand, in wall. [ment. vvandelaar, m walker. wandelen, to take a walk,
to walk. [stick.
wandelstok, ns walkingwandluis, f bug. [gine. wanen, to fancy, to ima-twang, f cheek, [sour. wangedrag, n misderneawangunet.f envyjealousy. wanhoop, f despair, des-
pondency. vvankelbaar, fickle, un-
stable. [waver. wankelen, to totter, to wankelmoedig,waveriDg,
irresolute. wanklank, in dissonance. vvanneer, when. wanorde, f disorder, con-
fusion.
[taste.
vvansmaak, in ill (bad) wanstaltig, misshapen,
deformed. want, f glove without fingers, mitten; — n rigging; (conj.) for. wantrouwen, to distrust, to suspect; (subst.) n distrust, suspicion. wapen, n weapon, arms; (familie-) coat of arms. wapenen (zieh), to arm. wapenrusting, f armour. wapentspreuk, f device. wapenstiletand, in truce, armistice. • • [float. vvapperen, to wave, to war; in de war, confused, at sea; entangled; nit de war, disentangled. waranda, f veranda(li)• warenkennis, f know•
waterkruik
ledge of mercantile wares. warns, warm, hot. warmesezenier,m kitchengardener. warnst• f warmth. wartaal,f jargon,nonsense. n wax, wasaehtig, waxy. wasch, f wash. wasehecht, fast, washable. wasehhuis,n wash-house. waschkan, f ewer. [basin. wassehkom, f wash - handwaechkuip,f washing - tub. wasehtafel, f washingstand. [washer - woman. wasehvrouw, f laundress, wastiosn, m growth, increase. wasem, m vapour, steam. warkaar., f wax-candle, taper. vvaslueifer,nt (wax - )vesta. wasseben (wiesch; gewassehen), to wash; to
clean; to shuffle (kaarten). wa..en (wie.; gewasmen), to grow. vat. something, somewhat;
a little, any thing; what, water, n water. [which. waterbaaro, f perch. waterbak, m cistern, wa-
ter-trough. waterblaasje, n bubble. waterbouwkunde, f hy-
draulics. waterdamp, iit vapour. waterdieht, water-proof,
water-tight. waterhoos. f water-spout. waterkeering, f weir,
dam. waterkruik, f pitcher.
waterleiding
335
waterleiding,f aqueduct,
water-works (pl.); watersupply. watermerk,n water-mark. waterpas, level. waterplaate, f urinal. waterpokken, f (pl.) chicken - pox. [high flood. wateranood,m inundation, wateratof, 1 hydrogen.
watertanden; ik watertend, my mouth waters. waterval, m water-fall,
cataract, cascade. waterwreer,fhydrophobia, canine madness. watten, f (pl.) wadding. web, n web. wed, n horse-pond. wedden, to bet, to wager. weddenaehap, f wager. weder, is weather; (ads.) anew, once more• wederdienet, m return (of [tint. service). wederdooper, m anabapwederhelft, f other half. mutual, rewederkeerig, ciprocal. wederleggen, to refute. wederlielde, f mutual (returned) love. wederow, again, anew. wederreehtelijk. illegal, Ladventure. unlawful. wederwaren, n occurrence, wederwaardigheid, f
adversity, tribulation. wederzijda(ch),mutual(ly) wedijver, in emulation,
competition, envy. wedloop, in race, runningweduwef widow. [match. wedusernaar, m widower.
weerlicht
wee, a pain, woe. weeigetonw, a loom. weefael, n tissure, texture. weelater, f weaver. weegachaal, f ( pair of) scales, balance. week, f week; (adj.) soft, [per. tender, weak. weekblad, n weekly paweekelijk,delicate,weakly. week hartig, tender[wailing. hearted. weeklacht, f lamentation, weekloon, n weekly wages, weekly salary. [ton. weelde, f luxury. weelderig, luxurious,wanweemoedig, mournful,sad, melancholy. weenen, to weep. weer, f motion, defense, resistance; (weder) weather; (adv.) again. weerhaar, able-bodied. weerharatig, sturdy, re[peer. fractory. weerga, in match, parallel. weergalni, m echo. vveerglae, n weather - glass. weerhaak, m barb. weerhaanmt weather - cock. weerhouden, to keep back, to restrain. weerkaatsen, to reflect, to resound. weerklankon echo, sound. weerlicht,m lightning. defenseless, weerloos, [shot. harmless. weerachijn, in reflection, weerapannig, rebellious. weeratand, in resistance, opposition, (spite. weerwil; in weerwil, in
weerziens
337
weerziens; tot weerziens, till next time. weerzin, m aversion, re-
pugnance. wees, m & .t orphan. weeshuis, n orphanage. weeskind, n orphan. weetgierig, inquisitive,
desirous of knowledge. weg, ne way, road, path,
course; (adj. & adv.) away; (verloren) lost; (vertrokken) gone. [away. wegbrengen, to carry wegen (vvoog; gewogen),
to weigh, to scale; to poise (op de hand). wegenknoop, m forking. wegens, on account of,
concerning-. weggooien,to throw away. wegjagen, to drive away,
to turn out of doors. vwegnemen, to take away,
to remove; to obviate (een moeilijkheid). wegruiming, f removal. wegsmelten, to melt away, to be dissolved (in tranen). wegwoering„ f removal, rape,abduction,kidnapping. wegwerker, m roadlabourer. wegwvijzor, m hand - post; hand-book; guide. vvoi ( de), .1 meadow. weiden, to graze, to feed. vveidsch, stately, grand. weifelen, to waver. f wavering, hesitation. [decline. weigeren, to refuse, to weigering, f refusal,denial.
e. 3.
welnu
weiland, n pasture. vweinig, little, few. vvekelijks(ch), weekly. vvekken, to awake, to
arouse. wekker, m alarm-clock. we', f spring; well; (adv. interj.) well, right; why. welbehagen, n pleasure, approbation; comfort. vvelbospraakt, voluble, eloquent. weldaad, f benefit, charity. weldadig, beneficient,chari tabl e. weldenkend,high - minded. •eidoener, m benefactor. vveldoordacht, well - con-
sidered.
weldra, soon; in short. weledel, honourable. weleer, formerly, in olden
times, of old. welgedaan,healthy,portly. vwelgelegen, well - situated. welgemaakt, well - made,
handsome. welgemoed, cheerful. welge•teld, well - to - do. vvelgevallen, n pleasure,
liking.
[proud.
welig,luxuriant,exuberant, walk, which, that. welkom(st),n (f) welcome. vvellevend, courteous. v•ellicht, perhaps, haply. welluidend, melodious,
harmonious. vs ellust. m voluptuousness,
sensuality; delight. [ing. welmeenend, well - meanwelnemen, n leave, permission. welnu, well then, now.
22
welp
33 8 wettelijk
welp, n whelp, cub, young. vvelriekend, fragrant,odo-
riferous.
weislagen, n success. welsprekend, eloquent. vvelstand, m well-being,
[perity. welvaart, f welfare, proswelvarend, prosperous, [decent. thriving. welvoeglijk, becoming, welwillend, kind. good health.
wemelen (van), to swarm
(with), to teem (with). wenden, to turn. wending, j:* turn. wank, m wink, hint, nod. wenkbrauw, f eye-brow. vvensch, m wish, desire. wensehen, to wish, to desire. wentelen, to welter, to wallow, to turn,to revolve. wenteltrap, f windingwereld, f world. [stairs. wereldburger,m cosmopolite. [world. vverelddeel, n part of the vvereldmarkt, f worldmarket. [poral. wereldsch, worldly, tern-
wereldtentoonstelling, f
international exhibition.
werf, f wharf, quay, yard. werk, n work,labour,work-
manship; trouble; (touw-, oakum, tow. efficacious,
werkdadig,
werking, f action,efficacy,
effect. [colony.
werkinriehting, f labourvverkkring, m sphere of
activity. [ployed.
werkloozen,(pl.)theunemvverkman, m workman,
artisan.
vverkmeid, f house-maid. werkplaats, f workshop,
workyard.
werketaker, m striker. werkster, f char-woman. werktuig, a tool; imple-
[nice. ment. werktuigkunde.f mechawerktuiglijk, mechanical, automatical. werkvvoord,n verb. [tive. werkzaam, laborious, atwerpen (wierp; gewor. pen), to throw; to cast,
to fling. wervel,mturn-buckle,hasp; (rug) vertebra. vvervelwind,m whirlwind. werven (wierf; gewor. van), to recruit to enlist. werwaarts, whither. weshalve, therefore. weep, f wasp. west, west. westen, a west, occident. vvesterlengte, f western wet, f law. [longitude. wetboek, n code. weten (wist; geweten),
to know. [science.
effective.
vvetensehap, f knowledge, wetenrwaardig, worth
actual.
w et gevend, legislative. wethouder, m alderman. wettelijk, lawful, legal.
werkdag, m work-day. werkelijk, effective, real, werkeloos, inactive, idle. vverken, to work, to toil.
knowing, interesting.
wetteloos
339
wetteloos, lawless. wettig, legitimate, legal,
lawful.
[gitisnate.
wettigen, to justify, to lewoven (weefde; geweven), to weave. wezel, f weasel. [nature. wezen, n being, existence, wezenlijk, essential, real. wezenloos, stupid, sense-
less. [and soda. whiskey soda, f whiskey •hi.ten, to play at whist. wiehelarij.faugury,sooth-
saying.
[wicht) weight.
wieht, n baby, child; (gevvie, who, whom. wieden, to weed. wieg, f cradle. wiegen, to rock. wick, f wing (vogel); sail wiel. n wheel. [(molen)• wielrijden, to cycle, to
bike. wielrijder, m cyclist. .vier, n sea-weed. wierook, 711, incense. wig, f wedge.
vviij, we. wild, wide, large, broad. vviudbeelie,straddle-legged. wijden, to devote, to dedicate. wilder., further, moreover. woidloopig, prolix. f width, breadth, space; (spoorwijdte) gauge. vvijf, n female, woman. wkifje,nfemale (van dieren). wick, f district, quarter. vvijken (week;geweken),
to retreat, to retire, to give way. [fuge. wijkplaats, f asylum, re-
e. 3.
winded
vvijlen, late. m wine. wyjnberg, m vineyard. wijngaard, m vine(-yard). wijohuis, n wine-shop. wainkaart, f wine-list. vverooget, en vintage. wirpakhnis,nwine-stores. wilnutok, m vine. wmj., wijze,f tuneonanner,
strain, melody; mood (in grammar); (adj.) wise. wijsgeer, m philosopher. • ijsneus, m & f wiseacre,
pedant.
[index.
wijsvinger, in fore-finger, wijten (weet; gewetes),
to impute, to ascribe. wij•ater, n holy-water. wijzen (wee.; gewezen),
to show, to point out, to d:reet; to pronounce (sentence). wijzer, m (clock-)hand;pin; bookmark, fingerpost. wijzerplaat, f dial - plate. wijziging, f modification. wikkelen, to involve, to envelop, to wrap up. vvil, m will, desire, sake. wild, n game; (adj.) savage, wild. wildernis, f wilderness. wilg, m willow. vvillekenrig, arbitrary, despotic. vvillen, to will, to be willing, to wish, to want. willig, willing, ready; in request, wanted. [pant. nt streamer, pensvimper, f (eye-)lash. wind, wind. •inden jwond; gewon-
22*
winderig
340
den), to wind, to twist, winderig,windy. [to raise. winditteifee, m fusee. windstil(te), (f) calm. windvlang, f gust (blast) [cock. of wind. windwijaer, m weatherwingerd, m vineyard. winkel, m shop. winkelen, to go (be) out [rent, rip. shopping. winkelhaak, m (scheur) winkelier, m shop-keeper. winkeljuffrouw, f shop[price. girl. winkelprijo, in sellingasinnen (won; gewonnen), to win (geld, prijzen), to gain (veldslag, proses). winst, f gain, profit. winstbejag, a greed of [profitable. gain. winstgevend, lucrative, winstuitkeering, f dividend-payment, share-out. winter, m winter. winterdienst, nt wintertime-table. winterhanden,f k pl.)chilblained hands (pl.). winterjas, f winter-over[store. coat. winterprovisie, f winterwinteraoh, wintery. wip, f swipe (of a bridge); see-saw. wip plank, f see-saw. wiskunde,f mathematics. wispelturig, inconstant. wissehen, to wipe. [fickle. wised', mbill of exchange. draft; points,switch (spoorweg).
wonderlijk
wittmelagent, m moneychanger. wisselen, to (ex)change. m rate of exchange. witmelvallig, changeable. wieselwaehter, en pointsman, switcher. wit, white, pale. [brush. witkwast, en. whitewashwitte boon, f kidney-bean. wittebroodsweek, f honey-moon. Witte Donderdag, m Maundy-Thursday. [calk. witten, to whitewash, to wilier, in plasterer. woede, f rage, fury. woedend, raging, furious. woeker, en usury. woekernar,musurer[plant. woekerplant, f parasitic woekerwinst, f usurygain, exhorbitant gain. wonlig, restless, turbulent. Woensdng, en Wednesday. woest, waste,desolate;wild, fierce. [ness. woestijn, f desert, wilderf wool. wolf, nt wolf. [merchant. wolhandelnar, en woolwolk, f cloud. [rain. wolkbreuk, f torrential woolen deken, f blanket. wollengoed, a woollen dress, flanel goods. wollig, woolly. wol win, f she-wolf. wond(e), f wound. wonder, a wonder,miracle. wonderbaarlijk, wonderful. wonderlijk,strange,queer.
x-stralen
wonderolie 341 wonderolie, f castor.oil. wand heel kunde.fsurgery. wonen, to dwell, to live,
to reside. mooning, f dwelling, house. woonachtig, resident. woonkamer,fliving-room. woonwagen,m travelling-
house, gipsy-cart. woord, n word, term. vvoordbreuk, f breach of promise faith). woordelijk, verbal.literal. vvoordenboek, n dictionary, lexicon. copious, woordenrijk, verbose, voluble. woordenwisseling, f al[ble. tercation, dispute. woardspeling,f pun,quibsvoordvnerder, m spokesman, speaker. warden (ward; geworden), to be, to become, to
get, to grow. [genesis. wording, forigin,creation, worgen, to strangle, t o
throttle. worm, m worm; (regen-
worm) grub; (vruchten) maggot.
wormatekig, worm-eaten. worp, m throw, cast (gooi);
litter (varkens). worst, f sausage. worstelaar, In wrestler. woratelen,to wrestle( in e t,
[rot. with); to struggle. wortel. m root; (peen) carworteltrekking, f extraction of roots, evolution. wont', a forest, wood. vvraak, f revenge, vengeance.
w raakOerig, revengeful,
vindictive. wroakzuchtf resentment,
vindictiveness. [ty, shaky. vvrak, n wreck; (adj.) rickewraken, to reject, to chal-
lenge (getuigen). wrong, acrid, sour. wrat, f wart. wreed, cruel. wreef. f instep. wreken (wreekte; gewroken), to revenge, to
avenge. wrevel, m bitterness, spite. wrevelig, bitter, resentful. • wrijven (wreef; gewrayen). to rub, to grind. wrijving, f friction. wringen (wrong; gewrongen), to wring; to
wrest; to squeeze. wroeging,f pang,remorse. wroeten, to root up the
ground, to drudge. wrok, m grudge, vvrong, f chignon. waft, fickle, frivolous. vvniven, to wave, to waft. wulpach, wanton; laid-
vious. wurgen, to strangle.
X x - beenen, n (pl.) turned-in
legs, baker-legs (p1.). x•atralen, m (pl.) x•rays,
Rüntgen-rays (pl.).
zaad
342
z
shoal.
zaad,tt seed (planten);spawn (visch), sperm (zoogdieren). :fang, f saw. zaaggel, n saw-dust. zaaten, to sow. zaaitijd, m sowing-season. zaak, f thing, case, cause,
matter; (bedrijf) business, affair. zaakgelatitigde m man datory, appointed agent. zaakkennitz, f practical (professional) knowledge. zaakrijk, essential; in[citor. structive. zaakvtaarnemer, m zaal, f hall, saloon. zaeht, gentle, smooth;
soft(ly), gently.
zeepziederij
sand, n sand; dust, gravel. sandbank, f sand-bank,
[meek.
zaelstmoedig, gentle,mild, zadel, m & n saddle, zadelknop, m pommel. zagen, to saw; to scrape
(on a violin). salt, m bag, sack, pocket. zakboekje, n pocket-book. zatkdoek, m pocket-hand-
kerchief. zakelijk, real, essential. zakken, to sink, to fall. sakkenroller, m pick-
pocket. saktnez, n pocket-knife. zalf,f , unguent, salve, oint-
ment. sang, blessed, blissful. saliger, late, deceased. Zaligmaker, m Saviour. saint, m salmon. [went. salving, f unction, anoinstamen (te), together.
sanderij, f sand-pit. sandlooper,nz hour - glass,
time-glass, sandstuiving,f sand - drift. sang, m song, canto, stave
(of a poem).
[chanter.
sanger(ez), m (f) singer, tangles, f singing-lesson. sangwogel, m singing-bird. zaniken, to bother, to be
a bore. aat,satiated,satisiled;drunk. Zaterdag, m Saturday. zedelijk, moral. zedeloos, immoral. [(pl.). zeden,f(pl.)manners,morals zedig, modest, decent, dezee, f sea, ocean. [mure. seeboesetn, m bay, gulf. see'engte, f strait(s). seef, f sieve. zee gat, n outlet, fairway. zeehaven, f sea-port, outseehond. m seal. [port. zeekreeft. m lobster. zeel, n yoke of cord, trace. Zeeland, n Zealand. seelt,f tench. Teemacht,f naval force. seeman, 77t seaman, sailor, mariner. seemeermin, f mermaid. seemeeuvv, f gull. seemleer(en), chamois, (waghlleather. zeeof icier, m sea-officer, naval - o ffi cer. zeep, f soap. seepbakje, n soap-dish. seep/sop, n soap-suds. seepsiederiWsoap-works.
zeer
343
zeer, n ache; (adj.) painful, sore; (adv.) very, exceedingly, much. reereis, f (sea-)voyage. zeeroover, m pirate, cor[damage. sair. seesichade, f average, Zee...welch, Zealand. seevaart, f navigation. seevisch, f & m saltwater•fish. zee svaardig, sea - worthy. seevvier, x sea - weed. seesiekte, f sea-sickness. [me. softer, m zephyr. zeg, I say; seg mij, tell zege, .t. victory, triumph. zegel, n seal, stamp. zegellak, n sealing-wax. zegelrecht, n stamp-duty. zegelring, m signet-ring. segen, in blessing, bliss, benediction. zegenen, to bless. zel„Tepraal, f triumph. zegevieren, to triumph (over, over). zeggen (seide; gezegd),
to say, to tell. [phrase. zegswijze, f expression, zeil, n sail.
zeilhoot, f sailing-boat. zeildoek, n sail-cloth, canVW,
seilvaardig, ready to sail. seia, f scythe. seker, certain, sure, secure. selden, seldom, rarely. zeldsaant, rare, scarce; self, self. [odd. zelfbeheersehing, f self-
command. [vation. selfbehoud, n self•preser-
zelfdle, same.
ziedaar
selftnoord,m suicide, self-
murder. [crifice. zelfopoffering, f self-sayell*, even. selfotandig, substantial. selfverlooehening, f selfdenial. [confidence. selfvertrouvven, n selfzelfzucht, f selfishness, egoism. semelen, f (pl.) bran. sendeling, m missionary. zenden (toed; gesonden), to send (om, for). sending, f sending;mission. zengen, to scorch. zenuw, f sinew, nerve. senuwaehtig, nervous. sennwsiekte, f nervous
disease. serk, f tomb-stone.
zesAe), six(th). seatien, sixteen. zeatig, sixty. set, m push; move (schaak); contrivance, trick (streek). zethaas, m agent, hired man. [(bisschop). zetel, m seat; chair, see setter, to set, to put; to make (tea). [tedious. sena, f sow. settee's, to worry; to be zeven(de), seven(th). seventeen. zeventien, seventig, seventy. zioh, one's self, himself, herself, themselves. richt, n night; op ziekt, on approbation. zichtbaar, visible, manifest, obvious, perceptible. eiedaar, see there, there you are!
zieden
344
zieden (zood; gezoden),
to seethe, to boil. ziehier, look here. ziek, ill, sick, diseased. ziekelijk, infirm, ailing. ziekenhuis, n hospital,infirmary. ziekenstoel,m wheelchair. ziekte, f illness, disease, malady. ziel, f soul, spirit, mind. zielloos, lifeless. sielskracht, f strength of [mind. mind; fortitude. zielsrust, f tranquillity of zieltogen, to be struggling with death, to be dying. zien (sag; gezien), to see, to look, to observe, to [ment. perceive. zienswijs, f opinion, )udgzillten, to sift, to criticise, to cavil. sigettner, m gipsy. :4:1:, 1 he!f (Pslig,thfleaynk; (bladzijde) page; (stof) silk. lateral, zijdeltngs(eb), sidelong, indirect(ly). zijden, (of) silk. sijderups, f silk-worm. Ale, (pron.) his; de zijue, his; (v.) (was; geweest), zijpad, by-path. [to be. zi pelen, to ooze, to drip. ziirivier, f tributary river. zi9sprong, m side-leap. zsjtak, m side-branch; tributary river. silwaarts, sideways, aside. saltish, brack, briny. silver, n silver; plate. silverdraad, n silver-wire. zin, m sense, mind; (lust)
zoetzuur
desire, taste; (volzin) sentence. sindelijk, clean, neat,tidy. zingen (song; gezongen), to sing, to chant; to warble (vogels). sink, n zinc. ziuken (souk; gezonken),
to sink; (adj.) (of) zinc.
sinking, f fluxion, rheum. zinnebeeld, n emblem,
allegory.
zinnelijk, sensual. zinneloos, insane, mad,
senseless.
sinsbegooeheling, f illu-
sion, delusion.
zinsnede, f sentence. zinspeling, f allusion. sinspreuk,f motto,device. zintuig, n organ, sense. zitbad, n hip-bath. zitje, n cosy corner. sitplaats, f seat. zitten (sat; gezeten), to sit; (passes) to flt. sitting, f sitting; bottom,
seat (van een
zittingsdag, m court-day. node, f sod, turf. zoeken (zocht; gezooht),
to seek; to look for. zoeklicht, n search-light. zoel, warm, hot, mild. soon, m kiss. [crifice. zuenoffer, n expiatory sazoet, sweet; good. zoethout. n liquorice. zoetsappig, goody-goody;
insipid.
[fluent.
soetvloeiend, smooth, zoet water, n fresh water. zoetzuur, n sour-sweet-
achar.
zog
345
cog, a milk; wake (van een schip(. solder, nt garret, loft. soldering, f ceiling. ;comer, m summer. zomerdienst, nt summer[freckles. time-table. somersproeten, f (p1.) son, f sun. zondaar, m sinner. Zondag, as Sunday. sonde, f sin. combat., without. singular, zonderling, strange; queer, odd; jsubst.) in odd fellow. sondig, sinful. sondvloed, m Great Deluge, the Flood. zonneblind, a blind. sonnebloem, f sun-flower. sonnescherm, n parasol; blind, awning (voor een winkelvenster). zontaeschijn, ns sun-shine. sonnesteek, f sun-stroke. zonnestraal, m sun-beam. zonnewijzer, ni sun-dial. zonnig, sunny. zonfoondergang, m sunset. zonsopgang, m sunrise. f zonsverduistering, eclipse of the sun. zoo. so, if, as. ass well; just. just now. zoodanig, such; so, in such a manner. zoodat, so that. zoodra, as soon as. zoogbroeder, m fosterbrother. zoogdier, n mammal. zoogen, to suckle, to give suck.
zuipen
zoogensamd, so called, would-be. cool, f sole, foot. soolang, so long, as long. zoom, m seam, hem (van een kleed); bank, margin, soon, nt son. [border. zoovvel. as well. zarg, f care, solicitude; (angst) anxiety; (leed) trouble, sorrow. zorgeloora, careless. zorgen, to care, to take care (your, of), to see to. sorgstoel, m easy chair. zorgvuldig, careful,pain staking. [silly. cot, m fool; (adj.) foolish, zout, a salt; (adj.) salt(ish), briny. soutevisch, f salt-fish. soutvaatje, n salt-cellar. soutzieder, in salt-maker. zontzuur, n muriatic acid. zucht, m sigh, groan; — f appetite, desire,inclination; (opzwelling) swelling, tumescence. [to groan. zuchten, to heave a sigh, suid(en), south. [latitude. zuiderbreedte, f southern zuigeling, m &f suckling. zuipen (zoog; gezogonl, to suck; to absorb. zuiger, m piston, sucker. zuigllesch, f feedingbottle, baby's bottle. suigpomp.fsucking-pumP. zuigrietje, a swizzle-stick. f pillar, column. zu i n g, economical. thrifty, frugal, saving, sparing.. zuipen (coop; gezopen), to tipple, to drink.
zuivel
zweren
346
snivel, n milk, butte; and
cheese, dairy products. zuiver, pure; clean, neat. sulk, such. sulks, this, it. the same,
such a thing.
sullen (sou), shall, will. suit, n marinade, potted zurig, sourish. [meat. zuring, f sorrel.
sus, so, thus. zuster, f sister. zuur, a sour, pickles, acid; heart-burning; (adj). sour, acrid. suurkool, f sour-crout. zuurstof, f oxygen. zwaaien, to sway (schepter); to wield (hamer); to turn, to swing. zwaan, 7/L swan. zwaar, heavy, ,ponderous, hard, difficult; deep (stem). zwaard, a sword. zwaarlijvig, corpulent. zwaarmuedig, melancho[nem. ly, gloomy. zvvaarte. f weight, heavizwaartekraelkt, f gravi[gravity. tation. z•aartepunt, n centre of zwaartillend, gloomy,pessimistic. zwaarwiehtig, ponderous. swabber, m swab, mop. svvaehtel, m bandage, roller. zwager, m brother-in-law. zwak, weak, feeble, tender; pliant, flexible. zwakheid, zwakte, f weakness, foible, frailty. zwalken. to wander about, to drift about.
zwaluw, f swallow. zwaluwstaart, m dovetail
(bouwkunde ► . f fungus; — n touchwood, tinder. twang, st vogue, fashion. zwanger, in the family way, pregnant. zwart, black.
swam,
zwartgallig,atrabigargous,
hypochondriac. zwartsel, n blacking, soot. zwavel, f brimstone, sul-
phur.
[acid.
zwavelzuur, n sulphuric Zweden, Sweden. 'tweed, Swede. [touch. zweem, m semblance,
zweep, f whip. svveepslag, m lash. zweer, f ulcer, sore, boil. sweet, n perspiration,
sweat.
[sweat.
sweeten, to perspire, to z•elgen (zwolg; gez wolgen). to swallow, to swill. zwellen (zwol; gezwollen)* to swell. [mour. swelling, f swelling, tuz vvemgordel, at swim-
ming-belt, life-preserver. zwemmen (sworn; gezwornmen), to swim. zvvenavlies, n web. zvvemvoet, m web-foot. zwendelarii,f swindling,
fraud, sell. zwengel, m swing (wip);
pump-handle, lever. zwenken (zwonk; gezwonken), to turn, to
away. zweren (zwoor; gesworen), to ulcerate, to fester;
zwerftoclit
347
zwoe t
(zwoer; gezworen), to zwijgen (zweeg; geese., swear, to take an oath. gee), to be silent. •werftocht, m wandering. Zvvijger; Willem de Iewernt, m swarm, crowd. Zwijger, William the zwerven (zwierf; geSilent, William the Tacizworven), to wander, to zwilm, f swoon. [turn. . rove. [tramp, rover. zwtin, n pig, hog, swine. zwerver, m wanderer, zwijnenboel, m disorderly zwetser, m boaster, brag- mess. [Swiss. gart. [to soar. Zwitoer(zeb), Switzer; zweven, to hover (vogel), Zwitiserland, n Switzer zwezerik, m sweet-bread. land. [toil. zwoegen, to drudge, to, zwiehten, to yield. zwierig, modish, smart, zwoel, sultry. fashionable.
KRAMERS' WOORDENOEKEN. Fransch
9edr.f1.90
Duitsch
6e „ -1.90
Engelsch 7e „ - 1.90 Woordentolk 14' „ -1.25 Uit een vergelijking met andere woordenboeken zal blijken, dat svan de goedkoope dit de beste, van de goede woordenboeken, dit de goedkoopste zijn. Uitgaven van G. B. VAN GOOR ZONEN — GOUDA.