Beheersing van risico’s Laboratorium voor Cell and Tissue Engineering BMTE 02.27 Carlijn Bouten Mark Daniëls
Technische Universiteit Eindhoven Werktuigbouwkunde / Biomedische Technologie Den Dolech 2, Postbus 513 5600 MB Eindhoven tel: 040-2473006 Carlijn Bouten en Mark Daniëls, juni 2002
Goedgekeurd door de Biologisch Veiligheidsfunctionaris J.A.M. Ronner dd: ……………………. …………………………
ii
INHOUD 1. TERMINOLOGIE ......................................................................................... 5 2. INLEIDING................................................................................................... 6 3. BEHEERSING VAN RISICO’S ................................................................... 7 3.1 Verantwoordelijkheden, interne regelgeving en organisatie............................. 7 3.2 Arbeidshygiënische strategie ............................................................................ 9 3.3 Inrichting- en algemene werkvoorschriften ..................................................... 9 3.3.1 Overwerk en duurproeven .................................................................... 11 3.4 Werknemers, studenten, bezoekers ................................................................. 12 3.4.1 Algemeen .............................................................................................. 12 3.4.2 Voorlichting, opleiding......................................................................... 13 3.5 Grondstoffen, hulpstoffen, bronnen ................................................................ 13 3.5.1 Algemeen .............................................................................................. 13 3.5.2 Chemicaliën, media en sera .................................................................. 13 3.5.3 Biologische agentia- niet gemodificeerd .............................................. 15 3.5.4 Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s).................................. 17 3.5.5 Vervoersvoorschriften .......................................................................... 19 3.5.6 Opslagvoorschriften.............................................................................. 20 3.5.7 Vloeibare stikstof.................................................................................. 20 3.5.8 Gassen en vacuüm ................................................................................ 20 3.5.9 Lasers.................................................................................................... 21 3.6 Apparatuur ...................................................................................................... 21 3.7 Afvalstoffen .................................................................................................... 22 3.7.1 Kantoorafval ......................................................................................... 22 3.7.2 Chemisch afval ..................................................................................... 22 3.7.3 (Micro)biologisch (besmet) afval ......................................................... 23 3.7.4 GGO’s................................................................................................... 23 3.7.5 Andere afvalstromen............................................................................. 24
4. RICHTLIJNEN EN PROCEDURES........................................................... 25 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Lab-dienst ....................................................................................................... 25 Reiniging en desinfectie.................................................................................. 25 Storingen ......................................................................................................... 25 Glasbreuk ........................................................................................................ 26 Morsen ............................................................................................................ 27 4.5.1 Chemicaliën .......................................................................................... 27 4.5.2 Biologische agentia en materialen ........................................................ 27 4.5.3 Vloeibare stikstof.................................................................................. 27 4.6 Snij- en prikaccidenten, wondverzorging ....................................................... 27 4.7 Calamiteiten .................................................................................................... 28 4.7.1 Bedrijfshulpverlening ........................................................................... 28 4.7.2 Brand, explosie ..................................................................................... 29 4.7.3 Calamiteiten met GGO’s ...................................................................... 29 4.8 Interne controles bij het werken met GGO’s en pathogenen .......................... 30 4.8.1 Jaarlijkse audit door BVF ..................................................................... 31 4.8.2 Maandelijkse controle door projectleider ............................................. 33 4.8.3 Driemaandelijkse controle door ruimteverantwoordelijke ................... 35
5. PLAN VAN AANPAK................................................................................ 37 5.1 Knelpunten...................................................................................................... 37 iii
5.2 Plan van Aanpak 2002/2003............................................................................38
iv
1.
TERMINOLOGIE In dit rapport wordt verstaan onder: Biologische agentia: al dan niet genetisch gemodificeerde celculturen, menselijke endoparasieten en micro-organismen. In het Laboratorium voor Celmechanica zal alleen met celculturen gewerkt worden Biologische inperking: eigenschappen van een organisme die de overleving en de verbreiding van dat organisme in het milieu beperken, of eigenschappen van een gastheer/vectorsysteem die de overdracht van de vector beperken. BVF: Biologisch Veiligheids Functionaris. Celcultuur: het kunstmatig kweken van cellen en meercellige organismen. Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s): organismen waarvan het genetisch materiaal is veranderd op een wijze die van nature niet mogelijk is door voortplanting of recombinatie. Bovendien bezitten deze organismen het vermogen dat genetisch materiaal te vermenigvuldigen of over te dragen. Handelingen met genetisch gemodificeerde organismen: activiteiten bestaande uit het vermeerderen, opslaan, aan een ander ter beschikking stellen, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van genetisch gemodificeerde organismen. Ingeperkt gebruik: genetische modificatie van organismen of vermeerderen, opslaan, aan een ander ter beschikking stellen, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, (met uitzondering van vervoeren als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder c van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen Wet milieu gevaarlijke stoffen), zich ontdoen of vernietigen van genetisch gemodificeerde organismen in een afgesloten ruimte dan wel in een installatie of in apparatuur in een inrichting als bedoeld in categorie 21 van bijlage I bij het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer, indien met betrekking tot die afgesloten ruimte, die installatie of die apparatuur fysische barrières of een combinatie van fysische met chemische of biologische barrières zijn of worden toegepast om het contact van die organismen met mens en milieu te beperken, overeenkomstig door de Minister te stellen regels. Micro-organisme: een cellulaire of niet-cellulaire microbiologische entiteit met het vermogen tot vermenigvuldiging of tot overbrenging van genetisch materiaal. PAGO: Periodiek ArbeidsGezondheidkundig Onderzoek Pathogenen of Pathogene Micro-organismen: micro-organismen die een ziekte kunnen veroorzaken bij mens of dier, zoals bacteriën, gisten, schimmels, virussen of parasieten. Op grond van pathogeniteit worden micro-organismen ingedeeld naar beheersingsniveau (Biosafety Level: 1, 2, 3 of 4). Vervaardiging van genetisch gemodificeerde organismen: activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben dat één of meerdere genetisch gemodificeerde organismen ontstaan. VMT: Veilige Microbiologische Techniek WMS: Wet Milieugevaarlijke Stoffen
5
2.
INLEIDING Dit rapport is het vervolg op de Risico Inventarisatie van het Laboratorium voor Cell & Tissue Engineering, gevestigd in de ruimtes 4.01, 4.02 en 4.04 in gebouw W-hoog van de Technische Universiteit Eindhoven. In het Laboratorium voor Cell and Tissue Engineering wordt gewerkt met biologische agentia, meer specifiek met levende cellen en weefsels van animale of humane oorsprong. Een deel van het werk vindt plaats aan Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s). De risico’s die verbonden kunnen zijn aan het werk met biologische agentia en GGO’s zijn geëvalueerd in de eerder genoemde Risico Inventarisatie. Andere Arbo- en Milieu aspecten, zoals de opslag van chemicaliën, de afvoer van bedrijfsafval, en de risico’s van ongelukken en calamiteiten staan eveneens vermeld in de Risico Inventarisatie. In dit rapport ‘Beheersing van Risico’s’ wordt aangegeven welke maatregelen genomen zijn en welke richtlijnen gevolgd dienen te worden om risico’s te minimaliseren en welke stappen genomen moeten worden in geval van ongelukken en calamiteiten. In verschillende bijlagen zijn relevante procedures, richtlijnen en adressen opgenomen. Voor nadere inlichtingen kan men zich wenden tot: •
de Arbo- en milieucoördinator, P.L.H. de Waal, W-hoog 1.129, tel: (247)4170
•
de ruimteverantwoordelijken: M.A. Daniëls, W-hoog 4.106, tel: (247)2797 / 0641240993 en M.W. Wijlaars, W-hoog 4.111, tel: (247)4813
•
de onderzoeksverantwoordelijke: C.V.C. Bouten, W-hoog 4.123, tel: (247)3006
•
de plaatsvervangend onderzoeksverantwoordelijken: M.C.M. Rutten, W-hoog 4.120, tel: (247) 2789 en C.C. van Donkelaar, W-hoog 4.118, tel: (247)4837
•
de BVF op de TUE, J.A.M. Ronner, Helix STO 3.31 tel: (247)4411 / 06-10897574
•
de plaatsvervangende BVF: D. van Faassen, UM, tel: 043-3881237/06-53427742
6
3.
BEHEERSING VAN RISICO’S
3.1
Verantwoordelijkheden, interne regelgeving en organisatie. Ten aanzien van Arbo- en milieu aspecten gelden de algemene richtlijnen en voorschriften van de faculteit Werktuigbouwkunde. Een en ander is vastgelegd in de ‘Veiligheids- en milieuregeling’ en de ‘Arbo- en Milieudraaiboeken’ van de faculteit, die ter inzage liggen bij het Faculteitsbureau W, kamer W-hoog 1.129. Interne controle op Veiligheid en Milieu vindt plaats door het Hoofd Technische Dienstverlening, tevens Arbo- en Milieucoördinator van de faculteit Werktuigbouwkunde onder directe verantwoordelijkheid van de Directeur bedrijfsvoering van de faculteit Werktuigbouwkunde. Specifiek voor het werk met (genetisch gemodificeerde) biologische agentia is de BVF van de TUE verantwoordelijk voor begeleiding, toezicht en advisering. De brandweer TUE, de BVF en de lokale Arbo- en Milieucoördinator houden toezicht op naleving van de arbo- en milieuwetten, samen met de ruimteverantwoordelijke en de verantwoordelijk onderzoekers. Onlangs is het Beleidsplan Biologische Veiligheid 2002-2005 voor de TUE afgerond. Hierin zijn specifieke verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de BVF, de plaatsvervangend BVF, de ruimteverantwoordelijke, de plaatsvervangend ruimteverantwoordelijke en de verantwoordelijke onderzoekers ten aanzien van Biologische Veiligheid aangegeven (zie Bijlage B). In het Beleidsplan Biologische Veiligheid is de nieuwe bestuursstructuur van de TU/e en het implementatieplan Arbo- en Milieuzorgsysteem voor de faculteit BMT opgenomen. In onderstaande tabel is een korte samenvatting van de nieuwe structuur rondom biologische veiligheid bij de faculteit BMT aangegeven. Naast de hiërarchische bestuurslijn is een advies- en ondersteunende lijn aanwezig. Structuur Biologische VeiligheidsorganisatieTU/e Hiërarchische lijn College van Bestuur TU/e
Toezicht Biologische Veiligheidsfunctionaris (BVF)
Faculteitsbestuur BMT
Arbo- en Milieucoördinator (AMC), Biologische Veiligheidsfunctionaris Eerst Verantwoordelijk Medewerker (EVM)
Capaciteitsgroepvoorzitter = sectievoorzitter = hoogleraar Eerstverantwoordelijk medewerker
Ruimteverantwoordelijke
Advies en/of ondersteuning In- en externe adviseurs zoals: ArboNed, UM, AMSO, P&O, Bestuurlijk Advies Orgaan, Brandweer TU/e, BHVorganisatie etc. Adviesgroep A&M faculteit W/ BMT, BVF, AMC, Coördinator P&O Andere VM-ers, AMC EVM, VM-ers
De administratie rondom het laboratorium wordt bijgehouden door de leden van de Biologische Veiligheidsorganisatie en is te vinden in het laboratorium zelf en bij de Ruimteverantwoordelijke Biologische Veiligheid (W-hoog 4.106). Hierin zijn opgenomen: •
De op schrift gestelde aanstellingen, aanwijzingen, bevoegdheden, instructies, SOP’s en werkvoorschriften.
7
•
Een actuele plattegrond van gebouw W-hoog en de laboratoria, waarop is aangegeven waar met genetisch gemodificeerde organismen mag worden gewerkt onder C-I condities en de locatie waar en op welke wijze genetisch gemodificeerde organismen worden opgeslagen.
•
De resultaten van een periodieke inventarisatie van de werkzaamheden en in het laboratorium aanwezige stoffen, waaronder ook GGO’s.
•
De resultaten van de controle op de uitvoering van de procedures voor indienen of wijzigen van kennisgevingen van handelingen met GGO’s bij VROM.
•
Gegevens, onder vermelding van de datum, betreffende incidenten, ongevallen en schendingen van de geldende regels, alsmede de evaluatie en rapportage daarvan aan de BVF, de directeur bedrijfsvoering en de verantwoordelijke medewerkers.
•
Informatie omtrent de voorhanden zijnde genetisch gemodificeerde organismen, per genetisch gemodificeerd organisme of groep van genetisch gemodificeerde organismen met daarbij vermeld tenminste de volgende gegevens: - de gastheren die zijn gebruikt, met de namen waaronder de van de gastheren afgeleide genetisch gemodificeerde organismen bekend zijn; - het genetisch materiaal dat is gebruikt bij de vervaardiging van het genetisch gemodificeerde organisme en een omschrijving van de samenstellende delen onder vermelding van de donoren. - indien het een genetisch gemodificeerd organisme van groep I betreft, waarvan uitsluitend een verslag wordt bijgehouden: onder vermelding van “groep I”, de functie of functies van de geïnserteerde genen; en - indien het een genetisch gemodificeerd organisme betreft waarvan kennisgeving is gedaan: het nummer dat de Minister aan de betreffende kennisgeving heeft gegeven;
•
De vastlegging van de data en resultaten van de uitvoering van de voorschriften waarin is vastgelegd - de wijze waarop de reinheid dan wel de juiste identiteit van gebruikte microorganismen worden gegarandeerd; - het testen van de goede werking en het onderhoud van de gebruikte inperkingsapparatuur (Laminar Airflow kast en Total Exhaust kast).
•
Een overzicht, gegroepeerd per opslagfaciliteit, van opgeslagen GGO’s.
•
De gegevens omtrent de opslag van afval dat GGO’s bevat of kan bevatten.
•
Relevante gegevens van de medewerkers die activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen verrichten, waarbij per medewerker tenminste de volgende informatie wordt vastgelegd: - naam; - relevante opleiding, training en ervaring; - de inperkingsniveaus van de projecten waarbij de medewerker betrokken is; en - een door de biologische veiligheidsfunctionaris getekende verklaring voor welke functie(s) en activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen de medewerker vakbekwaam wordt geacht. - Eventueel afwijkende gezondheidstoestand dient vermeld te worden.
•
Een lijst met de namen van andere personen dan hierboven bedoeld, die activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen verrichten, onder vermelding van de verantwoordelijk medewerker onder wiens dagelijkse leiding zij de activiteiten verrichten en de periode gedurende welke zij in de inrichting werkzaam zijn. Het gaat dan met dan met name om stagiaires en afstudeerders.
8
•
3.2
De resultaten van periodieke controles op naleving van bovengenoemde aspecten en opgestelde procedures en richtlijnen met betrekking tot (biologische) veiligheid en toepassing van GGO’s.
Arbeidshygiënische strategie Voor het beheersen van risico’s wordt de arbeidshygiënische strategie gebruikt. Deze bestaat uit een volgorde in beheersing die loopt van preventie van blootstelling naar eerste hulp bij ongelukken. Preventie van blootstelling betekent kiezen voor de minst gevaarlijke werksituatie, d.w.z. door gebruik te maken van het minst gevaarlijke micro-organisme, de minst gevaarlijke chemicaliën, etc. Met betrekking tot biologische agentia wordt deze vorm van beheersing biologische inperking genoemd. Bij biologische inperking van GGO’s moet wel regelmatig gecontroleerd worden of nog geen mutaties of verontreinigingen zijn opgetreden in de gebruikte GGO’s die mogelijk wel gevaar opleveren. Voorkomen van overdracht vindt plaats door de werkzaamheden uit te voeren in bepaalde ruimtes, zoals C-I labs, in zuurkasten, Total Exhaust kast of in laminar airflow kabinetten (ook wel veiligheidskabinetten genoemd), volgens bepaalde werkvervoers- en opslagvoorschriften en door de werknemers goed te scholen en voor te lichten. Persoonlijke bescherming bestaat meestal uit handschoenen, laboratoriumjas en zonodig een veiligheidsbril en een mondkapje. Bij allergieën dienen extra voorzorgsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld speciale latex vrij handschoenen voor mensen met een latex allergie, genomen te worden. Medische begeleiding en eerste hulp bij ongelukken: Medewerkers die werken met of blootstaan aan biologische agentia moeten zich herhaaldelijk op de hoogte stellen van eventuele gezondheidsrisico’s. Gezien de werkzaamheden in het laboratorium zijn geen uitzonderlijke gezondheidsrisico’s te verwachten. Wel moet in de gaten gehouden worden of werknemers gezien hun eigen, huidige gezondheid extra risico lopen. Dit kan het geval zijn bij zwangerschap of bij een reeds aanwezige of opgebouwde allergie voor een in het laboratorium aanwezige stof. Kennis van de gezondheidstoestand van de medewerkers en goede voorlichting over eventuele gezondheidsrisico’s zijn hierbij essentieel. In individuele gevallen kan een Periodiek ArbeidsGezondheidkundig Onderzoek (PAGO) in overweging genomen worden in samenspraak met de bedrijfsarts. Vaccinatie via de bedrijfsgeneeskundige dienst kan bovendien een methode zijn om risico’s te verminderen; bijvoorbeeld bij werk met humaan materiaal waarbij risico op Hepatitis infectie bestaat. Indien een dergelijke vaccinatie gewenst is moet deze altijd aan de betreffende medewerker worden aangeboden. Bij kleine ongelukken (snijden, morsen, prikken) en calamiteiten moet volgens specifieke richtlijnen gehandeld worden (Zie paragrafen 4.4 tot en met 4.7).
3.3
Inrichting- en algemene werkvoorschriften Ten aanzien van de ruimtes waarin het laboratorium is gevestigd gelden de richtlijnen voor C-I laboratoria. Deze houden onder meer in dat het laboratorium niet toegankelijk is voor onbevoegden. Teneinde hier controle op uit te kunnen oefenen zijn de toegangsdeuren voorzien van een pasjessysteem. Pasjes zijn voor medewerkers en studenten die het lab mogen betreden verkrijgbaar bij de ruimteverantwoordelijke en kunnen geblokkeerd worden bij misbruik. Toegang tot het lab kan pas verkregen worden nadat men kennis heeft genomen van de regelgeving ten aanzien van de
9
veiligheid in het laboratorium. Gasten of studenten die tijdelijk in het lab onderzoek verrichten staan altijd onder begeleiding van een verantwoordelijk onderzoeker (zie ook paragraaf 3.4). Deuren en ramen van het lab moeten altijd gesloten zijn. Alle deuren zijn daarom voorzien van deurdrangers. Deuren naar vluchtroutes zijn vanuit het laboratorium te openen. Ramen kunnen niet geopend worden. In de ruimtes mag onder geen beding worden gegeten, gedronken, of gerookt. Dit geldt ook voor in het laboratorium getapt kraanwater. Hiertoe zijn waarschuwingsstickers op de toegangsdeuren aangebracht. Tevens zijn de toegangsdeuren voorzien van het Biohazard teken en het opschrift ‘Verboden voor onbevoegden’. Ook zijn de namen, kamernummers en telefoonnummers (werk en privé) van de verantwoordelijk medewerker, de BVF en de plaatsvervangend BVF aangegeven bij telefoons van ruimte 4.01, 4.02 en 4.04. De ruimtes zijn bij de uitgangen voorzien van brandblusapparaten die periodiek worden gekeurd door de bedrijfsbrandweer. Douches en oogdouches bij de uitgangen worden periodiek gekeurd via de Bouw Technische Dienst (BTD). De keuringen worden bijgehouden in een logboek. In alle ruimtes zijn branddekens aanwezig en in 4.02 is de EHBO kist te vinden. De ruimtes zijn voorzien van 30 minuten brandwerende wanden. De wegen naar de dichtstbijzijnde vluchtroutes zijn in beide ruimtes duidelijk aangegeven. Bij de telefoon, die aanwezig is 4.02 is het alarmnummer van de TUE vermeld en de nummers van de verantwoordelijk medewerker, de BVF en de plaatsvervangend BVF. Ten aanzien van de werkzaamheden in het lab gelden allereerst de Algemene Veiligheidsvoorschriften van de faculteit Werktuigbouwkunde: deze zijn als volgt: 1. Bel bij brand, explosie of ernstig ongeval onmiddellijk tst. 2222 2. Stel u op de hoogte van de dichtstbijzijnde EHBO-post en de brandblusmiddelen en douches. De dichtstbijzijnde blusapparaten en branddekens zijn aanwezig bij de deuren van de ruimtes. De dichtstbijzijnde bemande EHBO-post is de receptie van gebouw W-hoog. 3. Neem bij het werk geen onnodige risico’s. 4. Verricht gevaarlijke laboratorium werkzaamheden nooit alleen. Bij overwerk is werken in eenzaamheid NIET toegestaan. Neem contact op met een collega en meldt u (en uw collega) aan- en af als overwerker bij de bewaking volgens de overwerkreglementen van de faculteit (zie ook paragraaf 3.3.1). 5. Maak een juist gebruik van persoonlijke beschermings- en veiligheidsmiddelen. 6. Beveilig de opstellingen zodanig dat niemand onnodig risico loopt. 7. Duurproeven dienen als zodanig herkenbaar te zijn, zodat de veiligheid ook bij afwezigheid van de experimentator gewaarborgd blijft. Hiertoe zijn speciale duurpoefkaarten verkrijgbaar bij de receptie van W-hoog, die duidelijk zichtbaar op/aan de apparatuur bevestigd moeten worden. 8. Bij beëindiging van de werkzaamheden: spanning uit, licht uit, kranen dicht, deuren dicht en op slot. Handelingen met (pathogene) genetisch gemodificeerde organismen worden uitgevoerd in overeenstemming met de C-I voorschriften. Dit houdt in dat naast het gebruik van een laboratorium dat aan specifieke ruimte eisen voldoet, er gewerkt wordt volgens C-I werkvoorschriften. Tezamen moeten de specifieke inrichting- en werkvoorschriften zorgen voor een adequate fysische inperking van risico’s ten
10
aanzien van werken met GGO’s. Wat betreft de inrichting zijn krachtens de Regeling Genetisch Gemodificeerde Organismen de volgende voorschriften van belang (de werkvoorschriften worden bij paragraaf 3.5.4.2 vermeld): •
De werkruimte bestaat uit een permanente structuur, waarvan de werkoppervlakken, vloeren, wanden en deuren zijn afgewerkt met naadloos en nietabsorberend materiaal, en waarvan de werkoppervlakken goed reinigbaar en ontsmetbaar zijn.
•
Deuren worden gesloten gehouden, bijvoorbeeld door deurdrangers. Ramen zijn altijd gesloten.
•
Werktafels zijn opgesteld met voldoende tussenafstand.
•
In het laboratorium zijn geen bureaus en archieven aanwezig.
•
Apparatuur is in deugdelijke staat. Periodieke keuringen, storingen en reparaties van apparatuur worden bijgehouden in een logboek
•
Bij elke uitgang is een wastafel met elleboogkraan, een dispenser met zeep en een dispenser met papieren handdoeken aanwezig.
•
In het lab is een kapstok voor werkkleding aanwezig, buiten het lab is een kapstok of een kledingkast voor de eigen kleding aanwezig. Aan alle bovenstaande eisen is voldaan. De inrichting van de laboratorium ruimtes zijn conform de eisen die gesteld zijn aan een C-I laboratorium, waarbij alle voorzieningen aanwezig zijn. Daarbij zijn er nog een aparte opslagruimte en een archief ruimte welke gelegen zijn buiten de C-I grens van het laboratorium.
3.3.1
Overwerk en duurproeven Er is op de TUE een mogelijkheid tot overwerk tot 23.00 uur en in de weekenden. Hiertoe moet een overwerkvergunning worden aangevraagd bij de beheerder van de faculteit. Bovendien bestaat de verplichting bij overwerk de centrale bewaking in het hoofdgebouw van de TUE op de hoogte te stellen van de aan- en afwezigheid en de locatie in het gebouw. In het laboratorium is overwerken in eenzaamheid NIET toegestaan. Bij overwerk dient een collega in het laboratorium aanwezig te zijn of in ieder geval zeer regelmatig (bijvoorbeeld elk 10-15 minuten) te komen controleren. De betrokken overwerkers moeten schriftelijk op de hoogte gesteld worden van de veiligheidsregels ten aanzien van het werken buiten kantooruren. Bovendien moet hun naam bekend zijn bij een van de verantwoordelijke medewerkers van het laboratorium. Het werken buiten kantooruren is geregeld in de volgende documenten: • Registratie van aan- en afwezigheid • Overwerkvergunning, machtiging tot aanwezigheid buiten diensttijd. Ten aanzien van duurproeven geldt dat deze in overleg met de ruimte
11
verantwoordelijken aangemeld worden bij de lokale veiligheids- en milieucoördinator van de faculteit W. Uiteraard heeft degene die de proeven buiten werktijd controleert een overwerkvergunning nodig en moet deze zich aan de voorschriften bij overwerk houden. Bij of aan de betreffende duurproefopstelling(en) moet een volledig ingevulde ‘duurproefkaart’ bevestigd zijn. Hierop zijn de aard van de proef, de gebruikte stoffen en apparatuur, een risico-indicatie en de verantwoordelijke personen aangegeven. Bovendien is aangegeven welke actie(s) ondernomen moeten worden bij storingen of noodgevallen. 3.4
Werknemers, studenten, bezoekers
3.4.1
Algemeen Vaste medewerkers dienen bekend te zijn met de richtlijnen ten aanzien van veiligheid en milieu. Hun naam en telefoonnummer zijn bekend bij de ruimteverantwoordelijken, de BVF, de plaatsvervangend BVF en de lokale arbo- en milieucoördinator. Alle werknemers die langer dan 6 maanden onderzoek verrichten in het laboratorium hebben een VMT cursus met succes afgerond. Daarom mag van de onderzoekers worden verwacht dat zij alles in het werk zullen stellen om hun werk zo veilig en verantwoord mogelijk voor zichzelf en hun omgeving uit te kunnen voeren. Tevens zijn zij verplicht periodiek de administratie van het lab, zoals vermeld in paragraaf 3.1, bij te werken. Studenten worden zowel mondeling als schriftelijk op de hoogte gebracht van de reglementen en veiligheids eisen die gelden in het laboratorium. Mondelinge voorlichting en een rondleiding door het laboratorium kunnen door zowel de ruimteverantwoordelijke als door de verantwoordelijke onderzoeker gegeven worden. Schriftelijke uitleg bestaat uit een 10 pagina tellend rapport (Engels of Nederlands) waarin in het kort de reglementen, aanwezige voorzieningen en veiligheidseisen vermeld staan. Indien studenten langer dan 6 weken met GGO’s werken is het volgen van een VMT cursus verplicht. Buitenlandse studenten en medewerkers moeten extra begeleiding krijgen van de verantwoordelijk onderzoeker of de ruimteverantwoordelijken. Alle veiligheids- en werkvoorschriften zijn in het Engels opgesteld. Onderwijsactiviteiten vinden altijd plaats onder toezicht van of na strikte instructie door een van de ruimteverantwoordelijken. Bezoekers mogen alleen onder begeleiding van bevoegde medewerkers in het laboratorium rondgeleid worden. Medewerkers en studenten worden zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht van nieuwe of onverwachte risico’s, zoals door uitval van veiligheidsvoorzieningen, niet functionerende apparatuur of eerder opgetreden ongevallen (morsen van chemicaliën). Zij dienen ook altijd zelf rekening te houden met dergelijke risico’s en zich op de hoogte te stellen van mededelingen via E-mail, logboek en white-boards in het lab. Medewerkers en studenten met een verhoogd risico (met een slecht functionerend afweersysteem of een bestaande allergie) dienen pas na overleg en zo mogelijk met extra voorzorgsmaatregelen hun werkzaamheden in het laboratorium uit te voeren. Medewerkers en studenten die in aanraking komen met humaan materiaal dient de mogelijkheid tot vaccinatie tegen Hepatitis-B te worden aangeboden. Alle werknemers en studenten kunnen ten allen tijde contact opnemen met de ruimteverantwoordelijken, de BVF, de locale arbo- en milieucoördinator en de bedrijfsgezondheidsdienst voor vragen met betrekking tot veiligheid, gezondheid, welzijn en milieu.
12
3.4.2
Voorlichting, opleiding Zoals deels in paragraaf 3.4.1 vermeld worden alle nieuwe werknemers, stagiaires en in het lab werkende studenten op de hoogte gebracht van de risico’s, veiligheidsvoorschriften, werkwijzen en procedures ten aanzien van werkzaamheden in het laboratorium. Dit gebeurt allereerst mondeling bij de introductie in het laboratorium en tijdens begeleiding in de eerste weken van de werkzaamheden. Er wordt daarbij gewezen op de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van veiligheid voor mens en milieu en het handhaven van orde en netheid. In het laboratorium is een handboek aanwezig waarin richtlijnen en protocollen voor het werk in het laboratorium zijn beschreven. Ook kunnen videobanden beschikbaar worden gesteld om de werknemers en studenten voor te lichten omtrent VMT en andere procedures en maatregelen, zoals het werken in een Veiligheidskabinet. Studenten worden tevens via het onderwijsmateriaal op de hoogte gesteld van de in de faculteit geldende regels omtrent Arbo en Milieu. Indien een medewerker of student voor langere periodes (> 6 weken) gaat werken met GGO’s, dient hij vooraf een cursus Veilige Microbiologische Technieken te hebben gevolgd. Labmedewerkers die langer dan 6 maanden in het lab werken, ongeacht of zij werken met GGO’s, dienen de cursus VMT ook te volgen. Naast de verplichte VMT cursus kunnen medewerkers ook specifieke cursussen volgen. Hierbij kan gedacht worden aan een cursus stralingsbescherming voor diegene die met radioactieve stoffen gaan werken.
3.5
Grondstoffen, hulpstoffen, bronnen
3.5.1
Algemeen Beheer, onderhoud en keuringen van de gebouwgebonden installaties voor elektriciteit, koeling, verwarming en luchtbehandeling worden verzorgd door de Bouw Technische Dienst van de TUE. Deze installaties zijn aangesloten op het Gebouw Energie Management Systeem (GEMS). Tevens is er een registratiesysteem voor de registratie van alle energiedragers (elektriciteit, gas, water) en alle energiegegevens worden maandelijks voor het gehele gebouw gerapporteerd. Voor het lozen van afvalwater is goede controle mogelijk, omdat periodiek de controleput bij gebouw W-hoog wordt bemonsterd en geanalyseerd in verband met de voorschriften WVO (wet vervuiling oppervlaktewater).
3.5.2
Chemicaliën, media en sera
3.5.2.1 Wetgeving, (interne) reglementen De regelgeving omtrent gebruik, opslag, vervoer en afvoer van chemicaliën is vastgelegd in de WMS. Alle chemicaliën worden bij binnenkomst in de faculteit geregistreerd in het Gevaarlijke Stoffen Opsporings- en Registratie Systeem (GROS). Dit is een volledig geautomatiseerd computersysteem voor registratie en beheer van chemicaliën dat door alle beheerseenheden van de TUE wordt gebruikt. Met dit systeem wordt bijgehouden welke stoffen aanwezig zijn en op welke locaties. Tevens zijn in GROS niet alleen specifieke gegevens omtrent de aanwezige stoffen te raadplegen, maar ook welke (voorzorg)maatregelen genomen moeten worden voor veilige toepassing, opslag, transport en afvoer van de chemicaliën. Via de lokale Arboen Milieucoördinator kan altijd toegang verkregen worden tot GROS.
13
Preparaten die met chemicaliën behandeld zijn of worden moeten met de nodigde voorzorgsmaatregelen behandeld, opgeslagen en afgevoerd worden, dwz als zou het de chemische stof zelf betreffen. Veiligheidsinformatie aangaande de voorhanden zijnde chemicaliën is aanwezig in het laboratorium, o.a. via de Chemiekaarten en de veiligheids informatiebladen van de leverancier. Chemiekaarten zijn zowel in boekvorm aanwezig als op CD-rom (beiden zijn te vinden in de archiefruimte van het laboratorium). Informatiebladen van leveranciers zijn ook via het intranet van de faculteit Scheikundige Technologie toegankelijk (http://intranet.chem.tue.nl/ArboMilieu). 3.5.2.2 Werkvoorschriften Voorafgaand aan het werk met chemicaliën wordt altijd nagegaan wat de risico’s van het gebruik van de chemicaliën kunnen zijn en hoe deze gehanteerd, vervoerd en opgeslagen moeten zijn/worden. Bij gebruik van schadelijke chemicaliën wordt gewerkt in een zuurkast (indien noodzakelijk in de Laminar AirFlow kast of Total Exhaust kast), worden handschoenen en zonodig een beschermingsbril gedragen. Na het werk worden de handen gewassen. Chemicaliën worden altijd zorgvuldig opgeslagen op de juiste plaats en slingeren niet rond in het lab. 3.5.2.3 Vervoersvoorschriften Chemicaliën, media en sera worden zodanig vervoerd dat de kans op blootstelling aan risico’s zo veel mogelijk beperkt is. Ook moet worden voorkomen dat de stoffen in handen van ondeskundigen vallen. De stoffen worden vervoerd in breukvrije en lekvrije verpakkingen die herkenbaar zijn door een label waarop de inhoud, de schadelijkheid en specifieke behandeling (bijvoorbeeld: droog opslaan) zijn vermeld. Bij transport buiten het laboratorium dienen ook naam, adres en telefoonnummer van afzender en geadresseerde vermeld te worden. 3.5.2.4 Opslag De chemicaliën worden opgeslagen volgens de CPR 15-1 richtlijn (gebruikshoeveelheden < 15 liter of kg op de werkplek, grotere hoeveelheden in genormeerde opslagkasten). In ruimte 4.02 zijn kasten aanwezig voor gescheiden opslag van chemicaliën. Het betreft een kast voor zuren en basen (gescheiden) en een kast voor organische oplosmiddelen conform NEN 2678. Tevens is er een kast voor giftige, carcinogene, teratogene en mutagene stoffen. Er zijn brandveiligheidskasten voor de opslag van (licht) ontvlambare, brandbare en schadelijke stoffen. De zuur/base kast en de brandveiligheidskasten worden, vergelijkbaar met een zuurkast, afgezogen. Verpakkingen van chemicaliën zijn voorzien van een deugdelijk label, met daarop de naam/inhoud en de mogelijke risico’s (zie tabel 1 van de Risico Inventarisatie). Indien chemicaliën in een nieuwe verpakking worden gedaan (bijvoorbeeld na verdunning) dient ook informatie omtrent het originele product op de verpakking vermeld te worden. Bij de opslagplaats van de chemische (afval)stoffen in ruimte 4.02 dient voldoende absorptie en neutralisatie middel aanwezig te zijn om gemorste stoffen op te nemen en te verwijderen. Deze middelen moeten na gebruik als chemisch afval worden afgevoerd. Het absorptie middel aanwezig in het laboratorium is Chemizorb (te vinden in ruimte 4.02). Kweekmedia en sera (Bijlage D) worden voornamelijk opgeslagen in de koel- en vrieskasten in ruimtes 4.01 en 4.02. Deze stoffen zijn (zonder additieven) over het
14
algemeen niet gevaarlijk voor mens en milieu. De verpakkingen moeten wel, net als de chemicaliën, voorzien zijn van een label met daarop de inhoud. Geopende verpakkingen zijn tevens voorzien van de datum van opening en de naam van de verantwoordelijke medewerker. In de koel- en vrieskasten worden soms cytologische en histologische (kleur)stoffen opgeslagen. Aangezien deze schadelijk kunnen zijn is het noodzaak dat de koel- en vrieskasten ALTIJD geopend worden met handschoenen aan. In de vries- en koelkasten mogen absoluut geen drink- en etenswaren opgeslagen worden. 3.5.3
Biologische agentia- niet gemodificeerd In deze paragraaf worden alleen de niet gemodificeerde (pathogene) biologische agentia behandeld. Het betreft hier: 1. Micro-organismen, in hoofdzaak (levende) dierlijke of humane cellen. 2. Biologische materialen, zoals weefsels, delen van organen en bloed(serum) (nietlevend) van animale of humane afkomst.
3.5.3.1 Wetgeving Handelingen met micro-organismen vallen onder de afdeling Gevaarlijke Stoffen en Biologische Agentia van het Arbobesluit van de Arbeidsomstandighedenwet. In het laboratorium worden alleen ‘handelingen aan biologische agentia behorend tot categorieën 1 en 2’ verricht (Arbeidsomstandighedenwet, Afdeling 9, artikel 4.84 tot en met 4.102) Het werk met biologische materialen valt onder de Wet Milieugevaarlijke Stoffen en is toegestaan op grond van de verleende vergunningen in het kader van de Wet Milieubeheer, die ter inzage liggen op kamer 1.129 van de faculteit W. Er zal in het laboratorium voornamelijk gewerkt worden met materialen waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze bij de mens ziekten zullen veroorzaken (pathogeniteits beheersingsniveau 1) en incidenteel met materialen die bij de mens ziekten kunnen veroorzaken, waarvan het onwaarschijnlijk is dat die zich onder de bevolking verspreiden en waarvoor een effectieve profylaxe, behandeling of bestrijding bestaat (beheersingsniveau 2). Deze werkzaamheden vallen binnen het C-I inperkingsniveau van het lab. Voor een overzicht van de verschillende pathogeniteitsniveaus wordt verwezen naar Bijlage L. Met betrekking tot pathogenen heeft de raad van Europese Gemeenschappen in 1990 een richtlijn uitgegeven (90/679/EEG). In 1993 (L 268/73-81) is een overzicht van de indeling in pathogeniteitsklassen gepubliceerd, die regelmatig zal worden aangepast (richtlijn 93/88/EEG). De eerste aanpassing heeft plaatsgevonden in 1995 (L 155/41). In Nederland valt het werk met pathogenen onder het Besluit Biologische Agentia en is de Europese richtlijn vertaald in het Arbobesluit. Kort samengevat komt dit op het volgende neer: 1. Met organismen uit niveau 1 moet hygiënisch omgegaan worden; de risico’s en maatregelen om deze te beperken moet onderdeel uitmaken van de brede risicoinventarisatie en –evaluatie. 2. Het werk waarbij contact met organismen uit niveau 2-4 kan ontstaan moet één maal gemeld worden bij de Inspectiedienst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Arbeidsinspectie) en het medezeggenschapsorgaan. 3. Bij bewust omgaan met micro-organismen uit niveau 2-4 moeten alle projecten
15
4. 5. 6. 7.
gemeld worden bij de Arbeidsinspectie en het medezeggenschapsorgaan en bij niveau 3 en 4 moeten alle werknemers geregistreerd worden. Alle ongevallen met biologische agentia uit niveau 3 en 4 moeten gemeld worden bij de Arbeidsinspectie en het medezeggenschapsorgaan; die van niveau 2 alleen bij het medezeggenschapsorgaan. Er moet een verantwoordelijke aangesteld worden voor het veilig werken met biologische agentia Vervoersvoorschriften moeten worden nageleefd. Er moet rekening gehouden worden met specifieke risicogroepen.
Het toezicht op het Besluit Biologische Agentia vindt plaats door de regionale kantoren van de arbeidsinspectie. Binnen de organisatie van het lab zijn de verantwoordelijk medewerkers direct aanspreekbaar en verantwoordelijk voor het veilig werken met Biologische Agentia. De eerstverantwoordelijk medewerker neemt samen met de BVF en plaatsvervangend BVF deel aan het 3 maandelijkse Beleidsvoorbereidend Overleg Biologische Veiligheid. Daarnaast vindt er driemaandelijks een Operationeel Overleg Biologische Veiligheid plaats waarbij de eerverantwoordelijk medewerker, de ruimteverantwoordelijke, de lokale Arbo & Milieu coördinator en de BVF aanwezig zijn. In principe wordt gestreeft naar het vermijden van werkzaamheden met agentia uit beheersingsniveau 2. Zo zal bij gebruik van humane weefsels waarin lichaamsvloeistoffen voor kunnen komen de patiëntstatus in zoverre bekend moeten zijn, dat alleen weefsels waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze bij de mens ziekte veroorzaken het lab binnenkomen. Alleen ‘gescreend’ weefsel mag het lab inkomen. Desalnietemin moet humaan materiaal dat lichaamsvloeistoffen kan bevatten (b.v. bloedvaten, hart) altijd als mogelijk besmet worden beschouwd en moeten bij alle werkzaamheden met dit materiaal de C-I werkvoorschriften gevolgd worden. Dit geldt ook voor het werk met primaire humane en zoogdiercellijnen. Commerciële primaire cellijnen zijn gescreend op mogelijke pathogeniteit. 3.5.3.2 Werkvoorschriften Bij alle werkzaamheden wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en netheid in acht genomen en worden de noodzakelijke hygiënische voorzieningen getroffen. Hierbij worden de werkvoorschriften voor C-I toegepast (zie paragraaf 3.5.4.2). In het Handboek voor het laboratorium zijn richtlijnen voor werkzaamheden met biologische agentia beschreven. Werkzaamheden met cellen of vinden altijd plaats in de Laminar AirFlow kast, type II (Zie bijlage K voor richtlijnen ten aanzien van het veilig werken in een Laminar AirFlow kast) of een total exhaust kast. Werkzaamheden met mogelijk pathogeen materiaal worden uitgevoerd in een Total Exhaust kast. Na het werk worden werkoppervlakken, kasten en voorwerpen die bestemd zijn voor hergebruik gedesinfecteerd. Besmet afval wordt geïnactiveerd voordat het in de blauwe afvalbakken voor ziekenhuismateriaal wordt gedeponeerd. Handelingen aan animale weefsels en bloedsera gebeuren onder zeer hygiënische omstandigheden. Er zal gewerkt worden op niet absorberende, goed reinigbare ondergronden die na afloop worden gedesinfecteerd en gereinigd. Gebruikte (wegwerp)materialen worden gedesinfecteerd of afgevoerd als biologisch materiaal in de blauwe containers voor ziekenhuisafval. Bij handelingen met humaan materiaal moeten handen, mond, ogen en kleding afgeschermd zijn indien niet in een Total Exhaust kast wordt gewerkt. Na de werkzaamheden worden het materiaal en de instrumenten of jassen die in aanraking zijn gekomen met het materiaal geautoklaveerd of geinactiveerd met 70% alcohol alvorens zij verder gereinigd worden. Kantoormateriaal, pennen, papier, logboeken
16
mogen niet gebruikt worden bij handelingen met humaan materiaal, omdat hiermee mogelijke besmettingen verspreid kunnen worden. Raak geen telefoon, computers, deurknoppen, e.d. aan, of ontsmet alles na afloop van de handelingen. 3.5.3.3 Vervoer en opslag De agentia, weefsels, e.d. worden zodanig bewaard en vervoerd dat de kans op blootstelling aan risico’s zo veel mogelijk wordt voorkomen. Ook moet voorkomen worden dat de stoffen in handen van ondeskundigen kunnen komen. Opslag van biologische agentia (cellen) gebeurt op zodanige wijze dat vermenigvuldiging niet mogelijk is (stikstofvriezer, -80°C vriezer). De agentia zijn daarbij verpakt in een gesloten breukvrije, lekdichte houder die herkenbaar is door een label waarop de inhoud is vermeld. Indien in dezelfde bewaarplaats ook GGO’s worden opgeslagen, dan worden deze gescheiden verpakt. Opslag van biologische materialen gebeurt op dusdanige wijze dat het ontstaan van bacteriën, schimmels, e.d. voorkomen wordt (-20 °C, -80°C vriezer). Bij het vervoeren van agentia en weefsels in het laboratorium dienen deze verpakt te zijn in een gesloten, breukvrije, lekdichte houder, die voor het vervoer uitwendig wordt ontsmet. Buiten het laboratorium worden de stoffen vervoerd in een gesloten, breukvaste, lekdichte eerste houder die geplaatst is in een gesloten breukvaste, lekdichte tweede houder. Als ijs wordt toegepast moet de verpakking lekvrij zijn. Als droogijs wordt gebruikt moet de buitenverpakking zijn voorzien van een ventiel om het gevormde kooldioxidegas af te voeren. Bij transport en verzending van de agentia en weefsels dient op de buitenste verpakking of in de begeleidende papieren vermeld te zijn: de inhoud, de naam, het adres en telefoonnummer van afzender en geadresseerde. Afval van biologische agentia en weefsels wordt behandeld zoals beschreven in paragraaf 3.7.3). 3.5.4
Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s)
3.5.4.1 Wetgeving De overheid heeft regels opgesteld teneinde de bescherming van mens en milieu bij het werken met GGO’s te bevorderen. De Raad van Europese Gemeenschappen heeft in 1990 een richtlijn uitgegeven (90/219/EEG) m.b.t. het ingeperkt gebruik van GGO’s. In Nederland zijn de richtlijnen vastgelegd in de volgende wettelijke regels: •
Het Besluit GGO van de Wet milieugevaarlijke stoffen
•
De Ministeriële regeling GGO’s
•
Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer
Op grond van de eerste twee regels dient per project door de verantwoordelijke onderzoeker(s) een kennisgeving gedaan te worden bij het Ministerie van VROM. Tevens dient de instelling op grond van deze twee regels een onafhankelijke biologische-veiligheidsfunctionaris aan te stellen en werkinstructies te verschaffen. Met betrekking tot de laatste regel dient de ruimte waarin gewerkt wordt met GGO’s opgenomen te zijn in de Wet milieubeheer vergunning van de instelling. Het Besluit GGO van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Ministeriële regeling GGO’s zijn opgenomen in Bijlagen G en H. De revisievergunning Wet milieubeheer, afgegeven door de Gemeente Eindhoven is bijgevoegd in Bijlage F. De werkwijze en
17
verantwoordelijkheden omtrent de kennisgeving van projecten is aangegeven in Bijlage I. De taken van de Biologische Veiligheids Functionaris zijn vermeld in Bijlage B en de werkinstructies in paragraaf 3.5.4.2 en Bijlage J. Het adviesorgaan voor het Ministerie m.b.t. het werken met GGO’s is de Commissie Genetische Modificatie (COGEM, Postbus 578, 3720 AN Bilthoven, tel: 0302744197). Deze geeft richtlijnen uit en adviseert met betrekking tot de projectvergunningen. Het toezicht op naleving van de wetgeving vindt plaats vanuit de Regionale Inspectie Milieuhygiëne Noord-West die valt onder het Ministerie van VROM (Postbus 1006, 2001 BA Haarlem, tel: 023-5150700). 3.5.4.2 Werkvoorschriften ten aanzien van handelingen met GGO’s De volgende voorschriften dienen opgevolgd te worden bij handelingen met GGO’s. Het betreft VMT werkvoorschriften die specifiek voor het lab zijn aangepast om ook werkzaamheden met pathogene materialen in te kunnen perken en worden derhalve aangeduid met “C-I werkvoorschriften” (zie ook Bijlage J). 1. Tijdens de werkzaamheden zijn de deuren en de ramen van de werkruimte gesloten. 2. De werkruimte wordt schoon en netjes gehouden. 3. Alleen de werkzaamheden die passen binnen geregistreerde projecten met GGO’s worden verricht door personen die passende scholing hebben ontvangen (VMT cursus). 4. Draag handschoenen. Ringen, armbanden en polshorloges worden tijdens het werk niet gedragen of zijn afgeschermd van de buitenwereld door handschoenen of de labjas. Tassen e.d. worden buiten het lab in kledingkastjes opgeborgen. 5. Tijdens de werkzaamheden wordt een laboratoriumjas of andere beschermende kleding gedragen. Het dragen van de werkkleding buiten de werkruimte is slechts daar toegestaan waar onderdelen van het betreffende experiment worden uitgevoerd. Door morsen of ongevallen met mogelijk pathogeen materiaal of genetisch gemodificeerde organismen besmette werkkleding wordt voor het wassen gesteriliseerd of ontsmet. Eigen kleding die niet onder de laboratoriumjas gedragen wordt, wordt buiten het lab in daarvoor bestemde kledingkastjes opgeslagen. 1. Bij werkzaamheden met mogelijk pathogeen materiaal wordt zo veel mogelijk in een Total Exhaust kast gewerkt. Daarbuiten wordt een mondkapje en een bril gedragen. Gebruik geen papier, pennen, e.d. en raak geen computers, telefoons, e.d. aan, of desinfecteer aangeraakte oppervlakken. 2. De werkoppervlakken worden ontsmet aan het eind van de werkzaamheden en aan het einde van iedere werkdag. 3. Na besmetting van de werkruimte worden besmette oppervlakken direct ontsmet. 4. Eten, drinken, roken, het aanwezig hebben van eet- of drinkgerei en het opslaan van voedsel en dranken in de werkruimte zijn verboden. 5. Na het werk, bij onderbreking van het werk en bij het verlaten van de werkruimte worden de handen gewassen met koud water en zeep. 6. Pipetteren met de mond is wegwerppipetten of een pipetman.
verboden;
gebruik
een
pipetteerballon,
7. Bij alle werkzaamheden wordt het ontstaan en de verspreiding van aërosolen
18
vermeden. Centrifugeren en mengen dient in gesloten buizen te gebeuren. Laat bij mogelijk pathogeen materiaal de buizen 5 minuten staan om de gevormde aerosolen te laten bezinken. Het gebruik van injectienaalden is uitsluitend toegestaan wanneer geen andere methode ter beschikking staat. 8. Materiaal (glaswerk, instrumenten) dat in aanraking is geweest met genetisch gemodificeerde organismen of mogelijk pathogeen materiaal wordt gesteriliseerd of ontsmet voordat het wordt gewassen, hergebruikt of als afval afgevoerd 9. Biologisch afval wordt verzameld in containers die gesloten kunnen worden, en wordt geïnactiveerd voordat men zich ervan ontdoet. 10. Ongedierte mag niet aanwezig zijn. 11. Indien gewerkt wordt met een fermentor, dan: - mag deze geen grotere effectieve inhoud hebben dan 100 liter; - dient de fermentor zo geconstrueerd te zijn dat de verspreiding van genetisch gemodificeerde organismen wordt beperkt; - dient de bemonstering van de fermentor, de toevoeging van materiaal aan de fermentor en de overdracht van materiaal naar een ander systeem te geschieden zodanig dat de vorming en/of verspreiding van aërosolen en de besmetting van externe oppervlakken worden vermeden; - mag de lozing van de inhoud van de fermentor pas geschieden nadat de eventueel aanwezige genetisch gemodificeerde organismen volgens een gevalideerde methode zijn geïnactiveerd. 12. Bij alle werkzaamheden, dus ook met niet genetisch gemodificeerde organismen of pathogene materialen moeten de C-I werkvoorschriften in acht genomen worden. 13. Alle ongevallen, ongewenste gebeurtenissen (morsen, breuk), maar ook alle werkzaamheden met GGO’s en mogelijk pathogene materialen worden in het logboek van het lab geschreven. 3.5.5
Vervoersvoorschriften • In het laboratorium worden GGO’s vervoerd in gesloten, breukvaste, lekdichte houders, die voor het vervoer uitwendig worden ontsmet. •
Buiten het laboratorium worden GGO’s vervoerd in een gesloten, breukvaste, lekdichte eerste houder die geplaatst is in een gesloten breukvaste, lekdichte tweede houder. Tussen de eerste en tweede houder is voldoende absorberend materiaal geplaatst om de inhoud van de eerste houder te absorberen. Indien verschillende eerste houders geplaatst worden in een enkele tweede verpakking moeten zij ieder afzonderlijk omwikkeld worden om onderlinge aanraking te voorkomen. Het absorberende materiaal moet voldoende zijn om de gehele inhoud van alle eerste houders te absorberen. Schroefdoppen van binnenverpakkingen moeten met plakband worden afgeplakt. IJs en droog ijs moet geplaatst worden buiten de tweede verpakking. Als ijs wordt toegepast moet de verpakking lekvrij zijn. Als droogijs wordt gebruikt moet de buitenverpakking zijn voorzien van een ventiel om het gevormde kooldioxidegas af te voeren.
•
Bij vervoer van GGO’s buiten het laboratorium dient op de buitenste verpakking of in de begeleidende papieren aangegeven te zijn dat het vervoer betreft van genetisch gemodificeerde organismen. Bij verzendingen dient iedere verpakking gemerkt te zijn met naam, adres, en telefoonnummer van afzender en geadresseerde, alsmede het GGO vergunningsnummer. Tevens moet de verpakking voorzien zijn
19
van een label met de vermelding "gezondheidsrisico tengevolge van genetisch gemodificeerd materiaal (biohazard)". 3.5.6
Opslagvoorschriften In overeenkomst met artikel 9 en bijlagen 7 en 8 van de Ministeriële regeling genetisch gemodificeerde organismen (zie Bijlage H) kunnen GGO’s en afval dat GGO’s kan bevatten opgeslagen worden buiten de specifieke VMT werkruimte, in delen van een inrichting die op grond van een vergunning Wet milieubeheer bestemd zijn voor activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen en die niet zijn bestemd als specifieke werkruimten. De wettelijke voorschriften hierbij zijn: •
De genetisch gemodificeerde organismen, niet zijnde afval, worden opgeslagen in een afgesloten bewaarplaats onder omstandigheden waarin geen vermenigvuldiging of overdracht van genetisch materiaal kan plaatsvinden.
•
Genetisch gemodificeerde micro-organismen worden verpakt in een gesloten breukvrije, lekdichte, dubbele houder.
•
De buitenste houder waarin de genetisch gemodificeerde organismen zijn verpakt is als eenheid duidelijk herkenbaar door labeling met het opschrift genetisch gemodificeerd organisme en het GGO vergunningsnummer. Indien in dezelfde bewaarplaats ook niet-genetisch gemodificeerde organismen worden opgeslagen, dan worden deze gescheiden verpakt.
In het laboratorium worden de GGO’s opgeslagen in ruimte 4.02 in een daarvoor bestemde stikstofvriezer (zie ook de ruimte indeling in Bijlage C). 3.5.7
Vloeibare stikstof Vloeibare stikstof is aanwezig in twee afzonderlijke, specifiek daarvoor ontwikkelde, containers voor het bewaren van cellen. Periodiek moeten deze containers bijgevuld worden met stikstof uit een transportcontainer. Deze container staat op vloer 4 van gebouw W-hoog en wordt getransporteerd van en naar het laboratorium. Alle containers, vaten en transportcontainers voor vloeibare stikstof mogen allen horizontaal vervoerd worden (dus niet via de trap). Om bevriezingsverschijnselen te voorkomen worden bij het vullen en het gebruik van de containers speciale cryo-handschoenen gedragen die in drie verschillende maten in het lab aanwezig zijn. Het stikstof wordt bijgevuld in ruimte 4.02. Deze ruimte is groot genoeg om voldoende ventilatie te bewerkstelligen en verstikking door zuurstofverdringing te voorkomen. Indien vloeibare stikstof getapt of uitgeschonken wordt in een dewarvat dient een veiligheidsbril te worden gedragen. Bij gebruik van een dewarvat met brede hals moet men beducht zijn op explosie (door zuurstofverrijking). Vervoer deze vaten daarom altijd met het bijbehorende deksel erop.
3.5.8
Gassen en vacuüm Aardgas, perslucht, CO2 gas en vacuüm komen uit leidingen. Aardgas en perslucht zijn aangesloten op bestaande leidingen van het gebouw W-hoog. CO2 gas komt uit de cylinder opslag bunker west, aan de achterzijde van gebouw W-hoog, waar 6 flessen aangesloten zijn op een regelsysteem. De gasflessen zijn vastgemaakt aan de zijkant
20
van de bunker. Op alle zes flessen zit een flessensleutel. De vacuümpomp staat op vloer 5 van gebouw W-hoog. Aardgas wordt voornamelijk toegepast in de LAF kasten voor het ‘vlammen’ van voorwerpen. Dit kan tot brandgevaar leiden, zeker als ook spraken is van toepassing van alcoholen. De bunsenbranders voor het vlammen zijn voorzien van een timer en een handbediening waarmee de gastoevoer uitgeschakeld wordt. De gastoevoer wordt verder gecontroleerd via een kraan in de LAF kast die voor en na de werkzaamheden dicht gedraaid moet zijn. Incidenteel is in het lab een cylinder met kweekgas aanwezig. Deze cylinder wordt met een speciale cylinderbeugel bevestigd aan het vaste meubilair om omvallen te voorkomen. Het kweekgas zelf levert geen specifieke risico’s op 3.5.9
Lasers Het werk met lasers valt onder de Kernenergie Wet en is toegestaan op grond van de reeds verleende vergunningen die zijn toegekend aan het complex van de TU/e. Deze vergunning ligt ter inzage bij de Stralings Beschermings Dienst (gebouw Athene). In ruimte 4.04 zijn vier klasse IIIb laser en een klasse IV laser aanwezig. Drie van de klasse IIIb lasers zijn onderdeel van een tweetal CLSM opstellingen. De opstellingen worden aangestuurd door computers. In deze opstellingen zitten zowel mechanische als software matige veiligheidsmechanismen ingebouwd, welke blootstelling van de ogen aan laserlicht moeten voorkomen. Het mechanische veiligheidsmechanisme bestaat uit panelen die voor het oculair schuiven indien de laser in gebruik is. Ook in de software is een aantal veiligheidsmechanismen ingebouwd, zoals controle van de positie van het paneel voor het oculair voordat men de laser gaat gebruiken. Alleen medewerkers en studenten die een uitgebreide introductie hebben gekregen kunnen gebruik maken van de CLSM opstellingen. Om onbevoegd gebruik te voorkomen zijn de computers aan de opstellingen voorzien van toegangscodes. De andere klasse IIIb en de klasse IV laser zijn onderdeel van de Optical Tweezer opstelling. Deze opstelling is in zijn geheel omsloten worden door een afschermende behuizing. De behuizing is beveiligd met druksensoren, zodat de laser uitgeschakeld wordt bij opening van de behuizing. Deze inperking leidt ertoe dat de lasers kunnen worden aangemerkt als klasse I lasers (omkapselde laserbron), dwz lasers die onder normale omstandigheden geen gevaarlijke hoeveelheid laserstraling uitzenden. Ook de Optical Tweezer wordt aangestuurd door een computer, welke voorzien is van een passwoord om onbevoegd gebruik te voorkomen.
3.6
Apparatuur Gebouwgebonden apparatuur valt onder de verantwoordelijkheid van de Bouw Technische Dienst van de TUE, die ook de keuringen en onderhoud van deze apparatuur coördineert. Niet-gebouw gebonden apparatuur wordt regelmatig onderhouden door laboratorium medewerkers, de Gemeenschappelijke Technische Dienst van de TUE of door derden. Er zijn contracten voor periodiek onderhoud afgesloten met de leveranciers van de CO2 incubatoren, de Laminar AirFlow kasten, de autoklaven, de centrifuges, de –80º vriezer en de microscopen. Veel van de nietgebouw gebonden apparatuur is beveiligd tegen onbedoeld en verkeerd gebruik. De autoclaven zijn voorzien van een noodstop. De Laminar AirFlow kasten, de -80ºC vriezer, en de incubatoren kunnen met een sleutel of een code ‘afgesloten’ worden. De Laminar AirFlow kasten worden twee maal per jaar onderhouden en gekeurd door
21
de leverancier. Eenmaal per jaar wordt het voorfilter in de kast vervangen. Richtlijnen voor gebruik en onderhoud van dit veiligheidskabinet zijn opgenomen in Bijlage K. De CO2 stoven, de centrifuges en de –80º vriezer worden eveneens twee maal per jaar gecontroleerd. In het laboratorium is van alle apparatuur een uitgebreide handleiding aanwezig. Bovendien worden handelingen met gecompliceerde apparatuur veelal beschreven in de Standard Operating Procedures in het Handboek van het lab. Apparatuur die gebruikt wordt bij duurproeven is voorzien van een duurproefkaart waarop vermeld staat wat te doen bij ongewone of noodgevallen. Alle storingen, reparaties en keuringen van apparatuur worden bijgehouden in het logboek van het laboratorium. 3.7
Afvalstoffen Afval kan gedifferentieerd worden in 1) kantoorafval, 2) chemisch afval, 3) biologisch besmet of pathogeen afval, 4) afval dat in contact is geweest met GGO’s en 5) overig afval, veelal bedrijfsafval waaronder hout, beton, glas, kunststoffen, metalen en klein chemisch afval .Voor elk van deze verschillende soorten afval gelden andere regels met betrekking tot afvoer.
3.7.1
Kantoorafval Het kantoorafval (lege pennen, niet-besmette handschoenen, etc.) en papier wordt dagelijks afgevoerd door de medewerkers van ISS. Kantoorafval wordt verzameld in grijze bakken; papierafval in witte papierbakken.
3.7.2
Chemisch afval De afvoer van het chemisch afval is afhankelijk van de aard van de af te voeren stoffen. Voor het scheiden van gevaarlijk afval wordt gebruikt gemaakt van het LWCA systeem waarbij 6 categorieën worden onderscheiden (zie ook Bijlage E): 1. Zuren (zuren anorganische afvalstoffen in oplossing) 2. Basen (alkalische organische afvalstoffen in oplossing) 3. Oplosmiddelen (halogeenarme organische oplosmiddelen) 4. Gechloreerde oplosmiddelen (halogeenrijke organische koolwaterstoffen) 5. Bijzondere afvalstoffen 6. Afvalstoffen met ziekenhuisafval.
buitengewone
risico’s,
zoals
biologisch
afval
en
Deze categorieën worden afzonderlijk opgeslagen in daarvoor aanwezige vaten en containers. Preparaten die met chemicaliën behandeld zijn worden afgevoerd als vervuild glas of als bijzonder afval (categorie 5). Afvoer van gevaarlijk afval verloopt verder volgens de regelgeving van de TUE naar de Berging Bijzondere Chemicaliën. Specifiek gelden de volgende richtlijnen: •
Aanbod van gevaarlijk afval in deugdelijke verpakking bij de receptie van gebouw W-hoog.
•
Aanbieder van het afval vult een formulier ‘verzoek tot overname van chemische /
22
gevaarlijke afvalstoffen’ in (zie Bijlage E) en levert dit af bij de receptie W-hoog. Personeel van de receptie maakt kopieën van dit formulier. Drie kopieën worden opgestuurd naar het reststoffen centrum, t.a.v. de Milieumedewerker BBC. Het originele formulier wordt opgenomen in het archief van het hoofd Technische Dienstverlening van de Faculteit W.
3.7.3
•
Personeel van de receptie geeft de aanbieder de sleutel van de afvalcontainer, die bij de ingang van het gebouw W-hoog staat.
•
De aanbieder van het afval zet het door hem aangeleverde afval in de container.
•
De Milieumedeweker BBC stuurt de weegbrieven chemische / gevaarlijke afvalstoffen naar de receptie van gebouw W-hoog. Deze verzorgt ook het transport van het afval uit de afvalcontainer.
•
Lege afvalvaten en/of containers worden na aanvraag (tst. 4343) afgeleverd bij de receptie W-hoog. Gele ‘sharps’ containers moeten zelf besteld worden.
(Micro)biologisch (besmet) afval Biologisch besmet afval kan in een aantal vormen aanwezig zijn.
3.7.4
•
Vloeibaar biologisch besmet afval, bestaande uit vloeistoffen (bv. media) die in aanraking zijn geweest met biologische materialen. Dit afval zal opgevangen worden in een Klasse IV chemisch afval container. Deze bak container bevat sumatox tabletten om eventueel aanwezige biologisch agentia te inactiveren. Afvoer van de klasse IV container vindt plaats zoals vermeld in paragraaf 3.7.2.
•
Vast biologisch besmet afval, bestaande uit (disposible) materialen die in aanraking zijn geweest met biologische materialen en weefsels. Deze materialen worden opgevangen in een blauwe bak voor ziekenhuisafval, welke geplaatst kan worden in een -80ºC vriezer voor het bewaren voordat afvoer plaatsvindt. In de 80ºC vriezer mag het afval ten hoogste 2 maanden bewaard worden. Voordat een volle blauwe bak het laboratorium verlaat zal deze afgesloten worden met een eenmalig afsluitbare deksel waarna de buitenkant ontsmet wordt door 70% alcohol. De afvoer van het ziekenhuisafval vindt plaats zoals vermeld in paragraaf 3.7.2.
•
Besmette scherpe materialen. Deze zullen voornamelijk bestaan uit injectie naalden en scalpels. De naalden en scalpels worden opgevangen in kleine gele biohazard naaldenvangers (‘sharps’ container) welke verspreid door het laboratorium heen staan. Een volle naaldenvanger wordt in een blauwe bak gedeponeerd en afgevoerd als ziekenhuisafval.
GGO’s Het opslaan van afval dat GGO’s bevat of kan bevatten mag in overeenkomst met artikel 9 en bijlagen 7 en 8 van de Ministeriële Regeling Genetisch Gemodificeerde Organismen plaatsvinden buiten de specifieke VMT (C-I) werkruimte, in delen van een inrichting die op grond van een vergunning Wet Milieubeheer bestemd zijn voor activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen en die niet zijn bestemd als specifieke werkruimten. In het laboratorium voor Cell and Tissue Engineering wordt dit afval opgeslagen in ruimte 4.02, de zogenaamde Natte Ruimte. Er dient verder gehandeld te worden volgens de wettelijke voorschriften. Deze zijn als volgt: •
Het opslaan van het afval geschiedt in een voor onbevoegden ontoegankelijk deel
23
van de inrichting, die op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer bestemd is voor activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen en die niet bestemd is als specifieke werkruimten als bedoeld in bijlage 4. •
Afval dat genetisch gemodificeerde micro-organismen bevat of kan bevatten, wordt geïnactiveerd voordat men zich ervan ontdoet. Dit houdt in dat een celkweek van GGO’s bijvoorbeeld eerst geïnactiveerd wordt met een ontsmettingsmiddel als chloor (sumatox), voordat het afgevoerd wordt. (Wergwerp)materiaal dat in aanraking is geweest met genetisch gemodificeerde organismen wordt eerst gesteriliseerd of ontsmet voordat het als afval wordt afgevoerd.
•
Het afval wordt verzameld en vervoerd in de blauwe afgesloten boxen, die eenmaal afgesloten niet meer geopend kunnen worden en die zijn toegelaten voor het vervoer van specifiek ziekenhuisafval. De boxen worden direct na het sluiten uitwendig ontsmet met 70% alcohol.
•
Het opslaan geschiedt: - maximaal 2 maanden, bij een maximale temperatuur van 4 ºC; - maximaal 2 weken, bij een maximale temperatuur van 20 ºC; - maximaal 1 week, indien de temperatuur in de opslagruimte boven de 20 ºC kan komen.
•
Indien GGO afval wordt opgeslagen voordat het wordt afgevoerd en het afval tevens niet geïnactiveerd is, dienen gegevens met betrekking tot herkomst, aard en omvang van het GGO afval en de datum waarop het afval oorspronkelijk is opgeslagen, te worden bijgehouden in een logboek dat ter beschikking wordt gehouden van de BVF en toezichthoudende ambtenaren.
Indien het afval volledig geïnactiveerd is, kan het niet meer aangemerkt worden als GGO bevattend afval en wordt het als biologisch afval beschouwd. 3.7.5
Andere afvalstromen •
Klein chemisch afval wordt ingezameld in milieuboxen en via de Milieumedewerker BBC, Reststoffencentrum, afgevoerd naar de Berging Bijzondere Chemicaliën (BBC).
•
Papier uit de witte papierbakken wordt verzameld in blauwe containers (o.a. bij receptie W-hoog).
•
Kunststof wordt ingezameld in het Laboratorium voor Polymeren (W-hoog -1.7). Hier staan containers voor gescheiden inzameling van kunststof. De Milieumedewerker BBC draagt zorg voor verdere afvoer.
Glas wordt ingezameld in glascontainers. Voor schoon en vervuild glas zijn afzonderlijke containers. Vervuild glas wordt afgevoerd als gevaarlijk afval.
24
4.
RICHTLIJNEN EN PROCEDURES De hieronder genoemde maatregelen zijn algemene handelingen en procedures die gevolgd worden ter verdere inperking van risico’s, bij incidenten en bij calamiteiten. Voor specifieke richtlijnen, zoals het veilig opzetten van een celkweek of de afzonderlijke stappen die genomen moeten worden bij histologische kleuringen of het veilig bedienen van de microscopen wordt verwezen naar de Standard Operating Procedures in het Handboek van het laboratorium.
4.1
Lab-dienst Voor de algemene hygiëne in het laboratorium is er een lab-dienst ingesteld. Hierbij is een medewerker (AIO, afstudeerder, stafmedewerker) gedurende twee weken verantwoordelijk voor het algemene reilen en zeilen van het lab en dient hij een aantal huishoudelijke taken uit te voeren. De bedoeling is dat op deze wijze alle medewerkers zich bezig gaan houden met labhygiëne en de reglementen van het lab; en zich hier ook verantwoordelijk voor gaan voelen. Bijvullen van het waterreservoir van de incubatoren en autoklaven, reinigen van de waterbaden, uitvullen van supplementen, afvoeren van het afval, reinigen van het gebruikte glaswerk en controleren van voorraden zijn de taken die ondergebracht zijn in de lab-dienst. Elke laatste donderdag van de maand vindt een algemene labschoonmaak plaats waaraan alle labmedewerkers deelnemen. Deze schoonmaak wordt voorafgegaan door een overleg, waarin veiligheidsaspecten en knelpunten aan de orde komen.
4.2
Reiniging en desinfectie Laboratoriumtafels en werkoppervlakken worden regelmatig, maar in ieder geval voor en na de werkzaamheden met biologische agentia of ander biologisch materiaal gedesinfecteerd. Hierbij worden handschoenen gedragen. Desinfectie vindt plaats met 70% alcohol, chloor/zeep oplossing (0,1% actief chloor in neutrale zeep). Na circa 5 minuten wordt nagereinigd met water en een weinig zeep (DECON). De incubatoren worden 1 maal per maand van binnen gereinigd met gedemineraliseerd water en een weinig schoonmaakmiddel (DECON), gevolgd door desinfectie met 70% alcohol. Biologisch besmette hitte bestendige materialen (glaswerk, bepaalde kunststoffen) worden na gebruik afgedaan met 70% alcohol en geautoklaveerd. Metalen voorwerpen (pincetten, scharen) worden droog gesteriliseerd in een oven (indien besmet met biologische agentia) of gereinigd en vervolgens gedecontamineerd in een ultrasoonbad (niet steriel). Niet hitte bestendige materialen worden voor wassen, hergebruik, of wegdoen gedecontamineerd door tenminste 10 minuten onder te dompelen in een chloor/zeep oplossing of 70% alcohol. De firma ISS draagt zorg voor de huishoudelijke reiniging van vloeren, deuren en ramen. Tevens draagt de ISS zorg voor de afvoer van bedrijfsafval.
4.3
Storingen Bij uitval van gas, water of elektriciteit moet de beherend medewerker (ruimteverantwoordelijke) gewaarschuwd worden of - bij diens afwezigheid - de plaatsvervangend ruimte-verantwoordelijke of de (eerst)verantwoordelijk medewerker. Bij uitval van elektriciteit zijn werkzaamheden, waarvoor een zuurkast of een Laminar Air Flow kast of Toptal Exhaust kast nodig zijn, niet meer uit te voeren. Indien de storing binnen een uur verholpen kan worden zijn geen extra maatregelen nodig. Na 1
25
uur dient de inhoud van de koelkasten zeker gesteld te worden. Na 6 uur bovendien die van de -20°C vrieskast. Indien de temperatuur van de -80°C vriezer door storing boven -65°C komt gaat er een alarm af. Dit kan gestopt worden door op de MUTE knop te drukken. Indien de problemen niet verholpen worden gaat het alarm na enige tijd weer af. Bij stroomuitval neemt de batterij van de vriezer gedurende 24h de functies van het display over en tijdelijk ook de vriescapaciteit. Het opladen van de batterij duurt ca. 6 uur en gebeurt automatisch indien de stroomtoevoer weer hersteld is. Bij langdurige stroomuitval (langer dan 6 uur) moet gezocht worden naar alternatieve vriesruimte (tenminste -70°C). De koelkasten, vriezers en broedstoven zijn aangesloten op noodstroom. Sinds januari 2002 zijn de CO2 stoven en de –80º vriezer aangesloten op het Gebouw Beheers Systeem (GBS), waarbij een alarmmelding bij storing van deze apparatuur direct binnenkomt bij de bewaking van gebouw W-hoog (en in de avonduren en weekenden bij de centrale bewaking van de TUE). Bij een dergelijke alarmmelding wordt zowel binnen als buiten werktijd contact gezocht met de (plaatsvervangend) ruimteverantwoordelijken. De incubatoren worden na een storing van meer dan 1 uur gedesinfecteerd. Zonodig wordt ook de inhoud ervan gedesinfecteerd en afgevoerd. Uitval van aardgas heeft op korte termijn geen directe consequenties voor de werkzaamheden in het lab. Bij uitval van water dienen de handelingen met biologische agentia en materialen gestaakt te worden, omdat geen goede reiniging van oppervlakken, materiaal en handen meer mogelijk is. Bij storingen en/of defecten aan specifieke apparatuur of proefopstellingen moet altijd contact opgenomen worden met de verantwoordelijk onderzoeker of diens vervanger. Alle bekende storingen worden gemeld in het logboek van het lab. Voor onderhoudswerkzaamheden door derden is altijd toestemming nodig van de ruimteverantwoordelijke. Bij reparatie en onderhoud meldt de technisch medewerker de geplande werkzaamheden bij de ruimteverantwoordelijke, die ervoor zorg draagt dat de werkzaamheden veilig verricht kunnen worden. Alle bekende storingen worden gemeld in het logboek van het lab. De technisch medeweker moet altijd begeleid worden in het lab. 4.4
Glasbreuk Wanneer bij glasbreuk een verwonding ontstaat, wordt nagegaan of er biologische agentia of chemische stoffen in of op het glas aanwezig waren, waarna wordt gehandeld naar bevinden (zie paragraaf 4.6). Het gebroken glas wordt verzameld in de containers voor schoon of vervuild glas. (micro)biologisch besmet glaswerk kan pas na autoklaveren in de glascontainers gedeponeerd worden. Indien bij de glasbreuk chemicaliën of al dan niet gemodificeerde biologische agentia of chemicaliën worden gemorst wordt gehandeld zoals beschreven in paragraaf 4.5. Ook glasbreuk wordt genoteerd in het logboek.
26
4.5
Morsen
4.5.1
Chemicaliën Gemorste chemicaliën worden afgevoerd als chemisch afval. In het laboratorium is voldoende absorptiemateriaal (Chemizorb korrels) aanwezig om gemorste chemicaliën in oplossing op te ruimen. Ook dit materiaal wordt afgevoerd als chemisch afval. Na het opruimen de verontreinigde oppervlakken goed reinigen met water en zeep. Bij schadelijke stoffen worden altijd handschoenen gedragen.
4.5.2
Biologische agentia en materialen In het laboratorium is absorptiemateriaal aanwezig om gemorste agentia – al dan niet gemodificeerd – op te ruimen en tegelijkertijd te desinfecteren en inactiveren (Haz-tab korrels). Na het opruimen worden alle verontreinigde oppervlakken gedecontamineerd met een chloor/zeep oplossing of 70% alcohol. Indien bij het morsen of bij spatten de huid of de slijmvliezen (ogen, mond) worden geraakt met mogelijk pathogeen humaan materiaal of GGO’s, dan wordt direct gespoeld met water of fysiologisch zout. De huid wordt daarna gedesinfecteerd met 70% alcohol. Indien er gemorst of gespat wordt met lichaamsvloeistoffen op een nietintacte huid bestaat een mogelijkheid op Hepatitis B infectie en dient gehandeld te worden zoals vermeld bij paragraaf 4.6, punt c. Bij het opruimen van gemorst materiaal worden uiteraard handschoenen en een laboratorium jas gedragen. Bij humaan materiaal / mogelijk pathogeen materiaal worden tevens een bril en een mondkapje gedragen. Na het opruimen worden de handen gewassen met desinfecterende zeep. Andere besmette delen van de huid worden ontsmet met 70% alcohol. Het morsen van GGO’s of pathogeen materiaal wordt gemeld bij de ruimteverantwoordelijke of de verantwoordelijk onderzoeker en vermeld in het “logboek en/of het logboek GGO’s” dat aanwezig is het in lab, onder vermelding van de datum, de aanwezige personen en de genomen maatregelen. Indien men van mening is dat er kans is op verspreiding van de GGO’s of pathogenen in het milieu (bijvoorbeeld via het riool) wordt gehandeld volgens de richtlijnen in paragraaf 4.7.3 en 4.7.4.
4.5.3
Vloeibare stikstof Bij het morsen van vloeibare stikstof laat men dit verdampen. Indien het stikstof in contact komt met onbedekte lichaamsdelen kunnen blaarvorming, brandwonden en bevriezingsverschijnselen optreden. Spoel in dat geval de betreffende lichaamsdelen gedurende 10 minuten met handwarm water (niet boven lichaamstemperatuur) en laat de wonden daarna verzorgen bij de EHBO post. (NB Deze ‘brandwonden’ doen vaak geen pijn maar moeten wel verzorgd worden.) Indien het slachtoffer niet vervoerd kan worden of ernstig letstel heeft wordt de Bedrijfshulpverlening (BHV, tst 2222) gebeld. Vastgevroren kledingstukken moeten eerst ontdooid worden voordat ze verwijderd mogen worden.
4.6
Snij- en prikaccidenten, wondverzorging Snijwonden en prikwonden worden zonodig verzorgd bij de dichtstbijzijnde EHBO post (portiersloge gebouw W-hoog). In het laboratorium is een EHBO kist aanwezig
27
(ruimte 4.02). De ruimteverantwoordelijke heeft een EHBO cursus gevolgd. Indien er kans is op aanraking met schadelijke chemicaliën laat men de wond goed bloeden en wordt de wond grondig gespoeld met een fysiologische zoutoplossing. Bij kans op besmetting met schadelijke/pathogene biologische agentia of GGO’s laat men de wond eveneens goed bloeden, gevolgd door een grondige spoeling met fysiologische zoutoplossing en desinfectie met 70% alcohol of een jodium-oplossing. Alle snijincidenten worden gemeld bij de ruimteverantwoordelijke en in het logboek van het lab, onder vermelding van de naam, de toedracht en de ondernomen stappen. Bij snij- en prikaccidenten met mogelijk pathogeen materiaal wordt de volgende procedure gevolgd: a) De betreffende medewerker is gevaccineerd tegen Hepatitis B: laat de wond goed bloeden; was en desinfecteer de wond en laat deze zonodig verzorgen bij de EHBO post. b) De betreffende medewerker is niet gevaccineerd: laat de wond goed bloeden; was en desinfecteer de wond en laat deze zonodig verzorgen bij de EHBO post. Onderzoek (nogmaals) of het weefsel waarmee gewerkt is pathogeen kan zijn en er risico op transmissie van Hepatitis B bestaat. Het weefsel dient gescreend te zijn en dit moet dus van te voren reeds bekend zijn!!! Omdat er alleen gewerkt mag worden met materiaal dat ingeschaald kan worden in beheersingsniveau 2, zal transmissie van Hepatitis C en HIV niet voor mogen komen. Indien er geen risico op transmissie bestaat: laat de wond goed bloeden; was en desinfecteer de wond en laat deze zonodig verzorgen bij de EHBO post. c) de betreffende medewerker is niet gevaccineerd en er is risico op transmissie van Hepatitis B: Laat de wond goed bloeden. Was en desinfecteer de wond en laat deze verzorgen. Neem binnen twee uur contact op met de bedrijfsgezondheidsdienst van de TU/e bij ArboNed, (tst 2440 tijdens kantooruren) en de dichtstbijzijnde afdeling Spoedeisende hulp van een ziekenhuis (Maxima Medisch Centrum/Diaconessenhuis Eindhoven, tel: 040-2334933). Indien het materiaal afkomstig is uit het catharina Ziekenhuis kan ook contact opgenomen worden met de afdeling Spoedeisende hulp van dit ziekenhuis via 040-2399111. Alle ongevallen met biologische agentia uit klasse 2 moeten gemeld worden bij het medezeggenschapsorgaan van de regionale Arbeidsinspectie (Arbeidsinspectie regio Zuid, tel: 0475-356666) en bij de ruimte- en onderzoeksverantwoordelijken. 4.7
Calamiteiten
4.7.1
Bedrijfshulpverlening Gebouw W-hoog beschikt over een eigen Bedrijfshulpverlenings organisatie (BHV) tijdens de kantooruren. In het Veiligheidsreglement van het gebouw is een ontruimingsplan opgenomen. Verder beschikt de TU/e over een bedrijfsbrandweer, die bij ongewone voorvallen direct de schadelijke gevolgen voor zowel personeel als milieu kan beperken. Bij ongelukken en calamiteiten wordt allereerst tst 2222 gebeld (zowel binnen als buiten kantooruren). Via dit nummer wordt zonodig de BHV of de brandweer ingezet, of wordt een ambulance geregeld. Ook wordt contact gezocht worden met de locale Arboen Milieucoördinator (tst 4170) en de (plaatsvervangend) ruimteverantwoordelijke (tst 2797/4813). Dezen lichten de BVF in (tst 4411). Indien
28
de locale Arbo- en Milieucoördinator en ruimteverantwoordelijken niet te bereiken zijn wordt de calamiteit direct aan de BVF (tst: 4411 of 06-10897574) of diens plaatsvervanger (tel: 043-3881237 of 06-53427742) gemeld. Als er zich risico’s voor het milieu voordoen wordt de calamiteit na overleg met de BVF of de Directeur bedrijfsvoering van de faculteit BMT gemeld aan VROM (VROM, DGM/SAS, tel: 070-3394970, fax: 070-3391131) en de Milieudienst regio Eindhoven (tel: 0402594594, fax: 040-2594530). Voor risico’s op verspreiding van GGO’s in het milieu wordt tevens de VROM-Inspectie die zich bezig houdt met GGO’s ingelicht (tel: 0235150700, fax: 023-5150777). Na een calamiteit mag de ruimte pas betreden worden nadat deze is geïnspecteerd en vrijgegeven door de lokale Arbo- en Milieucoördinator en de (plaatsvervangend) ruimteverantwoordelijke. Deze personen houden zonodig contact met BHV, brandweer en BVF. Alle ongevallen worden achteraf geregistreerd via een Ongevallenmeldingsformulier van de faculteit W. Ook worden zij genoteerd in het logboek van het laboratorium. 4.7.2
Brand, explosie Bij brand of explosie worden alle werkzaamheden gestaakt. Breng uzelf en collega’s in veiligheid en bel onmiddelijk tst 2222. Probeer – indien er geen gevaar voor eigen gezondheid bestaat – brand te blussen met branddekens of blusapparatuur. Indien u er niet van overtuigd bent dat u geen gevaar loopt verlaat u direct het laboratorium. Dit doet u ook na eventuele bluspogingen. Vervolgens licht u de (plaatsvervangend) ruimteverantoordelijke en de locale Arbo- en Milieucoördinator in (zie ook paragraaf 4.7.1). Ter voorkoming van brand zijn of worden de volgende maatregelen genomen: • Het laboratorium is voorzien van 30 min brandwerende wanden. • In het laboratorium zijn branddekens aanwezig. Tevens zijn in de ruimtes brandblusapparaten aangebracht. Bekendheid met de werking hiervan is belangrijk. • Er mag geen alcohol gebruikt worden als desinfectie middel bij open vuur. • Voor de bunsenbranders in de Laminar AirFlow kasten is een veiligheidsgasslang gebruikt. • De elektrische apparatuur wordt regelmatig gecontroleerd. • Er mogen geen grote hoeveelheden brandbaar materiaal opgeslagen worden in het laboratorium. De brandweer is op de hoogte van de soort werkzaamheden die plaatsvinden in het laboratorium voor celmechanica. De brandweer beoordeeld welke maatregelen en beschermende hulpmiddelen gebruikt worden bij toegang tot het lab.
4.7.3
Calamiteiten met GGO’s Aangezien er weinig bekend is over de gevolgen van calamiteiten in een ruimte waar met GGO’s wordt gewerkt is preventie en –bestrijding van het grootste belang. Bij (vermeende) calamiteiten moet daarom intern altijd contact gezocht worden met de BVF (tel: 4411 of 06-22791180) of diens plaatsvervanger (tst. 043-3881237 of 0653427742) en de ruimteverantwoordelijken (tst. 2797/4813). Dezen kunnen aangeven of er op het moment van de calamiteit al dan niet GGO’s aanwezig waren in het laboratorium, welke interne maatregelen genomen moeten worden en welke instanties ingelicht moeten worden.
29
Bij brand of explosie worden de richtlijnen zoals boven vermeld gevolgd. Bij explosie en overstroming (ook: aanwezigheid van bluswater) wordt verspreiding van GGO’s ingeperkt door de ruimte achteraf te desinfecteren met een chlooroplossing. Vervolgens wordt de ruimte schoongemaakt met water en een reinigingsmiddel. Indien er bij enig incident of bij een calamiteit risico bestaat op verspreiding van GGO’s in het milieu of mogelijke beroering bij derden (omwonenden, medewerkers faculteit W, e.d.) wordt de Directeur bedrijfsvoering ingelicht en melding gedaan bij VROM, Directie Veiligheid, Straling en stoffen, tel: 070-3394970, en de VROMInspectie GGO’s, tel: 023-5150700. Ook bij verlies, het kwijtraken of diefstal van goederen en verpakkingen waarin GGO’s worden vervoerd (zoals bij transport tussen de Universiteit Maastricht en de TUE) bestaat risico op verspreiding in het milieu en oneigenlijk/illegaal gebruik. Dergelijke gevallen worden intern gemeld bij de BVF en extern bij de VROMInspectie (tel: 023-5150700). Incidenten en calamiteiten met GGO’s worden ook gemeld bij het GGO overleg dat 4x per jaar plaatsvindt tussen de BVF, de lokale verantwoordelijk onderzoekers en/of ruimteverantwoordelijken en de bedrijfsartsen van de Universiteit Maastricht, het Academische Ziekenhuis Maastricht, de TUE en de Stichting Klinische Genetica Zuid-Oost Nederland. Het doel van dit overleg is het afstemmen van de werkzaamheden van de BVF en bedrijfsartsen op de behoeften en ideeën van de medewerkers, het stimuleren van het nakomen van het afgesproken beleid en het bijscholen van de medewerkers. Evaluaties en veranderingen van richtlijnen ten aanzien van incidenten en calamiteiten worden hier ook behandeld. 4.8
Interne controles bij het werken met GGO’s en pathogenen Zoals vermeld in paragraaf 3.1 houden de lokale Arbo- en Milieucoördinator (onder directe verantwoordelijkheid van de Directeur bedrijfsvoering BMT), de BVF en de bedrijfsbrandweer, samen met de ruimte verantwoordelijken en de verantwoordelijke onderzoekers, intern toezicht op naleving van alle arbo- en milieuwetten. Met betrekking tot wetgeving, richtlijnen en procedures voor gebruik van GGO’s en pathogenen vinden specifieke interne controles plaats op vaste tijdstippen. De vorm en frequentie van deze controles, de hierbij behorende rapportages en mogelijke vormen van corrigerende maatregelen op de verschillende niveau´s in de organisatie zijn weergegeven in onderstaande tabel. Per onderzoeksproject is er elke maand een controle op naleving van de richtlijnen en procedures door de projectleider/verantwoordelijk medewerker. Daarbij komen aspecten als melding van GGO projecten bij VROM, begeleiding van AIO’s en studenten en VMT vergunningen aan de orde. Daarnaast controleert de ruimteverantwoordelijke eenmaal per 3 maanden de administratie en de naleving van de voor de werkruimtes opgestelde richtlijnen. De BVF en plaatsvervangend BVF bezoeken het laboratorium regelmatig (ten minste eens per maand) voor een globale controle. Daarnaast voert de BVF jaarlijks een audit uit. Hierbij is een controle van de administratie van het laboratorium opgenomen. De resultaten hiervan worden op CvB en faculteitsniveau gerapporteerd. De resultaten van alle periodieke controles worden verzameld bij de administratie van het laboratorium en eventuele knelpunten worden besproken tijdens het reguliere overleg tussen de lokale Arbo- en Milieucoördinator, de BVF en de ruimteverantwoordelijke. Voor de jaarlijkse audit en de een- en driemaandelijkse controles worden de lijsten in paragrafen 4.8.1, 4.8.2 en 4.8.3 als hulpmiddel gebruikt. Deze lijsten zijn te verkrijgen bij de ruimteverantwoordelijke. Hierop kunnen de BVF, de
30
verantwoordelijke onderzoekers en ruimteverantwoordelijke aangeven wat de status van een bepaald aspect is en welke corrigerende maatregelen genomen moeten worden.
Niveau
Vorm
Frequentie Rapportage/inzage
Voorbeelden van corrigerende maatregelen
CvB
Audit door BVF
1 x per jaar
CvB & externe inspecties: voortgang plan van aanpak.
Faculteit
Audit door BVF
1 x per jaar
Faculteitsbestuur, directeur bedrijfsvoering: voortgang plan van aanpak. Overleg biologische veiligheid tussen Arbo- en Milieucoördinator, BVF en ruimteverantwoordelijke. Sectieleider onderzoek. Overleg biologische veiligheid en sectieleider onderzoek over knelpunten. Werkoverleg medewerkers. Ruimteverantwoordelijke, verantwoordelijk medewerker of BVF over knelpunten
Stilleggen van werkzaamheden. Aanschaffen voorlichtingsmateriaal. Sluiten van lab. Aanbieden van extra ondersteuning. Sluiten van lab. Aanschaf extra ruimtelijke voorzieningen.
Laboratorium Checklist m.b.t. ruimte (lijke voorzieningen) en administratie door ruimteverantwoordelijke
1 x per kwartaal
Onderzoeksproject
1 x per maand
Checklist projectgebonden voorzieningen en gedrag en door projectleider/verantwoordelijk medewerker Medewerkers Deskundige blik Labdienst
4.8.1
Dagelijks
Toegang tot ruimte ontzeggen. Volgen van extra scholing.
Sticker niet-gebruiken op voorziening. Laten controleren voorziening.
Jaarlijkse audit door BVF Opdracht gever :……………………………………………….(CvB of faculteit) Afdeling :….……………………..………………………………………. Datum :………………………………………………………………… Uitgevoerd door :………………………………………………………………… Status invullen als volgt: + = in orde -- = niet in orde 0 = onvoldoende in orde
Volgnr.
Onderdeel
1 1.1
Beleidsplan te wijzigen i.v.m. Wetgeving
Status
Corrigerende maatregelen
Afgehandeld ja/nee
31
1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
Stand der techniek Stand der wetenschap Risico Organisatie Bijlagen Meerjarenplan
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Communicatie GGO-overleg Plaatsvervangend BVF Arbo- en Milieucoördinator Hoofd BHV Arbodienst Directeur Bedrijfsvoering Facilitaire dienstverlening (BTD, e.d.) Medezeggenschapsorganen BVF Platform
2.8 2.9 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 5 5.1 5.2 5.3 5.4
Voorlichting & onderricht Nieuwe medewerkers Omwonende (intern) Omwonende (extern) Studenten in reguliere onderwijs VMT cursus Bij calamiteiten Bijzondere groepen Procedures, voorschriften en werkinstructies Volledig Up-to-date Goedgekeurd door BVF Instemming medezeggenschapsorganen Vastgesteld door management Uitgereikt aan betrokkenen Interne controles door verantwoordelijk medewerker Vorm Frequentie Rapportage/Archivering Corrigerende maatregelen
6.1 6.2 6.3 6.4
Interne controles door projectleiders Vorm Frequentie Rapportage/Archivering Corrigerende maatregelen
7
Centrale administratie
6
32
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9
9 9.1 9.2 9.3 10 10.1 10.2 10.3
4.8.2
Documenten zorgsysteem Plattegrond instelling Overzicht projecten, jaarlijkse update Overzicht medewerkers Overzicht afwijkingen incidenten, ongevallen Overzicht decentrale administraties Wetenschappelijk jaarverslag Decentrale administratie Vergunning wet Milieubeheer/RIE/WVO Vergunning projecten van VROM Aanmelding bewust werken met pathogenen klasse 2 Inhoud opslagfaciliteit Procedures, voorschriften en werkinstructies Namen en toelatingsperiode studenten en stagiaires Resultaten controles LAFkasten etc. Resultaten afhandeling incidenten etc. Labjournaals incl. Controles op identiteit gastheer en constructie Archiverende Afdeling Correspondentie tussen bestuur en overheid Correspondentie tussen BVF en bestuur Jaarverslagen Rapportage Jaarverslag instelling Voortgangsrapportage beheerseenheid Voortgangsrapportage afdeling
Maandelijkse controle door projectleider Afdeling/Project :….……………………..………………………………. Datum :………………………………………………………………… Uitgevoerd door :………………………………………………………………….. Status invullen als volgt:
33
+ = in orde -- = niet in orde 0 = onvoldoende in orde
Volgnr.
Onderdeel
1
Melden van werkzaamheden en archivering in ruimtelogboek Nieuwe projecten Beëindigde projecten Wijzigingen in projecten Nieuwe medewerkers/gasten Vertrokken medewerkers Komst studenten/stagiaires Vertrek studenten/stagiaires Nieuwe werkruimtes Nieuwe opslagruimtes
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Opstellen afdelingsspecifieke voorschriften en werkinstructies en archivering in ruimtelogboek Nieuwe voorschriften/instructies Wijzigingen Goedkeuring door BVF Vaststelling door projectleider Uitreiking aan betrokkenen Voorlichting over procedures, afdelingsspecifieke voorschriften en werkinstructies Nieuwe medewerkers Studenten Stagiaires Kandidaten VMT cursus Meest recente versies aanwezig in ruimtelogboek
4 4.1 4.2
Toezicht Checklist 1 x per maand Rapportage aan overleg biologische veiligheid en/of BVF
5
Controles op identiteit stammen en constructen, reinheid Afdelingsspecifieke voorschriften Resultaten in labjournaal
5.1 5.2 6 6.1 6.2
34
Melden van afwijkingen, incidenten etc. en archivering in ruimtelogboek Actueel Resultatenafhandeling in
Status
Corrigerende maatregelen
Afgehandeld ja/nee
ruimtelogboek
4.8.3
Driemaandelijkse controle door ruimteverantwoordelijke Ruimtenummer(s):……………………………Beheersingsniveau: VMT Inspectie datum :….………………….……Uitgevoerd door :…………………… Status invullen als volgt: + = in orde -- = niet in orde o = onvoldoende in orde
Volgnr.
Onderdeel
1
Vloer, wanden, plafond, werkoppervlak Kierloos Niet absorberend
1.1 1.2 2 2.1 2.2 2.3 2.4
2.5
Inventaris Geen bureau en archieven Kapstok in en buiten laboratorium. Wastafel met elleboogkraan en dispender voor zeep en papieren handdoeken bij uitgang
3.4
Containers voor te autoclaven afval Blauwe container voor te verbranden mogelijk besmet afval Containers voor scherpe voorwerpen Wegwerphandschoenen Geschikt desinfectiemiddel
3.6 3.7 3.8
Corrigerende maatregelen
Afgehandeld Ja/nee
Deur Afsluitbaar, zelfsluitend , of opschrift “deur dichthouden” Aanduiding ruimtenummer Biohazardteken + aanduiding VMT Aanduiding verantwoordelijken (BVF, ruimteverantwoordelijken) met: Naam Kamernummer Tel. (werk) Tel. Semascript (indien beschikbaar) Tekst “Geen toegang voor onbevoegden”
3 3.1 3.2 3.3
3.5
Status
35
3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14
3.15
Geschikte transportmidddelen Gemerkte labjassen Gesloten centrifugebuizen Ruimtelogboek Afzuigvoorziening met opvangkolf en bacteriefilter Explosie veilige koelkast en veiligheidskast bij opslag brandbare organische oplosmiddelen Duurproeven regeling
4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Ruimtelogboek Volledig (ook incidenten afhandeling) Up-to-date Inhoud opslagfaciliteit Projectnummer Uitvoerder, afdeling en instelling Gastheren Vectoren Inserties
5 5.1 5.2
Reiniging Orde, netheid, schoonheid Rooster verversing waterbad
6 6.1 6.2 6.3
Noodvoorzieningen Oogdouches Inhoud EHBO kist Branddeken Brandblussers Vluchtroute
4 4.1
6.4
36
5.
PLAN VAN AANPAK De Risicoinventarisatie van het Laboratorium voor Cell & Tissue Engineering en het huidige rapport ‘Beheersing van risico’s’ zijn opgesteld naar aanleiding van een uitbreiding, verplaatsing en verbouwing van het laboratorium die plaats vond in 2001 en grotendeels werd afgerond in januari 2002. Tegelijk met deze activiteiten is het inperkingsniveau van het laboratorium uitgebreid van VMT naar C-I. Hiertoe zijn uitbreidingsvergunningen aangevraagd en toegekend. Niet alleen is de capaciteit van het laboratorium toegenomen, er is ook nieuwe apparatuur gekomen en de werkzaamheden hebben zich uitgebreid, o.a. met toepassingen met humaan materiaal. Daarnaast is het aantal medewerkers en studenten aanzienlijk toegenomen en zijn ook buitenlandse studenten aanwezig in het laboratorium. Deze zaken vragen een iets andere organisatie en aanpak dan voorheen en kunnen leiden tot de hierna genoemde knelpunten. Deze knelpunten komen successievelijk aan de orde in het Plan van Aanpak betreffende de veiligheid in het lab voor 2002/2003.
5.1
Knelpunten 1. Verantwoordelijkheden: Met de uitbreiding van het laboratorium zijn de verantwoordelijkheden toegenomen. Besloten is deze verantwoordelijkheden te verdelen over meerdere personen. Zo zijn er nu twee ruimteverantwoordelijken (M. Daniëls, M. Wijlaars) en drie onderzoeksverantwoordelijken (C. Bouten, M. Rutten, R. van Donkelaar). Bijgevolg zal niet iedereen zich elk moment overal verantwoordelijk voor voelen en kunnen situaties ontstaan waarbij de eindverantwoordelijkheid onduidelijk is of een direct aanspreekpunt ontbreekt. 2. Apparatuur: Door de uitbreiding van werkzaamheden en onderzoeksgebieden is het arsenaal aan apparatuur in het laboratorium aanzienlijk uitgebreid. Niet meer alle (ervaren) medewerkers zijn nu op de hoogte van de werking en mogelijke risico’s van de apparatuur. Enkele apparaten/opstellingen vragen in het begin begeleiding bij het gebruik of mogen niet gebruikt worden zonder voorafgaande veiligheidsinstructie (b.v. laser scanning microscopen). 3. Verplichte administratie: Vanwege de uitbreiding van het inperkingsniveau, het aantal werkzaamheden, de apparatuur en het aantal medewerkers is de officieel verplichte administratie aanzienlijk toegenomen. Het bijhouden van logboeken e.d., zowel door verantwoordelijken als medewerkers, wordt hierdoor wel eens over het hoofd gezien. Ook is de administratie nog verspreid bij de verantwoordelijk medewerkers aanwezig. 4. GGO’s: Er is al enige tijd niet meer gewerkt met GGO’s en de ervaring met het handelen met GGO’s, het aanvragen van vergunningen, en het bijhouden van de administratie rondom het werk met GGO’s is derhalve wellicht weggezakt. Daarnaast is de wettelijke regelgeving ten aanzien van het werk met GGO’s enigzins aangepast. Dit kan slordigheden, en zelfs risico’s, opleveren indien niet alle regelgeving – ook door de ervaren labmedewerkers – opnieuw wordt bestudeerd. 5. Humaan materiaal: Het werk met humaan materiaal, hoewel uitgevoerd op kleine schaal, is nieuw in het lab. Het betreft werk met (primaire) humane cellijnen en werk met humaan (postmortem) weefsel (bot, bloedvaten). Incidenteel wordt materiaal opgeslagen in de vriezers (botsamples) van het lab door medewerkers die niet volledig op de hoogte zijn van de lokale richtlijnen en werkvoorschriften.
37
Door de gebrekkige ervaring en slechte kennis van gevaren bij medewerkers kunnen onduidelijkheden en risico’s ontstaan bij vervoer, opslag, werk en afvoer van het humane materiaal. 6. Straling: Er bestaan plannen om de werkzaamheden in het laboratorium uit te breiden met radioactieve meetmethoden (tracers) of stralingsbronnen (gamma stralers). Dit werk brengt specifieke risico’s met zich mee die voor aanvang van dit werk grondig geïnventariseerd moeten worden. 7. Combinaties van risicofactoren: Aangezien het werk in het lab complexer wordt zullen werkzaamheden plaats gaan vinden met materialen of opstellingen waarbij sprake is van een combinatie van risicofactoren. Zo zullen genetisch gemodificeerde primaire humane cellijnen gebruikt kunnen worden, of pathogeen materiaal met behulp van laser scanning microscopy bestudeerd worden. 8. Medewerkers en studenten: De uitbreiding van het lab neemt met zich mee dat er een explosieve toename is van het aantal medewerkers. Er is een continue stroom van studenten in de eindfase van hun studie in het lab. Niet alleen het toezicht op de regelgeving komt hierdoor in het gedrang, ook scholing en instructie van de medewerkers komt frequenter voor en kan leiden tot ‘instructiemoeheid’. 5.2
Plan van Aanpak 2002/2003 1. Verantwoordelijkheden: De ruimteverantwoordelijken en onderzoeksverantwoordelijken zijn aanspreekpunt en organisatorisch verantwoordelijk voor afzonderlijke ruimtes en de apparatuur daarin. M. Daniëls is ruimteverantwoordelijke voor ruimte W-hoog 4.01 en W-hoog 4.02, alsmede de voorraadruimte en administratieruimte. M. Wijlaars is verantwoordelijk voor ruimte W-hoog 4.04. C. Bouten is verantwoordelijk voor werkzaamheden in ruimte 4.01; R. van Donkelaar voor werkzaamheden in ruimte 4.02; M. Rutten voor werkzaamheden in ruimte 4.04. Daarnaast zijn M. Daniëls en C. Bouten verantwoordelijk voor de administratie van het laboratorium. M. Daniëls regelt de toegangsbevoegdheden voor het lab en organiseert periodieke controles en reparaties van de apparatuur (behalve microscopen). In de praktijk zal moeten blijken of deze verdeling van verantwoordelijkheden reëel en veilig is. Door middel van regulier formeel overleg (ten minste 1 maal per maand) wordt de stand van zaken omtrent Biologische Veiligheid, organisatie, vakantieplanning/afwezigheid, nieuwe apparatuur, nieuwe medewerkers, e.d. besproken. Informeel overleg vindt bijna dagelijks plaats. 2. Apparatuur: In principe is van elk apparaat een handleiding aanwezig in de archiefruimte en zijn SOPs aanwezig in het Handboek. Het komende jaar wordt bekeken of het praktischer is – of wellicht noodzakelijk – de handleiding (aan een ketting) en een logboek bij de opstellingen te plaatsen. Handleidingen en logboeken mogen het laboratorium niet verlaten. Bij elk laboverleg, elke laatste donderdag van de maand, waaraan alle labmedewerkers deel moeten nemen, wordt kort uitgelegd wat de functie en de risico’s van eventuele nieuwe opstellingen zijn. 3. Administratie: De komende periode zal de archiefruimte van het lab worden ingericht (M. Wijlaars, M. Daniëls). M. Daniëls zal vervolgens de bestaande administratie opnieuw archiveren (hard copies en files). De planning is dat dit in oktober 2002 klaar moet zijn. Alle medewerkers worden geïnstrueerd over het bijhouden van logboeken, middels het maandelijkse laboverleg en de memoborden bij de ingang van het lab. 4. GGO’s: Alle labmedewerkers dienen op de hoogte te zijn en te blijven van
38
regelgeving (wettelijk en lokaal geldend in het lab) en werkinstructies ten aanzien van GGO’s. Veranderingen in deze zaken worden doorgegeven tijdens het laboverleg. Daarnaast moeten alle medewerkers bij aanvang van een (nieuw) GGO project de Risico Inventarisatie en het rapport Inperking van Risico’s doornemen. Tevens moeten zij checken of er een vergunning aangevraagd dient te worden. Studenten mogen alleen onder verantwoordelijkheid van een medewerker (met VMT certificaat) aan GGO projecten werken. Indien studenten langer dan 6 weken met GGO’s werken dienen zijn het certificaat zelf te behalen (zie ook punt 8). 5. Humaan materiaal: De komende tijd zullen de onderzoeksverantwoordelijken streng toezien op het werk met humaan materiaal. Ten eerste om mogelijke risico’s beter in kaart te brengen en ten tweede om de labmedewerkers op dit gebied beter te kunnen instrueren en scholen. In principe kan in het lab normaal gewerkt worden met humaan materiaal waarvan bekend is dat het niet pathogeen is. De (patiënt) status van het weefsel moet derhalve door de verstrekker van het weefsel gegarandeerd kunnen worden. Indien het materiaal binnen beheersingsniveau 2 valt mag er onder strikte condities mee gewerkt worden (zie paragraaf 3.5.3.2). Het werk waarbij contact met primaire cellijnen uit klasse 2 kan ontstaan moet één maal gemeld worden bij de Inspectiedienst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Arbeidsinspectie) en het medezeggenschapsorgaan. Alle medewerkers en studenten die in aanraking kunnen komen met humaan materiaal wordt de mogelijkheid geboden zich op kosten van de vakgroep te laten vaccineren tegen Hepatitis B. 6. Straling: De inventarisatie van risico’s door radioactieve straling in het lab wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van dr. M. Rutten. Dit werk is in principe toegestaan op grond van de reeds verleende vergunningen die zijn toegekend aan het gehele complex van de TU/e. De StralingsBeschermingsDienst (SBD) van de TU/e heeft het laboratorium reeds bezichtigd en zal introductie van werk met radioactief materiaal in het lab begeleiden. Enkele medewerkers hebben een cursus Stralingsbescherming met goed gevolg afgelegd (M. Rutten, M Daniëls, L. van den Heuvel) en anderen hebben de introductiecursus gevolgd (R. van Donkelaar, C. Bouten). Aangezien dit werk ook risico’s op kan leveren voor niet direct betrokken labmedewerkers moeten de radioactieve bronnen en meetopstellingen deugdelijk worden beveiligd/ingeperkt en moeten alle labmedewerkers worden geïnstrueerd. De verwachting is dat dit werk medio 2003 zal worden geïnventariseerd, waarna het eind 2003 zou kunnen worden opgestart. 7. Combinaties van risicofactoren: Medewerkers moet verantwoordelijkheid worden bijgebracht ten aanzien van alle risicofactoren en stapeling daarvan. Hier zal wederom streng toezicht op moeten zijn. Ervaring met het nieuwe, complexere werk zal in de loop van het komende jaar moeten leiden tot specifieke veiligheidsrichtlijnen en SOPs. Deze zullen worden opgesteld door de betreffende medewerker onder verantwoordelijkheid van de ruimtebeheerders (M. Daniëls, M. Wijlaars). 8. Medewerkers en studenten: Alle medewerkers moeten op de hoogte zijn en blijven van de inhoud van de Risicoinventarisatie en het rapport Inperking van Risico’s. Voor studenten is er een Nederlandse en een Engelse versie waarin alle risico’s en richtlijnen kort en helder zijn geformuleerd. In het komende jaar wordt gewerkt aan een interne Webpagina, gekoppeld aan de Webpagina van de vakgroep MaTe, waarin alle betreffende documenten, richtlijnen en SOPs worden opgenomen. Verder worden alle medewerkers en afstudeerders betrokken bij het maandelijkse laboverleg, waar veranderingen ten aanzien van biologische veiligheid en interne
39
regelgeving aan de orde komen. Om de scholing van studenten te vereenvoudigen en meer toe te spitsen op het werk aan de TU/e zal in de loop van 2003 gestart worden met een training VMT binnen het curriculum van BMT (4e jaar studenten). Deze training zal 3 dagen duren en wordt opgezet onder verantwoordelijkheid van C. Bouten en verzorgd door docenten en medewerkers van BMT (uit Eindhoven en Maastricht), alsmede de BVF. De cursus wordt opgesteld in nauwe samenwerking met medewerkers van het lab voor Biomolecular Engnineering. De training zal aangeboden worden aan studenten die stage of afstudeerwerk op het gebied van Cell & Tissue Engineering, Biomolecular Engineering en Biomaterialen willen verrichten.
40