Van pepperspray tot lasergun Militaire technologie en de menselijke maat
1
© Rathenau Instituut, Den Haag, 2005
Rathenau Instituut Koninginnegracht 56 Correspondentieadres: Postbus 85525 2508 CE Den Haag Telefoon 070 - 342 15 42 Telefax 070 - 363 34 88 E-mail
[email protected] Website www.rathenau.nl Uitgever: Rathenau Instituut Eindredactie: Dirk van Harten Basisvormgeving: Hennie van der Zande, Amsterdam Opmaak: Henny Scholten, Amsterdam Grafische productie: Herbschleb & Slebos, Monnickendam Pre-press en druk: Meboprint, Amsterdam Bindwerk: Meeuwis, Amsterdam Vertaling summary: English Text Company, Den Haag Dit boek is gedrukt op kringlooppapier. Eerste druk: mei 2005 ISBN 90 77364 08 0
Van
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald: Homan, Kees. Van pepperspray tot lasergun. Militaire technologie en de menselijke maat. Den Haag: Rathenau Instituut, 2005; Werkdocument 95.
pepperspray
Preferred citation: Homan, Kees. Van pepperspray tot lasergun. Militaire technologie en de menselijke maat. Den Haag: Rathenau Instituut, 2005; Working document 95.
tot lasergun
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Rathenau Instituut. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without prior written permission of the holder of the copyright.
2
Van pepperspray tot lasergun Militaire technologie en de menselijke maat
Auteur Kees Homan
Projectcoördinatie Rathenau Instituut Koos van der Bruggen André Krom
Werkdocument 95 Mei 2005
3
Bestuur Rathenau Instituut drs. W.G. van Velzen (voorzitter) mw. prof.dr. I. de Beaufort mw. dr. A. Esmeijer mr.dr. P.W. Kwant mw. dr. B.E.C. Plesch prof.dr. H. Verbon prof.dr. W. van Vierssen
Van pepperspray tot lasergun
4
Voorwoord Met deze verkennende studie over militaire technologie van Kees Homan begeeft het Rathenau Instituut zich op het terrein van vrede en veiligheid. Een terrein dat sinds 11 september 2001 sterk in de belangstelling staat. Veiligheid is niet meer voor iedereen vanzelfsprekend. Gevoelens van onveiligheid nemen dan ook toe. Technologie wordt door velen gezien als een mogelijkheid om de veiligheid te waarborgen. En binnen de technologische mogelijkheden is er in het bijzonder aandacht voor militaire technologie. Deze studie bevat een overzicht van een aantal militairtechnologische ontwikkelingen die relevant zijn of kunnen worden voor de Nederlandse krijgsmacht. Die relevantie kan liggen in de dreiging die uitgaat van een bepaalde wapentechnologie, maar ook in de mogelijkheid die een technologie biedt om de veiligheid te vergroten. Verder wordt aandacht besteed aan de juridische en ethische vragen die het bezit en/of gebruik van bepaalde wapensystemen kunnen oproepen. In het Nederlands taalgebied ontbreekt een actueel overzicht van de stand van zaken op militairtechnologisch terrein, gericht op een breed publiek. Juist omdat de rol van de krijgsmacht – onder invloed van de gebeurtenissen van de afgelopen jaren – opnieuw gedefinieerd wordt, is een overzicht van de mogelijkheden en beperkingen van de technologie die hierbij in het geding is, geen overbodige luxe. Met deze uitgave voorziet het Rathenau Instituut dan ook in een lacune. Het Rathenau Instituut heeft de intentie om op basis van deze verkennende studie nadere activiteiten te ontplooien op het terrein van militaire technologie.
Voorwoord
Mr.drs. Jan Staman Directeur Rathenau Instituut
5
Van
pepperspray
tot
lasergun
6
Inhoud Voorwoord
5
Samenvatting
11
1
Inleiding
13
2
Technologie en oorlogvoering
15
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
15 16 18 19 20
3
Het technologisch beheersingsparadigma Automatisering en informatisering Kwaliteit compenseert kwantiteit Asymmetrische oorlogvoering Frictie
Politiek-militair strategische trends
21
3.1 De wereld na de Koude Oorlog 3.2 Niet-traditionele dreigingen 3.2.1 Catastrofaal terrorisme 3.2.2 Falende staten 3.2.3 Proliferatie van massavernietigingswapens 3.2.4 De ‘vuile bom’ 3.2.5 Proliferatie van kleine wapens 3.2.6 Georganiseerde misdaad 3.2.7 Schaarse grondstoffen en water 3.2.8 Migratie en vluchtelingen 3.2.9 Hiv en aids 3.2.10 De ruimte als strijdtoneel 3.3 Ontwikkelingen op het gebied van veiligheid 3.3.1 Het dominante intrastatelijke conflict 3.3.2 Privatisering van veiligheid 3.3.3 Interne en externe veiligheid 3.3.4 Vechten in een stedelijke omgeving 3.3.5 Militaire macht als instrument van buitenlands beleid 3.3.6 Economische sancties 3.3.7 Veiligheid en ontwikkelingssamenwerking 3.4 De rol van de Verenigde Naties
21 23 23 24 24 26 26 27 28 28 29 30 31 31 32 33 33 34 36 36 37
7
4
5
6
7
Van
8
pepperspray
9
Algemene trends in technologie en oorlogvoering
39
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
39 40 41 43 43 45
Nieuwe militaire opties Onderlinge afhankelijkheid van technologieën Information Operations Militair optreden in stedelijke gebieden Soldier Modernization Program Toenemende kwetsbaarheid
Network Centric Warfare
47
5.1 5.2 5.3 5.4
47 48 50 51
Netwerken als spil van militair optreden Drie netwerken Effect Based Operations Kanttekeningen
Niet-letale wapens
55
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
55 55 56 57 58 59 60
Inleiding Kenmerken van niet-letale wapens Een grote verscheidenheid aan NLW’s Chemische en biologische bestanddelen Kalmeringsmiddelen Kanttekeningen Tot besluit
Biotechnologie en biologische wapens
61
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
61 61 63 63 64 64 65
Inleiding Biologische strijdmiddelen Biotechnologie Genetische modificatie Etnische wapens Twee visies op bioterrorisme Strategische benadering vereist
Directed Energy Weapons
67
8.1 8.2 8.3 8.4
67 68 69
Een nieuwe revolutie in de oorlogvoering Smal- en breedbandwapens Een verscheidenheid aan mogelijkheden HPM-wapens als speelgoed van terroristen en criminelen
70
tot lasergun
Nanotechnologie
71
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6
71 71 72 73 74 74
8
Inleiding Militaire nanotechnologie Een scala aan militaire toepassingen Autonome wapens Moleculaire nanotechnologie Kanttekeningen
10
11
Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing
77
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9
77 77 79 81 82 83 84 85 86
Inleiding Ius ad bellum Ius in bello Het Conventionele Wapenverdrag Anti-personeelmijnen Het Non-proliferatie Verdrag Biologische wapens Chemische wapens De ballistische raket
Hoe borgen we de menselijke maat?
87
11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10
87 88 88 89 89 89 90 91 92 93
Een ambivalent beeld Een uitdaging voor het internationaal recht Meer transparantie Rol van de Verenigde Staten Debat over niet-letale wapens Aandacht voor dual-use De rol van wetenschappers Strafbaarstelling van biologische wapens Publiek debat Tot besluit
Summary
95
Literatuur
97
Over de auteur
109
9
Van
pepperspray
tot
lasergun
10
Samenvatting Tussen krijgsmacht en technologie lijkt door de eeuwen heen een ambivalente relatie te bestaan. Enerzijds omarmt de militair de technologie en moet iedere infanterist in het veld van een computer worden voorzien. Anderzijds bestaat er weerstand tegen de technologie en zijn er nog steeds militairen die het betreuren dat ‘bajonetvechten’ geen deel meer uitmaakt van de training. De geschiedenis toont aan dat er een voortdurende wisselwerking bestaat tussen nieuwe ontwikkelingen in de technologie en de wijze van oorlogvoeren. In de literatuur zijn meerdere beschouwingen gewijd aan de relatie tussen technologie en oorlogvoering. De Israëlische militair historicus Martin van Creveld onderscheidt achtereenvolgens vier perioden. In de eerste periode (tot 1500) stond de spierkracht van mens en dier centraal. In de tweede periode (van 1500 tot 1830) ontstond een militair apparaat en de bewapende staat. In de derde periode (van 1830 tot 1945) ging het om integratie van middelen, eerst door spoorwegen en telegraaf, later door een combinatie van mechanisatie, het luchtwapen en communicatiemiddelen. In de periode na 1945 kreeg de moderne militaire organisatie zoveel behoefte aan informatie voor de commandovoering, dat alleen automatisering dit nog mogelijk maakte. Op dit moment bevinden we ons dan ook in het informatietijdperk.
Deze (literatuur)studie gaat uitvoerig in op zowel de politiekmilitair strategische en militairtechnologische ontwikkelingen, als op de juridische en ethische vragen die zij oproepen. In een korte beschouwing worden de belangrijkste recente ontwikkelingen in de militaire technologie beschreven. Dan volgt een
11
Samenvatting
Bij oorlogvoering staat het verkrijgen en beschermen van informatie meer dan ooit centraal. Als gevolg van deze nieuwe technologische ontwikkelingen berust gevechtskracht steeds minder op grote aantallen wapens en militairen. De afhankelijkheid van technologie bergt evenwel het gevaar in zich van eenzijdigheid. Bij de strijd tegen tegenstanders die zich ophouden in complex terrein – zoals bergen, oerwoud of een stedelijke omgeving – ontbreekt vaak een militair zwaartepunt dat kan worden aangevallen. Technologisch overwicht maakt op zulke tegenstanders geen indruk. Vooral de verspreiding van terrorisme biedt het Westen grote problemen, zoals de ervaringen in Afghanistan en Irak aantonen.
toespitsing op een aantal specifieke thema’s die voor Nederland van belang zijn. Dit is allereerst het zogeheten Network Centric Warfare-concept, dat als belangrijkste veelomvattende ontwikkeling in de oorlogvoering wordt beschouwd. Dit concept omvat een integratie van netwerken van sensoren, wapensystemen en informatie. Daarna komen achtereenvolgens niet-letale wapens, biotechnologie en biologische wapens, directed-energy-wapens en militaire nanotechnologie aan de orde. Vervolgens wordt onderzocht welke beperkingen het (humanitaire) oorlogsrecht en wapenbeheersingsverdragen stellen aan het bezit en gebruik van militaire wapensystemen.
Van
Vanuit een juridische en ethische invalshoek leveren de ontwikkelingen in de militaire technologie een ambivalent beeld op. Militaire technologie kent immers vele gezichten. De keuze om wapens te gebruiken komt feitelijk neer op de vraag in hoeverre het moreel acceptabel of verantwoord is een persoon schade te berokkenen. Het universeel aanvaarde humanitair oorlogsrecht kent daarvoor twee beginselen. In de eerste plaats zijn wapens die onnodig veel leed of ernstig lijden veroorzaken niet toegestaan. In de tweede plaats is het verboden om wapens te gebruiken die geen onderscheid kunnen maken tussen combattanten en non-combattanten. Militairtechnologische ontwikkelingen dienen dan ook aan deze twee fundamentele beginselen getoetst te worden. In deze studie wordt beargumenteerd dat er enerzijds ontwikkelingen zijn, zoals toenemende precisie, die het in beginsel mogelijk maken om in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht militaire doelen met proportioneel geweld aan te vallen. Nevenschade is hierbij minimaal. Anderzijds zijn er ontwikkelingen die in strijd zijn met de internationale regelgeving. De voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van genetische modificatie, nanotechnologie en biotechnologie – en in het bijzonder de mogelijke militaire toepassingen hiervan – roepen dan ook de vraag op of de grens van het ethisch toelaatbare niet wordt of al is overschreden.
pepperspray tot lasergun
Toegespitst op Nederland is Network Centric Warfare (NCW) de belangrijkste militairtechnologische ontwikkeling. Tegen NCW als concept zijn uit juridisch en moreel oogpunt weinig bezwaren in te brengen. De vraag is echter welke nieuwe wapens deel gaan uitmaken van NCW. De Nederlandse krijgsmacht wordt in de praktijk vooral ingezet bij stabiliseringsoperaties na afloop van intrastatelijke conflicten. Ook is sprake van een toenemende betrokkenheid bij de interne veiligheid in ons land. Niet-letale wapens, directed-energywapens en militaire nanotechnologie kunnen bij beide taken een belangrijke rol gaan spelen. Een mogelijk publiek debat in Nederland zou zich hierop kunnen toespitsen.
12
1 Inleiding Deze (literatuur)studie verkent de politiek-militair strategische en militairtechnologische ontwikkelingen en de juridische en ethische vragen die zij oproepen. Allereerst komt een aantal algemene aspecten van de relatie tussen technologie en oorlogvoering aan de orde. Vervolgens worden de belangrijkste trends in de internationale politiek-militaire omgeving behandeld. Hierbij wordt aandacht besteed aan nieuwe niet-traditionele dreigingen, gevolgd door een aantal bijzondere ontwikkelingen op het gebied van veiligheid en de hedendaagse rol van militaire macht in de internationale politiek. In een korte beschouwing worden de belangrijkste algemene ontwikkelingen in de militaire technologie beschreven. Dan volgt toespitsing op een aantal specifieke onderwerpen die voor Nederland van belang kunnen zijn. Dit is allereerst het zogenoemde Network Centric Warfare-concept, dat als belangrijkste ontwikkeling in de oorlogvoering wordt beschouwd. Dit concept omvat een integratie van netwerken van sensoren, wapensystemen en informatie. Daarna komen achtereenvolgens niet-letale wapens, biotechnologie en biologische wapens, directed-energywapens en militaire nanotechnologie aan de orde. Vervolgens wordt onderzocht welke beperkingen het (humanitaire) oorlogsrecht en wapenbeheersingsverdragen stellen aan het bezit en gebruik van militaire wapensystemen. Afsluitend wordt een aantal vragen opgeworpen over juridische en ethische aspecten van de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de militaire technologie. Uitgangspunt daarbij is dat wapens geen onnodig leed mogen veroorzaken en tevens onderscheid moeten kunnen maken tussen combattanten en non-combattanten. Hoofdstuk 1 Inleiding
Voor Nederland zijn vooral de ontwikkelingen op het gebied van niet-letale en directed-energywapens en militaire nanotechnologie van belang, aangezien TNO in opdracht van het Ministerie van Defensie over deze onderwerpen ‘Technologische Verkenningen’ heeft gedaan. Mogelijkerwijs kan deze studie leiden tot een politiek en maatschappelijk debat over de aanvaardbaarheid van genoemde nieuwe militaire technologieën.
13
Van
pepperspray
tot
lasergun
14
2 Technologie en oorlogvoering 2.1 Het technologisch beheersingsparadigma In het Westen wordt vaak gedacht dat technologie de oplossing voor alle problemen is. Dit zogenoemde technologisch beheersingsparadigma stelt dat de werkelijkheid door middel van technologie kan worden gecontroleerd en beheerst (Moelker et al. 1999). De wortels van deze wijze van kijken en denken moeten worden gezocht in de Verlichting. Velen denken dat technologie een zelfstandig fenomeen is waaraan de mens zich dient te onderwerpen. Technologische ontwikkeling is echter grotendeels een maatschappelijke en daarmee ook menselijke constructie. Er is altijd sprake van een intensieve wisselwerking tussen de technologie en haar maatschappelijke en culturele context.
Toch lijkt er tussen krijgsmacht en technologie door de eeuwen heen een ambivalente relatie te bestaan. Enerzijds omarmt de militair de technologie en moet iedere infanterist in het veld van een computer worden voorzien. Anderzijds bestaat er weerstand tegen de technologie en zijn er nog steeds militairen die het betreuren dat ‘bajonetvechten’ geen deel meer uitmaakt van de training. Deze weerstand bestaat in veel mindere mate bij zee- en luchtstrijdkrachten, die traditioneel al veel gebruik maakten van de meest geavanceerde technologie. Hoe dan ook, de geschiedenis toont aan dat er een voortdurende wisselwerking bestaat tussen nieuwe ontwikkelingen in de technologie en de wijze van oorlogvoeren.
15
Hoofdstuk 2 Technologie en oorlogvoering
Bij oorlogvoering besteden westerse landen vanouds veel aandacht aan technologie (Teitler, 2002). Voortdurend bestaat er behoefte aan een moderne variant van de Britse strijdkreet what ever happens, we’ve got the Maxim gun and they haven’t. Het Britse leger wist zich gesteund door deze leus en de door uitvinder Hiram Maxim ontwikkelde mitrailleur, toen het bij de laatnegentiende-eeuwse uitbreiding van het Britse Rijk geregeld de strijd moest aanbinden met getalsmatig grotere legers.
Dimensies van oorlogvoering In de literatuur zijn meerdere beschouwingen gewijd aan de relatie tussen technologie en oorlogvoering. Zo onderscheidt de Britse militair historicus Michael Howard in de oorlogvoering vier dimensies: een operationele, een logistieke, een sociale en een technologische (Howard 1983). De operationele dimensie bestaat al eeuwen en betreft de militairoperationele vaardigheden van de veldheer, die vroeger doorslaggevend waren voor de overwinning op het slagveld. De logistieke dimensie dateert uit de negentiende eeuw, toen de aanleg van spoorwegen het mogelijk maakte militair personeel en materieel over grote afstanden te verplaatsen. Nationalisme, democratisering en de Industriële Revolutie voegden de sociale en technologische dimensies aan de oorlogvoering toe. Howard betoogt dat in een succesvolle strategie alle vier de dimensies een plaats moeten krijgen. Afhankelijk van de omstandigheden en de aard van het conflict zullen echter een of meer dimensies doorslaggevend zijn voor de uitkomst ervan. Zo waren de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog operationeel superieur aan de geallieerden, maar gaf uiteindelijk de logistieke dimensie aan geallieerde zijde de doorslag. In de Vietnamoorlog daarentegen, was vooral de sociale dimensie bepalend voor de aftocht van de Amerikaanse troepen: de afbrokkelende steun onder de Amerikaanse bevolking. Bij de invasie in Irak in 2003 was de militairtechnologische dimensie van grote invloed op het snelle verloop en het einde van de oorlog. Maar bij de huidige stabiliseringsoperaties in Irak speelt technologie een minder belangrijke rol en ligt het zwaartepunt op de sociale dimensie: het winnen van de hearts and minds van de Irakese bevolking.
pepperspray
Vanuit een historische invalshoek onderscheidt de Israëlische militair historicus Martin van Creveld achtereenvolgens vier perioden in zijn boek Technology and War (Creveld 1991). Hij duidt deze periodes aan als the Age of Tools, the Age of Machines, the Age of Systems en the Age of Automation. In de eerste periode (tot 1500) stond de spierkracht van mens en dier centraal. In de tweede periode (van 1500 tot 1830) ontstond een militair apparaat en de bewapende staat. In de derde periode (van 1830 tot 1945) ging het om integratie van middelen, eerst door spoorwegen en telegraaf, later door een combinatie van mechanisatie, het luchtwapen en communicatiemiddelen. Na 1945 kreeg de moderne militaire organisatie zoveel behoefte
tot
Van
2.2 Automatisering en informatisering
lasergun
16
aan informatie voor de commandovoering, dat alleen automatisering dit nog mogelijk maakte. Van Creveld plaatst hierbij wel de relativerende opmerking dat wat technologie niet kan doen, waarschijnlijk belangrijker is (Ibidem, p. 320). Hij verwerpt de idee dat oorlog voornamelijk een kwestie van technologie is, die met aan de technologie ontleende methoden en door technici gevoerd moet worden. De geschiedenis leert volgens Van Creveld dat het niet vanzelfsprekend is dat voor het behalen van de overwinning technologische superioriteit een vereiste is. Zo wijst hij op de mogelijkheid om met eenvoudige middelen complexe technologische systemen te ondermijnen. Tijdens de Vietnamoorlog werden bijvoorbeeld door Amerikanen ontwikkelde ‘mensensnuffelaars’ eenvoudig misleid met in urine gedrenkte kleedjes (Ibidem, p. 304).
De informatieoorlog De toenemende relevantie van informatie werd voor het eerst duidelijk in de Golfoorlog van 1991. De coalitie onder leiding van de Verenigde Staten kreeg enkele maanden om commandostructuren en systemen georganiseerd te velde te brengen en tevens Wargames-scenario’s te beproeven. Het feitelijke conflict duurde zes weken. De offensieve grondactie werd binnen deze periode in honderd uur afgerond. Het was een oorlog die via de zender CNN op televisie te volgen was. Voor het eerst werd in dit conflict duidelijk wat de rol van satellieten is voor positiebepaling, weersvoorspelling, observatie en communicatie, en wat geleide precisiewapens, stealth-vliegtuigen, aan elkaar gekoppelde commandosystemen en computernetwerken kunnen betekenen. Veel ondersteunende systemen stonden daarbij op duizenden kilometers afstand. Het was de Ameri-
17
Hoofdstuk 2 Technologie en oorlogvoering
De Amerikaanse futurologen Alvin en Heidi Toffler stellen een groter vertrouwen in technologie. Zij onderscheiden vanuit een historisch en economisch perspectief drie ‘golven’ van oorlogvoering (Toffler 1995). In het agrarische tijdperk domineerde de landbouw en was de oorlog gericht op het veroveren en bezetten van territorium. Daarna kreeg in het industriële tijdperk de oorlog het karakter van een uitputtingslag die gericht was op het marginaliseren van het vermogen van de tegenstander om zijn militairen te kleden, voeden, bewapenen en uit te rusten. Volgens de Tofflers vindt momenteel de derde ‘golf’ van oorlogvoering plaats, die van het informatietijdperk. Aangezien kennis volgens hen de belangrijkste vorm van macht is, staat in de oorlog het verkrijgen en beschermen van informatie centraal. Bij de Tofflers is de informatietechnologische dimensie de dominante factor in de oorlogvoering.
kaanse droomoorlog: intensief, offensief, kort en met beperkte verliezen aan beide zijden. In Amerikaanse rapporten over toekomstige technologieën die sindsdien zijn verschenen staat winning the information war centraal. Informatiesuperioriteit zal een bepalende factor zijn bij toekomstig militair optreden. Het document Joint Vision 2010 definieert informatiesuperioriteit als het vermogen om een ononderbroken vloed aan informatie te verzamelen, te verwerken en te verspreiden; tegelijkertijd sluit de Amerikaanse krijgsmacht het vermogen van een tegenstander om hetzelfde te doen uit of ontzegt hem dit (Joint Vision 2010, p. 17). Inmiddels hebben de Verenigde Staten dankzij informatiedominantie hun Network Centric Warfare-concept in de oorlog tegen Irak op succesvolle wijze kunnen toepassen (zie hoofdstuk 5).
2.3 Kwaliteit compenseert kwantiteit Als gevolg van de nieuwe technologische ontwikkelingen berust gevechtskracht steeds minder op grote aantallen wapens en militairen. De grote reducties van westerse strijdkrachten na het einde van de Koude Oorlog worden echter in ruime mate gecompenseerd door de invoering van nieuwe technologie. Ook in ander opzicht kan het Westen de nieuwe technologie goed gebruiken. Aangezien er niet langer een grootschalige militaire dreiging bestaat, worden krijgsmachten voornamelijk ingezet voor vredes- en stabiliseringsoperaties ver van huis. Het gaat hierbij om militaire operaties die erop gericht zijn de internationale rechtsorde te handhaven en te bevorderen. Het staat regeringen vrij om wel of niet aan deze operaties deel te nemen.
Van pepperspray tot
Dit betekent dat als er geen vitale belangen voor een land op het spel staan, de bereidheid om veel slachtoffers te aanvaarden klein is (Nooit meer vechten 1996). De politiek-maatschappelijke ‘sneuvelbereidheid’ is in een dergelijk geval niet groot. Nadat achttien Amerikaanse militairen in oktober 1993 het leven lieten in de straten van Mogadishu, bij hun jacht op de Somalische krijgsheer Aideed, maakte president Clinton bekend de Amerikaanse militaire aanwezigheid te beëindigen. Er stonden in Somalië immers geen Amerikaanse nationale belangen op het spel.
lasergun
Het westerse publiek accepteert evenmin veel slachtoffers aan de zijde van de vijand, vooral niet onder burgers. In beginsel kan technologie ook aan deze wens voldoen. Dankzij het hoge tempo waarmee een westerse krijgsmacht kan optreden en de nauwkeurigheid van de nieuwe wapensystemen – die op grote
18
hoogte of over lange afstand worden ingezet tegen militaire doelen ver in het vijandelijke achterland – zijn de risico’s voor de eigen militairen en de vijandelijke burgerbevolking in beginsel vrij gering. Eenzijdigheid De afhankelijkheid van technologie brengt het gevaar van eenzijdigheid mee. Een invasie in Irak leent zich bij uitstek voor vertoon van technologisch vernuft. Bij de strijd tegen tegenstanders die zich ophouden in complex terrein – zoals bergen, oerwoud of een stedelijke omgeving – ontbreekt vaak een militair zwaartepunt dat kan worden aangevallen. Het blijkt moeilijk hierop een adequaat militair antwoord te formuleren. Technologisch overwicht maakt op zulke tegenstanders geen indruk. De westerse achterban heeft echter geen trek in de beschikbare militaire alternatieven die bovendien vaak strijdig zijn met het internationaal recht. Zowel buitensporig geweld (inzet van bijvoorbeeld kernwapens), als een langdurige en smerige oorlog met grote verliezen aan beide zijden, is onacceptabel.
2.4 Asymmetrische oorlogvoering
Naast een technologische asymmetrie is vaak ook sprake van een culturele asymmetrie (Dunlap 1998). In het Westen spelen waarden als verdraagzaamheid en respect voor mensenrechten een grote rol, net als kernbegrippen als democratie en scheiding van kerk en staat. In niet-westerse landen wordt hieraan vaak minder waarde toegekend. Guerrillastrijders en terroristen laten zich weinig gelegen aan de regels van het humanitair oorlogsrecht. Westerse vergeldingsacties hebben daarom vaak een averechts effect en creëren slechts nieuwe martelaren.
19
Hoofdstuk 2 Technologie en oorlogvoering
De verspreiding van terrorisme zorgt in het Westen voor grote problemen. Dat tonen de ervaringen in Afghanistan en Irak wel aan. Elk conventioneel leger wankelt als het met een strijdmacht of radicale elementen wordt geconfronteerd die overal en nergens lijken te zijn. Vaak is hier sprake van ‘asymmetrische’ oorlogvoering. Kenmerkend is dat de sterkten van de tegenstander worden ontweken en dat de eigen comparatieve voordelen tegenover de relatieve zwakten van de tegenstander worden uitgebuit (Homan 2001). De westerse manier van oorlogvoering is bovendien sterk aan regels gebonden, waardoor zij vaak voorspelbaar is. Westerse eenheden zijn van oudsher nu eenmaal ‘symmetrisch’ opgeleid en dus geneigd ‘symmetrisch’ te denken.
2.5 Frictie De moderne technologie is het meest effectief in traditionele oorlogen tegen tegenstanders met reguliere strijdkrachten. Daarom was de Amerikaanse veldtocht in Irak in 2003 eenvoudig te winnen. Maar als westerse militairen zich afhankelijk maken van technologie, beperken zij hun mogelijkheden. De Amerikanen zijn inmiddels in Irak in een wrede guerrillaoorlog verwikkeld, waarvan het einde nog lang niet in zicht is (Creveld 2004). Dit zal vriend noch (potentiële) vijand ontgaan. Oorlogen zijn bovendien uiterst ingewikkelde processen die zich afspelen op vele niveaus en die meerdere dimensies kennen. Zij ondergaan net zo goed de invloed van toeval, emoties en berekening, als van cultuur, geschiedenis en geopolitieke tradities.
Van pepperspray tot
De Pruisische militaire filosoof Carl von Clausewitz heeft in dit verband het begrip ‘frictie’ in de oorlogvoering geïntroduceerd. ’Alles is zeer simpel in de oorlog, maar het simpele is moeilijk. Deze moeilijkheden hopen zich op en veroorzaken een frictie waarvan iemand die de oorlog zelf niet heeft meegemaakt zich geen juiste voorstelling kan maken’ (Clausewitz 1991, p. 98). De mogelijke oorzaken van frictie zijn talrijk: weersomstandigheden, terrein, stress, vermoeidheid, toeval, geluk, misverstanden en onverwachte gedragingen van de tegenstander. Technologie kenmerkt zich echter doordat zij voornamelijk onder vrijwel frictieloze omstandigheden werkt. En dan nog blijkt invoering van nieuwe militaire technologie soms niet aan de militairoperationele verwachtingen te voldoen (Grin 1996). Kortom, technologische factoren spelen een belangrijke rol in de oorlogvoering, maar ze zullen nooit zo overheersend worden dat zij andere factoren irrelevant maken. Toch zoeken westerse landen hun kracht vooral in de moderne technologie. Zij zijn daartoe ook wel gedwongen door de forse personeelsreducties van na de Koude Oorlog. Daarbij moeten ook de kracht en bruikbaarheid van technologie niet overschat worden en moet het toepassingsgebied niet te breed worden gezien. Sommige conflicten spelen zich in overwegend agrarische samenlevingen af. Dan kan het noodzakelijk zijn de primitieve gevechten van het agrarische tijdperk te voeren. Bovendien is bewezen dat legers uit dat tijdperk nog altijd kunnen zegevieren, mits ze goed geleid zijn en hun aanvoerders superieure strategieën ontwikkelen (Howard 1994, p. 6).
lasergun
20
3 Politiek-militair strategische trends 3.1 De wereld na de Koude Oorlog
Helaas maakten de ervaringen met de VN-operaties in voormalig Joegoslavië en Somalië in het begin van de jaren negentig een eind aan de euforie. Uiteindelijk was alleen de inzet van een robuuste militaire macht in staat een einde te maken aan de gewelddadigheden op de Balkan (De Wijk 1998; Homan 2000). Deze inzet was een aantal jaren later ook noodzakelijk om de grootschalige schendingen van de mensenrechten in Kosovo een halt toe te roepen. Militaire macht is dus nog steeds een intrinsiek deel van een tamelijk fragiele internationale orde. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben de Verenigde Naties meer dan dertig vredesoperaties geïnitieerd. Eind 2004 gaven de Verenigde Naties leiding aan zestien vredesoperaties in de wereld met in totaal zestigduizend peacekeepers. Een zelfde aantal was ingezet bij vredesoperaties die niet door de Verenigde Naties werden geleid en die al dan niet door de Veiligheidsraad waren gemandateerd. Sinds de terroristische aanslagen in New York en Washington op 11 september 2001 bevindt de wereld zich in een situatie die wordt gekenmerkt door de opkomst van nieuwe, niet-traditionele dreigingen en een onzekere ontwikkeling van nieuwe
21
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Na de Koude Oorlog en het succesvolle door de Verenigde Naties gelegitimeerde gewapend optreden tegen Irak in 1991, waren de verwachtingen over de rol die deze mondiale organisatie op het gebied van de internationale vrede en veiligheid zou gaan spelen hooggespannen. Toenmalig president George Bush sprak zelfs van een ‘nieuwe wereldorde’. Volgens de Amerikaanse politiek filosoof Francis Fukuyama had het liberalisme gezegevierd en was het einde van de geschiedenis aangebroken (Fukuyama 1992). Andere optimisten beweerden dat de militaire competitie tussen staten als een belangrijke oorzaak van instabiliteit tot het verleden behoorde of op zijn minst voortaan ondergeschikt zou zijn aan de economische competitie tussen staten. Volgens de logica van deze optimisten leidt dit laatste zelden tot oorlog. Het Westen verzilverde het vredesdividend door de defensiebudgetten fors te verlagen.
strategische verhoudingen (Nederland en crisisbeheersing, 2004). Hoewel de Verenigde Staten op militair gebied dominant zijn, lijkt ook China op de langere termijn te streven naar een mondiale rol. De spectaculaire economische groei in dit land is daar een voorbode van. Gezien de publicatie uit 2003, Europese Veiligheids Strategie, koestert ook de Europese Unie mondiale aspiraties (Secure Europe 2003). Daarbij is plaats ingeruimd voor het militaire instrument. Inmiddels manifesteert de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) zich als mondiale speler. Anticiperend op de veranderingen in de veiligheidssituatie leidt dit bondgenootschap na de vredesoperaties op de Balkan in de jaren negentig nu ook een vredesoperatie in Afghanistan en traint het Irakese militairen.
Van pepperspray
Al deze ontwikkelingen spelen zich af in een wereld die volgens de directeur-generaal externe betrekkingen van de Europese Unie, de Brit Robert Cooper, in drie delen uiteen is gevallen (Cooper 2003). In de eerste groep landen uit wat hij de ‘premoderne wereld’ noemt heerst chaos. De staat is er ondergraven door drugshandel, burgeroorlog of terrorisme en heeft niet langer het monopolie op het gebruik van geweld. Hij doelt daarbij op landen als Somalië, Afghanistan en Liberia. De tweede groep bevindt zich in wat Cooper de ‘moderne wereld’ noemt: het klassieke systeem van soevereine staten die krachtig en onverbloemd hun nationale belangen nastreven. Denk hierbij aan China, India en Brazilië, maar ook aan Rusland en de Verenigde Staten. In de ‘moderne wereld’ moeten macht en (dreiging met) geweld zorgdragen voor rust en veiligheid. Maar succesvolle staten kunnen ook te machtig worden, hegemonistische neigingen krijgen en andere landen gaan bedreigen, zoals de Verenigde Staten aantonen. Tot slot noemt Cooper de Europese Unie als beste voorbeeld van wat hij de ‘postmoderne wereld’ noemt, waaronder ook Japan. In de postmoderne wereld hebben staten besloten elkaar niet meer te bestrijden, maar zich open te stellen voor ‘verbanden van wederzijdse bemoeienis’. Die verbanden gaan ten koste van de nationale soevereiniteit, maar bevorderen tegelijkertijd de stabiliteit en veiligheid. Soevereiniteit betekent voor een postmoderne staat uiteindelijk niet veel meer dan een ‘plaatsje aan tafel’ om mee te kunnen praten in een multilaterale wereldorde.
tot lasergun
Binnen deze mondiale driedeling worden de contouren van de nieuwe dreigingen in de wereld steeds helderder. De toenemende afhankelijkheid van westerse samenlevingen van de voortschrijdende informatie- en communicatietechnologie leidt tot een grotere kwetsbaarheid. Na de Koude Oorlog zijn nieuwe dreigingen op de veiligheidsagenda terechtgekomen, zoals de proliferatie van massavernietigingswapens, grens-
22
overschrijdende georganiseerde misdaad, terrorisme, de complexe aard van intrastatelijke conflicten, de toegenomen rol van gewelddadige niet-statelijke groeperingen en vluchtelingenproblematiek. De opkomst van terrorisme en niet-statelijke actoren en het gevaar dat zij – ook vanaf lange afstand – voor westerse samenlevingen kunnen vormen, werd met de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 en in Madrid op 11 maart 2004 op dramatische wijze geïllustreerd. In de internationale veiligheidssituatie heeft dan ook een verharding plaatsgevonden. Bij de toenemende mondiale interdependentie op het gebied van veiligheid speelt de beschermende betekenis van afstand steeds minder een rol. Aanvankelijk lokale spanningen kunnen escaleren tot conflicten met een grensoverschrijdende of regionale weerslag. Deze kunnen zowel de economische belangen als de fysieke veiligheid raken. Problemen die ogenschijnlijk ver van ons bed lijken – zoals falende staten waar de overheid niet in staat is haar gezag over het gehele grondgebied uit te oefenen – zijn van direct belang voor onze eigen veiligheid. Al was het alleen maar omdat in de anarchie van dergelijke staten criminele en terroristische netwerken min of meer ongestoord hun gang kunnen gaan.
3.2.1 Catastrofaal terrorisme Sinds de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 staat vooral de bestrijding van terrorisme in de schijnwerpers. Het nieuwe catastrofaal terrorisme richt zich tegen de westerse aanwezigheid en belangen in de islamitische wereld en is gericht op veranderingen in het internationaal systeem zelf (Van Leeuwen 2002). Extremisten trachten westerse invloeden met geweld uit de islamitische wereld te verdrijven met aanslagen in Afrika, Azië, de Verenigde Staten en Europa. Door deelname aan de operatie Enduring Freedom in Afghanistan en de stabilisatiemacht in Irak is het nog waarschijnlijker dat westerse landen doelwit worden. Catastrofaal terrorisme kenmerkt zich door een extreem hoog geweldsniveau. De aanslagen zijn erop gericht zo veel mogelijk burgerslachtoffers te maken. De opkomst van deze vorm van terrorisme leidt tot vervaging van het onderscheid tussen inen externe veiligheid. Het wijkt daarin af van het terrorisme waarmee Europa in voorgaande decennia werd geconfronteerd en dat een sterk binnenlands karakter had: de IRA in Noord-
23
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
3.2 Niet-traditionele dreigingen
Ierland, de ETA in Spanje, de RAF in Duitsland en de Brigate Rosse in Italië. De strijd tegen terrorisme vereist een interdisciplinaire aanpak, waarbij onder meer inlichtingendiensten, politie, krijgsmacht, douane en kustwacht nauw met elkaar samenwerken. Het militair apparaat kan vooral worden ingezet voor het uitschakelen van terroristen door zogenoemde interdictieoperaties (Afghanistan) en het verlenen van bijstand na een terroristische aanslag (Bakker 2004).
3.2.2 Falende staten Falende staten zijn soms een vrijhaven voor terroristen. Daarom staan ze hoog op de veiligheidsagenda. Een falende staat is niet bij machte de veiligheid van zijn burgers te garanderen op (grote delen) van zijn grondgebied, omdat de regering haar geweldsmonopolie heeft verloren. De staat kan niet langer de interne rechtsorde handhaven en zijn bevolking openbare diensten leveren of de voorwaarden scheppen die hiervoor nodig zijn (Falende staten 2004, p. 11). Het is duidelijk dat falende staten geen geïsoleerd en lokaal probleem zijn.
Van
Falende staten vormen een bedreiging op drie niveaus (Ibidem, pp. 31-32): nationaal, regionaal en mondiaal. Nationaal biedt een falende staat de eigen burgers geen veiligheid. Regionaal kunnen door diverse grensoverschrijdende effecten conflicten in falende staten de stabiliteit en veiligheid in gevaar brengen. Ten slotte vormen falende staten mondiaal een bedreiging voor de veiligheid. Ze vormen vaak een toevluchtsoord voor criminele organisaties en een uitvalsbasis voor terroristische netwerken die hun invloed in beginsel over de hele wereld kunnen doen gelden. Ook worden, door de implosie van de nationale staat en de toename van lokale conflicten, binnenlandse en internationale vluchtelingenstromen op gang gebracht.
pepperspray
3.2.3 Proliferatie van massavernietigingswapens
tot lasergun
Mede door de angst voor het catastrofaal terrorisme heeft het probleem van de proliferatie van massavernietigingswapens een hoge prioriteit gekregen. In zowel de Amerikaanse als de Europese veiligheidsstrategie wordt het als een van de belangrijkste dreigingen aangemerkt. Een belangrijk instrument om de proliferatie van massavernietigingswapens in te dammen, is uiteraard wapenbeheersing. Belangrijke mondiale wapenbeheersingsverdragen op het gebied van de massavernietigingswapens zijn het Non-proliferatie Verdrag op het gebied van nucleaire wapens (1968), het Biologisch Wapenverdrag (1972) en het
24
Chemisch Wapenverdrag (1993). In hoofdstuk 10 komen deze verdragen verder aan de orde. Wapenbeheersingsverdragen kampen met vier belangrijke tekortkomingen. Ten eerste zijn niet alle landen partij in deze verdragen. Ten tweede worden verdragen soms ingehaald door nieuwe technologische ontwikkelingen. Ten derde blijkt verificatie niet voor honderd procent adequaat te zijn. Ten slotte bestaan er geen automatische strafmaatregelen bij overtreding. Sancties zijn een zaak voor de Veiligheidsraad die vaak moeite heeft om consensus te bereiken over de te nemen maatregelen.
Desintegratie van de Sovjet-Unie Een acuut proliferatieprobleem is de desintegratie van de strijdkrachten en defensie-industrie van de voormalige Sovjet-Unie. Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie heeft tot bezorgdheid geleid dat nucleair materieel in verkeerde handen zou kunnen vallen (Jansen 2004). De gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben die bezorgdheid vergroot. De Verenigde Staten hebben de gevaren vroegtijdig onderkend en zogenoemde Cooperative Threat Reduction Initiatives (CTRI’s) gesloten. Als onderdeel hiervan wordt met Amerikaanse financiële steun splijtstof afkomstig van ontmantelde Russische kernwapens, omgewerkt tot brandstof voor vreedzame kernreactoren in beide landen. CTRI’s voorzien verder onder meer in steun bij veiliger vervoer en opslag van kernwapens en radioactief materiaal en bij alter-
25
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Op nucleair gebied hebben, met uitzondering van China, de grote kernwapenmogendheden hun nucleaire arsenalen sinds het begin van de jaren negentig gestaag verminderd. Enkele staten (Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika) hebben inmiddels publiekelijk hun kernwapenprogramma’s beëindigd, hun nucleaire arsenalen opgegeven en/of hun voorraden hoogverrijkt uranium onder internationaal toezicht geplaatst. Daarnaast zijn India en Pakistan als nieuw verklaarde nucleaire kernwapenstaten van betekenis voor de verspreiding van massavernietigingswapens, ook al bezitten ze slechts enkele bruikbare kernwapens. Van Israël wordt aangenomen dat het over honderd tot tweehonderd kernwapens beschikt. Voor de buurlanden van Israël is dit nog steeds een belangrijke reden zich niet aan te sluiten bij het Biologisch en Chemisch Wapenverdrag, omdat zij als ‘tegenwicht’ ook over massavernietigingswapens willen beschikken. Van Noord-Korea bestaat het vermoeden dat het reeds over kernwapens beschikt en Iran zou bezig zijn ze te ontwikkelen. De pogingen van enkele landen, waaronder vooral de Verenigde Staten, om te voorkomen dat deze landen zich in de rij van kernwapenstaten gaan scharen, hebben tot op heden geen succes gehad.
natieve tewerkstelling van bij defensie-inspanningen betrokken wetenschappers.
3.2.4 De ‘vuile bom’ Een potentieel terroristisch wapen is de ‘vuile bom’ (Radiation Dispersal Device – RDD) (Bakker 2003). Dit is een bom die bestaat uit conventionele explosieven en radioactief materiaal dat verspreid wordt als de bom afgaat. Een ‘vuile bom’ kan klein zijn; het formaat van een koffertje of kleiner. Een ‘vuile bom’ doodt of verwondt door de druk van de conventionele explosie en rondvliegende stukken van het verpakkingsmateriaal. De vrijkomende radioactieve deeltjes en straling kunnen tevens dodelijk zijn en de directe omgeving besmetten. De catastrofale aard van een ‘vuile bom’ wordt niet veroorzaakt door het aantal mensen dat direct wordt gedood of gewond raakt, maar meer door de paniek over de verspreiding van radioactiviteit en door evacuatie van de plaats des onheils. Bovendien is een gebied dat door een ‘vuile bom’ getroffen is langere tijd niet toegankelijk. Het kan alleen tegen hoge kosten binnen een afzienbare periode worden gereinigd. Hiermee kan het wapen zowel de samenleving als de economie ernstige schade toebrengen. Het is duidelijk dat een dergelijk wapen bijzonder interessant is voor terroristen.
3.2.5 Proliferatie van kleine wapens
Van pepperspray
Naast de proliferatie van massavernietigingswapens staat ook die van kleine wapens op de veiligheidsagenda (Wezeman 2001). Dit kan niet los gezien worden van de verschuiving van conflicten tussen staten naar geweldsuitbarstingen binnen staten. In deze conflicten wordt vrijwel alleen met kleine wapens gevochten. Kleine wapens zijn wapens die door één persoon kunnen worden gedragen en bediend, zoals pistolen, revolvers, automatische geweren, mitrailleurs, raketwerpers, handgranaten en springstoffen. Het gebruik van deze wapens vereist vrijwel geen ondersteuning, oefening of onderhoud.
tot lasergun
Meer dan negentig procent van de doden en gewonden in intrastatelijke conflicten is het gevolg van direct vuur van kleine wapens. Ze vormen hét strijdmiddel voor politieke extremisten, afscheidingsbewegingen, etnische rebellen, drugskartels, terroristen en fundamentalisten. Na het einde van de Koude Oorlog kwam een levendige handel van oude en nieuwe wapens op gang. Belangrijke doorvoerkanalen van lichte wapens bevinden zich in regio’s die in die
26
tijd van strategisch belang waren voor de Verenigde Staten en de toenmalige Sovjet-Unie, zoals Afghanistan en Somalië. Met naar schatting meer dan zeshonderd miljoen lichte wapens beschikt in theorie een op de twaalf wereldburgers over een dergelijk wapen. De financiële belangen achter deze massale proliferatie zijn gigantisch. Elk jaar wordt circa tien miljard dollar aan kleine wapens uitgegeven. Dat is exclusief de uitdijende illegale handel met een straatwaarde van twee tot drie miljard dollar. Pogingen om in VN-verband te onderhandelen over een mondiaal verdrag tegen de proliferatie van kleine wapens zijn mislukt door Amerikaans verzet. De Verenigde Staten beschouwen het bezit van kleine wapens als een constitutioneel recht. Elk jaar worden er dan ook meer dan zeven miljoen wapenvergunningen afgegeven.
3.2.6 Georganiseerde misdaad Een ander nieuw fenomeen op het gebied van veiligheid is de opkomst van georganiseerde criminaliteit. Deze heeft steeds meer een grensoverschrijdend karakter door de moderne communicatie-, informatie-, en transportmiddelen (Buruma 2000). Vaak hangt deze opkomst nauw samen met de lokale ondermijning of het wegvallen van centraal overheidsgezag, zoals in een falende staat. In een aantal gevallen zijn gewelddadige conflicten of sociaal-economische spanningen gepaard gegaan met de ontwikkeling van no go areas of criminele grey zones. De autoriteit van staten wordt in dergelijke gebieden nauwelijks gerespecteerd en de georganiseerde criminaliteit kan zich er betrekkelijk gemakkelijk ontwikkelen. Het verband tussen politieke en economische spanningen en de ontwikkeling van grensoverschrijdende criminaliteit doet zich inmiddels ook voor in de onmiddellijke nabijheid van West-Europa.
27
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Een groot aantal lidstaten van de Verenigde Naties heeft wel een actieprogramma aanvaard om onder meer wetgeving op het gebied van export op te stellen, illegale wapenhandel te bestrijden en licenties voor wapenhandelaren in te stellen. De Europese Unie hanteert sinds 1998 een gedragscode voor de uitvoer van lichte wapens. Zo behoren Europese lidstaten geen kleine wapens te exporteren die gebruikt kunnen worden voor interne repressie en internationale agressie en die kunnen bijdragen aan regionale instabiliteit. Maar zowel het actieprogramma van de Verenigde Naties als de gedragscode van de Europese Unie is juridisch niet bindend.
3.2.7 Schaarse grondstoffen en water De voorspelde schaarste aan grondstoffen en water vormt een potentiële conflictbron. Het boek Resource Wars van de Amerikaanse politicoloog Michael Klare heeft als veelzeggende ondertitel The New Global Landscape of Conflict. Klare beschouwt vooral olie en water als bronnen voor potentiële conflicten. Beide zijn onontbeerlijk voor het functioneren van moderne maatschappijen en worden in steeds grotere hoeveelheden verbruikt. Hierdoor zullen er tegen het midden van deze eeuw onvoldoende voorraden zijn om in de mondiale behoeften te voorzien (Klare 2001). Op dit moment bedraagt de bewezen aardolievoorraad 1.147,7 biljoen vaten. Het huidige verbruik staat op tachtig miljoen vaten per dag (BP Review 2004). Maar de oliebehoefte in de Verenigde Staten, en in het bijzonder in China en India, stijgt. Er wordt zelfs verwacht dat de vraag naar energie tegen 2015 met ongeveer vijftig procent zal zijn gestegen. Het gebruik van natuurlijk gas zal nog sterker stijgen, namelijk met meer dan honderd procent.
Van
Ook wordt voorspeld dat rond 2015 bijna de helft van de wereldbevolking in landen leeft waar water schaars is. Dat geldt momenteel voor ruim vijfentwintig procent. De oorzaak voor deze toename is gebrekkig watermanagement, een groeiende wereldbevolking en hogere levensstandaarden. In landen waar water steeds schaarser wordt, zullen mensen per jaar over minder dan zeventienhonderd kubieke meter water per hoofd van de bevolking gaan beschikken. Dat geldt voornamelijk voor Afrika, het Midden-Oosten, Zuid-Azië en Noord-China. Hoewel historisch gezien water een bron voor veel conflicten is geweest, is er sinds de jaartelling nog nooit een oorlog tussen staten uit voortgevloeid. De vraag is echter of dit zo zal blijven.
pepperspray
3.2.8 Migratie en vluchtelingen
tot lasergun
De migratie- en vluchtelingenproblematiek staat tegenwoordig hoog op de veiligheidsagenda. In 2004 waren er 37 miljoen vluchtelingen, waarvan 25 miljoen binnenlandse ontheemden (Stichting Vluchteling 2004). Hoewel het grootste deel van de internationale vluchtelingen een buurland als eindbestemming heeft, blijft vooral de interregionale migratie naar westerse landen groeien. Door de toegenomen mobiliteit bestaat er een onmiskenbaar verband tussen de mate waarin burgers worden getroffen door conflicten en de problemen waarmee West-Europese landen kampen om de toenemende aantallen migranten en vluchtelingen op te vangen.
28
De herkomst van de groepen die Europa bereiken vormt een duidelijke afspiegeling van de landen die op een zeker moment in de greep zijn van conflicten of politieke spanningen (Ontwikkelingen veiligheidssituatie 1999, pp. 14-15). De integratie van migranten in West-Europese landen verloopt moeizaam en leidt soms tot politieke, economische en sociale spanningen. De beheersbaarheid van vluchtelingenstromen zal in de toekomst niet zozeer afhangen van de kwaliteit of de capaciteit van het opvangbeleid, maar veel meer van de mogelijkheden die mensen krijgen om in eigen land een menswaardig bestaan op te bouwen. Het is dan ook beter bij te dragen aan het actief en adequaat aanpakken van de crisishaarden zelf.
3.2.9 Hiv en aids
De strategische dimensie van hiv en aids bestaat uit twee elementen. In de eerste plaats is het een potentiële politiek destabiliserende factor. Hiv en aids treffen niet alleen de armen, maar ook de elite en middenklasse. Dit baart zorgen over de langetermijneffecten voor de politieke, economische en sociale stabiliteit van landen waar hiv en aids veel voorkomen. In de tweede plaats komen hiv en aids onevenredig veel voor in de strijdkrachten van verschillende landen. In sommige Afrikaanse krijgsmachten is naar schatting veertig tot zestig procent van het militair personeel besmet. Dit roept serieuze vragen op over de gevechtsgereedheid en effectiviteit van deze militairen. Sommige van deze krijgsmachten nemen regelmatig deel aan vredesoperaties, waarbij ze onder meer door verkrachtingen bijdragen aan de verspreiding van hiv in het gebied waar ze opereren en schade berokkenen aan de internationale reputatie van deze operaties.
29
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Hiv en aids horen op de veiligheidsagenda, omdat ze de afgelopen jaren steeds meer strategische implicaties hebben gekregen (Elbe 2003, pp. 7-12). Het betreft hier vooral een humanitaire en human security kwestie, omdat aids een wijdverspreid lijden, armoede en de dood voor miljoenen mensen tot gevolg heeft. In de afgelopen twee decennia zijn 25 miljoen mensen aan aids-gerelateerde ziekten overleden. Naar schatting leven nog eens 42 miljoen mensen met hiv en/of aids, waarvan 30 miljoen in Afrika waar meer dan tien keer zoveel mensen aan aids sterven dan aan de gevolgen van oorlog. In het komende decennium zal de ziekte meer levens eisen dan alle combattanten in de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de Korea- en de Vietnamoorlog samen.
3.2.10 De ruimte als strijdtoneel In de nabije toekomst lijkt ook de ruimte een potentiële bron voor conflicten te worden (Krepon 2004). Vooral het Amerikaanse ministerie van Defensie besteedt hier veel aandacht aan. Naast superioriteit bij de oorlogvoering op land, ter zee en in de lucht, streven de Verenigde Staten ook naar hegemonie in de ruimte. Donald Rumsfeld was, voordat hij werd aangesteld als minister van Defensie, voorzitter van een commissie die in januari 2001 adviseerde over het gebruik van de ruimte. Het rapport van deze commissie waarschuwt voor het gevaar van een ‘Pearl Harbor’ in de ruimte: een onverwachte, vernietigende aanval op Amerikaanse satellieten in de ruimte (Report Space 2001). Volgens het rapport dient de Amerikaanse president over de mogelijkheid te beschikken om wapens in de ruimte te stationeren die dreigingen tegen satellieten moeten afschrikken en die de satellieten indien nodig kunnen verdedigen. Het rapport verwoordt in wat minder bevlogen termen de aanbevelingen van de studie Vision for 2020 van het US Space Command, waarin gepleit wordt voor militaire middelen in de ruimte, die geïntegreerd met de lucht-, land- en zeestrijdkrachten het gehele conflictspectrum kunnen domineren. Het militair gebruik van de ruimte wordt alleen beperkt door het Ruimteverdrag van 1967, dat partijen verbiedt kernwapens of andere massavernietigingswapens in een baan om de aarde of in de ruimte te brengen. Het Anti Ballistic Missile-verdrag (ABM-verdrag) uit 1972, dat onder meer een verbod inhoudt op antiraketverdedigingssytemen in de ruimte, hebben de Amerikanen in 2002 opgezegd.
Van pepperspray
Bij de Ontwapeningsconferentie in Genève hebben de Verenigde Staten de laatste jaren herhaaldelijk laten weten tegenstander te zijn van onderhandelingen over een verbod op offensieve wapens in de ruimte en het beperken van technologieën die satellieten vanaf de grond kunnen vernietigen. Inmiddels werken volgens Amerikaanse inlichtingendiensten zo’n twintig landen aan antisatellietwapens die op laser zijn gebaseerd. Zonder een verdrag dat deze ontwikkelingen aan banden legt, lijkt de ruimte dan ook een nieuw strijdtoneel te worden.
tot lasergun
30
3.3 Ontwikkelingen op het gebied van veiligheid Tegen de achtergrond van de hiervoor behandelde dreigingen voltrekt zich tevens een aantal bijzondere ontwikkelingen op veiligheidsgebied. Hieronder worden ze afzonderlijk besproken.
3.3.1 Het dominante intrastatelijke conflict In de aard van grote conflicten is een verandering opgetreden. Het meest voorkomende type conflict is het complexe intrastatelijke conflict. Het SIPRI Yearbook 2004 vermeldt dat van de negentien conflicten in 2003 waarbij in elk meer dan duizend doden vielen, er slechts twee interstatelijk waren: namelijk het conflict tussen India en Pakistan over Kashmir en het conflict tussen Irak en de Verenigde Staten en zijn coalitiepartners (SIPRI 2004, p. 132). De intrastatelijke conflicten hebben soms wel een grensoverschrijdende regionale dimensie, zoals vooral in Afrika het geval is.
Een geslaagde buitenlandse interventie in dit type conflicten vraagt veel van de (militaire) organisatie die deze taak op zich neemt, zowel wat betreft de operationele kwaliteiten als het vermogen om de operatie lang door te zetten. Bosnië, Kosovo, Afghanistan en Irak zijn voorbeelden die voor zichzelf spreken. Uit de lessen van dramatisch verlopen vredesmissies als die in voormalig Joegoslavië en Somalië is geleerd dat in veel situaties waarin de internationale gemeenschap besluit in te grijpen, een zwaar bewapende vredesmacht met een robuust mandaat nodig is. Tevens moet er de bereidheid zijn de missie zo nodig lange tijd voort te zetten (Nederland Crisisbeheersing, 2004, p. 8).
31
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Na de val van de Berlijnse muur konden binnenlandse spanningen die door de Oost-West-tegenstelling lange tijd ‘bevroren’ waren geweest, ‘ontdooien’ en in alle hevigheid losbarsten, zoals op de Balkan en in Somalië. De veelomvattendheid en complexiteit van de problemen blijken dan vaak enorm, zeker in het geval van falende staten. De intrastatelijke conflicten kenmerken zich veelal door overwegend niet-traditionele oorlogvoering met irreguliere, vaak ongedisciplineerde strijders onder leiding van lokale warlords. Het strijdtoneel is onoverzichtelijk en onafgebakend en de niet als combattanten herkenbare strijders gaan op in de bevolking. Het is daardoor vaak moeilijk een onderscheid te maken tussen combattanten en non-combattanten. Tevens worden mensenrechten op grote schaal geschonden (De Wijk 1998, p. 30).
Anders dan na afloop van interstatelijke conflicten houden voormalig strijdende partijen in een intrastatelijk conflict zich niet altijd aan een wapenstilstand of vredesregeling. Veelal zijn alleen westerse strijdkrachten in staat om partijen die zich niet aan de afspraken houden zonodig met geweld weer tot de orde te roepen. Bovendien vereist ook de zelfbescherming van de vredesmacht (force protection) zwaardere wapens dan bij de traditionele ‘blauwhelm’-vredesoperaties. Kofi Annan, secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft verklaard dat zijn organisatie niet over de middelen beschikt om leiding te geven aan deze nieuwe complexe vredesoperaties. De Verenigde Naties mandateert deze operaties dan ook meestal aan organisaties als de NAVO en de EU, of aan een coalition of the willing and the able onder leiding van een lead nation.
3.3.2 Privatisering van veiligheid
Van pepperspray
Een nieuwe ontwikkeling is de inschakeling van de particuliere sector bij militaire operaties (Homan 2004, p. 5). Veel bekendheid verwierf de inschakeling van de particuliere firma Executive Outcomes als handhaver van de orde in Sierra Leone in het midden van de jaren negentig (Shearer 1998, pp. 39-56). Vooral in de Verenigde Staten maakt het uitbesteden (outsourcing) van ondersteunende taken aan de civiele sector opgang. De activiteiten van deze Private Military Companies (PMC’s) strekken zich uit van logistieke ondersteuning tot deelname aan gevechtsacties. Zo bedienden bij de aanval op Irak, civiele contractanten van vier PMC’s geavanceerde wapensystemen aan boord van Amerikaanse marineschepen. Dat was tevens het geval met de bediening en het onderhoud van onbemande Predator- en Global Hawk-vliegtuigen en B-2 bommenwerpers. Het technisch materieel waar het Pentagon gebruik van maakt is inmiddels zo geavanceerd, dat soms alleen externe specialisten in staat zijn schade en pech te verhelpen.
tot lasergun
De Amerikaan Peter W. Singer van de denktank Brookings Institution in Washington schat dat er in Irak op iedere tien militairen een civiele contractant is (Singer 2004, p. 523). Dat is tien maal zoveel als in de eerste Golfoorlog in 1991. Behalve de geavanceerde militaire technologie zijn andere verklaringen voor deze ontwikkeling onder meer de talrijke werkloze militairen die na de Koude Oorlog op de arbeidsmarkt zijn verschenen en de privatiseringsgolf van delen van de publieke sector. De opkomst van PMC’s heeft kortom een toenemende privatisering van de oorlogvoering tot gevolg.
32
Singer onderscheidt drie typen PMC’s: aanbieders, adviseurs en ondersteuners. Aanbieders leveren soldaten, wapens en materieel (Singer 2001, pp. 200-203). Adviseurs worden onder meer ingeschakeld bij de reorganisatie van een krijgsmacht en het rekruteren van militairen. Ondersteuners bieden ten slotte hun diensten aan bij activiteiten als het transport van materieel, het opzetten van bases, de voedselvoorziening en het vervoer van gewonden. De laatste jaren is in de Amerikaanse Senaat maar ook in het Britse Lagerhuis een discussie op gang gekomen over de rol van PMC’s. Vooral de vraag naar de democratische controle op PMC’s en de juridische status van hun medewerkers staan daarbij centraal.
3.3.3 Interne en externe veiligheid
3.3.4 Vechten in een stedelijke omgeving De toenemende urbanisatie in de wereld is een ontwikkeling die vooral invloed heeft op de wijze van oorlogvoeren. De wereldbevolking is van 2,5 miljard personen in 1950 gestegen tot 6,2 miljard aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Naar verwachting telt onze planeet in 2015 ongeveer 7,1 miljard bewoners. Meer dan 95 procent van de toename van de wereldbevolking zal in ontwikkelingslanden plaatsvinden, bijna allemaal in snel uitbreidende stedelijke gebieden. Momenteel wonen ongeveer 2,8 miljard mensen in steden. Naar verwachting stijgt dit aantal tegen 2015 tot 3,8 miljard, waarvan driekwart in ontwikkelingslanden woont. Naar schatting woont in 2010 al meer dan 53 procent van de Afrikaanse bevolking in steden (tegen 14 procent in 1950); in Zuid-Amerika zo’n 90 procent (43 procent in 1950); in Azië ongeveer 50 procent (16 procent
33
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Een andere belangrijke trend is dat interne en externe veiligheid steeds meer in elkaar overvloeien (Homan 1998). De scheiding tussen binnenlandse en buitenlandse veiligheid is in het veiligheidsbeleid steeds minder duidelijk geworden. Crisisbeheersing en verdediging van het eigen grondgebied overlappen elkaar. Dit betekent dat actieve betrokkenheid bij ontwikkelingen ver buiten Europa, niet alleen geboden kan zijn uit idealistisch humanitaire en mensenrechtenoverwegingen, maar ook omwille van het nationaal belang (de eigen veiligheid). Afghanistan is hier een voorbeeld van. Het Taliban-regime schond immers niet alleen op grove wijze de mensenrechten van de eigen bevolking, maar bood ook onderdak aan terreurorganisatie Al-Qaeda. Deelname van westerse landen aan missies in het buitenland kan overigens ook weer nieuwe risico’s veroorzaken voor de binnenlandse veiligheid, zoals Spanje door zijn militaire aanwezigheid in Irak heeft ondervonden.
in 1950). Het aantal steden met meer dan vijf miljoen inwoners stijgt van 41 in 2000 tot 59 in 2015. In megasteden als Mexico Stad, São Paulo, Beijing en Delhi bestaan condities als armoede en criminaliteit die tot anarchie kunnen leiden. Reeds nu is discutabel in hoeverre de nationale regeringen nog greep hebben op de gang van zaken in deze ‘stadstaten’. De toekomst van de oorlogvoering ligt volgens de Amerikaanse militair-strategische denker Ralph Peters dan ook voor een belangrijk deel in de straten, riolen, kantoorgebouwen en industriële complexen, en in de opeenhopingen van huizen, hutten en tenten die de verpauperde steden van onze wereld vormen (Peters 1999). Urban warfighting wordt zo het postmoderne equivalent van de guerrillaoorlogvoering in de jungles en bergen. Gevechten in steden zijn waarschijnlijk de moeilijkste vorm van oorlogvoering. Een stad biedt de tegenstander immers legio mogelijkheden om asymmetrische operaties uit te voeren (three-block war). Bovendien moet de militair snel van wijze van optreden kunnen wisselen. In het ene deel van de stad verleent hij humanitaire assistentie, in een ander deel kan hij betrokken raken bij het toezicht houden op een bestand (peacekeeping), terwijl hij op weer een andere locatie in een gevecht verwikkeld kan raken. Krijgsmachten moeten nieuwe concepten en tactieken ontwikkelen en militairen moeten flexibel genoeg zijn om al deze taken uit te voeren.
3.3.5 Militaire macht als instrument van buitenlands beleid
Van
De vraag die rijst is welke rol militaire macht speelt in een wereld vol dreigingen als proliferatie van massavernietigingswapens en kleine wapens, terrorisme, falende staten, georganiseerde misdaad en intrastatelijke conflicten.
pepperspray tot
De Amerikanen leggen bij het aanpakken van deze dreigingen vooral de nadruk op het militair instrument (hard power). Met gevoel voor overdrijving zegt een Europese veiligheidsdeskundige over het Amerikaans gedrag: ‘Als het enige instrument waarover je beschikt een hamer is, dan gaan al je problemen op spijkers lijken’ (Everts, 2002).
lasergun
Europa ziet daarentegen bij de aanpak van veiligheidsproblemen meer heil in niet-militaire instrumenten als diplomatie, economie, ontwikkelingssamenwerking en conflictpreventie (soft power). Desondanks is ook de Europese Unie in haar nieuwe veiligheidsstrategie tot de conclusie gekomen dat in een
34
geïntegreerd veiligheidsbeleid de militaire dimensie niet mag ontbreken. ‘Bosnië’ en ‘Kosovo’ hebben immers pijnlijk de Europese militaire afhankelijkheid van de Verenigde Staten aangetoond om de orde in de eigen achtertuin te herstellen. Tijdens de Koude Oorlog stond de afschrikkingrol van militaire macht voorop. Door ‘afschrikking’ moest een tegenstander ervan weerhouden worden ongewenst gedrag (agressie) te vertonen. Tegenwoordig staat echter een daadwerkelijk gebruik van het militair instrument voorop. De feitelijke inzet van het militair instrument beoogt een gewenst gedrag bij de andere partij te bewerkstelligen. Met andere woorden: militaire macht is een actief in te zetten instrument van buitenlands beleid geworden. Dit is mogelijk omdat het gevaar van nucleaire escalatie naar de achtergrond is gedrongen. Er is dan ook een verschuiving van ‘afschrikking’ naar ‘diplomatie met geweld’ te constateren, zij het dat dit in beginsel nog steeds een ‘ultimum remedium’ is dat pas wordt ingezet als alle niet-militaire instrumenten het doel niet hebben kunnen realiseren.
Soevereiniteit Hoewel dit in mindere mate tegen terroristen van toepassing is, speelt de afschrikkingrol van militaire macht in de betrekkingen tussen staten nog steeds een belangrijke rol. Zo was China zonder de grote Amerikaanse militaire presentie in de ‘Pacific’, waarschijnlijk al lang Taiwan binnengevallen. Verder maakt de afschrikking van kernwapens een oorlog tussen kernwapenstaten bijzonder onwaarschijnlijk. Landen hechten nog altijd groot belang aan militaire macht, zoals blijkt uit de terughoudendheid van Europese landen om op defensiegebied aan taakspecialisatie te doen. Een belangrijke reden hiervoor is dat landen weigeren een blanco cheque voor de inzet van hun militair personeel en militaire middelen
35
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
De eerste Golfoorlog is hiervan een klassiek voorbeeld. Oproepen van de Veiligheidsraad en economische sancties waren onvoldoende om Saddam Hussein ertoe te bewegen zijn troepen uit Koeweit terug te trekken. Nadat hij ook nog een ultimatum had genegeerd, wisten lucht- en landstrijdkrachten de Irakese troepen uit Koeweit te verdrijven. Ook twee jaar geleden werd het militair instrument tegen Irak pas ingezet nadat Saddam Hussein herhaaldelijk resoluties van de Veiligheidsraad naast zich neer had gelegd. Al lag er dit keer geen resolutie van de Veiligheidsraad aan ten grondslag. Het motief voor dit militair optreden – te weten de aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak – bleek overigens naderhand ongegrond te zijn.
af te geven aan een bovennationale organisatie. Europese landen beschouwen defensie langzamerhand als het belangrijkste symbool van hun soevereiniteit, omdat op tal van andere terreinen veel beleid is overgedragen aan ‘Brussel’ (Taakspecialisatie 2003).
3.3.6 Economische sancties Beide conflicten met Irak tonen aan dat economische sancties als machtsinstrument niet altijd effectief zijn en dat de inzet van militaire macht uiteindelijk onvermijdelijk kan zijn. De afkondiging van sancties wordt bovendien in de politiek veelal gezien als een low-cost optie waaraan geen grote politieke risico’s zijn verbonden. Ze lijken een humaan alternatief voor de inzet van militaire macht. Maar als gevolg van de falende sancties tegen Irak stierven duizenden kinderen aan ondervoeding en ontbrekende medische voorzieningen, het ‘olievoor-voedselprogramma’ ten spijt. Met uitzondering wellicht van Zuid-Afrika, heeft de praktijk van de afgelopen decennia aangetoond dat met het wapen van economische sancties, regimes niet op de knieën zijn te krijgen.
Van pepperspray
Succesvolle dwang kan derhalve de aanwending van militaire macht vereisen. Diplomatie die niet gesteund wordt door de dreiging met geweld, kan ineffectief zijn, zoals de gebeurtenissen in voormalig Joegoslavië in het begin van de jaren negentig hebben aangetoond. Daarbij is nog steeds de uitspraak van Von Clausewitz valide dat oorlog ‘een voortzetting is van het politieke verkeer, een doorvoering daarvan, met andere middelen’ (Clausewitz 1991, p. 51). Met andere woorden: ook in een oorlog blijft het gebruik van niet-militaire instrumenten onverminderd van kracht. Zo ondersteunde in Kosovo de inzet van luchtstrijdkrachten de diplomatie waarin Rusland een hoofdrol speelde en die de oorlog beëindigde. De intensiteit waarmee een interveniënt bereid is militaire machtsmiddelen in te zetten, is overigens wel evenredig aan het belang dat voor hem op het spel staat. Zo was het belang van het conflict in Kosovo voor de Verenigde Staten niet zo groot dat ze bereid waren landstrijdkrachten in te zetten.
3.3.7 Veiligheid en ontwikkelingssamenwerking
tot lasergun
De laatste jaren is het inzicht ontstaan dat veiligheid en ontwikkelingssamenwerking nauw met elkaar zijn verbonden (Homan 2003). Bij langdurige vredesmissies is te constateren dat in de fasen van ‘noodhulp’ en ‘reconstructie’, en vervolgens in de fase van nation building, de aanwezigheid van een vredesmacht voorwaardenscheppend is. Zonder een veilige en stabiele
36
omgeving zijn immers beide vormen van hulp niet mogelijk. Stabiliseringsoperaties maken dan ook een belangrijk deel uit van de hedendaagse inzet van militaire macht. De noodzakelijke samenwerking tussen de militaire en civiele component van deze operaties heeft ertoe geleid dat het concept van CivilMilitary Cooperation (CIMIC) in de militaire doctrines is opgenomen.
3 . 4 D e r o l v a n d e Ve r e n i g d e N a t i e s
In de tweede plaats is het handelen van belangrijke landen – in het bijzonder de permanente leden van de Veiligheidsraad (China, Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland en de Verenigde Staten) – binnen de Verenigde Naties vaak gebaseerd op eigenbelang. Hoewel lidstaten geacht worden op te treden in het algemeen belang, staat veelal het nationaal belang voorop. Om deze reden zijn de grote landen terughoudend om de Verenigde Naties een belangrijke rol te laten spelen. De minder machtige landen op hun beurt zijn minder geneigd om de werkwijze te verbeteren, omdat zij de acties van de Verenigde Naties, die vaak door de grote mogendheden worden opgelegd, als onredelijk ervaren. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingslanden. Een veiligere wereld, een gedeelde verantwoordelijkheid Om de slagkracht van de Verenigde Naties en vooral van de Veiligheidsraad te vergroten, heeft een door secretaris-generaal Kofi Annan ingesteld panel van internationale experts aanbevelingen gedaan voor een betere aanpak van problemen als armoede, aids, aantasting van het milieu, verspreiding van massavernietigingswapens, terrorisme en grensoverschrijdende misdaad. Tevens adviseerde het panel over verreikende
37
Hoofdstuk 3 Politiek-militair strategische trends
Het moge duidelijk zijn dat de in dit hoofdstuk beschreven dreigingen en ontwikkelingen een mondiale aanpak vereisen. Op het gebied van vrede en veiligheid worden de Verenigde Naties geacht nog altijd de belangrijkste mondiale internationale organisatie te zijn. Er zijn echter twee factoren die het functioneren van de Verenigde Naties bemoeilijken. In de eerste plaats worden belangrijke lidstaten – niet alleen de Verenigde Staten – door de organisatorische traagheid en inefficiëntie van de Verenigde Naties er vaak van weerhouden om deze organisatie een belangrijke rol te laten spelen. Het betreft hier vooral de bureaucratische aard van de Verenigde Naties en het grote aantal lidstaten, waardoor tijdige of zelfs noodzakelijke actie vaak niet mogelijk is.
institutionele hervormingen in de structuur van de Verenigde Naties (More Secure World 2004). Het panel bepleit een nieuwe consensus over de betekenis en de verantwoordelijkheden van collectieve veiligheid. Het acht deze nodig omdat de huidige dreigingen grensoverschrijdend en met elkaar verbonden zijn. Er moet zowel op mondiaal als op regionaal en nationaal niveau worden opgetreden. Bovendien kan geen enkele staat zich langer zelfstandig onkwetsbaar maken voor de hedendaagse dreigingen. Ten slotte kan er volgens het panel niet van worden uitgegaan dat elk land in staat is – of de wil heeft – zijn verantwoordelijkheid na te komen om zijn eigen bevolking te beschermen, en geen schade aan zijn buurlanden te berokkenen. Het panel kon het echter niet eens worden over een voorstel voor de uitbreiding van de Veiligheidsraad. De legitimiteit van dit orgaan is al jarenlang een onderwerp van discussie. De speciale status die de permanente leden is toegekend en het bijbehorende vetorecht worden beschouwd als een erfenis van de Tweede Wereldoorlog en niet meer in overeenstemming met de huidige machtsverhoudingen in de wereld. Toch houden de huidige vijf permanente leden hun vetorecht ook in de twee door het panel voorgestelde mogelijkheden.
Van pepperspray
De eerste optie gaat uit van een uitbreiding van de huidige samenstelling van de Veiligheidsraad met zes permanente leden zonder vetorecht: twee uit Azië, twee uit Afrika, een van het Amerikaanse continent en een uit Europa. Daarnaast komen er drie tijdelijke leden voor een termijn van twee jaar. De andere mogelijkheid gaat uit van een uitbreiding met acht semipermanente leden voor vier jaar die herkozen kunnen worden, en een tijdelijk lid voor een termijn van twee jaar. Uit het feit dat het panel geen consensus kon bereiken over een van beide mogelijkheden, leiden critici af dat de samenstelling van de Veiligheidsraad voorlopig de oude zal blijven. Ook wordt betwijfeld of een uitbreiding tot vierentwintig leden de slagvaardigheid van de Veiligheidsraad niet verder vermindert (UN and International Security 2004). Bovendien eiste de Afrikaanse Unie onlangs dat in de Veiligheidsraad twee Afrikaanse leden worden opgenomen, met vetorecht.
tot lasergun
38
4 Algemene trends in technologie en oorlogvoering 4.1 Nieuwe militaire opties
Het is steeds gemakkelijker geworden toegang te krijgen tot moderne informatie- en communicatiesystemen. Als gevolg hiervan kunnen niet alleen steeds meer staten, maar ook nietstatelijke actoren, zoals terroristen en krijgsheren, beschikken over middelen die nog geen tien jaar geleden waren voorbehouden aan de grote mogendheden. Voorbeelden zijn steeds krachtiger mobiele communicatieapparatuur, middelen om radioverkeer en elektrische apparaten te blokkeren (jamming), vrij beschikbare coderingsapparatuur, commerciële waarnemingssatellieten en het inmiddels algemeen toegankelijke Global Positioning System (GPS). Verder is het op internet betrekkelijk eenvoudig informatie te vinden over de aanmaak van massavernietigingswapens, de aanschaf van wapensystemen of zelfs het werven van huurlingen. Dit laat onverlet dat de middelen voor de vervaardiging van massavernietigingswapens waarschijnlijk vooralsnog buiten bereik van terroristen liggen. Als gevolg van de snelle verspreiding van militairtechnologische kennis en door de ontwikkelingen op communicatie-, informatie- en transportgebied komen geweldsmiddelen steeds gemakkelijker beschikbaar. Daardoor heeft zich in het afgelopen decennium een trend van ‘schaalverkleining’ ingezet. Met
39
Hoofdstuk 4 Algemene trends in technologie en oorlogvoering
Dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel gebaseerd op het TNO-onderzoek Defensie Technologieverkenningen (2002). Wetenschap en technologie vormen in het algemeen het fundament onder economisch en militair handelen. Technologie dient als de motor voor een diversiteit aan ontwikkelingen en is voor een belangrijk deel bepalend voor de economische en militaire positie van een land ten opzichte van andere landen. Op het gebied van technologie zijn diverse trends te onderkennen. Zo beïnvloedt informatie- en communicatietechnologie (ICT) niet alleen steeds meer alle aspecten van het dagelijks leven, maar is zij ook onmiskenbaar van betekenis voor de internationale vrede en veiligheid.
andere woorden: de relatief eenvoudige verkrijgbaarheid en de toegenomen effectiviteit en vernietigingskracht van militaire middelen stellen steeds meer kleinere partijen (kleinere landen, niet-statelijke actoren) in staat geloofwaardig met geweld te dreigen, ook over langere afstand. De relevantie en impact van de ontwikkelingen voor de krijgsmacht verschillen per technologiegebied. Maar algemeen gesteld nemen de prestaties van militaire systemen, apparaten, platforms en netwerken van met elkaar verbonden systemen toe. Veelal gebeurt dit door incrementele verbeteringen, soms ook door technologische doorbraken op deelgebieden. Denk bijvoorbeeld aan wapens die gebruikmaken van energie. Dit alles betekent dat militaire systemen in de toekomst beter, sneller, krachtiger, preciezer en langduriger zullen kunnen functioneren dan ze nu doen. Daarnaast komen er nieuwe functionaliteiten beschikbaar, zowel per systeem als per grotere diversiteit van systemen. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde militaire opties die vroeger niet mogelijk waren, geleidelijk dan wel plotsklaps, tot de (technische) mogelijkheden gaan behoren. Dit geldt bijvoorbeeld voor het met grote precisie uitschakelen van een militair doel zonder dat er sprake is van nevenschade.
Van pepperspray
Verdunning van het gevechtsveld Onder invloed van de invoering van nieuwe technologie is vooral de verdunning van het gevechtsveld opvallend. Gemeten naar het aantal vierkante meters per militair is de omvang van het gevechtsveld sterk toegenomen. Deze trend gaat samen met andere technologiegerelateerde veranderingen in de oorlogvoering, zoals gericht vuren met behulp van instrumenten die de precisie verhogen, optreden met kleine eenheden (Special Operations Forces of Special Ops) en een verschuiving van massale vernietiging in een directe confrontatie met de vijand naar slimme, snelle, kleinschalige operaties die de directe confrontatie met de vijand vermijden.
4.2 Onderlinge afhankelijkheid van
tot
technologieën
lasergun
Een belangrijke constatering is dat de onderlinge afhankelijkheid van diverse technologiegebieden – zoals informatie-, communicatie-, bio- en nanotechnologie – toeneemt. Verder is het zo dat geavanceerde technologie steeds meer de inzetmogelijkheden en effectiviteit van de krijgsmacht bepaalt. Beide vormen
40
van afhankelijkheid introduceren ook nieuwe kwetsbaarheden. Deze kunnen overigens deels weer door technologische maatregelen worden tegengegaan. De grootscheepse informatisering van de krijgsmacht heeft geleid tot een nieuwe vorm van oorlogvoeren, de eerdergenoemde information warfare (zie paragraaf 4.3). Naast ruimte-, land-, lucht- of watergebonden optreden wordt dit ook wel ‘de vijfde dimensie’ genoemd. Wanneer een land getroffen wordt in zijn ‘informatiedimensie’ kan dit directe gevolgen hebben voor de eigen effectiviteit in de ‘fysieke dimensies’.
Een element dat altijd al prominent aanwezig was in beschouwingen over militaire technologie en systemen, is de verhouding (wedloop) tussen de bestrijding van doelen en de bescherming ervan. Technologische ontwikkelingen vormen in het algemeen de belangrijkste factoren die de balans tussen maatregelen en tegenmaatregelen kunnen verstoren. Allerlei dimensies van deze balans staan centraal in veel van de ‘strategische’ inrichtingsvraagstukken van de krijgsmacht; bijvoorbeeld die tussen detectie en camouflage (stealth); tussen vuurkracht en pantser; tussen manoeuvreren en tegengaan van bewegingsvrijheid; tussen de mens als kritische en als kwetsbare of beperkende factor.
4.3 Information Operations Als gevolg van de stormachtige ontwikkelingen op het gebied van ICT, vormen zogeheten Information Operations (Info Ops) een nieuw fenomeen in de oorlogvoering (Bosch et al. 1999). Een trendy term hiervoor is cyberwarfare. Het gaat hier om handelingen die dienen om ter ondersteuning van politieke en militaire doelen vijandige besluitvormers te misleiden door het manipuleren van hun informatie en/of informatiesystemen. Tegelijkertijd wordt de eigen informatie optimaal gebruikt en beschermd. Dit houdt in dat door gebruik te maken van elektronica, software en communicatiemiddelen de elektronische
41
Hoofdstuk 4 Algemene trends in technologie en oorlogvoering
Afhankelijkheden kunnen ook leiden tot kruisbestuivingen. Nieuwe mogelijkheden op een technologiegebied, bijvoorbeeld ICT, betekenen dat ook ontwikkelingen op andere gebieden, bijvoorbeeld sensortechnologie, worden gestimuleerd. De eerder aangehaalde informatisering van de krijgsmacht biedt – in theorie, maar deels al in de praktijk zichtbaar – mogelijkheden tot revolutionaire concepten van samenwerking tussen systemen en eenheden in netwerken, zoals het in hoofdstuk 5 te behandelen Amerikaanse Network Centric Warfare-concept, dat bij de aanval op Irak in maart 2003 voor het eerst op grote schaal werd ingezet.
systemen van de vijand kunnen worden beïnvloed of zelfs vernietigd. Denk hierbij onder andere aan vormen van hacking, chipping, het verspreiden van computervirussen als trojan horses en wormen en distributed denial of service attacks (ddos-aanvallen). Aangezien steeds meer defensiesystemen van elektronische componenten met software zijn voorzien, zal cyberwarfare een steeds belangrijkere rol spelen op het slagveld. Een groot probleem is echter dat de drempel om een cyberoorlog te voeren erg laag is. Information Operations staan bij alle moderne krijgsmachten volop in de aandacht. Hieraan liggen diverse bevindingen ten grondslag. De eerste betreft het bestaan van zoiets als een cyberspace of infosphere, waarin de infrastructuur voor nationale en internationale informatie, zowel civiel als militair, een eenheid vormt. Deels wordt van dezelfde kabels en satellieten gebruikgemaakt. Er zijn weinig of geen landen die nog de volledige controle over deze infrastructuur kunnen uitoefenen. Ten tijde van de Golfoorlog ging negentig procent van het militaire berichtenverkeer vanuit de Verenigde Staten via civiele verbindingen. Deze infrastructuren vormen de verbindingen binnen krijgsmachten en bondgenootschappen, binnen en tussen landen, instituties en organisaties en tussen miljoenen individuen.
Van pepperspray
Langzaam maar zeker is het besef gegroeid dat hierdoor een nieuwe dimensie is ontstaan, waarin partijen elkaar kunnen bestrijden. Zeker in de aanloop naar crises of conflicten vormt deze dimensie een forum om signalen uit te wisselen en een mediacampagne te voeren. Tijdens een conflict blijft het beïnvloeden van opinies relevant. Information Operations spelen overal en altijd. Ze omvatten niet alleen de eigen troepen, maar ook de eigen bevolking, het thuisfront, de bevolking in gebieden waar eventueel wordt opgetreden, de mogelijke tegenstander(s) en de toeschouwers die wereldwijd de ontwikkelingen volgen. Ook civiel-militaire samenwerking, voorlichting en public operations maken deel uit van deze bredere benadering.
tot lasergun
Kwetsbaarheid van infrastructuur De samenhang van informatie-infrastructuren dwingt tot een herbezinning op de essentiële infrastructuur en op hoe kan worden gegarandeerd dat data en informatie veilig en tijdig worden verspreid. Dit vraagt om bescherming tegen zowel conventionele als futuristisch bedreigingen, zoals de High Energy Radio Frequency-wapens en elektromagnetische pulse-transformatiebommen die in hoofdstuk 8 aan de orde komen. Ook kan worden gedacht aan virussen die de werking van computers beïnvloeden of databestanden geheel of gedeeltelijk vernietigen, en aan modificatie van data en beelden. De essentie is
42
dat op deze manier het vertrouwen in de data en informatie wordt ondergraven.
4.4 Militair optreden in stedelijke gebieden
Verder zijn betere verbindingen, handsfree non-line-of–sightverbindingen en non-line-of-sight-munitie en robots noodzakelijk. Robots kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om mijnen te ruimen, sluipschutters te lokaliseren of chemische en biologische wapens te detecteren. Zo zet het Amerikaanse leger in Irak de Talon in, een op afstand bestuurbaar rupsvoertuigje dat is uitgerust met een camera, een raketwerper en een machinegeweer. De bestuurder kan de robot draadloos met een joystick besturen en bedienen, net als in een videospel. Het operationele bereik van de Talon is ongeveer een kilometer. Voor het optreden in stedelijke gebieden wordt ook veel verwacht van zogeheten through wall radar, waarmee door muren kan worden gekeken. In plaats van alles verwoestende bombardementen met artillerie uit te voeren, zullen vliegtuigen met precisiewapens de vijandelijke posities aanvallen. Verder zijn betrouwbare inlichtingen, vooral in de vorm van human intelligence van groot belang.
4.5 Soldier Modernization Program De ontwikkelingen op militairtechnologisch gebied gaan evenmin voorbij aan de individuele infanterist. Voor het eerst in de geschiedenis ontwerpt de industrie de nieuwe voetsoldaat alsof hij een systeem of een volledig wapenplatform is, vergelijkbaar met de wijze waarop een modern gevechtsvliegtuig of oorlogsschip wordt ontworpen en uitgerust. De bedoeling is de inzetbaarheid, veiligheid en effectiviteit van de moderne soldaat te vergroten en tevens het gewicht dat hij meetorst te verminderen.
43
Hoofdstuk 4 Algemene trends in technologie en oorlogvoering
Ook de operationele concepten voor toekomstig militair optreden in stedelijke gebieden leggen de nadruk op geavanceerde technologische systemen waarmee relatief kleine eenheden worden uitgerust (Future Urban Warfare 1999). Zo wordt gedacht aan snelle pantservoertuigen die eenheden veilig naar de vijandelijke verzetshaarden verplaatsen om deze te neutraliseren. Voor het lokaliseren en vernietigen van vijandelijke posities zullen onbemande vliegtuigen, onbemande grondvoertuigen en een variëteit aan sensoren moeten worden ingezet.
In het Soldier Modernization Program (SMP) van TNO wordt bijvoorbeeld gewerkt aan nieuwe handsfree communicatiemiddelen met spraakherkenning en frequency hopping: een integraalhelm met vizier of goggles, die hoofd en gelaat beschermt tegen nucleaire, biologische en chemische wapens (NBC); nieuwe camouflagemiddelen; een slim koppelbaar rugzaksysteem met ergonomische draagconstructie; beschermende kleding, inclusief kogelwerend vest (het zogeheten body armour); NBC-bescherming en klimaatregeling; een digitaal kompas en een vriend-en-vijand-identificatiesysteem (IFF) (Oosbree en Westerhoven 2002). Verder wordt gewerkt aan de Soldier Digital Assistant (SDA), waarover hieronder meer. De kracht van het Nederlandse SMP ligt deels in de continue zoektocht naar bestaande technologieën die functioneel kunnen worden ingezet voor de frontsoldaat. Zo is het mogelijk om technologieën op korte termijn toe te passen, voordat ze weer achterhaald zijn. De nieuwe handsfree radio is bijvoorbeeld een kleinere versie van het type dat de Nederlandse krijgsmacht al een aantal jaren in gebruik heeft. Een van de grootste problemen waar men binnen het SMP nu nog mee kampt is de stroomvoorziening in het veld. Een operatie duurt vooralsnog zolang de batterijen het volhouden. De fabrikanten onderkennen dat en werken uit alle macht om batterijen te produceren die klein en licht zijn, maar die desondanks een groot vermogen en een lange levensduur hebben. Een groot aantal projecten binnen het SMP valt of staat bij het succes van deze batterijen.
Van pepperspray tot lasergun
Soldier Digital Assistent De SDA is een kleine draagbare computer die een grafisch beeld kan geven van het gevechtsveld. In deze computer worden de functies van kaart, GPS, kompas, radio en de mogelijkheid om gegevens en zelfs schetsen uit te wisselen, samengevoegd. Er zullen twee versies komen: een voor soldaten (SDA) en een voor commandanten (SDA-C). Met de SDA-C kunnen groepscommandanten en hun plaatsvervangers door het hogere echelon up-to-date worden gehouden van de situatie. In de SDA-C zijn onder meer digitale kaarten opgeslagen waarop bijvoorbeeld de eigen en vijandelijke posities kunnen worden ingevuld, op een zelfde wijze als dat met oleaten zou gebeuren. Verder kan er op het schermpje getekend worden en is de mogelijkheid om opdrachten te geven opgenomen in de programmastructuur. Versturen en ontvangen van gegevens gebeurt via een nu nog extern, maar te zijner tijd in de SDA ingebouwd modem. De SDA vervangt in een aantal situaties de mondelinge gegevensoverdracht en kan daarmee de kans op misverstanden verkleinen.
44
Het is uiteraard niet de bedoeling dat de gebruikers van een SDA alleen maar met hun computer bezig zijn. Er wordt daarom gewerkt aan een manier om geluidloos (met behulp van trillingen) door te geven dat er veranderingen zijn. Op een voor hen gunstig moment kunnen de gebruikers dan op de SDA kijken wat er is veranderd en daar hun plan op trekken.
Door nieuwe technologieën in te voeren zal de manier van inzet en optreden van de soldaat te voet sneller veranderen dan in de afgelopen eeuwen het geval was. Door de ontwikkeling van de SDA zal de commandovoering op het laagste niveau sterk toenemen en worden eenheden in staat gesteld op grotere afstanden van elkaar te opereren. Eenheden zullen zich sneller verplaatsen en beter op de hoogte zijn van de eigen en andere posities zodat de inzet effectiever zal zijn.
4 . 6 To e n e m e n d e k w e t s b a a r h e i d Resumerend zijn de gevolgen van de vooruitgang in de wetenschap en de hierboven geschetste technologische ontwikkelingen voor de internationale vrede en veiligheid nog van onzekere aard en schaal. De toenemende afhankelijkheid van computernetwerken maakt de vitale infrastructuur in westerse landen in elk geval tot een aantrekkelijk doel. Niettemin is onbekend hoe snel of effectief tegenstanders als terroristen of boevenstaten over de mogelijkheden gaan beschikken om cyberwarfare-instrumenten en -technologie te gebruiken.
45
Hoofdstuk 4 Algemene trends in technologie en oorlogvoering
Information overload voor soldaten Door de nieuwe informatietechnologie beschikbaar te maken tot op het niveau van de individuele soldaat, lijkt het gevaar van information overload te bestaan. De soldaat krijgt de beschikking over veel informatie en raakt daardoor mogelijk het zicht op zijn eigen opdracht kwijt. De vraag rijst dan ook of het zinvol is dat iedereen alle informatie tot zich kan nemen. Het antwoord daarop luidt: nee. Iedereen moet toegang hebben tot alleen die informatie die voor zijn opdracht noodzakelijk is. Het inbouwen van informatiefilters op de diverse bevelsniveaus moet information overload voorkomen. Net zoals nu het geval is, moeten staffunctionarissen de beslissingen nemen over wie inzage krijgt in wat. In het nader te behandelen Network Centric Warfare staat dit bekend als ‘de organisatie van de informatie’.
Van
pepperspray
tot
lasergun
46
5 Network Centric Warfare 5.1 Netwerken als spil van militair optreden Dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel gebaseerd op Owens (2000), Osinga (2003) en Wilson (2004). De snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van wapen-, sensor- en commandovoeringsystemen hebben in de Verenigde Staten geleid tot het concept van Network Centric Warfare (NCW). NCW is een wijze van oorlogvoeren die wapensystemen, sensoren en informatie met elkaar integreert. De belangrijkste oogmerken van NCW zijn de reactietijd tussen de ontdekking en het raken van een doel te verkleinen (de zogeheten sensor-to-shooterketen), en het overzicht over de eigen manoeuvres en het vijandelijke doen en laten te vergroten (de zogeheten situational awareness). Dit betekent dat bij NCW alle militaire capaciteiten in één netwerk aan elkaar worden gekoppeld. Dit is de nieuwe Amerikaanse manier van oorlogvoeren (Boot 2003). Het optreden van de Amerikaanse strijdkrachten in Afghanistan in 2001 en in Irak in 2003 heeft aangetoond dat een grote sprong voorwaarts is gemaakt op het gebied van NCW.
Het unieke en specifieke van NCW bestaat allereerst uit het optreden als een netwerk, en uit de visie dat het netwerk de
47
Hoofdstuk 5 Network Centric Warfare
Door het besluit tot de oprichting van de NATO Response Force (NRF) tijdens de top in Praag in 2002, komt NCW ook naar het Europese continent. Als Europa immers over het vermogen wil beschikken om samen met de Amerikanen ten strijde te trekken, dan moeten de Europese strijdkrachten moderniseren en de kenmerken van NCW adopteren. Een grote leverancier van softwareproducten introduceerde ooit het beginsel van plug and play. Als variant hierop hanteert de Amerikaanse krijgsmacht ook wel de kreet plug and fight. Als je niet kunt inpluggen doe je niet meer mee. Deze moderne wet, die zowel nationaal als internationaal opgang maakt, draagt ertoe bij dat Europese krijgsmachten steeds meer prioriteit geven aan investeringen in netwerkcapaciteiten. De Amerikanen hebben met hun initiatief tot de oprichting van de NRF impliciet te kennen gegeven dat de NAVO alleen op deze wijze voor hen interessant blijft.
spil is van het militaire optreden, in plaats van wapenplatforms als schepen, tanks of vliegtuigen en bepaalde systemen of krijgsmachtonderdelen. Een tweede kenmerk van NCW is ‘informatiesuperioriteit’ die moet leiden tot superioriteit op het gebied van de besluitvorming en tot volledige dominantie op het gevechtsveld. Dit houdt in dat een beter omgevingsbeeld wordt gegenereerd en dat op basis van een goed inzicht in de situatie betere besluiten worden genomen, die verspreid opererende eenheden uiteindelijk gecoördineerd uitvoeren. Informatiesuperioriteit Bij informatiesuperioriteit gaat het niet eens zozeer om meer data, maar om het vermogen om zonder onderbrekingen relevante en betrouwbare informatie tijdig te verspreiden. Tegelijkertijd wordt dit aan een tegenstander ontzegd. Informatie ‘maakt’ het netwerk en het netwerk ‘maakt’ informatie. Het gaat daarbij om sprongen in informatie-richness (de hoeveelheid, nauwkeurigheid, tijdigheid en relevantie van gegevens) en in informatie-reach (het aantal personen dat bereikt wordt en de omvang van het gevechtsveld waarover informatie kan worden vergaard). De explosieve ontwikkelingen in de ICT hebben deze sprongen mogelijk gemaakt. Met andere woorden: het is nu veel eenvoudiger om grote hoeveelheden informatie te vergaren, te analyseren, te verspreiden en snel en gemakkelijk toegankelijk te maken voor velen. Waar voorheen vooral de top van een organisatie over alle relevante informatie kon beschikken, is dat nu mogelijk voor alle niveaus in een organisatie. De beschikbare informatie kan zelfs overvloedig zijn voor besluitvormers, waardoor ‘de organisatie van informatie’ van groot belang is.
pepperspray
De kern van NCW bestaat uit drie afzonderlijke maar nauw met elkaar verweven netwerken of grids. Ten eerste is er een netwerk van moderne sensoren op de grond, op zee, in de lucht en in de ruimte. Dit sensornetwerk zorgt voor een grote hoeveelheid relevante en tijdige informatie. Het tweede netwerk bestaat uit de wapenplatforms van verschillende krijgsmachtdelen, die voorzien van de meest recente en accurate informatie met pressie en aanvallen kunnen inspelen op de situatie; het zogeheten shooternetwork. Deze twee netwerken zijn gekoppeld via een derde netwerk; het informatienetwerk. In het informatienetwerk worden in hoog tempo data verzameld, geanalyseerd en verspreid. Elk netwerk ligt als een deken over het gevechtsveld en
tot
Van
5.2 Drie netwerken
lasergun
48
kan zich uitstrekken tot het thuisfront. Elk netwerk interacteert met andere netwerken. De essentie van NCW bestaat uit het hoogwaardige informatienetwerk. Communicatiesatellieten, datatransmissielijnen, relaystations, computers en commandocentra maken deel uit van dit netwerk. Via het informatienetwerk worden onder meer orders, inlichtingen, sensorinformatie, real-time-informatie over lopende operaties en logistieke gegevens verzonden. Het is een permanent aanwezig netwerk dat een snelle toegang tot de vereiste informatie moet garanderen. Deze informatiestructuur vormt het kritieke pad voor NCW. De structuur moet over voldoende brandbreedte beschikken voor wat betreft radiofrequenties. Bovendien moet ze in staat zijn niet alleen onderdelen van Amerikaanse krijgsmachtdelen met elkaar in verbinding te stellen, maar ook eenheden van coalitiepartners.
Het shooternetwork tot slot, kan bestaan uit allerlei soorten wapensystemen, zoals gevechtsvliegtuigen, lanceersystemen op schepen, gevechtshelikopters, tanks met datalinks en kruisvluchtwapens. Ook lasergeleide of GPS-gestuurde precisiewapens staan in beginsel ter beschikking. Al naar gelang situatie, doel, beschikbare informatie en beschikbare aanvalsmiddelen wordt een wapensysteem geselecteerd. Daarmee maakt het deel uit van het shooternetwork. Het shooternetwork krijgt vervolgens de meest recente doelgegevens en kan zonodig weer een andere taak krijgen. NCW is als concept een force multiplier: de effectiviteit en de efficiëntie van het militaire optreden nemen door NCW sterk toe. Zo wordt het proces van besluitvorming en handelen in de militairoperationele context vaak voorgesteld als de zogenoemde OODA-loop, wat staat voor Observe, Orient, Decide &
49
Hoofdstuk 5 Network Centric Warfare
Het netwerk van sensoren wordt voor iedere missie naar behoefte vastgesteld en gevormd, maar kan ook een permanenter karakter hebben. Een sensornetwerk voedt het informatienetwerk. Het sensornetwerk kan bestaan uit diverse sensoren, zoals verschillende typen radarsystemen aan boord van radarverkenningsvliegtuigen, bijvoorbeeld Airborne Warning and Control System (AWACS) en Joint Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance (JSTAR). Daarnaast kunnen gevechtsvliegtuigen, infrarooddetectoren, Signals Intelligenceontvangers (SIGINT-ontvangers), satellietwaarnemingsmiddelen, speciale grondeenheden en conventionele optische verkenningsmiddelen tot het sensornetwerk behoren.
Act. Na ‘Act’ volgt opnieuw ‘Observe’, zodat sprake is van een cyclus. Het commandovoeringproces (Command and Control of C2) wordt beschouwd als een opeenstapeling van tactische, operationele en strategische OODA-loops. NCW biedt een groot voordeel in tempo van besluitvorming, omdat sneller dan de tegenstander door de OODA-loop kan worden gegaan. De tegenstander loopt daardoor voortdurend achter de feiten aan en komt in een uitzichtloze situatie van ‘strategische verlamming’ terecht. Tegelijkertijd hebben eenheden in het veld minder informatie en minder sturing nodig vanuit hoofdkwartieren. Datzelfde geldt voor de mate van sturing van hogerhand. De eenheden zijn en blijven via het netwerk namelijk even goed op de hoogte van de doelstellingen (commander’s intent), vijandelijke bewegingen en eigen posities als het hoofdkwartier. Er bestaat een voor iedereen toegankelijke, accurate en volledige common operating picture (COP). In feite is hier slechts sprake van efficiencyverbeteringen. Maar door het cumulatieve effect van een serie kleine efficiencyslagen is er wel degelijk sprake van een grote (kwalitatieve) sprong voorwaarts in effectiviteit. NCW maakt het mogelijk om op een wezenlijk andere wijze oorlog te voeren. Met een relatief klein aantal eenheden kan voortaan een veel groter effect worden bereikt.
5.3 Effect Based Operations
tot lasergun
EBO gaat ervan uit dat een oorlog gevoerd moet worden met alle beschikbare instrumenten: dus niet alleen met militaire, maar ook met diplomatieke, politieke en economische middelen. Ieder instrument moet zo worden toegepast dat een maximale
Van
Aangezien er steeds meer informatie en precisiewapens voorhanden zijn, wordt met NCW een nieuw soort operaties werkelijkheid, waarbij vernieling minder relevant wordt dan het bereiken van gecalculeerde effecten. De drastische toename in informatie en het vermogen uiterst accuraat specifieke en van tevoren bepaalde schade toe te brengen, maakt het mogelijk meer te denken in termen van tactische en strategische directe en indirecte ‘effecten’ op het vijandelijke ‘systeem’, dan in termen van doelen die moeten worden vernietigd. NCW gaat als het ware hand in hand met de zogeheten Effect Based Operations (EBO); een concept dat inmiddels tot een gemeenschappelijke doctrine voor de Amerikaanse krijgsmachtdelen is verheven (Cook 2003).
pepperspray
50
impact wordt bereikt, de negatieve gevolgen tot een minimum beperkt blijven, en vooral dat de inzet van het ene instrument de inzet van andere instrumenten aanvult of versterkt. Hoewel deze principes uiteraard van alle tijden zijn, geeft de hedendaagse geopolitieke context ze bijzondere relevantie. In de eerste plaats beschikken besluitvormers over veel meer middelen om data, informatie en kennis te verzamelen, te integreren en toe te passen dan in het verleden. Ten tweede leven we in een wereld waarin lokale gebeurtenissen steeds vaker mondiale gevolgen kunnen hebben. Dit biedt nieuwe kansen en uitdagingen om, direct of indirect, gewenst of ongewenst, bepaalde effecten te sorteren. Effecten manifesteren zich niet alleen in het gedrag en functioneren van vijandelijke eenheden en de infrastructuur, maar werken door tot op het politieke niveau. Ze betreffen bijvoorbeeld niet alleen een geringere operationele effectiviteit van de vijandelijke strijdkrachten, maar kunnen tevens resulteren in een andere perceptie van het conflict door een politieke elite (Ullman 2003).
5.4 Kanttekeningen Concluderend is NCW de belangrijkste ontwikkeling in de oorlogvoering sinds de Koude Oorlog. NCW is een veelomvattend en breed uitgewerkt concept. De verwachtingen zijn hooggespannen dat zijn bruikbaarheid bij de invasie in Irak voor een belangrijk deel heeft aangetoond.
In recente conflicten is verder gebleken dat relatief simpele tegenmaatregelen voldoende waren om de effectiviteit van geavanceerde wapensystemen te verminderen. Tijdens de interventie in Kosovo in 1999 verspreidden de Serviërs hun
51
Hoofdstuk 5 Network Centric Warfare
Toch lijken enige kanttekeningen op hun plaats als gekeken wordt naar de verbeteringen in overzicht, tempo, informatieverwerking en samenhang die centraal staan bij Network Centric Warfare (Bosch 2002). Wie denkt dat het altijd en overal mogelijk is via beeldschermen de werkelijkheid op het gevechtsveld te zien, moet zich van de beperkingen van systemen bewust zijn. Er zijn belangrijke aspecten die zich niet of nauwelijks laten visualiseren, zoals moreel en incasseringsvermogen. Als het gaat om actualiteit en volledigheid, rijst de vraag hoe de effecten van het weer (regen, mist, ijzel, storm) en de effecten van militair optreden (bijvoorbeeld beschietingen, bombardementen, opblazen van een dam) in het beeld zijn te verdisconteren.
gepantserde voertuigen en onttrokken ze hun luchtdoelsystemen aan de strijd, waardoor hun kwetsbaarheid voor luchtaanvallen aanzienlijk verminderde. En ondanks de grote verscheidenheid aan sensoren en munitie die de Amerikanen in 2001 en 2002 in Afghanistan gebruikten, vonden de Amerikaanse strijdkrachten het vaak moeilijk de defensieve posities van de Taliban en Al-Qaeda te lokaliseren en te vernietigen (Stone 2004, p. 420). Wat het tempo en de snelheid van handelen betreft rijst de vraag met welke snelheid het individu in staat is informatie tot zich te nemen, te verwerken en te gebruiken (Kim 2003). De mens kan aan de grens van zijn fysieke en psychologische vermogens geraken door de omstandigheden waarin hij verkeert. Zo gaf een Amerikaanse militair tijdens de oorlog in Afghanistan in de hitte van de strijd aan de bemanning van een B-52 bommenwerper de coördinaten van zijn eigen positie door, in plaats van die van het doel. Ook in Irak vielen ondanks alle technologische vooruitgang slachtoffers door friendly fire ofwel ‘eigen vuur’ (Homan 2003-1, pp. 41-42). Een belangrijk oorzaak was de fog of war. Deze ontstaat als gevolg van de stress, vermoeidheid, onzekerheid en verwarring die eigen is aan oorlogvoering. Informatietechnologie kan dit probleem slechts voor een deel oplossen.
Van pepperspray
Bovendien gaat het in de militaire besluitvorming – net als bij het bestuderen van geschiedenis – niet alleen om het verzamelen van gegevens, maar vooral om het interpreteren ervan (Freedman 2003, p. 20). Digitale processen versnellen het verzamelen en het presenteren van de informatie waarop een commandant zijn overwegingen en uiteindelijk zijn beslissing baseert. Maar zij kunnen niet de snelheid vergroten waarmee hij kan denken. Voor het nemen van belangrijke beslissingen blijft nadenken nodig. NCW beoogt weliswaar de noodzaak tot nadenken te verkleinen door irrelevante van relevante informatie te scheiden, maar het gevaar is dat het oordeel aan machines of aan ondergeschikten wordt gedelegeerd.
tot lasergun
De Britse militairstrateeg Lawrence Freedman merkt hierover op: ‘It is always important to remember that information is not the same as intelligence, which in turn is not the same as wisdom’ (Ibidem, p. 20). Bovendien is gebleken dat ondanks alle technologie human intelligence, dat wil zeggen inlichtingen die men van infiltranten op de grond krijgt, nog steeds onontbeerlijk is. Dit geldt zeker in de strijd tegen terroristen en milities (Freedman 2002). Tot slot leent geavanceerde technologie – zoals al eerder opgemerkt – zich vooral voor traditionele oorlogvoering en minder
52
voor bijvoorbeeld de huidige stabiliseringsoperaties in Afghanistan en Irak, met hun asymmetrische dreigingen. Joshua Kucera merkt hierover op in Jane’s Defence Weekly dat de gevechtsvoertuigen die deel uitmaken van netwerken eerder afhankelijk zijn van goede inlichtingen dan van een zware bepantsering. Hierdoor zijn ze kwetsbaar voor geïmproviseerde bommen en rocket-propelled grenades. Of zoals een Amerikaanse officier het tegenover Kucera uitdrukt: ‘The network is not going to keep you alive. The network is probably irrelevant once you make close contact with the enemy’ (Kucera 2004 p. 8). Bovendien kunnen de in hoofdstuk 8 te behandelen directed-energywapens in de nabije toekomst een belangrijke bedreiging voor Network Centric Warfare betekenen.
Hoofdstuk 5 Network Centric Warfare
53
Van
pepperspray
tot
lasergun
54
6 Niet-letale wapens 6.1 Inleiding Militaire interventies zoals in Kosovo, Afghanistan en Irak tonen aan dat een oorlog winnen vaak gemakkelijker is dan een duurzame vrede realiseren. Bij de langdurige stabiliseringsoperaties die voor dit laatste noodzakelijk zijn, blijkt telkens weer dat militairen te maken krijgen met zaken als grootschalige ordeverstoringen, plunderingen en controleposten waarop wordt ingereden. Door dodelijk geweld in stabiliseringsoperaties te gebruiken – dat vaak tot burgerslachtoffers leidt – escaleert een conflictueuze situatie al gauw en vervreemdt men bovendien de bevolking van zich, zoals de Amerikanen in Irak ervaren. De indringende verslaggeving door de media over deze onbedoelde ‘nevenschade’ (collateral damage) en de afkeurende publieke opinie, oefenen een grote druk uit op de politieke leiders van de interveniërende landen om nevenschade te voorkomen.
6.2 Kenmerken van niet-letale wapens Wat zijn niet-letale wapens precies? Hoewel een eenduidige definitie ontbreekt, staat voorop dat een niet-letaal wapen in staat is personeel of materieel zodanig uit te schakelen dat de kans op ernstige of fatale verwondingen zeer klein is. Tevens beoogt dit wapen de nevenschade en blijvende gevolgen voor de leefomgeving tot een minimum te beperken. Het waterkanon en
55
Hoofdstuk 6 Niet-letale wapens
Het ontbreekt militaire commandanten in dit soort operaties vaak aan handelingsmogelijkheden tussen ‘niets doen’ en ‘dodelijk geweld gebruiken’. Het is daarom niet verwonderlijk dat het onderzoek op het gebied van zogenoemde niet-letale wapens (NLW’s) veel aandacht trekt. Een dergelijk wapen kan immers de commandant in een benarde situatie nieuwe, flexibelere mogelijkheden geven voor een gedoseerde reactie. Behalve dreigen met een hoger geweldsniveau, kan hij een stap terugdoen. Bovendien kunnen niet-letale wapens slachtoffers aan eigen zijde en onder onschuldige omstanders voorkomen. Ook kunnen NLW’s de schade aan de infrastructuur beperken. Ten slotte bieden deze wapens mogelijkheden om gewapende tegenstanders die non-combattanten als menselijk schild gebruiken, te beteugelen; om lokale strijders te scheiden en te ontwapenen en om diefstal van noodvoorraden te voorkomen.
traangas zijn de bekendste niet-letale wapens. Het is verder gebruikelijk onderscheid te maken tussen mechanische niet-letale wapens (bijvoorbeeld rubberen kogels), chemische (bijvoorbeeld schuim), elektromagnetische (bijvoorbeeld pulse-wapens) en akoestische (bijvoorbeeld lawaai waardoor misselijkheid ontstaat). In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de elektromagnetische wapens. Een belangrijke eigenschap van NLW’s is dat zij expliciet ontworpen zijn voor kortetermijneffecten en nauwelijks of geen explosieve lading gebruiken. Door het niet-dodelijke en weinig destructieve karakter van NLW’s kunnen effecten over het algemeen ongedaan worden gemaakt of verdwijnen deze vanzelf. Zij hebben derhalve een relatief omkeerbaar resultaat. NLW’s hebben tot doel de mens, zijn geest, een wapensysteem, software of infrastructuur tijdelijk uit te schakelen. De kans op fataal of blijvend letstel en blijvende gevolgen voor de leefomgeving is echter geminimaliseerd.
6.3 Een grote verscheidenheid a a n N LW ’s
Van
De literatuur biedt een rijk palet aan NLW’s, waarvan het overgrote deel nog in de onderzoeksfase verkeert en een nogal futuristische indruk maakt. Dat laatste geldt niet voor niet-dodelijke munitie, waarbij plastic, rubber of houten projectielen een klap uitdelen alsof een bokser toeslaat. Deze zijn reeds in gebruik, evenals pepperspray en traangas. De effecten hiervan zijn ingrijpend genoeg om tijdelijk niet meer adequaat te kunnen handelen. Voorbeelden van NLW’s waarnaar onderzoek wordt verricht of die ontwikkeld worden, zijn:
pepperspray
• zogeheten flashbangs die door een combinatie van geluid en fel licht een tijdelijke desoriëntatie veroorzaken;
• microgolven die het lichaam verhitten en de interne secretie
tot
• •
lasergun
• •
56
zodanig van slag brengen, dat het getroffen individu tijdelijk niet tot handelen in staat is; een laserstraal die desoriëntatie of brandwonden veroorzaakt; biologische en chemische middelen die misselijkheid veroorzaken en hallucinaties oproepen; schuim, kleefnetten en glijmiddelen die de mobiliteit van mens en materieel verminderen; chemische en biologische substanties die voertuigen, materieel en infrastructuur aantasten of onbruikbaar maken doordat ze metalen aanvreten;
• chemische middelen die bomen ontbladeren waardoor de natuurlijke dekking voor mens en materieel verdwijnt;
• koolstofvezels die elektriciteitssystemen ontregelen. Tot op heden heeft het onderzoek naar en de ontwikkeling van NLW’s – waarin de Verenigde Staten vooroplopen – tot weinig operationele inzet van deze wapens geleid. Nog steeds staat als belangrijkste wapenfeit te boek het succesvol gebruik van de zogenoemde toffee guns door Amerikaanse mariniers in Somalië in 1995. Met deze geweren, die een dik soort schuim produceerden, dekten de mariniers de aftocht van de VN-vredesmacht.
6.4 Chemische en biologische bestanddelen De chemische en biologische bestanddelen van sommige NLW’s zijn zeer omstreden. Ze maken vanwege het humane oogmerk deel uit van het wapen, maar ze bemoeilijken juist het onderscheid met bestaande chemische en biologische wapens die bij internationale verdragen verboden zijn. De vraag is of de bestaande internationale regelgeving, die vooral gebaseerd is op de traditionele oorlogvoering, aanpassing behoeft vanwege de bijzondere kenmerken van de nieuwe ‘complexe’ vredesoperaties.
57
Hoofdstuk 6 Niet-letale wapens
Het Chemisch Wapenverdrag verbiedt oproerbestrijdingsmiddelen in te zetten ‘als vorm van oorlogvoering’. Maar gebruik om de openbare orde te handhaven – waaronder ‘de bestrijding van binnenlands oproer’ – is niet verboden Het is opmerkelijk dat de politie wel traangas mag gebruiken, terwijl dit in sommige landen voor militairen verboden is omdat het in strijd zou zijn met het Chemisch Wapenverdrag. Nederland huldigt het standpunt dat inzet van traangas door militairen tegen burgers wel geoorloofd is, maar tegen combattanten niet. In stabiliseringsoperaties zijn combattanten echter vaak niet te onderscheiden van non-combattanten. De Verenigde Staten achten zelfs iedere inzet van traangas door militairen in strijd met het Chemisch Wapenverdrag. Aangezien vredesmachten meestal multinationaal van samenstelling zijn, lijken in het kader van de eenheid van optreden enige aanpassingen in de internationale regelgeving, of in elk geval eenduidigheid in de interpretatie, dan ook gewenst.
6.5 Kalmeringsmiddelen Een zorgwekkende ontwikkeling op het gebied van NLW’s is de toepassing van kalmeringsmiddelen (Non-Lethal Weapons Research 2001). Een rapport van het Amerikaanse Joint NonLethal Weapons Directorate (JNLWD), dat zich baseert op een uitgebreide studie van de medische literatuur en nieuwe ontwikkelingen in de farmaceutische industrie, acht de ontwikkeling en het gebruik van psychofarmacalogische wapens zowel uitvoerbaar als wenselijk. Het JNLWD is in 1997 door het Amerikaanse congres opgericht en valt onder de verantwoordelijkheid van de commandant van het US Marine Corps, die belast is met de ontwikkeling van NLW’s. Het JNLWD werkt in het Laboratorium voor Toegepast Onderzoek van de Pennsylvania State University. Het team van het JNLWD onderzoekt de toepassing voor militaire doeleinden van een aantal psychiatrische en pijnstillende farmaceutische producten, waaronder zogeheten discodrugs (bijvoorbeeld date rape drug GBH3, ketamine of ‘Special K’, vloeibare XTC en flunitrazepam, beter bekend als rohypnol). Volgens de onderzoekers is ‘de keuze van toepassing, zoals het toevoegen van het middel aan drinkwater, lokale toediening via de huid, inademing via aërosols of toediening via een rubberen kogel gevuld met het middel, afhankelijk van de omgevingssituatie’. Hiermee worden specifieke militaire en civiele situaties bedoeld, zoals voedsel dat onder uitgehongerde vluchtelingen wordt verdeeld, een gevangenisoproer, een rebellerende bevolking of een gijzeling.
Van pepperspray tot lasergun
Het rapport stelt dat nieuwe geneesmiddelen, die vanwege hun ernstige bijwerkingen niet in de gezondheidszorg gebruikt mogen worden, wellicht wel aantrekkelijk zijn als NLW. Het team verricht onderzoek naar een cocktail van pepperspray (OC) en een niet nader geïdentificeerd kalmeringsmiddel. Pepperspray is het krachtigste product dat wordt gebruikt om demonstraties, rellen en arrestanten te ‘controleren’. Een kalmeringsmiddel toevoegen aan OC zou tot een afschuwelijk brouwsel leiden. In aanmerking komen vooral valium (diazepam) en precedex (dexmeditomidine). Precedex is een kalmeringsmiddel dat in de Verenigde Staten is goedgekeurd voor de intensive care. Het rapport vestigt de aandacht op een ‘interessant fenomeen’ verbonden aan het gebruik van precedex. Het middel verhoogt namelijk de ontvankelijkheid van de patiënt voor elektroshocks. Het onderzoeksteam suggereert mensen eerst precedex toe te dienen en vervolgens elektromagnetische wapens toe te passen, om ‘effecten teweeg te brengen op de enkele individuen bij wie de gemiddelde hoeveelheid precedex niet het gewenste
58
resultaat heeft’. De onderzoekers suggereren ook de aanmaak van psychofarmacalogische stoffen die hoofdpijn en braakneigingen veroorzaken. In het rapport komt verder een aantal manieren aan de orde om geneesmiddelen om te vormen tot NLW’s, bijvoorbeeld door ze toe te voegen aan drinkwater en psychoactieve kauwgum. Het project toont ook interesse in de ontwikkeling van microgranules die een kleine hoeveelheid van een chemisch product bevatten. Een nieuw soort mortier zou per keer duizenden van deze granules kunnen afschieten. Tevens wordt opgemerkt dat de nieuwe methoden die de farmaceutische industrie ontwikkelt om kalmeringsmiddelen toe te dienen, grote waarde hebben voor het maken van wapens met kalmeringsmiddelen die via verstuivers de huid en het slijmvlies binnendringen. De onderzoekers tonen verder belangstelling voor pijltjes die met geweren worden afgeschoten en carfentanil bevatten; een slaapmiddel dat in de diergeneeskunde wordt gebruikt om grote en gevaarlijke dieren te kalmeren. Het product is echter niet goedgekeurd voor gebruik op mensen. Het team beveelt verder onderzoek aan naar andere producten voor het gebruik in wapens, zoals convulsiva die epileptische aanvallen kunnen uitlokken.
6.6 Kanttekeningen NLW’s worden nog maar weinig gebruikt. Dat komt vooral door de onzekerheden die over deze wapens bestaan. Hoewel NLW’s ogenschijnlijk aantrekkelijk zijn voor bijvoorbeeld militairen in stabiliseringsoperaties, is er ook een aantal belangrijke kanttekeningen bij dit fenomeen te plaatsten. Zo is de grens tussen niet-letaal en letaal moeilijk af te bakenen. Een NLW dat zodanig is ontworpen dat een volwassen man niet ernstig gewond kan raken, kan misschien wel een kind, bejaarde of zieke doden.
59
Hoofdstuk 6 Niet-letale wapens
Het in 2004 gepubliceerde rapport Future Strategic Strike Forces van de Amerikaanse Wetenschappelijke Raad van Defensie, besteedt ook aandacht aan kalmeringsmiddelen. Deze studie omvat een verkennend onderzoek naar nieuwe technologieën die de komende dertig jaar de Amerikaanse strategische capaciteiten over de lange afstand moeten vergroten. De Raad suggereert dat de inzet van kalmerende middelen overwogen zou kunnen worden om in moeilijke situaties individuen uit te schakelen. De Raad noemt ‘het onthoofden van regimes’ (in het bijzonder terroristische leiders en die van boevenstaten) als mogelijke doelen.
Bovendien dient de niet-letaalheid van sommige NLW’s nog bewezen te worden. De bestorming in 2002 van het Moskouse theater waar terroristen publiek en acteurs gegijzeld hielden, heeft aangetoond dat gassen die bestemd zijn om mensen buiten bewustzijn te brengen wel degelijk dodelijk kunnen zijn (Wheelis 2002). Door de invoering van NLW’s kan ook de drempel voor interventies lager komen te liggen. Bovendien vergt de inzet van niet-letale wapens geheel nieuwe doctrines en training. Hoe moet een militaire commandant bijvoorbeeld handelen als hij met niet-letale wapens een vijandelijke colonne tanks immobiel heeft gemaakt en hij letaal geweld wil vermijden? Sommige niet-letale wapens zijn bovendien verboden onder het internationaal humanitair recht. Dit geldt bijvoorbeeld voor verblindende laserwapens, omdat de schade die deze bij de mens aanrichten, hoewel niet dodelijk, zowel wreed als onomkeerbaar is (zie hoofdstuk 10).
6 . 7 To t b e s l u i t
Van
Gezien de vele onzekerheden over NLW’s, op operationeel en juridisch terrein, zal het gebruik van deze wapens vooralsnog beperkt blijven. Bedacht dient te worden dat NLW’s geen panacee zijn en ook geen alternatief bieden voor het letale wapen. Eenheden die zijn uitgerust met niet-letale wapens zullen voor zelfverdediging en escalatiedominantie ook altijd over letale wapens moeten beschikken. Een praktisch bezwaar is dat letale en niet-letale strijdmiddelen in verschillende wapens zijn ondergebracht. Voor een soldaat speelt dan de keuze welk wapen hij meeneemt. In de toekomst kunnen schaalbare wapens dit bezwaar waarschijnlijk wegnemen.
pepperspray tot lasergun
De invoering van niet-letale wapens betekent in elk geval dat de militaire commandant over meerdere opties beschikt. Analoog aan de vroegere flexible response strategy van de NAVO kan hij bovendien de tegenstander in het ongewisse laten over aard en omvang van zijn tegenmaatregelen, alsmede over plaats en tijdstip van aanwending. De wetenschap bij de tegenstander dat de vredesmacht ook daadwerkelijk in staat is deze tegenmaatregelen uit te voeren, heeft hierdoor een afschrikkende waarde.
60
7 Biotechnologie en biologische wapens 7.1 Inleiding
7.2 Biologische strijdmiddelen Biologische strijdmiddelen zoals antrax zijn massavernietigingswapens die gebruikmaken van infectueuze micro-organismen om ziekte of dood te veroorzaken bij mensen, dieren of planten (Introduction Biological Weapons, 2002). Zij zijn voor hun uitwerking afhankelijk van hun vermogen zich te vermenigvuldigen in het aangevallen doel. Dit onderscheidt biologische wapens van chemische strijdmiddelen, waarvan de giftige uitwerking rechtstreeks het doel treft. Binnen de biologische wapens worden drie categorieën onderscheiden: bacteriën, virussen en biologische toxinen (vergif afkomstig van bacteriën, dieren of planten). Biologische wapens kunnen hetzelfde vernietigende effect (aantal doden en verspreidingsgebied) hebben als kernwapens. Ze worden alleen overtroffen door het krachtigste kernwapen; de waterstofbom. Een Amerikaanse studie vergelijkt het aantal doden als gevolg van een aanval met een kernwapen ter grootte van de bom op Hirosjima (met een explosieve kracht van 12,5
61
Hoofdstuk 7 Biotechnologie en biologische wapens
De laatste jaren neemt de bezorgdheid toe over de mogelijkheid dat terroristen over biologische wapens gaan beschikken (Shea et al. 2004). Deze bezorgdheid werd vooral manifest kort na de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001. In een klimaat van angst onder de Amerikaanse bevolking, werd de 63-jarige beeldredacteur Robert Stevens in het stadje Boca Raton in Florida op 2 oktober 2001 in het ziekenhuis opgenomen (Barnaby 2002). Regelmatig overgevend en alleen zo nu en dan bij bewustzijn, ging zijn ademhaling steeds moeizamer. Zijn toestand ging snel achteruit en drie dagen later overleed hij aan longantrax (miltvuur). Stevens had antraxsporen ingeademd van een brief die naar zijn werkplek was gestuurd. Onderzoek ter plekke constateerde de aanwezigheid van antrax-sporen op het toetsenbord van Stevens’ computer en in de postkamer. Ook op andere plaatsen in de Verenigde Staten werden miltvuurbesmettingen geconstateerd.
kiloton TNT) met dat van driehonderd kilo sarinzenuwgas of dertig kilo antraxsporen. De nucleaire bom zou tussen de drieentwintig- en tachtigduizend mensen doden; het zenuwgas zestig tot tweehonderdduizend; antrax dertig- tot honderdduizend (Proliferation of Weapons 1993). Opvallend is het grote verschil in dodelijkheid tussen biologische en chemische wapens. Biologische wapens zijn relatief goedkoop en gemakkelijk te produceren en worden daarom wel de ‘atoombom van de arme landen’ genoemd. Biologische wapens kunnen bacteriologisch of virologisch zijn. Antrax en de pest zijn bacteriën; pokken en ebola virussen. Antrax is een staafvormige bacterie met een eigen genetische code. Niet alle antraxbacteriën hebben dezelfde genetische samenstelling. Ze kunnen tot verschillende stammen behoren. Wetenschappers kennen ten minste twaalfhonderd stammen, maar de antrax die bij alle aanslagen in de Verenigde Staten was gebruikt bleek dezelfde te zijn. Bacteriën zijn minder gevoelig voor omstandigheden van buitenaf dan virussen. Een antraxbacterie transformeert zich in ongunstige omstandigheden tot een ‘spore’, een niet-levende eenheid met alle eigenschappen van de bacterie. Een spore is dus niet dood! Als spore kan antrax jarenlang overleven onder ongunstige omstandigheden. Als de omstandigheden ten gunste veranderen, bijvoorbeeld diep in de longen, worden de eigenschappen van de bacterie weer actief. De antraxspore is heel resistent.
Van
Op het lijstje met biologische wapens staat antrax bovenaan als meest waarschijnlijk te gebruiken biologisch wapen. Daarna volgen, op grote afstand, de pest en de pokken. De pest is een bacterie waarvan een lage dosis al tot veel besmettingen leidt. De pestbacterie is echter veel gevoeliger voor externe omstandigheden als hitte, kou en UV-straling dan antrax. Het pokken-virus is minder bestand tegen omgevingsfactoren dan de pest en het is gemakkelijk overdraagbaar.
pepperspray tot lasergun
Dan is er nog het ebolavirus. Dit virus kan tot zware in- en externe bloedingen leiden. Hoewel dit virus tot de verbeelding spreekt is het nog zwakker voor de omgeving dan pokken. Bovendien heeft een ebolaepidemie de neiging vanzelf uit te doven, waardoor het effect beperkt blijft. Voor ebola bestaat geen behandeling of geneesmiddel. Het virus is besmettelijk, hoewel nog niet precies duidelijk is in welke mate. Er is niet gebleken dat het via de lucht kan worden overgedragen. Epidemiologische studies laten zien dat het in elk geval wordt doorgegeven via bloed en andere lichaamsstoffen, op dezelfde manier als het aids-virus.
62
7.3 Biotechnologie De industriële toepassing van de steeds belangrijker wordende biotechnologie maakt het mogelijk biologische ziekteverwekkers (agentia, werkzame stoffen) te maken (Iklé 2001/02). Daarvoor zijn geen speciale werktuigen nodig. De technologie die nodig is om ziekteverwekkers voor biologische wapens te produceren is dezelfde die gebruikt wordt voor agrarische en medische doeleinden. De essentie van biotechnologie bestaat uit het onder gecontroleerde omstandigheden kweken van grote aantallen cellen. In de simpelste vorm kan het bioproces worden gezien als het mengen van micro-organismen met een voedingsbodem en het laten reageren van de bestanddelen, denk aan gistcellen met een suikeroplossing waardoor alcohol ontstaat. Het mengen en de reactie vinden plaats in ‘fermenters’ (vergisters), waarna het product wordt gesepareerd en gezuiverd. Dit is in essentie hoe alle biotechnologische producten worden gemaakt, of het nu gaat om alcohol, vaccins, kaas, antibiotica of diervoeding.
7.4 Genetische modificatie Een wetenschappelijke ontwikkeling die van invloed kan zijn op een biologische oorlogvoering is genetische modificatie (Strategic Trends 2003). Nu onderzoekers meer inzicht hebben gekregen in de genetische structuren van organismen, leren ze ook hoe ze die moeten veranderen om andere organismen met nieuwe eigenschappen te maken. Die eigenschappen kunnen ze ook inzetten om effectievere biologische wapens te maken. De structuur van Deoxyribo Nucleic Acid (DNA), waaruit onze genen bestaan, is cruciaal om deze te vermenigvuldigen en dus om het leven in stand te houden. Maar niet alleen vermenigvuldiging maakt deze ordening mogelijk. Met behulp van een essentiële intermediair, die ribonucleïnezuur of RNA wordt genoemd, bepaalt het DNA ook de bouw en samenstelling van eiwitten, die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het leven. Er zijn miljoenen verschillende eiwitten. Ze vormen de structuur van onze cellen en maken deel uit van de duizenden
63
Hoofdstuk 7 Biotechnologie en biologische wapens
Gezien de mondiale verspreiding van biotechnologie kunnen minstens honderd landen biologische wapens produceren. Algemeen wordt aangenomen dat landen die clandestien biologische wapenprogramma’s ontwikkelen, zich momenteel concentreren op traditionele agentia als antrax en botulinegif. Deze kunnen in moderne biotechnologische fabrieken gemakkelijk en snel worden geproduceerd.
chemische en fysische reacties die het lichaam moet uitvoeren om in leven te blijven. Ze beschermen ook tegen ziekte. Samenvattend kunnen genen worden gezien als de biologische software die de groei, ontwikkeling en het functioneren van een organisme stuurt.
7.5 Etnische wapens Naarmate de kennis over genen toeneemt, ontstaat een beter inzicht in hoe het lichaam kan worden aangevallen en in de mogelijkheden om voor dat doel genen te manipuleren. Een potentiële ijzingwekkende toepassing van genetische modificatie is een wapen dat bedoeld is om een specifieke etnische groep te treffen. Het SIPRI-jaarboek waarschuwde al in 1993 dat de tot dusver aangetroffen genetische verschillen ‘in veel gevallen groot en stabiel genoeg kunnen zijn om te kunnen worden uitgebuit door gebruik te maken van natuurlijk voorkomende, selectieve agentia of door genetische modificatie van organismen en toxinen’ (SIPRI 1993, p. 288). Ook de Britse Medical Association maakt zich zorgen over de mogelijkheid om etnische wapens te ontwikkelen. Op de lange termijn wordt een fusie verwacht van biotechnologie met nanotechnologie, kunstmatige intelligentie en microbotics. Dit zal leiden tot een hybride technologie, die zowel ten goede als ten kwade kan worden aangewend.
Van pepperspray
Een veel gestelde vraag is in hoeverre het waarschijnlijk is dat terroristen biologische wapens zullen inzetten. Een reden dat zij dit nog niet gedaan hebben is dat deze wapens niet gemakkelijk te ontwikkelen of te gebruiken zijn, zoals vaak wordt gesuggereerd. Hoewel het niet moeilijk is om over een biologische agent te beschikken, moet deze niet alleen tot een bruikbaar wapen worden getransformeerd, maar moet er ook een effectief overbrengingsmiddel voor worden ontwikkeld.
7 . 6 Tw e e v i s i e s o p b i o t e r r o r i s m e
tot lasergun
Er bestaan ruwweg twee visies op het fenomeen bioterrorisme (Moody 2001). De eerste visie verkondigt dat het niet de vraag is of, maar wanneer het bioterrorisme zal toeslaan. Deze visie benadrukt de kwetsbaarheid van de samenleving voor bioterrorisme vanwege de potentiële gevolgen van pokken en antrax. Een oefening waarbij terroristen pokken verspreidden in drie steden, leidde tot de conclusie dat deze direct een miljoen
64
doden en later nog eens drie miljoen slachtoffers binnen drie maanden zou eisen. Het probleem met zulke kwetsbaarheidstudies is dat ze gevaren suggereren die praktisch oneindig zijn, en dat ze leiden tot politieke verlamming. Zij bevorderen ook een doemdenken dat schaarse middelen opslokt voor scenario’s die weinig waarschijnlijk zijn. De tweede visie wordt ook wel de ‘historische school’ genoemd. Hierbij is het argument dat terroristen nog nooit het volledige destructieve potentieel hebben uitgebuit dat hun ter beschikking staat, zelfs niet op het gebied van conventionele wapens. Bovendien hebben de traditionele politieke terroristen vaak de steun van het publiek gezocht. Door buitensporig geweld te gebruiken zouden terroristen de bevolking van zich vervreemden. Terroristen bepalen daarom heel zorgvuldig de mate van geweld die nodig is om hun doel te bereiken. Bij het nieuwe catastrofaal terrorisme lijkt dit echter niet meer het geval. Hier is het aanrichten van dood en verderf het voornaamste doel en staan terroristen onverschillig tegenover het verlies van ‘eigen’ mensen.
7.7 Strategische benadering vereist Om effectief op te treden tegen bioterrorisme is een strategische benadering vereist waarvan zowel afschrikking, als preventie en het beperken van de schade na een aanslag deel uitmaken. Afschrikking werkt echter moeilijk tegen terroristen die bereid zijn te sterven voor hun zaak. Als afschrikking faalt, is preventie van belang. Die is vooral afhankelijk van goede inlichtingen en rechtshandhaving. Maar preventie werkt ook niet altijd en dan is het zaak de personele en materiële schade zo veel mogelijk te beperken. Bij dit zogeheten effectmanagement zal de ‘frontlijn’ bestaan uit brandweer en gezondheidsdiensten.
65
Hoofdstuk 7 Biotechnologie en biologische wapens
Elke uitspraak over de kans op een aanslag met biologische wapens is speculatief. Wel is bekend dat bij verdachten van terrorisme in Engeland toxinen zijn gevonden. Daarnaast zijn in trainingskampen van Al-Qaeda boeken gevonden met relevante teksten, onder meer op het gebied van microbiologie (Korb et al. 2001). De vraag is echter of terroristen de ambitie hebben om biologische middelen als massamoordwapen in te zetten, omdat de uitwerking onvoorspelbaar en onbeheersbaar is. Voorlopig lijkt het erop dat aanslagen met massavernietigingswapens minder waarschijnlijk zijn dan aanslagen met conventionele wapens.
Van
pepperspray
tot
lasergun
66
8 Directed Energy Weapons 8.1 Een nieuwe revolutie in de oorlogvoering De steeds grotere afhankelijkheid van elektronica in militaire operaties loopt als een rode draad door de voorgaande hoofdstukken. De toename van het aantal sensoren, commandovoering- en communicatiesystemen biedt nieuwe mogelijkheden voor de moderne westerse strijdkrachten om de tegenstander aan te pakken. Maar er is ook een ontwikkeling gaande die de opponent de mogelijkheid biedt hierop een passend antwoord te geven: Directed Energy Weapons (DEW’s); een nieuw militair concept dat zowel juridische als ethische vragen oproept. Dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel gebaseerd op DirectedEnergy Weapons (2004).
De invloed van DEW’s op militaire operaties zou in de toekomst wel eens groot kunnen zijn. Er zijn zelfs analisten die betogen dat deze wapens aan de basis staan van een revolutionaire nieuwe wijze van oorlogvoeren. Vanwege hun speciale aard creëren DEW’s immers nieuwe militairoperationele mogelijkheden. Voorbeelden zijn de onder vliegtuigen gemonteerde lasers die hittezoekende raketten verblinden en de High Power Microwave Devices (HPMD) die de elektronica van een voertuig
67
Hoofdstuk 8 Directed Energy Weapons
DEW’s zijn systemen die een straal van geconcentreerde energie gebruiken om uitrusting, infrastructuur en personen schade toe te brengen of zelfs te vernietigen. Hiermee onderscheiden DEW’s zich van conventionele wapens die gebruikmaken van de kinetische of chemische energie van een projectiel om een doel uit te schakelen. Van de verschillende typen DEW’s is de laser het bekendst. Het laserwapen is in staat te misleiden, tijdelijk te verblinden, schade toe te brengen en te vernietigen. Laserwapens kunnen in drie categorieën worden verdeeld: richtmiddelen (bijvoorbeeld doelaanwijzingslasers); antimaterieellasers (bijvoorbeeld lasers om sensoren uit te schakelen) en antipersoneellasers. Deze laatste categorie is onder te verdelen in zogeheten dazzle-lasers (bedoeld om bijvoorbeeld de bemanning van een wapensysteem tijdelijk te verblinden) en permanent verblindende lasers.
of schip kunnen ontregelen, waardoor dit gedwongen wordt te stoppen zonder dat directe schade hoeft te worden aangericht. Deze wapens kunnen op velerlei wijzen worden ingezet, waaronder in onbemande vliegtuigen, bommen, raketten en landvoertuigen. Sommige analisten zijn bezorgd dat bij het uitschakelen van militaire doelen ook de apparatuur in nabijgelegen ziekenhuizen of in pacemakers van burgers wordt ontregeld. DEW’s kunnen een belangrijke bedreiging gaan vormen voor westerse luchtstrijdkrachten. Tijdens de operaties in Kosovo, Afghanistan en Irak was het luchtruim voor westerse strijdkrachten een vrijplaats van waaruit het mogelijk was de vijandelijke posities en verplaatsingen waar te nemen en betrekkelijk ongestoord aan te vallen. DEW’s zouden aan deze comfortabele situatie een eind kunnen maken. Het meest ambitieuze DEW-programma van dit moment is een project van de Amerikaanse luchtmacht om onder een gemodificeerd Boeingstraalvliegtuig een laser te bevestigen die raketten kan neerhalen. Vanwege de menselijke factor is echter het Active Denial System meer omstreden. Dit systeem verhit met microgolven de watermoleculen in de huid van het slachtoffer waardoor deze op de vlucht slaat. Dit wapen zal op Humveevoertuigen worden bevestigd en waarschijnlijk al in 2005 operationeel zijn.
8.2 Smal- en breedbandwapens
Van pepperspray
Bij DEW’s wordt onderscheid gemaakt tussen smal- en breedbandwapens. Smalbandwapens werken op een smal frequentiebereik, terwijl breedbandwapens in een keer een breed frequentiebereik bestrijken. Kenmerkend voor breedbandwapens is dat ze een pulse of een reeks van pulsen uitzenden. Een reeks van pulsen blijkt effectiever te zijn dan een enkele puls. Ook wordt er onderzoek gedaan naar een High Power Microwavegranaat of -raket. Aangezien het HPM-wapen niet-letaal is en alleen elektronica en computersystemen uitschakelt, wordt verwacht dat dit in de toekomst mogelijkheden biedt bij operationeel optreden.
tot lasergun
De expertise om een HPM-wapen te vervaardigen, is minder groot dan de expertise die nodig is om een autobom te maken. Talrijke experimenten met omgebouwde magnetrons hebben dit aangetoond. Bovendien zijn de onderdelen gemakkelijk beschikbaar. De uitwerking van HPM-wapens kan veel grootschaliger zijn dan die van explosieven. HPM-wapens brengen namelijk geen geluid voort, zijn gecamoufleerd (stealth) en bovendien goedkoop. Het is niet uitgesloten dat HPM-wapens
68
het middel bij uitstek zullen zijn voor terroristen om infrastructuur te vernietigen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Nederlandse inlichtingendiensten belangstelling hebben voor deze wapens.
8.3 Een verscheidenheid aan mogelijkheden Zoals eerder opgemerkt, gaat het bij DEW’s om een systeem dat een straal van geconcentreerde energie, gebruikt op bepaalde golflengten en frequenties van het elektromagnetische spectrum. Binnen dit spectrum kunnen drie typen DEW’s worden onderscheiden: High Power-microgolven (ook bekend als radiofrequentiewapens of RF-wapens); lasers en Particle Beam-Devices. Ze hebben de volgende kenmerken gemeen:
• De wapens treffen hun doel met de snelheid van het licht.
Van de drie typen bieden de Particle Beam-wapens de grootste technische uitdagingen. Door het volume, gewicht en de kosten van deze wapens is het niet waarschijnlijk dat ze voor 2050 gebruikt zullen worden. Daarentegen zijn, aan het andere einde van de schaal, de Low and Medium Power-lasers technologisch al volwassen.
69
Hoofdstuk 8 Directed Energy Weapons
Veel problemen die verbonden zijn met het richten en afvuren van huidige wapens behoren daarmee tot het verleden. • Hoewel sommige typen krachtige DEW’s een grote investering vragen (wapentechnologie en ondersteunende infrastructuur), is de prijs van het werkelijk gebruik betrekkelijk laag. Zo is de prijs voor het onderscheppen van een raket of vliegtuig slechts een fractie van wat het kost om een raket of groot kanon af te vuren. Andere typen, in het bijzonder Low and Medium Power-lasers en korte afstand HPM-wapens, kunnen goedkoop verkregen worden. • De kracht van DEW’s is regelbaar. Hoewel de krachtigere typen zonder onderscheid schade toebrengen, is het ook mogelijk om precieze vuurkracht te leveren die niet tot bijkomende schade leidt.
8.4 HPM-wapens als speelgoed van terroristen en criminelen Het meest zorgwekkende aspect van microgolfwapens is de combinatie van twee trends. De eerste trend is dat de technologie, in primitieve vorm, al voor iedereen beschikbaar is. Meer dan twintig landen beschikken over programma’s om een HPMwapen te ontwikkelen. De tweede trend is dat westerse krijgsmachten de afgelopen tien jaar een groot aantal kwetsbare digitale systemen van commerciële firma’s hebben gekocht. De meeste militaire hardware is vrijwel zeker kwetsbaarder voor elektromagnetische aanvallen dan de in vacuüm buizen en in zware metaal geborgen elektronica uit het verleden. Daarnaast worden computers ook kwetsbaarder als de stroomkringen verdicht worden en het voltage waarmee ze opereren kleiner wordt. En het nieuwe paradigma van Network Centric Warfare maakt het er alleen maar erger op. De draadloze netwerken die de essentie van NCW vormen, vereisen immers antennes die het voor een elektromagnetische pulse mogelijk maken tot het hart van computers en communicatiemiddelen door te dringen. Als de ontwikkelingen doorzetten zullen de meeste DEW’s voor 2015 beschikbaar zijn.
Van pepperspray tot lasergun
70
9 Nanotechnologie 9.1 Inleiding Er bestaat op dit moment geen eenduidige, algemeen gebruikte definitie van nanotechnologie. Er is wel een aantal gemeenschappelijke elementen binnen de gehanteerde definities. Het gaat bij nanotechnologie om onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe materialen en componenten met nieuwe eigenschappen die toegepast kunnen worden in verschillende producten. De materialen en componenten die worden gebruikt hebben structuren van het formaat van individuele atomen en moleculen: 0,1 tot ongeveer 100 nanometer (1 nanometer (nm) = een miljardste meter). Nanotechnologie maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat in de toekomst computers zo klein zijn dat mensen ze vierentwintig uur per dag kunnen dragen. Nanotechnologie wordt op bescheiden schaal al toegepast. Een aantal zonnebrandmiddelen is uitgerust met nanopartikels. Ook bij het maken van platte beeldschermen speelt nanotechnologie in toenemende mate een rol. De belangrijkste industrie waar nanotechnologie wordt ingezet is de auto-industrie, met toepassingen in katalysatoren, coatings, nanodeeltjes in rubberbanden en airbagsensoren.
9.2 Militaire nanotechnologie Terwijl het onderzoek naar nanotechnologie zich in de meeste landen veelal beperkt tot civiele toepassingen, zien militaire strategen in de Verenigde Staten nanotechnologie als speerpunttechnologie voor de eenentwintigste eeuw om hun militaire suprematie te behouden. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft 243 miljoen dollar uitgetrokken voor onderzoek naar militaire toepassingen van nanotechnologie. Zo richt het
71
Hoofdstuk 9 Nanotechnologie
Sinds de Amerikaanse president Bill Clinton in 2000 het National Nanotechnology Initiative aankondigde, investeren regeringen wereldwijd honderden miljoenen euro’s per jaar in onderzoek naar deze nieuwe technologie (Van Est et al. 2003). In Nederland is NanoNed opgericht, een nationaal nanotechnologisch-onderzoeksconsortium, waarin zeven universiteiten en TNO samenwerken aan programma’s en projecten. Dit consortium heeft een overheidssubsidie van 95 miljoen euro gekregen (Aan de Brugh 2004).
Amerikaanse onderzoek op het gebied van militaire nanotechnologie zich onder meer op de bescherming en overlevingskansen van militairen. De Amerikaanse landmacht heeft een budget van vijftig miljoen dollar voor vijf jaar toegekend aan het prestigieuze Massachusetts Institute of Technology (MIT) voor het daar ondergebrachte Institute for Soldier Nanotechnology (ISN). De industrie draagt nog eens veertig miljoen dollar aan het ISN bij. Dit instituut telt zo’n 150 medewerkers die fundamenteel en toegepast onderzoek doen. Het ISN wil door middel van nanotechnologie de veiligheid, prestaties en overlevingskansen van infanteriesoldaten verhogen. Hiervoor is een groot aantal projecten in ontwikkeling. Zo moet het gewicht van de bepakking van een soldaat worden teruggebracht van zo’n vijfenveertig naar twintig kilo. Lichtgewicht militaire kleding moet de dragers beschermen tegen kogels en drukgolven van ontploffende bommen. Ook moet het mogelijk worden dat militairen hun camouflage snel aan een veranderende omgeving aanpassen. Het wordt zelfs niet uitgesloten dat militairen hun signatuur zodanig kunnen manipuleren dat ze onzichtbaar worden in het veld. In de militaire kleding ingebouwde sensoren moeten de commandant in staat stellen niet alleen de locatie van de militair maar ook zijn fysieke conditie vast te stellen.
Van pepperspray
Een ander project voorziet bij ziekte van militairen in het afscheiden van de juiste medicijnen en het gebruik van nieuwe materialen om wonden te dichten. Als een militair een been of arm breekt, veranderen de textielvezels plaatselijk van structuur en vormen ze een spalk. Bij een bloeding trekken ze samen tot een soort tourniquet. Daarnaast zal radioverbindingsmateriaal in het uniform worden verweven, waarbij de noodzakelijke energie voor communicatie kan worden voortgebracht door normale lichaamsbewegingen. Bovendien moet de toepassing van nanotechnologie in de militaire kleding het mogelijk maken dat bij een chemische of biologische aanval onmiddellijk de juiste antistoffen in de bloedsomloop worden gespoten.
9.3 Een scala aan militaire toepassingen
tot lasergun
Nanotechnologie is een dual use-technologie, die een scala aan militaire toepassingen biedt (Altmann 2004). Deze scheppen zowel nieuwe mogelijkheden als bedreigingen voor de strijdkrachten. De voornaamste initiële invloed zal zijn op het gebied van informatiesystemen (nieuwe sensoren, informatieverwerking en verbindingen). Gedacht wordt niet alleen NCW
72
met nanotechnologie te ondersteunen, maar bijvoorbeeld ook aan detectie van en bescherming tegen chemische en biologische wapens, radioactieve straling en explosieven. Voor geïntegreerde sensorsystemen kan Smart Dust een rol spelen. Smart Dust komt voort uit het onderzoek naar en de ontwikkeling van zogenoemde mems (micro electro-mechanical systems) en nems (nano electro-mechanical systems). Het zijn kleine computers met een beperkte rekencapaciteit, ingebouwde sensoren en communicatie (met een reikwijdte van tien tot vijftig meter). Het minimale formaat is nu nog zestien kubieke millimeter, maar in de nabije toekomst wordt dat mogelijk zelfs één kubieke millimeter. Smart Dust kan verspreid worden in een bepaalde omgeving en gebruikt worden om gezamenlijk in een zelforganiserend draadloos netwerk van sensoren informatie te verzamelen, te integreren en door te sturen naar een centrale computer. Het gaat dan om informatie over bijvoorbeeld vijandige tanks, chemische of biologische middelen op het slagveld, weer- en milieuomstandigheden, maar ook over bewegingen van insecten of burgers. Inmiddels is er in de Verenigde Staten een aantal bedrijven dat Smart Dust levert en verder ontwikkelt.
9.4 Autonome wapens
Autonome mini- en microbots kunnen in beginsel veel kleiner dan een tiende millimeter worden gemaakt. Deze robots kunnen zich op de grond, op zee en in de lucht verplaatsen. Minien microbots kunnen voor velerlei doeleinden worden ontworpen, zoals verkenning, communicatie en doelaanduiding voor grote wapens, maar ook als zelfstandig wapensysteem. De Amerikaanse politiek-militaire strateeg Thomas K. Adams sluit niet uit dat in de toekomst de tactische oorlogvoering het domein wordt voor machines. De mens behoudt dan controle
73
Hoofdstuk 9 Nanotechnologie
Door militaire nanotechnologie wordt het mogelijk dat kleine onbemande systemen in staat zijn tegen betrekkelijke lage kosten prestaties te leveren waartoe momenteel alleen grote en dure systemen in staat zijn. Als gevolg hiervan zullen autonome (geheel zelfstandig opererende) wapens die op weg zijn naar hun doel, over gedetailleerde kennis kunnen beschikken van het traject dat zij moeten afleggen. Zij zullen zich ook moeten kunnen aanpassen aan de weersveranderingen en in staat zijn om dreigingen die tegen hen gericht zijn tijdig te onderkennen en af te slaan.
op het hoogste niveau, door strategische beslissingen te nemen over waar en hoe moet worden toegeslagen en over het hoofddoel van een conflict (Adams 2001). Nanotechnologie biedt verder mogelijkheden voor veel kleinere en tegelijkertijd snellere, minder energie verbruikende elektronica en computers. Zulke systemen – aangevuld met vormen van kunstmatige intelligentie – kunnen worden aangebracht in geweren, brillen, uniformen, robots en munitie. Door lichtere, sterkere en meer hittebestendige materialen te gebruiken, kunnen conventionele land-, water- en luchtvoertuigen een grotere snelheid ontwikkelen en tevens wendbaarder zijn. Voor militair gebruik in de ruimte zal nanotechnologie veel kleinere satellieten mogelijk maken, samen met kleinere lanceerinstallaties.
9.5 Moleculaire nanotechnologie Een bijzondere vorm van nanotechnologie is moleculaire nanotechnologie. Aan de haalbaarheid daarvan twijfelen veel wetenschappers (Van Est et al. 2003, pp. 21-22). Moleculaire nanotechnologie vereist namelijk de ontwikkeling van apparaten (zogeheten assemblers) die kunnen worden gezien als een assemblagerobot ter grootte van een virus. Het Amerikaanse Foresight Institute voorziet op het gebied van moleculaire nanotechnologie de opkomst van goedkope nanobots (zelfreproducerende robots ter grootte van een bacterie) voor medisch gebruik. Deze nanobots zouden virussen en kankercellen kapot maken, kapotte weefsels repareren en opgehoopte gifstoffen uit de hersenen kunnen verwijderen.
Van pepperspray
De convergentie van nanotechnologie, biotechnologie, ICT en cognitieve wetenschappen (NBIC) leidt tot ‘optimistische’ toekomstbeelden met ongekende technologische mogelijkheden, maar ook tot doemscenario’s. In het twee jaar geleden verschenen boek Prey van Michael Chrichton, de auteur van Jurassic Park, schetst de schrijver de ontsnapping van een zwerm zichzelf voortplantende nanobots uit een defensielaboratorium in de Verenigde Staten. Deze nanobots zijn geprogrammeerd om hun prooi (mensen!) te vernietigen.
tot
9.6 Kanttekeningen
lasergun
Militaire nanotechnologie kan problemen opleveren voor de huidige wapenbeheersingsverdragen. Zo kan bijvoorbeeld het Biologisch Wapenverdrag worden ondermijnd door agentia die gebaseerd zijn op nieuwe toepassingen van nanotechnologie in
74
de biotechnologie. Ook kan nanotechnologie nieuwe wapensystemen mogelijk maken die niet vallen onder een bestaand wapenbeheersingsverdrag. Mini- en microbots kunnen bovendien destabiliserend werken op de betrekkingen tussen elkaar minder welgezinde landen. Als mini- en microbots al voordat vijandelijkheden beginnen naar het grondgebied van de opponent worden gezonden om op commando toe te slaan, verhoogt dit de onzekerheid en nervositeit. Ook moet worden gevreesd dat wapenwedlopen zullen ontstaan op alle gebieden van militaire nanotechnologie. Bovendien is proliferatie naar andere landen, zoals de overdracht van technologieën, materiaal en kennis, vrijwel onontkoombaar. Sommige wetenschappers maken zich vooral zorgen over de mogelijke risico’s van nanotechnologie. Zij associëren nanotechnologie met risico’s van hetzelfde kaliber als genetische modificatie en kernenergie (Speller 2004). Het grootste potentiële gevaar zit volgens hen in de toxicologie. Zij vragen zich af wat er gebeurt als nanobolletjes, -buisjes of andere kleine deeltjes uit de fabriek wegwaaien of via het afval op de schroothoop terechtkomen. Stel dat ze in water, lucht of bodem terechtkomen. Leveren ze dan gevaar op voor mensen, dieren en planten?
Hoofdstuk 9 Nanotechnologie
75
Van
pepperspray
tot
lasergun
76
10 Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing 10.1 Inleiding
Het is gebruikelijk onderscheid te maken tussen het ius ad bellum en het ius in bello. Het ius ad bellum omvat het recht dat toeziet op het aanwenden van gewapend geweld als zodanig, terwijl het ius in bello de juridische normen omvat die gelden tijdens de strijd en toeziet op de manier waarop oorlog wordt gevoerd. Het ius in bello betreft het gebruik van wapens in een conflict en komt in principe voort uit humanitaire overwegingen. Daarnaast beoogt wapenbeheersing oorlog te voorkomen en de internationale veiligheid te vergroten. Wapenbeheersing is voornamelijk gericht op bezit en limitering van wapens.
10.2 Ius ad bellum Het ius ad bellum kent in beginsel een geweldsverbod. Het Handvest van de Verenigde Naties geeft in artikel 2 lid 4 aan dat het staten verboden is onderling geweld toe te passen, maar ook dat het verboden is met gebruik van geweld te dreigen. Het volkenrecht kent twee uitzonderingen op het geweldsverbod: het recht op zelfverdediging en een daartoe strekkende resolutie van de Veiligheidsraad.
77
Hoofdstuk 10 Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing
Tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven dreigingen en ontwikkelingen op militairtechnologisch gebied rijst de vraag welke grenzen er aan het optreden van oorlogvoerenden zijn gesteld. De dagelijkse beelden op de televisie van het geweld in bijvoorbeeld Irak, de Republiek Congo en Soedan confronteren ons immers keer op keer met de wreedheid van oorlog, menselijk leed, dood en verwoesting. Uiteraard zijn er grenzen aan het gebruik van geweld. Ze behoren tot het volkenrecht, in het bijzonder tot het (humanitair) oorlogsrecht. Het is in de kern het middeleeuwse Europese ridderlijkheidsideaal, dat inmiddels in diverse verdragen en protocollen is gecodificeerd en nader uitgewerkt.
Het recht op zelfverdediging Staten hebben het recht zichzelf te verdedigen (artikel 51 Handvest). Wil een beroep op zelfverdediging gerechtvaardigd zijn, dan moet er sprake zijn van een gewapende aanval. Dit betreft in principe een aanval van strijdkrachten van de ene staat op een andere. De terroristische aanvallen van 11 september 2001 in New York en Washington – door niet-statelijke actoren – werden door de Verenigde Staten beschouwd als een situation equivalent to an armed attack waarop met zelfverdediging mocht worden gereageerd. Dit is ook erkend in resolutie 1368 van de Veiligheidsraad en het vormde de grondslag voor de rechtmatigheid van de invasie in Afghanistan. Afghanistan was immers een staat waarvan de regering willens en wetens onderdak verleende aan de terroristen die deze aanval hadden voorbereid en uitgevoerd. Naar aanleiding van de Amerikaans-Britse aanval op Irak in 2003 is er een internationale discussie ontstaan over de vraag in hoeverre ook een dreiging van een gewapende aanval een beroep op het recht op zelfverdediging kan rechtvaardigen. De gangbare lezing van een ‘gewapende aanval’ is namelijk dat het uitsluitend gaat om een feitelijk begonnen aanval. Een militair antwoord op een ‘gewapende aanval’ moet in ieder geval voldoen aan de volgende eisen:
• Proportionaliteit: de zelfverdediging blijft beperkt tot het herstel van de status quo ex ante, tot een terugkeer naar de situatie van voor de aanval. Ten tweede behoort er proportionaliteit te zijn ten aanzien van de middelen en methoden die in de strijd worden gebruikt. • Subsidiariteit: geweld is het ‘ultimum remedium’ en mag pas worden gebruikt nadat alle vreedzame en diplomatieke alternatieven onmogelijk of onhaalbaar zijn gebleken.
lasergun
Bedreiging van de vrede en veiligheid De tweede uitzondering op het geweldsverbod betreft de bevoegdheid van de Veiligheidsraad om te oordelen dat er sprake is van een situatie die in artikel 39 van het Handvest
pepperspray tot
Van
Voor preventief optreden waarbij geweld wordt gebruikt, wordt wel een beroep gedaan op de Carolinedoctrine, die haar oorsprong vindt in 1837. Deze doctrine voegt het criterium van ‘noodzakelijkheid’ toe: er moet sprake zijn van een situatie die zo bedreigend is dat een militair antwoord ogenblikkelijk moet worden gegeven en er geen tijd is voor uitvoerig (diplomatiek) overleg. Bij militair ingrijpen volgens de Carolinedoctrine moet eveneens het beginsel van proportionaliteit in acht worden genomen (Preëmptief optreden, 2004).
78
omschreven wordt als een bedreiging van de internationale vrede, een inbreuk daarop, of een daad van agressie. De Veiligheidsraad kan dan onder Hoofdstuk VII van het Handvest besluiten tot het gebruik van geweld als dwangmaatregel (artikel 42), als het oordeelt dat andere maatregelen, zoals economische sancties (artikel 41) niet afdoende zijn. De Veiligheidsraad geeft al enige tijd een ruimere interpretatie aan het begrip ‘bedreigingen van vrede en veiligheid’. De Raad houdt zich in dit kader niet alleen bezig met specifieke conflicten en grondoorzaken daarvan, maar ook met onderwerpen als schending van de mensenrechten, terrorisme en proliferatie van massavernietigingswapens.
10.3 Ius in bello
In het ius in bello gelden de volgende maatstaven:
• Proportionaliteit: het uitgeoefende geweld moet in elke oorlogshandeling proportioneel zijn. De aangerichte schade moet in verhouding staan tot het bereikte voordeel. Burgerslachtoffers zijn aanvaardbaar als bijkomende schade als deze in verhouding staat tot het militaire voordeel. • Discriminatie: bij doelwitkeuze moet onderscheid worden gemaakt tussen combattanten en non-combattanten en tussen militaire doelen en civiele objecten. • Norm van het dubbel effect: als een handeling meerdere effecten heeft, mogen de te voorziene negatieve gevolgen niet zijn beoogd. Het humanitaire oorlogsrecht valt uiteen in het recht van Genève – dat beoogt de slachtoffers van de oorlog te beschermen – en het recht van Den Haag, dat zich in het bijzonder richt op de eigenlijke oorlogvoering en de gebruikte methoden en middelen.
79
Hoofdstuk 10 Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing
Bij gewapende conflicten – zowel tussen staten als daarbinnen, dus bij burgeroorlogen – is het ius in bello, het humanitair oorlogsrecht van toepassing. Dit recht verplicht partijen in het conflict zich ondanks de strijd die zij voeren, aan tal van regels te houden. Deze regels hebben ten doel het leed van de oorlog en het gewapende conflict te verzachten en met name degenen die niet (meer) deelnemen aan de strijd, te beschermen.
Conventies van Genève Het zwaartepunt van het moderne internationale humanitaire recht ligt bij de vier Conventies van Genève (1949), te weten: • Conventie ter Bescherming van de Gewonden en Zieken op het Slagveld; • Conventie ter Bescherming van Schipbreukelingen; • Conventie ter Bescherming van Krijgsgevangenen; • Conventie ter Bescherming van de Civiele Bevolking in Tijden van Gewapend Conflict. In 1977 zijn de vier Conventies aangevuld met twee Additionele Protocollen. Het Eerste Additionele Protocol heeft betrekking op internationale gewapende conflicten. Het Tweede Additionele Protocol is meer summier en heeft betrekking op nietinternationale gewapende conflicten, zoals burgeroorlogen. De Verenigde Naties ontplooiden in de jaren zestig in New York ook activiteiten op het gebied van het humanitair oorlogsrecht. Zo nam de Algemene Vergadering verscheidene resoluties aan, waaronder één over de bescherming van de mens in zijn fundamentele rechten, óók in tijden van gewapend conflict. De twee Additionele Protocollen op de Geneefse Conventies integreren in feite het recht van Den Haag, Genève en New York.
Van pepperspray
Het Haagse Landoorlogreglement Het begin van de ontwikkeling van het recht van Den Haag ligt in St. Petersburg. In 1868 aanvaardde een internationale commissie in deze stad een verklaring waarin het gebruik van ontplofbare projectielen lichter dan vierhonderd gram in tijd van oorlog werd verboden. Hieraan lag de overweging ten grondslag dat deze projectielen bij gebruik tegen personen, afschuwelijke wonden konden veroorzaken, waardoor het lijden van de slachtoffers buitenproportioneel groter werd. De grens van vierhonderd gram was gekozen omdat in die tijd artilleriegranaten – waarvan men het gebruik uitdrukkelijk niet wenste te verbieden – zwaarder wogen dan vierhonderd gram. In elk geval werd voor het eerst schriftelijk het beginsel erkend dat in bepaalde gevallen de oorlogsnoodzaak diende te wijken voor eisen van humaniteit.
tot lasergun
In 1899 en 1907 kwamen opnieuw afgevaardigden van een groot aantal landen bijeen om over zaken van oorlog en vrede te praten. De plaats van handeling was Den Haag. De Eerste Haagse Vredesconferentie leidde onder meer tot het Verdrag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land – ofwel het Landoorlogverdrag – met aangehecht Reglement. Dit Landoorlogreglement bevat tal van regels met betrekking tot allerlei
80
aspecten van de oorlogvoering te land; ook regels die nu algemeen tot het recht van Genève worden gerekend. Het meest befaamde onderdeel van het Landoorlogreglement is een morele overweging die werd geïntroduceerd door de Russische diplomaat Martens: ‘Until a more complete code of the laws of war has been issued, the high contracting Parties deem it expedient to declare that, in cases not included in the Regulations adopted by them, the inhabitants and belligerents remain under the protection and the rule of the principles of the laws of nations, as they result from the usages established among civilized peoples, from the laws of humanity and the dictates of public conscience’. Deze formulering, in de wandelgangen de ‘Martens-clausule’ genoemd, is in een gemoderniseerde versie in de Geneefse Conventies te vinden.
1 0 . 4 H e t C o n v e n t i o n e l e Wa p e n v e r d r a g
Zo bestaat op het gebied van conventionele wapens sinds 1982 het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking hebben, kortweg het Conventionele Wapenverdrag genoemd. Het Conventionele Wapenverdrag is op 2 december 1983 in werking getreden. De eigenlijke verboden en beperkingen zijn neergelegd in vier aan het Verdrag gehechte protocollen.
• Protocol I: Inzake niet-waarneembare deeltjes behelst een verbod op het gebruik van elk wapen waarvan de voornaamste uitwerking is dat het letsel toebrengt door middel van deeltjes die niet met röntgenstralen in het menselijk lichaam kunnen worden ontdekt. • Protocol II: (Antipersoneel) mijnen, valstrikken en andere mechanismen bevat een aantal algemene en bijzondere beperkingen voor het gebruik van deze wapens.
81
Hoofdstuk 10 Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing
Bij het ius in bello doet zich het spanningsveld voor tussen militaire noodzaak en overwegingen van humaniteit. Militaire noodzaak heeft betrekking op de urgente noodzaak de vijandelijke strijdkrachten te verslaan en een eigen nederlaag te vermijden. Humaniteit betreft de wens nodeloos leed bij gevechten te vermijden en non-combattanten te ontzien. Uit het oogpunt van humaniteit zijn door de jaren heen verdragen tot stand gekomen die het gebruik en soms ook het bezit van bepaalde wapens verbieden. Deze wapens worden geacht in strijd te zijn met de beginselen van het humanitair oorlogsrecht.
• Protocol III: Brandwapens verbiedt het gebruik van deze wapens tegen onder meer burgers en militaire doelen gelegen binnen een concentratie van burgers. Voorbeelden van brandwapens die onder dit protocol vallen zijn vlammenwerpers, raketten, granaten, mijnen, bommen en andere houders van stoffen die brand doen ontstaan. • Protocol IV: Blindmakende laserwapens heeft betrekking op permanent verblindende lasers. Het verbiedt het gebruik en het aan anderen overdragen van laserwapens die speciaal zijn ontworpen om blijvende blindheid te veroorzaken. Op 28 november 2003 is een nieuw verdrag tot stand gekomen over de verplichtingen van strijdende partijen om zorg te dragen voor het opruimen van niet-geëxplodeerde munitie die een bedreiging vormt voor burgers, peacekeepers en humanitaire hulpverleners. Dit is als Protocol V aan het Conventionele Wapenverdrag gehecht.
10.5 Antipersoneelmijnen Op het gebied van antipersoneelmijnen was 1997 een belangrijk jaar: in Ottawa werd het Landmijnenverdrag ter ondertekening opengesteld. Dit verdrag bevat een absoluut verbod op het bezit en gebruik van tegen personen gerichte mijnen. Een uitzondering geldt slechts voor de ontwikkeling van en training in technieken om mijnen op te sporen en te vernietigen. Het verdrag is op 1 maart 1999 in werking getreden. Landen als de Verenigde Staten, China, India, Pakistan en Rusland zijn echter geen partij in dit verdrag. Het verdrag verbiedt ook clusterwapens die antipersoneelmijnen over een groot oppervlak verspreiden. Van pepperspray tot lasergun
Clusterwapens die ontwikkeld zijn om gepantserde en nietgepantserde doelen te bestrijden, worden vooralsnog als legitiem beschouwd. Bij dit wapen gaat het om een container die boven een doel wordt afgeworpen en uiteenvalt in een serie kleinere bommen of explosieven die verspreid worden over een gebied ter grootte van ruwweg een voetbalveld. Omdat de submunitie over een groot oppervlak wordt verspreid, is de kans op onbedoelde slachtoffers groot. Mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International betwisten daarom de legitimiteit van dergelijke clusterbommen. Het Internationale Rode Kruis vindt dat clusterwapens ‘zodanig onmenselijk, buitenproportioneel en niet onderscheidend’ zijn dat het gebruik ervan – bijvoorbeeld in bewoonde gebieden – aan banden moet worden gelegd (Derix 2001).
82
1 0 . 6 H e t N o n - p r o l i f e r a t i e Ve r d r a g Op het gebied van massavernietigingswapens is een aantal verdragen tot stand gekomen. Het Non-proliferatie Verdrag (NPV) uit 1968 geldt als de hoeksteen van het bestaande nucleaire non-proliferatieregime (De Klerk 2003). Het NPV heeft de afgelopen dertig jaar de dreigende groei van het aantal staten dat plannen had kernwapens te ontwikkelen, een halt toegeroepen. Toch zijn er zorgen. Zo weigeren de Verenigde Staten het Algemeen Kernstop Verdrag te ratificeren. Hoewel zij wel het moratorium op kernproeven in acht nemen, sluiten zij in hun Nuclear Posture Review van januari 2002 niet uit dat voor de ontwikkeling van nieuwe kleine kernwapens testen noodzakelijk kunnen zijn. De Verenigde Staten kennen dus aan kernwapens een onverminderd belangrijke rol toe.
Het volkenrecht zwijgt overigens over het gebruik van kernwapens als zodanig. Vermeldenswaard is de Adviesuitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 8 juli 1996. In antwoord op de vraag van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties of het gebruik van of het dreigen met kernwapens naar regels van het oorlogsrecht als geoorloofd moet worden beschouwd, stelt het Hof in deze uitspraak:
• unaniem dat een verdragsrechtelijke noch gewoonterechtelijke regel valt aan te wijzen die het gebruik van of de dreiging met kernwapens legitimeert; • met elf stemmen tegen en drie stemmen voor, dat evenmin een verdragsrechtelijke of gewoonterechtelijke regel valt aan te wijzen die een algeheel verbod inhoudt van het gebruik of het dreigen met kernwapens. Na 11 september is het belang van andere non-proliferatieinstrumenten gegroeid. Zo’n instrument is het in 2003 door de Verenigde Staten gelanceerde Proliferation Security Initiative (PSI) dat beoogt de handel in voor de aanmaak van kernwapens
83
Hoofdstuk 10 Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing
Maar ook het opzeggen van het ABM-verdrag en meer in het algemeen de afkeer van de Amerikaanse regering van multilaterale wapenbeheersing, vormen een uithollende factor die schade aan het NPV kan toebrengen. Vele niet-kernwapenstaten die partij zijn in het NPV, vinden bovendien dat de kernwapenstaten Artikel VI van het NPV onvoldoende naleven. Dit artikel verplicht kernwapenstaten hun nucleaire arsenalen te verkleinen. Een zelfde bezwaar geldt de Principles and Objectives die partijen overeenkwamen bij de onbeperkte verlenging van het NPV in 1995.
relevante apparatuur te onderscheppen op zee, in de lucht en op het land (SIPRI 2004, pp. 581-585). Verarmd uranium Een onderwerp van voortdurende discussie is het gebruik van verarmd uranium. Bij het verrijken van uranium om deze geschikt te maken als brandstof voor kerncentrales, ontstaat als bijproduct verarmd uranium, dat een dichtheid heeft die 1,7 maal groter is dan die van lood. Als verarmd uranium verwerkt wordt in metaal, kunnen er bommen van worden gemaakt die staal kunnen doorboren. Verarmd uranium wordt gebruikt om het projectiel beter door de bepantsering van tanks en pantserwagens te laten dringen. Bovendien is het ontvlambaar: het ontbrandt wanneer het wordt verwarmd door wrijving, bijvoorbeeld als een bom een stalen plaat doorboort. Als verarmd uranium ontvlamt komen er minuscule, zeer giftige radioactieve stofdeeltjes vrij. Deze stofdeeltjes worden kilometers ver met de wind meegedragen en kunnen door mens en dier worden ingeademd of ingeslikt. Een deeltje dat terechtkomt in een vitaal orgaan (bijvoorbeeld de longen) kan levensgevaar betekenen. Het inademen van uraniumstof leidt tot een ophoping in de longen die slechts zeer langzaam verdwijnt. Daardoor kan er ‘lokale stralingsschade aan de longen ontstaan die tot kanker leidt’, aldus een door de BBC opgedoken doktersrapport van de Britse strijdkrachten uit 1997.
10.7 Biologische wapens
Van
Op het gebied van biologische en chemische wapens is allereerst het Protocol van Genève van 1925 van belang. Dit Protocol heeft de vorm van een verklaring, waarin de ondertekenaars het verbod erkennen tot het gebruik van bacteriologische en chemische wapens bij oorlogvoering.
pepperspray tot lasergun
Het Biologisch Wapenverdrag van 1972 verbiedt behalve het gebruik, ook het bezit van biologische wapens. Tot enkele jaren geleden was het daarmee het enige verdrag dat een complete categorie wapens volledig uitbant. Het verdrag, dat 26 maart 1975 in werking trad, is door 140 landen geratificeerd. Bekend is dat Irak en Rusland tot begin jaren negentig, ondanks hun ratificatie van dit verdrag, lange tijd biologische wapens zijn blijven ontwikkelen. Het vermoeden bestaat dat een aantal andere landen nog steeds biologische wapens bezit of ontwikkelt, waaronder China, Egypte, Israël, Iran, Noord-Korea, Taiwan en Syrië.
84
Het verdrag kent geen verificatieregeling, omdat men indertijd vanwege de nauwe verwevenheid van civiel en mogelijk militair-biologisch onderzoek geen mogelijkheden zag het verdrag effectief te kunnen verifiëren. Wel kan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties klachten laten onderzoeken.
De Conventie is in 1986 versterkt met een regime van vertrouwenwekkende maatregelen. Deze beogen onder meer inzicht te verschaffen in bepaalde biologische onderzoeksprogramma’s van de verdragspartijen. De uitvoering van deze maatregelen, die op basis van vrijwilligheid geschiedt, laat echter veel te wensen over.
10.8 Chemische wapens De andere categorie massavernietigingswapens, de chemische wapens, omvatten vaste stoffen, vloeistoffen of gassen die bij inademing of aanraking met de huid de uitschakeling van zintuigen, ziekte of de dood tot gevolg hebben. De meest gebruikte chemische wapens zijn dodelijk, zoals zenuw- en blauwzuurgassen en blaartrekkende en verstikkende gassen. Het Chemisch Wapenverdrag dat in 1993 tot stand kwam, verbiedt productie, bezit en gebruik van chemische wapens. Het verdrag voorziet in inspecties en vernietiging van productielocaties voor chemische wapens en van de strijdmiddelen zelf. Verder regelt het verdrag toezicht op en inspectie van chemische bedrijven die stoffen vervaardigen die kunnen worden verwerkt in chemische wapens; de zogeheten voorlopers. Het verdrag trad op 29 april 1997 in werking. De Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW) in Den Haag ziet toe op de naleving ervan.
85
Hoofdstuk 10 Humanitair oorlogsrecht en wapenbeheersing
Sinds 1994 hebben onderhandelingen plaatsgevonden om te komen tot een Verificatie Protocol dat onder meer moet voorzien in inspecties en onderzoeken, wanneer er een sterk vermoeden bestaat dat een land biologische wapens produceert of gebruikt. Deze onderhandelingen strandden op bezwaren van de Verenigde Staten. Dit land vreest dat andere landen het protocol zullen ontduiken en dat het intellectueel eigendom van de Amerikaanse biotechnologie bedreigd zal worden door spionerende inspecteurs. Verificatie van biologische wapens is in elk geval moeilijker dan verificatie van chemische wapens. Biologische wapens worden vervaardigd in laboratoria en er is slechts een kleine hoeveelheid nodig om een heel arsenaal te kunnen ontwikkelen.
Het proces van chemische ontwapening verloopt langzaam en is tweeslachtig (Verboom 2003). Hoewel het Chemisch Wapenverdrag inmiddels door meer dan 110 staten is geratificeerd, is de betrokken staten een periode van tien tot vijftien jaar gegund om zich te ontdoen van hun chemische arsenalen. Bovendien zijn landen die in het bezit worden geacht van chemische wapens , zoals Egypte, Israël, Noord-Korea en Syrië, tot nu toe niet toegetreden tot het verdrag. Een ander punt van zorg is de vernietiging van chemische wapens in Rusland, waarvan de kosten zo’n zes à zeven miljard dollar bedragen. Het lukt de Russen niet dit binnen tien jaar te doen en er bestaat zelfs twijfel of het binnen vijftien jaar haalbaar is. Ook heeft een groot aantal lidstaten de door het verdrag voorgeschreven nationale wetgeving nog niet doorgevoerd.
10.9 De ballistische raket Een belangrijk overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapens is de ballistische raket. Landen als India, Iran, NoordKorea en Pakistan beschikken over ballistische raketten met een toenemend afstandsbereik. Een test waarbij een NoordKoreaanse ballistische raket enkele jaren geleden over Japan vloog om vervolgens in zee te belanden, vormde de aanleiding voor de Amerikaanse plannen een antiraketverdediging te ontwikkelen op hun grondgebied (Homan et al. 2002).
Van pepperspray
Het Missile Technology Control Regime (MTCR) vormt de hoeksteen van het beleid tegen de proliferatie van ballistische raketten. Een van de problemen waarmee het MTCR kampt is echter dat de ontwikkeling van ballistische raketten een interne zaak is of afhankelijk is van de overdracht van technologie tussen landen die geen lid zijn van het MTCR. Inmiddels is wel een International Code of Conduct tegen de proliferatie van ballistische raketten aangenomen. Deze code is echter niet juridisch bindend en veel landen hebben hem niet ondertekend.
tot lasergun
86
11 Hoe borgen we de menselijke maat? 11.1 Een ambivalent beeld Defensie, oorlog en conflict zullen ook in de eenentwintigste eeuw een fact of life blijven, zoals uit de politiek-militaire trends in deze studie blijkt. In het dominante intrastatelijke conflict zal er vaak sprake zijn van een asymmetrisch optredende tegenstander, die strijdmethoden hanteert waarop hoogwaardige militaire technologie vooralsnog minder vat kan krijgen. Militaire technologie zal vooral een belangrijke rol spelen in de traditionele oorlogvoering. Maar ook dan zal de factor ‘frictie’ vaak beperkingen opleggen aan de effectiviteit van militaire technologie. Oorlogvoering blijft mensenwerk.
De voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van genetische modificatie, nanotechnologie en biotechnologie – en in het bijzonder de mogelijke militaire toepassingen hiervan – roepen dan ook de vraag op of de grens van het ethisch toelaatbare niet wordt, of al is, overschreden. Welke militaire technologie is acceptabel? Hebben we er nog wel invloed op? Is met alle nieuwe technologie niet een doos van Pandora geopend? Beleidsmakers hebben tot op heden weinig aandacht geschonken aan de potentiële toepassingen van nieuwe technologie. Het zijn vooral organisaties van wetenschappers als de Federation of American Scientists en de Britse Royal Society, humanitaire organisaties als het Internationaal Comité van het Rode Kruis en Amnesty International, en vredesbewegingen als Pax
87
Hoofdstuk 11 Hoe borgen we de menselijke maat?
Vanuit een juridische en ethische invalshoek leveren de ontwikkelingen in de militaire technologie een ambivalent beeld op. Militaire technologie kent immers vele gezichten. Enerzijds is er bijvoorbeeld het NCW-concept, met zijn precisiegeleide wapens en munitie die het in beginsel mogelijk maken om in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht militaire doelen met proportioneel geweld aan te vallen. Nevenschade is hierbij minimaal. Anderzijds zijn er ontwikkelingen die in strijd zijn met internationale regelgeving, zoals sommige nietletale wapens met chemische of biologische bestanddelen. Een mogelijk etnisch wapen is zelfs strijdig met ieder beginsel van ethiek.
Christi, die de gevaren van nieuwe militaire technologie op de maatschappelijke agenda hebben geplaatst (zie bijvoorbeeld: Pax Christi 2004). De discussie beperkt zich vooralsnog tot een elite en dient dan ook verbreed te worden. Daartoe worden als besluit van deze studie een aantal suggesties en maatregelen opgevoerd.
11.2 Een uitdaging voor het internationaal recht De keuze om wapens te gebruiken komt feitelijk neer op de vraag in hoeverre het moreel acceptabel en ethisch verantwoord is een persoon schade te berokkenen. Het universeel aanvaarde humanitair oorlogsrecht kent daarvoor twee beginselen. In de eerste plaats zijn wapens die onnodig veel leed of ernstig lijden veroorzaken niet toegestaan. Vandaar dat bijvoorbeeld laserwapens die permanente blindheid teweegbrengen verboden zijn. In de tweede plaats is het verboden om wapens te gebruiken die geen onderscheid kunnen maken tussen combattanten en non-combattanten, zoals chemische en biologische wapens en antipersoneelmijnen. Militairtechnologische ontwikkelingen dienen dan ook aan deze twee fundamentele beginselen getoetst te worden. De eerste uitdaging is dus aan het internationaal recht. Hoewel bestaande internationale verdragen over het algemeen redelijk worden nageleefd, is het gezien de militairtechnologische ontwikkelingen nu noodzakelijk, met inachtneming van de twee humanitaire beginselen, nieuwe verdragen te sluiten of bestaande verdragen aan te passen. Van
11.3 Meer transparantie
pepperspray tot lasergun
Een belangrijk probleem dat zich voordoet is dat veel militairtechnologisch onderzoek geclassificeerd en dus publiek niet toegankelijk is. Onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe wapensystemen gaan veelal gepaard met een grote mate van geheimhouding. Transparantie in het onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe militaire technologie is cruciaal om vertrouwen op te bouwen tussen staten, zodat nieuwe technologieën niet misbruikt worden. Hoewel er bijvoorbeeld ingevolge het Biologisch Wapenverdrag (politiek bindende) vertrouwenwekkende maatregelen zijn om jaarlijks informatie te verstrekken over bio-defensieprogramma’s, zijn er maar weinig landen die hier gevolg aan geven.
88
1 1 . 4 D e r o l v a n d e Ve r e n i g d e S t a t e n Het is van groot belang de Verenigde Staten aan de onderhandelingstafel te krijgen. Er bestaat een enorme asymmetrie tussen de Verenigde Staten en de rest van de wereld in termen van investeringen in wapens, in termen van beslissingen over wapens en in termen van het gebruik van wapens. Het is zaak om de Amerikanen bij onderhandelingen over deze onderwerpen te betrekken, omdat in dit land het belangrijkste onderzoek en de belangrijkste militairtechnologische ontwikkelingen plaatsvinden. Het Amerikaanse unilateralisme werpt echter belangrijke obstakels op om tot regulering en verificatie van wapensystemen te komen. Zo frustreren de Verenigde Staten bijvoorbeeld sinds enkele jaren de pogingen om te komen tot een verificatieprotocol voor het Biologisch Wapenverdrag.
11.5 Debat over niet-letale wapens
‘Niet-letale wapens’ is een containerbegrip waaronder vele verschillende wapensystemen vallen. Ieder NLW dient daarom afzonderlijk aan het internationaal recht te worden getoetst. Veel NLW’s kunnen op dit ogenblik beter als less than lethal worden geduid. Ze beperken de kans op dodelijke of blijvende verwondingen, maar sluiten deze niet uit. NLW’s zijn en blijven geweldsmiddelen.
11.6 Aandacht voor dual-use De meeste mensen en landen zijn het erover eens dat het gebruik van biologische of chemische wapens moreel verkeerd is. Waarom worden deze wapens dan toch geproduceerd? Een belangrijke reden is de meerdere malen in deze studie geconstateerde dual-use van biotechnologie, die het mogelijk maakt haar zowel voor vreedzame als schadelijke doeleinden in te zetten.
89
Hoofdstuk 11 Hoe borgen we de menselijke maat?
Er wordt veel onderzoek gedaan naar niet-letale wapens. De druk om NLW’s in het wapenassortiment op te nemen wordt vooral in de Verenigde Staten steeds groter. Maar tot op heden is een maatschappelijke discussie over NLW’s uitgebleven. Aangezien deze wapens een rol kunnen spelen in stabiliseringsoperaties, is een brede discussie echter dringend gewenst. Stabiliseringsoperaties maken tegenwoordig immers het leeuwendeel uit van de westerse militaire activiteiten.
In de komende decennia zal het inzicht in het menselijk zenuwstelsel aanzienlijk toenemen. Parallel hieraan zal ook het aantal middelen dat zeer precies in het zenuwstelsel kan interveniëren toenemen. De farmaceutische industrie zal de ontwikkelingen stimuleren om mensen te helpen die lijden aan ernstige vormen van geestesziekten. Er dient echter te worden beseft dat deze informatie ook misbruikt kan worden door personen met kwade bedoelingen. Dit betekent dat eventuele aanpassingen in het Chemisch Wapenverdrag slechts na zeer zorgvuldige analyse gemaakt mogen worden.
11.7 De rol van wetenschappers Wetenschappers hebben een bijzondere verantwoordelijkheid om misbruik van wetenschap en technologie te voorkomen, bijvoorbeeld op het gebied van bioterrorisme en van biologische en chemische oorlogvoering. De wetenschappers die aan biologische en chemische defensieprogramma’s werken dienen een cruciale rol te spelen om te voorkomen dat hun onderzoek de grenzen overschrijdt van het Biologisch en Chemisch Wapenverdrag. Zij dienen ook zeker te stellen dat gedragscodes in acht worden genomen. Het is immers een illusie te denken dat het wetenschappelijk onderzoek en de toepassing ervan moreel waardevrij zouden zijn. Wetenschappers dienen daarom verantwoordelijkheid te dragen voor de militaire toepassingen van hun onderzoek.
Van pepperspray tot lasergun
In de Verenigde Staten, en recentelijk ook in de Europese Unie, loopt een debat over de ethiek van wetenschappelijk onderzoek dat gebruikt kan worden voor biologische wapens. Vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften zoals Nature en Science hebben al panels van veiligheidsspecialisten ingesteld om de publicatie van gevoelige onderzoeksresultaten te beoordelen. Nationale en internationale verenigingen van microbiologen en andere wetenschappers zijn onder druk gezet om gedragscodes te ontwikkelen om terroristen of staten te beletten wetenschappelijke kennis te misbruiken voor biologische wapens. De Britse Royal Society heeft op 19 april 2004 hierover een standpunt gepubliceerd (Royal Society 2004). Teneinde de naleving van internationale verdragen wetenschappelijk te ondersteunen, roept het genootschap op om internationale panels met wetenschappers in te stellen die overheden kunnen adviseren. De Federation of American Scientists vindt dat het onderwijs voor jonge wetenschappers een belangrijke stap is in het voorkomen van de ontwikkeling van ongewenste wapens. Deze
90
federatie zou graag zien dat eerstejaarsstudenten ten minste één cursus volgen over de grondbeginselen van verdragen, wetten, regelingen en andere programma’s die ontwikkeld zijn om bijvoorbeeld biologische oorlogvoering te controleren.
Gedragscode voor wetenschappers Het idee van een gedragscode voor wetenschappers gaat terug tot de jaren tachtig, toen het gezaghebbende tijdschrift Nature eerdere initiatieven hiertoe van natuurwetenschappers weer oppakte. Het idee bleek in die tijd om twee redenen niet haalbaar. In de eerste plaats omdat zelfs als een grote meerderheid van wetenschappers de code zou onderschrijven, een kleine minderheid nog voldoende zou zijn om het onderzoek op het gebied van chemische en biologische wapens voort te zetten. En in de tweede plaats behoren wetenschappers slechts tot een van de categorieën personen die geassocieerd zijn met wat het centrale probleem is; namelijk de dualiteit van technologieën. Dit betekent dat ook voor andere groepen gedragscodes wenselijk zijn.
11.8 Strafbaarstelling van biologische wapens Een recent voorstel is om biologische wapens strafbaar te stellen in de nationale wetgeving. Artikel IV van het Biologisch Wapenverdrag vraagt partijen alle noodzakelijke maatregelen te nemen om schendingen van het verdrag, waar dan ook onder hun jurisdictie, te verbieden en te voorkomen. De verplichting om niet met biologische wapens te knoeien betreft nog altijd staten en niet niet-statelijke groeperingen zoals personen, bedrijven of ideologisch gemotiveerde groepen. De expert op het gebied van chemische en biologische wapens, de Brit Julian Perry Robinson, wijst erop dat het strafbaar stellen van biologische wapens in de nationale wetgeving terroristische groepen kan afschrikken en de waakzaamheid en het gezag van regeringen bij de bestrijding van zulke activiteiten kan verhogen (Robinson 2004).
91
Hoofdstuk 11 Hoe borgen we de menselijke maat?
Een paar jaar geleden was de situatie op het gebied van gedragscodes dan ook nog vrij pover. In een onderzoek van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) naar wetenschappelijke instituties die er een gedragscode op na houden, blijkt dit bij elf procent van 71 internationale wetenschappelijke organisaties het geval te zijn en slechts bij twaalf procent van de nationale of regionale wetenschappelijke organisaties. Hier dient verbetering in te komen.
Het ontwikkelen, bezit of gebruik van biologische wapens dient kortom als een misdrijf in de eigen nationale wetgeving strafbaar te worden gesteld. Ook dient voor dit misdrijf universele rechtsmacht te worden gevestigd. Universele rechtsmacht betekent rechtsmacht ongeacht door wie, tegen wie en waar ter wereld een misdrijf is gepleegd. Ook dient er een regeling te komen om klokkenluiders te beschermen die waarschuwen tegen mogelijke criminele activiteiten.
11.9 Publiek debat De president van het Internationaal Comité van het Rode Kruis, Jacob Kellenberger, waarschuwde een paar jaar geleden op de opiniepagina van de International Herald Tribune voor het gevaar dat biotechnologie gebruikt gaat worden voor destructieve doeleinden (Kellenberger 2002). Hij doelde daarbij onder meer op biologische agentia’s die een onderscheid kunnen maken tussen raciale en etnische groepen. Kellenberger deed in het artikel een dringend beroep op staten, wetenschappers, medici, biologische en farmaceutische industrie en civil society in het algemeen, om ervoor te zorgen dat biotechnologie nooit voor destructieve doeleinden zal worden gebruikt. De conclusie is dan ook dat om ‘de menselijke maat te borgen’, het dringend tijd wordt voor een publiek debat over de verantwoordelijkheid van overheden, industrieën, de wetenschappelijke gemeenschap, juristen, medici, non-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden voor de ontwikkelingen in de militaire technologie. Daarbij zullen onderwerpen als NLW’s, biologische oorlogvoering, bioterrorisme en gedragscodes onvermijdelijk aan de orde moeten komen. Van pepperspray
Uitgangspunt in zo’n debat kan het beginsel zijn dat het verboden is om wapens te gebruiken die onnodig lijden toebrengen of het lijden onnodig verzwaren. Een algemene beoordeling van mogelijk onnodig lijden dat een wapen met zich meebrengt, betekent dat gekeken wordt naar effecten die voortkomen uit de aard of het ontwerp van een wapen, en die grotendeels onafhankelijk zijn van het gebruik dat ervan wordt gemaakt.
tot lasergun
Voor een mogelijk objectievere beoordeling van nieuwe militaire technologie op het gebied van wapens kan het SIrUS-project van het Rode Kruis nuttig zijn. Bij de toetsing moet verder de vraag gesteld worden welke elementen gebruikt worden om het lijden te beoordelen. In de rechtsleer wordt gesteld dat zowel fysieke als psychische elementen relevant zijn. Het SIrUS-project noemt als criteria om wapens te beoordelen die
92
buitensporige verwondingen of onnodig lijden teweegbrengen, onder meer:
• abnormale fysiologische of psychologische condities; • permanente handicaps; • derdegraads brandwonden bij diegenen die overleven tot aan het hospitaal;
• effecten die niet met conventionele chirurgische methoden behandeld kunnen worden (Coupland 1999).
1 1 . 1 0 To t b e s l u i t De belangrijkste militairtechnologische ontwikkeling op de Nederlandse defensieagenda is die van Network Centric Warfare. Tegen NCW zijn uit juridisch en moreel oogpunt weinig bezwaren in te brengen, zoals uit deze studie blijkt. De vraag is echter welke nieuwe wapens deel gaan uitmaken van NCW. Zoals eerder vermeld, zal NCW vooralsnog vooral relevant zijn voor de traditionele oorlogvoering. Maar gezien het Amerikaanse onderzoek naar wapensystemen die in het bijzonder geschikt zijn voor militair optreden in stedelijke omgevingen, zal op de lange termijn NCW ook hier een rol gaan spelen.
Aangezien TNO in opdracht van het Ministerie van Defensie onderzoek heeft verricht of nog verricht naar deze drie militairtechnologische ontwikkelingen, zou een publiek debat in Nederland zich hierop moeten toespitsen.
93
Hoofdstuk 11 Hoe borgen we de menselijke maat?
De Nederlandse krijgsmacht wordt in de praktijk vooral ingezet bij stabiliseringsoperaties na afloop van intrastatelijke conflicten. Ook is sprake van een toenemende betrokkenheid bij de interne veiligheid in ons land. In de Defensienota 2000 wordt de ondersteuning van civiele autoriteiten dan ook voor het eerst als derde hoofdtaak van de krijgsmacht genoemd. Niet-letale wapens, waaronder directed energywapens en militaire nanotechnologie kunnen bij beide taken een belangrijke rol gaan spelen.
Van
pepperspray
tot
lasergun
94
Summary Over the centuries there has always seemed to be an ambivalent relationship between the armed forces and technology. On one hand, the military embraces technology and every infantrymen in the field must be equipped with a computer. On the other, there is resistance against new technology and some officers still regret the loss of bayonet fighting as part of training. History shows there has been a constant interaction between new developments in technology and methods of warfare. The literature offers numerous sources on the relationship between technology and warfare. The Israeli military historian Martin van Creveld discerns four consecutive periods. In the first period, to 1500, the muscular strength of man and animal was central. In the second period from 1500 to 1830, military equipment and the armed state were critical. The third period from 1830 to 1945 concerned the integration of resources, first by railway and telegraph, later on through a combination of mechanisation, air power and means of communication. In the period after 1945, modern military organisation had such a need for information on command and control that this was only possible through use of the computer. We are currently in the information era. More than ever before successful warfare depends on obtaining and protecting information. As a result of these new developments fighting effectiveness is less reliant on large numbers of weapons and soldiers. Technology dependence also inhibits the danger of one-sidedness. In fights against opponents in complex terrain – such as mountains, jungle or an urban environment – there is usually no central point that can be attacked. Technological dominance makes little impression on such opponents. As example, the spread of terrorism has caused the West huge problems, as seen from experiences in Afghanistan and Iraq.
95
Summary
This (literature) study looks in detail at both developments in political military strategy and military technology, and the legal and ethical issues they invoke. The most important recent developments in military technology are described briefly. This is followed by concentrating on specific themes important to the Netherlands. This is firstly the so-called Network Centric Warfare concept, which is considered the most
important comprehensive development in warfare, comprising the integration of networks of sensors, weapons systems and information. This is followed by non-lethal weapons, biotechnology and biological weapons, directed-energy weapons and military nanotechnology. Which restrictions the (humanitarian) law of war and arms control treaties place on the possession and use of military weapon systems is then examined. From a legal and ethical point of view, the developments in military technology show an ambivalent picture. Military technology has many aspects. The choice to use weapons actually boils down to the question to what extent it is morally acceptable or responsible to do a person harm. The universally accepted humanitarian law of war has two principles. Firstly, weapons which cause an unnecessary amount of harm or serious suffering are not permitted. Secondly, it is prohibited to use weapons which cannot discern between combatants and non-combatants. Military-technological developments should therefore be assessed against these two fundamental principles. In this study arguments are made, that on (the) one hand, there are developments, such as ever greater precision, which in principle make it possible to attack military goals using proportional violence in accordance with a humanitarian law of war. This means minimal collateral damage. On the other hand, there are developments which are in conflict with international law. The advancing developments in the field of genetic modification, nanotechnology and biotechnology – and in particular their potential military applications – raise the question whether the limits to what is ethically acceptable have not already been exceeded.
Van pepperspray
Looking specifically at the Netherlands, the Network Centric Warfare (NCW) concept is the most important military-technological development. Not many objections can be made to NCW as a concept from a legal and moral point of view. In practice, the Dutch armed forces are mainly used in stabilisation operations after intra-urban conflicts. There is also increasing involvement in the internal safety of the mother country. Non-lethal weapons, directed energyweapons and military nanotechnology can all play important roles. A possible public debate in the Netherlands could profitably address this question.
tot lasergun
96
Literatuur Adams, Th. K. (Winter 2001). ‘Future Warfare and the Decline of Human Decisionmaking’. In: Parameters, pp. 57-71. Alexander, J.B. (1999). Future War, Non-Lethal Weapons in the Twenty-First-Century Warfare. New York: Thomas Dunne Books. Allison, G. & P.X. Kelley (2004). Nonlethal Weapons and Capabilities, Report of an Independent Task Force Sponsored by the Council of Foreign Relations, New York. Allison, G. (2004). Nuclear Terrorism: the Ultimate Preventable Catastrophe, New York: Times Books, Henry Holt and Company. Altmann, J. (2002). ‘Non-Lethal Weapons Technologies: The Case for Independent Scientific Analysis’. In: Lewer Nick (red.). The Future of Non-Lethal Weapons: Technologies, Operations, Ethics and Law. London: Frank Cass Publishers London. - pp. 112-127. Altmann, J. (2004). ‘Military Uses of Nanotechnology: Perspectives and Concerns’. In: Security Dialogue, vol. 35, no. 1, maart. - pp. 61-80. Bakker, E. (2003). “De dreiging van ‘vuile bommen’”: groot alarm of preventief beleid?’ In: Internationale Spectator, jaargang 57, nr. 10, oktober 2003. - pp. 486-491. Bakker, E. (2004). ‘Zin en onzin van de zoektocht naar oorzaken van terrorisme’. In: Internationale Spectator, jaargang 58, nr. 11, november 2004, p. 542-548. Barnaby, W. (2002). De biologische oorlogvoering. Rijswijk: Elmar. Berkhof, G.C. (2001). ‘Oorlog en technologie’. In: Internationale Spectator, jaargang 55, nr. 1, januari. - pp. 20-23. Literatuur
‘Biological Weapons. The Potential for Terrorist Use’ (1999). In: Strategic Comments, Volume 5 Issue 5 June. Biotechnology, Weapons, and Humanity (1999). The British Medical Association. Amsterdam: Harwood Academic Press.
97
Boot, M. (2003). ‘The New American Way of War’. In: Foreign Affairs, July/August 2003. Bosch, J.M.J.(2002). ‘De toekomst van de oorlogvoering’. In: G. Teitler, J.M.J. Bosch, W.Klinkert et al., Militaire strategie. Mets & Schilt Amsterdam. - pp. 478-503. Bosch, J.M.J., H.A.M. Luiijf & A.R. Mollema (red.) (1999). Information Operations, NL ARMS, Netherlands Annual Review of Military Studies 1999, Tilburg: University Press Tilburg. Brugh, M. aan de. ‘Minimaterie’. In: NRC Handelsblad, 9 december 2004. Buruma, Y. (2000). ‘Transnationaal georganiseerde misdaad en internationale veiligheid: over crimineel kosmopolitisme’. In: Internationale Spectator, jaargang 54, nr 5, mei. - pp. 248256. Chyba, Chr. F. & Alex.L. Greninger. (2004). ‘Biotechnology and Bioterrorism: An Unprecedented World’. In: Survival, Volume 46 Number 2 Summer 2004. - pp. 143-163. Clausewitz, C. (1991). Over de oorlog. Houten: Het Wereldvenster. Codner, M. (2003). ‘An Initial Assessment of the Combat Phase’. In: Eyal, Jonathan (red.) War in Iraq, Combat and Consequence, London: The Royal United Services Institute for Defence and Security, p. 24. Cook, N. (2003). ‘Effects-Based Air Operations’. In: Jane’s Defence Weekly, 18 June. - pp. 52-58. Van pepperspray
Coolen, G.L. (1998). Humanitair oorlogsrecht. Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink. Cooper, R. (2003). The Breaking of Nations, Order and Chaos in the Twenty-First Century, London: Atlantic Books.
tot lasergun
Coping with the Weapons of Tomorrow (2003). Annual Debate Jointly Organized by the ICRC, the London School of Economics and Political Science (LSE) and the BBC World Service, 8 May. (www.icrc.org/Web/Eng/siteengO.nsf/html/lse2003) Coupland, R.M. (1999). ‘Review of the Legality of Weapons: a New Approach’ The SIrUS Project, 30 September. (www.icrc.org)
98
Creveld, M. van (1991). Technology and War, From 2000 B.C. to the Present. New York: The Free Press. Creveld, M. van (1991). The Transformation of War. New-York: The Free Press. Creveld, M. van. ‘Schijnoverwicht’. In: De Groene Amsterdammer, 10 januari 2004. Defensie Technologieverkenningen 2002. (2002). Den Haag: TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium. Derix, S. ‘Clusterbom van Neerlands trots…’. In: NRC Handelsblad, 31 oktober 2001. ‘Directed-Energy Weapons’. (2004), CCSS Survey nr. 5. Den Haag: Clingendael Centre for Strategic Studies, July 1. Dunlap, C.J. (1998). ‘Preliminary Observations: Asymmetrical Warfare and the Western Mindset’. In: L.J. Matthews. Challenging the United States Symmetricaly and Asymmetrically: Can America be Defeated? Carlisle Barracks, Pennsylvania: U.S. Army War College, Strategic Studies Institute, July. - pp. 1-18. Dunlap, C.J. (1999). Technology and the 21 st Century Battlefield: Recomplicating Moral Life for the Statesman and the Soldier. Carlisle Barracks, Pennsylvania Strategic Studies Institute, U.S. Army War College, January 15. - pp. 25. Elbe, S. (2003) ‘Strategic Implications of HIV/AIDS’. ADELPHI PAPER 357, Oxford: Oxford University Press for the International Institute for Strategic Studies, June. Est, van R. & I. Malsch & A. Rip (2004). Om het kleine te waarderen…Een schets van nanotechnologie: publiek debat, toepassingsgebieden en maatschappelijke aandachtspunten. Den Haag: Rathenau Instituut, Werkdocument 93. Everts, S. & G. Schmitt (2002). ‘Is militaire macht nog steeds de sleutel tot internationale veiligheid?’. In: NAVO Kroniek, nummer 4. (www.nato.int/docu/review/2002/issue 4/dutch/debate_pr.html)
99
Literatuur
Falende Staten, Een Wereldwijde Verantwoordelijkheid (2004). Den Haag: Adviesraad Internationale Vraagstukken, no. 35, Mei.
Fidler, D.P. (2002). ‘“Non-Lethal” Weapons and International Law: Three Perspectives on The Future’. In: Lewer, Nick (ed), The Future of Non-Lethal Weapons: Technologies, Operations, Ethics, and Law. London: Frank Cass Publishers. - pp. 26-39 Forbes, I. (2003). ‘Transformation Towards Future Warfighting’. In: RUSI Journal, October. - pp. 54-60. Freedberg, S.J. (2002). ‘Non-Lethal Weapons Raise Political, Ethical Questions’. In: National Journal, May 13. Freedman, L. (1998). ‘The Revolution in Strategic Affairs’. Adelphi Paper 318. Oxford: Oxford University Press. Freedman, L. (2003). ‘War’. In: Foreign Policy, July/August. - pp. 16-25 Friedman, N. (2004). ‘Making NEC Worthwhile’. In: RUSI Journal, December. - pp. 42-48. Fukuyama, F. (1992). The End of History and the Last Man. New York: Free Press. Future Strategic Strike Forces (2004). Washington D.C: Report of the Defense Science Board Task Force, Office of the Under Secretary of Defense for Acquisition, Technology and Logistics. February. ‘The Future of Urban Warfare, A challenge for the US Armed Forces’ (1999). In: Strategic Comments. London: International Institute for Strategic Studies, March.
Van
Global Trends 2015: A Dialogue About the Future With Nongovernment Experts. (2000). Washington D.C.: National Intelligence Council, December 13.
pepperspray
Gray, C.S. (1990). War, Peace and Victory, Strategy and Stratecraft for the Next Century, New York: Simon & Schuster.
tot
Grin, J. (1996). ‘Technologie als toverwoord ?’. In: Nooit meer vechten. Beschaving, technologie en toepassing van militair geweld. Den Haag: Stichting Maatschappij en Krijgsmacht. - pp. 44-57.
lasergun
Grin, J. (2000). ‘Militaire technologie en veiligheid’. In: Kernvraag nr. 126., p. 53-59.
100
Grossman, K. (2001). Weapons in Space. New York: Seven Stories Press. Gutman, R. & R. David (red.) (1999). Crimes of War: New York – London, W.W. Norton & Company. Herby, P. (2003). ‘Grim Future’. In: The World Today, May. - pp. 9-12. Hoek, E.A. van, H.J. Pasman & B.M. Spee. (2004). ‘Krijgsmacht en technologie’. In: E.R. Muller et al. (red.). Krijgsmacht, Studies over de organisatie en het optreden. Alphen aan den Rijn: Kluwer. - pp. 495-517. Homan, C. (1998). ‘Interne en externe veiligheid steeds meer verweven’. In: ARMEX, februari- p. 5. Homan, C. (2000). ‘Blauwhelm’- en ‘groenhelm’-operaties’. In: ARMEX, december. - p. 5. Homan, C. (2001). ‘De eeuw van de asymmetrische oorlogvoering’. In: ARMEX, oktober. - p. 5. Homan, C. (2003-1). ‘Militaire aspecten van de Irak-oorlog, Amerikaanse technologie en Iraakse incompetentie’. In: Bomert, Bert; Hoogen, Theo van, Wessel Ramses (red). Jaarboek Vrede en Veiligheid 2003. Nijmegen: Centrum voor Internationaal Conflict-Analyse & Management, KU Nijmegen. - pp. 35-47. Homan, C. (2003). ‘Over stabiliteit, defensie en ontwikkelingssamenwerking’. In: ARMEX, december. - p. 5. Homan, C. (2004). ‘Privatisering van oorlogsvoering vereist regulering’. In: ARMEX, februari. p. 5. Homan, K. & B. Kreemers. (2002). NMD: de Amerikaanse Waterlinie. Den Haag: Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’ mei. Howard, M. (1983). The Causes of Wars. Cambridge Massachusetts: Harvard University Press. - pp. 101-116.
101
Literatuur
Howard. M. (1994). How Much Can Technology Change Warfare? U.S. Army War College, Strategic Studies Institute, 20 July, pp. 1-7
Iersel, van A.H.M. & Th.A. van Baarda.(2002). Militaire ethiek, Morele dilemma’s van militairen in theorie en praktijk, Budel: Damon. Iklé, F.C. (2001/02). ‘The Deconstruction of Death’. In: The National Interest, Number 62, Winter. - pp. 87-97. ‘The Individual and Collective Roles Scientists Can Play in Strengthening International Treaties’ (2004). The Royal Society, 19 April (www.royalsoc.ac.uk). An Introduction to Biological Weapons, their Prohibition, and the Relationship to Biosafety (2002). Backgrounder Series, Number 10, April 2002. - pp. 1-18. ‘Introduction to Non-Lethal Weapons (NLWs)’ (2004). University of Bradford, 5 May. (www.bradford.ac.uk/acad/nlw/introduction) Jansen, M. (2004). ‘Massavernietigingswapens uit de voormalige Sovjetunie, Een nieuw soort wapenloop’. In: Internationale Spectator, november. pp. 555-562. Joint Vision 2010. (1996). Joint Chiefs of Staff. Washington D.C.: Department of Defense. Kalshoven, F. (1985). Zwijgt het recht als de wapens spreken?, Clingendael-reeks deel 9. ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij. Kalshoven, F. & L. Zegveld. (2001). Constraints on the Waging of War. An Introduction to International Humanitarian Law. Geneva: International Committee of the Red Cross, March. Van
Kellenberger, J. ‘An Appeal to Goverments and Scientists’. In: International Herald Tribune, 27 September 2002.
pepperspray
Kim, B. (2003). ‘Training for the Digital Domain. Is Man the Weakest Link?’. In: Jane’s Defence Weekly, 13 August. - p. 4. Klare, M.T. (2001). Resource Wars, the New Landscape Of Global Conflict. New York: Henry Holt and Company.
tot lasergun
Klerk, P. de (2003). ‘Het Non-Proliferatie Verdrag onder vuur’. In: Internationale Spectator, jaargang 57, nr 10, oktober. - pp. 480-486. Koelega, D.G.A. (2000). ‘Technologie verdient een goed debat’. In: Kernvraag nr. 126. pp. 9-17.
102
Korb, L. & A. Tiersky. (2001). ‘The End of Unilateralism? Arms Control After September 11’. In: Arms Control Today, October. Krepon, M. (2004). ‘Weapons in the Heavens: A Radical and Reckless Option’. In: Arms Control Today, November. - pp. 11-19. Kucera, J. (2004). ‘Iraq Conflict Raises Doubts on FCS Survivability’. In: Jane’s Defence Weekly, 19 May. - pp. 8. Leeuwen, M. van (2002). ‘Catastrofaal terrorisme en niet-conventionele wapens’. In: Internationale Spectator, jaargang 56, nr 1, januari. - pp. 3-8. Lieven, A. (2000/01). ‘Nasty Little Wars’. In: The National Interest, Number 62. - pp. 65-77. Moelker, R. & W. Klinkert (1999). ‘De technologische fictie’. In: H. Born, R. Moelker, & J. Soeters (red.). Krijgsmacht en samenleving. Klassieke en eigentijdse inzichten. Tilburg University Press. Moody, M. (2001). ‘Risk and Response’. In: The World Today, November. - pp. 4-9. A More Secure World: Our Shared Responsibility. (2004). Report of the Secretary General’s High-level Panel on Threats, Challenges and Change, New York: United Nations. The National Security Strategy of the United States (2002). Washington D.C.: The White House, September. Nederland en Crisisbeheersing. Drie actuele aspecten (2004). Adviesraad Internationale Vraagstukken, No. 34, maart. - pp. 39-50 Newhouse, J. (red.) (2002). Assessing the Threats. Washington D.C: Center for Defense Information. Non-Lethal Weapons Research in the US: Calmatives and Malodorants (2001). The Sunshine Project, Backgrounder Series no. 8, July.
103
Literatuur
Nooit meer vechten? Beschaving, technologie en toepassing van militair geweld (1996). Den Haag: Stichting Maatschappij en Krijgsmacht.
De Ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie in de jaren negentig. Van onzekere veiligheid naar zekere onveiligheid (1999). Den Haag: Adviesraad Internationale Vraagstukken, No. 10, september. Oosbree, G. van & L. Westerhoven (2002). ‘De moderne soldaat’. In: ARMEX april. - pp. 14-15. OSCE Strategy to Address Threats to Security and Stability in the Twenty-First Century (2003). Organization for Security and Cooperation in Europe, Ministerial Council, Maastricht, 2 December. Osinga, F. (2001). ‘Een nieuwe totale oorlog als dialectisch moment’. In: Vrede en Veiligheid, jaargang 30, nummer 4. – pp. 447-481. Osinga, F (2003). ‘Netwerkend de oorlog in. ‘Network Centric Warfare’ en de Europese militaire transformatie’. In: Militaire Spectator, jaargang 172 7/8. - pp. 386-400. Owens, B. (2000). Lifting the Fog of War. New York: Farrar. Pax Christi wil ethische benadering van biowapens (2004). Utrecht: Pax Christi. Peters, Ralph (1999). Fighting for the Future. Will America Triumph? Mechanicsburg, PA: Stackpole Books. Preëmptief optreden (2004). Adviesraad Internationale Vraagstukken en Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (2004), No. 36, AIV/No. 15, CAVV, juli. Van pepperspray
‘Preventing Hostile Use of the Life Sciences: From Ethics and Law to Best Practice’ (2005). International Committee of the Red Cross. (www.icrc.org/Web/Eng/siteengO.nsf/htmlall/66NC2R?OpenDocument&View=de)
tot
‘Proliferation of Weapons of Mass Destruction: Assessing the Risks’ (1993). Washington D.C.: US Congress, Office of Technology Assessment - pp. 53.
lasergun
Rappert, B. (2001) ‘Scenarios on the Future of Non-Lethal Weapons’. In: Comparative Security Policy, Vol. 22, No. 1 April. - pp. 57-82.
104
Reijnders, L. ‘Nanotechniek is riskant voor de volksgezondheid’. In: Het Financieele Dagblad, 12 februari 2004. Report of the Commission to Assess United States National Security Space Management and Organization (2001). Washington D.C. January 11. Reyes, D. (2004). The Ethics of Chemical and Biological Weaponry. Markula Center for Applied Ethics, May 13. Robinson, J.P. (2004). ‘Codes of Conduct and Individual Responsibility. A Posting for the ICRC Extranet Biotechnology, Weapons & Humanity’. (www.ex.ac.uk/codesofconduct/Publications/JPP.htm) Ruiter, W. de (1997). ‘Bewapening en ethiek’. (http://www.tue.nl/vredescentrum/ONDERWIJ/Ruiter2.htm) A Secure Europe In A Better World: European Security Strategy (2003). Brussels: European Council, 12 December. Schie, P. van (2000). ‘Het onzichtbare gevaar: over biologische wapens en ons gebrekkig afweersysteem’. In: Internationale Spectator, jaargang 54, nr 2, februari. - pp. 80-86. Shearer, D. (1998). ‘Private Armies and Military Intervention’, Adelphi Paper 316, Oxford: Oxford University Press. - pp. 39-56. Shea, D.A. & F. Gottron. (2004). ‘Small-Scale Terrorist Attacks Using Chemical and Biological Agents: An Assessment Framework and Preliminary Comparisons’. Washington D.C.: Congressional Research Service – The Library of Congress, 20 May. Singer, P.W. (2004). ‘War, Profits, and the Vacuum of Law: Privatized Military Firms and International Law’. In: Columbia Journal of Transnational Law, Vol. 12. - p. 523.
Literatuur
Singer, P.W. (2001). ‘Corporate Warriors. The Rise of the Privatized Military Industry and Its Ramnifications for International Security’. In: International Security, Vol. 26, No. 3, Winter 2001.02. - pp. 186-220. SIPRI Yearbook 1993. Armaments, Disarmament and International Security (1993). Oxford: Oxford University Press.
105
SIPRI Yearbook 2004. Armaments, Disarmament and International Security (2004). Oxford: Oxford University Press. ‘The Science & Technology Dimension’. (2003). In: Strategic Trends. London: Joint Doctrine and Concepts Centre, Ministry of Defence United Kingdom, March. ‘The Social Dimension’ (2003). In: Strategic Trends. London: Joint Doctrine and Concepts Centre, Ministry of Defence United Kingdom, March. Speller, S. ‘Start nu debat over risico’s nanotechniek’. In: Het Financieele Dagblad, 30 april 2004. Staten, C.L. (2003). Urban Warfare Considerations; Understanding and Combating Irregular and Guerilla Forces During A ‘Conventional War” In Iraq. Chigago: Emergency Response & Research Institute, 29 March. Stichting Vluchteling (2004), Vluchtelingen in getal. 37 miljoen mensen op de vlucht. Den Haag. Taakspecialisatie: het schiet niet echt op (2003). Den Haag: Interdepartementaal beleidsonderzoek, juli. Technologie Verkenningen Niet-Letale Wapens, Deelrapportage (basisrapport) van het project Technologie Verkenningen & Assessment NLW 2002/2003 (2003). Den Haag: TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium. Toffler, A.(1981). The Third Wave, New York: Bantam Books.
Van
Toffler, A. & H. Toffler (1995). War and Anti-War, New York: Warner Books.
pepperspray
Stone, J. (2004). ‘Politics, Technology and the Revolution in Military Affairs’. In: The Journal of Strategic Studies, Vol. 27, No. 3, September – pp. 408-427.
tot
Teitler, G. (2002). ‘Algemene beschouwingen over strategie’. In: Teitler, G., J.M.J. Bosch, W. Klinkert. et al. Militaire strategie. Amsterdam: Mets & Schilt. - pp. 51-55.
lasergun
Ullman, H. (2003). ‘Shock and Awe Revisited’’. In: RUSI Journal, Vol 148 No3, June – pp. 110-115. ‘The UN and International Security’ (2004). In: Strategic Comments, Volume 10 Issue 10, December.
106
Verboom, J.O. (2003). ‘Het Chemische-Wapensverdrag vijf jaar in werking’. In: Internationale Spectator, jaargang 57, nr. 4, april. - pp. 191-195. Vision for 2020. (ongedateerd). U.S. Space Command. (www.fas.org/spp/military/docops/usspac/visbook.pdf) Wezeman, P. (2001). ‘De discussie over lichte wapens: zwakte en noodzaak’. In: Internationale Spectator, jaargang 55, nr. 11, november. - pp. 553-557. Wheelis, M. (2004). ‘Will the New Biology Lead to New Weapons?’ In: Arms Control Today, July/August 2004. (www.armscontrol.org/act/2004_07-08?Wheelis.asp?) Wilson, C. (2004). Network Centric Warfare: Background and Oversight Issues for Congress. Washington: Congressional Research Service – The Library of Congress. Wijk, R. de (1998). Vechten met één hand op de rug? Vredesondersteuning in escalerende conflicten. Den Haag: Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, notitie 1, maart.
Literatuur
107
Van
pepperspray
tot
lasergun
108
Over de auteur Generaal-majoor der mariniers b.d. mr.drs. Kees Homan trad in 1962 aan bij het Koninklijk Instituut voor de Marine als adelborst voor het Korps Mariniers. Na zijn benoeming tot tweedeluitenant der mariniers in 1965 vervulde hij diverse functies in de operationele en opleidingssfeer. Zijn laatste functie was directeur van het Instituut Defensie Leergangen, waar alle hogere opleidingen voor officieren van de krijgsmacht gegeven worden. Sinds hij de actieve dienst heeft verlaten is hij parttime werkzaam bij het Instituut Clingendael in Den Haag, waar hij onderzoek verricht op het gebied van vrede en veiligheid in het algemeen en defensie in het bijzonder.
Over de auteur
109
Van
pepperspray
tot
lasergun
110