In: Economische groei verklaard: hoe reëel is de nieuwe economie?, Creative Destruction Symposium, 19 april.
VAN NIEUWE ECONOMIE NAAR EEN PRODUCTIEVE ECONOMIE? Inleiding De snelle vooruitgang in de informatie- en communicatie technologie (ICT) van de afgelopen decennia heeft het productieproces van veel goederen en diensten fundamenteel veranderd. Productieprocessen worden vandaag de dag grotendeels aangedreven door computer-gestuurde technologieën. En ook in de dienstensector wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van ICT om “diensten-op-maat” te kunnen leveren. Het probleem was lange tijd dat ondanks de sterk gestegen uitgaven aan en investeringen in ICT, de effecten ervan niet of nauwelijks zichtbaar waren op macroeconomisch niveau. De door Nobelprijswinnaar, Robert Solow, geformuleerde productiviteitsparadox (“men ziet computers overal behalve in de statistieken”), heeft de gemoederen onder kwantitatieve economen dan ook behoorlijk in beroering gebracht. De recente versnelling in de groei van de productiviteit in de Amerikaanse economie heeft hier echter verandering in gebracht. Misschien dat de informatietechnologie na vele jaren van “trial and error” nu dan toch eindelijk effect begint te sorteren. Niet alleen de media zien deze ontwikkeling als een bewijs dat de derde industriële revolutie haar intrede heeft gedaan, en dat die mogelijk van een gelijke of zelfs grotere omvang en belang is dan de eerste (stoom) en de tweede (elektriciteit) technologische revoluties. Ook toonaangevende Amerikaanse beleidsmakers (zoals presidentskandidaat, Al Gore, en de gouverneur van de Federal Reserve Board, Alan Greenspan) en economen (zoals, bijvoorbeeld, Paul Krugman) hebben hun geloof in de “nieuwe economie” inmiddels in meer of minder sterke bewoordingen beleden. Dit debat is vorig jaar de Atlantische oceaan naar Europa overgewaaid, waar academici, beleidsmakers, managers en journalisten over elkaar struikelen om hun visie te geven. Tijd dus om de balans op te maken wat dit debat tot nu toe heeft opgeleverd. Definities van de nieuwe economie Wat is nu eigenlijk die nieuwe economie? Volgens Kevin Stiroh, een econoom van de Federal Reserve in New York, moeten er tenminste drie versies van de “nieuwe economie” worden onderscheiden. De eerste, macroeconomische, versie wijst op de voortdurende versnelling van de economische groei zonder een toename in de inflatie. Sommige wijten het achterwege blijven van inflatoire druk aan de voortdurende verruiming van de markt voor ICT. De tweede, conjucturele, versie benadrukt de afnemende conjunctuurbewegingen. De afvlakkende afruil tussen inflatie en werkloosheid zou mede veroorzaakt worden
doordat het voorraadbeheer veel beter kan worden gereguleerd met behulp van ICT. De derde definitie van nieuwe economie betreft de stijgende productiviteit ten gevolge van ICT. De laatste zou een efficiëntere relatie tussen inputs en output mogelijk maken vanwege netwerk-effecten en mogelijk toenemende schaalopbrengsten die daarmee kunnen worden gerealiseerd. Hoewel de eerste twee benaderingen van de nieuwe economie zeker interessant zijn en belangrijke onderwerpen voor onderzoek vormen, is het nog te vroeg om een goed oordeel te kunnen vormen. Er zijn namelijk ook goede argumenten te bedenken, die in dit artikel niet verder worden besproken, om de eerste twee nieuwe economie-versies te verwerpen. Bij de laatste versie, de productiviteitsversie, is de hypothese (ICT moet productiviteit versterken) in ieder geval eenduidig en helder, en is het primair zaak om de feiten inzake productiviteit zo goed mogelijk op een rij te krijgen. Lange termijn productiviteitstrends Een korte historische terugblik kan hierbij geen kwaad. Al meer dan een kwart eeuw is er in de geïndustrialiseerde wereld sprake van een voortdurende vertraging van de productiviteitsgroei. Sinds 1973 is de arbeidsproductiviteit in het OESO-gebied toegenomen met gemiddeld slechts 2% per jaar, hetgeen veel lager is dan de 4-5% groei per jaar gedurende het “gouden tijdperk” van de jaren vijftig en zestig. [plaats hier tabel 1] Toch zijn er drie belangrijke waarnemingen met betrekking tot deze cijfers die nadere aandacht verdienen. Ten eerste is, ondanks de trage groei in het OESOgebied, de arbeidsproductiviteitsgroei in Europa als geheel sneller geweest dan in de VS. Ten tweede is sinds 1980 de diversiteit in productiviteitsgroei tussen OESO landen verrassend snel toegenomen. Met name gedurende de meest recente drie à vier jaren zijn de verschillen groter geworden. Natuurlijk beïnvloeden verschillen in de conjunctuur de vergelijking voor zo’n korte periode, maar dit neemt niet weg dat met name één verandering (de derde waarneming) sterk opvalt: terwijl de Europese productiviteitsgroei recentelijk verder is vertraagd, is die in de Verenigde Staten snel toegenomen tot een groeivoet ruimschoots boven die van Europa. Het meten van de nieuwe economie Het belangrijkste verschil bij het meten van de productiviteit in de nieuwe economie is dat men het onderwerp kan benaderen vanuit een macro“accounting” oogpunt of vanuit een micro-economisch oogpunt. Op het microeconomische niveau is er veel bewijs geproduceerd dat computers en ICT een significant positief effect hebben op de prestaties van bedrijven, ondanks het feit
dat niet alle studies een identieke uitkomst hebben voor wat betreft de omvang van het effect. Dit neemt niet weg dat op het geaggregeerde macro niveau van de nationale rekeningen en de productiviteitsstatistieken, de effecten van ICT nog altijd klein of zelfs helemaal afwezig blijken. De afgelopen jaren zijn er vele verklaringen voor de hierboven al geciteerde productiviteitsparadox van Solow naar voren gebracht. Een aantal van de mogelijke verklaringen zijn gerelateerd aan de invloed van ICT op productiviteitsgroei: 1) Het belang van ICT wordt overdreven omdat aangezien het slechts een klein aandeel in de totale output en inputs heeft. 2) ICT kapitaal heeft geen grote invloed op productie en productiviteitsgroei omdat het relatief goedkoop is en daarom een substituut is voor relatief duurder non-ICT kapitaal alsmede arbeid. 3) Op lange termijn kan ICT wel degelijk hogere opbrengsten genereren dan non-ICT kapitaal, maar het kost tijd voordat een versnelling in de productiviteitsgroei kan worden waargenomen. In het vervolg van dit inleidend artikel zal ik aan deze drie factoren kort aandacht besteden.1 Het belang van ICT voor economische groei Als we de cijfers van het ICT aandeel in productie en investeringen bekijken dan vallen er twee dingen op (zie tabel 2). Ten eerste is de VS meer ICT-intensief dan de gemiddelde Europese economie. Alleen de Zweedse economie heeft een ICT-intensiteit die hoger ligt dan in de VS, en Engeland en Nederland benaderen het niveau van de VS. Ten tweede blijken deze cijfers toch niet buitengewoon hoog; zeker niet gezien het feit dat ze de afgelopen vijf jaar slechts marginaal zijn toegenomen. Het eerste deel van Solow’s beroemde uitspraak, namelijk dat computers overal te zien zijn, is daarom waarschijnlijk een beetje overdreven, zowel vanuit een geografisch oogpunt als mede vanuit het perspectief van economische activiteit. [plaats hier tabel 2] Bij het bepalen van het belang van ICT voor economische groei, gaat het eigenlijk niet zozeer om hoeveel er nú in ICT wordt geinvesteerd, maar vooral om wat er reeds aan totale voorraad is geaccumuleerd ICT-kapitaal. Voor de VS zijn er redelijk goede cijfers van ICT-kapitaal, die wederom verbazingwekkend lage aandelen van ICT in de totale kapitaalgoederenvoorraad (exclusief 1
Voor een uitgebreidere versie, zie B. van Ark, ‘Measuring Productivity in the “New Economy”: Towards a New Economy’, De Economist, vol. 148, no. 1, 2000. In het geciteerde artikel besteed ik ook aandacht aan een vierde belangrijke verklaring voor de productiviteitsparadox, namelijk dat een deel van de trage productiviteitsgroei kan worden verklaard door het feit dat de productie en inputs die zijn gerelateerd ICT investeringen en uitgaven niet goed worden gemeten.
woningen) van niet meer dan een paar procentpunten laten zien. Zulke lage cijfers kunnen deels worden verklaard door de relatief snellere afschrijving van computer kapitaal. Dus veel van de nieuwe investeringen in IT vervangen “verouderd” IT kapitaal zonder dat het aandeel in de totale kapitaalgoederenvoorraad daarmee wordt vergroot. Uit de Amerikaanse cijfers blijkt tevens dat de verspreiding van computer-kapitaal over de diverse sectoren van de economie erg ongelijk is. De dienstensector blijkt de meest intensieve gebruiker van computers te zijn, en dat is verontrustend omdat juist daar de productiviteitsgroei opvallend laag is. Macroeconomische groeirekeningen laten dan ook inderdaad zien dat de bijdrage van ICT aan economische groei niet zo hoog is als men zou denken. Opnieuw Amerikaanse schattingen suggereren dat ICT tot het begin van de jaren negentig niet meer dan omstreeks 4 procent bijdroeg aan de groei van het BBP van de VS. Professor Dale Jorgenson van Harvard University heeft deze geringe bijdrage verklaard als zijnde simpelweg een kwestie van relatieve prijzen van inputs. Vanwege de steeds sterker dalende prijzen van ICT vindt er snelle substitutie plaats van goedkope computers voor andere en duurdere kapitaalgoederen alsmede arbeid. Zo’n substitutieproces hoeft niet onmiddellijk tot productiviteitsgroei te leiden. Dat laatste zou echter wel het geval zijn als computers ook zogenaamde “spillover” effecten zouden genereren, dat wil zeggen dat andere bedrijven en bedrijfstakken van ICT kunnen profiteren zonder dat ze er zelf in hoeven te investeren. Econometrische studies die bedrijfsgegevens op microniveau hebben gebruikt, zoals bijvoorbeeld door MIT-econoom Brynjolffsson, laten zien dat de effecten van ICT investeringen op productiviteit soms aanzienlijk groter kunnen zijn dan uit de macro-cijfers blijkt. De verschillen tussen bedrijven en bedrijfstakken zijn echter zo groot, dat deze micro-resultaten niet maar zo geaggregeerd kunnen worden naar het macro-niveau. Toch zou het kunnen dat de micro- en macro-resultaten wat meer naar elkaar beginnen te convergeren. Zo is gebleken dat in de meest recente jaren (dat wil zeggen sinds 1996) de bijdrage van ICT kapitaal behoorlijk is toegenomen tot 7 à 8 procent van de BBP groei in de VS. Dat lijkt nog steeds niet veel, maar in termen van productiviteit (dat wil zeggen, de bijdrage van ICT aan groei van de output gedeeld door de inputs) klinkt het al een stuk beter: meer dan 40% van de productiviteitsverbetering in de VS sinds het begin van de jaren negentig kan worden toegeschreven aan ICT kapitaal. Voor Europa zijn dit soort cijfers nog niet zo ruimschoots voorhanden, maar er is genoeg reden om aan te nemen dat de grotere bijdrage van ICT aan groei ook hier waar te nemen is, wellicht met een vertraging van een aantal jaren.
Just wait and see? Het zou bij dus wel ‘ns zo kunnen zijn dat we gewoon niet te ongeduldig moeten zijn, willen we de effecten van ICT technologie op economische groei kunnen waarnemen. De economisch historicus Paul David (Stanford University) heeft, met verwijzing naar de eerdere technologische revoluties (stoom en electriciteit), beweerd dat het gauw drie à vier decennia kan duren voordat een zogenaamde “general purpose technology” ook productiviteitseffecten sorteert. Dit wordt nog versterkt als zo’n technologie wordt gekenmerkt door netwerk-effecten, dat wil zeggen dat naarmate het aantal gebruikers van de technologie toeneemt het nut ervan ook stijgt. Nu het internet en alle daaraan gerelateerde steeds meer gebruikers begint te kennen, is er dus wel aanleiding tot enig optimisme. Toch zou het niet goed zijn om stil te blijven zitten en de effecten van ICT rustig af te wachten. Recente micro-studies laten zien dat het opvoeren van ICT investeringen met name in de dienstensector (dat tenslotte de grootste gebruiker is van ICT) gepaard dient te gaan met innovatie van dienstenconcepten en organisatorische innovaties, zodat de complementariteit tussen computers en arbeid wordt geoptimaliseerd. Het bewerkstelligen van deze veranderingen ligt vooral in handen van het bedrijfsleven zelf, hoewel de overheid wel een taak heeft om onderwijs en training zodanig in te richten dat het zowel het aanbod als de vraag naar ICT ondersteunt. Maar er bestaat wellicht nog een meer verstrekkende rol voor de overheid met betrekking tot ICT. Veel van de netwerkeffecten van ICT in de Verenigde Staten zijn namelijk te danken aan het feit dat de arbeids- en produktmarkten daar de afgelopen sterk geliberaliseerd zijn. In Europa lopen we daar op veel punten nog ver mee achter. Als de markten voor goederen en factorinputs té rigide blijven, bestaat het risico dat ICT vooral gebruikt zal worden om te substitueren voor de in Europa relatief dure arbeid. Hierdoor zal de Europese economie nog kapitaalintensiever worden dan ze al is, hetgeen maar weinig extra groei en werkgelegenheidscreatie zal opleveren. Of de nieuwe economie ook een productievere economie zal worden blijft daarmee dus nog een open vraag. Maar wel een vraag waar beleidsmakers misschien mee kunnen dan een technologiebeleid. Bart van Ark Hoogleraar “Economie van productiviteit en technologiebeleid”
Table 1 - Annual Average Growth Rate of GDP per Hour Worked 1960-73 1973-87 1987-98 1995-98 Austria Belgium Denmark Finland France Germany (a) Greece Ireland Italy Netherlands Norway Portugal Spain Sweden Switzerland UK
5.9 5.5 5.0 6.1 5.0 5.2 7.1 5.5 7.8 4.5 4.2 7.4 8.1 4.7 3.4 3.8
2.6 3.0 1.6 2.2 3.1 2.6 2.2 3.7 2.6 2.9 3.4 1.7 3.7 1.6 1.2 2.3
1.7 2.2 2.3 2.9 1.7 2.7 1.6 5.0 2.2 1.7 2.7 2.3 1.8 1.3 1.8 1.7
2.5 1.8 1.4 2.2 1.9 3.1 1.9 5.8 0.9 1.7 1.5 1.9 0.5 2.2 1.2 1.6
Coefficient of variation
0.254
0.303
0.392
0.593
5.5 2.7
2.7 1.2
2.0 1.3
1.7 2.5
EU USA
Table 2 – ICT Shares in Output and Investment ICT output ICT expenICT investas % of diture as % ment as manufactuof GDP % of gross ring output 1997 fixed capital 1996 formation 1996 Belgium Denmark France Germany Netherlands Sweden United Kingdom
n.a. 2.5 6.8 (a) 6.9 9.4 (a) 5.8 6.4 (b)
6.0 6.5 6.4 5.6 7.0 8.3 7.6
12.1 15.3 (a) 10.9 11.2 13.5 17.4 18.3
European Union n.a. 5.9 n.a. United States 9.1 7.8 20.6 (a) 1995; (b) 1994 Note: ICT output is value added in office and computing technologies and radio, TV and communication. ICT expenditure concerns IT hardware, IT services and software and telecommunication. ICT investment is defined as expenditure of IT hardware (assuming that IT expenditure on hardware by households, which is included, is offset by IT expenditure by unincorporated enterprises, which are excluded) and 30 per cent of expenditure on telecommunications (assuming to represent the part of expenditure on communications by enterprises) Source: ICT and manufacturing output from OECD, STAN Data Base; ICT expenditure as % of GDP from OECD (1999); ICT investment calculated from WITSA, International Data Corporation; gross fixed capital formation from OECD (1999a).