BESCHIKKING D.D. 12 NOVEMBER 2008 – NR. MPM13706/2008-002323 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet milieubeheer (Wm) AANVRAAG Op 1 februari 2008 hebben wij een aanvraag ontvangen van GMB Slibverwerking Zutphen B.V. (verder te noemen GMB Slibverwerking) om een vergunning ingevolge artikel 8.1, lid 1, sub b, van de Wet milieubeheer (Wm) voor het veranderen van de inrichting of de werking daarvan. Algemeen De aanvraag betreft de inrichting, gelegen aan de Oostzeestraat 3b te Zutphen, kadastraal bekend gemeente Zutphen, sectie K, de nummer(s) 935, 1090, 1133, 1134, 1136, 1182, 1183 en 1184. Het terrein heeft de bestemming industrie. GMB Slibverwerking kenmerkt zich door minerale en organische afvalstoffen in te nemen, deze te bewaren en/of te be- en verwerken. De minerale en organische afvalstoffen worden apart van elkaar verwerkt. De primair te verwerken organische afvalstof betreft zuiveringsslib van communale rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). Ter optimalisatie van het verwerkingsproces worden daaraan de zogenaamde toeslagstoffen toegevoegd, bestaande uit industrieel zuiveringsslib, vet uit vetputten van afvalwaterzuiveringen en van de voedselbereiding, afvalvetten van de vleesverwerkende industrie, reststoffen van de voedingsmiddelenindustrie, zoals afvalmelasse en overige koolstofrijke fracties. Voorts worden structuurmaterialen toegediend aan het composteringsproces, zoals houtblokjes, zaagresten, versnipperd snoeihout, schors en gebruikt biofiltermateriaal. Op grond van categorie 28.4, onder a, sub 2, en onder c, sub 1, van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) zijn wij het bevoegd bestuursorgaan voor het afgeven van de gevraagde vergunning. De installatie(s) binnen de inrichting is (zijn) aan te merken als gpbv-installatie(s). Dat wil zeggen dat categorie 5.3 van bijlage I van de Richtlijn 96/61/EG, de Europese richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging van toepassing is (de zogeheten IPPCrichtlijn). De vergunning wordt aangevraagd voor tien jaar. Gelijktijdig heeft GMB slibverwerking bij ons een aanvraag ingediend ingevolge de Wet verontreiniging Oppervlaktewateren. Wij hebben de aanvraag om een Wet-milieubeheervergunning ingeschreven onder nummer MPM13706/2008-002323.
Vergunde situatie Registratienummer
Datum
Onderwerp
MPM2183
31 mei 2005
Revisievergunning voor innemen, opslaan en verwerken van onder andere communaal zuiveringsslib.
MPM 5948
12 januari 2006
MPM 10155
03 mei 2007
Melding ingevolge artikel 8.19 Wm voor optimalisatie van de procesvoering.
MPM 13461
25 maart 2008
Melding ingevolge artikel 8.19 Wm voor het plaatsen van een transformator.
Melding ingevolge artikel 8.19 Wm voor bouw kantoor.
Beschrijving van de aangevraagde activiteiten Voor een gedetailleerde omschrijving van deze activiteiten verwijzen wij naar hoofdstuk 5 van de aanvraag. De aanvraag bestaat uit: - de aanvraag zelf, bestaande uit 33 pagina' s; - 12 bijlagen, zijnde: 1 Niet technische samenvatting; 2 Topografische kaart; 3 Plattegrond; 4 Uitbreiding Lijst te verwerken afvalstoffen; 5 A&V-beleid en de AO/IC; 6 Akoestisch rapport; 7 Geuronderzoek; 8 Stroomschema; 9 Afvalstoffen; 10 Informatiebladen grond- en hulpstoffen; 11 Uittreksel Kamer van Koophandel; 12 WVO aanvraag d.d. 7 december 2007. PROCEDURE Algemeen Met betrekking tot deze vergunningaanvraag wordt de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 8 en 13 van de Wm voorgeschreven procedure gevolgd. De afhandeling van de aanvragen krachtens de Wm en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) heeft plaatsgevonden met toepassing van de betrokken bepalingen uit hoofdstuk 14 van de Wm. De aanvraag is op 19 maart 2008 toegezonden aan de bij of krachtens de Wet milieubeheer aangewezen adviseurs en betrokken overheidsorganen: - het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zutphen; - het dagelijks bestuur van Waterschap Rijn en IJssel. Hierop hebben gereageerd Burgemeester en Wethouders van Zutphen. Op 18 februari 2008 code: DIS_00553381.doc /
2
hebben wij van hen het zoneadvies ontvangen. Omdat de aanvraag naar onze mening niet volledig was, hebben wij bij brief van 18 februari 2008 om aanvullende gegevens verzocht. Wij hebben daarbij aangegeven dat de wettelijke proceduretermijn wordt opgeschort met ingang van het verzenden van de brief tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Wij hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 28 februari 2008 en op 7 maart 2008. Hierdoor is de wettelijke procedure verlengd met twee weken en vier dagen. Deze aanvullende gegevens maken deel uit van de vergunningaanvraag. Deze aanvullende gegevens zijn doorgezonden naar de wettelijke adviseurs en betrokken overheidsorganen. Waterschap Rijn en IJssel heeft bij brief d.d. 28 februari 2008 ook om aanvullende gegevens gevraagd. Deze brief is eerst naar ons gestuurd en vervolgens op 26 maart 2008 doorgestuurd naar de aanvrager. In de voornoemde brief wordt een termijn van zes weken na verzending van de brief genoemd waarbinnen de gevraagde aanvullende gegevens moeten zijn ingediend. Dit betekent dat de wettelijke proceduretermijn nog eens met zes weken en in totaal met acht weken en vier dagen is verlengd. De aanvraag met de daarbij behorende aanvullende gegevens voldoen aan de vereisten bij en krachtens de Wm, aan hoofdstuk 5 van het Ivb. Gelet op het voorgaande nemen wij de aanvraag van GMB slibverwerking Zutphen B.V. in behandeling. TERINZAGELEGGING ONTWERPBESCHIKKING De ontwerpbeschikkingen en de vergunningaanvragen, inclusief de daarbij behorende stukken, hebben van 21 augustus 2008 tot en met 1 oktober 2008 ter inzage gelegen. De kennisgeving voor derden heeft plaatsgevonden door publicatie in een huis-aan-huisblad. Binnen de door de wet gestelde termijn zijn zienswijzen ingebracht door vergunninghouder. OVERWEGINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE INGEKOMEN ADVIEZEN Bij brief van 30 september 2008, ontvangen op 1 oktober 2008 zijn zienswijzen ingediend door GMB Slibverwerking Zutphen B.V.(vergunninghouder). De ingebrachte zienswijzen luiden (samengevat) als volgt. 1
De volgende afvalstromen worden in de ontwerpbeschikking per definitie als een bepaalde categorie ingedeeld: - Dierlijke feces, urine en mest (inclusief stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt (020106); - Slib van wassen en schoonmaken (020201); - Voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal (020203); - Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse (020204). De categorie-indeling van deze afvalstromen is volgens vergunninghouder niet terecht. De Wet milieubeheer of de Verordening dierlijke bijproducten bevatten geen bepalingen die bepaalde Eural-codes per definitie als categorie 1, 2 of 3 betitelen.
2
De Verordening dierlijke bijproducten bepaalt wanneer dierlijke bijproducten onder een bepaalde categorie vallen. Ook kunnen deze afvalstromen “categorievrij” zijn, al dan niet na een bepaalde voorbehandeling bij derden.
3
Afvalstoffen met bovengenoemde Eural-code die niet (meer) als categorie 1, 2 of 3 bestempeld worden kunnen volgens vergunninghouder zonder meer bewerkt worden door middel van compostering. Wanneer de Minister van LNV een erkenning heeft verleend conform EU1774/2002 voor de verwerkingsmethode van deze inrichting kunnen volgens vergunninghoudster ook bepaalde gecategoriseerde stromen met voornoemde Eural-code verwerkt worden.
code: DIS_00553381.doc /
3
4
Vergunninghoudster verzoekt dan ook om onze beslissing om de acceptatie en verwerking van vorengenoemde Eural-codes te weigeren, te herzien en de acceptatie en verwerking van deze afvalstoffen toe te staan.
5
Digestaat van anaerobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval (19 06 06) waarbij geen categorie materiaal wordt vergist is geen categorie materiaal. Verder geldt volgens vergunninghouder dezelfde redenering als hierboven. Er wordt dan ook verzocht om onze beslissing om de acceptatie en verwerking van bovengenoemde afvalstroom te weigeren, te herzien en de acceptatie en verwerking van deze afvalstoffen toe te staan.
6
Vergunninghouder verzoekt om de voorschriften 3.2.1 t/m 3.2.7. te schrappen. Vanuit de geldende vergunning ingevolge de Wet milieubeheer zijn reeds voorschriften opgesteld voor administratie. De procedures voor de administratie zijn vastgelegd in het A&V-beleid en AO/IC en zijn volgens vergunninghouder derhalve overbodig. Daarnaast worden de ontvangen afvalstoffen ieder kwartaal gemeld bij SenterNovem. Een extra rapportage is daarom dubbel werk. Naar de mening van vergunninghouder worden op basis van de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Ook wordt verzocht om de voorschriften 3.3.1 en 3.3.2 te schrappen omdat met betrekking tot het scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen reeds voorschriften zijn opgenomen in de geldende vergunning.
De overige zienswijzen in het bezwaarschrift hebben betrekking op de aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en worden daarom behandeld in het kader van de besluitvorming op grond van die wetgeving. Ten aanzien van de ingebrachte zienswijzen overwegen wij het volgende. Ad 1 t/m ad 4 In sectorplan 28 ”Dierlijk afval” van het LAP is het beleid uitgewerkt voor dierlijk afval, wat valt onder Eural-codes 02.01.02 en alle categorieën onder 02.02. Onder dierlijk afval wordt al het afval verstaan dat onder de werkingssfeer van de Verordening dierlijke bijproducten (1774/2002) valt. Met dierlijke bijproducten worden in deze verordening alle dierlijke producten bedoeld die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn. Het gaat hierbij dan om hele kadavers of delen van dieren of producten van dierlijke oorsprong. Voor alle handelingen met dierlijk afval is de Verordening dierlijke bijproducten leidend t.o.v. de Wet milieubeheer. Sectorplan 28 is aanvullend ten aanzien van het beleid voor opslag en verwerking. In de Verordening wordt een driedeling in dierlijke producten gehanteerd op basis van gezondheids- en veterinaire risico’s te weten respectievelijk categorie 1-, 2- en 3- materiaal. Het onderscheid tussen de groepen is gebaseerd op een afnemend risico voor mens en dier. Categorie 2materiaal bevatten materialen die minder gevaarlijk worden geacht dan categorie 1-materiaal. Maar zeker niet in de voedselketen terecht dienen te komen. categorie 3-matariaal is materiaal dat, al dan niet nadat het een bewerking heeft ondergaan, in een aantal gevallen geschikt wordt geacht om als grondstof voor veevoeder te dienen. Daarbij kan worden gedacht aan vlees ongeschikt of om commerciële redenen niet bestemd voor menselijke consumptie. Het is inderdaad zo dat er in de Verordening niet een indeling is gemaakt op basis van Euralcodes. Wel is sector plan 28 (dierlijk afval) van toepassing op de Eural-codes 02.01.02 en alle categorieën onder 02.02. In dit sectorplan is aangegeven dat de Verordening dierlijke bijproducten van toepassing is op al deze afvalstromen. In de Verordening wordt een omschrijving gegeven van materialen die onder de verschillende categorieën vallen. Deze categorieën vervangen de vroegere SRM- en LRM-indeling. Mengsels van afvalstromen behorend tot verschillende categorieën worden ingedeeld in de categorie met het laagste nummer. code: DIS_00553381.doc /
4
Er bestaan echter geen “categorievrije” afvalstromen zoals vergunninghouder beweert. Het kan wel zijn dat afvalstromen niet onder de Verordening dierlijke bijproducten vallen. Aangevraagd wordt het verwerken van afvalstromen met de Eural-codes 02.01.01 en 02.02.03. Deze afvalstromen vallen onder sectorplan 28, en daarmee onder de Verordening. De indeling zoals die is vastgelegd in de considerans is, met uitzondering van slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse, in overeenstemming met de indeling zoals die is opgenomen in de verordening. Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse (Eural-code 02.02.04) is in de considerans van de ontwerpbeschikking inderdaad ten onrechte ingedeeld in categorie 3 van de Verordening dierlijke bijproducten. In hoofdstuk X van bijlage van de voornoemde Verordening wordt aangegeven dat afvalwater dat een voorbehandeling heeft ondergaan in zogenaamde categorie 1- of categorie 2-verwerkingsbedrijven moet worden behandeld overeenkomstig overige communautaire wetgeving. Dit betekent dat in casu voor het slib van de afvalwaterbehandeling ter plaatse niet de bedoelde Verordening, maar het sectorplan 5 van het LAP van toepassing is. Aan deze zienswijze wordt daarom tegemoetgekomen door de considerans van dit besluit op dit onderdeel aan te passen. Volgens de Verordening moet categorie 2-materiaal rechtstreeks als afval worden verbrand in een erkende verbrandingsinstallatie. Daarnaast kan categorie 2-materiaal worden verwerkt in een erkend verwerkingsbedrijf volgens een specifieke verwerkingsmethode, in welk geval het daaruit resulterende materiaal wordt gemerkt en definitief als afval wordt verwijderd. De aangevraagde activiteiten komen hiermee niet overeen en daarom is de verwerking van categorie 2materiaal in deze inrichting, niet zijnde mest, terecht geweigerd. Dierlijke feces, met Eural-code 02.01.06 valt wel onder sectorplan 28, maar de Verordening dierlijke bijproducten is in dit geval leidend. In de voornoemde Verordening wordt mest in categorie 2 ingedeeld. In de Verordening is opgenomen dat mest, de inhoud van het maagdarmkanaal, melk en biest die geen ernstige overdraagbare ziekte kunnen verspreiden, ofwel a) onverwerkt wordt gebruikt als grondstof in een biogasinstallatie of composteerinstallatie, dan wel wordt behandeld in een technisch bedrijf, ofwel b) op het land wordt uitgereden. Hiervoor is geen erkenning noodzakelijk. Het tussentijds hanteren of tijdelijk opslaan van ander categorie 2-materiaal dan mest, hoeft niet plaats te vinden door erkende intermediaire categorie 2 bedrijven. Volgens de Verordening is het mogelijk om categorie 3-materiaal en de bovenvermelde specifiek genoemde categorie 2–materialen te verwerken in een erkend verwerkingsbedrijf volgens een specifieke verwerkingsmethode, in een technisch bedrijf of in een biogasinstallatie of composteerinstallatie; Biogasinstallaties en composteerinstallaties dienen volgens de Verordening dierlijke bijproducten in het bezit te zijn van een erkenning van de bevoegde autoriteit. De erkenningsvoorwaarden hebben betrekking op de aard en de uitrusting van de bedrijven. Daarnaast voeren deze bedrijven methoden voor monitoring en controle op de kritische controlepunten in en passen zij deze toe. Zodra niet meer aan de erkenningseisen wordt voldaan, wordt de erkenning onmiddellijk ingetrokken. Alleen de hierna opgesomde dierlijke bijproducten mogen in een biogas- of composteerinstallatie worden verwerkt: • • •
categorie 2-materiaal dat volgens de methode 1 wordt verwerkt in een categorie 2verwerkingsbedrijf; mest, de inhoud van het maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk en biest; categorie 3-materiaal.
code: DIS_00553381.doc /
5
Voor biogasinstallaties en composteerinstallaties zijn specifieke hygiënenormen van toepassing. Aangezien in deze inrichting echter geen composteerinstallatie aanwezig is en derhalve niet wordt voldaan aan de voorwaarde van de Verordening dierlijke bijproducten dat een composteerinstallatie uitgerust moet zijn met een gesloten composteerreactor die niet overgeslagen kan worden, is ook de aangevraagde afvalstroom mest (020106) in deze beschikking geweigerd. Samenvattend kan worden gesteld dat de in het dictum van dit besluit aangegeven afvalstromen om de volgende redenen zijn geweigerd. Op grond van het landelijk afvalbeheer plan (LAP) 2002-2012 mag in beginsel alleen vergunning worden verleend voor het thermisch verwerken van onbewerkt categorie 1- en 2-materiaal. In de inrichting wordt het onbewerkte categorie 2materiaal echter niet thermisch verwerkt waardoor deze afvalstromen op grond van het LAP moeten worden geweigerd. In de Verordening dierlijke bijproducten wordt van de voormelde regel een uitzondering gemaakt voor categorie 3-materiaal en onder andere mest. Voor mest staat de verordening weliswaar directe compostering toe, maar in de inrichting is geen composteerinstallatie in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten aanwezig waarom deze afvalstroom alsnog in deze beschikking dient te worden geweigerd. Bovendien zijn de bedoelde afvalstromen in strijd met bijlage V , hoofstuk van de verordening dierlijke bijproducten. In dit hoofdstuk wordt namelijk aangegeven dat in een biogas- of composteerinstallatie alleen categorie 2-materiaal mag worden verwerkt dat met verwerkingsmethode 1 (verkleining) is behandeld. Mest hoeft niet met verwerkingsmethode 1 te zijn voorbehandeld, maar moet wel in een composteerinstallatie dat is uitgerust met een gesloten composteerreactor worden gecomposteerd. Omdat een dergelijke composteerinstallatie niet in de inrichting aanwezig is, is ook deze afvalstroom in strijd met de Verordening dierlijke bijproducten. In artikel 8.9 van de Wet milieubeheer is bepaald dat het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag er zorg voor draagt dat geen strijd ontstaat met regels die met betrekking tot de inrichting gelden krachtens de in artikel 13.1 , tweede lid, genoemde wetten. In het voornoemde artikel wordt onder meer verwezen naar hoofdstuk V a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In hoofdstuk V a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is in artikel 81 b vastgelegd dat het verboden is te handelen in strijd met of bij ministeriële regeling aan te wijzen voorschriften van EG-verordeningen. Ad 5 Digestaat is het product van vergisting van dierlijk materiaal en valt daarom volgens de Verordening dierlijke bijproducten onder categorie 3. De oorsprong blijft namelijk dierlijk afval waardoor digestaat valt onder artikel 6, sub 1f van de Verordening dierlijke bijproducten en is daarmee in die Verordening ingedeeld in categorie 3. Overigens is deze afvalstroom niet door ons geweigerd, maar is voor de verwerking van deze afvalstroom wel een erkenning nodig van de Minister van LNV omdat zoals eerder is aangegeven digestaat onder categorie 3 valt van de Verordening dierlijke bijproducten. In dit verband verwijzen wij ook naar onze overwegingen ad 1 t/m ad 4. Overigens geldt het bovenvermelde ook voor de afvalstroom “consumptie of verwerking ongeschikt materiaal,” derhalve geen weigering, maar voor de verwerking van deze afvalstroom is een erkenning noodzakelijk van de Minister van LNV. Ad 6 De bedoelde voorschriften gelden uitsluitend voor de aangevraagde afvalstromen en hebben geen betrekking op de eerder vergunde afvalstromen van de onderliggende revisievergunning. Deze voorschriften zijn daarom niet overbodig, maar zijn wel noodzakelijk om onze toezichthoudende taak in het kader van de Wet milieubeheer goed uit te kunnen voeren.
code: DIS_00553381.doc /
6
AFSTEMMING/COÖRDINATIE WET MILIEUBEHEER MET ANDERE WET- OF REGELGEVING Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer Per 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking getreden. Dit besluit en de daarmee samenhangende Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bevat rechtstreeks werkende regels en voorschriften, tot bescherming van het milieu. GMB slibverwerking heeft echter in haar inrichting Gbpv-installaties, waardoor vorengenoemd besluit daarop niet van toepassing is. Wet verontreiniging oppervlaktewateren De met de aangevraagde activiteiten samenhangende lozingen zijn vergunningplichtig ingevolge de Wvo. Voor deze lozingen heeft GMB slibverwerking een vergunning d.d. 1 april 1998, 00.14555, van het dagelijks bestuur van Waterschap Rijn en IJssel. Deze vergunning is op 8 april 2008 geëxpireerd en de wijziging geeft aanleiding tot aanpassing van de lozingsvoorschriften, zodat tegelijkertijd met deze veranderingsvergunning een Wvo-aanvraag is ingediend. De aanvragen om een Wvo- en een Wm-vergunning zijn gelijktijdig ingediend, zodat 1 februari 2008 als datum van ontvangst van beide aanvragen geldt. Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) De activiteiten passen in het vigerende bestemmingsplan Industrieterrein Oostzeestraat en het terrein waarop de inrichting is gevestigd heeft de bestemming industrie. M.E.R.-(BEOORDELINGS)PLICHT Algemeen De in de aanvraag beschreven voorgenomen veranderingen, vallen niet onder onderdeel C of onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de provinciale milieuverordening Gelderland zijn verder geen aanvullende activiteiten ten aanzien van het Besluit milieueffectrapportage opgenomen waarvoor de m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor de aangevraagde activiteiten hoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld. TOETSINGKADER Grond toetsing De Wet milieubeheer omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Beste Beschikbare Technieken (BBT) Op 1 december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan hebben, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Bij de bepaling van BBT wordt gekeken naar de criteria genoemd in artikel 5a.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Voor installaties als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijcode: DIS_00553381.doc /
7
ding van verontreiniging (gpbv-installaties) moet in ieder geval rekening worden gehouden met de in tabel 1 van de Regeling aanwijzing BBT-documenten opgenomen informatiebronnen. Met de in tabel 2 van de bij deze regeling behorende bijlage opgenomen documenten moet rekening worden gehouden, voor zover deze betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting. Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-BREF' s en BREF' s die nog niet zijn opgenomen in tabel 1, te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. Beoordeling BBT Algemeen In bijlage IIA van de Richtlijn 2006/12/EG worden de verwerkingsmethoden aangegeven die op grond van artikel 5.3 (bijlage I IPPC) onder de IPPC-richtlijn vallen. GMB Slibverwerking verwerkt afvalstoffen door middel van een biologische behandeling (composteren) en door middel van een fysisch/chemische behandeling (zandscheiding en natuurlijk drogen). De genoemde verwerkingsmethoden zijn genoemd in bijlage IIA van de IPPC-richtlijn. Voor wat betreft de installaties binnen de inrichting verandert niets in de huidige situatie. Er vindt alleen uitbreiding plaats van de in te nemen afvalstromen, waardoor alleen voor dit onder-deel gekeken moet worden of deze conform BBT worden verwerkt. De gevraagde activiteiten worden getoetst aan: - BREF afvalbehandeling; - BREF Monitoring. Voorts hebben wij aan de hand van bestaande literatuur de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. Conclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidsemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. BETREKKEN BIJ (artikel 8.8, lid 1, Wm) Milieuzorg en milieubeleid Conform artikel 8.8, lid 1, sub f, van de Wm past degene die de inrichting drijft een systeem toe van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu heeft, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met be-trekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Milieuessenties Bij de beslissing op onderhavige aanvraag hebben wij, gelet op de gevolgen die een inrichting voor het milieu kan veroorzaken, de volgende milieuessenties betrokken: - Lucht; - Geur; - Geluid en trillingen; - Bodem; - Afvalwater; - Afvalstoffen. Hierbij hebben wij ook betrokken de onderlinge samenhang van de gevolgen voor het milieu van de afzonderlijke milieuessenties. code: DIS_00553381.doc /
8
De milieuessenties energie, verruimde reikwijdte, externe veiligheid, natuurbescherming en visuele hinder hebben wij buiten beschouwing gelaten, omdat deze geen invloed van betekenis hebben op de gevolgen die de inrichting voor het milieu kan hebben. LUCHT Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht Wij beoordelen de emissies naar de lucht volgens de systematiek van de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). Deze richtlijn, die de Beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. Op de aangevraagde emissies is hoofdstuk 5 van de Wm van toepassing. Hoofdstuk 5 Wm is van toepassing indien in de inrichting fijnstof (PM10), stikstofoxiden waaronder NO2, SO2, CO, benzeen en/of loodemissies, vrijkomen die buiten de inrichting terechtkomen. Toetsing luchtkwaliteitseisen Bij GMB slibverwerking is alleen het verkeer voor de toets luchtkwaliteit relevant. Voor de toets is het rekenmodel CAR II, versie 6.1.1 gehanteerd. Voor fijnstof en NO2 is de dag- en jaargemiddelde concentratie voor de jaren 2008 en 2010 onderzocht. De uitbreiding van vijf vrachtwagens heeft geen effect op de jaar- en daggemiddelde concentratie fijn stof en NO2. De aanvraag voldoet aan hoofstuk 5 van de Wm. GEUR Toetsingskader Wij hebben de activiteiten waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, beoordeeld conform de hindersystematiek voor geur zoals beschreven in hoofdstuk 3.6 van de NeR. Op basis daarvan concluderen wij dat geur een relevant milieuaspect is. Daarom hebben wij het noodzakelijk geacht dat aan het aspect geur voldoende aandacht zou worden besteed in de vergunningaanvraag, om de (potentiële) geurhinder te kunnen beoordelen. Het landelijk beleid zoals opgenomen in de Herziene Nota Stankbeleid (1994), is aangepast en nader toegelicht in een brief van de Minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) (d.d. 30 juni 1995). Als algemene doelstelling wordt in deze brief genoemd het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Het is aan het bevoegd gezag om in vergunningprocedures invulling aan deze doelstelling te geven en te bepalen welke mate van hinder als acceptabel wordt beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt is de hindersystematiek Geur ontwikkeld. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in de NeR benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden meegenomen om te komen tot een zorgvuldige bepaling van het acceptabel hinderniveau. Voor een aantal branches is deze hindersystematiek uitgewerkt in ' Bijzondere regelingen'waarin op basis van bedrijfstakstudies concrete maatregelpakketten en/of aanvaardbare hinderniveaus zijn vastgesteld. Voor de overige bedrijven is het aan het bevoegd gezag om aan de hand van de hindersystematiek te komen tot een afweging van acceptabel geurhinderniveau. Het provinciaal geurbeleid is vastgelegd in de "Gelderse beleidsregels voor geur in milieuvergunningen, d.d. 17 september 2002 (provinciaal Blad 2002/77)". In deze beleidsregels wordt de ruimte die de NeR biedt voor het vaststellen van het acceptabel geurhinderniveau afgebakend door het hanteren van een afwegingstraject met een streef-, richt- en bovenwaarde. Het doel van deze beleidsregels is om de eenduidigheid van het afwegingsproces, zoals dat met de hindersystematiek is ingezet, verder te vergroten zodat een willekeurige bewoner of een willecode: DIS_00553381.doc /
9
keurig bedrijf op een willekeurige plaats in Gelderland kan rekenen op eenzelfde soort afweging over zijn bescherming of maatregelenpakket tegen geuroverlast. Lokale factoren op basis van de historie, de economie en de gewenste toekomst van een gebied krijgen een volwaardige plaats in de besluitvorming. Wij hebben de geurbelasting van de aangevraagde activiteiten conform vorenstaand toetsingskader beoordeeld. Uit bijlage 7 van de aanvraag, notitie d.d. 24 oktober 2007, nr.BL.2007.4065.01, van Buro Blauw blijkt dat de nieuw aangevraagde activiteiten een verwaarloosbare invloed hebben op de totale geurbelasting. De vergunde geurruimte wordt dan ook niet overschreden, zodat de aan de geldende vergunning verbonden voorschriften voldoende zijn voor de beperking van geuremissies. GELUID EN TRILLINGEN Algemeen De inrichting ligt op het gezoneerde industrieterrein "De Mars" in de gemeente Zutphen. Bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 1992 is op grond van artikel 53 van de Wet geluidhinder rondom het betrokken industrieterrein een geluidszone vastgesteld. De aangevraagde activiteit levert een bijdrage aan geluid en zo ook aan de vastgestelde geluidszone rond het industrieterrein. De geluidsuitstraling wordt met name bepaald door het vrachtverkeer dat betrekking heeft op het laden en lossen van slib. De door de onderhavige inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van Tauw, d.d. 31 januari 2008, nr. L003-4553823JEA-V02. Het rapport is opgenomen in bijlage 6 van de aanvraag. Op grond van artikel 8.8, derde lid, van de Wm neemt het bevoegd bestuursorgaan bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval in acht de voor de onderdelen van het milieu waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden voor gezoneerde industrieterreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Voor gezoneerde industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat de etmaalwaarde van het equivalent geluidsniveau vanwege het gehele industrieterrein buiten de zone niet meer mag bedragen dan 50 dBa etmaalwaarde en moet de benodigde geluidsruimte worden getoetst aan de grenswaarden (Maximale Toelaatbare Geluidsniveaus (MTG)) ter plaatse van de binnen de zone gelegen geluidsgevoelige objecten (woningen/ scholen). Toetsing Het akoestisch rapport is uitgegaan van de grenswaarden die in de vigerende vergunning, d.d. 31 mei 2005, nr. MPM21283, zijn genoemd. De rapportage toont voldoende aan dat de grenswaarden niet worden overschreden en dat wijziging van de grenswaarden niet noodzakelijk is. Bovendien is de geluidsemissie van de inrichting door de gemeente Zutphen getoetst op inpasbaarheid in het geluidszonebeheer van industrieterrein De Mars. De zonebeheerder, gemeente Zutphen, heeft aangegeven dat de nieuwe activiteiten inpasbaar zijn in de zone. BODEM Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het Ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingsstrategie worden gestuurd. code: DIS_00553381.doc /
10
De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - ontwateren middels een zeefbandpers; - ontwateren middels een decanter; 3 3 - opslagsilo’s (3 van 95 m en 2 van 131 m ) Bij de aanvraag is geen bodemrisicodocument gevoegd, zodat voorgeschreven wordt dat voldaan moet worden aan een eindemissiescore 1 (conform de NRB). Hiervoor dient alsnog ter beoordeling een bodemrisicodocument te worden opgesteld. Hiervoor zijn voorschriften aan dit besluit verbonden. AFVALWATER Coördinatie Wm-vergunning en Wvo-vergunning De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichting. Aanvrager heeft bij ons op 1 februari 2008 samen met de aanvraag om een Wm-vergunning een aanvraag om een Wvovergunning ingediend. Deze laatste aanvraag hebben wij op 14 februari 2008 gezonden aan het dagelijks bestuur van Waterschap Rijn en IJssel. De startdatum voor beide procedures is 1 februari 2008. Beide aanvragen zijn gecoördineerd behandeld. Wij hebben de aanvragen en de (ontwerp)beschikkingen gezamenlijk verzonden, ter inzage gelegd, gepubliceerd en bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden. Deze inhoudelijke afstemming is niet van invloed geweest op de inhoud van deze Wmvergunning. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater GMB Slibverwerking loost afvalwater via de bedrijfsriolering op de rioolwaterzuivering te Zutphen, waarvan het effluent wordt geloosd op de IJssel. Voor het lozen op de rioolwaterzuivering heeft het dagelijks bestuur van Waterschap Rijn en IJssel vergunningen d.d. 3 april 1998 en d.d. 15 februari 2001 verleend in het kader van de Wvo. Niet-verontreinigd hemelwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Voor het lozen van niet-verontreinigd hemelwater is geen Wvo-vergunning vereist. De overige afvalwaterstromen worden door een bezinkput geleid, alvorens geloosd te worden op de bedrijfsriolering. Ten gevolge van onderhoud aan deze voorziening kan het voorkomen dat ongezuiverd afvalwater wordt geloosd. Wij beschouwen een dergelijke lozing als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering en als regulier onderhoud aan de zuiveringstechnische voor-ziening. Als zodanig achten wij het niet nodig aanvullende voorschriften aan deze vergunning te verbinden. AFVALSTOFFEN Algemeen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond van artikel 10.14 van de Wm moeten wij rekening houden met het geldende landelijk afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012 (hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd . code: DIS_00553381.doc /
11
Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wm-vergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die is samen te vatten als: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; • door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand, beperkt; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf "Algemene bepalingen bij vergunningverlening" aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moet houden met een aantal algemene bepalingen in het LAP. Daarnaast bevat deel 2 Sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de "Toelichting bij de sectorplannen" zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk "Afbakening sectorplan" aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In elk sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en be- en verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van het LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenomen geldt het algemeen beleid uit deel 1 Beleidskader. Mengen Het mengen van de afvalstoffen vormt geen belemmering voor het be-/verwerken van de betreffende afvalstoffen volgens een techniek die ten minste even hoogwaardig is als de minimumstandaard. Vergunning kan hiervoor worden verleend. Doelmatigheid Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit diverse be- en verwerkingshandelingen bij verschillende inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: - sectorplan 2, Procesafhankelijk industrieel afval; - sectorplan 5, Afval van waterzuivering en waterbereiding; - sectorplan 28, Dierlijk afval. In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortcode: DIS_00553381.doc /
12
verboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van één jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. In de vigerende vergunning zijn hiervoor voorschriften opgenomen, zodat in deze veranderingsvergunning hieraan geen aandacht meer is besteed. De volgende tabel bevat de in de aanvraag aangegeven nieuwe afvalstoffen die GMB Slibverwerking accepteert en de bijbehorende code volgens de Regeling Eural. Alle afvalstromen zijn geclassificeerd als niet-gevaarlijk afval. Omschrijving afvalstof
Eural-code
Sectorplan
Dierlijke feces, urine en mest (inclusief stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt
02 01 06
28
Slib van wassen en schoonmaken
02 02 01
28
Voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal
02 02 03
28
02 03 04
2
02 05 01
2
02 06 01
2
02 07 04
2
02 02 04
5
02 03 05
2
02 04 03
2
02 06 03
5
02 07 05
5
Afval van de destillatie van alcoholische dranken
02 07 02
2
Onbruikbare vezels en mechanisch verkregen vezel, vulstof- en coatingslib
03 03 10
2
Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
code: DIS_00553381.doc /
13
Omschrijving afvalstof
Eural-code
Sectorplan
Niet onder 03 03 10 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
03 03 11
2
Organisch afval van natuurlijke producten (bijv. vet en was)
04 02 10
2
Niet onder 04 02 14 vallend afval van verwerking
04 02 15
2
Niet onder 06 05 02 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
06 05 03
5
Niet onder 07 01 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
07 01 12
5
Niet onder 07 02 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
07 02 12
5
Niet onder 07 03 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
07 03 12
5
Niet onder 07 04 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
07 04 12
5
Niet onder 07 05 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
07 05 12
5
Niet onder 07 06 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
07 06 12
5
07 07 12
5
Niet onder 10 01 20 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
10 01 21
5
Overig(e) slib en filterkoek
10 02 15
5
Slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
10 12 13
5
Niet onder 07 07 11 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
code: DIS_00553381.doc /
14
Omschrijving afvalstof
Eural-code
Sectorplan
Digestaat van de anaerobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval
19 06 06
28
Slib van biologische zuivering van industrieel afvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat
19 08 12
5
Niet onder 19 08 13 vallend slib van andere behandelingen van industrieel afvalwater
19 08 14
5
Niet onder 04 02 19 vallend slib van afvalwaterbehandeling ter plaatse
04 02 20
5
Sectorplan 2: procesafhankelijk industrieel afval Sectorplan 2 van het LAP bevat het beleid voor niet-gevaarlijk restafval, afkomstig van industriële productieprocessen. De belangrijkste bronnen zijn de voedings- en genotmiddelenindustrie en de basismetaalindustrie. Het beleid is gericht op het bevorderen van preventie, afvalscheiding en nuttige toepassing van deelstromen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van niet-gevaarlijk procesafhankelijk industrieel afval is nuttige toepassing, tenzij nuttige toepassing niet mogelijk is op grond van de aard en samenstelling van de afvalstof of de meerkosten van nuttige toepassing substantieel hoger zijn dan de kosten voor verwijdering van de afvalstof. Onder substantieel wordt verstaan meer dan 150% van het tarief van storten, inclusief de stortbelasting. Uit de aanvraag blijkt dat GMB Slibverwerking een aantal organische afvalstromen, zoals zuiveringsslibben uit de genots- en voedingsmiddelenindustrie en overige processlibben, als toeslagstof toedient aan het slib van de behandeling van stedelijk afvalwater (de primair te verwerken afvalstroom), met als doel de compostering daarvan te optimaliseren. Zie voor een limitatieve opsomming van de hier bedoelde afvalstromen vorenstaande tabel. Voor alle in de tabel genoemde afvalstromen die behoren tot sectorplan 2 geldt dezelfde, namelijk de hiervoren beschreven, minimumstandaard. Het toedienen van koolstofrijke fracties aan het slib van de behandeling van stedelijk afvalwater leidt tot een hogere koolstof-stikstofverhouding, waardoor een betere voedingsbodem ontstaat voor de in het mengsel aanwezige micro-organismen. Daardoor wordt uiteindelijk een hoger drogestofgehalte van de nagerijpte compost bereikt. De nagerijpte compost, inclusief de organische toeslagstoffen, wordt deels afgezet naar energiecentrales en producenten van bio-brandstoffen en deels uitgevoerd voor nuttige toepassing als bodemverbeteraar en/of voor de recultivering van bruinkoolmijnen. Het aan het zuiveringsslib toevoegen van organische toeslagstoffen maakt onderdeel uit van de totale bewerkingsstap die uiteindelijk resulteert in nuttige toepassing van de totale stroom afvalstoffen. De aangevraagde werkwijze is derhalve in overeenstemming met de minimumstandaard en daarmee in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen.
code: DIS_00553381.doc /
15
Op deze plaats merken wij op dat het landsgrensoverschrijdend transport van afvalstoffen wordt gereguleerd in het kader van EG-verordening 1013/2006/EEG betreffende toezicht op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de EG (EVOA). Sectorplan 5: afval van waterzuivering en waterbereiding In dit sectorplan is onder andere het beleid uitgewerkt voor reststoffen die vrijkomen bij de biologische zuivering van afvalwater in RWZI’s. Voor reststoffen van waterzuivering is het beleid gericht op het minimaliseren van de hoeveelheid die voor verwijdering door storten wordt aangeboden. De minimumstandaard voor slib van waterzuivering uit RWZI’s en AWZI’s is thermisch verwerken, al dan niet na voordrogen. Gelet op de resultaten van het M.E.R.(-LAP) houdt de geformuleerde minimumstandaard in dat verbranding in verschillende typen installaties al dan niet in combinatie met biologische dan wel thermische voordroging is toegestaan, evenals vergassen gevolgd door nuttige toepassing van het verkregen gas. De primaire afvalstroom die wordt verwerkt bij GMB Slibverwerking betreft zuiveringsslib van communale RWZI’s en AWZI’s. Deze afvalstromen worden - onder toevoeging van toeslagstoffen en structuurmaterialen - microbiologisch gedroogd en vervolgens als nagerijpte compost afgevoerd naar energiecentrales en producenten van biobrandstoffen, dan wel uitgevoerd ten behoeve van nuttige toepassing als bodemverbeteraar en/of voor de recultivering van bruinkoolmijnen in respectievelijk Frankrijk en Duitsland. In dit geval geldt dat biologisch drogen, gevolgd door verbranden in een energiecentrale (al dan niet na de productie tot biobrandstof) in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten en doelmatigheidsaspecten zoals neergelegd in het LAP. Sectorplan 28: dierlijk afval Sectorplan 28 van het LAP bevat het beleid ten aanzien van dierlijk afval. Onder dierlijk afval wordt al het afval verstaan dat onder de werkingssfeer van de Verordening dierlijke bijproducten (EG1774/2002) tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijk consumptie bestemde dierlijke bijproducten (kortweg Verordening dierlijke bijproducten) valt. Met dierlijke bijproducten worden in deze verordening alle dierlijke producten bedoeld die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn. De verordening is leidend ten opzichte van de Wet milieubeheer (Wm). Dit sectorplan is dan ook alleen aanvullend ten aanzien van het beleid voor opslag en verwerking. Er worden in deze beschikking dan ook geen voorschriften opgenomen ten aanzien van administratieve handelingen en dergelijke. Wel moet conform hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer een acceptatie- en verwerkingsregistratie worden bijgehouden. Hiervoor zijn in hoofdstuk 3 van deze beschikking voorschriften opgenomen. Uit de aanvraag blijkt dat GMB Slibverwerking een aantal dierlijke afvalstromen, zoals dierlijke feces, urine en mest, als toeslagstof toedient aan het slib van de behandeling van stedelijk afvalwater (de primair te verwerken afvalstroom), met als doel de compostering daarvan te optimaliseren. Voor een limitatieve opsomming van de hier bedoelde afvalstromen verwijzen wij naar de hiernavolgende tabel. De afvalstoffen die GMB slibverwerking inneemt vallen conform de verordening onder respectievelijk categorie 2- en 3-materiaal. Categorie 2-materiaal dat na een voorbewerking materiaalhergebruik in bepaalde technische toepassingen mag plaatsvinden. Onbewerkt materiaal - zoals bij GMB - mag alleen een thermische verwerking ondergaan. In het geval van GMB slibverwerking vindt er geen thermische bewerking plaats. Daarom wordt de vergunning op dit onderdeel geweigerd. In beginsel geldt voor categorie 3-materiaal dat composteren is toegestaan mits de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) daarvoor een erkenning heeft afgegeven. code: DIS_00553381.doc /
16
(tabel behorende bij doelmatigheidstoets sectorplan 28) Afvalstof
Eural-code
Dierlijke feces, urine en mest (inclusief stro), afvalwater, gescheiden ingezameld en elders verwerkt
02 01 06
Dit materiaal wordt conform de verordening als categorie 2-materiaal geclassificeerd. Bij GMB slibverwerking wordt geen voorbehandeling gedaan, waardoor deze afvalstoffen eventueel gecomposteerd en/of opgeslagen kunnen worden. Voor deze afvalstroom zal de vergunning worden geweigerd. Slib van wassen en schoonmaken
02 02 01
Dit materiaal wordt conform de verordening als categorie 2-materiaal geclassificeerd. Bij GMB slibverwerking wordt geen voorbehandeling gedaan, waardoor deze afvalstoffen eventueel gecomposteerd en/of opgeslagen kunnen worden. Voor deze afvalstroom zal de vergunning worden geweigerd. Voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal
02 02 03
Dit materiaal wordt conform de verordening als categorie 3-materiaal geclassificeerd. Hierdoor is bewerking bij GMB slibverwerking mogelijk (mits een erkenning is afgegeven door de Minister van LNV). Digestaat van de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval
19 06 06
Het gaat hier om materiaal dat afkomstig is van vergisting van dierlijk materiaal. Door de thermische verwerking is het onwaarschijnlijk dat dit materiaal nog symptomen bevat van op mens of dier overdraagbare ziekten. Mits er een erkenning is afgegeven door de Minister van LNV mag deze afvalstof worden verwerkt bij GMB slibverwerking. Administratieve verplichtingen In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Het A&Vbeleid is van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport "De verwerking verantwoord” (DVV), maar dat per specifieke situatie maatwerk moet worden geleverd. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport "De verwerking verantwoord", maar dat per specifieke situatie een oordeel dient te worden gevormd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, code: DIS_00553381.doc /
17
per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Rekening is gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en DVV zijn beschreven. In het LAP is tevens aangegeven dat een beperkt aantal bedrijven dat gevaarlijke afvalstoffen accepteert over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) dient te beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheermaatregelen teneinde de risico' s op een onjuiste verwerking te verminderen. Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Hiervoor zijn in hoofdstuk 3 van deze beschikking voorschriften opgenomen. De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (Wm 8.14). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval)stoffen opgenomen. Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (de artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. In het LAP is aangegeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit diverse be- en verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstof(fen) alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen wel dient (dienen) te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd, een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Op grond daarvan dient de afgifte van de deels bewerkte afvalstof plaats te vinden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard zal uitvoeren. Voor wat betreft verwerkings- en opslagcapaciteiten worden de waarden zoals die in de vigerende vergunning zijn vastgelegd niet overschreden. Om deze reden wordt in deze beschikking hieraan geen verdere aandacht meer geschonken.
code: DIS_00553381.doc /
18
IN ACHT NEMEN (artikel 8.8, derde lid, Wm) Grenswaarden Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. In hoofdstuk 5 van de Wm is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van hun bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in bijlage 2 genoemde grenswaarden in acht moeten nemen. In dit besluit zijn deze grenswaarden in acht genomen. Instructieregels en ministriële aanwijzigingen Bij de beslissing op de aanvraag dienen op grond van artikel 8.8 Wm in een A.M.v.B. (algemene maatregel van bestuur) ingevolge artikel 8.45 Wm of de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels door ons in acht te worden genomen. In onze overwegingen en bij het stellen van de voorschriften is het gestelde in deze twee regelingen in acht genomen. Ook dienen wij de bindende aanwijzingen krachtens artikel 8.27 Wm van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in acht te nemen. Van een dergelijke aanwijzing is in dit geval geen sprake. TERMIJN VAN DE VERGUNNING Algemeen De activiteiten waarvoor GMB Slibverwerking vergunning heeft gevraagd, hebben onder andere betrekking op het opslaan en bewerken van van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen. Ingevolge artikel 8.17, tweede lid, van de Wm juncto artikel 2.2 van het Ivb kunnen vergunningen voor categorieën van inrichtingen als genoemd in bijlage I, onder 27 en 28.4 tot en met 28.6, worden verleend voor een termijn van ten hoogste tien jaar. GMB Slibverwerking vraagt een vergunning voor tien jaar. Er is geen reden om van de maximale termijn af te wijken. Gelet op de geldigheid van de vigerende vergunning zal de gevraagde vergunning zodoende worden verleend tot 1 juli 2015. Conclusie Gezien de voorgaande overwegingen kunnen wij de gevraagde vergunning ingevolge de Wet milieubeheer gedeeltelijk verlenen aan GMB slibverwerking, waarbij wij in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu voorschriften verbinden aan de vergunning. De weigering houdt in dat de gevraagde vergunning wordt geweigerd voor zover het betreft de verwerking van dierlijke feces, urine en mest (02 01 06), slib van wassen en schoonmaken (02 02 01). De opgenomen voorschriften zijn in samenhang met de in de aanvraag vermelde maatregelen nodig om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan hebben, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. BESLUIT Overwegende het hiervoor vermelde en gelet op de desbetreffende bepalingen in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, respectievelijk de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten, met name het gestelde in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012 en het Gelders Milieuplan 2004-2008; BESLUITEN WIJ I
De gevraagde vergunning te weigeren voor zover het betreft de verwerking van dierlijke feces, urine en mest (02 01 06), alsmede slib van wassen en schoonmaken (02 02 01);
code: DIS_00553381.doc /
19
II
Aan GMB Slibverwerking Zutphen B.V. de gevraagde vergunning ingevolge artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, voor het veranderen of de werking te veranderen van een inrichting voor het innemen, bewaren en be-/verwerken van organische en minerale afvalstoffen, gelegen aan de Oostzeestraat 3b te Zutphen, kadastraal bekend gemeente Zutphen, sectie K, de nummers 935, 1090, 1133, 1134, 1136, 1182, 1183 en 1184, te verlenen overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bescheiden;
III
Het aanvraagformulier d.d. 30 januari 2008, alsmede de bijbehorende bijlagen 4 en 9 en de aanvullende gegevens d.d. 6 maart 2008 deel te laten uitmaken van de vergunning; de overige onderdelen van de aanvraag te beschouwen als aanvullende informatie die weliswaar noodzakelijk is voor onze beoordeling van de vergunbaarheid en de op te nemen voorschriften, maar die als zodanig niet bindend hoeft te zijn of kan zijn voor vergunninghoudster;
IV
Deze vergunning te verlenen tot 1 juli 2015;
V
Aan de vergunning in het belang van de bescherming van het milieu de volgende beperkingen en voorschriften te verbinden.
code: DIS_00553381.doc /
20
1
INHOUDSOPGAVE
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3
INHOUDSOPGAVE ..............................................................................................................1 BODEM ...............................................................................................................................22 Doelvoorschriften ...............................................................................................................22 AFVALSTOFFEN ................................................................................................................22 Acceptatie ..........................................................................................................................22 Registratie ..........................................................................................................................23 Bedrijfsvoering ...................................................................................................................24
BIJLAGE: BEGRIPPEN
code: DIS_00553381.doc /
21
VOORSCHRIFTEN 2
BODEM
2.1
Doelvoorschriften
2.1.1 Het bodemrisico van de opslag van de verschillende slibben in de silo’s (gelegen bij zij-ingang 3 3 west, (tweemaal 131 m en driemaal 95 m ), container afgezeefd materiaal, slibzeef, de filtraatbak, decanter en de zeefbandpers voldoet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB. 2.1.2 Voor inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen is een geldige PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening aanwezig. Op verzoek overlegt vergunninghoud(st)er deze verklaring aan het bevoegd gezag. 2.1.3 Binnen een maand na het in werking treden van deze vergunning overlegt vergunninghoud-(st)er aan het bevoegd gezag een bodemrisicodocument. In dit document worden de volgende aspecten behandeld: a. emissie- en eindemissiecore van de vijf te plaatsen silo’s, container afgezeefd materiaal, slibzeef en de filtraattank, de decanter en de zeefbandpers; b. een plan van aanpak. Toelichting:
Bij het opstellen van het document dient gebruik te worden gemaakt van de systematiek van de NRB. De bepaling van bodembedreigende activiteiten, emissiescore en eindemissiescore dient te geschieden aan de hand van deel A3 (Bepalen bodembeschermingscategorie ) van de NRB. Voor de activiteiten met een eindemissiescore hoger dan 1 dient in een plan van aanpak aangegeven te worden op welke wijze en binnen welke termijn aan voorschrift 2.1.1 wordt voldaan. Dit plan van aanpak dient aan het bevoegd gezag te worden overgelegd.
3 3.1
AFVALSTOFFEN Acceptatie
3.1.1 De vergunninghoud(st)er handelt te allen tijde conform het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en de AO/IC, inclusief (voor zover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen en de ingevolge voorschrift 3.1.2 toegezonden wijzigingen. 3.1.2 Het in voorschrift 3.1.1 bedoelde A&V-beleid en de AO/IC [en de op grond van voorschrift 3.1.3 doorgevoerde wijzigingen] liggen gedurende de openingstijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage. 3.1.3 Alvorens wijzigingen van de procedure voor acceptatie, registratie of controle worden toegepast, legt vergunninghoud(st)er deze (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten voor. In het voornemen tot wijziging worden aangegeven: de reden tot wijziging; de aard van de wijziging; de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; de datum waarop vergunninghoudster de wijziging wil invoeren.
code: DIS_00553381.doc /
22
3.1.4 Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, voert vergunninghoud(st)er deze afvalstoffen af naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze is in het acceptatiereglement van het A&V-beleid en AO/IC vastgelegd. 3.2
Registratie
3.2.1 In de inrichting is een registratiesysteem aanwezig, waarin van alle aangevoerde (afval)stoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de be- of verwerking van afvalstoffen worden gebruikt, het volgende wordt vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangevoerde hoeveelheid (kg); c. de naam en het adres van de locatie van herkomst; d. de naam en het adres van de ontdoener; e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; f. de Eural-code (indien van toepassing); g. het afvalstroomnummer (indien van toepassing). In afwijking van het gestelde in dit voorschrift worden de naam en het adres van de locatie van herkomst en van de ontdoener niet in het registratiesysteem opgenomen, als er sprake is van route-inzameling zoals bedoeld in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijk afvalstoffen. 3.2.2 In de inrichting is eveneens een registratiesysteem aanwezig, waarin van alle afgevoerde (afval)stoffen die bij de be- of verwerking zijn ontstaan, het volgende wordt vermeld: a. de datum van afvoer; b. de afgevoerde hoeveelheid (kg); c. de afvoerbestemming; d. de naam en het adres van de afnemer; e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; f. de Eural-code (indien van toepassing); g. het afvalstroomnummer (indien van toepassing). 3.2.3 Van de reeds ingewogen afvalstoffen die op grond van een acceptatievoorschrift van deze vergunning niet mogen worden geaccepteerd, wordt een registratie bijgehouden, waarin staan vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangeboden hoeveelheid (kg); c. de naam en het adres van de plaats van herkomst; d. de reden waarom de afvalstoffen niet mogen worden geaccepteerd; e. de Eural-code (indien van toepassing); f. het afvalstroomnummer (indien van toepassing). 3.2.4 Ten behoeve van de registratie als bedoeld in dit hoofdstuk is een registratiepost aanwezig. De hoeveelheden die op grond van dit hoofdstuk moeten worden geregistreerd, worden bepaald door middel van een op de inrichting aanwezige gecertificeerde weegvoorziening. De weegvoorziening(en) waarvan gebruik wordt gemaakt is (zijn) overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederlands Meetinstituut geijkt. Op aanvraag worden geldige certificaten van weegvoorziening(en) aan het bevoegd gezag ter inzage gegeven. 3.2.5 Er bestaat een sluitend verband tussen de (afval)stoffenregistratie als bedoeld in dit hoofdstuk code: DIS_00553381.doc /
23
en de financiële administratie. 3.2.6 Binnen één maand na ieder kalenderkwartaal vindt ter afsluiting van dit kalenderkwartaal een inventarisatie plaats van de in de inrichting op de laatste dag van het kwartaal aanwezige voorraad afvalstoffen en daaruit ontstane stoffen. Deze gegevens worden in een rapportage vastgelegd. Op verzoek wordt deze rapportage aansluitend verzonden naar Gedeputeerde Staten. In de rapportage wordt het volgende geregistreerd: a. een omschrijving van de aard en de samenstelling van de opgeslagen (afval)stoffen; b. de opgeslagen hoeveelheid (omgerekend naar kg) per soort (afval)stof; c. de datum, waarop de inventarisatie is uitgevoerd. Verschillen tussen deze fysieke voorraad en de administratieve voorraad (op basis van geregistreerde gegevens) worden in deze rapportage verklaard. 3.2.7 Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens worden dagelijks bijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende ten minste vijf jaar op de inrichting bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage gegeven. 3.3
Bedrijfsvoering
3.3.1 Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen worden gescheiden gehouden met uitzondering van de afvalstromen ten behoeve van het composteringsproces. 3.3.2 De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen worden met het oog op hergebruik naar soort gescheiden, gescheiden gehouden, verzameld, bewaard en gescheiden afgevoerd. namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,
mr. R.F.J. Tophoven dienst Milieu en Water onderafdelingshoofd Industriële Bedrijven van de afdeling Industrie
Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd hiertegen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 20019, 2500 EA ' s-Gravenhage). Indien een besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is vastgesteld in samenhang met dit besluit, kan een uitspraak in beroep over dit besluit ook betrekking hebben op het besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
code: DIS_00553381.doc /
24
Zij die partij zijn in de hoofdzaak kunnen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek indienen om een voorlopige voorziening te treffen. Als gedurende de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht, wordt het besluit niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Voor het behandelen van het beroepschrift en voor het behandelen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Over de hoogte en de wijze van betaling van het griffierecht kunt u informatie verkrijgen bij de Raad van State, tel. (070) 426 44 26.
0
code: DIS_00553381.doc /
25
BIJLAGE: BEGRIPPEN BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMRISICO(CATEGORIE) Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A Verwaarloosbaar bodemrisico. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NUTTIGE TOEPASSING Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof.
code: DIS_00553381.doc /
26