BESCHIKKING D.D. 21 SEPTEMBER 2009 – NR. 2008-013538/MPM15076 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet milieubeheer FEITEN Onderwerp aanvraag Op 30 januari 2009 hebben wij een aanvraag ontvangen ingevolge de Wet milieubeheer (verder: Wm) van J. Helmond & zn. Metaalhandel B.V. (hierna te noemen Helmond) om een vergunning ingevolge artikel 8.4, eerste lid van de Wm voor het veranderen en het in werking na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning). Het betreft een inrichting voor het op- en overslaan en/of bewerken van ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen. Locatie inrichting De inrichting bevindt zich in het buitengebied. De inrichting ligt aan de Rijksstraatweg 53c te Culemborg kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie M en nummer 403. De meest nabijgelegen woningen liggen direct naast en tegenover de voorzijde van het bedrijf. Bestemmingsplan Op het terrein van de inrichting is het bestemmingsplan “Buitengebied” (nummer: RE98.41463) van toepassing. Het terrein heeft de bestemming “Landelijk gebied I” met de aanduiding agrarisch bedrijf en bedrijven. De aangevraagde activiteiten passen binnen het vigerende bestemmingsplan. Vergunningsituatie De volgende vergunningen en/of meldingen zijn eerder aan de inrichting verleend: - Wet milieubeheer, revisievergunning d.d. 30 december 1994 met nummer MW94.185026093021; - Wet milieubeheer, veranderingsvergunning d.d. 24 maart 1998 met nummer MW97.385466093016; - Wet milieubeheer, veranderingsvergunning d.d. 14 september 1999 met nummer MW99.14044; - Wet milieubeheer, melding d.d. 25 oktober 2006 met nummer MPM 8537; - Wet milieubeheer, melding d.d. 4 juni 2007 met nummer MPM 10279; - Wet verontreiniging oppervlaktewateren d.d. 17 december 1992 juli. De aangevraagde revisievergunning vervangt met inwerkingtreding de vorengenoemde Wet milieubeheer vergunningen en meldingen. Deze vervallen op het moment dat de revisievergunning onherroepelijk wordt en in werking is getreden. PROCEDUREEL: Inhoud aanvraag Helmond vraagt voor de volgende activiteiten vergunning: Het inzamelen van afkomstig van bedrijven en particulieren: * ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen; * transformatoren; * kabelreststoffen; * katalysatoren; * ovenslakken en assen; * metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie en; * accu’s en batterijen.
code: 00753396
-
Het in bezit hebben van vier eigen bedrijfswagens. Het in bezit hebben van een eigen weegbrug en een detectiepoort voor radioactiviteit. Het in bezit hebben van drie mobiele kranen op dieselolie en drie vorkheftrucks op dieselolie. Het op- en overslaan en eventueel handmatig scheiden van ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen in een loods en op het buitenterrein. Het bewerken van ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen met een mobiele (elektrische) plasmasnijder met compressorunit. Het bewerken van ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen met een snijbrander, een mobiele pers en een schrootpers. Het uitsluitend accepteren van transformatoren die reeds van olie zijn ontdaan of waarvan door middel van een verklaring eventueel achtergebleven olie geen PCB’s bevatten. Het op- en overslaan en eventueel strippen van kabelreststoffen. Het opslaan en bewerken van metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie. Het op- en overslaan van accu’s en batterijen. Het onderhouden en repareren van het eigen materieel in de werkplaats. O.a. het elektrisch lassen met elektrodes. Het opslaan en afleveren van blanke- en rode dieselolie. Het in bezit hebben van een wasplaats. Het vervangen van de HBO-gestookte ketel door een cv-installatie. Deze installatie verwarmt het woonhuis en kantoor. Het stallen van vee vindt niet meer plaats binnen de inrichting. Het deel waar het vee stond blijft zijn agrarische bestemming behouden. Voor dit deel van de inrichting worden geen handelsonderneming activiteiten aangevraagd.
De revisievergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag bestaat uit: Aanvraagformulier bestaande uit 27 pagina’s. 11 genummerde bijlagen, zijnde: 1. Plattegrondtekeningen; 2. Situatietekening; 3. Uittreksel Kamer van Koophandel; 4. Akoestisch onderzoek; 5. NRB inventarisatie; 6. Productveiligheidsbladen; 7. Capaciteitsberekening en specificatie afscheiders; . 8. Acceptatie en bewerking afvalstomen; 9. Bodemonderzoek; 10. CAR-berekening en; 11. Berekening luchtkwaliteit. Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) behorende bij Wm, valt de inrichting onder meer onder: - categorie 28.4 lid a: het overslaan van de volgende afvalstoffen: sub 1: van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstof3 fen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 35 m of meer; sub 5: van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen; sub 6: andere onder de onder sub 1 tot en met sub 5 genoemde van buiten de inrichting af3 3 komstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1*10 m of meer; - categorie 28.4 lid b: het overslaan van van buiten de inrichting afkomstige; sub 1: huishoudelijke afvalstoffen of van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen 3 3 met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1*10 m of meer;
2
sub 2: gevaarlijke afvalstoffen en; - categorie 28.5: het verdichten, scheuren, knippen of breken van schroot van ferro- of nonferrometaal afvalstoffen door middel van mechanische werktuigen met een gezamenlijk motorisch vermogen van 25 kW of meer; uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. Het gaat hier om het Activiteitenbesluit. In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. Uit artikel 8.1, lid 1 van de Wm volgt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. In artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. De volgende activiteiten die worden aangevraagd, vallen onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit: het lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening en; het wassen van motorvoertuigen of onderdelen van motorvoertuigen. In dit geval zijn van het Activiteitenbesluit de paragrafen 3.1.3 en 3.3.2 en; H1, afdeling 2.1, 2.1, 2.4 en 2.10 van toepassing op de inrichting. Wij beschouwen deze aanvraag als melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. M.e.r.- (beoordelings)plicht De voorgenomen activiteit komt noch voor in Bijlage C noch in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder Besluit m.e.r.). De activiteit is derhalve noch m.e.r.-plichtig noch m.e.r.-beoordelingsplichtig. Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: WVO) De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wet verontreiniging oppervlaktewater (verder Wvo) vergunningplichting. Tijdens het vooroverleg heeft het Waterschap Rivierenland aangegeven dat er voor de aangevraagde activiteiten geen nieuwe Wvo-vergunning nodig is (zie bijlage 2 van de aanvullende gegevens d.d. 13 mei 2009). Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
3
Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 19 maart 2009 in de gelegenheid gesteld om tot 14 mei 2009 de aanvraag aan te vullen. Het betreft hier onder andere gegevens met betrekking tot geluid. Deze gegevens hebben wij op 13 mei 2009 ontvangen. De termijn voor het geven van het besluit wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het geven van het besluit opgeschort met 8 weken. Rondzending De aanvraag is rondgezonden aan de volgende adviseurs: Burgemeester en Wethouders van de gemeente Culemborg, het Waterschap Rivierenland, Waterdienst en betrokken bestuursorgaan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Buren. Terinzagelegging Om te voldoen aan hoofdstuk 13 van de Wm en afdeling 3.4 van de Awb hebben de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit ter inzage gelegen van 30 juli tot en met 9 september 2009. Binnen de termijn zijn zienswijzen naar voren gebracht. Onder hoofdstuk “Ingekomen reacties”, worden de binnengekomen zienswijzen inhoudelijk behandeld. BELEIDSKADER Algemeen De Wet milieubeheer omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, onder a van de Wm moeten wij bij de beslissing op de aanvraag eveneens rekening houden met het voor ons geldende milieubeleidsplan, in dit geval het Gelders Milieuplan 2004-2008 (GMP-3). In het GMP-3 is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan een goede milieukwaliteit van de (leef)omgeving in 2010. Wij hebben daartoe besloten op grond van de Keuzenota die aan dit GMP voorafging. Gekozen is voor "basiskwaliteit", de naam voor de na te streven milieukwaliteit. Met "basiskwaliteit" wordt bedoeld dat de risico's voor mens en natuur op het vlak van gezondheid en veiligheid vallen binnen een acceptabele grens. De "basiskwaliteit" is vastgelegd in de wetgeving, met grenswaarden voor stoffen en effecten. Soms is maximaal toelaatbaar risico (MTR) de grenswaarde, soms wordt de waarde op een andere wijze uitgedrukt. De "basiskwaliteit" is de Gelderse stap in de richting van duurzaamheid. Door te kiezen voor "basiskwaliteit" als inzet verandert de wijze waarop het beleid wordt uitgevoerd. Meer dan voorheen zal gebiedsgericht worden gewerkt aan het verbeteren van de (lokale) milieukwaliteit. Kortom, in het GMP-3 is de milieusituatie van de leefomgeving voor ons het uitgangspunt. Dit is een belangrijke wijziging ten opzichte van het eerdere milieubeleid dat zich vooral richtte op de verontreinigende bronnen. Speerpunten van het nieuwe beleid zijn het terugdringen of voorkomen van de vervuiling of belasting van het milieu door het verkeer en vervoer, de bedrijvigheid, de landbouw en het wonen. Het Gelders afval- en grondstoffenbeleid wordt hierin vormgegeven door het nastreven van een duurzame samenleving. Hiermee worden een vermindering van de hoeveelheid afvalstoffen (afvalpreventie) en een beter afval- en grondstoffenbeheer beoogd. Voor verduurzaming van de bedrijfsprocessen is vergunningverlening een goed instrument. Het opleggen van een adequate afvalscheiding is hiervan een goed voorbeeld.
4
Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, onder b van de Wm moeten wij bij de beslissing op deze aanvraag rekening houden met het bepaalde in artikel 10.14 van de Wm. Volgens dit artikel moet rekening worden gehouden met het geldende afvalbeheersplan voor wat betreft het beheer van afvalstoffen. De wijze waarop rekening is gehouden met het LAP is verder uitgewerkt in het hoofdstuk Afvalstoffen. Gelders Maatwerk Bedrijven en Omgeving (GMBO) Ons vergunningenbeleid is gebaseerd op onze notitie "Gelders maatwerk bedrijven" van 14 september 1999 en het rapport "Van GMB naar een totaalaanpak voor de uitvoering van de bedrijfsgerichte milieutaak”, 31 januari 2006. Wij streven een omgevingsgerichte, integrale aanpak na met als focus een verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van de bedrijfsgerichte milieutaak. Een integrale afstemming tussen vergunningverlening, handhaving, stimulering duurzaam ondernemen en omgevingsgerichtbeleid is hierbij noodzakelijk. Aan bedrijven die weinig tot geen milieuproblemen veroorzaken besteden we minder tijd en aan bedrijven die milieuproblemen veroorzaken besteden we meer tijd en aandacht. In een branchebeleidsplan analyseren wij de milieuproblematiek van de betreffende branche, stellen milieudoelen op voor de branche alsmede de strategie en de planning m.b.t. de inzet van de verschillende instrumenten als vergunningverlening, handhaving, stimulering duurzaam ondernemen en omgevingsgerichtbeleid. Tevens wordt ieder jaar in het branchebeleidsplan aangegeven voor welke bedrijven een plan van aanpak wordt geschreven en uitgevoerd. Bij het opstellen van de vergunning wordt gebruik gemaakt van een branchebeleidsplan of een bedrijfsplan. Bij de meeste bedrijven is sprake van een vergunning met een mix van doelvoorschriften en middelvoorschriften, waarbij afhankelijk van de bij het bedrijf aangetroffen situatie sprake is van meer of minder doelvoorschriften. In het branchebeleidsplan “Metaalrecuperatie” zijn afvalwater, bodem, externe veiligheid, geluid, trillingen, straling en lucht aangewezen als milieuessenties. Aan deze milieuaspecten wordt extra aandacht besteed, omdat wij op deze aspecten gericht willen sturen. Bij de milieuhygiënische toetsing zal nader worden ingegaan op de in het brancheplan gestelde doelen. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN Toetsingskader Op 1 december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken, BBT, worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in de Wm vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de Regeling aanwijzing BBT-documenten. Beoordeling De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Voor de inrichting is geen eindconcept BREF beschikbaar waaraan wij de aangevraagde activiteiten kunnen toetsen.
5
Voorts hebben wij aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. Op de aangevraagde activiteiten zijn de volgende Nederlandse informatiedocumenten uit de Regeling aanwijzing BBT-documenten van toepassing: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Afvalscheiding bij vergunningplichtige bedrijven; - NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht; - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 15:Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; - PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties en; - BBT documenten water als genoemd in de bijlage Tabel 2 Nederlandse informatiedocumenten over BBT. Conclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. MILIEUASPECTEN Milieuessenties Bij de beslissing op onderhavige aanvraag hebben wij, gelet op de gevolgen die een inrichting voor het milieu kan veroorzaken, de volgende milieuessenties betrokken: − afvalstoffen; − afvalwater; − bodem; − energie; − externe veiligheid; − geluid en trillingen; − lucht en; − verruimde reikwijdte. De volgende milieuessenties hebben wij buiten beschouwing gelaten, omdat deze geen invloed van betekenis hebben op de gevolgen die de verandering van de inrichting voor het milieu kan veroorzaken: − geur en; − groene wetten. AFVALSTOFFEN Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen Preventie Op welke wijze wij invulling geven aan preventie van afvalstoffen is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt bedraagt 3 ton, minder dan 1 ton daarvan is gevaarlijk afval. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt.
6
De totale hoeveelheid gevaarlijk en niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding Op welke wijze wij invulling geven aan afvalscheiding is beschreven in de handreiking van Infomil "afvalscheiding bij vergunningplichtige bedrijven" van juli 2001.Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting geen afvalstoffen vrijkomen waarvan wij van oordeel zijn dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden geëist, omdat het relatief homogene en schone afstoffen zijn die dikwijls in grotere hoeveelheden en geconcentreerd vrijkomen. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom niet redelijk van vergunninghoudster afvalscheiding van niet verplichte afvalstoffen te verlangen. Overwegingen voor afvalverwerkers Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5, eerste lid, van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012, hierna aangeduid als het LAP 1) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Dat plan heeft echter per 3 maart 2009 zijn geldigheid verloren. Een nieuw plan is weliswaar in ontwerp in de Staatscourant gepubliceerd, maar is nog niet van kracht. Bij de beoordeling van de aanvraag hebben we met dit gegeven rekening gehouden. De doelstellingen en hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer, zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en de criteria vervat in het eerste lid van artikel 10.5 van de Wm. en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is dat dit op zo'n hoogwaardig mogelijke wijze plaatsvindt. Het LAP1 hanteerde daarvoor de zogenaamde minimumstandaard. Hoewel wij het LAP1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren, zijn daaraan nog wel inhoudelijke argumenten te ontlenen, voor het toetsen van vergunningaanvragen aan de voorkeursvolgorde voor het beheer van afvalstoffen in artikel 10.4 en aan de criteria vervat in het eerste lid van artikel 10.5 van de Wm.
7
Metaal afvalstoffen Te onderscheiden zijn ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen. Daarbij kan sprake zijn van metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie (inclusief katalysatoren) en metalen ondergrondse opslagtanks. Voor het be- en verwerken zijn drie minimumstandaarden van toepassing: Voor metaalafvalstoffen is de minimumstandaaard nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Uitval en niet voor hergebruik geschikt metaal moeten worden verwijderd. Voor metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie (met uitzondering van fijn metaalbewerkingsafval) is de minimumstandaard scheiding van het metaal en de olie of emulsie. De afgescheiden olie of emulsie moet worden verwerkt conform de minimumstandaard voor oliehoudende afvalstoffen. Voor de be-/verwerking van de overblijvende metaalafvalstoffen geldt de minimumstandaard voor metaalafvalstoffen algemeen. De minimumstandaard voor fijn metaalbewerkingsafval is nuttige toepassing. Voor uit de bodem gehaalde opslagtanks, die in het afvalstadium zijn geraakt, is in- en uitwendige reiniging de minimumstandaard. De daarbij vrijkomende resten (vloeistofresten, teer, bitumen, het bezinksel, oliehoudende schoonmaakmiddelen en verontreinigde spoelmiddelen) moeten worden afgevoerd naar een vergunninghouder, die dergelijke afvalstoffen mag verwerken. Voor het be-/verwerken van de resterende metalen geldt de minimumstandaard voor metaalafvalstoffen algemeen. Metaalafvalstoffen kunnen verontreinigd zijn met radioactieve stoffen. Op metaalafvalstoffen die besmet zijn met radioactieve stoffen is de Kernenergiewet van toepassing. Om te voorkomen dat radioactief afval een inrichting zonder de daarvoor vereiste vergunning inkomt, moet het metaalafval bij binnenkomst op radioactiviteit worden gecontroleerd. Dit moet met behulp van een poortdetector. Bij detectie van radioactiviteit moet conform de "Inspectierichtlijn metaal en schroot met radioactieve stoffen"(VROM-Inspectie, 25 febr. 2003) worden gehandeld. Helmond geeft in zijn aanvraag aan dat ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen verontreinigd met andere afvalstromen niet worden geaccepteerd. In geval er afwijkingen worden geconstateerd zijn er drie mogelijkheden: de partij wordt geretourneerd aan de afzender; de partij wordt rechtstreeks afgevoerd naar de (eind)verwerker. de partij wordt, indien dit mogelijk is (zie afvalstoffenoverzicht: bijlage 1, van bijlage 8 van de aanvraag: overzicht van de ontvangen afvalstoffen en de onbedoeld ontvangen afvalstoffen), geaccepteerd onder een andere Euralcode en afvalstroomnummer. De geaccepteerde ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen worden indien noodzakelijk handmatig gescheiden op metaalsoorten. Tevens vindt indien noodzakelijk verkleining van de metalen onderdelen plaats. Daarnaast vindt verder scheiding plaats naar zuiverheid, soort legering e.d.. Verder vindt er ook opslag plaats van heterogene non-ferrodeeltjes. Uitsluitend uit de bodemgehaalde metalen opslagtanks in het afvalstadium met een certificaat dat de tanks inwendig en uitwendig zijn gereinigd, worden geaccepteerd. Alle geaccepteerde ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen worden over de weg afgevoerd naar bedrijven die voor het hergebruik zorg dragen. De ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen worden losgestort of in containers op het buitenterrein of bij aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in opslagloods opgeslagen. Het opslaan en bewerken van de ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen door Helmond kan als doelmatig worden beschouwd.
8
Metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie wordt door Helmond ingezameld en opgeslagen in de loods. Door deze metaalafvalstoffen uit te laten lekken in een lekbak worden deze afvalstoffen ontdaan van olie. Door dit uitlekken vindt scheiding plaats van het metaalafval en de olie of emulsie. De afgescheiden olie of emulsie wordt afgevoerd als afgewerkte olie. De overgebleven metaalafvalstoffen worden getransporteerd naar verwerkingsbedrijven die zorgen dat deze afvalstoffen na eventueel te worden be- en/of verwerkt , worden hergebruikt. Het opslaan en bewerken van metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie door Helmond kan als doelmatig worden beschouwd. Kabelreststoffen Kabelreststoffen zijn reststoffen van kabels die zijn toegepast in de onder- en bovengrondse kabelnetwerken voor telecommunicatie en transport van energie. Kabelreststoffen komen vrij bij de productie van kabels en bij het aanleggen, onderhouden, vervangen en verwijderen van bekabeling. Het betreft de volgende soorten: - papiergeïsoleerde kabelreststoffen (afkomstig van met papier en lood omhulde metalen kabels, vaak met olieachtige materialen geïmpregneerd); - kunststofgeïsoleerde kabelreststoffen (afkomstig van met kunststoffen omhulde metalen kabels); - glasvezelkabelreststoffen; - garnituren zoals verbindingsmoffen en eindsluitingen. Het beleid voor kabelreststoffen is gericht op het bevorderen van materiaalhergebruik van de verschillende fracties van kabelreststoffen. Papiergeïsoleerde kabelreststoffen moeten apart worden opgeslagen van andere kabelreststoffen en garnituren om zoveel mogelijk hergebruik van het metaalgedeelte te bevorderen. Hiertoe wordt een voorschrift opgenomen. Hergebruik van de restfractie is niet mogelijk, gezien de vermenging van de olie- en papierfractie. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van de papier- en kunststofgeïsoleerde kabelreststoffen en garnituren is scheiding van de metaalfractie en de restfractie, gevolgd door materiaalhergebruik van de metaalfractie en verwijderen door verbranden van de restfractie. De aramidevezels en gel van de glasvezelkabelreststoffen bemoeilijken een hoogwaardige verwerking. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van glasvezelkabelreststoffen is daarom verwijderen door verbranden. Helmond geeft in zijn aanvraag aan dat zij loodkabels en kunststof kabelreststoffen accepteren. De kunstof kabelreststoffen worden bewerkt in de kabelpelmachine waardoor een metaalfractie en een restfractie wordt verkregen. De metaalfractie wordt aangeboden voor materiaalhergebruik en de restfractie wordt aangeboden voor verbranding. Het pellen van de kabelreststoffen kan als doelmatig worden beschouwd. Batterijen Tot batterijen behoren eenmalige batterijen en droge gesloten oplaadbare batterijen die vrijkomen bij huishoudens en bedrijven en die vallen onder het Besluit en de Regeling beheer batterijen en accu's (Stb., 2008,nr. 364, en Stcrt. 2008, nr. 181). Batterijen zijn galvanische elementen die chemische energie omzetten in electrische energie. Batterijen bevatten zware metalen zoals zink, cadmium, nikkel en kwik. Het beleid is gericht op gescheiden inzamelen en nuttige toepassing van samenstellende materialen en op het voorkomen van toepassing van bepaalde gevaarlijke stoffen in batterijen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van zilver-, kwikoxide-, nikkelcadmium-, looden zilveroxidebatterijen is terugwinning en nuttige toepassing van de metalen. De minimumstandaard voor de be- en verwerking van zinkbruinsteen- en alkalinebatterijen is nuttige toepassing van de metaalfractie.
9
Helmond geeft in zijn aanvraag aan dat batterijen worden verzameld en opgeslagen in overdekte accubakken in de opslagloods of afgezeild in containers. Door erkende inzamelaars worden de batterijen periodiek opgehaald. Het opslaan en bewaren van batterijen door Helmond kan als doelmatig worden beschouwd. Accu's Accu's als open oplaadbare batterij zijn te onderscheiden in: - startaccu's uit voertuigen (loodaccu's) die vooral worden gebruikt om verbrandingsmotoren te starten; - tractiebatterijen en stationaire batterijen die vooral worden gebruikt in invalidewagens, vorkheftrucks, auto's en alarminstallaties. Meestal zijn dit ook loodaccu's en soms nikkelcadmiumaccu's. Incidenteel kan er sprake zijn van nikkel-metaalhydrideaccu's. Het inzamelen en bewaren gebeurt met name door oudmetaalhandelaren en Kga-inzamelaars. Ook gemeentelijke depots bewaren accu's. Meestal worden deze afvalstoffen een aantal malen verhandeld tussen vergunninghouders, voordat ze worden uitgevoerd. De branche kenmerkt zich dan ook door een piramidale verwijderingsstructuur. Dat betekent dat een lokale vergunninghouder de accu's afvoert naar een grotere (provinciaal werkende) handelaar die vervolgens naar een internationaal opererende handelaar afvoert, waarna deze ze uitvoert. Veel nonferrohandelaren accepteren ook accu's om een optimale bediening van hun klanten te bewerkstelligen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van de (samenstellende componenten van de) accu's is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik met uitzondering van bakelietafval dat na verwerking resteert. Voor kunststofcomponenten is de minimumstandaard nuttige toepassing. Helmond geeft in zijn aanvraag aan dat ingezamelde accu’s worden opgeslagen in vloeistofdichte en zuurbestendige accubakken in de loods. De accu’s worden periodiek door een erkende inzamelaar opgehaald. Het opslaan en bewaren van accu’s door Helmond kan als doelmatig worden beschouwd. Wit- en bruingoed In dit sectorplan zijn bepalingen met betrekking tot elektrische en elektronische apparatuur van toepassing. Het beleid is uitgewerkt voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die valt onder het Bestluit verwijdering Wit- en bruingoed (dit besluit is vervangen d.d. 6 juli 2004 door het Besluit beheer elektische en elektronische apparatuur, Staatsblad 340). AEEA die niet is opgenomen in het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur behoort tot het huishoudelijk of HDO-restafval. Hiervoor wordt verwezen naar andere sectorplannen. Het beleid voor AEEA is gericht op het tot stand brengen van een lekvrije afvalbeheerstructuur, met zoveel mogelijk product- en materiaalhergebruik. De minimumstandaard voor het be/verwerken van gescheiden ingezameld AEEA is nuttige toepassing van de samenstellende delen. Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur afkomstig van bedrijven en particulieren die geen gevaarlijke stoffen bevat, wordt door Helmond als service naar zijn klanten geaccepteerd. Deze afvalstoffen worden gelijk aan de onbedoeld ontvangen afvalstoffen niet bewerkt, maar gescheiden, gescheiden gehouden en op een apart daartoe ingerichte plaats opgeslagen en afgevoerd naar erkende inzamelaars/verwerkers.
10
Daarnaast ontvangt Helmond uitsluitend in het afvalstadium geraakte PCB-vrije transformatoren waarvan het PCB-gehalte van de aanwezige vloeistof (inclusief hangolie) lager is dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180. Dit dient de ontdoener door middel van een verklaring aan te tonen. Helmond zuigt eventueel achtergebleven olie uit deze transformatoren en demonteerd het binnenwerk en scheidt de de vrijgekomen afvalstoffen. De manier waarop Helmond omgaat met deze stroom wit- en bruingoed kan als doelmatig worden beschouwd. Procesafhankelijk industrieel afval Industrieel afval is restafval dat afkomstig is van industriële productieprocessen. Het is zeer divers van samenstelling en omvang. Het bevat zowel procesafhankelijk afval als procesonafhankelijk afval. In dit sectorplan is het beleid uitgewerkt voor niet-gevaarlijk procesafhankelijk industrieel afval. Gevaarlijk industrieel afval komt in andere sectorplannen en in het beleidskader aan de orde. Het beleid voor industrieel afval is gericht op het bevorderen van preventie, afvalscheiding en nuttige toepassing van deelstromen. Het storten van nuttig toepasbare afvalstromen is door de stortbelasting onaantrekkelijk. Dit geeft een prikkel om alternatieven te realiseren gericht op preventie en nuttige toepassing. Helmond ontvangt ovenslakken van ijzergieterijen en ovenslakken van het gieten van nonferrometalen. Deze slakken worden uitsluitend met een analysecertificaat, waarin is aangetoond dat er geen sprake is van verontreinigingen van metalen en PAK’s, geaccepteerd. Deze slakken worden opgeslagen in de opslagloods of afgezeild in containers totdat ze worden afgevoerd naar een verwerker die deze slakken als bouwstof zal inzetten. De manier waarop Helmond omgaat met deze stroom procesafhankelijk industrieel afval kan als doelmatig worden beschouwd. Onbedoeld ontvangen afvalstoffen In bijlage 1 “Afvalstoffenoverzicht ” van bijlage 8 van de aanvraag wordt een overzicht gegeven van onbedoeld ontvangen afvalstoffen afkomstig van bedrijven en particulieren. Deze afvalstoffen worden niet bewerkt maar gescheiden, gescheiden gehouden en op een apart daartoe ingerichte plaats opgeslagen en afgevoerd naar erkende inzamelaars/verwerkers. De manier waarop Helmond omgaat met onbedoeld ontvangen afvalstoffen kan als doelmatig worden beschouwd. Opslaan Voor het opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) wordt in beginsel een Wmvergunning afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. Helmond heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen eventueel na sortering op te slaan: metaalafvalstoffen; kabelreststoffen; katalysatoren; ovenslakken; transformatoren; AEEA; batterijen en; accu’s.
11
Voor het opslaan van de hiervoren vermelde afvalstoffen kan vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet inzamel-vergunningplichtig zijn. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Be-/verwerking In de aanvraag is voor de onderstaande afvalstoffen de volgende be-/verwerkingsmethode beschreven: metaalafvalstoffen: (handmatig) sorteren, knippen, strippen, slijpen en snijden; metaalafvalstoffen met aanhangende olie of emulsie: uitlekken; katalysatoren: (handmatig) sorteren en eventueel slijpen; transformatoren: uitzuigen en demonteren van binnenwerk; kabelreststoffen: (handmatig) sorteren en strippen en; accu’s en batterijen: handmatig sorteren. Wij achten deze werkwijze, gelet op de artikelen 10.4 en 10.5, eerste lid, van de Wm, doelmatig. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. Acceptatie en verwerking (A&V-beleid) Alle afvalverwerkende bedrijven moeten over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Een adequaat A&V-beleid hangt nauw samen met het zeker stellen dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be- en verwerkt. Hoewel wij het LAP1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren, zijn daaraan nog wel inhoudelijke argumenten te ontlenen voor toetsing aan de artikelen 10.4 en 10.5, eerste lid, van de Wm. Daarbij moet per specifieke situatie maatwerk worden geleverd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zullen vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden om zeker te stellen dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be- en verwerkt. Administratieve organisatie en Interne controle (AO/IC) Met het oog op het zekerstellen van een zo hoogwaardig mogelijke wijze van afvalbe- en verwerking moet een beperkt aantal afvalverwerkende bedrijven, te weten die welke gevaarlijke afvalstoffen accepteren over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) beschikken. Voor bedrijven die geen gevaarlijke afvalstoffen ontvangen, spreken we over vereenvoudigde administratieve procedures (VAP). Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen.
12
Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC (VAP) dient betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. Hoewel wij het LAP1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren, zijn daaraan nog wel inhoudelijke argumenten te ontlenen voor toetsing aan de artikelen 10.4 en 10.5, eerste lid, van de Wm. Daarbij moet per specifieke situatie een oordeel worden gevormd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen om de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Rekening houdend met de aard van de bedrijvigheid voldoet het beschreven AO/IC aan de randvoorwaarden om zeker te stellen dat de afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be- en verwerkt. Wijzigingen in het A&V-beleid en/of AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratieverplichtingen De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (Wm 8.14). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde, de afgevoerde en de geweigerde (afval-)stoffen opgenomen. Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (tenzij sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, tweede lid). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. Conclusie Gelet op vorenstaande inzake afvalstoffen concluderen wij dat de in de vergunningaanvraag beschreven activiteiten met afvalstoffen in overeenstemming zijn met het gestelde in de artikel 10.4 en 10.5, eerste lid, van de Wm. AFVALWATER Algemeen Helmond loost uitsluitend huishoudelijk afvalwater op het gemeentelijk riool. Eventueel verontreinigd hemelwater en bedrijfsafvalwater wordt via olie/slibafscheiders op het oppervlaktewater geloosd.
13
Coördinatie Wm-vergunning en Wvo-vergunning De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Uit informatie van en navraag bij de waterkwaliteitsbeheerder blijkt dat er voor de aangevraagde activiteiten geen (nieuwe) Wvo-vergunning nodig is. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. Specifieke voorschriften gericht op de kwantiteit van het te lozen afvalwater zijn niet opgenomen. De te lozen hoeveelheid huishoudelijk afvalwater op het openbaar riool past binnen de capaciteit van het rioolstelsel. En de capaciteit van de aanwezige voorzieningen voordat lozing op het oppervlaktewater plaatsvindt voldoen. De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Op grond van de instructieregeling moet, indien een Wvo-vergunning is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool en het oppervlaktewater of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze beschikking opgenomen. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van het oppervlaktewater en het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur door lozing van afvalwater afkomstig van Helmond zijn: het hemelwater en bedrijfsafvalwater afkomstig van het terrein wordt via een intern rioleringsstelsel met kolken en de slibvangput en de olie-benzineafscheiders gescheiden van het huishoudelijk afvalwater geloosd op het oppervlaktewater; uitsluitend huishoudelijk afvalwater wordt op het riool geloosd; de aanwezigheid van drie olie-benzineafscheiders met een capaciteit van 30 liter per seconde; 3 de aanwezigheid van een slibvangput met een bekken capaciteit van 31 m ; voordat het bedrijfsafvalwater op het oppervlaktewater wordt geloosd passeert het een controleput waardoor monsters van het afvalwater kunnen worden genomen en; materiaal dat onderhevig is aan uitloging wordt binnen (accu’s, metaal draaisel, lood, of onder een afdak (lood, dieselolie) opgeslagen. Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen naar verwachting leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" opgenomen. BODEM Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten.
14
Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: opslag van dieselolie; tanken van dieselolie; opslag van metalen; opslag van met olie verontreinigde metalen; bewerken van ferro- en non-ferro; activiteiten in de werkplaats; opslag van accu’s en batterijen; wasplaats en; opslag van olieën en vetten. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd (bijlage 5 en aanvullende gegevens d.d. 13 mei 2009). In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten (m.u.v. de opslag van olieën en vetten) de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRBsystematiek. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In het bodemrisicodocument zijn per bodembedreigende activiteit de voorzieningen en maatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven zoals die aanwezig zijn bij Helmond en moeten worden aangevuld door Helmond om een eindemissiescore van 1 te kunnen realiseren. Bodembedreigende activiteit opslag dieselolie
activiteit volgens de NRB 1.3
tanken van dieselolie
2.1
opslag van metalen
3.2
opslag van met olie verontreinigde metalen
3.1
bewerken van ferroen non-ferro activiteiten in de werkplaats opslag van accu’s en batterijen
4.1 5.3 3.1
aanwezige bodembeschermende voorzieningen kerende voorziening, lekbak, vulpunt en vulleidingen, ontluchting (PGS), overkapping vloeistofdichte opvangvoorziening (+PBV-VVV), olie/benzine afscheider, lengte/positie vulslang vloeistofdichte opvangvoorziening (+PBV-VVV), olie/benzine afscheider, schrob- en hemelwater vloeistofdichte stalen en plastic bakken, vloeistofdichte coating en vloeistofderende rand kerende voorziening vloeistofdichte vloer (CUR/PBV44) + lekbakken opslag in vloeistofdichte, zuurbestendig accubakken op een
15
aanvullende bodembeschermende maatregelen visuele inspectie, incidentenmanagement vulinstructie, incidentenmanagement visuele inspectie, incidentenmanagement visuele inspectie, incidentenmanagement visuele inspectie, incidentenmanagement visuele inspectie, incidentenmanagement visuele inspectie, incidentenmanagement
wasplaats
4.2
opslag van olieën en vetten
3.3
betonnen vloer in een loods vloeistofdichte vloer (CUR/PBV44) + aandacht voor schrob en hemelwater (olie/benzine afscheider) opvangbak, speciale emballage
visuele inspectie, incidentenmanagement visuele inspectie, incidentenmanagement
Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt, dat niet voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. Aanvraagster zal daarom binnen een door ons gestelde termijn alsnog voor de betreffende locaties een verwaarloosbaar bodemrisico dienen te realiseren. De technische voorzieningen voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico. Om voor de overige activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren is het noodzakelijk om een procedure op te zetten voor het visueel controleren van de aanwezige voorzieningen en een procedure in het kader van incidentenmanagement. Helmond heeft de beschikking over het MRF keurmerk. In het handboek van de MRF zijn verschillende procedures opgenomen. Helmond zal procedures moeten opzetten waarmee zij aantoont hoe zij invulling wenst te geven aan de volgende procedures: de visuele inspectie, vulinstructie en incidenten management. Bovendien dienen alle aanwezige vloeistofdichte voorzieningen geïnspecteerd en goedgekeurd te worden en te zijn goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-44. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden. Helmond beschikt over een rioleringssysteem dat ondergronds ligt. De samenstelling van het te lozen bedrijfsafvalwater cq. huishoudelijk afvalwater vormt geen belemmering voor de capaciteit en het onderhoud van het rioleringssysteem. Door de aanwezigheid van een controleput waaruit het Waterschap met enige regelmaat monsters neemt is de staat waarin het rioleringssysteem zich bevindt voldoende gewaarborgd. Indien er aanpassingen van het rioleringssysteem noodzakelijk zijn, dan zal de situatie opnieuw worden getoetst. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit dienen te zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
16
Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken uitgevoerd: Verkennend bodemonderzoek (conform NVN 5740), Rijksstraatweg 53C te Culemborg nr. 94.4860 van Verhoeven Milieutechniek B.V. d.d. 18 mei 1994; Verkennend bodemonderzoek Rijksstraatweg 53C te Culemborg nr. 96.0305 van Verhoeven Milieutechniek B.V. d.d. 3 mei 1996; Saneringsplan voor het verwijderen van een minerale olieverontreiniging ter plaatse van de te vervangen loods op de Rijksstraatweg 53C te Culemborg nr. 94.4945 van Verhoeven Milieutechniek B.V. d.d. 18 juli 1994; Deelsanering Rijksstraatweg 53C te Culemborg nr. 94.4978 van Verhoeven Milieutechniek B.V. d.d. 14 september 1994; De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn uitgevoerd door Verhoeven Milieutechniek B.V.. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Deze onderzoeken uit 1994 en 1996 geven ons overigens geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Wel zou gezien de leeftijd van de rapportages maar zeker ook vanwege de mobiliteit van de bodemverontreiniging met minerale olie een actueel nulsituatie onderzoek voor het gehele terrein wenselijk zijn. Hierop is Helmond door ons in het vooroverleg gewezen. En wij hebben in de voorschriften een verplichting tot een actualisatieonderzoek opgenomen. Zodra de vloeistofdichte vloeren niet meer worden gebruikt voor het doel waar ze voor zijn aangelegd, dient ter plaatse van de vloeistofdichte vloeren een actualisatieonderzoek te worden uitgevoerd. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. De voorschriften met betrekking tot het bodembelastingsonderzoek naar de eindsituatie en de herstelplicht bij geconstateerde verontreiniging, zijn op grond van artikel 8.13 van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De basis hiervoor is artikel 8.16 sub c van de Wm. In dit artikel wordt gesteld dat voorschriften van kracht kunnen blijven nadat een vergunning haar gelding heeft verloren. ENERGIE Niet energie relevante bedrijven Het bedrijf gebruikt een beperkte hoeveelheid energie. De hoeveelheden zijn zodanig klein dat het bedrijf als niet energie relevant wordt aangemerkt. Dit is in overeenstemming met het landelijke beleid zoals vastgelegd in de circulaire energie in de milieuvergunning. Bedrijven met een 3 jaarlijks energieverbruik kleiner dan 25.000 m aardgas(equivalent) en tegelijk kleiner dan 50.000 kWh elektriciteit worden daarin als niet energie relevant bestempeld. EXTERNE VEILIGHEID Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij Helmond worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant.
17
Wel worden door de aanwezigheid van de opslag van milieugevaarlijke stoffen en het gebruik van gevaarlijke (afval)stoffen voorschriften t.a.v. deze opslag en wijze van gebruik opgenomen in deze vergunning. Bij Helmond zijn de stoffen: dieselolie (rode dieselolie), gasolie (blanke dieselolie), gasflessen (propaan- en zuurstofgas), accu’s en batterijen, smeerolie (equivis), remolie (berner remvloeistof) en smeervet (smeervet lithium) aanwezig. Het gebruik, de aard en hoeveelheid van de gebruikte (gevaarlijke) (afval)stoffen zoals opgenomen in de aanvraag kunnen een risico vormen voor de omgeving. In de onderstaande paragrafen is van elke opslag zoals is aangevraagd door Helmond aangegeven welke maatregelen zijn genomen. De opslag en het tanken van dieselolie De opslag van dieselolie en gasolie vinden plaats in enkelwandige bovengrondse stalen tanks (van 6.000 liter) in een lekbak onder een overkapping. De tanks zijn ouder dan 10 jaar. De aflevering van dieselolie aan uitsluitend eigen materieel vindt plaats met een elektrische pomp op een tankplaats die voorzien is van een vloeistofdichte vloer (CUR/PBV-44). De opslag van dieselolie in de mobiele dieseltank vindt plaats in een niet-stationaire dubbelwandige bovengrondse tank (van 995 liter) in een ijzeren lekbak en voorzien van een deksel. De tank heeft een vaste plek bij de vaste dieseltanks. De tank wordt gevuld met diesel uit de vaste dieseltanks. De aflevering van dieselolie vindt uitsluitend aan eigen materieel (de kranen) plaats. Het toepassingsgebied van de richtlijn PGS 30 (voorheen CPR 9-6) omvat opslaginstallaties 3 met één of meer tanks met een gezamenlijke opslagcapaciteit van ten hoogste 150 m vloeibao o re aardolieproducten met een vlampunt van 55 C tot 100 C. Er heeft uitsluitend een naamswijziging plaatsgevonden bij de richtlijn CPR 9-6 naar PGS 30. Wij hebben daarom voor de opslag en aflevering van dieselolie aansluiting gezocht bij de opslag van aardolieproducten conform de PGS 30 en de van toepassing zijnde voorschriften opgenomen in de voorschriften. De opslag van accu’s en batterijen De accu’s en batterijen worden buiten opgeslagen onder een overkapping met schuifdeuren in 3 zuurdichte lekvrije bakken van 1 m op een betonnen vloer. De opslag van olieën en vetten Smeerolie, remolie en smeervet worden opgeslagen in respectievelijk drums, cans en vaten/patronen. Aan de opslag van deze stoffen worden eisen gesteld in de voorschriften: de opslagvoorziening moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak met een inhoud ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste emballage vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige in de bak geplaatste emballage; er dienen voorzieningen te zijn getroffen waardoor geen regenwater in de vloeistofdichte bak kan geraken en; indien de emballage bestemd is tot het aftappen dan moet onder het aftappunt een vloeistofdichte lekbak worden geplaatst. De opslag en bewerking van PCB-vrije transformatoren PCB-vrije transformatoren worden los opgeslagen in de opslagloods of afgezeild in containers. Aan de opslag van deze stoffen worden eisen gesteld in de voorschriften: aanwezige afgewerkte olie dient afgetapt te worden boven vloeistofdichte vloer; de afgetapte afgewerkte olie dient als gevaarlijk afval te worden afgevoerd naar een erkende verwerker; de transformatoren dienen zo lang als nodig boven een lekbak te staan zodat deze compleet zijn uitgelekt; de olie of emulsie dient apart te worden opgevangen, alvorens bewerking van de transformator mag plaatsvinden en;
18
-
het vrijkomende gevaarlijk afval van de bewerking van de PCB-vrije transformatoren dient gescheiden te worden opgeslagen van het niet-gevaarlijke bedrijfsafval.
De opslag en het gebruik van gasflessen Helmond vraagt een buitenopslaglocatie aan voor zuurstof en propaan (in kooien per soort op het buitenterrein). In de PGS 15 is een hoofdstuk specifiek voor gasflessen opgenomen. Hoewel uniformiteit met de voorschriften voor verpakte gevaarlijk stoffen (hoofdstuk 3) zo veel mogelijk is nagestreefd wijken die voor de gasflessen enigszins af vanwege het specifieke karakter. Onder meer geldt dat voor de buitenopslag tegen een gevel. Voor dergelijke situaties zijn brandveiligheidseisen op genomen. De voorschriften zijn van toepassing voor de opslag van hoeveelheden met een water inhoud groter dan 115 liter. (Intern) bedrijfsnoodplan In de nieuwe arbowetgeving (1 januari 2007) is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht o.a. hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de arboregeling is geregeld wat er tenminste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen voorschriften aan deze vergunning verbonden. GELUID EN TRILLINGEN Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door het aggregaat van de mobiele pers en het doorslijpen van grote stukken metaal. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van J.Helmond & zn. Metaalhandel B.V. Rijksstraatweg 53c, kenmerk 08.128.01 d.d. 22 april 2009. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie (de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt). Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, niet gezoneerd In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruikgemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". Helmond ligt in de gemeente Culemborg. In de aanvraag zijn activiteiten aangevraagd voor de dag-, avond- en nachtperiode. En er wordt geluidruimte aangevraagd voor de incidentele bedrijfssituatie. Enkele malen per jaar (maximaal 12 maal per jaar) zal er in de avondperiode worden doorgewerkt. Op deze dagen gaan de activiteiten genoemd onder de dagperiode in de avondperiode gewoon door tot maximaal 23.00 uur. Gemeente Culemborg heeft geen beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld. Wij toetsen daarom het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. De woonomgeving kan worden gekarakteriseerd als een landelijke woonomgeving. Vanwege de verschillende wegen is deze omgeving niet direct als landelijk aan te merken en wordt de voor deze omgeving geldende richtwaarde overschreden. Een overschrijding van de richtwaarde kan toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijke afweging, waarbij het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt.
19
Om het referentieniveau van het omgevingsgeluid conform de richtlijn voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid, IL-HR-15-01, vast te stellen, is een berekening in het bij deze vergunningaanvraag gevoegde akoestisch rapport opgenomen die het referentieniveau van het omgevingsgeluid vastlegd. Deze berekeningen zijn mede op basis van door de provincie Gelderland voor dit wegdek gepubliceerde verkeersgegevens uitgevoerd. Wij kunnen ons vinden in de resultaten van deze referentieniveau bepaling. Het referentieniveau bedraagt 52, 48, 44 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het referentieniveau wordt overschreden bij de woningen gelegen aan de Rijksstraatweg 18 en 20. Door uitvoering van de maatregelen zoals opgenomen in het akoestisch rapport: maatregel 1: het omkasten of vervangen van de aggregaat van de mobiele pers en maatregel 2: het verkleinen van grote stukken wordt verplaatst naar de achterzijde; kan voldaan worden aan het referentieniveau van het omgevingsgeluid in de dag-, avond- en nachtperiode. Deze maatregelen zijn reeds in gang gezet en/of uitgevoerd. Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met inachtname van bovengenoemde maatregelen. Voor woningen op een niet-gezoneerd industrieterrein geeft de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening een richtwaarde van 55 dB(A). De geluidsbelasting van Helmond bij deze woningen bedraagt met inachtname van bovengenoemde maatregelen, ten hoogste 50 dB(A). Aan de richtwaarde wordt voldaan. Maximaal geluidsniveau (LAmax) De handreiking Industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998 noemt grenswaarden voor maximale geluidniveaus, waaraan kan worden getoetst. Gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidniveaus(Lmax) die meer dan 10 dB(A) boven het aanwezige equivalente geluidniveau uitkomen. In dit geval kan niet aan deze grenswaarden worden voldaan en kunnen wij op basis van de afwijkingsbevoegdheid wegens bijzondere omstandigheden hogere maximale geluidniveaus vergunnen. De bijzondere omstandigheden zijn het circa drie maal daags leegstorten van een vrachtwagen met metaal op een kale vloer. Deze activiteit vindt plaats achter de hal op een zo groot mogelijke afstand van woningen. Op basis van de voornoemde Handreiking mogen de maximale geluidniveaus (Lmax) ter plaatse van woningen, echter niet hoger zijn dan de volgende grenswaarden: - 70 dB(A) voor de dagperiode ( 07.00 uur-19.00 uur) - 65 dB(A) voor de avondperiode (19.00 uur-23.00 uur) - 60 dB(A) voor de nachtperiode ( 23.00 uur-07.00 uur) In dit geval kunnen deze maximale geluidniveaus niet gehaald worden omdat verdergaande technische en organisatorische maatregelen redelijkerwijs niet meer kunnen worden verlangd. Wij kunnen op grond van een uitzonderlijke bedrijfssituatie (blz.18 Handreiking) maximale geluidniveaus tot 75, 70 en 65 dB(A) vergunnen voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Wij menen dat in dit geval: het circa drie maal daags leegstorten van een vrachtwagen met metaal op een kale vloer, sprake is van een uitzonderlijke bedrijfssituatie waarvoor de grenswaarde van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond en de nachtperiode met ten hoogste 5 dB(A) mag worden overschreden.
20
De maximale geluidsniveaus hebben wij in een voorschrift vastgelegd. Indirecte Hinder Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A) en de grenswaarde 65 dB(A). Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet zo mogelijk worden voorkomen door het treffen van maatregelen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A). Deze waarde mag alleen worden overschreden als in de geluidsgevoelige ruimten van woningen een geluidsbelasting van 35 dB(A) etmaalwaarde gewaarborgd is. Het verkeer van en naar de inrichting is ter hoogte van Rijksstraatweg 53c opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting bij de woningen langs dit traject niet meer bedraagt dan 50 dB(A). Aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Het verkeer van en naar Helmond is ter hoogte van punten op de gevel van de Rijksstraatweg 53c opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Wij zien dan ook geen aanleiding voor het stellen van (middel)voorschriften. Bijzondere situaties Voor bedrijfssituaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld. Helmond vraagt voorts vergunning voor een niet-representatieve bedrijfssituatie; een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar voordoet. Het betreft het enkele malen per jaar (maximaal 12 maal per jaar) in de avondperiode doorwerken. Op deze dagen gaan de activiteiten genoemd onder de dagperiode in de avondperiode gewoon door tot maximaal 23.00 uur. Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze niet-representatieve bedrijfssituatie, kunnen wij deze toestaan. Aan de vergunning hebben wij voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld voor de geluidsbelasting en maximale geluidsniveaus gedurende deze activiteiten. Van de afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie dienen wij vooraf op de hoogte te worden gesteld. Conclusies Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met inachtname van de maatregelen. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen.
21
Vanwege de grote afstand van de geluidsgevoelige bestemmingen tot de inrichting en vanwege de invloed van andere geluidsbronnen, kan de geluidsbelasting die de inrichting veroorzaakt niet bij de geluidsgevoelige bestemmingen worden gemeten (deze kan wel worden berekend). Daarom zijn, behalve de genoemde grenswaarden, controlewaarden vastgelegd op controlepunten gelegen in de nabijheid van de inrichting. Op deze punten kan in het kader van het door het bevoegd gezag uit te oefenen toezicht op de naleving worden gemeten. Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen. LUCHT Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht Wij beoordelen de emissies naar de lucht volgens de systematiek van de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR). Deze richtlijn, die de Beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. Voor een aantal processen of branches zijn in de NeR bijzondere regelingen opgenomen. Voor het op- en overslaan van ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen zijn in de NeR geen bijzondere regeling opgenomen. Op de aangevraagde emissies is hoofstuk 5 van de Wm van toepassing. Hoofdstuk 5 Wm is van toepassing indien in de inrichting fijn stof (PM10), stikstofoxiden waaronder NO2, SO2, CO, benzeen en/of loodemissies vrijkomen die buiten de inrichting terecht komen. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Diffuse emissie (stof) De activiteiten bij Helmond leiden tot diffuse emissies naar de lucht van stof en rookgassen afkomstig van de CV-ketel, het plasmabranden, het gebruik van knipscharen, de mobiele pers met aggregaat, het gebruik van de snijbrander en het rijden met eigen materieel op het terrein (3 heftrucks en 3 kranen). In bijlage 11 van de aanvraag is een berekening uitgevoerd met behulp van ISL3a versie 2.0. Uit de berekening volgt dat de activiteiten nauwelijks invloed hebben op de omgeving. Met betrekking tot diffuse emissies geldt als uitgangspunt dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Uitgaande van de stuifgevoeligheid van een stof en de mogelijkheid om verstuiving al dan niet door bevochtiging tegen te gaan, wordt voor nietreactieve producten een klasse indeling gehanteerd. Volgens de NeR zijn ferro- en nonferrometaal afvalstoffen zoals Helmond deze ontvangt en accepteerd in te delen in stuifklasse S5 (NeR, bijlage 4.6). Stof uit stuifklasse S5 is nauwelijks of niet stuifgevoelig, wel bevochtigbaar. In de voorschriften zijn maatregelen ter beperking van de diffuse stofemissies ten gevolge van handelingen met de ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen opgenomen: voor het overladen bevochtigen of tijdens het laden of lossen aanleggen van een nevelgordijn; toezicht op het functioneren van de afdekking van het materiaal; gebruik van keerwanden; valhoogte van waaraf wordt gestort beperken tot één meter en geen overlagactiviteiten als de windsnelheid groter is dan 20 m/s.
22
Grof- en fijn stof (PM10) verspreiding Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. Uit bijlage 11 van de aanvraag is niet te verwachten dat er verspreiding van stof plaatsvindt. Mocht er ondanks stof ontstaan dan worden passende maatregelen getroffen: het ééns per week vegen van het terrein. Rookgassen In de inrichting treden emissies op van rookgassen afkomstig van mobiele pers met aggregaat, eigen transportmiddelen en de CV. Door periodiek onderhoud aan de aggregaat, verbrandingsmotoren en de CV kunnen hinderlijke of schadelijke emissies tot een acceptabel niveau worden beperkt. Conclusie De aanvraag voldoet aan de grenswaarden van Bijlage 2 Wm. VERRUIMDE REIKWIJDTE Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de aspecten watergebruik en vervoer in de vergunning moeten worden meegenomen. Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze beschikking voornoemde aspecten beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria. Wij achten echter het aspect vervoer door medewerkers pas relevant bij meer dan 500 werknemers, als tegelijk niet aannemelijk is dat het bedrijf alle maatregelen heeft getroffen om de nadelige gevolgen van vervoer voor het milieu tegen te gaan. Gebleken is dat de relevantiecriteria voor het waterverbruik (grondwater onttrekking voor de werking van de brandslanghaspels) en verkeer en vervoer (transportbewegingen eigen materieel en van derden) niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan deze aspecten. OVERIGE ASPECTEN Artikel 8.12b Wet milieubeheer Verspreiding verontreinigingen Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn geen specifieke voorschriften in deze vergunning opgenomen omdat deze bij Helmond niet relevant zijn.
23
Bijzondere bedrijfsomstandigheden Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) zijn de volgende voorschriften in deze vergunning opgenomen: voorschrift 1.3 Algemeen: Terreinen en wegen; voorschrift 1.5 Algemeen: Inspectie en onderhoud; voorschrift 1.8 Algemeen: Bedrijfsbeëindiging en; voorschrift 4.3 Bodem: Onderzoeken. Ongevallen Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van ongevallen (artikel 8.12b, sub g, van de Wm), zijn in paragraaf 1.5: Algemeen: Inspectie en onderhoud en hoofdstuk 5: Externe veilighied, van deze vergunning voorschriften opgenomen. Bedrijfsbeëindiging Voor het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in paragraaf 1.8 en 4.3 van deze vergunning voorschriften opgenomen. De voorschriften hebben betrekking op: (afval)stoffen en bodem. Deze voorschriften blijven gedurende 5 jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren, in werking. Milieuzorg en milieubeleid Conform artikel 8.8, lid 1, sub f van de Wm past degene die de inrichting drijft een systeem toe van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Over de mate van milieuzorg merken wij het volgende op. Helmond beschikt over een bedrijfsnoodplan en ove een niet gecertificeerd zorgsysteem. Met dit zorgsysteem wordt het niveau van milieuzorg gewaarborgd. Daarnaast beschikt Helmond ove een MRF keurmerk. Aangezien Helmond voldoet aan de eisen is een certificaat afgegeven door de MRF. Indien Helmond niet (meer) aan de voorwaarden voldoet verliest men het certificaat. TERMIJN VAN DE VERGUNNING Algemeen Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2 Wm). In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor 10 jaar. INGEKOMEN REACTIES Zienswijzen A. Zienswijzen ingediend door Burgemeester en Wethouders van gemeente Culemborg (hierna genoemd: gemeente), gedateerd van 3 september 2009 en ontvangen op 4 september 2009.
24
De zienswijzen luiden samengevat als volgt: A.1 A.1.a
Bestemmingsplan In de considerans van de ontwerpbeschikking en de vergunningaanvraag is aangegeven, dat in het bestemmingsplan “Buitengebied” de locatie c.q. het terrein is bestemd als bedrijventerrein. Dit is onjuist. Het onderhavige bedrijf ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Culemborg. De locatie heeft de bestemming “Landelijk gebied I” met de aanduiding Agrarisch bedrijf en bedrijven. Op grond hiervan is het toegestaan om het onderhavige bedrijf en een gedeelte agrarisch bedrijf uit te oefenen overeenkomstig genoemd bestemmingsplan. De gemeente verzoekt Gedeputeerde Staten dan ook om de considerans van de ontwerpbeschikking (onder Feiten) hierop aan te passen. Overweging Wij kunnen instemmen met deze zienswijze en passen de considerans van de ontwerpbeschikking (onder Feiten) hierop aan. A.1.b
Daarnaast wordt in de aanvraag (onder hoofstuk 3.6) het volgende aangegeven: “Het deel waar het vee in stond heeft een agrarische bestemming. Voor dit deel zijn geen handelsonderneming activiteiten aangevraagd”. De gemeente gaat er dan ook vanuit, dat door Gedeputeerde Staten erop wordt toegezien, dat dit deel van de locatie dan ook niet wordt gebruikt voor de uitoefening van bedrijfsdoeleinden. Overweging De wijze waarop wij de handhaving uitvoeren kan niet mee genomen worden in de procedure van vergunningverlening. A.1.c
Voorts is op de bijgevoegde situatie-tekening niet aangegeven welk deel van de locatie dit betreft. De gemeente verzoekt om dit deel van de locatie alsnog duidelijk te omschrijven c.q. aan te geven. Overweging In de aanvullende gegevens ontvangen op 13 mei 2009 is in bijlage 1 een aangepaste overzichtstekening gevoegd. Op deze tekening is d.m.v. de letter “A(grarisch)” duidelijk aangegeven welk deel van de inrichting de bestemming agrarisch heeft. Het verzoek van de gemeente is daarom ongegrond. A.1.d
Daarnaast verwijst de gemeente kortheidshalve naar onze brief van 13 oktober 2008, waarin zij aangeven, dat het –op basis van het bestemmingsplan- niet mogelijk is de bestaande veestal te gebruiken voor de metaalhandel. Overweging Deze verwijzing is opgenomen in de aanvraag: zie pagina 5 onder activiteiten en hoofdstuk 3.6 en verwerkt in onze overwegingen onder Procedureel. A.2 Bodem In de considerans van de ontwerpbeschikking is ten aanzien van de bodem aangegeven, dat uit het bodemrisicodocument blijkt, dat niet voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar risico wordt behaald. Aanvraagster zal daarom binnen een door ons (provincie) gestelde termijn alsnog voor de betreffende locaties een verwaarloosbaar bodemrisico dienen te realiseren. In de voorschriften van de ontwerpbeschikking is geen termijn gesteld waarbinnen een verwaarloosbaar bodemrisico moet worden gerealiseerd. De gemeente verzoekt dit alsnog op te nemen. Overweging Zoals in de aanvraag in hoofstuk 9 wordt aangegeven, voldoen de technische voorzieningen aan een verwaarloosbaar bodemrisico. Om voor de overige activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren is het noodzakelijk om een procedure op te zetten voor het visueel controleren van de aanwezige voorzieningen en een procedure in het kader van incidentenmanagement.
25
Onder de beoordeling en conclusie in de overwegingen bedoelen wij deze procedures: beheermaatregelen, die Helmond moet uitvoeren om te kunnen voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico. En daarom is in voorschrift 4.2.1 opgenomen dat Helmond binnen 6 maanden na het in werking treden van deze vergunning een plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen aan ons moet toezenden. Aan het verzoek is dus reeds voldaan. Voor de leesbaarheid hebben wij de tekst in de overwegingen onder Beoordeling en Conclusies aangepast. A.3 Afvalwater Naast lozingen op de riolering, vinden er ook lozingen plaats op oppervlaktewater. In de ontwerpbeschikking zijn hiervoor echter geen voorschriften opgenomen. Gemeente verzoekt alsnog voorschriften op te nemen waaraan de lozingen op oppervlaktewater moeten voldoen, waardoor een goede waterkwaliteit kan worden gewaarborgd. Overweging Op grond van de instructieregeling mogen uitsluitend voorschriften in de Wm worden opgenomen die gericht zijn op de doelmatige werking van het openbaar riool en de verwerking van het slib als de inrichting tevens Wvo-vergunningplichtig is. Helmond is Wvo-vergunningplichtig en daarom zijn voorschriften t.a.v. de lozing op het oppervlaktewater in de Wvo-vergunning opgenomen en niet in de Wm. Het verzoek van de gemeente is daarom niet gegrond. Voor de leesbaarheid hebben wij de tekst in de overwegingen onder Afvalwater aangepast. A.4 A.4.a
Geluid: directe hinder In het akoestisch rapport wordt voor de dichtbijgelegen woning uitgegaan van een richtwaarde van 52 dB(A) etmaalwaarde als zijnde het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Gedeputeerde Staten onderschrijven dit uitgangspunt. Het referentieniveau is het berekende equivalente geluidsniveau als gevolg van het wegverkeer op de Rijksstraatweg verminderd met 10 dB(A). Deze waarde is berekend op de voorgevel. Naar onze mening is het referentieniveau op de achtergevel lager dan 52 dB(A), omdat deze is afgeschermd van de Rijksstraatweg. Het referentienieveau van het omgevingsgeluid zal op de achtergevel naar verwachting tussen de 40 en 45 dB(A) liggen. Overweging De opmerking inzake de achtergevel heeft naar verwachting betrekking op de woning gelegen aan de Rijksstraatweg 55. De overige woningen zijn immers met de voorgevel naar de Rijksstraatweg gericht. Ter plaatse van deze woning is geen punt op de achtergevel gekozen. De hoogste geluidbelasting in de dagperiode treedt op ter plaase van de zijgevel omdat de achtergevel geheel wordt afgeschermd door de eigen bebouwing van deze woning. Een referentieniveau van 40 tot 45 dB(A) op de achtergevel is dus niet aan de orde. A.4.b
In de ontwerpbeschikking wordt een LAr,LT-grenswaarde vastgesteld van 50 dB(A) etmaalwaarde. Deze grenswaarde ligt naar ons idee boven het referentieniveau van het omgevingsgeluid, maar is gelijk met de reeds vergunde geluidsnorm. Overweging Om het referentieniveau van het omgevingsgeluid vast te stellen, is een berekening uitgevoerd die het referentieniveau van het omgevingsgeluid vastlegd. Het referentieniveau bedraagt 52, 48, en 44 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met inachtname van in de overwegingen genoemde maatregelen. Het vaststellen van een waarde van 50 dB(A) is naar onze mening dan ook toegestaan. Zie ook onze overwegingen bij A.4.a. De zienswijze van de gemeente is ongegrond.
26
A.4.c
In het geluidsrapport en de ontwerpbeschikking wordt géén rekening gehouden met het optreden van impulsgeluid (stootgeluiden metaal) en/of tonaal geluid (slijpen metaal). Mogelijk dat hierdoor niet aan de in de ontwerpbeschikiing gestelde grenswaarde wordt voldaan. Overweging Op grond van de praktijk en onze veelzijdigde ervaring zijn wij van mening dat stootgeluiden van metaal geen impulserend karakter heeft. Dit geluid kenmerkt zicht juist doordat dit geluid geen repetitie kent. Daarom mag dit geluid niet gecategoriseerd worden met impulsgeluid. De piekgeluiden die optreden tijdens het stoten van metaal optreden worden getoetst door het stellen van voorschriften aan de LAmax. In bijlage 1-3 van het geluidrapport is een geluidmeting opgenomen van het gebruik van de slijptol. Het geluid wordt geheel bepaald door het hoogfrequente deel in het te toetsen spectrum. Zoals uit de spectrale weergave blijkt is dit een vlakke cruve. Hierdoor zijn geen tonen (ook niet smalbandig) te verwachten. Dat een geluidniveau wordt bepaald door een type geluid met vooral hoogfrequente componenten betekent nog niet dat dit geluid ook tonaal is. Het slijpen van metaal mag niet worden gecategoriseerd als een tonaal geluid. De zienswijze van de gemeente is ongegrond. A.4.d
Alle bedrijfsactiviteiten vinden plaats in de buitenlucht, te weten: het storten en sorteren van metaal; het bewerken, verwerken en overslag van ferro- en non-ferro metalen en kabels (o.a. knipscharen, mobiele persen, schroot scharen, slijptol); het laden en lossen van vrachtwagens; het stallen van containers. Omdat de activiteiten bestaan uit de overslag en bewerking van metaal en veel activiteiten buiten plaatsvinden, treden er (extreem) hoge emissieniveaus op, met name wanneer deze in de openlucht plaatsvinden. (Lwr, Aeq tot boven de 120 dB(A), o.a. mobiele pers, schrootpers, leegstorten vrachtwagen. Daarnaast zijn er nog diverse bronnen met Lwr’s tussen de 110 en 120 dB(A). Gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten zijn dergelijke emissieniveaus inherent aan de gebezigde bedrijfsvoering. Maar of deze werkwijze BBT representeren en of deze locatie milieuhygiënisch gezien gunstig is, mag worden betwijfeld. Afgezien van het feit, dat dergelijke activiteiten beter op een industrieterrein kunnen plaatsvinden (doch historisch ter plaatse zijn gegroeid), zouden (gezien de omgeving) deze activiteiten beter inpandig kunnen plaatsvinden. Overweging De eerste aanvraag van Helmond betrof het naar binnen brengen van de werkzaamheden die het meest lawaai produceren, zoals de kleine pers, het slijpen en het snijbranden. Deze werkwijze is volgens de gemeente niet vergunbaar zoals de gemeente in haar brief van 13 oktober 2008 laat weten. Zij geeft in deze brief aan dat het niet mogelijk is de bestaande veestal te gebruiken voor de metaalhandel. Hierdoor zou strijdigheid met het bestemmingsplan ontstaan. Het inpandig laten plaatsvinden van de huidige activiteiten is gezien de uitvoering van het terrein praktisch niet mogelijk of zou onevenredig veel kosten met zich meebrengen, waardoor deze maatregel kosten technisch niet verlangd kan worden. Met de overige door Helmond voorgestelde maatregelen: het omkasten of vervangen van de aggregaat van de mobiele pers en; het verkleinen van grote stukken verplaatsen naar de achterzijde van het terrein, voldoet Helmond naar onze mening aan de best beschikbare technieken ter voorkoming van o.a. geluidemissies. Daarmee zijn wij van mening dat wij de belangen van derden voldoende hebben beschermd door dit ontwerpbesluit. A.4.e
In paragraaf 7.4 wordt ingegaan op mogelijk laagfrequent geluid. De maatgevende frequentie blijkt de tertsband met de middenfrequentie van 63 Hz te zijn, namelijk 55 dB in de woning Rijksstraatweg 55. Hoewel aan de “Vercammen curce” (volgens jurisprudentie geaccepteerd) wordt voldaan, wordt de NSG-curve met circa 22 dB overschreden. De conclusie dat er geen LFG-hinder is te verwachten onderschrijft de gemeente niet.
27
Op basis van jurisprudentie is er mogelijk sprake van een aanvaardbaar hinderniveau. Overweging Wij hebben in onze overwegingen geen uitspraak gedaan over het aspect LFG. Omdat waarneming van LFG tegelijk als hinderlijk wordt ervaren is de waarnemingsdrempel voor LFG een belangrijke graadmeter voor de beoordeling. De waarnemingsdrempel voor LFG verschilt echter sterk per individu en er is geen duidelijk criterium aanwezig waarmee een objectieve beoordeling kan plaatsvinden. Op grond van deze feiten en op grond van de activiteiten die Helmond aanvraagd en het feit dat er geen klachten zijn over LFG zijn voor ons reden genoeg geweest om aan te nemen dat er geen LFG kan worden waargenomen. De weerlegging zoals opgenomen in paragraaf 7.4 van het akoestisch rapport wordt door ons dan ook niet onderschreven. Wij laten het akoestisch rapport geen onderdeel uitmaken van de vergunning. Het gebruik van de “Vercammen-curve” wordt in afwachting van een officiële normstelling voor LFG, landelijk geadviseerd. Om een uitspraak te doen over aanvaardbaar hinderniveau LFG dient er gemeten te worden. Deze meting vergt praktijkervaring en goede apparatuur. Wij hebben op basis van bovenstaande overwegingen niet gekozen voor deze specifieke kostbare meting. De zienswijze van de gemeente is daarom naar onze mening niet voldoende onderbouwd en daardoor ongegrond. A.4.f
Ter plaatse van de woning Rijksstraatweg 55 wordt niet voldaan een het LAmax-niveau van 70 dB(A) etmaalwaarde. In de dagperiode bedraagt het LAmax-niveau namelijk 75 dB(A) in de dagperiode. Gedeputeerde Staten achten dit verdedigbaar op basis van de in de handreiking beschreven “uitzonderlijke bedrijfssituatie”. Volgens de handreiking zou in dergelijke situaties moeten worden beschreven en worden gemotiveerd welke technische en organisatorische maatregelen worden (zijn)getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te beperken, zover zij niet kunnen worden voorkomen. In de ontwerpbeschikking is hierover niets opgenomen. Voor de bronvermogen van de piekgeluiden wordt uitgegaan van waarden tussen de Lwr=124-141 dB(A). Overweging De bijzondere omstandigheden zijn het circa drie maal daags leegstorten van een vrachtwagen met metaal op een kale vloer. Deze activiteit maakt onderdeel uit van de dagelijkse werkzaamheden en vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van woningen, achter de hal. Door frequentie en wijze van aanvoer worden andere geluiddempemende maatregelen onmogelijk gemaakt. Wel is in voorschrift 7.3.4 de valhoogte beperkt waardoor dit voorschrift ook als geluiddempende maatregel voor deze activiteit kan worden gezien. Daarnaast is in het vooroverleg het gebruik van rubberen bekleding op vloeren bekeken. Omdat in de praktijk de kwaliteit van de aanwezige betonnen vloer door de aan- en afvoer van transportwagens al dermate wordt aangetast, zal het uitvoeren van de vloer met een rubberen bekleding maar van korte levensduur zijn. Naar onze mening zijn tijdens het vooroverleg en door Helmond in haar aanvraag voldoende maatregelen beschreven (zie hoofstuk 8 van het geluidrapport). De optredende piekgeluiden zijn inherent aan de activiteit enkunnen niet door bronmaatregelen worden beperkt. In overleg met de inrichtng is het wel mogelijk de frequentie te beperken door niet meer dan drie maal per dag een vrachtwagen met stukken metaal op een lege vloer leeg te storten. Hiermee zijn volgens ons organisatorische maatregelen getroffen met betrekking tot de ligging en tijdsduur van deze activiteit en zijn er voorschriften aan deze activiteit verbonden, die ons hebben doen besluiten dat het drie maal daags leegstorten van een vrachtwagen met metaal op een kale vloer op het achterterrein van de inrichting BBT is. De zienswijze van de gemeente vinden wij ongegrond. A.5 Geluid: indirecte hinder Aan de richtwaarde voor indirecte hinder (50 dB(A) etmaalwaarde) wordt juist voldaan. Overweging Deze opmerking nemen wij ter kennisgeving aan.
28
B. Zienswijzen ingediend door J. Helmond en Zn. Metaalhandel B.V. gevestigd op de Rijksstraatweg 53c te Culemborg (hierna genoemd: Helmond), gedateerd van 8 september 2009 en ontvangen op 9 september 2009. De zienswijzen luiden samengevat als volgt: B.1 Considerans + voorschrift 4.1.1 Op pagina 14 is aangegeven dat de werkplaats voorzien moet zijn van een vloeistofdichte vloer (inclusief CUR/PBV 44). In voorschrift 4.1.1 op bladzijde 35 wordt echter gesproken over het creëren van een verwaarloosbaar bodemrisico volgens de NRB. Conform de NRB kan het creëren van een verwaarloosbaar bodemrisico voor een werkplaats op meerdere manieren. Gedeputeerde Staten worden dan ook verzocht de considerans in overeenstemming te brengen met de voorschriften, ondanks het feit dat in de huidige situatie door Helmond gekozen is voor een vloeistofdichte vloer. Overweging In de tabel op pagina 14 van de considerans zijn de bodembeschermdende voorzieningen vermeld die volgens bijlage 5 van de aanvraag aanwezig zijn. Op basis van deze tabel is bepaald of alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar risico halen. Voor de werkplaats staat in bijlage 5 vermeld dat er een vloeistofdichte vloer (CUR/PBV-44) en lekbakken aanwezig zijn. Daarmee voldoet Helmond aan een zoals in de zienswijze ook wordt vermeld aan een manier van verwaarloosbaar bodemrisico. Er staat naar onze mening dan ook geen onjuistheden in de considerans en wordt met voorschrift 4.1.1 juist de mogelijkheid geboden om op andere manieren dit verwaarloosbaar bodemrisico te behalen. Wij achten de zienswijze van Helmond ongegrond en handhaven voorschrift 4.1.1. B.2 Voorschrift 2.4.4 Nabij de accubak zijn absorptiekorrels aanwezig. Mocht er onverhoopt een lekkage ontreden dan worden de absorptiekorrels ingezet om de vrijkomende vloeistoffen te absorberen. Het aanwezig hebben van een neutraliserend middel is derhalve onnodig bezwarend en heeft geen toegevoegde waarde. Overweging Wij hebben voorschrift 2.4.4 aangepast zodat het aanwezig zijn van neutraliserende middelen en/of absorptiekorrels voldoende is. B.3 Voorschrift 2.9.6 Zoals in het AO/IC aangegeven zijn de financiële resultaten niet vergelijkbaar met de tonnages uit de afvalstoffenadministratie. Deze afwijking ontstaat doordat voor diverse klanten verschillende tarieven worden gehanteerd. Daarnaast variëren tarieven afhankelijk van de grote van de partij en de vraag en het aanbod in de markt. De koppeling kan middels de factuur worden gerealiseerd. Gedeputeerde Staten worden verzocht het voorschrift aan te passen. Overweging Als zoals in de zienswijze wordt beschreven de koppeling tussen de (afval)stoffenregistratie en de financiële administratie d.m.v. een factuur gerealiseerd kan worden dan kan aan dit voorschrift worden voldaan. De wijze waarop wij de handhaving uitvoeren kan niet meegenomen worden in de procedure van vergunningverlening. B.4 Voorschrift 4.1.4 In dit voorschrift is een termijn opgenomen ten aanzien van het keuren van vloeistofdichte vloeren en verharding. Een dergelijke termijn bevindt zich meestal op de verklaring vloeistofdichte voorziening of het bijbehorende rapport. Om deze rden is het niet noodzakelijk om ook nog een termijn in de voorschriften op te nemen. Helmond verzoekt Gedeputeerde Staten dit voorschrift te laten vervallen. Overweging Het feit dat dit “meestal” plaatsvindt is voor ons de reden om voorschrift 4.1.4 op te nemen. Wij handhaven dit voorschrift.
29
B.5 Voorschrift 5.1.3 Wij verzoeken u dit voorschrift aan te passen. Het huidige voorschrift betekent dat ook op het 2 buitenterrein (per 200 m ) blustoestellen aanwezig moeten zijn. Daarnaast is volgens dit voorschrift de aanwezigheid van een brandslanghaspel niet afdoende. Ons voorstel is dat Gedeputeerde Staten het voorschrift wijzigen in of het voorhanden hebben van een blustoetsel of het voorhanden hebben van een brandslanghaspel. Het gaat hier namelijk om dat er voldoende middelen aanwezig zijn voor het bestrijden van een beginnende brand. De wijze waarop of waarmee is niet relevant. Overweging Voorschrift 5.1.3 valt onder het hoofdstuk Externe Veiligheid en onder paragraaf 5.1 Opslag van gasflessen. Met de in dit voorschrift bedoelde opslagvoorziening wordt dan ook de opslagvoorziening van gasflessen bedoeld en niet het gehele buitenterrein. Wij handhaven voorschrift 5.1.3. B.6 Voorschrift 7.3.4 Ook ten aanzien van dit voorschrift worden Gedeputeerde Staten verzocht het een en ander te wijzigen. Aan het voorschrift kan worden voldaan als sprake is van het werken met een mobiele kraan. Indien sprake is van een vrachtwagen, dan is de valhoogte van 1 meter te weinig aangezien de afstand van grond tot aan de bodem van een container die op een vrachtwagen staat groter is. Helmond verzoekt Gedeputeerde Staten het voorschrift zo aan te passen dat zowel een mobiele kraan als een vrachtwagen aan het voorschrift kan voldoen. Overweging Voorschrift 7.3.4 zal op bovengenoemde punten worden gewijzigd. C. Zienswijzen ingediend door T. Kooijman mede namens A. Bronk, ontvangen per fax op 9 september 2009. De zienswijzen luiden samengevat als volgt: Inleiding Er wordt regelmatig geluidshinder ondervonden veroorzaakt door aanvrager van de betreffende vergunning. Soms zodanig hinderlijk (gemeten geluidsmaxima van 65-78 dB(A) dat de irritatiegrens gepasseerd wordt en de veroorzaker aangesproken wordt. Na regelmatig aanspreken gaat een meldingsmoeheid toeslaan. Om de leefbaarheid van de woonwijk nog niet verder te laten verminderen zijn onderstaand de punten uit de ontwerpbeschikkiing vermeld, waartegen bezwaar aangetekend wordt. Uitganspunt bij veranderingen is de toepassing van het “standstill” principe, d.w.z. in ieder geval geen achteruitgang in de toegepaste gehanteerde eisen/normen/voorschriften bij een gewijzigde situatie en geen achteruitgang in de leefbaarheid, geluidshinder voor de omwonenden. Overweging Het “standstill” principe is voor het aspect geluid binnen de Wet milieubeheer niet van toepassing. Het principe is met name bedoeld voor milieuemissies met een zekere verblijftijd in het milieu. Geluid is een milieubelasting die zeer kort in het milieu blijft bestaan. Bij toetsing van het aspect geluid is hinder het uitgangspunt. Het toetsingskader is duidelijk omschreven in de Wet milieubeheer. C.1
Conclusie BBT (blz. 5): De beste beschikbare technieken worden toegepast om het brongeluid te beperken. C.1.a Deze conclusie wordt niet door de indieners van de zienswijze onderschreven, want de technische en organisatorische oplossingen die redelijkerwijs mogelijk zijn voor de betreffende inrichting zijn niet tot het uiterste benut om het brongeluid zoveel mogelijk te reduceren. Onze vraag is waarop voornoemde conclusie in het rapport gebaseerd is? Overweging De beste beschikbare technieken worden door ons per milieuessentie die volgens ons een rol spelen bij de gevolgen die de activiteiten bij Helmond voor het milieu kan veroorzaken, behandeld. Zie verder onze overwegingen bij A.4.f. Wij hebben de overwegingen t.a.v. geluid aangepast.
30
C.1.b Met name een voor de inrichting in aanmerking komende voorziening is het toepassen van rubber bekleding op vloeren en in containers. Bij verwerking overslag en lossen/leegstorten op kale bodem (blz. 18) kan de geluidsemissie hiermede met relatief weinig extra inspanning gereduceerd worden. Verwerking in een totaal overdekte ruimte is qua actie ingrijpender maar een reëel alternatief. Ook organisatorisch is een verbeteractie ter beperking van het brongeluid mogelijk door de maximale valstorthoogt te limiteren tot een zo laag mogelijke hoogte (1 m of minder, zie blz. 18 punt 7.3.4) die niet alleen van toepassing is bij overslag, maar ook bij het sorteren, verplaatsen, verwerken en lossen. Overweging Bij de normstelling dient volgens de Wet milieubeheer de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening te worden gevolgd. In deze Handreiking wordt vermeld dat voor bestaande inrichtingen allereerst dient te worden getoetst aan de richtwaarden. Worden deze overschreden dan kan een geluidbelasting worden vergund tot aan het referentieniveau. Pas als het geluidniveau hoger is dan de richtwaarde en het referentieniveau, dient een onderzoek plaats te vinden naar maatregelen. Deze aanpak is gevolgd. Er zijn maatregelen voorgesteld en doorgevoerd tot het punt waarbij wordt voldaan aan het referentieniveau of de richtwaarde. Zie onze overwegingen bij A.4.f. C.2 Geluid en trillingen (blz. 17) C.2.a Bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit om overschrijding van de grenswaarde toe te staan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er een verruiming van de voorschriften. Het “standstill” principe is hierbij in het geding. De leefbaarheid van de woonwijk Culemborg komt onder druk te staan. De argumenten dat niet voldaan kan worden aan de grenswaarden zijn niet onderbouwd. De oplossingrichting zou moeten zijn: het nemen van bronmaatregelen. Op blz. 18 wordt alleen het leegstorten op de kale vloer aangegeven; over de geluidsconsequenties van het laden, overslag, alsmede het plaatsen van containers op vrachtauto’s is niet aangegeven. Overweging De overwegingen zoals genoemd op blz. 18 betreffen overwegingen die betrekking hebben op de LAmax. De geluidsconsequenties van het laden, overslaan, alsmede het plaatsen van containers op vrachtauto’s is ook berekend en opgenomen als activiteit in het geluidrapport. Omdat uit de berekeningen blijkt dat het leegstorten van metaal op de kale vloer de hoogste geluidbelasting geeft is deze activiteit nader bekeken. Uit het rapport blijkt dat voor het laden, overslaan, alsmede het plaatsen van containers op vrachtauto’s met de volgende bronvermogens is gerekend: 138, 121 en 124 dB(A). C.2.b “Aangegeven is dat de geluidsemissie vooral bepaald wordt het doorslijpen van grote stukken metaal en door het aggregaat van de mobiele pers”. Waarop is deze conclusie in dit rapport gebaseerd? De waarneming van de indieners van de zienswijze is dat de geluidsemissie mede bepaald wordt door de manier waarop de kraan het schroot stort in de schrootpers vanwege de dominante geluidsbijdrage van vallend of verschuivend schroot. Overweging Door het meten cq. berekenen van de bronsterktes van de diverse activiteiten is in het bij de aanvraag gevoegde geluidrapport bepaald welke activiteiten het meeste maatgevend zijn voor de bepaling van LAmax. De activiteit met de hoogste bronsterkte is maatgevend voor de bepaling van LAmax. Één waarneming is daarbij niet voldoende. Volgens het geluidrapport is de bronsterkte voor het storten van schroot met de kraan: 132 dB(A)) en is de bronsterkte voor het storten van metaal in de schrootpers: 138 dB(A). Toch hoeft dit geluid niet maatgevend te zijn voor de geluidbelasting bij woningen. Het leegstorten van metaal uit een vrachtwagen op een kale vloer bedraagd volgens het rapport namelijk 141 dB(A) en is daarom de bepalende activiteit in het vastleggen van de LAmax.
31
C.3 Het karakteriseren van de woonomgeving (blz. 17) Het bezwaar van de indieners van de zienswijze is dat bij de tot standkoming van het besluit niet meegenomen is dat er een woonwijk (woonkern Culemborg-Zuid met een geluidsgevoelige bestemming) gelegen is op kort afstand van de betreffende inrichting. In de ontwerpbeschikking is de geluidshinder voor de woningen aan de Rijksstraatweg en Parallelweg Oost 23 meegenomen in de beluitvorming. De afstand van de indiener van de zienswijze aan de Van Karnebeeklaan tot de inrichting Helmond is hemelsbreed een minder grote afstand dan bij de voornoemde woningen Rijksstraatweg 20 en Parallelweg Oost 23. Derhalve is het onacceptabel dat van de woningen aan met name de Van Karnebeeklaan het geluidsaspect niet meegenomen wordt in de besluitvorming van deze beschikking. Overweging In de overwegingen wordt verwoord de milieubelasting die de inrichting veroorzaakt voor o.a. geluid op de gevoelige objecten in de directe nabijheid van de inrichting. Voor geluid zijn dit de beoordelingspunten: woningen aan de Rijksstraatweg 16, 18, 20 en 55 en de Parallelweg Oost 23 (zie bijlage 2 van de ontwerp beschikking). De geluidbelasting op Rijksstraatweg 18 bedraagt maximaal 45 dB(A) etmaalwaarde en voldoet daarmee aan de richtwaarde die geldt voor een “Rustige woonwijk, weinig verkeer” zoals genoemd in tabel 4 van de Handreiking. De afstand van Helmond tot deze woningen aan de Rijksstraatweg is hemelsbreed op een minder grote afstand dan de Van Karnebeeklaan 27. De geluidbelasting op de woningen aan de Karnebeeklaan is op deze wijze indirect in het besluit betrokken en zal per definitie voldoen aan de genoemde richtwaarde voor deze omgeving. Daarnaast is in figuur 5 van het geluidrapport een geluidcontour opgenomen waarbuiten de geluidbelasting lager is dan 45 dB(A). De woningen aan de Van Karnebeeklaan vallen buiten de 45 dB(A) contour. Daarmee zijn wij van mening dat wij de belangen van derden voldoende hebben beschermd. C.4 Te nemen maatregel 2 (blz. 18) Aangenomen wordt dat het verplaatsen van een verwerkingsproces (verkleinen schrootstukken) naar de achterzijde (buitenterrein achterzijde inrichting) als doel heeft om de geluidsinder voor de woningen Rijksstraatweg 18 en 20 te verminderen. Niet aangegeven is wat de consequenties zijn betreffende de geluidshinder voor de woningen in de zuidelijk woonkern Culemborg (van Karnebeeklaan, Rijksstraatweg etc.). Deze woonkern ligt hemelsbreed op kleinere afstand van de betreffende inrichting Helmond dan de voornoemde woning Rijksstraatweg 20. Derhalve dient de geluidssituatie van de woonwijk Culemborg Zuid meegenomen te worden in de afweging ten behoeve van de besluitvorming. Overweging Zie onze overwegingen bij zienswijze C.3. In bijlagen 4-1 en 4-2 van het geluidrapport zijn berekeningen opgenomen waarin voor alle beoordelingspunten wordt aangeven wat de geluidsbelasting zou zijn met maatregelen en zonder maatregelen. C.5 Bedrijfstijden (blz. 24 / punt 1.4.1) Het voorschrift dat de inrichting slechts in werking mag zijn op werkdagen (maandag t/m zaterdag van 7.00 tot 19.00 uur) betekent een uitbreiding van de bedrijfstijden, ten opzichte van de huidige vergunning. Dit betekent extra geluidhinder voor de omwonenden en nog wel op de zaterdag. Het “standstill” principe is in het geding. Het geluidsreferentieniveau is dan ook anders. Er ontbreekt een onderbouwing over het nut/noodzaak afgewogen tegen de toename van geluidshinder voor omwonenden. Dit is niet acceptabel en strijdig met de voorschriften over uitbreiding van de openingstijden op zaterdag. Betreffende voorschriften zijn onder andere: opening 08.00h-12.00h, alleen de werkplaats; geen verwerking van schroot alleen aanvoer/ontvangst schroot van particulieren, en gelimiteerd tot maximaal 20 particulieren; alleen onderhoudswerkzaamheden; uitgangspunt is dat akoestisch de door inrichting veroorzaakt egeluidsbelasting minder is dan de overige dagen en; voor volledig voorschrift zie schrijven Provincie Gelderland MPM10279 d.d. 04-07-2007.
32
Overweging De aanvraag van Helmond betreft een revisievergunning voor de gehele inrichting. Wat wil zeggen dat de oude onderliggende vergunning komt te vervallen bij het inwerking treden van deze nieuwe vergunning. De aanvraag dient getoetst te worden aan het geldende beleid. Daarbij is er geen sprake van verworven rechten of eisen. De aanvraag zoals die door Helmond is ingediend is getoetst aan de eisen die ingevolge de Wet milieubeheer aan dit type inrichting gesteld kunnen worden. C.6 Bedrijfssituatie/ Werktijden 07.00 – 19.00 uur (punt 6.1 / blz. 41) Ten opzichte van de bestaande situatie is dit een verruiming van de openingstijden (bestaand 7.00-17.00 uur, zie besluit MW 84.18502-693021 d.d. 30.12.94 punt 6.2). De consequentie is dat de werktijden van de kranen etc. veranderd zijn. Dit is niet acceptabel vanwege de extra optredende geluidshinder, dus akoestische veranderingen. Vanuit de Handreiking Industrielawaai wordt als dagperiode 7.00 -19.00 uur gehanteerd. Dit betekent niet zondermeer dat dan ook de dagelijkse in werking zijn van de inrichting ook de gehele dagperiode omvat. Uit het eerder besluit MW 84.18502-693021 d.d. 30.12.94 punt 6.2 blijkt dat bij de beslissing om tot ontheffing geluidsemissie over te gaan ook de dagelijkse tijdsperiode van het in werking zijn van de inrichting meegewogen is. (Periode door Helmond aangegeven: dagelijks, maandag t/m vrijdag van 7.00 tot 17.00h). De voor de huidige aanvraag gehanteerde ontheffingcriteria geluidsemissie zijn niet verscherpt, derhalve dient de tot nu toe gehanteerde tijd van in werking zijn (werktijd 7.00-17.00h dagelijks maandag t/m vrijdag) gehandhaafd te blijven. Overweging Zie onze overwegingen bij zienswijze C.5. C.7 Ten slotte We vragen ons af hoe de handhaving geregeld wordt en in hoeverre de handhaving effectief uitgevoerd zal gaan worden. Overweging De wijze waarop wij de handhaving uitvoeren kan niet meegenomen worden in de procedure van vergunningverlening. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking Ten opzichte van de ontwerpbeschikking zijn de volgende wijzigingen aangebracht: De considerans t.a.v. bestemmingsplan is aangepast. De overwegingen t.a.v. bodem zijn aangepast. De overwegingen onder afvalwater zijn aangepast. Voorschrift 2.4.4 wordt aangepast. Voorschrift 7.3.4 wordt aangepast. BESLUIT Algemeen Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht en op hetgeen hiervoor is overwogen, besluiten wij: •
de door J. Helmond & zn. Metaalhandel B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, voor een termijn van 10 jaar te verlenen vanaf de datum van deze beschikking;
•
dat de bij dit besluit behorende delen van de aanvraag zijnde: bijlage 1 van de aanvullende gegevens d.d. 13 mei 2009 en bijlage 8 van de aanvraag d.d. 30 januari 2009 deel uitmaken van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen;
33
•
aan deze Wm-vergunning de voorschriften te verbinden, zoals die in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen;
•
en de voorschriften 1.8 en 4.3 gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren, in werking blijven.
34
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN ..................................................................................................................... 36 1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN........................................................................................ 36 1.1 Algemeen ................................................................................................................... 36 1.2 Normen ...................................................................................................................... 36 1.3 Grens inrichting .......................................................................................................... 36 1.4 Bedrijfstijden............................................................................................................... 36 1.5 Inspectie en onderhoud ............................................................................................. 36 1.6 Terreinen en wegen ................................................................................................... 37 1.7 Installaties .................................................................................................................. 37 1.8 Instructies................................................................................................................... 38 1.9 Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder ........................................... 38 1.10 Registratie .................................................................................................................. 38 1.11 Bedrijfsbeëindiging..................................................................................................... 38 2 AFVALSTOFFEN................................................................................................................ 39 2.1 Afvalscheiding ............................................................................................................ 39 2.2 Opslag van afvalstoffen ............................................................................................. 39 2.3 Metaalafvalstoffen ...................................................................................................... 40 2.4 Accu’s......................................................................................................................... 41 2.5 Kabelreststoffen ......................................................................................................... 41 2.6 Transformatoren......................................................................................................... 42 2.7 Afvoer van afvalstoffen .............................................................................................. 42 2.8 Acceptatie .................................................................................................................. 42 2.9 Registratie .................................................................................................................. 43 2.10 Bedrijfsvoering ........................................................................................................... 45 3 AFVALWATER ................................................................................................................... 46 3.1 Algemeen ................................................................................................................... 46 3.2 Afkoppelen ................................................................................................................. 47 3.3 Controle...................................................................................................................... 47 4 BODEM ............................................................................................................................... 47 4.1 Doelvoorschriften ....................................................................................................... 47 4.2 Beheermaatregelen ................................................................................................... 48 4.3 Onderzoeken.............................................................................................................. 48 4.4 Herstelplicht (bodemsanering) ................................................................................... 49 5 EXTERNE VEILIGHEID ...................................................................................................... 49 5.1 Opslag van gasflessen............................................................................................... 49 5.2 Opslag en afleveren van dieselolie in een bovengrondse tank ................................. 50 5.3 Opslag van grond- en hulpstoffen.............................................................................. 51 6 GELUID EN TRILLINGEN .................................................................................................. 52 6.1 Algemeen ................................................................................................................... 52 6.2 Representatieve bedrijfssituatie................................................................................. 52 6.3 Incidentele bedrijfssituatie.......................................................................................... 53 7 LUCHT ................................................................................................................................ 55 7.1 Rookgassen ............................................................................................................... 55 7.2 Diffuus stof algemeen ................................................................................................ 55 7.3 Diffuus stof maatregelen op- en overslag .................................................................. 55 BIJLAGE 1: BEGRIPPEN............................................................................................................ 56 BIJLAGE 2: LIGGING VAN DE BEOORDELINGSPUNTEN t.a.v. GELUID ............................... 63 BIJLAGE 3: ACTIES.................................................................................................................... 64
35
VOORSCHRIFTEN 1 1.1
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Algemeen
1.1.1 De inrichting moet zijn ingericht en in werking zijn overeenkomstig: a. bijlage 8 van de aanvraag d.d. 30 januari 2009 en; b. bijlage 1 van de aanvullende gegevens d.d. 13 mei 2009; tenzij de voorschriften anders bepalen. 1.1.2 Een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer moet zo spoedig mogelijk telefonisch worden gemeld aan het Omgevingsloket van de provincie Gelderland: (026) 359 99 99. 1.2
Normen
1.2.1 Daar waar in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen (NEN, DIN, PGS etc.) worden de ten tijde van de vergunningverlening vigerende normen en aanvullingen bedoeld, voorzover het installaties, gebouwen en voorzieningen betreft die in de vergunningaanvraag als nieuw dan wel als aangepast worden aangemerkt. (Zie bijlage.) 1.2.2 Ten aanzien van bestaande installaties, gebouwen en voorzieningen gelden de ten tijde van installatie, bouw en/of aanleg vigerende normen. 1.3
Grens inrichting
1.3.1 De inrichting (of deel van de inrichting) moet doelmatig afgescheiden of beveiligd zijn, zodanig dat het onbelemmerd betreden ervan door onbevoegden niet mogelijk is. 1.4
Bedrijfstijden
1.4.1 De inrichting mag slechts in werking zijn op werkdagen (maandag tot en met zaterdag) van 7.00 uur tot 19.00 uur. 1.4.2 In de avond- en nachtperiode mogen uitsluitend vervoersbewegingen met eventueel bijhorende wegingen plaatsvinden en er mag een ventilator inwerking zijn. Het aantal vervoersbewegingen in de avond- en nachtperiode mag per periode niet meer dan vijf bedragen. 1.5
Inspectie en onderhoud
1.5.1 Vergunninghoudster dient binnen 3 maanden na vergunningverlening een inspectie- en onderhoudssysteem te overleggen dat periodiek onderhoud en controle van installaties met een afdoende frequentie en diepgang waarborgt.
36
1.5.2 Het inspectie- en onderhoudssysteem moet ten minste omvatten: - een beschrijving van de organisatie; - een beschrijving en inhoud van functies binnen de organisatie; - de verantwoordelijkheden van de betrokken functionarissen; - de onderdelen van de inrichting die aan inspectie en onderhoud worden onderworpen; - een beschrijving van de preventieve onderhoudsactiviteiten in welke volgorde en in welke frequentie; - de wijze waarop registraties, interne en externe rapportage plaatsvinden. 1.5.3 Vergunninghoudster dient het inspectie- en onderhoudssysteem uit te voeren binnen de daarin aangegeven termijnen. 1.6
Terreinen en wegen
1.6.1 Binnen de inrichting moet een overzichtelijke en actuele plattegrond aanwezig zijn. Op deze plattegrond moeten ten minste de volgende aspecten zijn aangegeven: a. alle bouwwerken en de installaties met hun functies; b. alle opslagen van stoffen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken (eventueel met vermelding van aard en maximale hoeveelheid). 1.6.2 De verlichting van gebouwen en open terrein van de inrichting moet zodanig zijn uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van niet tot de inrichting horende woningen wordt voorkomen. 1.7
Installaties
1.7.1 Gasgestookte verwarmings- of stookinstallaties en bijbehorende appendages moeten voldoen aan de NEN 1078 en/of de NEN 2078. Een gasgestookte verwarmings- of stookinstallatie met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW moet voor ingebruikneming en vervolgens ten minste éénmaal per vier jaar gekeurd worden op goed en veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. De keuring moet mede omvatten de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van de brandstof en de afvoer van de verbrandingsgassen. Onderhoud moet jaarlijks door een daartoe erkend bedrijf te worden verricht. Indien uit een keuring blijkt dat de verwarmings- of stookinstallatie onderhoud nodig heeft, moet dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaatsvinden 1.7.2 De keuring als bedoeld in vorig voorschrift moet worden uitgevoerd door een persoon die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instelling die door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de 'beoordelingsrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties of aantoonbaar voldoet aan eisen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die beoordelingsrichtlijn.
37
1.8
Instructies
1.8.1 De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen. 1.8.2 De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften. 1.9
Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder
1.9.1 De vergunninghouder moet direct na het in werking treden van de vergunning schriftelijk naam, adres en telefoonnummer opgeven aan het bevoegde gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegde gezag. 1.10 Registratie 1.10.1 Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag en aanvullende gegevens) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: - alle overige voor de inrichting geldende milieuvergunningen en meldingen; - de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; - de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; - de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik. 1.10.2 Gegevens die op basis van voorgenoemd vergunningvoorschrift moeten worden verzameld en/of bijgehouden (zoals in een register, rapport, milieulogboek), moeten ten minste drie jaar in de inrichting worden bewaard. 1.11 Bedrijfsbeëindiging 1.11.1 Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd.
38
1.11.2 Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegde gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegde gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden. 1.11.3 Uiterlijk één maand voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghoud(st)er schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd: - een beschrijving van wijze van ontmanteling van de inrichting; - de toekomstige bestemming en het gebruik van het terrein van de inrichting. 2 2.1
AFVALSTOFFEN Afvalscheiding
2.1.1 Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: - de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; - asbest; - papier en karton; - elektrische en elektronische apparatuur; - kunststoffolie. 2.1.2 Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 2.2
Opslag van afvalstoffen
2.2.1 De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 2.2.2 De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 2.2.3 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
39
2.2.4 Oliën, smeermiddelen en overige niet-gevaarlijke vloeistoffen in emballage moeten zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak met een inhoud ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste emballage vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige in de bak geplaatste emballage. Er dienen dusdanige voorzieningen te zijn getroffen waardoor geen regenwater in de vloeistofdichte bak kan geraken. 2.2.5 Indien de emballage bestemd is tot het aftappen van vloeistoffen moeten vloeistofdichte lekbakken onder het aftappunt worden geplaatst. 2.2.6 In de inrichting mag niet meer worden opgeslagen dan: 5.000 ton ferrometaal afvalstoffen; 7.000 ton non-ferrometaal afvalstoffen; 200 ton kabelreststoffen; 200 ton AEEA (m.u.v. transformatoren); 100 ton accu’s en/of batterijen; 5 ton katalysatoren; 5 ton ovenslakken en/of assen en; 250 ton transformatoren. 2.3
Metaalafvalstoffen
2.3.1 Metaalafvalstoffen die olie, vetten of chemicaliën bevatten, dienen te worden opgeslagen in vloeistofdichte, olie- en chemicaliën bestendige bakken, voorzien van roosters boven lekbakken. De opslagplaats dient tegen inregenen beschermd te zijn. 2.3.2 Om te voorkomen dat radioactief besmet afval binnenkomt, dien de “Inspectierichtlijn metaal en schroot met radioactieve stoffen” (VROM Inspectie, 25 februari 2003) te worden gevolgd. a. met toeleveranciers contractuele afspraken moeten worden gemaakt om te voorkomen dat metalen of schroot met radioactieve stoffen worden geleverd; b. elke partij metaal of schroot bij binnenkomst moet worden gecontroleerd op radioactiviteit door gebruik te maken van een poortdetector; c. bij constatering van radioactiviteit de VROM-Inspectie Regio Zuid-West, tel. (010)224 44 44, moet worden geïnformeerd. 2.3.3 Elke aangevoerde partij metaal moet visueel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van vaste en vloeibare (afval)stoffen en voorwerpen die bepalend zijn voor het al dan niet accepteren van de betreffende partij dan wel voor de wijze waarop de betreffende afvalstoffen binnen de inrichting moeten worden behandeld. 2.3.4 Emballage, vaten, tanks en alle andere voorwerpen waarin milieuschadelijke stoffen anders dan metaal aanwezig zijn of zijn geweest, mogen slechts worden geaccepteerd wanneer deze geleegd en gereinigd zijn. Aan de buitenzijde vervuilde emballage, vaten, tanks en andere voorwerpen mogen uitsluitend binnen een bedrijfsgebouw of onder een overkapping worden opgeslagen. Voor tanks waarin aardolieproducten opgeslagen zijn geweest, geldt dat deze vergezeld moeten gaan van een certificaat waarin is aangegeven dat reiniging en verwijdering zijn uitgevoerd door een door het KIWA erkende instelling.
40
2.3.5 Vaten afkomstig van de chemische industrie mogen alleen worden geaccepteerd met een certificaat van volledige reiniging. Het bewijs van reiniging moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door Gedeputeerde Staten aangewezen toezichthoudend ambtenaar. 2.4
Accu’s
2.4.1 Accu’s mogen niet worden bewerkt. Onder bewerken wordt mede verstaan het aftappen of op een andere wijze uit de accu verwijderen van het aanwezige accuzuur. 2.4.2 Indien accubakken gestapeld worden opgeslagen, moeten de accubakken op veilige wijze gestapeld zijn, waarbij rekening gehouden wordt met de sterkte van de accubakken. 2.4.3 Accu’s moeten zorgvuldig bij voorkeur rechtstandig worden bewaard in vloeistofdichte zuurbestendige kunststof accubakken (of andere gelijkwaardige voorziening). De accu’s mogen niet hoger worden gestapeld dan de bovenrand van de accubak. 2.4.4 In de directe omgeving van de opslag van accu’s moeten voldoende neutraliserende middelen en/of absorptiekorrels aanwezig zijn. 2.4.5 De opslag van accu’s dient plaats te vinden in een speciale ruimte of in een speciaal voor dit doel bestemd gedeelte van het terrein en dient als zodanig te zijn gemarkeerd. 2.4.6 Indien er geen fysieke scheiding bestaat tussen de opslag van accu’s en de overige activiteiten binnen de inrichting dient een strook van 2 meter te worden vrijgehouden tussen de accuopslag en de overige activiteiten. 2.5
Kabelreststoffen
2.5.1 Papiergeïsoleerde kabelreststoffen moeten na sortering apart worden opgeslagen van andere kabelreststoffen en garnituren om zo veel mogelijk hergebruik te bevorderen. 2.5.2 Het is niet toegestaan papier- en kunststofgeïsoleerde kabelreststoffen en garnituren door middel van afbranden te scheiden in metaal- en restfracties. 2.5.3 Oliedrukkabels mogen niet worden geaccepteerd. 2.5.4 Uitsluitend kunststofgeïsoleerde kabelreststoffen (PVC-kabels) mogen worden gestript.
41
2.6
Transformatoren
2.6.1 Binnen de inrichting mogen uitsluitend transformatoren worden bewerkt waarvan het PCBgehalte van de aanwezige vloeistof (inclusief hangolie) lager is dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180. Dit betreffen PCB-vrije transformatoren. 2.6.2 Van elke aangevoerde partij transformatoren dient, door middel van de acceptatie – en verwerkingsprocedure voor PCB-vrije transformatoren aannemelijk gemaakt te worden dat het PCBvrije transformatoren betreffen. Dit dient geregistreerd te worden in het milieulogboek. 2.6.3 De PCB-vrije transformatoren welke voorzien zijn van afgewerkte olie dienen te worden afgetapt boven een vloeistofdichte vloer. De afgewerkte olie dient als gevaarlijk afval te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. 2.6.4 De transformatoren dienen, na aftapping van de aanwezige afgewerkte olie of bij uitsluitend aanwezige hangolie, zo lang als nodig boven een lekbak te staan zodat deze compleet zijn uitgelekt. De olie of emulsie dient apart te worden opgevangen, alvorens bewerking van de transformator mag plaatsvinden. 2.6.5 Het vrijkomende gevaarlijk afval van de bewerking van de PCB-vrije transformatoren (afgewerkte olie, kunsstof en hout) dient gescheiden te worden opgeslagen van het niet-gevaarlijke bedrijfsafval. 2.7
Afvoer van afvalstoffen
2.7.1 Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen. 2.8
Acceptatie
2.8.1 In de inrichting mogen maximaal 48020 ton van de hieronder vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel. Gebruikelijke benaming af- Euralcodes valstof 02.01.10, 12.01.01, 12.01.02, 15.01.04, ferrometaal afvalstoffen 15.01.10*, 16.01.16, 16.01.17, 17.04.05c, 17.04.09*c, 19.10.01, 19.12.02, 20.01.40 02.01.10, 12.01.03, 12.01.04, 15.01.04, 15.01.10*, 16.01.16, 16.01.18, 17.04.01c, non-ferrometaal afvalstoffen 17.04.02c, 17.04.03c, 17.04.04c, 17.04.06c, 17.04.07c, 17.04.09*c, 19.10.02, 19.12.03, 20.01.40
Max. doorzet (in ton per jaar) 20.000
kabelreststoffen
500
17.04.10*c, 17.04.11c
42
20.000
AEEA (m.u.v. transformatoren) 20.01.36
500
accu’s en batterijen
16.06.01*, 20.01.33*
2.000
katalysatoren
16.08.01, 16.08.02*c, 16.08.03c
10
ovenslakken en assen
10.09.03, 10.10.03
10
transformatoren
16.02.13*, 16.02.14
5.000
N.B.:
* C
: code voor gevaarlijke afvalstof : code voor complementaire afvalstof
2.8.2 De vergunninghouder dient te allen tijde te handelen conform het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en de AO/IC inclusief (voorzover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen en de ingevolge voorschrift 2.8.4 toegezonden wijzigingen. 2.8.3 Het in voorschrift 2.8.2 bedoelde A&V-beleid en de AO/IC moeten gedurende de openingstijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage liggen. 2.8.4 Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: - de reden tot wijziging; - de aard van de wijziging; - de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; - de datum waarop vergunninghoudster de wijziging wil invoeren. 2.8.5 Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, dienen deze afvalstoffen door vergunninghoudster te worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze dient in het acceptatiereglement van het A&V-beleid en AO/IC te zijn vastgelegd. 2.9
Registratie
2.9.1 In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle aangevoerde (afval)stoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de be- of verwerking van afvalstoffen worden gebruikt het volgende moet worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangevoerde hoeveelheid (kg); c. de naam en adres van de locatie van herkomst;
43
d. e. f. g.
de naam en adres van de ontdoener; de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; de euralcode (indien van toepassing); het afvalstroomnummer (indien van toepassing).
Ad c Indien de aangevoerde afvalstoffen worden verkregen door route-inzameling, kan bij de registratie van naam en adres van de locatie van herkomst worden volstaan met "diverse locaties". Indien de afvalstoffen worden aangevoerd door een inzamelaar (niet zijnde de vergunninghouder) met toepassing van de inzamelaarsregeling moet de locatie van herkomst worden aangegeven zoals deze moet worden vermeld op de begeleidingsbrief. Ad d Indien de aangevoerde afvalstoffen worden verkregen door route-inzameling of via de inzamelaarsregeling wordt met de ontdoener de inzamelaar bedoeld. 2.9.2 In de inrichting moet eveneens een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle afgevoerde (afval)stoffen die bij de be- of verwerking zijn ontstaan het volgende moet worden vermeld: a. de datum van afvoer; b. de afgevoerde hoeveelheid (kg); c. de afvoerbestemming; d. de naam en adres van de afnemer; e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen; f. de euralcode (indien van toepassing); g. het afvalstroomnummer (indien van toepassing). 2.9.3 Van de reeds ingewogen afvalstoffen die op grond van een acceptatievoorschrift van deze vergunning niet mogen worden geaccepteerd dient een registratie bijgehouden te worden waarin staat vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangeboden hoeveelheid (kg); c. de naam en adres van plaats herkomst d. de reden waarom de afvalstoffen niet mogen worden geaccepteerd; e. de euralcode (indien van toepassing); f. het afvalstroomnummer (indien van toepassing). 2.9.4 In afwijking van het gestelde in voorschrift 2.9.1 hoeven in het registratiesysteem van alle aangevoerde partijen afvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kg per afgifte uitsluitend de volgende gegevens per euralcode te worden vermeld: a. de datum van aanvoer; b. de aangevoerde totale hoeveelheid per dag (kg); c. de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen. 2.9.5 Ten behoeve van de registratie als bedoeld in dit hoofdstuk dient een registratiepost aanwezig te zijn. De hoeveelheden die op grond van dit hoofdstuk moeten worden geregistreerd dienen te worden bepaald door middel van een op de inrichting aanwezige gecertificeerde weegvoorziening. De weegvoorziening(en) waarvan gebruik wordt gemaakt moet(en) overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederlands Meetinstituut zijn geijkt. Op aanvraag dienen geldige certificaten van weegvoorziening(en) aan het bevoegd gezag ter inzage te worden gegeven.
44
2.9.6 Er dient een sluitend verband te bestaan tussen de (afval)stoffenregistratie als bedoeld in dit hoofdstuk en de financiële administratie. 2.9.7 Uiterlijk 1 april van elk kalenderjaar moet een sluitende massabalans over het voorgaande jaar aan Gedeputeerde Staten worden overgelegd. In deze balans moet duidelijk onderscheid te worden gemaakt naar de aard van de stoffen. De balans moet bevatten: a. de voorraad afvalstoffen aan het begin en aan het einde van het voorafgaande jaar; b. de ontvangen hoeveelheden afvalstoffen in dat jaar; c. de verwerkte hoeveelheden afvalstoffen in dat jaar; d. de vrijgekomen hoeveelheden afvalstoffen in dat jaar per bron; e. de afgevoerde hoeveelheden afvalstoffen, deelstromen en eindproducten (inclusief vermelding van bestemming) en; f. een verklaring van de verschillen in de massabalans. 2.9.8 Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende ten minste vijf jaar op de inrichting te worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren op aanvraag ter inzage worden gegeven. 2.10 Bedrijfsvoering 2.10.1 Binnen de inrichting mogen per kalenderjaar niet meer dan de hieronder aangegeven hoeveelheden afvalstoffen worden be-/verwerkt. Be-/verwerking
Te be-/verwerken afvalstoffen Maximale (gebruikelijke benaming) (ton/jaar)
(handmatig) sorteren, plasma- metaalafvalstoffen snijden, snijbranden, persen, slijpen, knippen, uitlekken van olie m.b.v. absorptiekorrels
40.000
(handmatig) sorteren, strippen kabelreststoffen
500
(handmatig) sorteren
accu’s en batterijen
2.000
(handmatig) sorteren, slijpen
katalysatoren
10
olie afzuigen, demonteren
transformatoren
5.000
hoeveelheid
2.10.2 De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
45
2.10.3 Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen dienen gescheiden te worden gehouden. 2.10.4 De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd. 2.10.5 De opslaghoogten van metalen afvalstoffen en kabelreststoffen mogen maximaal 6 m bedragen. 2.10.6 Indien de inrichting definitief buiten werking wordt gesteld dienen binnen drie maanden na bedrijfsbeëindiging alle afvalstoffen uit de inrichting verwijderd te zijn. 3 3.1
AFVALWATER Algemeen
3.1.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool. 3.1.2 Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen: a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, bepaald volgens NEN 6414 (1988); b. de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN 6411 (1981); c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997), NEN 6654 (1992), NEN-ISO 22743:2006 of NEN-ISO 22743:2006/C1:2007. Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een ander analyse of -methode, dient deze geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie, of dient door de vergunninghouder te worden aangetoond dat verkregen analyseresultaten vergelijkbaar zijn met de analyse volgens de NEN-norm. 3.1.3 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen.
46
3.2
Afkoppelen
3.2.1 Het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening en van hemelwater dat door middel van drainage wordt afgevoerd, vindt dan slechts plaats in een vuilwaterriool, indien het op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater lozen van dat hemelwater redelijkerwijs niet mogelijk is. 3.3
Controle
3.3.1 De totale hoeveelheid afvalwater dient, voordat lozing op het oppervlaktewater plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn. 4 4.1
BODEM Doelvoorschriften
4.1.1 Het bodemrisico van de in bijlage 5 van de aanvraag en in de aanvullende gegevens van 13 mei 2009 beschreven bodembedreigende activiteiten en de opslag van olieën en vetten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB. 4.1.2 Ontwerp en aanleg van een vloeistofdicht vloer/verharding dient plaats te vinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65. 4.1.3 Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding dient overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument te zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 4.1.4 Een vloeistofdichte vloer of verharding dient ten minste eens per zes jaar te zijn beoordeeld en te zijn goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.1.3. 4.1.5 In afwijking van voorschrift 4.1.4 vindt de eerste beoordeling en goedkeuring van een vloeistofdichte vloer of verharding plaats binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij is dat vloeistofdichte vloer of verharding is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 4.1.6 De voorschriften 4.1.2 tot en met 4.1.5 zijn niet van toepassing op een vloeistofdichte vloer of verharding die niet inspecteerbaar is als bedoeld in CUR/PBV-aanbeveling 44. Een dergelijke voorziening wordt eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurde wijze.
47
4.1.7 Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor: reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding en overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB. 4.1.8 Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44. 4.1.9 Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.1.3 indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, als bedoeld in de voorschriften 4.1.6 en 4.1.7, niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd. 4.2
Beheermaatregelen
4.2.1 Binnen 6 maanden na het in werking treden van deze vergunning dient door vergunninghoudster een plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen aan het bevoegd gezag te worden toegezonden. In dit plan dient ten minste het volgende te zijn uitgewerkt: a. welke voorzieningen geïnspecteerd en onderhouden worden; b. de inspectie- en onderhoudsfrequentie; c. de wijze van inspectie (visueel, monsterneming, metingen etc.); d. waaruit het onderhoud bestaat; e. de gerealiseerde maatregelen om bodemincidenten tijdig te kunnen signaleren; f. hoe eventuele verspreiding van bodemverontreinigende stoffen wordt beperkt; g. hoe de resultaten van inspectie en onderhoud en de evaluatie van bodemincidenten worden gerapporteerd en geregistreerd; h. de verantwoordelijke functionaris voor inspectie, onderhoud en de afhandeling van bodemincidenten. 4.3
Onderzoeken
4.3.1 Een herhalingsonderzoek ter vaststelling van de bodemkwaliteit dient te worden uitgevoerd: a. zodra de vloeistofdichte vloeren niet meer worden gebruikt voor het doel waar ze voor zijn aangelegd; b. op aanwijzing van het bevoegd gezag nadat een redelijk vermoeden van bodemverontreiniging is ontstaan; c. vòòr het expireren van de vergunning indien vergunninghoudster de intentie heeft dezelfde bodembedreigende activiteiten op exact dezelfde locatie binnen de inrichting voort te zetten na het expireren van de vergunning. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform NEN 5740 en NVN 5725. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek onderzochte locaties moet het herhalingsonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek, mits dat onderzoek correct is uitgevoerd. Als het nulsituatie onderzoek niet correct is uitgevoerd dan moet het herhalingsonderzoek zodanig gecorrigeerd worden, dat voldaan wordt aan NEN 5740 en NVN 5725. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worde gesteld door het bevoegd gezag; inhoudenden dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt.
48
4.3.2 Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform NEN 5740 en NVN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudenden dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van het onderzoek dienen uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd. 4.3.3 Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 4.4
Herstelplicht (bodemsanering)
4.4.1 Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder bij de aanvraag vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld. 4.4.2 Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren dient sanering plaats te vinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen. 5 5.1
EXTERNE VEILIGHEID Opslag van gasflessen
5.1.1 De opslag van gasflessen (ADR klasse 2) moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimteplaatsvinden en dient, voorzover niet anders geregeld in de hiernavolgende voorschriften, te voldoen aan de volgende voorschriften van de richtlijn PGS 15: -
Algemeen 3.1.1, 3.1.3, 3.2.4.2, 3.2.4.3, 3.2.4.4, 3.7.1, 3.21.1, 3.23.1, 6.2.1, 6.2.3, 6.2.4, 6.2.5, 6.2.6, 6.2.7, 6.2.8, 6.2.9, 6.2.10, 6.2.11, 6.2.12, 6.2.13, 6.2.14, 6.2.15 en 6.2.16;
-
Inpandige opslagvoorziening 3.2.1.1, 3.2.1.2, 3.2.1.3, 3.2.1.4 en 3.2.1.5;
-
Uitpandige opslagvoorziening 3.2.2.1, 3.2.2.2, 3.16.1 en 3.20.1;
49
-
Verpakking en etikettering 3.11.1, 3.11.2, 3.11.3 en 3.11.4 en;
-
Gebruik opslagvoorziening 3.16.1 en 3.16.2.
5.1.2 Lege gasflessen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften voor volle gasflessen van deze vergunning. 5.1.3 2 Voor elke 200 m vloeroppervlakte van een opslagvoorziening, of een gedeelte hiervan, moet ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg of liter blusstof. Het blustoestel moet tegen weersinvloeden zijn beschermd. Het gekozen type blustoestel moet geschikt zijn om een beginnende brand van de opgeslagen stoffen te blussen. 5.2
Opslag en afleveren van dieselolie in een bovengrondse tank
5.2.1 Nieuw te bouwen tanks moeten voldoen aan de Europese norm NEN EN 14015-1. Voor afwijking van bovenstaande norm is goedkeuring vereist van een door het bevoegd gezag geaccepteerde instantie. 5.2.2 Bij de beoordeling of bestaande tanks nog geschikt zijn om hun primaire functie - het opslaan van een product - te kunnen vervullen ('Fit-for-Purpose' analyses), moeten de degradatielimieten zoals genoemd in de EEMUA publicatie Nr. 159 worden aangehouden. Reconstructie, verplaatsing, aanpassing of reparatie van een bestaande tank moeten in overeenstemming zijn met de EEMUA-publicatie No. 159. 5.2.3 Een tank met een inhoud van ten hoogste 5.000 liter kan zonder vulleiding met overvulbeveiliging zijn uitgevoerd. Een dergelijke tank dient te worden gevuld met een vulpistool dat is voorzien van een automatisch afslagmechanisme. Het pistool waarmee de tank wordt gevuld mag niet zijn voorzien van een vastzetmechanisme. 5.2.4 De opslag dieselolie in een bovengrondse tank moet voldoen aan het gestelde in de volgende voorschriften van de richtlijn PGS 30: Opslag in stalen enkelwandige tank zonder leidingen en appendages 4.1.1, 4.1.2.1 : horizontale cilindrische tanks, 4.1.2.2 : verticale cilindrische tanks, 4.1.2.3 : nietcilindrische tanks, 4.1.3 tot en met 4.1.6, 4.3.2 tot en met 4.3.5, 4.3.8 en 4.3.9, 4.3.11, 4.4.1, 4.4.4 en 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8, 4.5.2 tot en met 4.5.9 en 4.5.11. Opslag in stalen enkelwandige tank met leidingen en appendages 4.1.1 en 4.1.2, 4.1.2.1 : horizontale cilindrische tanks,4.1.2.2 : verticale cilindrische tanks, 4.1.2.3 : niet-cilindrische tanks, 4.1.3 tot en met 4.1.6, 4.2.1 tot en met 4.2.11, 4.2.14, 4.3.1 tot en met 4.3.9, 4.3.11 en 4.3.12, 4.4.1 tot en met 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8, 4.5.1 tot en met 4.5.9 en 4.5.11. Opslag in stalen dubbelwandige tank zonder leidingen en appendages 4.1.1, 4.1.2.1 : horizontale cilindrische tanks, 4.1.2.2 : verticale cilindrische tanks, 4.1.3 tot en met 4.1.6, 4.3.8 en 4.3.9, 4.3.11, 4.4.1, 4.4.4 en 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8, 4.5.2 tot en met 4.5.9, 4.5.11 en 4.6.1 tot en met 4.6.7.
50
Opslag in stalen dubbelwandige tank met leidingen en appendages 4.1.1, 4.1.2.1 : horizontale cilindrische tanks, 4.1.2.2 : verticale cilindrische tanks, 4.1.3 tot en met 4.1.6, 4.2.1 tot en met 4.2.11, 4.2.14, 4.3.1, 4.3.6 tot en met 4.3.9, 4.3.11 en 4.3.12, 4.4.1 tot en met 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8, 4.5.1 tot en met 4.5.9, 4.5.11 en 4.6.1 tot en met 4.6.7. Opslag in een kunststof tank Kunststof tanks moeten in een opvangbak zijn geplaatst (PGS voorschrift 4.3.2). De aansluiting van vaste leidingen is in BRL-K580 niet toegestaan (PGS voorschrift 4.1.2.5). 4.1.1, 4.1.2.5, 4.1.3, 4.1.5 en 4.1.6, 4.2.4, 4.3.2 tot en met 4.3.5, 4.3.8 en 4.3.9, 4.3.11, 4.4.1, 4.4.5, 4.4.7 en 4.4.8, 4.5.2 tot en met 4.5.9 en 4.5.11. Opslag in metalen niet-stationaire en mobiele tanks en afleverionstallaties 4.1.1, 4.1.2.4 en 4.9. 5.2.5 In afwijking van het gestelde in voorschrift 6.5.4 gelden voor de opslag in een bovengrondse tank die reeds voor 1 januari 2000 is gefabriceerd, de voorschriften 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 uit de PGS 30 niet. 5.2.6 In afwijking van het gestelde in voorschrift 6.5.4 gelden voor een dubbelwandige tank in een lekbak de voorschriften 4.6.5 en 4.6.6 niet en dient een verwijzing naar 4.3.2 tot en met 4.3.5 te worden opgenomen. 5.2.7 Op een tank die inpandig is gesitueerd zijn de voorschriften 4.8.1 tot en met 4.8.6 uit de richtlijn PGS 30 eveneens van toepassing. Indien het een bestaande tank betreft (ouder dan 1 januari 2000) dan is voorschrift 4.8.2 niet van toepassing. 5.2.8 Afsluiters, welke aan een tank zijn aangebracht, moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat duidelijk is te zien of de afsluiter geopend dan wel gesloten is. 5.3
Opslag van grond- en hulpstoffen
5.3.1 In de inrichting mogen de hieronder vermelde maximale hoeveelheden van genoemde gronden hulpstoffen worden opgeslagen. Grond-, hulpstof rode dieselolie in bovengrondse tank blanke gasolie in bovengrondse tank dieselolie in mobiele tank propaangas zuurstofgas smeerolie remolie smeervet
maximale opslag 6.000 liter 6.000 liter 995 liter 10 flessen á 70 liter w.i. 48 flessen á 70 liter w.i. 6 drums 40 liter 60 liter
51
6 6.1
GELUID EN TRILLINGEN Algemeen
6.1.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 6.1.2 Binnen 6 maanden na inwerking treden vergunning moet door middel van een akoestisch onderzoek aan Gedeputeerde Staten worden aangetoond dat aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen die termijn schriftelijk aan ons worden gerapporteerd. Het bevoegd gezag moet geïnformeerd worden over datum en tijdstip waarop de geluidmetingen ten behoeve van bovengenoemde rapportage plaatsvinden. 6.1.3 Indien niet aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan, moeten de activiteiten binnen de inrichting worden aangepast zodat er geen overschrijding van de geluidsvoorschriften zal plaatsvinden. Er dient een rapport te worden opgesteld. Het rapport moet daartoe een plan bevatten waarin wordt aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn wel aan de geluidsvoorschriften zal worden voldaan. Het plan moet ten minste bevatten: a. Maatregelen en te behalen reductie per maatregel. b. Geschatte uitvoeringstermijn en kosten per maatregel. c. Inzicht in mogelijke neveneffecten per maatregel, bijvoorbeeld energieverbruik of visuele hinder. Het plan mag niet eerder worden uitgevoerd dan nadat Gedeputeerde Staten het plan hebben beoordeeld. 6.1.4 Alvorens tot uitvoering van het in het voorgaande voorschrift bedoelde onderzoek wordt overgegaan dienen Gedeputeerde Staten op de hoogte gesteld te worden over de opzet van het onderzoek. Uitsluitend na uitdrukkelijke toestemming van Gedeputeerde Staten kan worden overgegaan tot het uitvoeren van het onderzoek. Aan de opzet van het onderzoek kunnen Gedeputeerde Staten nadere eisen stellen in verband met mogelijke specifieke omstandigheden. 6.2
Representatieve bedrijfssituatie
6.2.1 De werktijden zijn van 7.00 tot 19.00 uur. In de nacht- en avondperiode mogen alleen vervoersbewegingen met bijhorende wegingen plaatsvinden en een ventilator mag in deze periode inwerking zijn, zoals beschreven in voorschrift 1.4.2. 6.2.2 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt,
1. woning Rijksstraatweg 55 2. woning Rijksstraatweg 20 3. woning Rijksstraatweg 18
L(Ar,LT) [in dB(A)] Dag 07.00-19.00 50 50 49
52
L(Ar,LT) [in dB(A)] Avond 19.00-23.00 40 40 40
L(Ar,LT) [in dB(A)] Nacht 23.00-07.00 35 35 35
4. 5. 6. 7.
woning Rijksstraatweg 16 woning Parallelweg Oost 23 verg. punt ZW zijde langs weg verg. punt 150 m Z-O zijde
N.B.: * *
46 45 45 49
40 40 40 40
35 35 35 35
De beoordelingshoogte voor de woningen en vergunningspunten in de dagperiode bedraagd 1,5 meter. In de avond- en nachtperiode is de beoordelingshoogte voor de woningen 5 meter en voor de vergunningspunten 1,5 meter. De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in figuur 1-2 van het akoestischrapport dat als bijlage 4 bij de aanvullende gegevens van 13 mei 2009 is gevoegd. Een kopie van deze tekening is als bijlage 2 bij deze voorschriften gevoegd.
6.2.3 Het maximale geluidsniveau LAmax. veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
LAmax [in dB(A)] Dag 07.00-19.00 woning Rijksstraatweg 55 75 woning Rijksstraatweg 20 75 woning Rijksstraatweg 18 72 woning Rijksstraatweg 16 68 woning Parallelweg Oost 23 55 verg. punt ZW zijde langs weg 63 verg. punt 150 m Z-O zijde 78
N.B.: * *
6.3
LAmax [in dB(A)] Avond 19.00-23.00 57 60 52 50 50 50 50
LAmax [in dB(A)] Nacht 23.00-07.00 57 60 52 45 45 45 45
De beoordelingshoogte voor de woningen en vergunningspunten in de dagperiode bedraagd 1,5 meter. In de avond- en nachtperiode is de beoordelingshoogte voor de woningen 5 meter en voor de vergunningspunten 1,5 meter. De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in figuur 1-2 van het akoestischrapport dat als bijlage 4 bij de aanvullende gegevens van 13 mei 2009 is gevoegd. Een kopie van deze tekening is als bijlage 2 bij deze voorschriften gevoegd. Incidentele bedrijfssituatie
6.3.1 In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.2.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte incidentele werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
53
Beoordelingspunt 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. N.B.:
Beoordelings hoogte [in m] woning Rijksstraatweg 55 5 woning Rijksstraatweg 20 5 woning Rijksstraatweg 18 5 woning Rijksstraatweg 16 5 woning Parallelweg Oost 23 5 verg. punt ZW zijde langs weg 1,5 verg. punt 150 m Z-O zijde 1,5
L(Ar,LT) [in dB(A)] 19.00-23.00 53 52 50 48 40 41 49
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in figuur 1-2 van het akoestischrapport dat als bijlage 4 bij de aanvullende gegevens van 13 mei 2009 is gevoegd. Een kopie van deze tekening is als bijlage 2 bij deze voorschriften gevoegd.
6.3.2 In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.2.2 mag het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte incidentele werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt
Beoordelings hoogte [in m] 5 5 5 5
1. 2. 3. 4.
woning Rijksstraatweg 55 woning Rijksstraatweg 20 woning Rijksstraatweg 18 woning Rijksstraatweg 16
5. 6. 7.
woning Parallelweg Oost 23 5 verg. punt ZW zijde langs weg 1,5 verg. punt 150 m Z-O zijde 1,5
N.B.:
LAmax [in dB(A)] 19.00-23.00 77 76 74 68 55 63 78
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven in figuur 1-2 van het akoestischrapport dat als bijlage 4 bij de aanvullende gegevens van 13 mei 2009 is gevoegd. Een kopie van deze tekening is als bijlage 2 bij deze voorschriften gevoegd.
6.3.3 De incidentele bedrijfssituatie: het doorwerken in de avondperiode tot maximaal 23.00 uur mag per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden. 6.3.4 Tenminste 5 werkdagen voordat de in voorschrift 7.3.3 genoemde activiteiten worden uitgevoerd, moet dit aan Gedeputeerde Staten worden gemeld gemeld aan het Omgevingsloket van de provincie Gelderland: (026) 359 99 99. 6.3.5 Van de activiteiten genoemd in voorschrift 7.3.3 dient een logboek te worden bijgehouden waarin wordt vermeld: a. De datum waarop de activiteiten hebben plaatsgevonden. b. De begin- en eindtijd van deze activiteiten. c. Eventuele bijzonderheden m.b.t. de geluidbelasting gedurende deze activiteiten zoals bijv. het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen.
54
7 7.1
LUCHT Rookgassen
7.1.1 De verbrandingsmotor (diesel) van heftrucks, kranen en aggregaat moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat en mag alleen in werking zijn voor zover dit voor het laden, het lossen en het rijden noodzakelijk is. 7.1.2 Verbrandingsmotoren (diesel) van heftrucks, kranen en aggregaat moeten zodanig zijn afgesteld dat de uitlaatgassen nagenoeg roet- en rookloos zijn. 7.2
Diffuus stof algemeen
7.2.1 Alle activiteiten binnen de inrichting moeten op een zodanige wijze plaatsvinden dat hierdoor geen visueel waarneembaar stof buiten de inrichting kan optreden of zwerfvuil buiten de inrichting kan geraken. 7.2.2 Het verharde buitenterrein van de inrichting moet ten minste éénmaal per week worden geveegd. Stuifgevoelige (afval)stoffen die bij enige handeling binnen de inrichting worden gemorst, moeten zo vaak als nodig, maar ten minste éénmaal per dag worden opgeruimd. Deze en overige terreingedeelten moeten zo nodig nat worden gehouden. 7.2.3 Vrachtwagens, die in de inrichting stuifgevoelige (afval)stoffen hebben gelost, moeten het lossen zodanig hebben uitgevoerd of moeten voor het verlaten van de inrichting zodanig zijn gereinigd dat geen resten van deze stoffen van de vrachtwagens kunnen verwaaien. 7.2.4 De opslagen worden in de volgende stuifklassen volgens de NeR ingedeeld (afval)stof ferro- en non-ferrometaal afvalstoffen 7.3
Stuifklasse S5
Diffuus stof maatregelen op- en overslag
7.3.1 Bevochtigbare stoffen moeten, indien dat nodig is ter voorkoming van stofverspreiding, voor het overladen worden bevochtigd of er moet tijdens het laden of lossen een nevelgordijn worden aangelegd. Zo nodig moeten de stoffen tijdens opslag aan de buitenzijde nat worden gehouden of worden afgedekt. 7.3.2 Indien stuifgevoelige (afval)stoffen worden afgedekt moet regelmatig toezicht worden gehouden op het functioneren van de afdekking van het materiaal. Losgewaaid of beschadigd afdekmateriaal dient direct te worden hersteld en eventueel verwaaid of weggespoeld afdekmateriaal dient direct te worden opgeruimd. 7.3.3 De afvalstoffen en grondstoffen volgens klasse S5 moeten zodanig worden opgeslagen dat ze niet over de rand van de keerwanden kunnen geraken of met elkaar kunnen vermengen.
55
7.3.4 De valhoogte van waaraf met een (mobiele) kraan wordt gestort in containers, in transportmiddelen, op voorraadhopen en/of installaties, moet ter voorkoming van stofhinder en geluid worden beperkt tot minder dan één meter. 7.3.5 Het laden, lossen en verplaatsen van stuifgevoelige (afval)stoffen op het buitenterrein met behulp van open laad- en losmiddelen als bijvoorbeeld grijpers, laadschoppen, etc in de inrichting is voor onderstaande stuifklassen niet toegestaan, indien de genoemde windsnelheden worden overschreden: Klasse S5: 20 m/s (windkracht 8, stormachtige wind). Hoogachtend, namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,
mr. H. Boerdam teammanager Vergunningverlening Milieu 2
Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd hiertegen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage). Indien een besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is vastgesteld in samenhang met dit besluit, kan een uitspraak in beroep over dit besluit ook betrekking hebben op het besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zij die partij zijn in de hoofdzaak kunnen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek indienen om een voorlopige voorziening te treffen. Als gedurende de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht, wordt het besluit niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Voor het behandelen van het beroepschrift en voor het behandelen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Over de hoogte en de wijze van betaling van het griffierecht kunt u informatie verkrijgen bij de Raad van State, tel. (070) 426 44 26.
56
BIJLAGE 1: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NENISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl AI-25 "Preventie van zware ongevallen door gevaarlijke stoffen". Uitgegeven door de Directeur Generaal van de Arbeid (DGA). AFVALWATER Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. BEDRIJFSAFVALWATER Afvalwater (inclusief verontreinigd hemelwater), niet zijnde huishoudelijk afvalwater.
57
BEDRIJFSRIOLERING Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMINCIDENT Een incident waarvan op voorhand een redelijk vermoeden bestaat dat vrijgekomen stoffen de bodem zullen belasten, dan wel een incident waarna middels lekdetectie of anderszins is vastgesteld dat bodembelasting is opgetreden. BODEMRISICO(CATEGORIE) Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGORIE A Verwaarloosbaar bodemrisico. BODEMRISICODOCUMENT Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, conform de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. CPR Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen. CUR/PBV Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44 Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 65 Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen. DIFFUSE EMISSIES 1. Emissies door lekverliezen. 2. Emissies van oppervlaktebronnen DIN Een door het Deutsches Institut für Normung e.V. (DIN) uitgegeven norm. EMBALLAGE Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's).
58
FEESTDAGEN Feestdagen zoals gedefinieerd in de Algemene termijnenwet. GEDEPUTEERDE STATEN Het college van Gedeputeerde Staten. GELUIDBELASTING De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau. GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GELUIDSNIVEAU IN DB(A) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEVAARLIJKE STOFFEN Indien sprake is van een opslag volgens CPR 15-1, 15-2, of 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Indien sprake is van een opslag volgens PGS 15 Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. GROEPSRISICO De kans dat per jaar in één keer een groep van ten minste een bepaalde grootte het slachtoffer wordt van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt in een FN-curve weergegeven. HEMELWATER Alle neerslag, zoals regen, sneeuw of hagel. ISO 14001 Mondiale norm voor milieuzorgsystemen, vastgesteld door de Algemene ISO-organisatie te Genève. KWETSBAAR OBJECT Een object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT) Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax) Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms.
59
MILIEUZORGSYSTEEM Dat deel van het algehele managementsysteem dat betrekking heeft op de organisatiestructuur, planningsactiviteiten, verantwoordelijkheden, werkwijzen, procedures, processen en hulpmiddelen voor het ontwikkelen, implementeren, verwezenlijken en bijhouden van het milieubeleid. NEN Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 1078 Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw. NEN 2078 Eisen voor industriële gasinstallaties. NEN 5740 Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond. NEN 6411 Water - Bepaling van de pH. NEN 6414 Water en slib - Bepaling van de temperatuur. NEN 6487 Water - Titrimetrische bepaling van het sulfaatgehalte. NEN 6654 Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan opgelost sulfaat met een doorstroomanalysesysteem. NEN 6671 Afvalwater en slib - Gravimetrische bepaling van het gehalte aan petroleumether extraheerbare oliën en vetten - Soxhlet extractie. NEN 6672 Afvalwater - Gravimetrische bepaling van het gehalte aan petroleumether extraheerbare oliën en vetten - Directe extractie. NEN-EN Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm is aanvaard. NEN-EN 1825-1 Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole. NEN-EN 1825-2 Vetafscheiders en slibvangputten - Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud. NEN-ISO Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederlands Normalisatie-Instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm.
60
NEN-ISO 22743 Water - Bepaling van sulfaat met een doorstroomanalysesysteem (CFA). NER Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. NUTTIGE TOEPASSING Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. OPENBAAR RIOOL Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. OPPERVLAKTEBRON Een niet gekanaliseerde bron, zonder vast emissiepunt, waaruit over een bepaald oppervlak verontreinigende stoffen in de buitenlucht worden geëmitteerd. PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte voorziening. PGS Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 15 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PGS 30 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, 'Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. PLAATSGEBONDEN RISICO De kans per jaar dat een persoon, indien deze zich permanent en onbeschermd op de plaats zou bevinden, op die plaats overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij risicovolle activiteiten, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
61
POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. REFERENTIENIVEAU De hoogste waarde van de onder 1. en 2. genoemde niveaus, bepaald overeenkomstig het Besluit bepaling referentieniveau-periode (Stcrt. 1982, 162): 1. het geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf; 2. het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door wegverkeerbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeerbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode. RIOLERING Bedrijfsriolering of openbare riolering. RISICO De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. VERKEERSBEWEGING Het aan- of afrijden met een persoon-, bestel- of vrachtwagen. VLOEISTOFDICHTE VLOER OF VOORZIENING Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVaanbeveling 44. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING Effectgerichte voorziening die waarborgt dat - onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking - geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die voorziening kan komen. VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden. WONING Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd. WVO Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
62
BIJLAGE 2: LIGGING VAN DE BEOORDELINGSPUNTEN t.a.v. GELUID
63
BIJLAGE 3: ACTIES Deze bijlage bevat een beknopte weergave van directe acties die uitgevoerd moeten worden op grond van de vergunning. Bij iedere actie is het nummer van het voorschrift in de vergunning en de frequentie vermeld. Het uitvoeren van deze acties houdt niet in dat hiermee is voldaan aan alle voorschriften van de vergunning. 1.7.1 1.9.1 1.11.2 2.7 2.7.1 2.8.2 2.9.1 2.9.2 2.9.3 2.9.7 2.9.8 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.1.8 4.2.1 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4.1 6.1.2 6.1.4 6.3.4
jaarlijks Direct Zo spoedig mogelijk 3 mndn na beëindiging Bij stagnatie afzet afval Binnen 1 mnd Continue Continue Continue Ieder kalenderkwartaal Dagelijks Minstens 1x per 6 jaar Binnen 6 jaar na aanleg Eens per 6 jaar Jaarlijks Binnen ... Uiterlijk ... Zonodig Bij beëindiging Bij verontreiniging uiterlijk ... (zie vs) voor uitvoering ak. ondz. ... werkdagen voor aanv.
Onderhoud gasgestookte installaties Melding contactpersoon Bedrijfsbeeindiging melden aan bevoegd gezag Verwijderen afvalstoffen Mededeling aan bevoegd gezag Aanpassingen A&V beleid Registratie aangevoerde (afval)stoffen Registratie afgevoerde (afval)stoffen Registratie niet geaccepteerde afvalstoffen Inventarisatie voorraad afvalstoffen Bijhouden te registreren gegevens Keuring vloeistofdichte voorziening Keuring vloeistofdichte voorziening na aanleg Keuring vloeistofdichte voorziening Controle bodembeschermende voorziening Plan met beheermaatregelen Uitvoeren bodembelastingsonderzoek Uitvoeren herhalingsonderzoek Uitvoeren eindsituatie-onderzoek Herstellen nulsituatie Opstellen akoestisch onderzoek GS op de hoogte stellen van opzet ak. onderzoek Melden activiteiten
64