ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Zaaknr. 2008-008721 Ontgronding in de gemeente West Maas en Waal Zandwin- en natuurontwikkelingsproject Over de Maas Beslissing van GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND op het verzoek van Winruimte Watergoed BV, namens Winruimte Watergoed CV, ontvangen op 22 mei 2008, om vergunning voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend; gemeente Dreumel sectie E nrs. 1365, 1366, 1368, 1369, 1370, 1371, 1375, 1377, 1379, 1380, 1381, 1391, 1393, 1394, 1395, 1397, 1400 (ged), 1425 (ged), 1426, 1427en 1428; gemeente Dreumel sectie H nrs. 505, 515 (ged), 545 (ged), 547, 557 (ged), 558, 559, 571 (ged) en 572; gemeente Appeltern, sectie G nrs. 12 (ged), 13 (ged), 17 (ged), 38, 39 (ged), 43, 46, 54 (ged), 55 (ged), 56, 57, 59, 60 en 62; gemeente Appeltern, sectie H nrs. 35 en 1004; gemeente Alphen, sectie C nrs. 473, 1266 (ged), 1277, 1342, 1388, 1397 (ged), 1398, 1399, 1400 t/m 1406, 1409, 1410, 1412, 1414 (ged), 1459 (ged), 1460 (ged), 1514, 1515 (ged), 1516, 1517, 1524 (ged), 1527 (ged), 1530 (ged), 1532, 1533, 1542 en 1543. I
GEGEVENS Inleiding In 2000 is met gemeente West Maas en Waal, provincie Gelderland en diverse belangengroeperingen een zoektocht gestart naar mogelijkheden voor zandwinning binnen de uiterwaarden van de gemeente West Maas en Waal. Hierbij is de locatie Over de Maas naar voren gekomen en vervolgens in het streekplan Gelderland 2005 opgenomen als locatie voor zandwinning in combinatie met natuurontwikkeling. Inmiddels was door het rijk de taakstelling afgeschaft en gewijzigd in een beleid van marktwerking. Het rijk heeft in de Nota Ruimte bepaald dat de Gelderse locaties H1 bij Beuningen en Over de Maas verder ontwikkeld dienen te worden ten bate van de overgang naar marktwerking. De provincie Gelderland heeft voor de ontwikkeling van Over de Maas een partiële streekplanherziening met Concrete beleidsbeslissing (Cbb) gemaakt welke in september 2006 is vastgesteld en sinds 12 maart 2008, na ongegrondverklaring van de beroepen door de Raad van State, onherroepelijk is. In de periode 2003 tot 2005 is ten behoeve van deze streekplanherziening een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Bij de opstelling van het MER was een adviesgroep betrokken waarin diverse betrokken overheden en plaatselijke belangengroepen waren vertegenwoordigd. Na vaststelling van de partiële streekplanherziening Over de Maas/West Maas en Waal in september 2006 is de gemeente gestart met het opstellen van een structuurplan. Bij de opstelling van het structuurplan was een klankbordgroep betrokken welke nagenoeg dezelfde samenstelling had als de MER-adviesgroep. Na vaststelling van het structuurplan is de initiatiefnemer voor de uitvoering van het project gestart met het uitwerken van een inrichtingsplan op basis van de partiële streekplanherziening en het structuurplan. Dit inrichtingsplan vormt de basis voor het bestemmingsplan en de aanvragen voor de diverse vergunningen waaronder de aanvraag in het kader van de Ontgrondingenwet. Coördinatie Op verzoek van de aanvrager coördineren wij de procedure voor de vergunningen op grond van de Ontgrondingenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer en de ontheffingen van de keur van het waterschap
en het bestemmingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Coördinatie vindt plaats op grond van art. 10a van de Ontgrondingenwet. De aanvraag De aanvraag voorziet in het ontgronden van een terrein van circa 277 hectare groot. De betreffende percelen liggen in de uiterwaarden van de Maas aan weerszijden van de stuw bij Lith, plaatselijk bekend als Over de Maas en Moleneindsche Waard. De te ontgronden percelen zijn bijna allemaal in gebruik als landbouwgrond. Een klein deel bestaat uit water danwel bos. Tevens liggen binnen het plangebied de toegangsweg naar het veer en de toegangsweg naar de stuw met waterkrachtcentrale. Tussen de stuw en de toegangsweg naar het veer is een aanlegplaats voor kegelschepen gelegen welke vanaf de veerweg toegankelijk is via een halfverharde weg. Aanvrager wil op de percelen zand en grind winnen ten behoeve van de landelijke industriezandvoorziening en klei ten behoeve van de keramische industrie. Ten behoeve van de winning van zand en grind worden twee zandwinputten gerealiseerd waarbij in de westelijke put tot 29 m –NAP en in de oostelijke put tot 15m –NAP zand zal worden gewonnen. De aanvraag voorziet in de winning van 27,5 miljoen m3 specie. Aanvrager wil circa 23 miljoen m3 zand, 1,2 miljoen m3 grind en 3,3 miljoen m3 klei winnen. Van het zand wordt circa 10,5 miljoen m3 als industriezand afgevoerd, hetgeen overeenkomt met 16,8 miljoen ton. Het ophoogzand wordt gebruikt voor de herinrichting van het terrein. Voorts wordt het grind afgevoerd en wordt circa 1 miljoen m3 klei benut ten behoeve van de keramische industrie. De overige klei wordt gebruikt voor de herinrichting van het terrein dan wel benut voor civieltechnische toepassing elders. Het terrein wordt tijdens de ontgronding ingericht als natuur. Na herinrichting ontstaat circa 72 hectare diep water en circa 205 hectare natuur. Het gehele gebied wordt na uitvoering van de ontgronding beheerd als natuur. Omdat het hier een ontgronding betreft van meer dan 100 hectare is de aanvraag m.e.r.plichtig. In het kader van de onderbouwing van de streekplanherziening is reeds een MER gemaakt. Aanvrager heeft ter voldoening aan de m.e.r.-plicht de bestaande MER samen met een aanvulling hierop gebruikt ter onderbouwing van de aanvraag. Planologische situatie In de Nota Ruimte van het Rijk is deze locatie specifiek opgenomen als overgangslocatie naar marktwerking inzake de industriezandwinning. In het streekplan Gelderland 2005 heeft deze locatie de aanduiding zandwinning en valt gedeeltelijk binnen de netto Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In september 2006 is voor deze locatie een partiële streekplanherziening met Concrete beleidsbeslissing vastgesteld die voorziet in zandwinning in combinatie met natuurontwikkeling. De aanvraag voorziet in de realisatie van deze bestemming. Op dit moment wordt een streekplanuitwerking opgesteld ten bate van de EHS. Deze streekplanuitwerking is voor het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft gebaseerd op de voorkeursvariant uit het MER. Daar de aanvraag ook op deze voorkeursvariant is gebaseerd is deze in overeenstemming met de streekplanuitwerking EHS. De huidige bestemming in het bestemmingplan is in hoofdzaak agrarisch. Het gebruik is bouwland en weiland. In het gebied zijn tevens twee verharde wegen aanwezig. Een daarvan is de toegangsweg naar de stuw en de waterkrachtcentrale. De andere is de toegangsweg naar het veer. Tevens is er een stuw gelegen in combinatie met een vistrap en een waterkrachtcentrale welke buiten de aanvraag valt. De gemeente West Maas en Waal heeft een structuurplan vastgesteld in overeenstemming met de streekplanherziening Over de Maas/West Maas en Waal. De gemeente wil het bestemmingsplan aanpassen ten einde uitvoering te geven aan het structuurplan en de
partiële herziening om daarmee de gevraagde ontgronding mogelijk te maken. De gemeente heeft reeds een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Natuurtoets Het gebied is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000 gebied Uiterwaarden Waal. Uit het MER dat gemaakt is ten behoeve van de streekplanherziening en dat tevens gebruikt is ter onderbouwing van deze aanvraag blijkt dat het project geen invloed heeft op het nabijgelegen Natura 2000 gebied. Dit is nogmaals bevestigd middels de goedkeuring door LNV van de partiële streekplanherziening op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet welke op 12 maart 2008 onherroepelijk is geworden door de uitspraak van de Raad van State nr. 200608537/1. Aanvrager heeft voor uitvoering van het project een ontheffing van de Flora en faunawet gekregen voor het verstoren van een nest van de Bonte Specht en voor het verplaatsen van een Gulden Sleutelbloem. Procedure en adviezen Dit besluit is voorbereid met toepassing van paragraaf 14.1 van de Wet milieubeheer. Wij hebben de aanvraag voor advies toegezonden aan rijkswaterstaat, het waterschap, de gemeenten West Maas en Waal en de gemeente Lith met het verzoek om binnen vier weken een zienswijze daaromtrent te geven. Gemeente Lith heeft per brief van 25 augustus 2008 aangegevens dat ze geen opmerkingen hebben t.a.v. de aanvraag. De overige instanties hebben nog niet gereageerd. Wij hebben tevens de eigenaren op de hoogte gesteld van de aanvraag. De heer H.A. Zwanink heeft per brief van 8 juni, door ons ontvangen op 7 juli 2008, gevraagd om nadere informatie. Deze is per brief van 15 juli 2008 aan de heer Zwanink verstrekt. Hierop heeft de heer Zwanink mondeling aangegeven dat hij zijn perceel niet wil blijven gebruiken voor het uitoefenen van zijn hobby, het houden van schapen, en niet wil meewerken aan de overdracht van zijn perceel aan de initiatiefnemer. Het perceel van de heer Zwanink is beperkt van omvang en is gelegen aan de rand van het projectgebied. Op zijn perceel zijn blijkens de aanvraag geen werkzaamheden gepland. Mocht het perceel niet verworven kunnen worden en in eigendom blijven bij de heer Zwanink dan vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de gevraagde ontgronding. Op 13 juli 2008 heeft Drs S. van der Vinnen namens het Bestuur van de Parochie Heilige Lambertus aangegeven dat zij meer tijd nodig hebben om te reageren en verzoeken de termijn te verlengen tot woensdag 8 oktober. Aan de heer van der Vinne is per brief van 18 juli 2008 medegedeeld dat wij verder zullen gaan met het opstellen van een ontwerpbesluit doch dat hij de mogelijkheid heeft om te reageren tot het einde van de inzagetermijn van het ontwerpbesluit en dat deze termijn naar verwachting medio oktober loopt. Op 16 oktober 2007 hebben Gedeputeerde Staten de door de aanvrager ingediende MER aanvaard. De gemeente heeft het MER, mede namens de provincie, samen met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het MER heeft met ingang van 25 oktober gedurende zes weken ter inzage gelegen en is met ingang van 2 januari nogmaals gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Op 19 november en op 21 november zijn er inspraakavonden gehouden respectievelijk in Lith en Alphen. Naar aanleiding van de ter inzage legging zijn 2 zienswijzen ingekomen die betrekking hebben op het MER. Het MER is tevens aan adviseurs toegezonden waaronder de commissie m.e.r.. De commissie m.e.r. heeft op 18 februari 2008 advies uitgebracht over het MER.
II
BELANGENAFWEGING m.e.r.-procedure
De commissie is van oordeel dat het MER voldoende informatie bevat om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming. Voorts geeft de commissie m.e.r. aanbevelingen ten aanzien van de aspecten geluid, fijnstof en effecten op de binnendijkse waterhuishouding. De aspecten geluid en fijn stof komen aan de orde in het besluit op de aanvraag voor de Milieuvergunning dat gelijktijdig met dit besluit wordt genomen. Ten aanzien van de effecten op de binnendijkse waterhuishouding beveelt de commissiem.e.r. aan om aan te geven welke negatieve effecten er zijn op de binnendijkse waterhuishouding en welke mitigerende maatregelen worden genomen. Aanvrager heeft nader onderzoek gedaan naar de effecten op de binnendijkse waterhuishouding en een voorstel gedaan voor het nemen van mitigerende maatregelen. In dit besluit zijn voorschriften opgenomen om uitvoering van de mitigerende maatregelen te waarborgen. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze aanbeveling van de commissie. Op de terinzagelegging van het MER zijn twee zienswijzen ingekomen die betrekking hebben op het MER. Het betreft zienswijzen van Rijkswaterstaat Oost-Nederland en de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling Land van Maas en Waal. Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen ten aanzien van het MER. De landinrichtingscommissie wijst erop dat gekozen wordt voor maximalisatie van de natuur en niet voor minimalisatie van de binnendijkse effecten. Voorts mist de landinrichtingscommissie kwalitatieve effecten op de binnendijkse waterhuishouding van het voorkeursalternatief (VKA). De commissie dringt aan op onderzoek naar en compensatie van eventuele negatieve effecten op de binnendijkse waterhuishouding. Wij merken op dat reeds bij de vaststelling van de streekplanherziening onderzoek is uitgevoerd naar de effecten op de waterhuishouding en de landbouw. Voor het overige komt deze zienswijze overeen met de aanbeveling van de commissie-m.e.r.. Gemakshalve verwijzen wij hierbij naar de reactie op de aanbeveling van de commissie. Voor een uitgebreidere reactie op het advies van de commissie m.e.r. en de ingekomen zienswijzen verwijzen wij naar het bestemmingsplan waarin een gezamenlijke reactie van ons en de gemeente is opgenomen. Betrokken belangen Bij deze ontgronding zijn de volgende belangen betrokken: 1 Planologisch belang 2 Delfstoffenwinning 3 Natuur 4 Leefomgeving 5 Recreatie 6 Waterhuishouding 7 Cultuurhistorie 8 Rivierbeheer 9 Overige belangen 1 Planologisch belang De locatie Over de Maas is in het streekplan opgenomen middels een partiële herziening met Concrete beleidsbeslissing. Deze partiële herziening is gebaseerd op de voorkeursvariant uit het MER. De aanvraag is eveneens gebaseerd op de voorkeursvariant uit het MER met dien verstande dat er twee wijzigingen zijn aangebracht. Deze betreffen het afsluiten van de opening tussen de Maas en de plas in de Moleneindsche Waard en het realiseren van een extra verbinding tussen de Maas in de plas in de uiterwaard Over de Maas tussen de veerweg en de stuw. Deze aanpassingen zijn onderbouwd door nader onderzoek naar de effecten op de rivierverruiming en de waterkwaliteit in de plas. Uit deze onderzoeken blijkt dat de waterkwaliteit in de plassen afdoende is gewaarborgd en dat er geen negatieve effecten op de rivierverruiming zijn ten opzichte van de voorkeursvariant uit het MER voor de
streekplanherziening. Door het afzien van een verbinding tussen de Maas en de Moleneinsche plas zijn er geen negatieve effecten op de waterkrachtcentrale. In het streekplan is in de beleidstekst opgenomen dat de inrichting optimaal is vanuit rivierkundig oogpunt en dat het debietverlies van de waterkrachtcentrale, binnen de randvoorwaarde van een goede waterkwaliteit, zoveel mogelijk beperkt dient te worden. De hiervoor genoemde aanpassingen van de voorkeursvariant voldoen aan de randvoorwaarde dat de inrichting optimaal is vanuit rivierkundig oogpunt en geven voorts uitvoering aan het beperken van het debietverlies van de waterkrachtcentrale binnen de randvoorwaarde van een goede waterkwaliteit. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het bij de aanvraag gevoegde inrichtingsplan in overeenstemming is met het provinciaal beleid zoals vastgelegd in het streekplan. 2 Delfstoffenwinning Tot en met 2008 geldt een taakstelling voor de winning van industriezand. Dit houdt in dat er afspraken zijn tussen de provincies en het rijk om een bepaalde hoeveelheid industriezand per jaar beschikbaar te maken voor winning en afzet op de markt. Inmiddels heeft het rijk de taakstelling afgeschaft en is het rijks- en provinciaal beleid erop gericht om middels marktwerking in de Nederlandse zandbehoefte te voorzien. In het rijksbeleid zoals verwoord in de Nota Ruimte is tevens aangegeven dat voor een goede overgang naar marktwerking de locatie Over de Maas van groot belang is. Het gaat daarbij met name om de beschikbaarheid van industriezand direct na afloop van de laatste taakstellingsperiode vanaf 2009. Om een goede overgang naar marktwerking te kunnen bewerkstelligen heeft de provincie conform het rijksbeleid de locatie Over de Maas in het streekplan opgenomen. Door de commissie Tommel wordt jaarlijks rapportage uitgebracht van de stand van zaken met betrekking tot de industriezandvoorziening in Nederland. De commissie Tommel onderschrijft in haar rapportages het belang van Over de Maas voor de landelijk industriezandvoorziening. Gesteld kan worden dat deze aanvraag van groot belang is voor de landelijke industriezand voorziening. 3 Natuur De locatie Over de Maas is gelegen in de EHS. Uit de streekplanuitwerking EHS blijkt dat het hier vooral potenties voor te ontwikkelen natuur betreft. De bestaande natuurwaarden zijn beperkt zoals ook blijkt uit het MER. In het kader van de streekplanherziening heeft op dit punt een belangenafweging plaatsgevonden. De streekplanherziening Over de Maas/West Maas en Waal voorziet erin dat het gebied na zandwinning wordt ingericht als natuur waarbij 205 hectare natuur ontstaat naast de door de zandwinning te realiseren diepe plassen met een omvang van circa 72 hectare. De aanvraag voorziet, conform de streekplanherziening, in de realisering van circa 205 hectare hoogwaardige natuur en geeft daarmee invulling aan de realisering van de EHS. Uiteindelijk wordt het gehele gebied van circa 277 hectare bestemd als natuur. Hierbij levert het project een bijdrage aan de grotere natuureenheid Fort Sint Andries en de Maasuiterwaarden. Tevens sluit het project aan op de binnendijkse verbindingszone langs de Grote Wetering welke onder andere van belang is voor de Kamsalamander. De aanvraag voorziet in de inrichting van het gebied als natuur. De inrichting levert een gevarieerde natuur op met aandacht voor de plaatsspecifieke kenmerken zoals getijdenwerking benedenstrooms van de stuw, een kwelplas bovenstrooms van de stuw en ontwikkeling van natte natuur, droge graslanden en ooibos. Het deel van de uiterwaard dat in de stroomluwte is gelegen wordt deels gebruikt voor de ontwikkeling van ooibos. Voor een optimale ontwikkeling van de natuur is het van belang dat er bij de uitvoering aandacht is voor detailinrichting en natuurtechnische aspecten zoals microreliëf, gebruik van gevarieerd en
schraal substraat bij aanvullingen, beperken van het toepassen van de rijke (bemeste) bovengrond in de wortelzone etc. Door de uitvoering van het project zal een deel van de bestaande natuurwaarden verloren gaan. Omdat de huidige natuurwaarden in het gebied niet groot zijn is dit verlies beperkt. Bovendien wordt het ruimschoots gecompenseerd door de realisatie van nieuwe natuur zodat er per saldo flinke natuurwinst is. Het is wel van belang dat tijdens de uitvoering goed wordt omgegaan met in het gebied aanwezige natuurwaarden. Dit betreft onder andere de eventuele aanwezigheid van broedvogels. Bij uitvoering van de ontgronding dient er rekening mee te worden gehouden dat eventueel aanwezige broedvogels niet verstoord mogen worden. Bij vergunningverlening zal hiertoe een voorschrift worden opgenomen. Gebleken is dat bij uitvoering van het project het gehele gebied een natuurfunctie krijgt. Gesteld kan worden dat uitvoering van de ontgronding van groot belang is voor de natuur. Voorts blijkt dat het voor het optimaal benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de natuur en voor het voorkomen van verstoring van broedvogels van belang is dat het project op een juiste wijze wordt uitgevoerd. In dit besluit wordt hiertoe een voorschrift opgenomen. 4 Leefomgeving De aanvraag voorziet erin dat een groot gebied, circa 277 hectare in totaal, ingrijpend verandert. Het realiseren van die verandering gaat gepaard met de winning van een grote hoeveelheid zand. De gevraagde ontgronding heeft daarmee een grote impact op de leefomgeving van de omwonenden en brengt enige overlast met zich mee. In het streekplan is aangegeven dat bij de uitvoering rekening dient te worden gehouden met de belangen van omwonenden, onder andere door de overlast te beperken. In het streekplan zijn hiervoor reeds enkele voorwaarden opgenomen. Deze voorwaarden betreffen de beperking van de winning en afvoer van zand, geen afvoer over de dijk, fasering van de uitvoering en het beperken van de looptijd van het project. De beperking van de winning van zand is in het streekplan in de vorm van een Cbb aangegeven middels een begrenzing waarbuiten geen (diepe) zandwinning is toegestaan. Deze begrenzing moet ook worden opgenomen in het bestemmingsplan en zal bij vergunningverlening ook in de ontgrondingsvergunning worden voorgeschreven. In het streekplan is voorts in de beleidstekst opgenomen dat de inrichting gebaseerd moet zijn op de voorkeursvariant uit het MER. Deze voorziet erin dat een groot deel van het zand ter plaatse blijft teneinde de inrichting te kunnen realiseren. Hierdoor zal er minder afvoer zijn en daardoor ook minder overlast. Het bij de aanvraag gevoegde inrichtingsplan is in overeenstemming met de bepalingen in het streekplan ten aanzien van de begrenzing van de zandwinning en de inrichting. In dit besluit is als voorschrift opgenomen dat de ontgronding moet worden uitgevoerd conform dit inrichtingplan. In het streekplan is voorts aangegeven dat er geen afvoer over de dijk mag plaatsvinden en dat het vrijkomende materiaal derhalve per schip zal worden afgevoerd. In de aanvraag is opgenomen dat er geen afvoer over de dijk plaats zal vinden. In dit besluit is een voorschrift opgenomen om dit te waarborgen. Ten aanzien van de termijn is in het streekplan opgenomen dat de winning van zand maximaal 8 jaar mag duren en dat met de gemeente is besproken dat bij de verdere uitwerking/uitvoering als uitgangspunt wordt gehanteerd dat ook de inrichting in deze 8 jaar wordt gerealiseerd. Inmiddels heeft de gemeente afspraken gemaakt met de ontzanders over de uitvoeringstermijn. Daarbij is afgesproken is dat er maximaal 1 jaar ruimte is voor het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden. Dit voorbereidingsjaar start zodra er wordt begonnen met de voorbereidende werkzaamheden, maar wordt in ieder geval geacht te zijn
aangevangen 1 maand nadat het bestemmingsplan en de benodigde vergunningen en ontheffingen onherroepelijk zijn geworden. Vervolgens dient binnen een periode van maximaal 8 jaar de winning en productie van zand en de herinrichting van het gebied te worden voltooid. Deze periode van 8 jaar vangt aan zodra de afvoer van de eerste ton industriezand plaatsvindt maar wordt in ieder geval geacht te zijn aangevangen nadat het eerste voorbereidingsjaar is verlopen. Hiermee is geregeld dat de algehele uitvoering maximaal 9 jaar zal duren. Met name de verwerkingsinstallaties zijn het meest belastend voor de leefomgeving in verband met onder andere de emissie van geluid. Bij de winning zullen eerst voorbereidende werkzaamheden plaatsvinden waarna een verwerkingsinstallatie in het gebied wordt ingebracht en start met de winning van zand. Aanvrager is voornemens om totaal maximaal drie verwerkingsinsallaties gelijktijdig binnen de ontgronding in bedrijf te hebben. Bij de eerste afvoer gaat de feitelijke zandwinning van start en deze eindigt feitelijk als de laatste verwerkingsinstallatie stopt. Deze periode zal conform het gestelde in het streekplan en de afspraken tussen gemeente en aanvrager niet langer duren dan 8 jaar. Afhankelijk van de voorbereidingstijd voordat de verwerkingsinstallatie start kunnen na afronding van de zandwinning nog werkzaamheden plaatsvinden tot maximaal 9 jaar na de start van de voorbereidende werkzaamheden. Dit betreft werkzaamheden ten bate van de inrichting zoals het opspuiten van zand en eventueel de afvoer van restzand zonder verwerking door de verwerkingsinstallatie. In dit besluit zijn deze termijnen als voorschrift opgenomen. Tot slot is in het streekplan in de beleidstekst opgenomen dat het project gefaseerd moet worden uitgevoerd om eventuele negatieve invloed op de leefomgeving te beperken. Bij een gefaseerde uitvoering zal de tijdsduur van een fase beperkt zijn waarmee de eventuele overlast voor de direct omwonenden van die fase ook beperkt blijft. Bij de fasering is het van belang dat op de diverse deellocaties zo kort mogelijk wordt gewerkt en de hele uitvoering van zowel speciewinning als inrichting zoveel mogelijk gelijktijdig plaatsvindt. Bij de aanvraag is een dergelijk faseringsplan ingediend. In dit besluit zal dit faseringsplan worden voorgeschreven waarbij per fasering een werkplan moet worden ingediend dat een gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden weergeeft. Dit werkplan zal onder meer getoetst worden op het uitgangspunt dat de overlast voor omwonenden beperkt dient te blijven. Naast deze in het streekplan opgenomen bepalingen zal in het kader van de milieuvergunning gewaarborgd worden dat bij uitvoering van het project voldaan wordt aan de wettelijke normen ten aanzien van bijvoorbeeld geluid en luchtkwaliteit. Het besluit op de aanvraag voor milieuvergunning wordt gelijktijdig met dit besluit voorbereid en in procedure genomen. Naast genoemde voorschriften inzake het waarborgen van een goede leefomgeving tijdens de uitvoering is het ook van belang dat betrokkenen goed geïnformeerd worden. Gemeente, aanvrager en provincie hebben hiertoe afspraken gemaakt over de communicatie tijdens de uitvoering van de ontgronding. In dit kader zijn met alle betrokken instanties afspraken gemaakt over de communicatie en is een 1-loket voorziening ingericht. Iedereen kan bij dit loket terecht voor vragen en klachten waarna het loket zal zorgen dat de vragen en klachten op de juiste plaats belanden en binnen een redelijke termijn worden afgehandeld. Samengevat kan gesteld worden dat de ontgronding gezien zijn omvang en tijdsduur voor enige overlast zal zorgen doch dat middels het opnemen van voorschriften deze overlast binnen aanvaardbare grenzen blijft. 5
Recreatie
De aanvraag voorziet in het realiseren van recreatieve voorzieningen zoals wandelpaden, fietspaden en een vogelkijkhut. Extensieve vormen van recreatie zijn goed verenigbaar met de natuurdoelstelling van het gebied. Hierbij is het wel van belang dat voorkomen wordt dat het gebied te intensief wordt gebruikt en dat er geen waterrecreatie plaatsvindt. Hiertoe zal de open verbinding met de Maas moeten worden afgesloten op een zodanige wijze dat boten niet op de plas kunnen en dat desondanks de getijden in het gebied optimaal benut kunnen worden ten behoeve van natuurontwikkeling. In dit besluit is hiervoor een voorschrift opgenomen. Gebleken is dat het project een bijdrage levert aan de extensieve recreatie. Om intensieve recreatie te voorkomen is een voorschrift opgenomen. 6 Waterhuishouding Uit het MER blijkt dat als gevolg van het project de waterhuishouding binnendijks wordt beïnvloed indien geen aanvullende maatregelen worden genomen. Aan de westzijde vindt tijdens en na uitvoering van het project verdroging plaats. Aan de oostzijde van het project vindt tijdens de uitvoering van het project vernatting plaats en na uitvoering van het project zijn er hier geen effecten meer. De kwel bij hoogwater neemt af door uitvoering van het project behoudens tijdens de uitvoering. Tijdens de uitvoering zal de kwel in het oostelijk deel toenemen. Uit het MER en de aanvraag blijkt voorts dat deze effecten te voorkomen zijn middels het nemen van mitigerende maatregelen. Deze betreffen de aanvoer van extra water via het bestaande slotenstelsel en het instellen van het juiste peil in de Moleneindsche Plas na beëindiging van de zandwinning. Hierdoor worden de effecten die optreden tijdens de uitvoering naar verwachting grotendeels voorkomen en resteren na afloop van het project naar verwachting geen effecten meer behoudens vermindering van kwel tijdens hoogwater. Het is van belang dat deze maatregelen tijdig worden uitgevoerd om eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen. Voorts is het van belang dat middels metingen wordt getoetst of de maatregelen afdoende zijn. Hiertoe zijn door de aanvrager een aantal peilbuizen geplaatst om de eventuele effecten van het project op de grondwaterstand te kunnen monitoren. Deze peilbuizen zijn uitgerust met apparatuur zodat de waterstanden 4 keer per etmaal worden opgenomen. Het is van belang dat de waterstanden in deze peilbuizen voor, tijdens en na uitvoering van het project worden opgenomen en periodiek worden geanalyseerd om eventuele effecten op de waterhuishouding te kunnen waarnemen. Mochten alsnog effecten optreden dan dienen aanvullende maatregelen te worden genomen. De verdroging zou kunnen leiden tot schade aan bebouwing als gevolg van het inklinken van de ondergrond. Vernatting kan leiden tot waterschade bijvoorbeeld door het onderlopen van kelders. Uit het MER blijkt dat het risico voor schade zeer gering is. Indien de hiervoor vermelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd zal dit risico nog verder verminderen. Desalniettemin is het niet geheel uit te sluiten dat schade zal optreden. Aanvrager heeft in het kader van de planologische procedures aangegeven eventuele schade als gevolg van de ontgronding te zullen vergoeden. Om te waarborgen dat eventuele schade als gevolg van het project goed in beeld wordt gebracht is het van belang dat er een monitoringsprogramma wordt uitgevoerd. Hiertoe dienen, naast het monitoren van de invloed op de waterhuishouding, alle gebouwen te worden geïnventariseerd binnen het gebied waar de waterstanden mogelijk kunnen dalen als gevolg van de uitvoering van het project. Tevens dienen gebouwen geïnventariseerd te worden binnen het gebied waar de waterstanden zouden kunnen stijgen met het oog op mogelijk schade door wateroverlast. De inventarisatie betreft alle gebouwen gelegen binnen de contour van de beïnvloeding zoals aangegeven op de bij de aanvraag behorende kaartbijlage 710-55-3257A d.d. 20 mei 2008.
Gebleken is dat het project de binnendijkse waterhuishouding beïnvloedt. Tevens blijkt dat deze effecten grotendeels te compenseren zijn middels het nemen van mitigerende maatregelen. De kans op schade aan gebouwen is zeer gering en aanvrager heeft zich bereid verklaard eventuele schade te vergoeden. Hiertoe is het van belang dat eventuele effecten goed worden gemonitord. 7 Cultuurhistorie In het te ontgronden gebied zijn 2 locaties gelegen met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het rapport ARC-Publicaties 114 uit 2004 zijn 3 gebieden met een hoge verwachtingswaarde aangeduid, het betreft de gebieden I, III en IV. Uit nader onderzoek zoals weergegeven in ARC-Rapporten 2005-91 van 7 november 2005, is de verwachtingswaarde van gebied I bijgesteld naar een lage verwachtingswaarde. Gebied III betreft een zone gelegen aan de Doorbraakdijk ter hoogte van de voormalige doorbraak direct ten westen van de molen. Gebied IV betreft de zone tussen rivier en dijk ten oosten van de molen. De aanvraag voorziet erin dat in gebied III geen ontgronding plaatsvindt. In gebied IV voorziet de aanvraag in een ondiepe ontgraving. Deze ontgraving is niet dieper dan 1 meter en heeft daarom geen consequenties voor eventueel aanwezig bodemarchief. Uit het MER blijkt dat de belangrijkste cultuurhistorische elementen zich bevinden zich aan de rand van het plangebied zoals de dijken, Fort Nassau, enkele rijksmonumenten en de Molen. Het plangebied is grotendeels reeds vergraven door eerdere ontgrondingen en door de aanleg van de stuw waarbij tevens de oude loop van de Maas is gedempt. Desondanks zijn nog enkele cultuurhistorische elementen aanwezig waarvan de belangrijkste zijn de Alphense Uitvliet, een restant van een historisch dijkje, enkele niet vergraven percelen waar de oorspronkelijke verkavelingspatroon nog aanwezig is en de oeverwal. Door uitvoering van de ontgronding zal het gebied ingrijpend veranderen en zullen deze elementen, behoudens een deel van de oeverwal verdwijnen. Anderzijds zal door uitvoering van de ontgronding Fort Nassau weer aan het water komen te liggen zoals ten tijde van de bouw van dit fort toen de Maas en de Waal nog met elkaar in verbinding stonden. Tevens komt de doorbraakdijk met de molen weer aan het water te liggen hetgeen overeenkomt met de oorspronkelijke situatie voordat de oude Maasloop was gedempt. Gebleken is dat de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde niet worden aangetast. Voorts kan gesteld worden dat door de voorgenomen ontgronding enkele cultuurhistorische elementen zullen verdwijnen waaronder een deel van de oeverwal en dat er ook positieve effecten zijn op de cultuurhistorie. Ten aanzien van de oeverwal zijn wij van mening dat het belang van een grotere afvoercapaciteit van de Maas zwaarder weegt dan de waarde van het af te graven deel van de oeverwal. Dit allereerst gezien de te verwachten hogere afvoeren in de toekomst. En ten tweede gezien de impact van het plan op de omgeving en de bestemming na ontgronding als natuur is het ongewenst dat in de toekomst het gebied wederom op de schop gaat. Hiermee zou wederom overlast ontstaan voor de omwonenden en zou de ontwikkelde natuur verstoord worden. 8 Rivierbeheer Uit het MER en de aanvraag blijkt dat inrichting van de uiterwaarden Over de Maas en Moleneindsche Waard conform de voorkeursvariant een positieve bijdrage levert aan het verruimen van de doorstroomcapaciteit bij hoogwater. Uit studies van Rijkswaterstaat in het kader van de Integrale Verkenning Maas (IVM) blijkt dat in de toekomst naar verwachting meer water zal moeten worden afgevoerd door de Maas. Tevens is gebleken dat de Maas zal moeten worden aangepast om deze extra hoeveelheid water op een goede manier te kunnen afvoeren. Uit de Integrale Verkenning Maas blijkt dat de oeverwal een hindernis vormt indien
er meer ruimte nodig is voor de Maas. Het beleid van de provincie is er op gericht om bij herinrichtingswerkzaamheden in de uiterwaarden van de Maas zoveel mogelijk rekening te houden met de verwachte toekomstige hogere afvoeren. In de streekplanherziening Over de Maas/West Maas en Waal is er daarom voor gekozen om de oeverwal gedeeltelijk af te graven waarmee deze extra ruimte voor de rivier de Maas wordt gecreëerd. In de voorkeursvariant wordt een deel van de oeverwal gespaard vanwege de kwaliteiten die de oeverwal heeft uit oogpunt van natuur(potenties) en landschap. Hiermee voorziet het voorkeursalternatief uit het MER in een duurzame inrichting van de uiterwaard en wordt voorkomen dat op korte termijn extra maatregelen nodig zijn Samengevat kan gesteld worden dat uitvoering van de ontgronding bijdraagt aan het belang van een goed rivierbeheer voor de korte en langere termijn. 9 Overige belangen In het gebied is een toegangsweg gelegen naar het veer, de stuw met waterkrachtcentrale en de aanlegplaats voor kegelschepen. Het is van belang dat de toegankelijkheid van deze objecten niet verslechtert tijdens de uitvoering dan wel in de eindsituatie. Bij vergunningverlening kan hiertoe een voorschrift worden opgenomen. Zoals onder punt II.1 is aangegeven blijkt uit nader onderzoek dat de waterkwaliteit in de Moleneindsche Plas ook zonder doorstroming goed is. Hierbij is wel van belang dat instroom van Maaswater via de benedenstrooms gelegen overlaat beperkt dient te blijven. In de aanvraag is aangegeven dat dit is te regelen middels een technische voorziening die voorziet in een keerhoogte van 4,40 m +NAP. In dit besluit is de in de aanvraag voorgestelde voorziening als voorschrift opgenomen om een goede waterkwaliteit te waarborgen. In het gebied is een ontgronding in uitvoering waarvoor op 6 november 1979 vergunning is verleend onder nr. LL76-520. De vergunning voorziet in de winning van klei met een oplevering als landbouwgrond. Daar het onderhavige besluit ook voorziet in de winning van deze klei dient de oude vergunning geen enkel belang meer op het moment dat dit besluit onherroepelijk is. Gelijktijdig met het nemen van dit besluit zal de vergunning LL76-520 worden ingetrokken. Conclusie Gebleken is dat aan diverse belangen deels tegemoet kan worden gekomen middels het opnemen van voorschriften. Voor het overige zijn wij van mening dat het belang van de nationale industriezandvoorziening, natuur en rivierverruiming zwaarder weegt dan de andere betrokken belangen en dat de vergunning onder voorschriften dient te worden verleend. Voor het overige zijn ons geen belangen bekend die zich zouden kunnen verzetten tegen verlening van de gevraagde vergunning.
III
BESLUIT Gedeputeerde Staten van Gelderland, gelet op de Ontgrondingenwet en de Gelderse Ontgrondingenverordening, HEBBEN BESLOTEN
A
Op het moment dat dit besluit onherroepelijk is de vergunning met nr. LL76-520 verleend op 6 november 1979 in te trekken.
B
Aan Winruimte Watergoed BV ten behoeve van Winruimte Watergoed CV vergunning te verlenen voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend gemeente Dreumel sectie E nrs. 1365, 1366, 1368, 1369, 1370, 1371, 1375, 1377, 1379, 1380, 1381, 1391, 1393, 1394, 1395, 1397, 1400 (ged), 1425 (ged), 1426, 1427 en 1428; gemeente Dreumel sectie H nrs. 505, 515 (ged), 545 (ged), 547, 557 (ged), 558, 559, 571 (ged) en 572; gemeente Appeltern, sectie G nrs. 12 (ged), 13 (ged), 17 (ged), 38, 39 (ged), 43, 46, 54 (ged), 55 (ged), 56, 57, 59, 60 en 62; gemeente Appeltern, sectie H nrs. 35 en 1004; gemeente Alphen, sectie C nrs. 473, 1266 (ged), 1277, 1342, 1388, 1397 (ged), 1398, 1399, 1400 t/m 1406, 1409, 1410, 1412, 1414 (ged), 1459 (ged), 1460 (ged), 1514, 1515 (ged), 1516, 1517, 1524 (ged), 1527 (ged), 1530 (ged), 1532, 1533, 1542 en 1543 onder de volgende voorschriften:
Oplevering 1 Houdster van de vergunning, hierna te noemen ”de houdster”, is verplicht de ontgronding uit te voeren en in te richten overeenkomstig de aan dit besluit toegevoegde en daarvan deel uitmakende gewaarmerkte tekeningen met nr. 710-55-3207H blad 1 en 2, 710-55-3208H blad 1 en 2 en 710-55-3254H blad 1, 2 en 3, allen gedateerd 14 april 2008 en tekening met nr. 71055-3207H blad 3, gedateerd 27 augustus 2008 met dien verstande dat geen ontgronding mag plaatsvinden buiten de insteek en beneden het vlak van de taluds en bodemlijnen. 2
De insteek van de ontgronding moet minimaal 50 meter uit de buitenteen van de winterdijk blijven. De insteek van de ontzanding moet minimaal 100 meter uit de buitenteen van de winterdijk blijven, waarbij de insteek op zandspiegelniveau bepalend is.
3
Bij tussentijdse beëindiging van de ontgronding moet deze worden afgewerkt volgens door Gedeputeerde Staten nader te stellen voorschriften.
4
De ontgronding krachtens dit besluit moet volgens de gestelde voorwaarden opgeleverd zijn binnen 9 jaar na aanvang van de voorbereidende werkzaamheden. De zandwinning mag maximaal 8 jaar duren gerekend vanaf de eerste zandafvoer. Acht jaar na de eerste zandafvoer dient de verwerkingsinstallatie te stoppen met de winning en veredeling van zand.
5
Houdster is verplicht binnen 3 maanden na afronding van de ontgrondingswerkzaamheden een revisietekening aan Gedeputeerde Staten toe te zenden.
6
Houdster is verplicht de open verbinding met de Maas af te sluiten op zodanige wijze dat deze niet toegankelijk is voor de scheepvaart doch dat voldoende water in en uit kan stromen ten bate van het optimaal benutten van de getijdenwerking voor de natuurontwikkeling. Hiertoe dient houdster binnen 3 jaar na start van de ontgronding een voorstel te doen voor een afsluiting. Het voorstel moet in tweevoud aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worden toegezonden. Voordat Gedeputeerde Staten over het voorstel beslist zal zij dit ter advisering aan de gemeente West Maas en Waal voorleggen. De afsluiting moet in overeenstemming met het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde voorstel worden uitgevoerd binnen 3 maanden nadat de afvoer is beëindigd.
7
De overlaat in de Moleneindsche Waard dient zodanig te worden uitgevoerd dat deze ten opzichte van benedenstrooms water een keerhoogte heeft van 4,40 m +NAP.
Start ontgronding 8 Houdster is verplicht per ontgrondingsfase een werkplan op te stellen, aangevende de wijze waarop, en ook de volgorde en de tijdsduur waarin, de te verrichten ontgrondingswerkzaamheden (ontgravings-, opslag- en inrichtingswerkzaamheden) zullen worden uitgevoerd. Het werkplan moet in ieder geval bevatten: een overzicht van de te verrichten werkzaamheden; uitvoeringstekeningen gerelateerd aan de coördinaten van het Rijksdriehoeksstelsel; uitvoeringstekeningen (schaal 1:1000) waarop de huidige terreinsituatie is aangegeven en waarop tevens de nieuwe situatie is getekend en de ligging van de in voorschrift 21
bedoelde gebieden; een specificatie van de hoeveelheden in depot te zetten en voor aanvulling te gebruiken specie; de situering van de benodigde depots; de voorzieningen ten behoeve van het specietransport; het (win) materiaal waarmee en de wijze waarop de diverse werkzaamheden worden uitgevoerd; de wijze waarop de taluds worden gemaakt en afgewerkt; de termijn waarop de werkzaamheden worden afgerond; een grondbalans waarmee wordt aangetoond dat de in voorschrift 1 voorgeschreven inrichting kan worden gerealiseerd, uitgaande van een taludhelling zoals die in werkelijkheid ontstaat tijdens de winning en na aanvulling; de wijze waarop invulling wordt gegeven aan een natuurtechnisch verantwoorde uitvoering en begeleiding van de uitvoering; de wijze waarop wordt voorkomen dat eventueel aanwezige broedvogels worden verstoord; de wijze waarop eventuele aan te brengen beplanting met bomen, struiken en rietstekken wordt uitgevoerd: de wijze waarop de in de betreffende fase te realiseren kunstwerken en voorziening worden gerealiseerd. Bij de opstelling van het werkplan dient een ter zake deskundige (c.q. deskundig bureau) te worden betrokken ten aanzien van de natuurtechnische aspecten. Bedoeld werkplan moet in tweevoud aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worden toegezonden. Met de ontgronding van de betreffende ontgrondingsfase mag niet worden begonnen voordat het werkplan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. De werken moeten volgens het goedgekeurde werkplan ten genoegen van Gedeputeerde Staten worden uitgevoerd. -
9
Houdster is verplicht een beheersplan op de stellen dat voorziet in het beheer van het gehele plangebied als één eenheid, waarin in ieder geval zijn opgenomen: de concrete afrekenbare doelstellingen inzake natuur, waterbeheersing en toegankelijkheid; de wijze van beheer om deze doelstellingen te realiseren; de wijze waarop de financiering van het beheer duurzaam is veiliggesteld; de wijze waarop een vakkundig beheer is gewaarborgd; de wijze waarop een eventuele grondoverdracht aan een natuur beherende instantie (financieel) geregeld is. Het beheersplan moet in tweevoud aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worden toegezonden. Met de ontgronding krachtens dit besluit mag niet worden begonnen voordat het beheersplan door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.
10
Ten bate van de analyse van de ontstaansgeschiedenis van het landschap ter plaatse van Over de Maas dient in de eerste fase van de ontgronding een profielwand gerealiseerd te worden van de insteek nabij de dijk tot aan de insteek van de ontgronding nabij de rivier de Maas. Houdster is verplicht bij uitvoering van de ontgrondingswerkzaamheden voor archeologische begeleiding te zorgen inzake de analyse van deze profielwand. Voor aanvang van de ontgronding dient houder hiertoe de provincie schriftelijk op de hoogte te brengen van de daartoe gemaakte afspraken met een archeologisch adviesbureau. De uitkomst van de analyse is alleen bedoeld voor wetenschappelijke doeleinden en zal geen invloed hebben op - op basis van eerder uitgevoerde rapportages - genomen besluiten ten aanzien van het archeologisch belang. Deze afspraken moeten in tweevoud aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring worden toegezonden. Met de ontgronding krachtens dit besluit mag niet worden begonnen voordat met de gemaakte afspraken door Gedeputeerde Staten is ingestemd. De begeleiding moet volgens de goedgekeurde afspraken ten genoegen van Gedeputeerde Staten worden uitgevoerd.
11
De houdster stelt ten minste zeven dagen voor het begin van de ontgronding krachtens dit besluit zekerheid voor het nakomen van de uit de vergunning voortvloeiende verplichtingen tot een bedrag van € 800.000,= door het verschaffen van een bankgarantie ten genoegen van Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd op de zekerheidstelling alle kosten te verhalen, welke voor rekening van de houdster behoren te komen. De houdster vult de zekerheidstelling, telkens wanneer daarop verhaal heeft plaatsgehad, op de eerste aanzegging aan tot het oorspronkelijke bedrag. De verplichting tot het stellen van zekerheid vervalt wanneer de houdster aan alle verplichtingen heeft voldaan.
12
Houdster is verplicht minimaal drie dagen voor de aanvang van de ontgronding contact op te nemen met het Kabels en Leidingen Informatiecentrum (KLIC), telefoon (0800) 0080 of via klic.nl. Aan het KLIC moet worden doorgegeven waar en wanneer de ontgrondingswerkzaamheden zullen plaatsvinden. Het KLIC informeert de betrokken kabel- en leidingbeheerders, die vervolgens op hun beurt contact zullen opnemen met degene die de KLIC-melding heeft gedaan.
13
Houdster is verplicht voor aanvang van de werkzaamheden een digitaal bestand (uitwisselingsformaat DXF of NEN 1878) van de vergunningstekening aan Gedeputeerde Staten beschikbaar te stellen.
14
Voor aanvang van de ontgronding moet de houdster de insteek van de ontgronding in het terrein met voldoende deugdelijke palen uitzetten en gedurende de ontgronding instand houden. Een uitzettekening moet op het werk aanwezig zijn.
15
Voordat met de zandwinning mag worden begonnen moeten de taluds van de ontgronding in de uiterwaarden Over de Maas en Moleneindsche Waard, voor zover gelegen boven een peil van respectievelijk 0 m +NAP en 4 m + NAP zoveel mogelijk zijn aangelegd en afgewerkt.
16
Houdster is verplicht de mitigerende maatregelen zoals deze in overleg met het Waterschap Rivierenland zijn vastgesteld en in de ontheffing van de Algemene Keur zijn voorgeschreven uit te voeren conform de in deze ontheffing gestelde eisen. De maatregelen moeten worden uitgevoerd binnen 2 jaar nadat met de ontgronding krachtens dit besluit is gestart.
Uitvoering 17 De afwerking en de inrichting van het terrein moet minimaal gelijke tred houden met de vordering van de ontgrondingswerkzaamheden. 18
De ontgronding dient uitgevoerd te worden conform het bij de aanvraag ingediende faseringsplan. Met dien verstande dat de percelen gelegen ten oosten van de zandwinning in de Moleneindsche Waard uiterlijk 8 jaar na start van de ontgronding dienen te zijn ingericht en in beheer genomen als natuur.
19
De ontgrondingswerkzaamheden moeten zoveel als mogelijk volgens natuurtechnische principes worden uitgevoerd, dus voor zover het geen aanvullingen betreft: ontgronding in één werkgang uitvoeren; niet profileren en egaliseren; reeds ontgraven terreingedeelten niet meer berijden; spoorvorming voorkomen, zo nodig door het gebruik van rijplaten. Ten aanzien van die delen die worden aangevuld gelden uit oogpunt van een goede natuurtechnische uitvoering de volgende principes: in de bovenste twee meter van aan te vullen delen geen roofgrond toepassen; de bovenste meter van de aanvulling deels met zand uitvoeren zodat een wisselend substraat van zand en zand vermengd met klei ontstaat; bij aanvulling niet strak profileren maar zodanig aanvullen dat (kleine) hoogte verschillen ontstaan met plaatselijke laagtes.
20
De winwerktuigen waarmee de ontzanding wordt uitgevoerd moeten uitgerust zijn met een plaatsbepalingssysteem en een dieptemeter, waarmee continu de diepte van de zuigmond en de afstand van de zuigmond tot de insteek bepaald kunnen worden (vereiste nauwkeurigheid van 1 meter). Plaatsbepaling moet iedere dag geschieden voor aanvang van de winwerkzaamheden en bij verplaatsing tijdens het winnen. De plaatsbepaling moet op werktekeningen danwel digitaal worden bijgehouden, welke gegevens aan boord van het winwerktuig aanwezig moeten zijn. De gegevens inzake plaatsbepaling moeten op verzoek van Gedeputeerde Staten worden toegezonden.
21
In de gebieden III en IV met een hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven in bijlage 14 van ARC-publicatie 114, mag maximaal tot 1 meter beneden het huidige maaiveld worden gegraven.
22
Er dient te allen tijde voldoende zand aanwezig te zijn om de inrichting te kunnen realiseren.
23
Het is niet toegestaan om de te winnen specie over de dijk af te voeren.
24
De houdster moet zodanige voorzieningen treffen, dat de terreinen van derden, waaronder het veer, de stuw met waterkrachtcentrale en de aanlegplaats voor kegelschepen, steeds goed bereikbaar blijven.
25
De taluds van de zandwinputten dienen van boven naar beneden te worden gerealiseerd waarbij de zuiger evenwijdig aan het talud werkt.
26
Eventuele depots dienen minimaal 5 meter uit te insteek van de zandwinning te worden gesitueerd.
27
Het terrein moet in ordelijke toestand worden gehouden.
Peilingen: 28 Elke 6 maanden en telkens wanneer Gedeputeerde Staten daartoe opdracht geven, moet de houdster, ten genoegen van Gedeputeerde Staten, ter plaatse peilingen (laten) verrichten en de resultaten daarvan direct aan Gedeputeerde Staten doen toekomen. Indien de peilingen aanleiding geven tot het treffen van aanvullende maatregelen, is de houdster verplicht binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen periode zulke maatregelen te treffen. De maatregelen behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. 29
De opnames van de 15 door de vergunninghoudster geplaatste peilbuizen, zoals aangegeven in de aanvraag op afbeelding 4.1, moeten driemaandelijks aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden. De houdster moet, op grond van de waarnemingen van de waterstanden in genoemde peilbuizen, 5 en 10 jaar na aanvang van de ontgronding een monitoringsrapportage uitvoeren. Deze rapportage dien binnen 6 maanden in drievoud aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring te worden toegezonden. Dit rapport moet opgesteld zijn door een erkend bureau en dient inzicht te geven in de effecten die als gevolg van eventuele veranderingen in de binnendijkse waterhuishouding optreden. In dit rapport dienen alle relevante peilbuisgegevens te zijn verwerkt. Voordat Gedeputeerde Staten het rapport goedkeuren zal advies worden ingewonnen bij het Waterschap. Indien uit de peilingen en de rapportage blijkt dat als gevolg van de ontgronding aanvullende maatregelen nodig zijn om de binnendijkse effecten te compenseren, is de houdster verplicht het op grond van voorschrift 16 opgestelde plan te actualiseren en binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen periode de maatregelen uit het geactualiseerde plan uit te voeren. De maatregelen moeten door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd.
30
De houdster moet 5 en 10 jaar na aanvang van de ontgronding een monitoringsrapportage uitvoeren waarin wordt aangegeven wat de effecten zijn op de natuur in relatie tot het gestelde hierover in het MER.
Speciebestemming en opgave speciegegevens 31 Door of vanwege de houdster moet elk jaar voor 1 maart aan Gedeputeerde Staten schriftelijk opgave worden gedaan van de in het voorafgaande kalenderjaar gewonnen en afgevoerde specie. Fotoreportage 32 Voor aanvang van de ontgronding moet de houdster de bestaande situatie van de opstallen door een deskundig bureau laten vastleggen. Dit betreft alle opstallen gelegen binnen de begrenzing zoals aangegeven op de bij de aanvraag behorende tekening 710-55-3257A gedateerd 20 mei 2008. Per object moet een deugdelijke bouwkundige beschrijving, inclusief een fotoreportage, vervaardigd worden. De originele bouwkundige beschrijvingen en fotoreportages moeten bij een notaris worden gedeponeerd. Tevens moeten kopieën worden toegezonden aan de eigenaar van de betreffende opstal en aan Gedeputeerde Staten. Geldigheidsduur 33 1 Deze vergunning vervalt drie jaar na datum verlening, indien met het ontgronden krachtens dit besluit geen begin is gemaakt. 2 Indien de vergunning is opgeschort, wordt de in het eerste lid genoemde termijn verlengd met de duur van de schorsing. 34
1 Indien een aanvraag tot verlenging is ingediend, wordt de in voorschrift 33 genoemde termijn opgeschort tot de beslissing op de verlengingsaanvraag van kracht is. 2 Zolang de in het eerste lid bedoelde aanvraag in behandeling is, mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt.
Arnhem, 28 juli 2008